Inhoud
Woord vooraf
7
Afkortingen 9 I. Inleiding
11
Joden in Egypte 11 Literaire activiteiten 13 18 Het leven van Philo Zijn geschriften 20 Zijn filosofie 24 Philo en de rabbijnen 32 Wetsbetrachting 34 37 Over de Tien Woorden De inhoud van De Decalogo 43 II. Vertaling De betekenis van de woestijn Het getal tien De stem van God De betekenis van het individu Wonderlijke verschijnselen Twee tafels Het eerste gebod Het tweede gebod Het derde gebod Het vierde gebod Het vijfde gebod Het zevende gebod Het zesde gebod
59 61 66 70 72 76 78 79 85 90 94 97 103 105
Het achtste gebod Het negende gebod Het tiende gebod Beknopte samenvattingen Geen sancties? Registers
106 107 108 112 118 121
Literatuur 145
Woord vooraf
De joodse filosoof en theoloog Philo van Alexandrië (20/15 v. Chr. – 50 n. Chr.) leefde in twee werelden. Hij was geworteld in het jodendom, maar maakte tegelijkertijd deel uit van de hellenistische cultuur, die in Alexandrië haar hoogtepunt had bereikt. Tussen beide trachtte hij een brug te slaan. Hij probeerde het joodse geloof te vertolken op een eigentijdse manier, zodat het in die cultuur begrepen en hopelijk aanvaard zou worden. Voor Philo was de Tora uitgangspunt van zijn denken. Hij schreef in een hele reeks boeken een uitgebreide systematische studie over de Wet. De Tien Woorden of Tien Geboden uit Exodus 20 vormen voor hem hiervan de kern. Fundamenteel is, dat alle andere geboden en voorschriften er op teruggaan. De Tien Geboden bevatten zijns inziens de hoofdthema’s, die in de andere wetten worden uitgewerkt. Philo wijdde als eerste aan deze Tien Woorden een apart tractaat, De Decalogo, waarvan wij hier de eerste Nederlandse vertaling presenteren. Aan de vertaling ligt de Griekse tekst uit de Loeb Classical Library ten grondslag. In het eerste deel van dit boek leiden we de lezer in in het leven en denken van Philo. Het tweede deel bevat de vertaling, die is voorzien van een uitgebreid commentaar. De registers en een lijst met de belangrijkste literatuur zijn bedoeld voor hen, die zich verder in de materie willen verdiepen. Ik wil mijn dank uitspreken aan Prof. Dr. A.P. Bos (emeritus hoogleraar filosofie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam), Dr. A.C. Geljon te Utrecht en Prof. Dr. D.T. Runia (Queen’s College, University of Melbourne), die als deskundigen bij uitstek mij voor de totstandkoming van dit boek waardevolle adviezen hebben gegeven.
7
Afkortingen
De geschriften van Philo Abr. De Abrahamo Aet. De aeternitate mundi Agr. De agricultura Anim. De animalibus Cher. De Cherubim Conf. De confusione linguarum Congr. De congressu quaerendae eruditionis gratia Decal. De Decalogo Det. Quod deterius potiori insidiari soleat Deus Quod Deus sit immutabilis Ebr. De ebrietate Flacc. In Flaccum Fug. De fuga et inventione Gig. De gigantibus Her. Quis rerum divinarum heres sit Hyp. Hypothetica Ios. De Iosepho L.A. Legum allegoriae Leg. De legatione ad Gaium Mig. De migratione Abrahami Mos. De vita Mosis Mut. De mutatione nominum Opif. De opificio mundi Plant. De plantatione Post. De posteritate Caini Praem. De praemiis et poenis Prob. Quod omnis probus liber sit Prov. De Providentia QGn. Quaestiones et solutiones in Genesin QEx. Quaestiones et solutiones in Exodum
9
Inleiding
Joden in Egypte Aan de Nijl, op de grens van Egypte en Nubië, lag de handelsplaats Syene (het huidige Aswan) met daartegenover in de rivier het eiland Elefantine. Zowel op de oostelijke oever van de rivier, als op het eiland bevond zich in de vijfde eeuw voor Christus een joodse militaire kolonie. Hoelang deze daar al was, is niet met zekerheid te zeggen, maar wellicht woonden er al in de zevende eeuw voor Christus joden. We zijn over de omstandigheden, waaronder zij leefden, goed geïnformeerd door de vondst van familie-archieven en anderen, geschreven in een Aramees dialect.1 Zo weten we, dat de regering, die in Memphis zetelde, een speciale ambtenaar voor joodse zaken had. Ook bezaten de joden een eigen tempel voor Jahweh, met vijf poorten. Tijdens een afwezigheid van de stadhouder verwoestten rond 410 voor Christus priesters van een nabijgelegen Egyptisch heiligdom met behulp van de commandant van Elefantine de joodse tempel. Aanleiding was waarschijnlijk, dat de joden schapen en rammen offerden, die door de Egyptenaren tot de heilige dieren gerekend werden.2 Nadat de joden zich verscheidene keren beklaagd hadden over wat hun was aangedaan, kreeg de stadhouder tenslotte de opdracht de tempel te herbouwen en spijsoffers en het offeren van wierook toe te staan. Over brandoffers werd niet gesproken en dat is veelzeggend. De joodse godsdienst had er een syncretistisch karakter. De joden kwamen op voor de dienst van Jahweh en voor zijn tempel, maar tegelijkertijd is op hun tempellijsten met de inkomsten uit belastingen naast 1
2
C.G. Wagenaar, De Joodsche kolonie van Jeb-Syene in de 5de eeuw voor Christus, Groningen 1928; E. Meyer, Der Papyrusfund von Elephantine. Dokumente einer jüdischen Gemeinde aus der Perserzeit und das älteste erhaltene Buch der Weltliteratur, Leipzig 21912; B. Lang, Elephantine-Urkunden, RGG4 II, 1194-1197. Volgens Josephus, Contra Apionem 1,239 verweet de Egyptische historicus Manetho (3e eeuw v. Chr.) de joden, dat zij dieren die in Egypte heilig waren, slachtten en opaten.
11
I NL EI DI NG
Jahweh sprake van Ascham-Bethel en Anath-Bethel. Laatstgenoemde is dezelfde als de godin Anath-Jahu.3 Ook zwoeren zij bij heidense goden, zonder zich hierdoor bezwaard te voelen.4 Zo waren er sinds oude tijden continu grote groepen joden in Egypte woonachtig. Onder Ptolemaeus I Soter (323-282 voor Christus) vestigden zich veel joden in Alexandrië en zij kregen er bepaalde privileges.5 In Schedia bij Alexandrië blijkt in 255 voor Christus al een synagoge te zijn geweest.6 Steeds meer joden kwamen naar Egypte en velen vestigden zich eveneens in Alexandrië, waar zij in de eerste eeuw voor Christus de grootste joodse gemeenschap buiten Judea vormden. Aan het begin van onze jaartelling woonden er volgens Philo in Egypte één miljoen joden.7 Misschien is dit getal enigszins overdreven8, maar in ieder geval was het aantal joden in Alexandrië enorm. Er woonden er zo’n 300.000 in deze stad, waar zij eigen wijken hadden. Twee van de vijf stadswijken waren joods9 en daar bevonden zich ook hun synagogen.10 Sinds de tijd van de Ptolemaeën bezaten zij een grote mate van autonomie. Zo hadden ze een eigen Raad van Oudsten, die toezag op het eerbiedigen van de joodse wetten en die waarschijnlijk te vergelijken is met het Sanhedrin, de joodse rechterlijke en uitvoerende macht in Jeruzalem.11 Literaire activiteiten De Griekse vertaling van het Oude Testament vond in Egypte haar oorsprong. Volgens de joodse traditie zou de Egyptische koning Ptolemaeus II Philadelphus (282-246 voor Christus) aan 72 (of 70) joodse oudsten 3 P. Xella, Anath, RGG4 I, 457. 4 M. Weise, Elephantine, BHWB I, 501-502. 5 Josephus, Ant. Jud. 12,7-9; H.I. Bell, Juden und Griechen im römischen Alexandreia, 1926, 12. 6 W. Dittenberger, Orientis graeci inscriptiones selectae I-II, Leipzig 1903-1905 (repr. Hildesheim 1960), II, 467 (nr. 726); M. Hadas-Lebel, Philon d’Alexandrie. Un penseur en diaspora, Paris 2004, 64-66. 7 Philo, Flacc. 43. (Waar in het vervolg bij een geschrift geen auteur genoemd wordt, is Philo de schrijver.) 8 Zie: V. Tcherikover, Hellenistic Civilization and the Jews, Philadelphia 1961, 286-287; 309-332. 9 Philo, Flacc. 55. Jeruzalem had in deze tijd hoogstens 100.000 inwoners! 10 Idem 41, 45, 53; Leg. 132, 346; Mos. II,216. 11 Flacc. 74, 76. Zie ook: L.H. Feldman, The Orthodoxy of the Jews in Hellenistic Egypt, Jewish Social Studies XXII (1960), 215-237.
12
LI TERA I RE A CTI VI TEI TEN
de opdracht hebben gegeven de Heilige Geschriften in het Grieks te vertalen. Het wonderlijke resultaat zou zijn geweest, dat alle (tweeën) zeventig vertalingen volledig overeenstemden.12 Aan het aantal ‘zeventig’ ontleent deze vertaling haar naam Septuaginta. Hoewel dit vrome fantasie is, bevat het wel een historische kern. De joden waren in de derde eeuw voor Christus in Egypte al zo gehelleniseerd, dat ze een Griekse vertaling van hun Heilige Schriften nodig hadden en Ptolemaeus II was hun kennelijk gunstig gezind.13 Wellicht heeft ook de encyclopedische cultuurpolitiek van de koning hierbij een rol gespeeld. De Septuaginta bestond oorspronkelijk alleen uit de Griekse vertaling van de Tora, de vijf boeken van Mozes. Al in het begin van de tweede eeuw voor Christus schijnt ze in Alexandrië de Hebreeuwse tekst te hebben verdrongen. Later werden ook de andere in het Grieks vertaalde Bijbelboeken er aan toegevoegd. In werkelijkheid heeft het vertalen zich dus over een lange periode uitgestrekt en is de Septuaginta een verzameling van diverse vertalingen.14 Ook andere joodse geschriften, in het Grieks geschreven, zagen in Egypte het licht. Zo schreef de joodse kroniekschrijver Demetrius ten tijde van Ptolemaeus IV Philopator (221-204 voor Christus) in Alexandrië een boek Over de koningen van Juda, waarvan echter slechts enkele 12 Zie behalve Philo, Mos. II,25-44 ook Josephus, Ant. Jud. 12,101-109, Aristoboulos in Eusebius, Praep.Ev. XIII,12,2; Brief van Aristeas, passim; Clemens Alexandrinus, Strom. I,22,148,1-2; Eusebius, Hist.Eccl. V,8,11-15. 13 M. Tilly, Einführung in die Septuaginta, Darmstadt 2005, 45-48. M. Hengel, Juden, Griechen und Barbaren. Aspekte der Hellenisierung des Judentums in vorchristlicher Zeit, Stuttgart 1976, 128-129 wijst erop, dat veel joden dienst deden in de legers van de Ptolemaeën en zo gehelleniseerd waren. N.L. Collins, Who Wanted a Translation of the Pentateuch into Greek? in: G.J. Brooke, Jewish Ways of Reading the Bible, Oxford 2000, 20-57 verdedigt de stelling, dat de Septuaginta inderdaad zoals de Brief van Aristeas vertelt, tot stand kwam op verzoek van Demetrius van Phaleron, de bibliothecaris van Ptolemaeus II, om in de bibliotheek te worden opgenomen. Zie ook: Hadas-Lebel, a.w., 99-110 over de verschillende redenen voor het ontstaan van de Septuaginta. 14 Zie behalve Tilly, a.w. ook: C. Dogniez, Bibelübersetzungen I, RGG 4 I, 14871491; J. Cook, Septuaginta-Forschung, RGG4, VII, 1217-1220; S.P. Brock – C.T. Fritsch – S. Jellicoe, A classified bibliography of the Septuagint, Leiden 1973; C. Dogniez, Bibliography of the Septuagint. Bibliographie de la Septante (1970-1993), Leiden 1995; P.W. van der Horst, De Septuaginta, Hermeneus 70 (1998), 266-271 en van dezelfde auteur het artikel ‘Septuaginta’ in: Het vroege jodendom van A tot Z, Zoetermeer 2006.
13
I NL EI DI NG
fragmenten bewaard zijn gebleven.15 Hij ging uit van de letterlijke tekst en hield zich vooral bezig met geslachtsregisters en dateringskwesties. Hier en daar voegde hij een verklarende opmerking toe. Een allegorische uitleg komt bij hem vrijwel niet voor. Ook publiceerde in de tweede eeuw voor Christus een zekere Ezechiël een joods drama over de Uittocht uit Egypte, de Exagogè, waarvan nog 269 dichtregels over zijn.16 Hij volgt voornamelijk het verhaal uit Exodus. Ex. 2, 1-22 laat hij door Mozes zelf vertellen. Verder zijn er dialogen tussen Mozes en zijn schoonvader Jethro (Ex. 4,18-19) en tussen Mozes en God (Ex. 3,2-11,10). Boodschappers beschrijven het gebeuren bij de Rode Zee met militaire details (Ex. 14,5-28) en de schitterende natuur bij Elim (Ex. 15,27). Enkele opmerkelijke aanvullingen op het verhaal uit Exodus zijn de vermelding van een droom, waarin God aan Mozes verschijnt, min of meer een doublure van de theofanie bij de brandende braamstruik, en de beschrijving van de legendarische fenix. Hij legt anders dan Philo geen nadruk op het Egyptische onderwijs aan Mozes.17 En hij geeft geen uitleg van het woord pascha.18 De filosoof Aristoboulos van Paneas heeft waarschijnlijk tussen 175 en 150 voor Christus zijn onderwijs gegeven. Hij schreef een Commentaar op de Wet, waarvan gedeelten bij de christelijke kerkhistoricus
15 J. Freudenthal, Alexander Polyhistor und die von ihm erhaltenen Reste judäischer und samaritanischer Geschichtswerke (Hellenistische Studien I-II), Breslau 1875, 35-82; P. Dalbert, Die Theologie der hellenistisch-jüdischen Missionsliteratur unter Ausschluss von Philo und Josephus, Hamburg 1954, 27-32; N. Walter, Fragmente jüdisch-hellenistischer Exegeten: Aristobulos, Demetrios, Aristeas, JSHRZ III, 280-292; E. Schürer, The History of the Jewish People in the Age of Jesus Christ (175 B.C. – A.D. 135). A new english version revised and edited by G. Vermes, F. Millar, M. Goodman, Edinburgh 1973-1987, III,1, 513-517. 16 Joods-hellenistische poëzie. De fragmenten der gedichten van Ezechiël Tragicus, Philo Epicus, Theodotus en de vervalste dichtercitaten, vertaald, ingeleid en toegelicht door Dr. P.W. van der Horst (Na de Schriften 3), Kampen 1987, 11-50; Dalbert, a.w., 52-65; E. Vogt, Tragiker Ezechiel, JSHRZ IV, 113-133; H. Jacobson, The Exagoge of Ezekiel, Cambridge 1983. De fragmenten van Ezechiël zijn overgeleverd door Eusebius, Praep. Ev. IX,28 en 29 en Clemens Alexandrinus, Strom. I,23,155,1-156,2. 17 Mos. I,23-24. 18 Aristoboulos (bij Eusebius, Hist. Eccl. VII,32,16-19) en Philo, Her. 255 leggen verband met ‘doortrekken’, ‘oversteken’.
14
LI TERA I RE A CTI VI TEI TEN
Eusebius bewaard zijn gebleven.19 Hij was, evenals Philo, van mening, dat Mozes de bron is van veel Griekse filosofie20 en trachtte door middel van allegorie filosofische denkbeelden en het joodse geloof met elkaar te verzoenen. Hij benadrukte eveneens, zoals Philo later, dat antropomorfe voorstellingen van God niet letterlijk opgevat moesten worden.21 Ook op andere punten blijkt er verwantschap tussen het denken van Philo en Aristoboulos. Ik zal daar in het vervolg nog voorbeelden van geven. De Brief van Aristeas is vooral bekend geworden, omdat ze het ontstaan van de Septuaginta beschrijft. De brief dateert uit de tweede helft van de tweede eeuw voor Christus.22 Ze vertelt op sobere wijze hoe de geleerden hun vertaalwerk verrichtten. Aristeas spreekt er wel zijn verwondering over uit, dat het werk van de tweeënzeventig mannen precies in evenzovele dagen voltooid werd.23 Philo, die waarschijnlijk wel van de brief kennis genomen heeft, geeft een veel fantastischer beschrijving, waarin hij er de nadruk op legt, dat de vertaling door goddelijke inspiratie tot stand is gekomen.24 Overigens blijken Aristeas en Philo op verscheidene punten dezelfde opvattingen te huldigen. Wij komen daar in het vervolg op terug. In de tweede helft van de tweede eeuw moet ook de epische dichter Sosates hebben geleefd, van wie verteld wordt: ‘In diezelfde tijd stond Sosates, de joodse Homerus, in aanzien in Alexandrië’.25
19 Eusebius, Praep. Ev. VIII,10; IX,6,6-8; XIII,12; Hist. Eccl. VII,32,16-18; Clemens Alexandrinus, Strom. I,22,150,1-4; V,14,99,3; 107,1-4; VI,3,32,3-33,1; 16,137,4-138,4; 141,7-142,1 en 4. Zie verder: Dalbert, a.w., 102-106; Walter, a.w., 261-279 en zijn Der Toraausleger Aristobulos (TU 86), Berlin 1964; Schürer, a.w., III,1, 579-587. 20 Bij Eusebius, Praep. Ev. VIII,10,4; IX,6,6-8; XIII,12,1 en Philo, QGn. IV,167 e.a. 21 Aristoboulos bij Eusebius, Praep. Ev. VIII,10,1-9 en Philo in L.A. I,36; Post. 7; Conf. 135; Decal. 32-35 e.a. 22 De oorsprong van de Griekse Bijbel. De Brief van Aristeas over het ontstaan van de Septuagint, ingeleid, vertaald en toegelicht door Dr. Thalien M. de Wit-Tak (Christelijke Bronnen 7), Kampen 1995. Zie ook: Tilly, a.w., 27-30; Dalbert, a.w., 92-102; N. Meisner, Aristeasbrief, JSHRZ II, 35-87. 23 Brief van Aristeas 307. 24 Mos. II, 25-44. 25 Joods-hellenistische poëzie 51-52.
15
I NL EI DI NG
De historicus Artapanus schreef in dezelfde tijd een soort historische roman Over de joden, waarin hij het jodendom verheerlijkte.26 Abraham zou de Farao hebben onderwezen in astrologie.27 En M ozes zou de stichter geweest zijn van de Egyptische godencultus en uitvinder van het schrift.28 Hij vult het verhaal over Mozes aan met mythen en legenden29 en identificeert Mozes met Musaeus, de mythische Griekse dichter uit de oertijd en met Hermes, de bode van de goden en de uitlegger van de goddelijke geschriften.30 Zonder Mozes met Hermes te identificeren noemt Philo Mozes ook de uitlegger van de godsspraak.31 Opmerkelijk is de vermelding door Artapanus van een voorloper van de jodenster: de farao ‘had de joden verplicht zich in linnen te kleden en geen wollen kleding te dragen, opdat ze herkenbaar zouden zijn en gestraft konden worden’.32 Over het ontstaan van de Wijsheid van Salomo is nog veel onzeker. Mogelijk is dit werk in het begin of midden van de eerste eeuw voor Christus geschreven door een jood uit Alexandrië. Het stelt, dat de joodse wijsheid van een hoger gehalte is dan de heidense godsdienst en filosofie. Hoewel het in woordkeus en literaire vorm de invloed van Plato en de Stoa verraadt, heeft het zelf geen filosofisch of theologisch systeem.33 Het geschrift bevat slechts een enkele allegorische uitleg, namelijk als het in het gewaad van de hogepriester een verwijzing naar de kosmos ziet.34 Ook bij Philo komt deze uitleg voor.35 Verder hebben het boek Wijsheid en Philo hun afkeer van de afgodendienst gemeen.36 26 Schürer, a.w., III,1, 521-525; Dalbert, a.w., 42-52; N. Walter, Fragmente jüdisch-hellenistischer Historiker, JSHRZ I, 121-136; R. Hanhart, Artapanus, BHWB I, 128; C. Colpe, Artapanos, Kl.P. I, 614-615. De fragmenten van Artapanus zijn bewaard bij Eusebius, Praep. Ev. IX,18,1-2; 27,1-37. 27 Eusebius, Praep. Ev. IX,18,1-2. 28 Idem IX,27,4. 29 Idem IX,27,1-37. 30 Idem IX,27,3 en 6. 31 Mut. 125; Decal.175. 32 Eusebius, Praep. Ev. IX,27,20. 33 Dalbert, a.w., 70-92; J.J. Weber, Weisheit, Buch der W., LThK 10, 1004-1005; M. Lattke, Salomoschriften, RGG 4, VII, 805-806. 34 Wijsheid 18,24. 35 Mos. II,109-135; Spec. I,84-97; QEx. II,107-124; vgl. Josephus, Ant.Jud. 3,184187. 36 Wijsheid 13-15; Decal. 52-81.
16