COMMISSION DES AFFAIRES SOCIALES
COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZAKEN
du
van
MERCREDI 23 OCTOBRE 2013
W OENSDAG 23 OKTOBER 2013
Matin
Voormiddag
______
______
La séance est ouverte à 10.18 heures et présidée par M. Bruno Van Grootenbrulle. De vergadering wordt geopend om 10.18 uur en voorgezeten door de heer Bruno Van Grootenbrulle. Le président: Monsieur le ministre, chers collègues, étant donné l'absence du président et du viceprésident de cette commission, je ferai, aujourd'hui, en tant qu'aîné de cette assemblée, fonction de président. 01 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de cumulatie van een politiek pensioen met een aanvullende vergoeding in het stelsel voor werkloosheid met bedrijfstoeslag" (nr. 17834) 01 Question de M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "le cumul d'une pension d'homme ou de femme politique avec une indemnité complémentaire dans le régime du chômage avec complément d'entreprise" (n° 17834) 01.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, de vraag is naar boven gekomen naar aanleiding van de voorbije gemeenteraadsverkiezingen, waarbij een aantal mandatarissen die geen schepen meer zijn, blijkbaar met dezelfde problematiek worden geconfronteerd. Waarover gaat het? Gepensioneerde mandatarissen kunnen hun politiek pensioen cumuleren met hun rustpensioen. Dat is geen enkel probleem. Wanneer een oud-mandataris die zich bevindt in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, zijn aanvullende vergoeding van zijn ex-werkgever wil cumuleren met zijn politiek pensioen, wordt dit evenwel niet toegestaan. Hoewel de aanvullende vergoeding wel te cumuleren is met werkhervatting bij een andere werkgever of met een actief politiek mandaat, blijkt dat niet het geval te zijn voor een politiek pensioen. Ik had hieromtrent graag duidelijkheid. Kan het politiek pensioen worden gecumuleerd met de aanvullende vergoeding in het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag? Indien niet, wat is hiervoor de reden? De cumul betekent geen meerkosten voor de sociale zekerheid. Is dat geen anomalie die eventueel kan worden weggewerkt? 01.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, het belangrijkste element is dat het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag geen pensioen is. Het is een stelsel van werkloosheid. Men kan natuurlijk onmogelijk werkloosheid combineren met een pensioen. Cao nr. 17 voorziet in de doorbetaling van de aanvullende vergoeding van het SWT-stelsel bij werkhervatting. Het gaat om een door de sociale partners afgesproken activeringsmaatregel in het kader van het Generatiepact. De doorbetaling is een stimulans om niet in de werkloosheid te blijven en om opnieuw aan de slag te gaan. Het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag is er met de bedoeling om mensen te activeren. Wie besluit om uit het SWT-stelsel te stappen en met pensioen te gaan, heeft logischerwijze geen recht meer op de aanvullende vergoeding ten laste van de werkgever. Wie in het SWT-stelsel wenst te blijven, heeft logischerwijze geen recht op een pensioen. In het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag is men
werkzoekende. Een werkzoekende kan niet in combinatie een pensioen krijgen. 01.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank voor uw antwoord. Het incident is gesloten. L'incident est clos. 02 Vraag van de heer Stefaan Vercamer aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de geactualiseerde raming van responsabiliseringsbijdragen" (nr. 17851) 02 Question de M. Stefaan Vercamer au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "l'estimation actualisée des contributions de responsabilisation" (n° 17851) 02.01 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, het gaat hier om een enigszins groter probleem. De wet van 24 oktober 2011 betreffende de financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones moet ertoe leiden dat de pensioenuitgaven elk jaar integraal door inkomsten worden gedekt, zodat geen deficits meer ontstaan. Dat was het uitgangspunt. Het nieuwe financieringssysteem trad op 1 januari 2012 in werking. Er is de basisbijdrage, die wordt berekend op de loonmassa van de vastbenoemden in het lokale bestuur. Bovendien wordt nu nog een responsabiliseringsbijdrage betaald. Wij zullen de berekening niet herhalen, wij kennen ze immers. Ze wordt toegepast op de pensioenlasten van het individuele bestuur, met aftrek van de reeds betaalde basisbijdrage. Het nieuwe systeem zal, eenmaal het op kruissnelheid is, tot een aanzienlijke stijging leiden van de pensioenuitgaven voor een groot aantal lokale besturen en openbare ziekenhuizen. De RSZPPO heeft een eerste raming gestuurd, waarvan niemand van zijn stoel viel maar wel eventjes schrok. Er is echter een nieuwe, meer verfijnde raming gekomen, waarvan iedereen wel van zijn stoel viel, omdat de bedragen een pak hoger waren dan de oorspronkelijk geraamde bedragen, wat uiteraard een grote impact zal hebben op het financiële evenwicht van een heel aantal lokale besturen en ziekenhuizen. Vandaag kunnen wij in de media bovendien al lezen dat de situatie er veel slechter uitziet dan was ingeschat. Er is ook de afspraak over het budget van de verplichte ziektekostenverzekering voor 2013 in de notificaties van de Ministerraad dat de meerkosten van de responsabiliseringsbijdrage van de openbare ziekenhuizen zouden worden geneutraliseerd. Neutraliseren is voor mij een vrij duidelijk woord. Nu blijkt echter dat in het budget van de verplichte ziektekostenverzekering voor 2013 een bedrag van 37 miljoen euro is ingeschreven voor de compensatie van de responsabiliseringsbijdrage van de openbare ziekenhuizen. Er werd echter al van bij het begin gesteld dat dat bedrag niet zou volstaan om de meerkosten volledig te dekken. Ten eerste, misschien zijn er elementen waarmee bij de ramingen geen rekening werd gehouden. Hoe verhouden de geactualiseerde ramingen voor de openbare ziekenhuizen zich tot de oorspronkelijke ramingen? Waar zitten de verschillen? Hoe komen die tot stand? Ten tweede, welk percentage van de bijdrage wordt gedekt door de 37 miljoen, ingeschreven in de begroting? Zo zou men kunnen inschatten hoe groot de meerkosten zijn waartoe men zich heeft geëngageerd en die volledig moeten worden geneutraliseerd. Hoe kunnen we vermijden dat de openbare ziekenhuizen in financiële moeilijkheden terechtkomen door de hogere responsabiliseringsbijdrage? We hebben allen de voorbije dagen gelezen dat steeds meer ziekenhuizen in het rood gaan. Dat is een van de factoren, zeker voor de openbare ziekenhuizen. Er was nu eenmaal een engagement van de regering, dus ik ben benieuwd naar het antwoord. Wat het budget betreft, zult u doorverwijzen naar mevrouw Onkelinx, aan wie ik de vraag ook heb gesteld. U bent echter wel verantwoordelijk voor de RSZPPO. 02.02 Minister Alexander De Croo: De geactualiseerde ramingen van de responsabiliseringsbijdrage voor de dertig openbare ziekenhuizen zijn gunstiger dan de oorspronkelijke ramingen. Slechts vijf van de dertig
openbare ziekenhuizen, aangesloten bij het gesolidariseerd pensioenfonds RSZPPO, zouden hun responsabiliseringsbijdrage zien stijgen. De schatting van de bijdrage voor de vijfentwintig andere zou lager liggen dan de verwachting van einde 2011. Oorspronkelijk werd de globale bijkomende bijdrage voor openbare ziekenhuizen geschat op 22 292 439 euro, maar dat cijfer werd uiteindelijk herleid tot 16 279 895 euro. Het bedrag van 37 miljoen wordt vermeld in het kader van het budget financiële middelen aan de ziekenhuizen en wordt dus niet bedoeld door de wet van 24 oktober 2011. Het valt dus uitsluitend onder de bevoegdheid van de minister van Volksgezondheid. Men heeft een raming kunnen maken van de kostprijs van de responsabiliseringsbijdrage voor de openbare ziekenhuizen, aangesloten bij het gesolidariseerd pensioenfonds RSZPPO. Er werd nog geen raming gemaakt voor de privéziekenhuizen. Als die historisch gegroeid zijn uit een OCMW, wordt de impact van de responsabiliseringsbijdrage in principe volledig afgewenteld op het OCMW dat statutair personeel ter beschikking stelt van het privéziekenhuis. In dat geval is er geen probleem voor het privéziekenhuis. Als het privéziekenhuis echter verplicht werd om bij te dragen in de kosten van de responsabiliseringsbijdrage van een geresponsabiliseerd OCMW, zal een tussenkomst in het kader van het BFM worden toegekend. Er zal een schattingsmethode worden vastgesteld om de bijkomende lasten voor de privéziekenhuizen vast te leggen. Daarna kan worden bepaald of het bedrag van 37 miljoen euro volstaat om de bijkomende lasten te dekken, zowel die van de openbare als van de privéziekenhuizen die verplicht worden om bij te dragen in de kosten van de responsabiliseringsbijdrage. Indien de som van 37 miljoen euro ontoereikend blijkt, zou het bedrag op basis van een verdeelsleutel kunnen worden verdeeld. Zoals eerder vermeld, valt het budget van de financiële middelen aan de ziekenhuizen uitsluitend onder de bevoegdheid van de minister van Volksgezondheid. 02.03 Stefaan Vercamer (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik zal luisteren naar wat mevrouw Onkelinx daarover zegt. Als ik u goed begrijp, blijft u erbij dat de meerkosten van de responsabiliseringsbijdrage zullen worden gecompenseerd en dat het daartoe bestemde budget zal moeten volstaan. Dat is wat uit uw antwoord opmaak. 02.04 Minister Alexander De Croo: Inderdaad, ten belope van 37 miljoen euro. Mocht dat ontoereikend zijn, zal men een verdeelsleutel moeten vinden, tenzij de minister van Volksgezondheid andere plannen of mogelijkheden heeft. Die vraag moet u haar stellen. 02.05 Stefaan Vercamer (CD&V): Dat zal ik doen. L'incident est clos. Het incident is gesloten. 03 Questions jointes de - Mme Kattrin Jadin au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "le calcul du plafond du travail autorisé des pensionnés" (n° 17813) - Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "le travail après la pension" (n° 18192) - Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "l'octroi d'une pension aux personnes répondant aux critères de la réglementation relative aux revenus d'appoint illimités" (n° 20374) 03 Samengevoegde vragen van - mevrouw Kattrin Jadin aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de berekening
van de maximumbedragen voor de toegelaten arbeid voor gepensioneerden" (nr. 17813) - mevrouw Sonja Becq aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "werken na het pensioen" (nr. 18192) - mevrouw Sonja Becq aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de toekenning van een pensioen aan mensen die voldoen aan de voorwaarden voor onbeperkt bijverdienen" (nr. 20374) 03.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ik had eigenlijk twee vragen over het werken na het pensioen. Ik meen dat de tweede toegevoegd is aan de eerste. De eerste vraag dateert al van 27 mei en is waarschijnlijk achterhaald. Ik weet dus niet of ik ze moet herhalen. Het ging er eigenlijk om dat de grenzen voor bijverdienen zijn opgetrokken met 2 %. Toen was nog niet duidelijk vanaf wanneer dat zou ingaan. Zoals gezegd was mijn vraag van 27 mei. Ik heb ook nog een vraag naar aanleiding van een concrete situatie die misschien wat algemener zou kunnen zijn. Het gaat om werknemers die ouder zijn dan 65 jaar en een loopbaan hebben van minstens 42 jaar. Zij kunnen gebruikmaken van de nieuwe regeling inzake onbeperkt bijverdienen na het pensioen. Sommige mensen die ouder waren dan 65 en hun pensioen nog niet hadden aangevraagd omdat zij nog niet op de hoogte waren van de nieuwe regeling of nog niet duidelijk wisten wat de bedragen zouden zijn en hoe het juist in elkaar zat, hebben er nu belang bij om een aanvraag in te dienen, ook nog voor 2013. Zij voldoen aan de loopbaanvoorwaarden en kunnen dus het pensioen cumuleren met het onbeperkt bijverdienen. Volgens informatie van de RWP zou iemand die in de loop van 2013 een pensioenaanvraag doet onder de nieuwe regeling vallen voor alle inkomsten verworven vanaf 1 januari 2013. Tijdens de parlementaire bespreking hebt u ook gezegd dat, vermits de beoordeling van het vervullen van de voorwaarden steeds op het einde van het jaar gebeurt, alle inkomsten verworven vanaf 1 januari 2013 onder de nieuwe regeling vallen. Bij het RSVZ zou men die redenering echter niet volgen, zo zegt men mij. Vandaar mijn vraag of een werknemer die voldoet aan de voorwaarden, 65 jaar en een loopbaan van 42 jaar, onder de nieuwe regeling valt voor het bijverdienen na het pensioen, met alle inkomsten verworven vanaf 1 januari 2013? Mijn tweede vraag is zeker even belangrijk: worden mensen automatisch verwittigd op het moment dat zij voldoen aan de regeling voor onbeperkt bijverdienen na het pensioen? 03.02 Minister Alexander De Croo: Ik denk dat er bij het RSVZ een misverstand geweest moet zijn, want het antwoord op uw eerste vraag is: ja. Ja, voor de zelfstandigen en voor de ambtenaren en voor de werknemers. Personen die al vroeger een pensioenbeslissing ontvingen en verklaard hebben dat zij de grensbedragen inzake beroepsactiviteit niet zouden respecteren, kunnen de RVP contacteren met de vraag alsnog hun pensioen in betaling te stellen. Hetzelfde geldt voor personen voor wie het pensioen niet werd onderzocht, omdat zij hun beroepsactiviteit wensen voort te zetten. Ook zij kunnen alsnog een aanvraag tot toekenning van het pensioen indienen. Gelet op de recente publicatie van de nieuwe reglementering inzake bijverdienen, kunnen zij uitzonderlijk en uiterlijk op 31 december 2013 hun aanvraag indienen tot toekenning van het pensioen, met als vroegste ingangsdatum 1 januari 2013. Alle pensioenbeslissingen die momenteel aan de pensioengerechtigden ter kennis worden gebracht, maken trouwens melding van de nieuwe regelgeving. Aan personen die op de ingangsdatum van het pensioen jonger zijn dan 65 jaar en reeds 42 geldige loopbaanjaren kunnen bewijzen, en voor zover geen ander rustpensioen is toegekend op de ingangsdatum waarop betrokkene nog geen 42 loopbaanjaren had bewezen, wordt meegedeeld dat na de maand van de e 65 verjaardag geen inkomensgrenzen meer gelden voor de betaling van het pensioen. Aan personen die op de ingangsdatum van het pensioen de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben en 42 geldige e loopbaanjaren bewijzen, wordt meegedeeld dat na de maand van de 65 verjaardag geen inkomensgrenzen meer gelden voor de betaling van het pensioen en dat het pensioen steeds uitbetaald wordt, ongeacht de inkomsten uit die beroepsactiviteit. Aan de pensioengerechtigde wordt tevens meegedeeld dat hij, als hij zijn pensioen niet wenst, dat uitdrukkelijk moet laten weten. Iemand die voldoet aan de periode van 42 jaar en 65 jaar wordt, moet eigenlijk laten weten dat hij het
pensioen niet wenst. Dit lijkt mij ook logisch want er is hier sprake van een zekere automatische verwerving van rechten. Het uitstellen van het ingaan van het pensioen kan bij voortzetting van een activiteit immers leiden tot verdere pensioenopbouw, alsook tot een verhoging van de pensioenbonus. Mensen die deze afweging willen maken, kunnen deze afweging maken. Ik meen dat wij zeker zijn van wat financieel de juiste afweging is. Het is in principe altijd beter om het pensioen op te vragen en eventueel voort te werken als men dat wil. 03.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, het is duidelijk dat, als ik in september mijn pensioen aanvraag en ik aan de loopbaanvoorwaarden voldoe, dit eigenlijk met terugwerkende kracht uitzonderlijk geldt tot 1 januari van dit jaar. Ik wou dit nog even heel duidelijk maken. 03.04 Minister Alexander De Croo: Ja, dat klopt. 03.05 Sonja Becq (CD&V): Ik apprecieer ten zeerste de informatie die inderdaad ook in verschillende situaties meegegeven wordt aan mensen die in aanmerking komen voor het onbeperkt bijverdienen na pensionering. U versterkt alleen een beetje mijn bedenking, namelijk dat wij op die manier mensen eigenlijk aanzetten om met pensioen te gaan, omdat zij in veel gevallen meer financieel voordeel zullen hebben door met pensioen te gaan en bij te verdienen. Een bonus kan daar immers niet tegen op. 03.06 Minister Alexander De Croo: Dat is juist, vandaar dat de maatregelen ook een kost hebben en vandaar dat men een loopbaanvoorwaarde oplegt omdat die kost anders nog hoger komt te liggen. Ik hoor in deze commissie zeer vaak vragen over het automatische karakter van rechten en over het feit dat wij mensen die gerechtigd zijn dit recht ook automatisch zouden moeten toekennen. Dit ligt hiervan in het verlengde. Als men 65 jaar is en men heeft 42 jaar bijgedragen dan is het pensioen in mijn ogen een recht, maar dan heeft men ook de vrijheid om te werken. Dat is zowat de achterliggende filosofie. 03.07 Sonja Becq (CD&V): Nogmaals, ik apprecieer dit en ik heb ook opgemerkt dat u de informatie heel erg hebt uitgebreid. Terecht! Ik vind het positief dat mensen die bijna de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt hiervan worden verwittigd. Ik wil echter mijn randbemerking handhaven. Het incident is gesloten. L'incident est clos. Le président: Chers collègues, je tiens à vous signaler que Mme Jadin étant absente, sa question n° 17813 a été retirée. Het incident is gesloten. L'incident est clos. 04 Vraag van mevrouw Rita De Bont aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "discriminaties bij de berekening van overheidspensioenen van verpleegkundigen" (nr. 18015) 04 Question de Mme Rita De Bont au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "les discriminations dans le cadre du calcul des pensions publiques du personnel infirmier" (n° 18015) 04.01 Rita De Bont (VB): Mijnheer de minister, mijn vraag is al enkele maanden geleden ingediend en alhoewel ik niet vaak naar deze commissie kom is volgens mij mijn vraag nog niet achterhaald. Er bestaat een automatisch recht op diplomabonificatie bij de berekening van het pensioen van statutaire ambtenaren. Die bonificatie geldt echter enkel voor diploma’s die werden behaald in het hoger onderwijs, al dan niet universitair onderwijs. De bonificatie is gelijk aan het minimumaantal studiejaren dat nodig is om het diploma te behalen. Daarbij valt wel een discriminatie vast te stellen tussen A1- en A2-verpleegkundigen. A1-verpleegkundigen moeten na hun middelbare studie nog drie jaar hoger onderwijs volgen om hun diploma te behalen. A2-verpleegkundigen behalen hun diploma daarentegen op het niveau van het hoger beroepsonderwijs. Daar gaat het om onderwijs van de vierde graad, wat vooralsnog niet in aanmerking komt voor een diplomabonificatie, omdat het niet tot het hoger onderwijs behoort.
e
e
e
Nochtans gaat het daar ook om een 7 , een 8 en een 9 jaar na de leeftijd van 18 jaar. Beide categorieën bekomen bovendien een getuigschrift in het onderwijs met een volledig leerplan. Hoewel er in theorie van uitgegaan wordt dat A1-verpleegkundigen een grotere theoretische basis hebben, en A2-verpleegkundigen een eerder praktische en verzorgende, zijn er in de praktijk nauwelijks verschillen in de uitoefening van hun opdracht. Vrijwel altijd voeren zij dezelfde taken uit. Vaak specialiseren zij zich ook op dezelfde manier tijdens hun loopbaan. Toch worden zij niet gelijk betaald voor gelijk werk. Bovendien kan een A2verpleegkundige nooit bevorderd worden. Naast deze beide discriminaties is er ook het ontbreken van de diplomabonificatie voor A2-verpleegkundigen. Mijnheer de minister, bent u van oordeel dat A2-verpleegkundigen, die niet vroeger aan het werk kunnen dan A1-verpleegkundigen, in principe ook niet voor de leeftijd van 21 jaar, en die vrijwel altijd hetzelfde werk doen, gelijk zouden moeten worden beoordeeld inzake de duur van hun loopbaan en de diplomabonificatie? Neemt u initiatieven om deze discriminatie weg te werken, of wordt eraan gedacht? Geldt voor de A2-verpleegkundigen evenmin een bonificatie voor de duur van de legerdienst? Dat kon ik niet achterhalen. 04.02 Minister Alexander De Croo: In de huidige stand van de wetgeving kunnen alleen diploma’s van het universitair onderwijs, van het niet-universitair hoger onderwijs en van het hoger technisch zeevaardig of kunstonderwijs met volledig leerplan onder bepaalde voorwaarden aanleiding geven tot het toekennen van een diplomabonificatie bij de berekening van het pensioen in de openbare sector. Het A2-diploma in de verpleegkunde kan worden behaald worden na een opleiding van de vierde graad beroepsonderwijs. Aangezien deze opleiding niet tot het hoger onderwijs behoort, kan voor het eraan verbonden diploma geen tijdsbonificatie worden toegekend. Enkel een wijziging van de bestaande wetgeving op het niveau van de organisatie van het onderwijs kan deze situatie veranderen. Wat ik hier antwoord, is eigenlijk het antwoord van Marie Arena in 2009 als toenmalig minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden op dezelfde vraag. Ik onderschrijf dat antwoord, want de situatie is nog altijd dezelfde. Ik wil ook wijzen op de evolutie die zich voltrekt, waarbij de duur van de gewerkte loopbaan steeds belangrijker wordt als voorwaarde om met pensioen te kunnen gaan. Een recent voorbeeld daarvan is het optrekken van de loopbaanvoorwaarden voor een vervroegd pensioen. Het uitbreiden van het systeem van de diplomabonificaties zou haaks staan op het toenemend belang van de loopbaanduur. Het systeem van de diplomabonificaties bestaat bovendien enkel en alleen in de openbare sector. Het geldt niet in de privésector, noch bij de zelfstandigen. Verpleegkundigen in de privésector kennen die diplomabonificatie ook niet, net zomin als zelfstandige verpleegkundigen. In het licht van het meer op elkaar afstemmen van de verschillende pensioenstelsels ben ik zeker geen voorstander van de uitbreiding ervan. Ik kom tot uw vraag met betrekking tot de legerdienst. De legerdienst telt in de openbare sector voor iedereen mee voor het pensioen, dus ook voor de A2-verpleegkundigen. Dat is een ander element. 04.03 Rita De Bont (VB): Mijnheer de minister, het derde antwoord was een duidelijk en positief antwoord. Ik betreur wel dat er niet tegemoet wordt gekomen aan de vraag van de A2-verpleegkundigen, al is het in de openbare sector, om het systeem ook naar hen uit te breiden. U legt de bal een beetje in het kamp van de Vlaamse overheid. Ik neem aan dat de federale overheid het hoger beroepsonderwijs eventueel zou kunnen erkennen als hoger onderwijs. Voor hen zou de discriminatie dan zijn weggewerkt. Verpleegkundige is immers een knelpuntberoep. Wij moeten actie ondernemen om mensen naar het beroep te lokken. Dit zou dan ook een actie zijn die niet onmiddellijk veel geld zou kosten, maar waarmee wel mensen uit het beroepsonderwijs zouden kunnen worden aangetrokken om zich verder te kwalificeren. Zij zouden dan de beschikbare plaatsen kunnen invullen. Ik betreur dat er op het federale niveau geen actie wordt overwogen. Het incident is gesloten.
L'incident est clos. 05 Samengevoegde vragen van - mevrouw Veerle Wouters aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over "het minimumrendement van groepsverzekeringen" (nr. 18042) - de heer Wouter De Vriendt aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de rendementsgarantie van de tweede pensioenpijler" (nr. 19725) 05 Questions jointes de - Mme Veerle Wouters au vice-premier ministre et ministre de l'Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur "le rendement minimum des assurances de groupe" (n° 18042) - M. Wouter De Vriendt au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la garantie de rendement du deuxième pilier de pensions" (n° 19725) 05.01 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, ook mijn vraag dateert al van 21 mei. Om de zoveel tijd wordt iets echter blijkbaar terug actueel. Oorspronkelijk was mijn vraag niet aan u gericht, maar aan de heer Vande Lanotte als minister van Economie. Als minister van Economie deed hij de beslissing van de Nationale Bank van België teniet. De NBB had de beslissing in oktober 2012 genomen. Het was de bedoeling om de maximale referentievoet van levensverzekeringscontracten van lange duur vanaf 1 januari 2013 te verlagen. Blijkbaar moet u er nu echter op antwoorden. Ik meen dat dat geen probleem zal zijn. Naast de maximale rentevoet voor groepsverzekeringen geldt er ook een minimumrendement van 3,25 % voor werkgeversbijdragen in het kader van een vast bijdrageplan en van 3,75 % voor de werknemersbijdrage. Het is de werkgever, die dat moet garanderen. Verzekeraars kunnen dergelijke rendementen niet meer bieden. Ze bieden een rendement van om en bij de 2 % aan op groepsverzekeringen, voor nieuwe premies van groepsverzekeringen met enkel een garantie op de reserves, voor nieuwe verhogingen van groepsverzekeringen met een garantie op de reserves en premies, voor nieuwe werknemers die aansluiten bij een bestaande groepsverzekering en voor nieuwe groepsverzekeringen. Het gevolg daarvan is dat er nu aan de werkgevers wordt gevraagd om extra bijdragen te storten om te voldoen aan de pensioentoezeggingen. De extra financiering is verplicht voor de persoonlijke werknemersbijdragen. In de praktijk wordt de regeling ook toegepast voor de werkgeversbijdragen. Ik meen dat u ervan op de hoogte bent dat in vergelijking met de huidige marktrente de hogere wettelijk verplichte minimumrendementen voor groepsverzekering de tweede pensioenpijler ondermijnen. Het wordt voor werkgevers uiteraard minder aantrekkelijk om nieuwe groepsverzekeringen voor hun personeelsleden te sluiten. Erkent u dat? Bent u ervan op de hoogte dat de werkgevers voor bestaande groepsverzekeringen bijfinancieringen moeten betalen, ook voor de aansluiting van nieuwe werknemers? Zo ja, is het wenselijk om die regel effect te behouden? In een totaal loonpakket weerspiegelt de bijfinanciering zich normaal in een vermindering van het brutoloon. De vraag is dan of dat op de arbeidsmarkt geen ongelijkheid creëert tussen werkgevers met een groepsverzekering en werkgevers zonder? Worden de bijfinancieringen in aanmerking genomen bij het onderzoek naar de loonkostenontwikkeling met het oog op de berekening van de loonnorm? Ten slotte, bent u bereid de minimumrendementen voor nieuwe premies van de groepsverzekering beter bij de huidige marktrente te doen aansluiten en indien niet bereid, waarom niet? 05.02 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, vandaag is er een wettelijke rendementsgarantie op stortingen voor de tweede pensioenpijler. Voor de bijdrage van de werkgever is het minimumrendement 3,25 %, na aftrek van maximaal 5 % kosten en de risicopremies voor overlijden en invaliditeit. Voor de bijdrage van de werknemer is het minimumrendement 3,75 %. Als de verzekeraar de genoemde minimumrendementen niet kan waarmaken, moet de werkgever het verschil bijpassen. Vandaag lijkt ook u van oordeel dat vaste minimumrendementen niet langer kunnen, in weerwil overigens
van eerdere uitspraken van uw kant. Ten eerste, graag kreeg ik de meest recente cijfers van het aantal werknemers dat in ons land over een aanvullend pensioenplan beschikt. Over hoeveel procent van de werknemers gaat het? Ten tweede, hoe komt het dat het de groepsverzekeraars en niet de pensioenfondsen zijn, die er niet in slagen de rendementsgarantie van 3,25 % en 3,75 % te waarborgen? Zij lijken er beter in te slagen het overschot uit de goede jaren te gebruiken, om het verlies in mindere jaren op te vangen. Welke verklaringen ziet u? De minimumrendementen zijn overigens enkel op het einde van de rit, dus bij pensionering, en niet bij elk boekjaar verschuldigd. Waarom vormt een paar tegenvallende jaren dan een probleem? Waarom kunnen zij niet door de overschotten uit de goede jaren worden opgevangen? Ten derde, kunt u een overzicht geven van de verschillende groepsverzekeraars en pensioenfondsen die op het moment lagere rendementsgaranties dan de minimumrendementsgaranties bieden? Graag kreeg ik ook de percentages die zij aanbieden. Ten vierde, mijnheer de minister, bent u van oordeel dat het rendement boven de langetermijninflatie moet liggen of bent u een andere mening toegedaan? Ten vijfde, in welke mate bent u voorstander van het aanpassen van de huidige minimumrendementen? Welk standpunt neemt de regering in ten opzichte van de lopende besprekingen in de NAR? Ten zesde, aan welke voorwaarden moeten de aanvullende pensioenen volgens u voldoen, om een uitbreiding van de tweede pijler te bewerkstelligen? 05.03 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, ik ben er mij van bewust dat er vandaag een spanningsveld bestaat tussen, enerzijds, de wettelijke rendementsgarantie en, anderzijds, de contractuele garanties die vandaag op de markt worden aangeboden. De sociale partners zijn zich zeker ook bewust van dat probleem. Zij zijn bezig met de door henzelf geïdentificeerde knelpunten met betrekking tot het aanvullend pensioen te onderzoeken en na te gaan welke actie opportuun is, om eventueel de WAP aan te passen met het oog op het realiseren van de sociale doelstelling ervan, namelijk het veiligstellen van een zo goed mogelijk gewaarborgd vervangingsinkomen bij pensionering. U begrijpt dat de discussie best in alle sereniteit wordt gevoerd. Ik zal dan ook geen verklaringen afleggen die het gesprek tussen de sociale partners zouden kunnen bemoeilijken. Over de loonnorm kan ik mededelen dat, indien er bijfinanciering moet gebeuren om aan de wettelijke verplichting van de rendementsgarantie te kunnen voldoen, de werkgever zich niet op de loonnorm kan beroepen, om zich aan zijn verplichting te onttrekken. Hij zal er dan uiteraard ook niet voor worden gesanctioneerd. Vrij vertaald, de loonnorm geldt daar niet. Macro-economisch zullen de bijstortingen echter door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven worden aangerekend op de loonnorm. Volgens de meest recente gegevens in de databank Aanvullende Pensioenen, DB2P, beschikken ongeveer 2 325 000 werknemers over een of meerdere aanvullende pensioenrekeningen. Ter vergelijking, in 2012 waren er in ons land ongeveer 3 270 000 werknemers en contractuele ambtenaren. Dat betekent dat vandaag ongeveer 71 % van de werknemers beschikt over een aanvullend pensioen. Dat is een forse stijging ten opzichte van het moment waarop de WAP werd ingevoerd. De rendementsgarantie ten belope van 3,2 % is van toepassing op alle pensioenplannen. Zoals men weet, rust de rendementsgarantie bij de werkgevers. Pensioenplannen kunnen worden ondergebracht in pensioenfondsen. Op pensioenfondsen rust geen resultaatverbintenis, maar een middelenverbintenis. Een pensioenfonds is te vergelijken met een tak 23-verzekeringsproduct. Wanneer een pensioenfonds ondergefinancierd is, grijpt de toezichthouder in door een herstelplan op te leggen. Een herstelplan kan inhouden dat er bijpremies moeten worden gestort of dat de pensioentoezegging wordt verkleind.
Ongeveer 80 % van de pensioenplannen wordt ondergebracht in een tak 21-groepsverzekeringsproduct. Werkgevers en vakbonden hebben een duidelijke voorkeur voor de zekerheid die een tak 21-product biedt. De verzekeringsmaatschappij garandeert immers een jaarlijks rendement, in tegenstelling tot een pensioenfonds of een tak 23-verzekeringsproduct. Gezien de toestand op de financiële markt is het voor verzekeraars momenteel niet mogelijk om een jaarlijks rendement van 3,25 of 3,75 % aan te bieden. Zij bieden maximaal nog 2,25 % aan. Met andere woorden, de rendementsgarantie is niet langer verzekerbaar. Wanneer in goede jaren overschotten worden geboekt in tak 21-groepsverzekeringsproducten, worden die uitgekeerd in de vorm van winstdeelnemingen. Overschotten in goede jaren kunnen nog altijd tekorten in slechte jaren uitvlakken. Ik beschik niet over een overzicht van de commerciële producten die de verzekeraars aanbieden. Ik kan u wel zeggen dat de verzekeraars doorgaans een garantie van 1,75 % aanbieden en hun garantie ook slaat op premies die in de toekomst zullen worden betaald. Als het rendement op toekomstige premies kan worden gewijzigd, bieden de verzekeraars doorgaans 2,25 % aan. Ik vind inderdaad dat mensen een goed aanvullend pensioen verdienen en dat de waarde van hun pensioen niet mag worden uitgehold door de inflatie. Op vraag van de sociale partners heb ik in de NAR een kadernota ingediend met daarin een aantal door de sociale partners geïdentificeerde knelpunten inzake aanvullende pensioenen. Ik zal het overleg in de NAR niet hypothekeren met uitspraken over de rendementsgarantie. Op basis van de cijfers is in de voorbije jaren de tweede pijler uitgebreid. Die zal nog verder uitgebreid worden, zowel in de breedte als in de diepte. Ik geef een voorbeeld. Eind 2011 bestonden er 43 sectorale pensioenstelsels. Bij die 43 stelsels waren eind 2011 ongeveer 1 320 000 werknemers aangesloten. Dat was een stijging van het aantal aangesloten werknemers met 75 % in vergelijking met de situatie eind 2009. Sindsdien zijn er nog eens vijf sectorale pensioenstelsels bijgekomen. Het gaat met name over de kalksteengroeven, de steenbakkerijen, de tabaksector, de bedienden in de voeding en het hotelbedrijf. Dat gebeurde – dat wil ik toch wel onderstrepen – in financieel-economisch zeer moeilijke tijden. Recent sloot ook de voedingssector een eerste cao voor de periode 2013-2014. Die cao besteedt bijzondere aandacht aan de verdieping van de tweede pijler. 05.04 Veerle Wouters (N-VA): Mijnheer de minister, bedankt voor uw uitvoerig antwoord. Wij zien dat de regeling van toepassing is op zeer veel werknemers. Dus moeten wij ervoor zorgen dat al die werknemers ervan kunnen blijven genieten. Voor mij mogen er nog meer werknemers gebruik van maken. Ik ben er wel tevreden over dat de werkgevers niet strafbaar gesteld kunnen worden bij overschrijding van de loonnorm in het kader van de bijpassingen aan de pensioenfondsen. Dat kan alvast een geruststelling zijn voor de werkgevers. Ten slotte, ik vind het jammer dat het zo lang duurt. Op 7 mei, als ik het juist heb, hebt u aan collega Logghe al geantwoord dat u hoopte zeer snel te landen, omdat u al een aantal maanden bezig was. Ondertussen zijn we een half jaar verder. De marktrente heeft alvast niet de neiging om te stijgen en zal misschien veeleer dalen. Het wordt dus toch heel dringend dat er bepaalde beslissingen genomen worden. 05.05 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Mijnheer de minister, eerst en vooral: ons standpunt is duidelijk anders dan dat van de N-VA. 05.06 Minister Alexander De Croo: (…) 05.07 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): In zekere zin. Toch is het jammer dat niet meer partijen ons standpunt delen. Mijn collega heeft duidelijk gezegd dat het rendement van de tweede pijler beter moet
aansluiten op de marktrente. Wij zijn het daarmee niet eens, zeker niet in een context van meer aanvullende pensioenen. Het loslaten van de minimumrendementsgarantie verhoogt immers de kwetsbaarheid, zeker als alsmaar mensen in de waan leven dat ze het aanvullend pensioen nodig hebben om op het einde van de rit over een waardig pensioenbedrag te beschikken. U hebt een zeer uitgebreid, maar ook zeer vaag antwoord gegeven. In de pers hebben we andere dingen gelezen. U zegt dat u een nota heeft ingediend bij de NAR met een overzicht van de knelpunten, maar in de pers hebben we kunnen lezen dat die nota ook een aantal oplossingen bevatte. Een van die oplossingen die u blijkbaar in de nota hebt gezet, was om de rente die groepsverzekeringen en pensioenfondsen minimaal moeten bieden, te koppelen aan de effectieve rendementen op de obligatiemarkt. Dat is een uitholling van de minimumrendementsgaranties. Hebt u ook oplossingen geboden of voorstellen gedaan aan de sociale partners en hebt u dus meer gedaan dan enkel het detecteren van knelpunten? 05.08 Minister Alexander De Croo: Ik heb mijn antwoord gegeven. 05.09 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Het is bijzonder jammer dat de minister geen antwoord wil geven op die feitelijke vraag. Ik vraag hem niet om een voorafname te doen; ik vraag hem enkel wat in die nota stond. 05.10 Minister Alexander De Croo: In het antwoord heb ik gezegd dat het een oplijsting is van de door hen geïdentificeerde knelpunten. 05.11 Wouter De Vriendt (Ecolo-Groen): Zonder oplossingen, zonder mogelijke denkpistes? L'incident est clos. Het incident is gesloten. Le président: La question n° 18253 de Mme Warzée-Caverenne est transformée en question écrite. 06 Questions jointes de - M. Georges Gilkinet au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique, sur "le 'quiz pension' lancé par la FSMA" (n° 18351) - M. Georges Gilkinet au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "le 'quiz pension' lancé par la FSMA" (n° 18352) 06 Samengevoegde vragen van - de heer Georges Gilkinet aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, over "de 'pensioenquiz' op de website van de FSMA" (nr. 18351) - de heer Georges Gilkinet aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de 'pensioenquiz' op de website van de FSMA" (nr. 18352) 06.01 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le président, monsieur le ministre, voilà deux questions jointes car l'une était adressée au ministre des Finances et l'autre à vous-même, ministre des Pensions. Ma question date du mois de mai. Il est inquiétant de n'avoir pu vous interroger depuis lors. Par ailleurs, je pense qu'elle n'est pas sans lien avec le débat que vous venez d'avoir avec mon collègue M. De Vriendt et avec Mme Wouters. Elle concerne l'initiative que vous avez lancée avec le ministre des Finances le 27 mai dernier, à savoir une campagne de sensibilisation concernant les pensions. Dans l'absolu, cette mesure est positive mais je suis plus nuancé. Dans le cadre de cette campagne, l'Autorité des services et marchés financiers, la FSMA, a mis en ligne sur son site d'éducation financière wikifin un quiz sur le thème des pensions, un quiz que j'ai moi-même testé. Monsieur le ministre, s'il est évidemment fondamental d'informer au mieux les citoyens, il me semble que le questionnaire et surtout les commentaires qui accompagnent les réponses sont de nature à encourager les citoyens à recourir à des produits du troisième pilier, plutôt que de les rassurer sur la solidité de notre
premier pilier de pension légale. On met en évidence les bas montants de la pension. On met sur pied d'égalité ce qu'on appelle le premier pilier avec le deuxième, le troisième, voire le quatrième pilier de pension qui sont, pour moi, des systèmes très différents. Ma conviction est qu'ils contribuent à délégitimer le dispositif de pension légale dont vous devriez être le premier défenseur. Par ailleurs, ces commentaires ne mentionnent nullement les risques encourus par les épargnants en recourant à un système privé. Or les risques existent bel et bien même si on y a échappé jusqu'à présent dans notre pays. Les exemples étrangers montrent que les assurances de pension privée ne sont pas sans risque. Par ailleurs, il n'est pas fait mention de l'opacité qui entoure la gestion de ces fonds, à tout le moins l'affectation des moyens confiés à ces compagnies d'assurance: à quoi sert cet argent? Pour quels types d'investissement? Participent-ils à la spéculation ou au renforcement de l'économie réelle?. Monsieur le ministre, quels sont les objectifs poursuivis à travers la mise en ligne de ce quiz? Quels moyens ont-ils été dédicacés à sa réalisation et, plus largement, à la campagne de la FSMA relative aux pensions? Pensez-vous, comme moi, que ce quiz est plutôt de nature à délégitimer le premier pilier de pension, ce qui pose problème de mon point de vue? Quelles sont les mesures envisagées, notamment via les outils proposés par la FSMA, pour accroître la transparence des placements réalisés par les fonds de pension? Des modifications réglementaires, notamment de la loi Vandenbroucke, sont-elles envisagées à ce sujet pour augmenter la contrainte pesant sur les gestionnaires des fonds de pension? 06.02 Alexander De Croo, ministre: Monsieur le président, cher collègue, je vous félicite d'avoir participé à ce quiz et j'espère que cela a été le cas de tous les membres de cette commission. Peut-être faudrait-il demander d'établir une liste reprenant les scores obtenus afin de savoir qui y a le mieux répondu! er
Cela dit, il est vrai que le 1 janvier 2013, la FSMA a lancé officiellement wikifin, marque grand public qui chapeautera les activités d'éducation financière pour la Belgique de la FSMA. Le programme d'éducation financière indépendant des acteurs financiers privés a pour objectif d'aider les citoyens dans leurs décisions financières tout au long de leur vie. Comme vous le savez, la loi prévoit que la FSMA dispose d'un département spécialement dédié à l'éducation financière. La FSMA a développé le quiz en collaboration avec les organisations en charge de la problématique, notamment, l'ONP et l'INASTI. Les dépenses liées au développement de projets en matière d'éducation financière sont supportées par le budget de la FSMA. Je rappelle que le développement de projets en la matière est une obligation légale. La campagne de sensibilisation traite des différents piliers tant au niveau du quiz que du site internet. Le fait d'aborder les différents piliers ne me paraît pas de nature à délégitimer le premier pilier des pensions. Les fonds d'épargne pension sont, dès à présent, fortement réglementés tant en droit européen qu'en droit belge. Ils sont ainsi soumis à la loi du 3 août 3012 relative à certaines formes de gestion collective de portefeuilles d'investissement. À ce titre, l'information diffusée au public est réglementée et doit être approuvée par la FSMA préalablement à sa diffusion. Il s'agit de leur règlement de gestion, du prospectus, du document d'informations clés pour les investisseurs, et de tout document diffusé au public et relatif à l'offre des parts de ces fonds de pension. En outre, le fonds d'épargne pension doit publier un rapport semestriel et annuel reprenant une description détaillée de leurs actifs et passifs ainsi que leur compte de résultats. Le gestionnaire du fonds fait également rapport dans ces documents de la stratégie des gestions suivies au cours de la période concernée. Le projet de loi visant à renforcer la protection des utilisateurs de produits et services financiers, qui a été adopté en Conseil des ministres et dont le parlement sera saisi, prévoit, en outre, les habilitations au Roi pour réglementer la publicité pour tous les produits d'épargne ou d'assurance pension, mais aussi pour produire un label en vue d'aider les épargnants dans le choix de leurs investissements. 06.03 Georges Gilkinet (Ecolo-Groen): Monsieur le ministre, je vous remercie pour votre réponse. Nous sommes plutôt en désaccord sur l'analyse du résultat. Je relèverai trois points.
Ma première critique portera sur wikifin. Je pense que l'éducation financière est utile mais elle ne peut se limiter à des comparaisons de taux. Il faut, selon moi, encourager nos citoyens à s'interroger sur la destination de leur argent, qu'il soit déposé sur un compte épargne ou dans un cadre de fonds de pension. Cela n'apparaît pas du tout sur le site de wikifin. Certaines banques sont plus en lien avec l'économie réelle et d'autres avec la spéculation. Nous avons payé un prix suffisamment élevé. Il en va de même pour ce qui concerne les fonds de pension. Je renouvellerai ma critique auprès du ministre des Finances. Deuxièmement, je ne trouve pas normal de mettre sur un même pied la pension légale et les autres systèmes de pension, ce que fait largement le site et que vous assumez entièrement dans votre réponse. Les pensions privées dites du deuxième ou troisième pilier sont plus aventureuses, coûteuses pour l'État belge via les déductions fiscales offertes et surtout inégalitaires entre les citoyens, entre ceux qui ont la capacité d'investir dans ce type de fonds et les autres. Votre rôle de ministre des Pensions est, avant tout, d'assurer une pension du premier pilier suffisante pour tout le monde. Troisièmement, en ce qui concerne le contrôle effectué sur les fonds de pension, vous avez parlé des rapports réguliers qui doivent être rendus. Ils sont très difficiles à obtenir. J'ai essayé de le faire en ma qualité de député et quand on les obtient, ils sont absolument illisibles. Par ailleurs, le niveau d'exigence de la loi actuelle par rapport à ce qui est réalisé avec cet argent confié par les travailleurs à ces fonds de pension n'est pas suffisamment ambitieux par rapport au niveau d'investissement dans l'économie réelle plutôt que dans la spéculation. Je termine en mettant en évidence le fait que les fonds de pension sont les principaux utilisateurs de techniques de trading à haute fréquence qui déstabilisent très fortement le marché obligataire et les actions et qui insécurisent les entrepreneurs qui ont besoin d'investissements stables pour créer de l'emploi dans notre pays. Donc, un levier de manœuvre doit être utilisé à ce niveau-là pour renforcer notre économie et l'emploi. On ne peut laisser ces gestionnaires pas toujours éclairés faire n'importe quoi avec l'argent de nos concitoyens. Het incident is gesloten. L'incident est clos. Le président: Les questions 18654 et 18657 de M. Bracke sont transformées en questions écrites. La question 19810 de Mme. Jadin est reportée. 07 Samengevoegde vragen van - de heer Peter Logghe aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "duizenden slapende groepsverzekeringen" (nr. 19485) - mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de bekendmaking van 'slapend' pensioengeld" (nr. 20038) 07 Questions jointes de - M. Peter Logghe au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "des milliers d'assurances groupe dormantes" (n° 19485) - Mme Meryame Kitir au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la notification des 'pensions dormantes'" (n° 20038) 07.01 Peter Logghe (VB): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, volgens een ruwe schatting van bepaalde adviesbureaus zouden duizenden burgers minstens één slapend groepsverzekeringscontract hebben waarvan zij het bestaan niet meer kennen. Wie 65 jaar is, moet volgens de regels van het spel contact opnemen met de verzekeringsmaatschappij of -maatschappijen die de groepscontracten in beheer hebben. Die maatschappijen betalen vervolgens meestal kapitalen uit, tenzij het over rente gaat, na in bezit te zijn gesteld van een bewijs van leven. De problematiek van de slapende groepsverzekeringscontracten doet zich natuurlijk voornamelijk voor bij de werknemers die in de loop van de jaren van werkgever veranderd zijn en inzake hun groepsverzekeringscontract dan ook meestal van verzekeringsmaatschappij veranderd zijn. Immers, wie houdt dat allemaal bij? De vrees bestaat dat duizenden euro’s op die manier misschien verloren gaan. Mijnheer de minister, daarover heb ik de volgende vragen.
Bent u het ermee eens dat de problematiek die ik aangeef ook sociale aspecten in zich draagt? Hebt u cijfergegevens over die zogenaamde slapende groepsverzekeringscontracten? Welke maatregelen zult u nemen om die problematiek zoveel als mogelijk op te lossen? Ik moet u eraan herinneren dat er ongeveer twee tot twee en een half miljoen verzekerden zijn in groepsverzekeringscontracten. Zou het nuttig kunnen zijn om jonggepensioneerden of mensen die met pensioen gaan, te sensibiliseren met een overheidscampagne? Tot hiertoe is de regel dat mensen met een dergelijk contract zelf contact opnemen met de verzekeringsmaatschappij als zij het statuut van gepensioneerde krijgen, dus als zij 65 jaar worden. Denkt u of de regering eraan om aan de verzekeringsmaatschappijen een andere regeling voor te stellen? Zou het bijvoorbeeld nuttig kunnen zijn dat de verzekeringsmaatschappijen die op de hoogte zijn van de geboortedatum van de verzekerden, op de 65ste verjaardag contact opnemen? Welke andere maatregelen neemt u om die problematiek aan te pakken? Ik denk aan het opstellen van een repertorium van alle verzekeringscontracten met polisnummers en verzekerde personen. 07.02 Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de minister,er zijn nog steeds heel veel mensen die niet precies weten welke van hun vorige werkgevers voor hen aan pensioensparen hebben gedaan, zodat ze dit slapend pensioengeld niet opvragen bij het aanvragen van hun pensioen. Is er een mogelijkheid om de verzekeraars te verplichten om op het moment van pensionering een brief te sturen aan de betrokkenen? Of kan dit door de databank voor aanvullend pensioensparen gebeuren? Een derde optie is om dit te combineren met de brief die de Rijksdienst voor Pensioenen reeds stuurt op 55 jaar. Welke initiatieven zult u hieromtrent nemen? 07.03 Minister Alexander De Croo: Ik ben mij zeer bewust van deze problematiek. Als mensen hun pensioenrechten niet kunnen laten gelden, om welke reden dan ook, is dat een ernstig probleem. In samenspraak met de sociale partners werk ik momenteel aan het toegankelijk maken van de database voor aanvullende pensioenen voor de burger. Deze databank werd in 2006 opgericht om informatie te verzamelen over de opgebouwde rechten van werknemers, zelfstandigen en ambtenaren in het raam van het tweedepijlerpensioen. Dankzij die openstelling zal de burger een globaal zicht krijgen op zijn opgebouwde aanvullende pensioen en zal hij ook kunnen weten bij welke pensioeninstelling die rechten terug te vinden zijn. Dit biedt dus een antwoord op de door u aangehaalde problematiek. Er dient bovendien te worden opgemerkt dat er wel degelijk een wettelijke bepaling bestaat. Zo zijn de pensioeninstellingen verplicht om de begunstigde van een aanvullend pensioen of zijn rechthebbende in te lichten over de verschuldigde uitkering. Gegevens over het aantal slapende rekeningen zijn nog niet beschikbaar omdat sommige nog in deze databank moeten worden opgeladen. Dit zou echter op korte termijn moeten gebeuren. Een aantal slapende rekeningen is al opgeladen maar kan momenteel niet van de andere rekeningen worden onderscheiden. De mogelijkheid om dit te doen zal dus in de komende maanden worden gerealiseerd. Het is vandaag al zo dat er een verplichting is om te communiceren. Het feit dat alles consulteerbaar zal worden, zal het voor de mensen ook beter mogelijk te maken om op voorhand te kijken of zij iets gaan krijgen of niet. 07.04 Peter Logghe (VB): Ik dank de minister voor zijn volledige antwoord. Ik kijk in elk geval uit naar de datum waarop die cijfers bekend zullen zijn. Hebt u enig zicht op die datum?
U hebt gesproken over de openstelling van die database. Ook daar heb ik dezelfde vraag, namelijk wanneer dit concreet een feit zal zijn. U zegt dat de wettelijke bepaling nu al bestaat in hoofde van de pensioeninstellingen die met de verzekerden contact moeten opnemen. U kent de problematiek. Als men van werkgever verandert en eventueel zelfs van adres wijzigt, stelt er zich een probleem van identificatie. Er is hier dus toch nog wel wat werk aan de winkel volgens mij. Ik zou u willen vragen of u enig zicht heeft op de datum waarop die cijfergegevens bekend zullen worden gemaakt en wanneer de openstelling een feit zal zijn. 07.05 Meryame Kitir (sp.a): Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben blij dat u het probleem ter harte neemt. Zoals collega Logghe aanhaalt, bestaat vandaag reeds de verplichting voor de verzekeraars om de mensen in te lichten. Zij beschikken vaak echter niet over de juiste informatie. Als mensen zijn verhuisd, weet de verzekeraar dit niet altijd. Ik meen dat daar eens moeten worden bekeken hoe dit kan worden aangepakt. Het is positief om te vernemen dat u bezig bent met het aanleggen van een databank. Kunt u mij misschien eens kort toelichten op welke manier de burger inzicht zal hebben op zijn opgebouwde rechten? Zal het een systeem worden zoals MyPension? Zal men moeten inloggen om te zien bij welke verzekeraar men nog iets heeft lopen? Moet ik mij dat er bij voorstellen? 07.06 Minister Alexander De Croo: Het zal deel uitmaken van MyPension. Het zal daarin worden geïntegreerd. Het neemt wel enige tijd in beslag om al die zaken te integreren. Ik zou het ter zake durven hebben over de komende maanden of jaren want we zijn er nog niet. De moeilijkheid is enerzijds dat de rechthebbende kan zijn verhuisd en dat anderzijds het bedrijf waar men heeft gewerkt niet meer bestaat of ondertussen een andere naam draagt. Hetzelfde geldt voor de verzekeringsfirma’s die intussen ook al vaak allerlei fusies hebben doorgemaakt. Er is dan ook sprake van een zekere complexiteit. Het gebruik van een rijksregisternummer kan helpen om mensen beter te identificeren, maar dit zit zelfs niet in de oude verzekeringsplannen. De DB2P-database lost dit probleem op, maar het is wel de verklaring voor het feit dat het enige tijd duurt om alle informatie te integreren. 07.07 Peter Logghe (VB): Er bestaat natuurlijk nog een andere oplossing. Sinds een aantal jaar is het mogelijk om het kapitaal zonder verlies te transfereren van het ene groepscontract naar een ander. Het zou bijvoorbeeld ook een optie kunnen zijn, mijnheer de minister, dat de overheid mensen die van werkgever veranderen de raad geeft om de opgebouwde reserve te transfereren, zonder verlies, naar het nieuwe groepscontract. Het incident is gesloten. L'incident est clos. 08 Vraag van mevrouw Meryame Kitir aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "het vervroegd opnemen van aanvullende pensioenen" (nr. 20329) 08 Question de Mme Meryame Kitir au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la perception anticipée de pensions complémentaires" (n° 20329) 08.01 Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de minister, onlangs werd ik geconfronteerd met de situatie waarin iemand door het aflopen van een contract tussen zijn werkgever en de pensioeninstelling, en de weigering van de pensioeninstelling om het contract te verlengen, gedwongen werd zijn opgespaarde aanvullend pensioen op te nemen op de leeftijd van 60 jaar. Voor de economische crisis was het vaak mogelijk dergelijke contracten voort te zetten of minstens niet te laten uitbetalen. Sinds de crisis komt het steeds vaker voor dat pensioeninstellingen het standpunt innemen dat zij contractueel verplicht zijn op de eindleeftijd uit te betalen.
Blijkbaar is het in de eerste pijler verboden op de leeftijd van 60 jaar met pensioen te gaan, terwijl men in de tweede pijler verplicht wordt het pensioen op te nemen? Zoals u weet, heeft deze regering een aanpassing gedaan inzake de belastingvoeten op de aanvullende pensioenen, 20 % bij de opname op 60 jaar, 18 % op 61 jaar, enzovoort. Indien een werknemer echter doordat het contract niet wordt verlengd, verplicht is het aanvullend pensioen al op 60 jaar op te nemen, wordt hij eigenlijk verplicht een hoger belastingtarief te betalen zonder dat hij dit wenst en zonder dat hij eraan kan verzaken door het aanvullend pensioen later te laten uitbetalen. Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van deze praktijken? Kunt u de grootteorde ervan inschatten? Hoe wil u deze problematiek aanpakken teneinde de werknemer de kans te geven zelf te beslissen wanneer zijn aanvullend pensioen moet worden uitbetaald? 08.02 Minister Alexander De Croo: Mijnheer de voorzitter, een van de modaliteiten van een pensioentoezegging is de eindleeftijd. Steeds meer pensioentoezeggingen voorzien in een eindleeftijd van 65 jaar, maar er bestaan wel degelijk tal van toezeggingen van 60 jaar. De werkgever doet voor de uitvoering van de pensioentoezegging beroep op een verzekeraar of op een pensioenfonds. Er dient dus een onderscheid gemaakt te worden tussen de pensioentoezeggingen en de uitvoering daarvan door een pensioeninstelling. Het recht om de eindleeftijd van een groepsverzekering te wijzigen komt toe aan de verzekeringsnemer, de werkgever dus, die dit vanwege de antidiscriminatiereglementering alleen kan doen voor de hele populatie waarop de pensioentoezegging betrekking heeft. Aangezien de individueel aangeslotene geen verzekeringsnemer is, kan deze dan ook niet op individuele basis vragen om de eindleeftijd van zijn individueel groepsverzekeringscontract te wijzigen. Dit betekent echter niet dat de aangeslotenen verplicht kunnen worden om hun kapitaal op 60 jaar op te nemen, zodat ze belast worden aan 20 %. Als de aangeslotene nog steeds in dienst is bij de betrokken werkgever, bepaalt de wet op de aanvullende pensioenen dat een aangeslotene pensioenrechten blijft opbouwen zolang hij in dienst blijft. Indien de toezegging in een eindleeftijd van 60 jaar voorziet, is de inrichter verplicht de pensioentoezegging voort te zetten. Als de aangeslotene niet meer in dienst is op de leeftijd van 60 jaar en hij zijn reserves niet heeft overgedragen aan een onthaalstructuur of KB 69-instelling – deze aangeslotenen worden dan ook wel soms slapers genoemd – dan kan de betrokkene niet op individuele basis een verlenging van de eindleeftijd van zijn groepsverzekeringscontract vragen. De WAP voorziet er echter in dat slapers de mogelijkheid hebben om hun pensioenreserves over te dragen aan een KB 69-instelling of onthaalstructuur. Op die manier kunnen ook deze slapers ervoor zorgen dat hun pensioenreserves op een latere leeftijd worden uitbetaald. Hoe dan ook, ik bereid een regeling voor om de aanvullende pensioenen af te stemmen op de pensioenhervorming in de eerste pijler, waarbij het aanvullend pensioen pas opgenomen zal kunnen worden vanaf het moment dat effectief het wettelijk pensioen opgenomen wordt. Aangezien de werknemer, zodra hij aan de voorwaarden voldoet, kiest wanneer hij zijn wettelijk pensioen opneemt, zal hij ook kunnen kiezen wanneer hij zijn aanvullend pensioen opneemt. 08.03 Meryame Kitir (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord. Het incident is gesloten. L'incident est clos. 09 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de gevolgen van de vereffening van Apra Leven op de slapers" (nr. 18166) 09 Question de Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "les conséquences de la liquidation d'Apra Leven pour les dormants" (n° 18166) 09.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, mijn eerste vraag gaat nog eens, want er zijn daarover toch wel heel wat vragen, over de gevolgen van de vereffening van Apra Leven op de slapers. In opvolging
van de vorige vragen wil ik daarop nog even terugkomen omdat er nog wel wat onduidelijkheid over bestaat. In principe zullen de aangeslotenen die nog in dienst zijn, kunnen rekenen op hun werkgever voor de financiering van hun pensioentoezegging, maar voor degenen die uit dienst zijn, is dat niet zo zeker. Daarom wil ik u vragen in welke waarborg voor hen is voorzien? 09.02 Minister Alexander De Croo: Voor de tijdens de actieve diensttijd opgebouwde rechten hebben de slapers dezelfde rechten als de werknemers die nog actief zijn. De positie van de slapers is, althans wat de verleden diensttijd betreft, niet verschillend van die van de actieve aangeslotenen. De inrichter blijft de eindverantwoordelijke voor de pensioentoezegging. Ik informeerde u in de commissievergadering van 7 mei 2013 reeds over de bescherming van de pensioenrechten van de actieve aangeslotenen en van de slapers die worden beheerd door Apra Leven. Ik heb uit mijn toenmalige antwoord de elementen opnieuw verzameld. Ik kan u mijn antwoord geven. Dat zal mij besparen dat ik het moet voorlezen en dat u het helemaal moet beluisteren. Het incident is gesloten. L'incident est clos. 10 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "het pensioen om medische redenen" (nr. 19390) 10 Question de Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "la mise à la retraite pour raisons médicales" (n° 19390) 10.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, een persoon die bijvoorbeeld 20, 25 jaar of nog langer als werknemer in de privésector tewerkgesteld was, nadien een vastbenoemde ambtenaar wordt, 10 jaar als ambtenaar werkt en dan om medische redenen gepensioneerd wordt – uiteindelijk gaat het dus om iemand die wegens ziekte in rust gesteld wordt – krijgt een veel lagere uitkering dan wanneer hij 60 % van zijn inkomen zou houden als invalide als werknemer. De vraag is of er daarbij geen discriminatie bestaat. Is er daar geen zwaar probleem? Het gaat over mensen die al een lange loopbaan in de privésector achter de rug hebben, een korte tijd als ambtenaar werken en dan in het stelsel van ambtenarenpensioenen terechtkomen, met een heel lage vergoeding als gevolg. Ik heb daarover de volgende vragen. Klopt het dat ambtenaren met een gemengde loopbaan zwaarder getroffen worden door een pensioen om medische redenen, omdat zij een minder lange carrière als ambtenaar achter de rug hebben? Bent u van plan om maatregelen te treffen om die rem op een flexibele carrière te verhelpen? Er zijn namelijk steeds meer gemengde loopbanen. Het wordt dus een schrijnend probleem. Voorziet u eventueel in een algemene evaluatie van de regeling van het pensioen om medische redenen? Die regeling is namelijk ondoorzichtig. Er zijn ook ongelijkheden wanneer werkgevers al dan niet beslissen om iemand zo te pensioneren. 10.02 Minister Alexander De Croo: Naarmate de loopbaan bij de overheid korter is, zal het ziektepensioen inderdaad lager zijn. Een korte loopbaan bij de overheid kan het gevolg zijn van een gemengde loopbaan of van het feit dat men reeds jong gepensioneerd wordt wegens ziekte. Er is echter in een bijkomend beschermingsmechanisme voorzien. Een arbeidsongeschikte ambtenaar heeft, volgens de hoogte van zijn wedde, altijd recht op het gewaarborgd minimumpensioen, tussen 1 286,85 en 1 809,32 euro bruto per maand, voor een alleenstaande, en tussen 1 608,53 euro en 2 261,64 euro, voor een gehuwde. Van het supplement gewaarborgd minimum worden wel de inkomsten van de echtgenoot afgetrokken, doch zonder dat het ziektepensioen kan zakken beneden 723,73 euro. Globaal gezien kan de financiële bescherming die het ziektepensioen biedt dus zeker de toets van de invaliditeitsverzekering voor werknemers doorstaan. Bijgevolg is het ziektepensioen geen factor die ervoor
zorgt dat werknemers of contractuelen afkering zouden zijn van een vaste benoeming en dus ook geen rem op een flexibele carrière. Niettemin zal de commissie voor de pensioenhervorming 2020–2040 het stelsel van de ziektepensioenen evalueren en voorstellen tot hervorming formuleren. In een aantal gevallen is het ziektepensioen immers een inactiviteitsval. Zo komt een ambtenaar die definitief ongeschikt verklaard is voor de uitoefening van zijn eigen functie, maar die wel nog geschikt bevonden wordt voor het uitoefenen van andere functies, toch in het ziektepensioen terecht indien hij binnen de 12 maand geen aangepaste functie aangeboden krijgt, terwijl een werknemer maar als invalide wordt erkend indien zijn verdienvermogen met minstens 66 % gedaald is. Tijdens de eerste zes maand wordt het verdienvermogen berekend op basis van het laatste beroep. Daarna houdt men ook rekening met alle beroepen die de betrokkene ooit heeft uitgeoefend of nog zou kunnen uitoefenen. Als de gezondheidstoestand van een invalide werknemer verbetert, dan wordt de erkenning als invalide stopgezet. Dat is niet het geval bij een ziektepensioen. Ook wiens medische toestand verbetert, behoudt voor de rest van zijn dagen het recht op een ziektepensioen. 10.03 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijk antwoord. Ik begrijp wel dat van het toegekend minimum een bedrag van het inkomen van de partner wordt afgetrokken. Daarom zegt de betrokkene in casu op 720 euro terug te vallen. 10.04 Minister Alexander De Croo: Op 723 euro. 10.05 Sonja Becq (CD&V): Op 723 euro, zegt u. De betrokkene zal het afgerond hebben, vermoed ik. Tegelijkertijd vind ik het toch wel belangrijk dat u zegt te denken aan een hervorming om een aantal onrechtvaardigheden weg te werken. Inzake ziekte-uitkering heeft men maar een maand gewaarborgd inkomen en de regelingen bij werknemers verschillen zo al van die bij ambtenaren. Dat kan best evenwichtig, op een gelijkaardige manier en liefst zo eenvormig mogelijk worden uitgewerkt. Ik denk dat het wel nodig is om daarin wat duidelijkheid en klaarheid te scheppen. Het incident is gesloten. L'incident est clos. 11 Vraag van mevrouw Sonja Becq aan de vice-eersteminister en minister van Pensioenen over "de automatische raming van de toekomstige pensioenrechten" (nr. 20265) 11 Question de Mme Sonja Becq au vice-premier ministre et ministre des Pensions sur "l'estimation automatique des futurs droits à la pension" (n° 20265) 11.01 Sonja Becq (CD&V): Mijnheer de minister, het heeft misschien te maken met mijn leeftijd, maar ik kom nogal wat mensen van 55 jaar tegen die mij vragen of zij geen raming van hun pensioenbedrag hadden moeten krijgen. Mensen weten twee dingen inzake pensioen heel goed, of denken dat althans te weten. Ten eerste, dat het pensioen een jaar op voorhand moet worden aangevraagd, wat overigens niet helemaal juist is maar bedoeld is om voldoende tijd te hebben. Ten tweede, dat men op 55 jaar een pensioenraming krijgt. U hebt daarover al gezegd dat er geen automatische ramingen meer worden verstuurd naar aanleiding van de pensioenhervorming. Dat is niet voor iedereen duidelijk; mensen onthouden zaken uit het verleden. Vanaf mei/juni zou het volgens u alweer technisch mogelijk zijn om ramingen te geven vermits de informaticatoepassingen dan zouden moeten zijn aangepast. Zijn die automatische pensioenramingen opnieuw gestart? Zo ja, sinds wanneer? Krijgt iedereen die 55 jaar werd in de periode waarin er geen ramingen werden verstuurd, toch nog een raming? Ik meen van niet, anders zou ik er een moeten hebben gekregen, of anders is het niet volledig. Dat is een directe toetssteen. Zoveel mensen spraken mij daarover aan, anders had ik er zelf niet bij stilgestaan. Hebt u er een zicht op hoeveel personen uit de boot zijn gevallen en hoe zij worden geïnformeerd? Indien u dat niet hebt gedaan, wat belet u dan om dat te doen?
11.02 Minister Alexander De Croo: Ik kan u meedelen dat het versturen van automatische ramingen door de RVP werd hernomen in de loop van de maand juni 2013. Voor personen die 55 jaar werden tijdens de overgangsperiode waarin geen automatische ramingen werden verstuurd, zal vanaf december 2013 gestart worden met het beschikbaar stellen van de automatische ramingen op MyPension. Een deel van deze personen heeft immers op vraag een raming ontvangen. 11.03 Sonja Becq (CD&V): Dan blijft mijn vraag toch hoe u de mensen daarover gaat informeren. Ik weet wel dat u informatierondes houdt, maar naar aanleiding daarvan vroeg ik mij af hoe dat zit met een aantal personen die een aanvraag hebben gedaan en geen antwoord kregen of voor wie geen automatische ramingen gebeurden. De laatste tijd verneem ik wel, en dat mag u de administratie laten horen, dat men nu meer antwoorden krijt dan een tijd geleden. Ik vermoed dus dat de achterstand wordt ingehaald. Dat wil ik ten gunste van de dienstverlening meegeven. De vraag is echter hoe mensen die hierop wachten en niet weten wat ze nu moeten doen geïnformeerd zullen worden. 11.04 Minister Alexander De Croo: Om duidelijk te zijn, wie een vraag gesteld heeft krijgt een antwoord. Ik meen dat uw vraag meer geldt voor diegenen die tijdens die periode automatisch niets gekregen hebben en ook geen vraag gesteld hebben. 11.05 Sonja Becq (CD&V): En die nog wachten. Ik antwoord hen zelf dat ze naar de RVP moeten bellen en de vraag moeten stellen. 11.06 Minister Alexander De Croo: Zo is het. De anderen kunnen via MyPension kijken. Daar is dat beschikbaar. L'incident est clos. Het incident is gesloten. os
Le président: Je n'ai pas eu de contact avec Mme Ponthier, ses questions n 18928 et 18983 sont devenues sans objet. Il en est de même pour la question n° 19968 de Mme De Bue, dont je n'ai pas eu de nouvelles non plus. La question n° 20303 de M. Clarinval est reportée à sa demande. La réunion publique de commission est levée à 11.32 heures. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 11.32 uur.