UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
HET STEDELIJK ONTWIKKELINGSPROJECT VAN DE VALLEI VAN BOUREGREG: EEN POLITIEK GEOGRAFISCHE KIJK ACHTER DE SCHERMEN
Wetenschappelijke verhandeling
VERA VANDERELST aantal
woorden:
23021
MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT
PROMOTOR: PROF. DR. Sami Zemni COMMISSARIS: Koenraad Bogaert COMMISSARIS: Pascal Debruyne
ACADEMIEJAAR 2009 - 2010
Abstract Dit onderzoek focust op het proces van stedelijke ontwikkeling. Het opzet is om de dialectiek tussen het globale en lokale niveau uiteen te zetten waarbij de relaties tussen internationale instituties, politieke en economische actoren en globaal competitieve kapitalistische markten niet weg te denken is. We belichten hierbij de rol van de neoliberale ideologie. Om deze globale en lokale interactie te duiden richt dit veldonderzoek zich op het Bouregreg project. Dit grootschalig stedelijk ontwikkelingsproject in Rabat, Marokko, bood ons de mogelijkheid om de beginfase, de implicaties en de toekomstige sociale gevolgen nader te beschouwen. In het algemeen worden stedelijke ontwikkelingsprojecten getypeerd door een doelgericht discours. Democratie, politieke en economische liberalisatie, modernisering, nationale en internationale veiligheid, sociale gelijkheid en welvaart wordt gepromoot en hierbij worden stedelijke projecten geportretteerd als ingrepen die noodzakelijk zijn om dergelijke doelstellingen tot stand te kunnen brengen. We zullen beargumenteren dat, in tegenstelling tot het dominante discours, economische hervormingen niet zullen leiden tot sociale en economische welvaart voor alle lagen van de bevolking. Eerder zullen deze marktgestuurde projecten leiden tot sociale exclusie, antidemocratische beslissingen en ruimtelijke segregatie. Grootschalige stedelijke ontwikkelingsprojecten hertekenen de stad zodanig dat er ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de leefruimte van zijn inwoners. Dergelijke implicaties moeten onder de aandacht gebracht worden wil men komen tot duurzame sociale verbeteringen en geloofwaardige democratische hervormingen.
Dankwoord
De kans om mijn afstudeerproject te combineren met reizen nam ik enthousiast met beide handen aan, wetend dat het een unieke en tevens mijn laatste ervaring zou worden als studente aan de universiteit van Gent. Achteraf bekeken kan ik deze reis beschouwen als een voortzetting van de reis die ik reeds begon in 2003, bij het inschrijven aan de universiteit. Als reizen je blik verruimen is, dan valt studeren hier zeker onder. Ik wil dan ook een hartelijk dankwoord richten tot mijn promotor en docent Prof. dr. Sami Zemni die als boeiend spreker de wereld in een aula kan doen passen. Het was dan ook een verademing om van zijn lessen te mogen genieten en hij is zeker de inspirator van deze masterpaper. Zijn begeleiding en raadgevingen waren van onmisbare waarde. Ook wil ik nadrukkelijk Koenraad Bogaert bedanken voor het aanreiken van enkele noodzakelijk startpunten en richtlijnen. Zijn eigen onderzoekservaring en inzichten hielpen me alvast op de goede weg. Verder wil ik het dankwoord richten tot Hicham Mouloudi die me enorm hielp met zijn expertise in het onderzoeksgebied en zijn hulp als tolk. Het was een aangename ervaring om, als onervaren onderzoekster, te kunnen steunen op hem. Ongetwijfeld kon het onderzoek in Marokko niet geslaagd zijn zonder de hartelijke ontvangst door de familie Aït Baamrane. ‘Maman Bataul’, vader Brahim, de twee zonen Tarik en Abdullah, de vier dochters Samira, Wafaa, Meryem en Khajida en de twee kleinkinderen Khalil en Nirma leerden me elk, op eigen wijze, hun Rabat kennen. Een betere manier om de stad en in het bijzonder de medina te leren kennen had ik me niet kunnen wensen. Hierbij gaat ook een grote dank uit naar Amine die me als vriend gidste door een voor mij nog onbekende leefwereld. En dan rest me natuurlijk nog de twee grootste reizigers uit mijn leven in het bijzonder te bedanken: mijn ouders, Astrid en Guido. Hun nooit eindigende reisdrang en geestdrift is voor mij een niet te onderschatten motivatie om zelf de wereld te betreden met een open blik.
Inhoud
Lijst van afbeeldingen ..............................................................................................................5
1. Inleiding.................................................................................................................................6
2. Methodologie.........................................................................................................................8
3. Een koninklijk initiatief .....................................................................................................12
3.1
Neoliberale
bouwstenen
op
Marokkaanse
bodem...............................................................14
3.1.1
Stabilisatiefase .............................................................................................................................................14
3.1.2
Intrede
Structurele
Aanpassingsprogramma’s
(SAP’s)..............................................................15
3.1.3
Mise
en
niveau:
belangstelling
vanwege
Europa
en
Amerika .................................................16
3.1.4
Politieke
en
economische
liberalisatie:
de
weg
naar
een
democratische
samenleving? ........................................................................................................................................................................................19
3.2
Politieke
constructie
van
de
markt:
een
symbiose
tussen
markt
en
staat...................21
3.2.1
De
politieke
maakbaarheid
van
de
markt ........................................................................................21
4. Het Bouregreg project: op weg naar moderniteit ...........................................................25
4.1
Rabat
en
Salé:
een
metamorfose.................................................................................................26
4.1.1
Het
Bouregreg
project:
een
buitenkansje
voor
investeerders ................................................30
4.1.2
Een
authentieke
medina
in
een
groeiende
stad ............................................................................33
4.1.3
De
sporen
van
economische
groei:
de
tram ....................................................................................35
4.2
Sociale
en
ruimtelijke
kijk
op
stedelijke
ontwikkeling ......................................................38
4.2.1
Het
recht
te
leven
in
de
stad
en
de
verantwoordelijkheid
van
de
burger..........................38
4.2.2
Sociale
en
ruimtelijke
segregatie
in
de
Kasbah
van
Oudayas
en
de
medina.....................41
4.2.3
De
reeds
zichtbare
gevolgen
van
het
Bouregreg
project
voor
de
barcassiers,
vissers
en
vishandelaars...........................................................................................................................................................46
5. Discussie en conclusie .........................................................................................................51
Bibliografie..............................................................................................................................54
Lijst van afbeeldingen
Afbeelding 1: Satellietweergave van het onderzoeksgebied (bron: Google Earth).....................11
Afbeelding 2: De zes delen van het Bouregreg project (bron: AAVB)...........................................26
Afbeelding
3:
Kasbah
van
Oudaya
(Vera
Vanderelst,
8
juni
2009,
Rabat) ..............................27
Afbeelding 4: Toekomstige tram (bron: AAVB) ....................................................................................28
Afbeelding 5: Aankondiging bouw tunnel in het straatbeeld (Vera Vanderelst, 10 juni 2009, Rabat)...........................................................................................................................................................28
Afbeelding 6: Huidige Moulay El Hassan brug (bron: AAVB) ........................................................29
Afbeelding 7: Toekomstige Moulay El Hassan brug (bron: AAVB)...............................................29
Afbeelding 8: De twee tramlijnen van Rabat en Salé (bron: tramway-maroc.com) ...................37
Afbeelding 9: Vissershaven zoals voorgesteld door het AAVB (bron: AAVB) ..........................48
Afbeelding 10: De huidige vissershaven (Vera Vanderelst, 25 juni 2009, Salé) .........................48
Afbeelding 11: 58 boxen (Vera Vanderelst 25 juni 2009, Salé) ........................................................49
5
1. Inleiding
Leven in een stad is leven in beweging. Het is een zich begeven in een ruimte waar er altijd een dynamiek heerst tussen opgroeien, wonen, werken, reizen, stress en ontspanning. Het is een bewegen op de golven van verandering waardoor er van stilstaan geen sprake kan zijn. Steden zijn onderworpen aan een voortdurende lokale en globale interactie waardoor zijn inwoners onderhevig zijn aan ruimtelijke spanningen waar zij geen vat op hebben. De snelle ontwikkeling van steden, dat steeds een streven naar vooruitgang en ontplooiing is, kan echter niet losgekoppeld worden van globale kapitalistische herstructureringen. Steden zijn het decor bij uitstek voor competitieve economische markten die gedreven worden door de neoliberale ideologie. Deze economische theorie die in de late jaren ’70 de idee van ‘vrije markt’ wereldwijd verspreidde, bracht een interessante interactie tussen het lokale en globale niveau tot stand waarbij er een voortdurende spanning en wederzijdse beïnvloeding ontstond tussen natiestaten en internationale instituties, globale en lokale economische markten en verschillende sociale groepen. Deze interactie is meer dan ooit het meest voelbaar in steden. Deze dynamiek doet vragen rijzen over hoe de wederzijdse beïnvloeding verloopt tussen enerzijds de heersende globale politieke en economische machtstructuren en anderzijds het politieke, economische en sociale stedenbeleid op lokaal niveau. Het opzet is nu te kijken naar hoe dit neoliberale proces, dat een bepaalde globale en lokale interactie tot stand brengt, het leven in de stad hertekent. We doen dit aan de hand van een voorbeeld dat wij beschouwen als een rechtstreeks gevolg van dit wereldwijd proces, namelijk een grootschalig stedelijk ontwikkelingsproject, het Bouregreg project in de Marokkaanse hoofdstad Rabat. Dergelijke projecten zijn een wereldwijd fenomeen en zijn in stedelijke ontwikkelingsstudies (zie ondermeer Brenner 1998; Brenner & Theodore 2002; Swyngedouw, Moulaert & Rodriguez 2002; Peck & Tickell 2002; Flyvbjerg 2005; Harvey 2008; Bargach 2008; Parker 2009; Zemni & Bogaert 2009) vaak het onderwerp van discussie waarbij de relatie tussen grootschalige stedelijke ontwikkelingsprojecten en het neoliberale discours nader onderzocht wordt. We pikken hierop in en met de keuze van het Bouregreg project als studieonderwerp streven we naar een these die de relatie uiteenzet tussen globaal kapitalistische krachten en lokale sociale problemen. Onze aandacht, gericht op een Marokkaans project, berust niet op het louter viseren van het Marokkaanse overheidsbeleid op zich maar dient beschouwd te worden als een onderwerp gekaderd in een bredere onderzoeksvraag waarbij de huidige globale neoliberale politiek in vraag gesteld wordt. Hierbij is het ook niet onze intentie om de neoliberale ideologie als schuldige aan te wijzen maar eerder om werkende krachten achter het huidige politieke en economische klimaat bloot te leggen. De probleemstelling van dit onderzoek vertrekt vanuit de vraag hoe het grootschalige stedelijke ontwikkelingsproject, het Bouregreg project, tot stand kwam, welke doelstellingen het beoogt en aan de hand van welk discours het wordt voorgesteld. We gaan dan vervolgens na of er op lokaal niveau sprake is van processen van in/exclusie, gentrificatie, democratie, modernisering en politieke en economische ontwikkeling. De veranderingen op lokaal niveau worden dus nader beschouwd maar alvorens deze veranderingen uiteengezet worden is het belangrijk eerst de globale economische en politieke processen te kaderen. We doen dit in de overtuiging dat lokale veranderingen niet begrepen kunnen worden zonder een breder perspectief dat zich richt op deze globale processen die overigens beïnvloed worden door de neoliberale ideologie. Om deze dialectiek tussen het lokale en het globale niveau te belichten
6
gaan we na hoe enerzijds een van oorsprong westerse ideologie het beleid van de Marokkaanse staat mee vorm gaf en beïnvloedde en hoe anderzijds de Marokkaanse staat de inmenging vanwege de internationale gemeenschap hanteerde en nog steeds naar zijn hand zet. In hoofdstuk drie verduidelijken we hoe deze interactie tussen de institutionele actoren zoals de Wereld Bank (WB), het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Europese Unie en de Verenigde Staten en de Marokkaanse staat verloopt. Elk hebben hun aandeel in het gevoerde beleid en we zetten dan ook uiteen op welke manier dit verloopt. Het is een politiekeconomische relatie op wereldschaal die gestuurd wordt door een sterk competitieve vrije markt gebaseerd op de drang naar kapitaalsvermeerdering. Stedelijke ontwikkelingsprojecten gaan altijd gepaard met een welbepaald discours. Dit discours is voor ons onderzoek geen onbelangrijke factor net omdat dit verloopt op het sociale niveau. Het bepaalt hoe projecten gepresenteerd worden en dus ook welke doelen het vooropstelt. Dit beïnvloedt mede de opinie van de bewoners en de acceptatie of verwerping van ingrepen in hun persoonlijke leefruimte. Stedelijke projecten worden dan ook altijd voorgesteld als sociale projecten die in het belang van de populatie plaatsvinden. Het discours waarbij democratie, modernisering en economische ontwikkeling gepromoot worden schenkt aan stedelijke ontwikkelingsprojecten de legitimiteit om ingrepen te doen die op sociaal niveau hun sporen nalaten. Het dominerende discours laat uitschijnen dat deze ingrepen noodzakelijk zijn om tegemoet te komen aan de belangen van de lokale bevolking. We zullen echter aantonen dat dit niet als vanzelfsprekend moet aanvaard worden en dat er zelfs vaak sprake is van sociale en ruimtelijke exclusie, het marginaliseren van bepaalde sociale groepen, antidemocratische hervormingen en een groeiende kloof tussen rijk en arm. We beargumenteren hierbij dat stedelijke projecten in het belang zijn van een kleine elitegroep die overigens vaak een belangrijke rol spelen in het tot stand brengen van dergelijke projecten. Hierbij wordt dan ook duidelijk hoe politieke en economische actoren inspelen op de globale competitiekrachten en zo het politieke en economische landschap mee blijven bepalen. We benaderen zo het proces dat door Peck en Tickell (2002) omschreven wordt als een ‘political construction of markets’ en kijken hoe dit gekoppeld kan worden aan het Bouregreg project dat omschreven wordt als een koninklijk initiatief. Het Bouregreg project en enkele sociale gevolgen worden uiteengezet in hoofdstuk vier. Eerst geven we een volledige beschrijving van het project en vervolgens gaan we na hoe het proces van ruimtelijke en sociale segregatie verloopt. Voortbouwend op eerder verrichte studies (zie ondermeer Awad 1964; Wambo 2006; Bargach 2008; Lee 2008; Bogaert nd.; Saaïd nd.) en op het eigen onderzoek tonen we aan hoe dit proces verloopt aan de monding van de Bouregreg rivier, in de medina van Rabat en in de Kasbah van Oudayas. Verder kijken we naar hoe de lokale economische activiteiten getroffen worden. De activiteiten van één specifieke groep, namelijk de barcassiers, de vissers en de vishandelaars die op artisanale wijze hun beroep uitoefenen, worden in ons onderzoek extra belicht omdat deze groep direct betrokken is in en getroffen wordt door het project. Zoals we zullen aantonen zitten zij midden in het spanningsveld waar er een dialectiek heerst van het veelbelovende gevoerde discours en de werkelijkheid en waar de vermoede lokale gevolgen van een globaal gestuurd project reeds voelbaar zijn. We sluiten, in hoofdstuk vijf, af met een discussie over de resultaten en bevindingen van het onderzoek en komen zo tot een conclusie en verdere suggesties voor toekomstig onderzoek en beleid.
7
2. Methodologie
Dit hoofdstuk licht de werkwijze toe van hoe het onderzoek tot stand kwam en hoe relevante informatie bekomen werd. De werkwijze betrof een veldonderzoek in Rabat/Salé, waar het stedelijk ontwikkelingsproject Bouregreg zich ontplooit. Het onderzoek bestond uit interviews en observaties die plaatsvonden gedurende een periode van één maand, juni-juli 2009. Het merendeel van deze interviews werden opgenomen met behulp van een dictafoon en er werden tijdens of meteen na het interview nota’s genomen. Ook werd er een dagboek bijgehouden met de data van de interviews, relevante contactgegevens van de geïnterviewden, opgedane indrukken, plaatsbeschrijvingen en beperkte Arabische woordenschat. Elektronische documenten konden verzameld worden met behulp van de persoonlijke laptop. Relevante informatie werd bekomen door diepte-interviews met personen die direct of indirect betrokken zijn bij het project. Deze contactpersonen kunnen onderverdeeld worden in drie groepen naargelang hun profiel, de relevantie voor het onderzoek en de contactwijze. Zij vormden samen een belangrijke basis voor het onderzoek wegens hun kennis over het project, hun betrokkenheid bij het project en/of hun directe positieve of negatieve ervaring bij het project. Het merendeel van deze personen werd gecontacteerd na aankomst in Rabat. Deze masterpaper staat niet alleen in de studie over stedelijke ontwikkeling maar bouwt voort op eerder verricht onderzoek. Daarom werden op aanraden van Koenraad Bogaert, een doctoraatsstudent aan de vakgroep Studie van de Derde Wereld aan de Universiteit Gent, die ook eerder onderzoek uitvoerde over het stedelijk ontwikkelingsproject Bouregreg, personen gecontacteerd die eerder indirect betrokken zijn bij het project maar wegens hun gevoerde studies en hun vergaarde kennis over het onderwerp relevant zijn. Zij vormen de eerste groep geïnterviewden: • Nabil Rahmouni is architect en lid van de associatie Sala Mustaqbal (de toekomst van Salé). Zijn kennis over de architecturale stadsplanning, meer bepaald over de toekomstige transportplannen van Rabat/Salé, boden een inzicht in de sociaalruimtelijke fragmentatie in Rabat en Salé. Dit opgenomen gesprek verliep in zijn kantoor en duurde drie kwartier. Hierbij gaf hij enkele documenten mee betreffende stedelijke planning ‘Plan d’Aménagement Spécial de la Vallée du Bouregreg’. Meer concreet betrof dit de stedelijke landskaarten van Rabat, Salé en omliggende steden, en van de Bouregeg vallei. Deze werden via een cd-rom overgeplaatst op de laptop. • Hicham Mouloudi is architect en doet naar aanleiding van zijn doctoraat een onderzoek naar het Bouregreg project. Zijn kritische reflectie over het project en gefundeerde kennis in het onderzoeksveld gaven een belangrijke meerwaarde. Een deel van de interviews werd bijgezeten door hem. Het betreft de interviews met de vissers, vishandelaars en de coöperatie van de vissers. Zijn hulp als tolk was hierbij een onmisbare factor. Er werd één formeel interview opgenomen, namelijk bij onze eerste bijeenkomst in een café te Rabat. Dit gesprek duurde een uur. Daarna deden we samen drie interviews met andere contactpersonen en bezochten we de vissershaven. Bij onze laatste bijeenkomst legden we onze verzamelde gegevens naast elkaar en wisselden we informatie, foto’s en documenten uit die van toepassing waren voor ieders eigen onderzoek.
8
• Fatima Z. Saaïd voerde een onderzoek uit naar het gentrificatieproces in de Kasbah van de Oudayas en de impact van het project op de Oudayas. De resultaten uit deze studie die ze deelde en toelichtte was van groot belang voor het onderzoek gezien het een kritische weergave biedt over de sociale en ruimtelijke impact van het project Bouregreg. Het gesprek dat verliep aan de universiteit l’Ecole Nationale d’Architecture (ENA) te Rabat, werd niet vastgelegd op de dictafoon en duurde een uur. Hierbij namen we samen haar studie door waarbij ze uitleg gaf over het verloop van de studie en de bekomen resultaten. Ook hier werd haar document overgebracht op de laptop. Gezien hun kennis en de achtergrondinformatie die ze aanboden zorgden zij voor een belangrijke kritische bijdrage in de opbouw van het onderzoek. De tweede groep betreft personen die direct betrokken zijn bij het project. Belangrijke contacten werden gelegd tijdens een bezoek aan het Agence d'Aménagement de la Vallée du Bougregreg (AAVB) waar ook promotiemateriaal zoals infobrochures en promotiefilmpjes meegeven werden. De volgende contactpersonen werden geïnterviewd: • Mustapha Fares is directeur van het AAVB en gaf een uitvoerig algemeen overzicht van het project en stelde de verantwoordelijken van elke dienst voor zodat er meer gedetailleerde en specifiek gerichte interviews konden plaatsvinden. Deze bijeenkomst nam plaats in zijn kantoor in het AAVB hoofdkwartier te Rabat op 18 juni 2009, duurde een uur en werd opgenomen. • Abdelkrim Zitonni is de verantwoordelijke van de sociale dienst van het AAVB. Hij gaf verduidelijking bij de rol van de sociale dienst en het gevoerde beleid. Er namen twee opgenomen interviews plaats, beiden aan zijn bureau, te Rabat. Het eerste interview, op 18 juni 2009, verliep gemoedelijk en er werd uitvoerig ingegaan op alle aspecten van het sociale beleid. Zitonni was duidelijk terughoudender tijdens het tweede interview dat plaats nam op 26 juni 2009 en uitsluitend ging over het beleid ten aanzien van de vissers, vishandelaars en de vissercoöperatie. Dit gesprek duurde een kwartier. • Mohamed Es-Semmar is de verantwoordelijke van de dienst nationaal erfgoed. Het interview van 20 minuten nam plaats in een kantoor van het hoofdkwartier van het AAVB te Rabat op 18 juni 2009 en werd opgenomen. • Kacimi Mehdi is de verantwoordelijke van de dienst milieuzorg. Hij gaf op 19 juni 2009 een rondleiding op de site van de voormalige vuilnisbelt Oulja die gezuiverd werd tot een ecologisch park en gaf daarna, op 29 juni 2009, ook een rondleiding op de vuilnisbelt van Akreuch, die in de toekomst ook omgebouwd zou worden tot een ecologisch park. Hij legde de werking uit van dit ecologisch proces en het beoogde doel erachter. Deze bijeenkomst werd niet vastgelegd op de dictafoon maar de informatie en de indrukken werden na het bezoek aan de sites genoteerd. Zij lichtten elk een deel van het project toe vanuit de visie van het AAVB. De andere kant van het verhaal, de ervaringswereld van de lokale actoren die direct betrokken zijn bij het project werd bekomen door interviews met lokale vissers, vishandelaars en de
9
visserscoöperatie Bouregreg. Al deze interviews werden opgenomen en vergezeld door Hicham Mouloudi.
•
Op 12 juni 2009 werden twee vishandelaars geïnterviewd in een café te Rabat. Tijdens deze bijeenkomst werd een datum vastgelegd voor ons bezoek aan de vissershaven en werd er meer uitleg gegeven over de situatie van de vissers, de relatie tussen het AAVB en de vissers, de vishandelaars en de coöperatie en over hun huidige werkomgeving.
• 6 vissers stonden ons te woord op 25 juni 2009 en namen ons mee in hun bootje de Bouregreg rivier op. Het gesprek verliep in een uitgelaten sfeer en ze deelden hun persoonlijke ervaring mee omtrent de relatie tussen hen en het AAVB, de directe gevolgen die het Bouregreg project met zich meebracht op de werkomgeving, het cliënteel, het werkmateriaal en de arbeidsomstandigheden. • Mr. Mohamed Idrissi is ‘Président de la Coopérative Bouregreg’. In een café te Rabat op 25 juni 2009 gaf hij meer toelichting over het ontstaan en de werking van de visserscoöperatie. De derde groep werd gevormd door informele gesprekken over het project met lokale bewoners, taxichauffeurs en winkeliers. Deze gesprekken verliepen eerder spontaan, werden dus niet opgenomen en zorgden voor een belangrijke bijdrage in het onderzoek in die zin dat ze een beeld schepten over de leefwereld, ervaringen en meningen van de lokale bewoners die niet rechtstreeks betrokken zijn in het project. Het onderzoek ondervond de volgende hinderpunten : • De korte tijdspanne • De taalbarrière (het Arabisch) • Bepaalde interviews, waaraan geen voorrang werd gegeven, konden niet plaatsvinden wegens de korte tijdspanne maar dit bracht het onderzoek niet in het gedrang. De interviews en observaties vonden plaats in Rabat, meer in het bijzonder in de nabije regio van de monding van de Bouregreg rivier en aan het strand van Salé waar de activiteiten van de vissers en vishandelaars doorgaan. De locatie van het onderzoek wordt weergegeven in de onderstaande afbeelding:
10
Afbeelding 1: Satellietweergave van het onderzoeksgebied (bron: Google Earth)
11
Une Initiative Royale Sa majesté le Roi Mohammed VI, que Dieu le préserve, a donné le coup d’envoi des travaux d’aménagement des rives du Bouregreg le 7 janvier 2006.
3. Een koninklijk initiatief
Op 12 mei 2004 werd er aan de Marokkaanse koning Mohammed VI een prestigieus stedelijk ontwikkelingsproject gepresenteerd dat belooft om de hoofdstad Rabat op de wereldkaart te plaatsen. Zoals het projecten met wereldlijke allures betaamt is ook dit project er één van grootse omvang met hoog vooropgestelde doelen. ‘As a monumental century work the development of the Bouregreg valley will be set down in the history books as a fundamental project which boosts and modernises an entire region. These are the aims of the development project which is formidably visionary and civic minded.” (geciteerd uit het promotiefilmpje van AAVB) Het is een gedurfd en creatief toonbeeld voor de buitenwereld van de economische ontwikkeling en modernisering van Marokko. Mohammed VI blaakt dan ook van Koninklijke fierheid, prestige en zelfzekerheid als hij op 7 januari 2006 het Bouregreg project lanceert dat uitgevoerd zal worden door het agentschap Agence pour l’ Aménagement de la Vallée du Bouregreg (AAVB). Het decor van dit project is gelokaliseerd aan de rivier Bouregreg die de tweelingsteden Rabat en Salé scheidt en spreidt zich over een oppervlakte van 6000 ha. Vier belangrijke componenten dienen hierbij als de fundamenten waarop de bouwstenen van het grote stedelijke ontwikkelingsproject zullen steunen: milieu, burgerschap, patrimonium en transport. Deze staan mede in voor een versterking van het imago van openheid en moderniteit dat op de oevers van Salé en Rabat tentoongespreid zal worden en waarop een moderne wereld van economische groei, gebracht door buitenlandse investeerders, toeristen en een stijgende werkgelegenheid, zal neerstrijken. Het koninklijk initiatief getuigt van de moderniseringsdrang van Mohammed VI. Hij lijkt zijn bekendheid als de koning die moderniseert en democratiseert alle eer aan te doen door dergelijke gedurfde projecten te lanceren met als doel Marokko te ontwikkelen tot een vooruitstrevende natie waarbij alle burgers kunnen genieten van de groeiende welvaart. De toegewezen titel “roi des pauvres” leek hem dan ook niet te misstaan nadat hij in 1999 zijn vader Hassan II opvolgde en in een sfeer van openheid, modernisering en democratisering een vernieuwend politiek beleid voerde dat zich richtte tot het volk en niet slechts tot de elite. Met zijn Bouregreg project dat ‘A brighter tomorrow for the upcoming generations’ belooft, blijft Mohammed VI zich presenteren als de koning van en voor zijn volk. De hervormingen die zich tijdens het beleid van Hassan II ontwikkelden maar die door Mohammed VI krachtdadiger uitgevoerd werden, werden inderdaad nationaal en internationaal gelauwerd. Zo werden de condities voor mensenrechten verbeterd, misbruiken in het verleden werden toegegeven en de verantwoordelijkheid ervoor werd opgenomen, en de vrouwenrechten werden beter beschermd door de hervorming van de mudawwana, een wetgeving die huwelijk, scheiding, voogdijschap en andere familiegerelateerde aspecten regelt. De strijdt tegen corruptie werd aangegaan en economische hervormingen werden doorgevoerd (Ottaway & Riley 2006). Politieke en economische liberalisatie in de Arabische wereld staan hoog aangeschreven in de internationale agenda en de politieke transitie in Marokko wordt algemeen beschouwd als een
12
model en voorbeeld voor de rest van de Arabische wereld (Bogaert nd.:1). De Marokkaanse overheid voerde ongetwijfeld een beleid dat zichtbaar toewerkte naar meer openheid en modernisering maar de getroffen maatregelingen nemen eerder de vorm aan van discrete stappen met de intentie beperkte veranderingen te introduceren op specifieke gebieden dan werkelijk een duurzaam proces van democratische transformatie door te voeren (Ottaway & Riley 2006:3). En hoewel er gedacht wordt dat Marokko op weg is naar een democratie met een constitutionele monarchie is dergelijke transformatie nog nergens te bekennen. De koning voert een ‘queeste naar modernisering’ (Ottaway & Riley 2006:3) waarbij hij in geen geval in zijn dominante religieuze en politieke autoriteit moet inboeten. Tot op vandaag heeft de koning alle macht in handen om de eerste minister en de regering aan te duiden ongeacht de verkiezingsresultaten, om de regering en het parlement te ontbinden naar eigen wil en om gelegitimeerde macht uit te oefenen in de afwezigheid van het parlement. Ook het informele systeem van persoonlijke, clientèle netwerken op dewelke de monarchie altijd steunde veranderde niet. Hij verving gewoon de individuen die royaal waren aan zijn vader door individuen die royaal zijn aan hemzelf (Ottaway & Riley 2006:10). Dit traditionele netwerk van monarchistische instituties, bekend als Makhzen, vormt een schaduwoverheid die als de adviseurs van de koning het doen en laten van alle ministers en overheidsdepartementen nauwkeurig volgen. Deze Koninklijke entourage zorgt ervoor dat alle belangrijke beslissingen genomen door de koning uitgevoerd worden. Op deze manier stelt Mohammed VI zich boven het politiek gebeuren en kan hij bij sociaaleconomische problemen de verantwoordelijkheid leggen in de handen van de ‘verkozen’ overheid (Bogaert nd.:2). Als de koning wil heersen en regeren waarom dan halfslachtige pogingen ondernemen om beperkte politieke liberalisatie tot stand te brengen? Hoe komt het dat wijlen koning Hassan II startte met een hervormingsproces, bekend als l’alternance, en daarmee een einde maakte aan het systeem dat gekarakteriseerd werd door directe monarchistische controle, gecentraliseerde macht, en een zwak gefragmenteerd politiek partijstelsel? Om dit te begrijpen moeten we kijken naar de economische problemen die Marokko te verwerken kreeg en de toenemende internationale druk die hiermee gepaard ging. De politieke en economische hervormingen ontstaan mede onder enorme druk vanwege internationale actoren en instituties zoals de Wereld Bank (WB), het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de World Trade Organization (WTO), de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten (VS). Dit zette de overgang van een gecentraliseerd bestuur naar een matige privatisering en neoliberale economische hervormingen in gang. De ondernomen stappen die we bespreken brengen duidelijk in beeld hoe de publieke diensten in Marokko, en zijn economie in het geheel, sterk geconditioneerd worden door het geopolitieke klimaat. Verder geeft het aan hoe het neoliberalisme met de vrije markt ideologie de macht van de staat transformeert naar nieuwe ‘hybride’ bestuursovereenkomsten waarbij ‘staat’ en ‘markt’ lijken uit te groeien tot een symbiose (Zemni & Bogaert 2009). Economische hervormingen staan immers niet los van politieke hervormingen en dit dialectisch proces van wederzijdse beïnvloeding kunnen we weergeven in drie belangrijke fases die het Marokkaanse politieke en economische landschap kleurden. We volgen hierbij de fases die Magrahaoui (2002) uiteenzet: 1. Stabilisatie, 2. Structurele Aanpassingsprogramma’s, 3. Mise en niveau.
13
“Neoliberalisme is een onheilspellend agressief systeem.” (Jaap Kruithof)
3.1 Neoliberale bouwstenen op Marokkaanse bodem 3.1.1 Stabilisatiefase In de eerste fase, stabilisatie tussen 1958-1960, werd er door de nationalistische en centrum linkse overheid van gewezen eerste minister Abdallah Brahim een staatsgecentraliseerde economie opgebouwd in Marokko. Met de versterking van de nog prille economische onafhankelijkheid en met het uitbouwen van een sterke natiestaat als doel voor ogen werd er een grotere staatsparticipatie gepromoot zowel in de economische als in de sociale sectoren. De staat bestuurde de markt, hield de touwtjes zoveel mogelijk in handen en financierde de expanderende publieke sector door de opbrengsten van hun grootste exportproduct: fosfor. Hassan II, die in 1961 Mohammed V opvolgde, streefde naar een maatschappij die “must know a harmonious evolution, as much in the conditions of existence as in its modes of thinking so that cities and the countryside can progress at the same rhythm toward one goal, a common ideal.” (geciteerd in Cohen 2003:171) De mannen en vrouwen die zowel genoten van het publieke onderwijs en van de tewerkstelling in de publieke sector, als van de verhoogde levensstandaard gebracht door de staatsgecentraliseerde economie, werden het toonbeeld van dit ideaal. Zij werden als het ware de vaandeldragers van de modernisering en ontwikkeling (Cohen 2003:171). In de jaren zeventig nam de publieke sector nog meer toe en diversifieerde zichzelf door de toename van agro-industriële bedrijven. De staat verdubbelde in 1973-1977 zijn investeringen in de publieke sector wat resulteerde in een te zware last op de staatskas. De winstmarges van de publieke bedrijven bleken erg zwak te zijn en hun kosten te hoog. De staat faalde echter om de gepaste interventies toe te passen en besloot om een beperkte liberalisatie door te voeren waarbij de publieke sector de rol van de stimulator kreeg toegeschoven om een vrije markt te creëren (Maghraoui 2002:25). De ideologie van een vrije markt had reeds opgang gemaakt in West Europa en Amerika sinds de opkomst van de neoliberale ideologie die het beleid van Ronald Reagan en Margaret Tatcher in de jaren tachtig sterk kleurde. Deze ideologie, uitgewerkt door de economische denkers Friedrich Hayek en Milton Friedman in de late jaren 70, staat voor vrije handel, flexibiliteit in de arbeidsmarkt en actief individualisme. Het werd als het bevrijdend antwoord uitgeroepen op de globale recessie van het voorafgaande decennium. Een vrije economie met een minimale staatsinvloed waarbij financiële steun voor de sociale sector sterk teruggedrongen werd, werd algauw een maatschappelijk aanvaard middel om economische vooruitgang te bekomen. Onder neoliberale doctrines werd de goedkeuring gegeven tot de deregularisatie van staatscontrole over industrie, intolerantie tegenover vakbonden, terugschroeven van bedrijfsbelastingen, de privatisering en/of afname van publieke dienstverleningen, het afbouwen van welzijnsprogramma’s, het bevorderen van mobilisering van internationaal kapitaal en het criminaliseren en uitsluiten van de stedelijke armen (Brenner & Theodore 2002:3). Er werd een groot vertrouwen geschapen in de sturende werking van de markt waarvan verwacht werd dat het een klimaat met zich zou meebrengen van positieve economische vrijheden waarin rationele actoren zich zowel op economisch, politiek als individueel vlak konden ontplooien. En om zich ten volle te kunnen ontplooien was er nood aan een liberalisatie en deregularisatie van economische transacties, niet enkel binnen de nationale grenzen maar vooral voorbij deze grenzen (Jessop 2002:107). Dit opentrekken van internationale grenzen en het invoeren van nieuwe vormen van overheidsbeleid, zodat er ruimte kon worden gecreëerd voor de sterk opkomende 14
marktgestuurde globale economie, kon Marokko niet langer uit de weg gaan. De tweede fase SAP’s dient zich hierbij aan. 3.1.2 Intrede Structurele Aanpassingsprogramma’s (SAP’s) Getroffen door de wereldwijde oliecrisis die in de jaren zeventig veel landen met een schuldenlast achterliet was de Marokkaanse staat in 1983 genoodzaakt beroep te doen op leningen van het IMF. Instituties zoals het IMF en de WB spelen immers als behoeders van een open globale economische markt een belangrijke rol. Met het verlenen van leningen en het opleggen van structurele aanpassingsprogramma’s (SAP’s) aan ontwikkelingslanden willen zij de economische productiviteit bevorderen in deze landen. Voor het verkrijgen van leningen van het IMF wordt er van ontwikkelingslanden verwacht dat zij hun markten openstellen, zich tot export richten en besparingen doorvoeren in de sociale sector. Dit heeft tot gevolg dat een nationale overheid haar economisch beleid uit handen geeft en onvermijdelijk geeft ze hiermee ook haar directe zeggenschap over het sociaal, cultureel en milieubeleid op. De opgelegde macro-economische maatregelen die gericht zijn op het integreren van landen in de kapitalistische wereldmarkt hebben dus tot gevolg dat er enorme besparingen doorgevoerd worden in de sociale -en gezondheidssector en in het onderwijssysteem. Door de devaluatie worden de nationale producten goedkoper voor buitenlanders en wordt de markt overspoeld door goedkope importproducten wat resulteert in een faillissement voor plaatselijke producenten die de oneerlijke concurrentiestrijd niet kunnen aangaan. Daarbovenop worden de subsidies opgeheven die instonden voor prijscontrole op voedselproducten zodat deze vatbaar worden voor stijgende prijzen. Dit alles heeft enorme negatieve weerslag op de arme bevolking. ‘Macro-economische succesverhalen betekenen dus veelal verzwegen micro-economische ellende’ (Ravage, 2000). De veelgevormde kritiek op het IMF en de WB luidt dan ook dat hun zogenaamde succesformules van de kapitalistische vrije markt natuurlijk een ideale marktsituatie creëren voor de welvarende landen maar dat de welvaart en het welzijn van de ontwikkelingslanden zelf eronder te lijden hebben. Deze kritiek zou volgens de WB achterhaald zijn aangezien zij nu wel degelijk meer aandacht zou hebben voor de sociale dimensie van armoede en meer oog heeft voor de milieu en maatschappelijke impact van hun projecten. Eén van de voorwaarden die hiervoor als bewijs behoort te dienen en waaraan ontwikkelingslanden moeten voldoen om leningen te ontvangen is immers dat de staat zich moet richten op good governance (goed bestuur). Legitimiteit, representatie en verantwoordelijkheid zijn de hoge verwachtingen die de overheid zich moet aanmeten en moet verwezenlijken aan de hand van transparantie, aansprakelijkheid, efficiëntie, eerlijkheid, participatie en eigendomsrecht. “The goal of good governance is to maximize the well-being of the public (in two words: human development) through the promotion of strong economic growth and material satisfaction of basic needs, protection of rights such as liberty, and expression and freedom of choice.” (World Bank 2003:25)
Deze eis tot goed bestuur dient als een soort van controlemechanisme zodat er gestreefd wordt naar productieve vooruitgang maar met respect voor de mensenrechten. Vaak wordt good governance omschreven als de weg naar een democratische staat. Dit zou bereikt worden door sterke economische groei, voorziening in de basisbehoeften van burgers, het beschermen van rechten zoals vrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van keuze. Toch blijft de aandacht vooral gericht op economische ontwikkeling zodat getroffen maatregelingen zich in de eerste plaats richten op productie en markten. De gedachte hierachter is dat vooruitgang op 15
andere vlakken in de civiele maatschappij wel zal volgen eens er een sterke economische markt is. Gedreven door deze neoliberale ideologie werden er onder toezicht van de WB en het IMF nog meer agressieve stappen ondernomen in de economische liberalisatie van de Marokkaanse markt tussen 1983 en 1992 (Maghraoui 2002:26). De SAP’s werden ingevoerd met als resultaat een privatisering en een einde van subsidies en prijscontroles, en het opheffen van handelsbarrières. Ondanks de sociale kosten en de politieke risico’s die deze hervormingen met zich meebrachten werd Marokko goedwillig een testcase voor de SAP’s. De druk groeide over de jaren heen om zich aan te passen aan de globale markt en de ondernomen stappen hiertoe hadden en hebben nog steeds een directe socio-economische en ruimtelijke impact in Marokkaanse steden, stedelijke agglomeraties en op de verhoudingen tussen rurale en stedelijke gebieden (Zemni & Bogaert 2009:94). Ondanks dat het neoliberalisme ‘een onheilspellend agressief systeem’ is (Jaap Kruithof geciteerd in Indymedia.be 2009) blijft het economisch liberalisme gehanteerd als de succesformule in het bestrijden van armoede. In de laatste decennia wordt hierbij nog een andere koers gevaren, namelijk de promotie van democratie en goed bestuur. Door het samenvoegen van deze twee formules, het economisch en het politiek liberalisme, ontstaat het zogenaamde ‘twin liberalisation’ design dat gehanteerd wordt door de Europese Commissie en andere internationale actoren (Zemni & Bogaert 2009:95). Hierbij schaart men zich achter de visie dat democratie en tolerantie enkel bereikt kunnen worden in een maatschappij als men er de principes van economische liberalisatie op toepast, in het bijzonder het concept van vrije handel en privatiseringshervormingen. Er wordt dan ook bij de promotie van democratie vanzelfsprekend aangenomen dat bepaalde institutionele structuren noodzakelijk zijn om hervormingen te promoten binnen bestaande instituties, met de liberaal-democratische en marktkapitalistische richtlijnen voor een goed bestuur (Pace, Seeberg & Cavatorta 2010:4). Deze visie kenmerkt de derde fase, mise en niveau, in het economisch en politiek hervormingsproces in Marokko. 3.1.3 Mise en niveau: belangstelling vanwege Europa en Amerika Zowel de EU als de VS ontwikkelden verstevigde interesse in de Arabische landen en hun democratische hervormingen. De instabiliteit in bepaalde regio’s werd gezien als een bedreiging voor de eigen nationale veiligheid en in hun gedrevenheid om zones te creëren van ‘peace and security’ hanteert men het ‘twin liberalisation’ design. Democratie, stabiliteit en tolerantie zouden bereikt worden zolang de geviseerde landen hun markten zouden openstellen. Eén van deze geviseerde landen is Marokko omwille van zijn strategische positie in de regio. Niet toevallig werden er handelsovereenkomsten gesloten met de EU en de VS die mee bepalen hoe de Marokkaanse markt op de wereldkaart getekend wordt en vooral hoe de kaarten in het voordeel van de partners geschud worden. Ten eerste is er het Euro-Mediterranean Partnership (EMP) gelanceerd door de Europese Unie en de 12 Mediterrane partners Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, de Palestijnse Autoriteit, Syrië, Tunesië, Turkije, Cyprus en Malta. Ook gekend als het Barcelona Process gezien het tot stand kwam in November 1995 te Barcelona. Onder de slogan “together for democracy, human rights and prosperity in the Mediterranean” wil men een zone uitbouwen van vrede en stabiliteit geleid door politieke dialoog, een zone construeren van gedeelde welvaart door een economische en financiële vennootschap en het
16
promoten van sociale en culturele uitwisseling tussen culturen en samenlevingen om zo toenadering te bevorderen. Er werden akkoorden afgesloten tussen de Europese Unie en de drie landen van de Maghreb: Tunesië in 1995, Marokko in 1996 en Algerije in 2002. Op deze manier tracht de EU een integratie van de Maghreb in de vrije handelszones tegen 2010 te verwezenlijken om zo een zone van gedeelde veiligheid en vooruitgang te creëren (Maaelaynine & Di Tota 2005:120). In 2004 startte de EU het European Neighbourhood Policy (ENP) als antwoord op de terroristische aanslagen van 9/11 en die in Casablanca (2003) en Madrid (2004). Geïnspireerd door de hulp van de EU aan Centraal- en Oost-Europese landen in hun democratische transactie en de integratie in de vrije markt hoopt men ook zo in de buurlanden en bij de mediterrane partners democratische hervormingen teweeg te brengen. In Januari 2007 wordt het MEDA Instrument vervangen door het European Neighbourhood and partnership Instrument (ENPI) voor de hulpfondsen en ontwikkelingsprogramma’s. Het verschil tussen het MEDA en het ENPI is dat de laatste de nadruk legt op onderscheiding en duidelijk de inspiratie haalt uit het Good Governance principe: die landen die meest vooruitgang boeken in het democratiseringsproces krijgen meer financiële hulp (Zemni & Bogaert 2009:95). Voorbij deze retoriek over democratie worden echter steeds de economische belangen vooropgesteld ten koste van sociale belangen en reikt de economische vrijheid niet zo ver dat het een vrije circulatie van mensen of democratische idealen teweegbrengt. Voor de EU is het uitbouwen van deze vrije handelszones vooral een manier om te wedijveren met de positie van de Verenigde Staten in de regio. Dit toont zich in de droom van de EU om er een regionaal ontwikkelingsmodel gebaseerd op het Europese model te verwezenlijken (Maaelaynine & Di Tota 2005:120). Ten tweede is er het ‘Free Trade Agreement (FTA) waarmee de positie van de Verenigde Staten wordt versterkt: Het FTA dat Marokko aanging met de VS ging van start in januari 2005. Eerder werd in december 2002 het Middle East Partnership Initiative (MEPI) gelanceerd. Dit initiatief werd uitgewerkt door de Bush administratie in zijn ‘war on terror’ en heeft de ambitie om de wortels van het kwaad aan te pakken die in het Midden Oosten de oorzaak zijn van instabiliteit, geweld en/of Islamisme: “Democracy is a key principle in the neo-conservative world-view which has come to dominate the Bush administrations of 2000 and 2005; and the policy consensus in the Bush administrations has been that fostering democracy in the Middle East would drain the pool from which terrorist organizations draw recruits in their ‘global struggle’ against the US. It would also contribute to the peaceful resolution of disputes in the region because ‘democracies do not go to war with one another’.” (Dalacoura 2005:963)
Marokko wordt gezien als één van de strategische allianties in de regio en de VS zou het land dan ook graag aan zijn zijde zien staan in hun ‘war on terror’. Het MEPI richt zowel zijn aandacht op politieke, sociale, economische en onderwijshervormingen als op vrouwenrechten. Niet lang daarna werd ook het Broader Middle East and North Africa Initiative (BMENA) opgericht voor de promotie en ontwikkeling van politieke, economische en sociale hervormingen in de regio. Hoewel het BMENA niet louter een Amerikaans project is maar tot stand is gebracht met als doel een coöperatieve onderneming tot stand te brengen tussen de G8-landen en de overheden van het Midden Oosten, is het toch de VS die als dominante actor instaat voor de werking en uitvoer 17
ervan. Beide initiatieven reiken verder dan de Arabische wereld. Het MEPI richt zich tot het Midden Oosten en het BMENA het midden Oosten plus Pakistan en Afghanistan (Dalacoura 2005:964). Geleid door het geloof dat economische ontwikkeling automatisch democratische hervormingen met zich meebrengt sluit de Bush administratie een Free Trade Agreement (FTA) af. “A model of tolerance in the Arab world, the Kingdom of Morocco is the United States’ oldest friend in the region and was recently declared to be a major non-NATO ally. Under the leadership of King Mohammed VI, this stable, moderate Arab nation is undertaking a series of bold economic, political and social reforms to improve the quality of life for all Moroccans. Formidable challenges still face the nation, including an under-performing economy and high levels of unemployment and illiteracy. USAID helps address those challenges with programs that contribute to an educated and democratic society successfully competing in the global marketplace.” (USAID, geciteerd in Zemni & Bogaert 2006:114-115)
‘De oudste vriend’ van de VS stelt ook nu weer niet teleur en voert beslissingen door die het FTA verwacht en hoopt hierdoor een medespeler te worden in de globale economie. “The Free Trade Agreement (FTA) with the United States opens the Moroccan economy towards a new world. It is an opportunity for us to diversify our partnerships, our markets and strengthen our means of competition in an increasingly global economy." (Mohamed Benayad, Secretary General of the National Council for Foreign Trade (CNCE) (Morocco Times) geciteerd door Moroccan American Circle (MAC) 2006:1)
De verwachtingen die de Marokkaanse staat inlost komen echter niet voort uit een democratisch of een liberaal staatsbeleid maar zijn slechts beperkte toegevingen die niet raken aan de fundamenten van de machtsstructuur. Het gebeurt wel vaker dat een koninklijk huis zijn gevels opblinkt en het democratisch uithangbord uithangt om voorbijgangers te imponeren: “‘Friendly’ Arab regimes have initiated reforms, albeit of a limited kind and in a controlled manner. Bahrain, Qatar, Kuwait, Yemen, Saudi Arabia, Egypt, Jordan, Algeria and Morocco, at various times and to various degrees, have improved civil rights and have allowed greater political participation, usually through elections. But in the great majority of these countries reform has not led to a reduction of the leaders’ powers. Elections, although hailed by the US as a real breakthrough, do not necessarily entail the genuine contestation of power. More often than not, because they cannot really be won by the opposition, elections allow semi-authoritarian regimes to open political space without affecting the status quo.” (Dalacoura 2005:968)
Verschillende redenen waarom het beleid van de EU en de VS weinig vruchten afwerpt zijn naar voor geschoven in academische en politieke debatten. Culturele oorzaken zoals afwezigheid van Islamitisch aanpassingsvermogen aan de kapitalistische markt of hun autoritaire politiek landschap werden naar voor geschoven. Zelfs oriëntalistische/ psychologische verklaringen over de speciale weerstand van de Islamitische geest werden gebruikt om het autoritair vermogen om te ‘overleven’ te verklaren. Het beleid van de EU en de VS bleven echter gespaard van kritische reflectie. We onderschrijven dan ook de vraag zoals Pace, Seeberg, e.a (2010) ze stellen, naar een betere analyse die zich richt op de vraag wat de EU doet in de regio’s en hoe specifieke beleidsvormen en actoren zoals die van de EU en de VS effect hebben op het transitieproces binnen de geviseerde landen. In deze analyse moet de aandacht ook gaan naar wat de geviseerde landen hopen te bereiken met de
18
aangegane relaties met de VS en de EU en hoe zij de aangereikte bronnen gebruiken om hun eigen doelen te bereiken. 3.1.4 Politieke en economische liberalisatie: de weg naar een democratische samenleving? Om het moeizame democratische transitieproces in ontwikkelingslanden en de rol van de VS en de EU hierin kritisch te benaderen is het van belang om de motivatie achter het beleid te belichten. Het dynamisch proces waarbij de EU zijn belangen wil waarmaken door een intens normatief raamwerk moet volgens Richard Youngs (2004) hiervoor begrepen worden. Het is normatief omdat democratie naar voor geschoven wordt als de norm en deze norm is onderhevig aan de eigen westerse visie van wat democratie precies inhoudt. Hierdoor is het beleid van de EU gestuurd door de specifieke resultaten die men wenst te zien in de MENA regio, namelijk: Europese liberale democratie. Ook achter het beleid van de VS zitten normatieve drijfveren waarbij de Amerikaanse waarden het eindpunt impliceren: ‘As states become more democratic, it is thought that they will begin to share American values. This, it follows, should increase the number of states willing to cooperate with the US government on foreign policy and security matters.’ (Liotta & Miskel, geciteerd in Dalacoura 2005:974)
Het probleem bij zowel de EU als de VS is dat ze geen enkele visie hebben over hoe ze nu precies democratische veranderingen moeten doorvoeren. Door de exclusie van islamitische oppositiegroepen, die onvermijdelijk deel uit zouden moeten maken van het proces, ondermijnt men democratisering nog voor het goed en wel begonnen is. Ook de weinige aandacht die uitgaat naar de bevolking zelf en hun conceptie over democratie is een knelpunt dat op veel kritiek wordt onthaald. Zo schrijft Joseph Samahah in de krant Al-Safir dat het doel van MEPI het linken is van “the ambitions of some people in the Arab world to the objectives of the United States, not the objectives of the United States to the ambitions of people in the Arab world.” (geciteerd in Isenberg 2003) Doordat het beleid van zowel de EU als de VS gericht is op het creëren van een stabiele en veilige omgeving om zo hun westerse materiële belangen niet in het gedrang te brengen en dit enkel mogelijk zou zijn door westerse liberale democratie, is dit beleid naast normatief ook realistisch in de zin van een bewuste handelingswijze. Normen en belangen worden hierdoor in elkaar geweven (Pace, Seeberg & Cavatorta 2010:7). Net het samengaan van normen en belangen in het beleid van de EU ziet Pace (2010) als een problematische logica in het denken van de EU dat een gefundeerde lange termijn visie mist over democratische transformatie in de MENA in het bijzonder en meer algemeen in het Zuiden. Er wordt vooral toegewerkt naar veiligheid op economisch vlak (het veiligstellen van gas en oliebronnen) en op politiek vlak door zich enkel te richten op autoritaire regimes die zich tolerant opstellen en hierbij Islamitische oppositiegroepen uitsluiten. Het gebrek aan coherentie in het beleid van de EU ziet Pace dan ook als een problematische factor in hun promotie van democratie. Democratie blijkt uiteindelijk niet het ultieme doel te zijn in de ogen van de EU, maar eerder stabiliteit en welvaart: “The EU doesn’t believe in imposing reform, but we do want to do all we can to support the region’s own reforms quite simply because we believe that democracy, good governance, rule of law, and gender equality are essential for stability and prosperity. This has always been an objective of the Barcelona process and it is the cornerstone of the Neighbourhood Policy.” (De EU, geciteerd in Pace 2010:42)
19
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat er slechts beperkte democratische hervormingen doorgevoerd worden gezien de cruciale basissen van democratisering, zoals ondermeer rule of law en goed functionerende staten, niet serieus genomen worden door zowel de EU als de VS. Het zouden net deze basissen zijn die op de eerste plaats verwezenlijkt moeten worden vooraleer men een samenleving onderwerpt aan een politiek transformatie proces (Pace 2010:43). Helaas krijgen andere belangen – economie en stabiliteit- al te vaak de prioriteit en zijn zowel de EU als de VS met hun paradoxaal en contradictorisch beleid in hetzelfde bedje ziek. Bij het zoeken naar verklaringen waarom de promotie van democratie zo moeizaam verloopt in Arabische landen wordt er echter te vaak gekeken naar hoe de politieke hervormingen verlopen en men vergeet hierdoor een andere cruciale factor in het proces, namelijk de economische hervormingen. Bogaert (nd.) werpt op dat de aandacht van politieke en sociale wetenschappers onverdeeld uitgaat naar hoe politieke hervormingen te wijten zijn aan het initiatief van een binnenlandse regering, al dan niet onder invloed van externe politieke actoren (VS, EU, VN enz.). De slaagkansen van duurzame democratische hervormingen zouden dus vergroten als de staatsinstituties, of met andere woorden het politiek bestel, de nodige veranderingen ondergaat. Transparante verkiezingen, een goede en transparante werking van het parlement, de administratie, de politie, enz. zijn specifieke instituties die hierbij geviseerd worden (Bogaert nd:3). De idee dat een regering zijn institutioneel staatsapparaat moet aanpassen zodat democratische hervormingen kunnen plaatsnemen is, zoals we gezien hebben, de dominante logica achter het beleid van internationale actoren zoals de EU en de VS. Deze dominante logica wordt gestuurd door twee richtlijnen. Enerzijds de politieke hervormingen, anderzijds de economische hervorming. Net in dit onderscheid schuilt er een problematiek die over het hoofd gezien wordt bij het nagaan waarom het democratiseringsproces faalt. Enkel de politieke hervormingen gestuurd door politieke actoren worden beschouwd als verantwoordelijk voor het slagen of falen van het democratiseringsproces. Alles wat buiten het politieke bestel valt wordt dus niet beschouwd als mogelijk invloedrijke factor in het democratiseringsproces. Buitenlandse multinationals en investeerders die belangrijke actoren in de economische ontwikkeling van een land zijn, zijn dergelijke invloedrijke factoren. We zullen beargumenteren dat de op het eerste zicht apolitieke instituties, organisaties en actoren wel degelijk hun invloed uitoefenen op de politieke veranderingen in een land en dat er een wederzijdse beïnvloeding bestaat tussen de politieke en economische ruimte. Dit legt een paradoxale verhouding bloot in het neoliberale denken dat zo dominant is in het democratiseringproces. Democratie en vooruitgang zouden volgens deze logica mede bereikt worden door economische liberalisatie. Deze economische maatregelen staan zelden of nooit ter discussie en worden als vanzelfsprekend strikt gescheiden van de politieke ruimte. Economische hervormingen krijgen zo een depolitiserend karakter (Bogaert, nd:3). We zullen echter uiteenzetten dat nu net deze economische hervormingen die gevoerd worden in de naam van democratie, antidemocratische gevolgen met zich meebrengen. Door sterke competitieve krachten die het gevolg zijn van het creëren van een vrije markt zone, het eigen maken van de logica van economische globalisatie en het aantrekken van buitenlandse investeerders (Zemni & Bogaert 2009) ontstaat er een political construction (Peck & Tickell 2002) van de markt. We zullen dus beargumenteren dat de doorgevoerde neoliberale hervormingen bijdragen tot machtsverschuivingen in Marokko die op hun beurt bijdragen tot de uitholling van het democratisch transitieproces.
20
Ons opzet is dus te kijken naar wat de gevolgen van de logica van de economische globalisatie zijn voor Marokko. Meer concreet gaat hierbij onze aandacht uit naar het stedelijk ontwikkelingsproject Bouregreg omdat dit een mooi voorbeeld is van een lokaal project waarbij de markt aantrekkelijk wordt gemaakt voor buitenlandse investeerders. Deze dialectiek van het lokale en het globale en de werking van het neoliberale gedachtegoed is letterlijk waarneembaar op de bouwwerven van Rabat en Salé. 3.2 Politieke constructie van de markt: een symbiose tussen markt en staat Om een goed begrip te vormen over hoe economische hervormingen een rol spelen in het democratiseringsproces is het aangewezen om te kijken naar hoe projecten en ideeën uitgewerkt worden door de diverse politieke en economische machten die onderhevig zijn aan de overheersende globale competitiedrang, ontstaan binnen het neoliberaal kader. Deze contextgebonden kijk op de specifieke uitwerking van projecten passen we toe omdat we de visie delen dat projecten steeds ingebed zijn in een welbepaalde context. Brenner en Theodore (2002) spreken van een ‘actually existing neoliberalism’ waarmee zij de nadruk leggen op neoliberale projecten als producten die ontstaan binnen nationale, regionale en lokale contexten die beïnvloed worden door het inherente institutionele raamwerk, de beleidregimes, wettelijke praktijken en het politieke landschap. Om de impact van grootschalige stedelijke ontwikkelingsprojecten op een samenleving kritisch te benaderen zijn wij dan ook van mening dat men niet om deze contextgebondenheid heen kan. Hiermee druisen we dan ook in tegen de “one size fits all” gedachte waarbij politiek-economische modellen veronderstelt worden positieve effecten te hebben ongeacht waar ze worden toegepast. Democratie, economische vooruitgang, welvaart en nationale en internationale veiligheid zijn de vaakst aangehaalde positieve effecten die mede dankzij neoliberalisme bereikt zouden worden. We zullen echter aantonen dat deze positieve effecten niet altijd verwezenlijkt worden, meer nog, dat er eerder negatieve effecten zoals antidemocratische maatregelen en het opzij schuiven van sociale belangen in het voordeel van economische belangen waar te nemen zijn. Toch blijven steden het decor van dergelijke ondoordachte initiatieven. ‘(…) cities – including their suburban peripheries – have become increasingly important geographical targets and institutional laboratories for a variety of neoliberal policy experiments (…).’ (Brenner & Theodore 2002:21) Het is dan ook in steden en in de regio’s rondom steden dat de verschillende contradicties en spanningen van actually existing neoliberalism het sterkst naar voren treden in het alledaags leven (Jessop, 2002:105). Het is nu net op dit niveau van het alledaagse leven dat dit resulteert in een ‘impassable dialectic of local and global’ (Lipietz 1993, geciteerd in Brenner 1998:2) en het is aan deze onvermijdelijke dialectiek waar aandacht aan besteed moet worden wil men stedelijke ontwikkelingsprojecten en hun impact in globaal, politieke en economische verhoudingen accuraat weergeven. 3.2.1 De politieke maakbaarheid van de markt Neoliberale economische hervormingen hebben een zeer gewichtige rol gespeeld in het tot stand brengen van het koninklijk initiatief om de Bouregreg regio om te vormen tot een modern financieel, zakelijk en commercieel centrum en een toeristische trekpleister. Dit is ondermeer te verklaren aan de hand van de heersende globale competitiegeest. Het ligt in de aard van neoliberalisme om plaatsen en ruimtes in competitie met elkaar te brengen voor het verkrijgen van private investeringen en financieel kapitaal (Parker, 2009:114). Zo vijandig als een neoliberale staat is tegen vormen van sociale solidariteit die kapitale accumulatie
21
tegenwerken, zo open staat het tegenover globale kapitalistische activiteiten die alle financiële belangen stimuleren. De vrije mobiliteit van kapitaal tussen sectoren en regio’s wordt hiervoor als onmisbaar beschouwd. Flexibiliteit van de markt staat dan ook hoog aangeschreven om te zorgen voor een gezonde portie competitie. De maakbaarheid van een stad is een niet te onderschatten positieve factor in een markt die vraagt om flexibiliteit. Steden zijn plaatsen waar verbeelding, creativiteit en innovatie weelderig kunnen tieren. De aantrekkingskracht die uitgaat van museums, cultureel erfgoed, winkelcentrums, internationale evenementen zoals bijvoorbeeld de Olympische spelen, enz. spelen een belangrijke rol in de competitieve positie, zeker gezien de vlug veranderende lokale, nationale en globale competitieve condities (Swyngedouw, Moulaert & Rodriguez 2002:196). Steden zijn dan ook vatbaar voor het herstructureren en hercreëren van de stedelijke ruimte, niet enkel uitgevoerd naar de wens van stadsarchitecten en de lokale inwoners, maar vooral toegespitst op de grillen van de buitenstaander, de investeerder, de ontwikkelaar, de zakenvrouw of –man, of de welvarende toerist (idem:198). Swyngedouw e.a. (2002) stellen vast in hun onderzoek naar Europese grootschalige stedelijke ontwikkelingsprojecten dat deze projecten materiële expressies zijn van een ontwikkelingslogica die megaprojecten en ruimtemarketing ziet als een middel om toekomstige groei te voorzien en om de competitieve strijd aan te gaan om buitenlandse investeerders aan te trekken. Steden worden hiervoor steeds vaker door hun staat gepromoot als de ideale locaties voor transnationale kapitale investering. De voortdurende moeite die ondernomen wordt in steden om het ideale investeringsklimaat te bekomen dient dan om de actuele of potentiële mobiliteit van kapitaal, tewerkstelling en publieke investeringen verder te zetten. De Verenigde Arabische Emiraten, bijvoorbeeld, zijn bekend omwille van hun grootse prestigeprojecten die dienen om een nieuwe bron van inkomsten veilig te stellen wanneer de inkomsten uit olie en gaswinning zullen stagneren. Vooral Dubai ziet zijn toekomst in het toerisme en trekt wereldwijde aandacht met de toeristische palmeilanden; met Dubai Mall, het grootste winkelcentrum van de wereld waarin men ook het grootste Aquarium ter wereld kan bewonderen, dat werd geopend op 4 november 2008, en met Bujr Khalifa, de hoogste toren van de wereld geopend op 4 januari 2010. Maar het hoeft niet altijd groots te zijn om te imponeren, het mag ook wel eens een knap staaltje architecturaal ontwerp zijn zoals het Vogelnest in China, een sportcomplex speciaal ontworpen voor de Olympische zomerspelen in 2008 met een kostprijs van 335 miljoen Euro. De geldingsdrang van China om internationaal hoge ogen te gooien draaide echter anders uit en stuitte op controverse en veel verzet vanwege nalatigheid in het nakomen van mensenrechten. Andere projecten die niet specifiek op toerisme gericht zijn of om tijdelijk te imponeren in een poging om de internationale gemeenschap af te leiden van schrijnende sociale problemen, zijn de projecten die gericht zijn op het ontwikkelen van sites bedoeld voor technologie, wetenschap, media, universiteiten, parken, residentiële gebieden en bedrijvencentra. Swyngedouw, Moulaert en Rodriguez (2002) bepreken enkele voorbeelden: Berlijn (Adlershof), Bilbao (Abandoibarra), Brussel (Leopold kwartier), Londen (South Bank), Dublin (Docklands Development Project), Napels (Centro direzionale), Wenen (Donau Stad), Lissabon (Expo 1998), Rotterdam (Kop van Zuid), Kopenhagen (Oerestaden), Athene (Olympisch dorp), Lille (Euralille). De ontwikkelingslogica achter al deze projecten richt zich op het creëren van een nieuwe economische structuur, het bezorgen van werkgelegenheid, op het internationaliseren of Europeaniseren, het voorzien van een mix van culturele, zakelijke en residentiële activiteiten om zo een stedelijke vermenging van wetenschap, economie, media, leef- en ontspanningsruimte te creëren.
22
Rabat, met zijn Bouregreg project, misstaat niet in dit lijstje. Ook hier worden de pijlen gericht op het vermengen van verschillende activiteiten om zo niet enkel toeristen aan te trekken maar om een platform te scheppen waar zakenlui, wetenschappers, scholieren en investeerders kunnen neerstrijken. Het project bestaat uit zes complementaire delen met vier belangrijke componenten: milieu, burgerschap, erfgoed en transport. Deel I, Bab al Bahr (kostprijs 750 miljoen dollar), en deel II, Amwaj (kostprijs 3 miljard dollar), zouden volledig afgewerkt zijn tegen 2010. De vier andere fases zijn nog onder studie. Bab al Bahr betreft de bouw van de Moulay El Hassan brug tussen Salé en Rabat, een tunnel onder het historisch fort Oudayas, een kunst en vakmanschap site en een marine op de oevers van Salé en een tramnetwerk dat Salé en Rabat zal verbinden en dat het belangrijkste transportmiddel in Rabat dient te worden. Verder wordt er een nieuwe vissershaven voorzien, het strand en de kaaien van Rabat worden onder handen genomen en publieke plaatsen worden ontworpen. Deel II, Amwaj, is een residentie en –toeristencomplex aan de oever van Salé waar kwaliteitsappartementen, hotels, commerciële en –bedrijfssites voorzien zullen worden. Het grondgebied waarop zich dit grootschalig project plaatst, behoorde oorspronkelijk tot het rechtsgebied van Rabat en Salé maar werd aan hun bevoegdheid onttrokken. Een nieuwe wet werd ingevoerd die ervoor zorgde dat de ‘Agence pour l’Aménagement de la Vallée du Bouregreg’ (AAVB) werd opgericht op 23 november 2005. Dit is een publieke organisatie die onder direct toezicht van de Marokkaanse staat het project ten uitvoer brengt en verantwoordelijk is voor het aantrekken van investeringen, de communicatie met de pers, het beheer van het grondgebied en de ruimtelijke ordening (Bogaert nd.). Gezien de Koning de touwtjes van de Marokkaanse staat strak in handen heeft, toont dit aan dat het project een uitbreiding is van de staatsmacht en dus van zijn gezag. Maar als de staat pertinent een invloedrijke en aanwezige factor is in dit toch wel neoliberale gestuurd project, druist dit dan niet in tegen de typerende ideologie van vrije markt met zo min mogelijk staatinvloeden? Neen. De staat heeft een onmiskenbare rol te spelen in neoliberale herstructureringen en deze neoliberale herstructureringen werken in de praktijk net een grondige reorganisatie van de bestaande bestuurssystemen in de hand. Gezien de sterke globale competitieve krachten en de eisen van de internationale financiële instellingen, dient de Marokkaanse staat maatregelen door te voeren die leiden tot een ‘political construction of markets’ (Peck & Tickell 2002). Deze politieke maakbaarheid van de markt is doordrongen van competitieve logica en geprivatiseerd management. “The subsequent neoliberal “settlement” had to be engineered through explicit forms of political management and intervention and new modes of institution-building designed to extend the neoliberal project, to manage its contradictions, and to secure its ongoing legitimacy.” (Peck & Tickell 2002: 49)
Deze staatsinterventies in de markt omschrijven Peck & Tickell (2002) als “roll-out” neoliberalism. Er wordt aangenomen dat dit de tweede fase is die de neoliberale hegemonische maatschappelijke ordening typeert. Voorafgaand in de jaren zeventig en tachtig, de eerste fase van het neoliberalisme, nam er een geleidelijke afbraak van de welvaartstaat plaats. Deze fase staat nu gekend als het “roll-back” neoliberalism. Nadat de negatieve sociale gevolgen van deze fase gekend werden leidde dit niet tot een implosie van de neoliberale hervormingen maar tot een graduele metamorfose waarbij nieuwe vormen van instituties en overheidsinterventies weer toelating kregen om te opereren binnen het neoliberale project (Peck & Tickell 2002:41-42). Op deze manier trachtte men de problemen voortgebracht in de eerste fase in te dijken. De promotie van good governance door de Wereldbank begin jaren negentig is een resultaat van deze hernieuwde rol die de staat op zich moet nemen. De politieke en institutionele ingrepen dienen dus als antwoord op het falen van
23
de neoliberale hervormingen in de eerste fase. “Roll-out” neoliberalism duidt dus op een manier tegelijk de zwakheid van het neoliberale project aan als zijn intensivering (idem: 42). Een reorganisatie van de bestaande bestuurssystemen nam ook plaats in Marokko en het AAVB is een voorbeeld van zo een statelijke reorganisatie (Bogaert nd.:10). Het AAVB staat immers in voor het aantrekken van buitenlandse investeerders met de specifieke bedoeling de markteconomie te stimuleren en haar sociale gevolgen te beheren. Hiermee voldoet Marokko aan de eisen van de Wereldbank om een beleid te voeren van good governance. Merk op dat dit ‘goed bestuur’ zich niet afspeelt in de politieke ruimte maar in de economische ruimte. Dit zorgt ervoor dat het bestuur een apolitiek karakter krijgt waarbij de belangrijkste economische spelers steeds meer en meer politieke invloed en controle verwerven op de maatschappelijke ordening. Er neemt dus een verschuiving van politieke macht plaats. Als economische spelers steeds meer politiek zeggenschap verwerven, hoe zit het dan met de macht van het koningshuis? Als de economische markt meer macht dreigt te krijgen dan is er voor de Koninklijke familie maar één logische stap te ondernemen, namelijk een economische integratie waarbij zij zich aanpassen aan de nieuwe neoliberale realiteit. Bij het plaatsvinden van machtsverschuivingen is het dus slechts een kwestie om zich hierin te integreren. Op deze manier garanderen elites het behoud van hun politieke macht. Dit proces toont duidelijk aan dat er een wederzijdse beïnvloeding ontstaat tussen de economische en politieke ruimte en dat de op het eerste zicht apolitieke instituties, organisaties en actoren wel degelijk hun invloed uitoefenen op het politieke landschap, zowel nationaal als internationaal.
24
“C’est vrai c’est un projet de l’état, mais il y a un esprit ouvert, un esprit participatif.” (Abdelkrim Zitouni, verantwoordelijke van de sociale dienst van het AAVB)
4. Het Bouregreg project: op weg naar moderniteit
Het Agence l’Aménagement de la Vallée du Bouregreg kreeg de bevoegdheid van koning Mohammed VI om het project in goede banen te leiden en doet dit naar eigen zeggen met een welbepaalde filosofie en met waarden zoals verantwoordelijkheid, transparantie, respect en coherentie. De filosofie van het project wordt onderbouwd door vijf zuilen. Ten eerste dient de 6000 ha tussen Salé en Rabat zo beheerd te worden dat er voor beide steden een cohesie en integratie kan ontstaan. Ten tweede moet de pracht en praal van lang vervlogen tijden terug te vinden zijn in toekomstgerichte projecten. Ten derde richt men zich op het behoud van het ecologisch milieu door duurzame multifunctionele maatregelen door te voeren die de fauna en flora beschermen. Ten vierde worden historische monumenten zoals bijvoorbeeld de Chellah, de Oudayas en het plein rondom de moskee Hassan in ere gehouden. En tenslotte, ten vijfde, richt men zich op het steunen van projecten die welvaart brengen zoals niches voor het ontwikkelen van nieuwste informatie- en communicatietechnologieën, centra voor commerce en bedrijven, en zones voor toerisme , vermaak en vrije tijd. Deze waarden en filosofie worden dus ondersteund door vier hoofdcomponenten. Onder de leuze ‘Environment: penser modernité, respirer nature…’ stelt men het milieu voorop en maakt het project deel uit van een globale ecologische aanpak die zowel poogt om de natuur te behouden als om de levenscondities te verbeteren. Het burgerschap wordt benadrukt doordat het project zich richt op de toekomst van de opkomende generaties: ‘Un projet citoyen: un cadre de vie meilleur!’ Men garandeert hierbij dat er een optimale levenskwaliteit bereikt wordt voor de inwoners van Salé en Rabat door werkgelegenheid en opleidingen te creëren. Door de bescherming van het patrimonium bewaart men de historische waarde van de omgeving en restaureert men de bestaande monumenten. Zo wil men de herinnering aan de voorouders levendig houden: ‘Mémoire du lieu: en harmonie avec son passé’. En tenslotte hecht men enorm belang aan transport. Door een vlot en gebruiksvriendelijk transportnetwerk ontstaat er een vloeiende passage tussen Salé en Rabat en in de hoofdstad zelf zullen het tramnetwerk en de tunnel onder de Oudayas het ritme van de stad te veranderen. Het project, voorgesteld door een overwegend positief discours doordrongen van moderne filosofie en waarden, lijkt op het eerste zicht een sociaal project te zijn. Het optimisme dat uitgaat van de beloftes zou de bevolking warm moeten maken voor de opkomende veranderingen in hun stad. Maar of de beoogde veranderingen, waar de inwoners zo halsreikend naar uitkijken, ook de hoge verwachtingen inlossen is de vraag die we nader onderzoeken. Hoewel het nog te vroeg is om de totale impact van dit nog onder constructie zijnde project volledig in kaart te brengen, kunnen we toch vanwege enkele opgedane indrukken al zichtbare sociale gevolgen weergeven. Ook kunnen we al enkele voorspellingen maken op basis van de gekende effecten die neoliberale hervormingen met zich meebrengen. We nemen een kijk achter de schermen en benaderen zo de werkelijkheid achter het veelbelovende discours.
25
4.1 Rabat en Salé: een metamorfose
Afbeelding 2: De zes delen van het Bouregreg project (bron: AAVB)
Het AAVB richt zich in de eerste fase op Bab al Bahr dat een platform betreft van 400.000 m, klaargemaakt voor ontwikkeling. Zowel diverse hydraulische- en haveninstallaties, als de creatie van nieuwe stedelijke gebieden die historische en culturele dimensies zullen benadrukken worden voorzien. Op de oever van Salé zal de voortzetting van het vakmanschap uit de regio’s verzekerd worden in de Stad van kunst en vakmanschap. Gespecialiseerde trainingprogramma’s zullen instaan voor het behoud van de geërfde kennis om de Marokkaanse producten zoals aardewerk en lederwaren te maken. Op deze manier wil men voldoen aan de National Initiative for Human Development dat een project is van de WB om Marokko te assisteren in het verbeteren van betrokkenheid, verantwoordelijkheid en transparantie in besluitvoering en om processen op lokaal niveau door te voeren zodat armen en hulpbehoevenden ook gebruik kunnen maken van sociale en economische infrastructuren en diensten (World Bank, 2010). Ook scholing in toerisme, hotelmanagement en cateringdiensten zal er voorzien worden. Langs dit centrum zal er plaats gemaakt worden voor kantoren (25.000 m) en bedrijven (15.000 m) waar zakenmensen en bedienden in een aangename werkomgeving aan de slag kunnen: “Just imagine: a trip to work or leisurely stroll along elegant business stores nestled
26
within green urban space in the heart of the capital.” (geciteerd uit het promotiefilmpje van AAVB) Naast dit centrum dat gericht is op de behoeften van zakenlui en investeerders kan de toekomstige toerist genieten van het uitzicht op de Oudayas vanuit één van de 1.500 appartementen van het Residentiële en toeristische gebied, gelokaliseerd aan het strand van Salé. En, tenslotte is er de Marina van Salé die met zijn uitgestrektheid van 8 hectare en 350 aanlegplaatsen, een capaciteit heeft om boten tot 20 meter lang met een diepte van 2 tot 4 meter te ontvangen. Restaurants, animatie en ontspanningsruimtes omringen de jachthaven en residenties en hotels linken het traject aan de Stad van kunst en vakmanschap. Deze vier districten nemen heel de oever van Salé in beslag tot en met de nieuwe Moulay El Hassan brug. Deze moderne brug van tien meter hoog zal de tweelingsteden Salé en Rabat blijven verbinden zodat de inwoners van Salé en Rabat nu op een veilige, vlugge, comfortabele en ecologische manier en eventueel met behulp van een hypermoderne tram de oversteek kunnen maken. De tram zal zorgen dat alle transportproblemen van de baan verdwijnen en de belangrijkste diensten zoals universiteiten, ziekenhuizen, administratieve centrums en spoorwegen in Rabat vlot bereikbaar zijn. Eens aangekomen in Rabat kan men met de auto door de tunnel onder de Oudayas rijden en/of kan men gaan kuieren op de Afbeelding
3:
Kasbah
van
Oudaya
(Vera
Vanderelst,
8
juni
2009,
kaai van Rabat, over een lengte van Rabat)
1.5 kilometer, een sociale aangelegenheid die de Marokkaanse burger zeer genegen is. Ontmoetingsplaatsen zijn voor de inwoners enorm belangrijk en het agentschap AAVB verliest dit niet uit het oog door verscheidene publieke ruimtes te ontwerpen.
27
Afbeelding 4: Toekomstige tram (bron: AAVB)
Afbeelding 5: Aankondiging bouw tunnel in het straatbeeld (Vera Vanderelst, 10 juni 2009, Rabat)
28
Afbeelding 6: Huidige Moulay El Hassan brug (bron: AAVB)
Afbeelding 7: Toekomstige Moulay El Hassan brug (bron: AAVB)
De tweede fase Sahat Al Kabira, dat valt onder de Amwaj, deel II, zal volledig gewijd worden aan het creëren van een recreatiegebied dat zich meer in het binnenland zal bevinden. De uitvoer ervan ligt in handen van Sama Dubai (50%) (een internationale onroerend goed investeerder en ontwikkelaar die deel uitmaakt van Dubai Holding), het AAVB (20%), het Caisse de Dépot et de Gestion (CDG) (20%) en het Caisse Marocaine de Retraites (CMR) (10%) (AAVB 2007; Amwaj 2010). Ook de volgende vier fases behoren hen toe. Het betreft Kasbat Abi Raqraq, Sahrij Al Oued, Al Menzeh Al Kebir, en Bouhayrat As Souhoul. Amwaj strekt zich uit over een 112 ha en brengt een investering van meer dan 2 miljard dollar van Sama Dubai met zich mee. Sama Dubai vergaarde al heel wat faam met zijn grootse stedelijke ontwikkelingsprojecten in Dubai zelf zodat de omvang van het Amwaj project geen verbazing hoeft te wekken. In het Arabisch betekent Sama ‘Reaching for the sky’, en hoewel
29
deze slogan door het bedrijf zelf figuratief ingevuld wordt (Sama Dubai 2006), is het ook wel zeer letterlijk zichtbaar met de Dubai Torens. Al maakt het Bouregreg project geen gebaar van dergelijke immens hoge torens toch valt Sama Dubai’s kenmerk van grootsheid op. Een artificieel eiland dat een stad in een stad moet worden zal plaats geven aan een museum, grote tuinen, een internationaal conferentiecentrum en natuurlijk verscheidene faciliteiten voor toeristen zoals een jachthaven, hotels, stranden, luxe kantoren, honderden boetiekjes en winkels, grote winkelcentrums en openlucht amfitheaters (Amwaj 2010; Bargach 2008:110). Kasbat Abi Raqraq krijgt een artificieel meer rondom de Chellah, een archeologische site die dateert van de Romeinse periode, en rondom het Mausoleum. Hierbij wordt nog een kleine residentiële ruimte voorzien. Een technopolis zal gebouwd worden zodat er een nieuw dorp van 300 ha ontstaat waar multimedia activiteiten en communicatiebedrijven kunnen gedijen (Bargach 2008:110). In het Sahrij Al Oued gebied komt het milieubeleid volledig tot zijn recht door de sluiting van de vuilnisbelt van Akreuch. Net als in Oulja waar de vuilnisbelt gesloten en omgebouwd werd tot een ecologisch park, zal ook deze in Akreuch een ecologische toekomst krijgen (Interview met Kacimi Mehdi, verantwoordelijke van de milieudienst van het AAVB, 19 juni 2009, Rabat). In de fases Menzeh Al Kebir en Bouhayrat As Souhoul zullen de nodige hotels en bijkomende bediening voorzien worden die zich zullen wijden aan de toerist en zijn activiteiten. Hierbij ligt de klemtoon op ecotoerisme waarbij men een strikt ecologisch beleid voert waarbij men in deze regio geen verstedelijking wenst om zo vervuiling tegen te gaan. Volgens de informatie van het AAVB is deze rurale omgeving tot nu toe enkel gebruikt geweest door de bevolking voor picknicks en wandelingen langs de oevers van het meer, de stuwdam Sidi Mohamed Ben Abdallah. Het meer staat in voor de waterbevoorrading van de kuststreken tussen Kénitra en El Jadida. Het is dus van enorm belang dat deze zone beschermd wordt tegen elke vorm van vervuiling. De verstedelijking, beschouwd als een vorm van vervuiling, zou dan worden tegengehouden door ecologische activiteiten te organiseren voor toeristen, zoals excursies en niet vervuilende sportactiviteiten zoals golfen, paardrijden en watersporten (AAVB 2007). Dit grootschalig stedelijke ontwikkelingsproject, uitermate positief voorgesteld door het AAVB als een sociaal project, richt zich haast uitsluitend op toeristen en buitenlandse investeerders en bedrijven. Ongetwijfeld zal het uiterlijk en het aanschijn van Rabat danig veranderen, maar of er ook positieve verschuivingen zullen gebeuren op sociaal vlak waarbij het bestaande patroon van sociaal-ruimtelijke fragmentatie doorbroken wordt valt te betwijfelen. Op dit discussiepunt wordt straks verder ingegaan. Laten we eerst eens het licht schijnen op de samenwerking met (privé)investeerders. Dit toont aan hoezeer een project dat zodanige lokale veranderingen teweeg brengt, gestuurd wordt door overwegend globale kapitalistische krachten. David Harvey ziet achter deze globale mechaniek een nieuwe transformatie die stedelijke processen meemaken: “(…) the urban process has undergone another transformation of scale. It has in short, gone global.” (2008:29) Aan de herkomst van de (privé)investeerders te zien kan men zich inderdaad niet aan deze globale transformatie onttrekken. 4.1.1 Het Bouregreg project: een buitenkansje voor investeerders Vooral Europese bedrijven zoeken investeringsmogelijkheden in Marokko. Volgens de studie naar Europese buitenlandse investeringen in de MEDA regio in 2005, uitgevoerd door ANIMA, (Euro-Mediterranean Network of Investment Promotion Agencies) is Marokko één
30
van de favoriete landen voor Europa om in te investeren. (de Saint-Laurent, Saint-Martin & Jaffrin 2006). ANIMA duidt Frankrijk (48 projecten), Spanje (15 projecten), De VS (9 projecten), Canada (6 projecten), Duitsland (5 projecten), De Emiraten en Italië (4 projecten elk) en tenslotte Engeland (3 projecten) aan als de hoofdinvesteerders in Marokko, met Frankrijk en de Emiraten als grootse financiële inbrengers (idem.:63-64). De projecten richten zich voornamelijk op toerisme, materiële en chemische producten en infrastructuur. Maar ook projecten gericht op informatie en communicatie technologiën (ICT’s) (7 telecom projecten en 6 software projecten), auto-industrie (7 projecten) en transport voorzieningen (8 zeevaartof spoorwegprojecten)(idem.:63-64) doen buitenlandse investeerders watertanden. ANIMA beschouwt de vrije handelsverdragen die Marokko ondertekende samen met de EU en VS als een oorzaak die de oprichting van bedrijven in Marokko en de uitwisseling van expertise vergemakkelijkte. Marokko zelf stelt zich graag open voor toerisme maar, zo kaart ANIMA aan, het succes van de toeristische sector is slechts voor een deel te wijten aan het nationale economische beleid, zoals bijvoorbeeld door de infrastructuurvoorziening, het hotelaanbod en de handelskoers. Het hangt voor een groot deel vooral af van geopolitieke factoren en de strategie van grote internationale spelers. “The Moroccan tourism sector is the country’s second currency supplier. 5,8 million foreign visitors (15 million overnight stays) came in 2005, i.e. 7% more than in 2004. Morocco is developing a tourism strategy (Vision 2010) aiming at attracting 10 million tourists in 2010, strengthening the overnight capacity (80,000 bedrooms), and creating 80,000 direct jobs in the hotel industry and 400,000 indirect jobs in different activities linked to tourism.” (idem:43)
De honger naar toeristen trekt natuurlijk een allegaartje ondernemers aan die klaar staan met een menukaart vol mega of mini projecten. In het geval van het Bouregreg project werden Frankrijk, Italië en de Emiraten de hoofdinvesteerders. Het Franse bedrijf Alstom kon zich opwerpen als aanlegger van de tramlijn, het Italiaanse bedrijf Pizzarotti bouwt de tunnel en natuurlijk stelt Sama Dubai zich voor als de grootste vastgoedontwikkelaar die wil instaan voor ‘redefining skylines, redesigning lifestyles’ in de Marokkaanse hoofdstad. Hun investeringsdrang is niet toevallig ontstaan. Zo kaart Koenraad Bogaert (nd.:7-8) aan dat bijvoorbeeld Dubai Holding, het moederbedrijf van Sama Dubai, een publieke investeringsmaatschappij is waarvan de voorzitter, Mohamed El Gergawi, eveneens staatssecretaris is in de regering van de Verenigde Arabische Emiraten (VEA). Dergelijke publieke investeringsmaatschappijen blijken algauw in de praktijk als privéondernemingen te opereren waarbij het winstbejag de grootste drijfveer is. Zo valt ook Dubai Holding onder de term sovereign wealth funds (SWF) dat staat voor ondernemingen die in binnen- en buitenland (meestal) lange termijn beleggingen doen met activa van de eigen overheid. Golfstaten zijn de kapitaalkrachtigste SWF’s die hun overtollige oliedollars herinvesteren in stedelijke ontwikkelingsprojecten. Dit is eigenlijk een manier om een spaarpotje opzij te zetten voor het geval dat de olievoorraden uitgeput zijn. Naast de immense impact op de lokale economie is ook de politieke invloed die SWF’s uitwerken niet te onderschatten. Doordat de nationale overheid de SWF’s controleert kan zij ook haar eigen geostrategische belangen vooropstellen in de beleggingsstrategie (Bogaert nd.:8). Dergelijke SWF’s zijn echter, net als andere ondernemingen, niet immuun voor de gevolgen van een wereldwijde economische crisis. Golfstaten en ondernemingen zoals Dubai Holding werden sterk getroffen door de economische crisis (Abdelkrim & Henry 2008). Een aantal projecten werden hierdoor uitgesteld of zelfs afgezegd. Ook het project Amwaj werd in januari 2008 stilgelegd en er wordt zelfs gevreesd voor een totale terugtrekking van Sama Dubai (Belghazi 2009). Maar net zoals er weinig duidelijkheid heerst over “hoe Sama Dubai 31
betrokken is geraakt bij het Bouregregproject en op welke manier de contractbesprekingen zijn verlopen” (Bogaert nd:8) hult Sama Dubai zich ook nu weer in stilzwijgen rond zijn (tijdelijke?) terugtrekking. Lamghari Essakl, algemeen directeur van het AAVB stelde in een interview door la Vie Eco (Belghazi 2009), dat er wel sprake is van uitstel maar dat er geen sprake is van een contractbreuk vanwege Sama Dubai. Toch verzekert Lamghari Essakl dat indien Sama Dubai zich volledig terugtrekt, andere pistes voorzien zijn. Zo zou het project teruggebracht worden tot het niveau van het agentschap. In het geval dat Sama Dubai niet kan garanderen om het project verder te zetten zou dit betekenen dat er slechts 1,5 miljard dollar overblijft om het project uit te voeren. Deze hap uit het budget hindert natuurlijk onvermijdelijk het hele project Amwaj. Dit toont aan hoe kwetsbaar projecten zijn die vertrouwen op miljardeninvesteringen door buitenlandse investeerders die nu noodgedwongen door de crisis hun staart intrekken. Verder toont het ook aan hoe ambitieus het project is maar dat het op realistische schaal niet zo makkelijk te verwezenlijken blijkt te zijn net omdat men de onstabiliteit van de globale economische markt onderschat. Zo gedreven door gewenste economische ontwikkelingen en met de hoogste doelstellingen voorop lijkt men zich haast onbezonnen te storten op megaprojecten. Maar hoe is het mogelijk dat er zo een groot vertrouwen wordt geschapen in dergelijke stedelijke megaprojecten? Dat er een grote concurrentie bestaat onder projectontwikkelaars behoeft geen verbazing maar hoe wordt bepaald wie toestemming krijgt om zijn project tot uitvoer te brengen? Bent Flyvbjerg (2005) vroeg het zich ook af en stuitte op een formule die garandeert dat een voorgesteld project de goedkeuring krijgt. Hij keek naar meer dan honderd projecten in meer dan twintig landen en merkte op dat het niet altijd de beste projecten zijn die verwezenlijkt worden maar meestal degene die een fantasiebeeld voor ogen kunnen houden. Projecten worden voorgesteld aan de hand van onderschatte kosten, overschatte resultaten, onderschatte milieu-impacts en overschatte economische ontwikkelingseffecten. Dit blijkt de succesformule te zijn die samen met een vleugje nationale trots ervoor zorgt dat een overheid overstag gaat en zich ten volle achter het project schaart. Bent Flyvbjerg spreekt van een ‘culture of covert lying’ (2005:21), in stand gehouden door al de spelers die bij dergelijke projecten betrokken zijn en die er hun voordeel uit halen. Ingenieurs, aannemers, bankiers, landbezitters, constructiewerkers, advocaten, ontwikkelaars, politiekers, administrators en steden zelf hebben er allen baat bij dat zulke projecten gerealiseerd worden. Stedelijke ontwikkelingsprojecten kunnen dus niet los gezien worden van de economische, politieke, sociale en culturele elite. De stad is voor de elite een belangrijke globale competitieve actor waarmee zij hun eigen belangen vooropstellen. Grootschalige stedelijke ontwikkelingsprojecten kunnen dan ook beschouwd worden als “elite playing fields” (Swyngedouw, Moulaert & Rodriguez 2002:216). De onderlinge competitiedrang is zo groot dat enkel diegene die de nodige financiële middelen bezitten, het project aantrekkelijk weten voor te stellen, goed lobbywerk verrichten, het talent bezitten om te onderhandelen en natuurlijk toegang krijgen tot de machtcentra die hun machtspositie kunnen behouden. De zwakkere sociale groepen kunnen hierdoor niets ondernemen, worden uitgesloten en kunnen slechts toekijken hoe beslissingen van bovenhand genomen worden (Swyngedouw, Moulaert & Rodriguez 2002:218). Dit is zonder enige twijfel een systeem van autoritair management, exclusie en clientèle netwerken. De projecten worden voorgesteld als sociale projecten, hoognodig om de toekomst van de stad veilig te stellen in een groeiende, competitieve wereld terwijl ze paradoxaal doelbewust bepaalde sociale groepen marginaliseren of negeren (Swyngedouw, Moulaert & Rodriguez 2002:219). Ondanks het gevoerde discours van democratie, transparantie en sociale vooruitgang zijn net deze doelen nergens te vinden. Doordat slechts een handvol experts een
32
doorslaggevende rol spelen in stadsplanning en de publieke opinie hierdoor verloren gaat is er weinig sprake van democratische vertegenwoordiging. Als de stadsplanning verloopt zonder de publieke opinie in acht te nemen, wat zijn dan de gevolgen van stedelijke projecten zelf? Zijn ze wel zo sociaal gericht als ze worden voorgesteld of is exclusie van sociale groepen een logisch gevolg van het ondemocratisch systeem? Sami Zemni & Koenraad Bogaert (2006:98) stellen dat grootschalige stedelijke ontwikkelingsprojecten specifieke vormen van ontwikkeling voor ogen hebben en hierbij nieuwe ruimtelijke logica creëren in de regulatie van kapitaal, investering en arbeid. Hierdoor is er een groeiende ruimtelijke segregatie van sociale groepen, zo geconstrueerd ten voordele van de internationale investeerders en de rijke reizigers die hunkeren naar toeristische oorden en vermaak. Christopher Parker spreekt met betrekking tot de stedelijke ontwikkeling in Amman over “spaces of exemption and privilege” (2009:113) en helaas wordt dit opnieuw bevestigd met de constructie van het Bouregreg project. Ook hier is er een duidelijk proces van exclusie waarneembaar terwijl politieke liberalisatie en democratische transitie nog ver te zoeken zijn. 4.1.2 Een authentieke medina in een groeiende stad Er is een rijke geschiedenis te ontwaren op verschillende plaatsen in Rabat. De officiële oprichting van Rabat kan men dateren in de twaalfde eeuw. De Almohaden Koning, Abu Yusuf Ya’qub al-Mansur (ook gekend als Yacoub El Mansour) die heerste van 1184 tot 1199, bouwde er een fort om vandaar uit ten strijde te trekken tegen Spanje (Bargach 2008:100101). Dit verklaart de herkomst van de naam Rabat. Ribat al-Fath is de correcte naam van Rabat en betekent “het kamp van de overwinning” (Rabat-Maroc.net 2010). Jamila Bargach geeft de Arabische betekenis weer in ‘Rabat: From capital to global metropolis’ (2008): Ribat staat voor vast-/dichtkopen, wat een beeld van bescherming oproept. Fath betekent verovering. De samenvoeging van deze twee betekenissen geeft, volgens Jamila Bargach, een mooie samenvatting weer van de geschiedenis van de stad. Naast de bouw van de vestiging die gekend staat als de Kasbah van Oudayas begon Abu Yusuf Ya’qub al-Mansur met de bouw van andere beroemde gebouwen, zoals de moskee Hassan met de Hassan Toren. Deze raakten na zijn dood echter nooit helemaal gerealiseerd en blijven vandaag nog onafgewerkt het stadslandschap van Rabat sieren. De sterke positie van Rabat verdween nadat Fez uitgeroepen werd tot de hoofdstad en de stad zou pas terug beginnen groeien in de 17de eeuw wanneer de uit Andalusië verdreven Moslims zich er vestigden. Samen met Salé werd er van hieruit door zeerovers oorlog op zee gevoerd tegen het christelijke Spanje. De naam ‘het roversnest’ die Salé en Rabat meekregen is dan ook typerend. Nadat piraterij plaats maakte voor handel in de 18de eeuw, werd de medina van Rabat een relatief welvarende plaats (Bargach 2008:101). Nog steeds kan men in de medina, gelegen op wandelafstand van de Bouregreg rivier, vele sporen van deze geschiedenis ontdekken. Binnen de historische muren die de medina omringen is er een authentieke eigenheid terug te vinden, onaangeroerd door moderne uitspattingen. Ten westen beschermen de muren van de Kasbah van Oudayas de medina. De oostkant wordt omringd door de hoge muren van Almohades die dateren van de 12de eeuw en waarbij de twee monumentale poorten, Bab El Alou en Bab El Had, toegang verschaffen tot de medina. En tenslotte wordt het oude stadsgedeelte afgesneden van het nieuwe stadsgedeelte door de in de 17de eeuw opgetrokken, 1400m lange Andalusische muur, gelegen ten zuiden. Van de vele kleine ingangen siert hier de poort Bab Chellah het meest.
33
Gedurende de 18de en 19de eeuw behield Marokko zijn onafhankelijkheid en had een belangrijke handelspositie ingenomen in de regio waar andere staten onderworpen waren aan Turkse, Franse en Britse dominantie. Echter, op 5 augustus 1912 werd het verdrag van Fez (traité de Fès) getekend door Sultan Mulai Abdelhafid van de Alaoui dynastie (RabatMaroc.net 2010; Bargach 2008:101). Hierdoor werd Marokko een Frans protectoraat en kreeg Rabat een politieke toekomst toegewezen toen de stad uitgeroepen werd tot de hoofdstad, een beslissing gestuurd door de Franse autoriteiten. Hubert Lyautey, de Franse administrator en generaal, stuurde sultan Moulay Youssef in de beslissing om Fez niet langer te behouden als hoofdstad maar de monarchie te verhuizen naar Rabat. Ook duidde hij Henri Prost als verantwoordelijke aan om Rabat om te bouwen tot een nieuwe stad, een administratief centrum waardig. Deze beslissing leidde tot niet te onderschatten veranderingen die het stedelijk landschap van Rabat tekenden. Hubert Lyautey, gevoelig voor het culturele erfgoed, pleitte voor het behoud van de traditionele medina zodat deze niet aangetast werd door de ontwikkelingen en de economische uitbreiding van Marokko. Nieuwe plaatsen dienden hiervoor geconstrueerd te worden. Hierdoor ontstonden er nieuwe Franse buurten (Les villes Européennes) strikt gescheiden van de oude stadsgedeelten (les villes musulmanes of les medinas) (Bargach 2008:100). Deze polarisatie tussen het traditionele en het nieuwe stadgedeelte is nog altijd kenmerkend in de hedendaagse stadsarchitectuur van Rabat. Het plan om de Europeanen te scheiden van de oorspronkelijke bewoners was van 1914 tot 1947 de enige vorm van controle in het stedelijke ontwikkelingsplan. De gevolgen werden snel duidelijk met de opkomst van de eerste sloppenwijk Douar Doum in 1921 en de tweede, Douar Debbagh, één jaar later (Navez-Bouchanine nd.: 3). Vanaf 1960 werd de medina in Rabat overspoeld door een stijgend aantal migranten. Dit was een trend die kenmerkend was voor de steden in Marokko. Verstedelijking was immers een essentieel kenmerk in Marokko sinds het einde van WOI. De totale populatie in steden nam toen geleidelijk toe met 10% in 1926, 16% in 1936, 25% in 1952 en een stijging van 29,3% in 1960. Hassan Awad (1964) verduidelijkt in ‘Morocco’s expanding towns’ dat deze populatietoename niet enkel te wijten kan zijn aan een natuurlijke bevolkingstoename zoals men de totale stijging van het bevolkingsaantal in Marokko van 9.310.000 tot 11.626.000 in de periode van 1952 tot 1960 verklaart. De stijging van 45% (van 2.350.000 tot 3.411.037) van de stedelijke populatie in dezelfde periode is te verklaren door een tweede factor, namelijk migratie vanwege plattelandsvlucht. Het fenomeen van migratie die de steden kenmerkte was het meest voelbaar in de medina’s en karakteriseerde deze sterk. De medina van Rabat, met zijn kleine oppervlakte in vergelijking met die van Marrakech en Fez, groeide zo uit tot het dichtbevolkte stadsgedeelte zoals het vandaag gekend is. De hoge populatie vertaalde zich in verscheidene activiteiten die uitgevoerd worden in specifieke delen van de medina (Wambo 2006). Zo kan de medina nog steeds opgedeeld worden naar gelang de activiteiten die gaan van productiviteit, veelzijdige handel (vis en vlees; groenten en fruit; kleding; huishoudelijk gerief; meubilair; producten voor communicatie en technologie) tot artisanaal vakmanschap zoals leder, houtbewerking, tapijten en zilver- en goudwerk. Deze multifunctionele opdeling onderscheidt de medina van Rabat van de medina’s van Marrakech en Fez. De informele markten en de producten die er verkocht worden zijn hoofdzakelijk bedoeld voor de inwoners zelf terwijl Marrakech en Fez zich met hun overvloed aan artisanale artikelen richten tot toeristen. Dit geeft aan de medina van Rabat een traditionele atmosfeer. De toeristen kunnen wel in de medina van Rabat hun grootste honger naar artisanale producten stillen in de Rue de Consuls, een straat waar enkel producten van puur vakmanschap te vinden zijn.
34
Niet alle steden waren evenredig aantrekkelijk voor migratie. Vooral steden aan de Atlantische kuststreek zoals Casablanca, Rabat en Kenitra, waren aantrekkelijk vanwege hun moderne industrie en snelle economische ontwikkelingen. Steden zoals Marrakech en Fez bleven achter in deze moderne economische ontwikkelingen waardoor zij niet langer het economisch hart van Marokko bleven. Dit kan wel verklaren waarom Marrakech en Fez uitgroeiden tot de populairste toeristische trekpleisters. Hassan Awad maakte in 1964 al de voorspelling die erop wees dat Marrakech zich in de toekomst best kon richten op toerisme: “It can be seen that the city takes little part in modern activities. Modern industry is almost nonexistent, while handicraft activities are passing through a period of growing crises. But the most promising industry for the future would seem to be tourism; in fact, an effort has been made in this field. The 'Pearl of the South' draws tourists who come to enjoy its winter sun and its originality.” (Awad 1964:57)
De toekomst van Rabat en Casablanca daarentegen groeide voor de eerste uit tot voornamelijk een politieke en voor de tweede tot een economische. Rabat positioneerde zich in 1960 met zijn 222.475 inwoners als derde in de rangschikking van Marokko’s grootste steden en volgde zo Casablanca en Fez. Tegenwoordig, met zijn 1.622.860 inwoners (inclusief Salé en Kenitra) neemt Rabat de tweede plaats in na Casablanca met zijn 2.933.684 inwoners (volgens de populatiecijfers van 2004). Gelijk met de stijging van het aantal inwoners steeg ook de economische competitiedrang tussen beide steden die tot op heden gedomineerd wordt door Casablanca’s sterke positie mede te wijden aan zijn grote, belangrijke haven. Rabat hoopt nu met het Bouregreg project een belangrijke economische troef in de hand te hebben om zich te positioneren op de wereldkaart als een economisch en toeristisch centrum. Hierbij gaat Rabat de strijd aan met Cassablanca op economisch vlak, en met de twee grootste toeristische centra, Marrakech en Fez, op het toeristisch vlak. Er ontstaat dus ook een concurrentiestrijd tussen steden onderling. 4.1.3 De sporen van economische groei: de tram Om zich overtuigend voor te stellen als een sterk economisch en toeristisch centrum zijn er krachtdadige ingrepen in de stad nodig die symbool kunnen staan voor economische groei en die voldoende imposant zijn op de globale competitieve economische markt. Een van dergelijke ingrepen in de leefruimte van de bewoners van Salé en Rabat is het paradepaardje van het Bouregreg project: de moderne tram. Transport is enorm belangrijk in een stad die economisch sterk wil staan. Een vlotte doorstroming van personen, goederen en diensten bepaalt mee het ritme van de economie. In een groeiende stad waar aangepaste transportvoorziening achterblijft zijn transportproblemen onvermijdelijk. Verouderde bussen en een overvloed aan taxi’s dienen nu voor het openbaar verkeer in en tussen Rabat en Salé. Samen met de dagelijkse passage van personenwagens, vrachtwagens en voetgangers zorgt dit voor een chaotisch, gevaarlijk en moeizaam verkeer. Deze verkeerssituatie wil men met het nieuwe transportplan verhelpen. De aanleg van de tram zou een belangrijke stap voorwaarts zijn naar een vlot, veilig en ecologisch transportsysteem. Twee belangrijke verbindingslijnen (geschatte kostprijs 4 miljard Dh (1 euro = ongeveer 11,3 Dh)) zouden de toegang tot de belangrijkste diensten zoals universiteiten, ziekenhuizen, administratieve centrums en spoorwegen in Rabat vergemakkelijken. In de toekomst zullen hier nog twee tramlijnen aan toegevoegd worden die Akkrach en Sala al Jadida verbinden met het centrum van Rabat. Het opzet is om het aantal bussen en taxi’s, die ervaren worden als vervuilend en gevaarlijk, drastisch te verminderen. Men beoogt 400.000 inwoners van Salé en Rabat een alternatief, goedkoop transportmiddel 35
aan te bieden en dit past dan ook meteen in het globale doel van het Bouregreg project, namelijk een integratie bekomen tussen de twee steden. Een belangrijk doelpubliek zijn studenten die kunnen genieten van een rechtstreekse verbinding naar de educatieve centra. Er wordt gemikt op 72.000 studenten (European Investment Bank 2009). Loubna Boutaleb, Directrice du projet de tramway Rabat-Salé, stelt dat elke tram 600 personen kan vervoeren tijdens de piekuren en de frequentie van de passage is om de 8 minuten. Drie parkings aan de hoofdstations van de tramlijnen zouden de reizigers moeten motiveren om hun auto buiten het stadcentrum te houden. Men koestert de ambitie om op termijn ten dienste te staan van 56 miljoen reizigers per jaar (Interview door Farida Moha 2009, Le Matin). In het straatbeeld wordt de tram op reclameborden aangekondigd en vraagt men aan de bevolking om nog even geduld te hebben want met de komst van de moderne tram zullen alle transportproblemen van de baan zijn. Positieve punten zoals een vlotter verkeer, goedkoop en een milieuvriendelijk worden extra belicht en er is geen sprake van enig protest tegen de komst van de tram, toch niet via officiële kanalen (Interview met Zitouni A., verantwoordelijke van de sociale dienst van het AAVB, 18 juni 2009, Rabat). Toch konden we een aantal bezorgdheden opmerken, voornamelijk vanwege de taxichauffeurs. Een gedeelde mening over de huidige verkeersproblematiek konden we wel vaststellen maar men leek vooral bezorgd over het nakende banenverlies voor taxichauffeurs. Andere kritiekpunten draaiden vooral rond het plaatsgebrek voor de tram. De doorgang voor auto’s zou op drukke verkeerspunten herleid worden tot slechts één rijvak wat kan leiden tot verkeersopstoppingen. Ook het publiek dat gebruik zou maken van de tram zou niet zo divers zijn als voorgesteld. Of de tram voor iedereen toegankelijk zal zijn en/of gebruikt zal worden is nog maar de vraag. Volgens Nabil Rahmouni, gespecialiseerd in stadsplanning, zou er inderdaad te weinig plaats zijn voor zowel het huidig verkeer als voor de tram. Verder is hij van mening dat de tram de rug keert naar de medina van Rabat en dat de bewoners daarvan door het specifieke traject over het hoofd gezien worden. Zij zullen, volgens hem, alvast geen gebruik maken van de tram en de omliggende handelszaken zouden getroffen worden door een verlies aan cliënteel dat omgeleid wordt naar andere, commerciëlere handelszaken (Interview Rahmouni N., architect en lid van de associatie Sala Mustaqbal (de toekomst van Salé), 12 juni 2009, Rabat). Onderstaande afbeelding (afb. 8.) toont de twee tramlijnen.
36
Afbeelding 8: De twee tramlijnen van Rabat en Salé (bron: tramway-maroc.com)
De komst van de tram betekent niet enkel dat er een nieuw alternatief vervoersmiddel in de stad te vinden zal zijn maar het vergt overigens een verandering in het verkeersgedrag en in de mentaliteit van de weggebruiker. Of de stad en zijn inwoners klaar zijn voor deze vernieuwing en hoe ze zich zullen aanpassen aan het nieuwe verkeersritme zal zich pas in de toekomst uitwijzen.
37
4.2 Sociale en ruimtelijke kijk op stedelijke ontwikkeling
Stedelijke ontwikkeling impliceert dat er ingrepen gedaan worden in de persoonlijke leefruimte van al de inwoners. Hoe ruimtes ingevuld worden, wie deze ruimtes invult en welke doelen vooropgesteld worden bepalen mee het karakter van een stad. Het hertekent de publieke plaatsen, de woongebieden, de werkomgevingen en de commerciële centra en beïnvloedt op die manier onherroepelijk het publiek dat zich beweegt doorheen deze ruimtes. De invulling van stadsruimtes is dan ook cruciaal in het behouden van een sociale cohesie. Het verloop van stedelijke ontwikkeling, uitgevoerd door slechts een kleine sociale groep, typeert een samenleving en uiteenlopende belangen en visies botsen er onvermijdelijk met elkaar. De stad is de plaats bij uitstek waar de grenzen van ieders persoonlijke ruimte en die tussen rechten en plichten het sterkst uitgedaagd worden. Het doet vragen rijzen over de standvastigheid van deze grenzen.
4.2.1 Het recht te leven in de stad en de verantwoordelijkheid van de burger David Harvey omschrijft de stad als een bevoorrechte ruimte voor de politieke en economische elite die in de positie zit om steden te herscheppen en te ontwerpen volgens hun eigen verlangens (Harvey 2008:38). Hij vraagt zich terecht af wat het recht te leven in de stad nog betekent in de hedendaagse kapitalistische maatschappij. Zijn inziens leven we alvast in een wereld waar het recht op privé-eigendom en het winstbejag alle andere rechten overstijgen (Harvey 2008:23). Het recht te leven in een stad kan ingevuld worden als de vrijheid om steden te ontwerpen en te maken, en daardoor ook de vrijheid om zichzelf te ontplooien. David Harvey ziet immers het recht om te leven in steden als meer dan louter recht op toegang tot stedelijke bronnen. Hij vult het ook in als een recht om onszelf te ontwikkelen door steden te ontwikkelen. Dit is een belangrijk uitgangspunt omdat het de aandacht legt op een essentieel recht, namelijk het recht om zich als individu te ontplooien. Dit recht wordt tal van mensen ontnomen als stedelijke ontwikkeling in de handen ligt van slechts een kleine elite. Hoe stedelijke ruimtes ingedeeld worden, en welke functies er aan toebedeeld worden gebeurt dan zonder inspraak van een groot deel van de bevolking en zo wordt hun levensruimte ingevuld naar de belangen van een kleine sociale groep. De invulling van publieke ruimtes kan hier als voorbeeld dienen. Vaak wordt een commerciële invulling verkozen boven een sociale, creatieve of alternatieve ruimtebesteding. Indien stedelijke ontwikkeling in handen ligt van slechts een kleine elite dan legt dit ook een contradictie bloot die eigen is aan een neoliberaal kapitalistische staat die het belang van individuele vrijheid en verantwoordelijkheid vooropstelt, vooral op de economische markt. Ondernemingszin en het sociaal en economisch succes dat daaruit voortkomt wordt hooggewaardeerd. Merk wel op dat deze ondernemingszin volgens de formele economische marktregels moet verlopen. Informele markten, die ook getuigen van een ondernemingszin, kunnen niet op enige waardering rekenen, worden in waarde onderschat en worden ervaren als een bedreiging voor de formele markt. Het overheersende imago van informele markten als zijnde louter drugs- en wapenhandels en prostitutie doet vlug vergeten dat informele markten voor sociaal zwakkeren een grote overlevingswaarde hebben. De handel, netwerkrelaties en de zelfvoorziening (bv water, elektriciteit en behuizing) die bekomen kunnen worden op de informele markten is een niet te onderschatten waarde voor een deel van de bevolking dat zich niet kan richten tot de, voor hen onbetaalbare, formele markt. Een informele markt is een dynamisch fenomeen dat zich ontwikkelt buiten het bereik van de overheid en waar de overheid geen vat op heeft. Pogingen tot regulatie van dit soort
38
ongecontroleerde markten zijn dan ook vaak prioritair geweest, maar met weinig succes. Voorlopig zijn doelgerichte maatregelen die getuigen van een aangepast sociaal beleid nog niet voorhanden wegens de diversiteit van informele markten. Gezien de groei van informele markten is er nood aan expertise en moet de beeldvorming rond dit niet te onderschatten fenomeen aangepast worden aan het huidige economische klimaat. Dit houdt, naar onze mening, ook in dat de idee rond de verantwoordelijkheid van de burger in een waarheidsgetrouw perspectief geplaatst moet worden. De idee dat wanneer een burger niet slaagt in de vooropgestelde maatschappelijk aanvaarde sociale en economische successen, zij/hij dan gefaald zou hebben en daar als individu geheel zelf de verantwoordelijkheid voor draagt, doet de realiteit onrecht aan. Het marginaliseert de informele markt en de verscheidene ondernemers, arbeiders, mannen en vrouwen die er deel van uitmaken. Het zijn net hun individuele prestaties en ondernemingen die gemarginaliseerd en ondermijnd worden door de groeiende macht van de monopolies gesitueerd in de weinige gecentraliseerde multinationale corporaties. Deze genieten de bescherming van de overheid tegen de illegale handel en dit verzekert dat de economische macht en dus autoriteit in handen van een kleine elite blijft. De vrijheid van zelfontplooiing van het individu blijft zo binnen de perken zodat de bestaande sociale machtsrelaties blijven bestaan. “Authoritarianism sits uneasily with ideals of individual freedoms” (Harvey 2006:13) en dus wordt deze individuele vrijheid algauw opzij geschoven ten voordele van de eindeloze kapitaalsvermeerdering en economische groei in handen van multinationals en politieke en economische elites. Door de komst van een levensstijl doordrongen van de neoliberale marktlogica en gericht op consumptie, toerisme en industrialisatie moeten sociaal zwakkere groepen hun stedelijke ruimte opgeven. Deze ruimte wordt vervolgens ingepalmd door geprivatiseerde publieke plaatsen en beveiligde communes zodat er een duidelijke sociale en ruimtelijke segregatie ontstaat waarbij de oorspronkelijke bewoners gemarginaliseerd en verdrongen worden naar de periferie en beroep moeten doen op informele markten. Vlotte toegang tot verscheidene sociale diensten zoals scholen, ziekenhuizen, energie- en watervoorziening en een goed wegennet wordt hen hierdoor ontzegd en nationale en internationale aandacht voor de meestal erbarmelijke levensomstandigheden reikt lang niet zover. Een stedelijke identiteit, burgerschap en sociale aanvaarding is hierdoor moeilijk in stand te houden (Harvey 2008:32). Opvallend is echter dat samen met de komst van de kapitalistische globale ontwikkeling er recentelijk een plotse aandacht uitgaat van nationale en internationale instituties gericht op de levensomstandigheden in de groeiende sloppenwijken. Helaas komt deze aandacht niet tot stand uit de wil om in de eerste plaats positieve, duurzame veranderingen door te voeren die de levensomstandigheden drastisch verbeteren maar worden er maatregelen doorgevoerd uit een sterk onveiligheidgevoel wegens de vermeende dreiging die voortkomt uit sloppenwijken. Het is een controlebeleid gericht op de nationale en internationale veiligheid. De motivatie die aan de basis ligt van zogenaamde sociale projecten is niet onbelangrijk omdat het een belangrijk aandeel heeft in het slagen of falen van het project. Een beleid dat zich vooropstelt de levensomstandigheden van zwakke sociale groepen te verbeteren door de wortels van de problemen aan te pakken zal andere middelen hanteren en dus andere resultaten bekomen dan een beleid dat vooropstelt de veiligheid te garanderen van sociaal bevoorrechte groepen. De maatregelen worden gericht op dezelfde groep, namelijk de sociaal zwakkeren, maar de belangen liggen ver uiteen en dus ook de slaagkansen. Verder werkt het beleid dat zich baseert op het discours van veiligheid een stigmatisering van de sociaal zwakkeren in de hand. Zij worden geportretteerd als een potentieel gevaar voor de maatschappij waarbij maatregelen in de naam van veiligheid en ter bescherming van normen en waarden doorgevoerd kunnen worden.
39
Het beleid van Marokko aangaande de problematiek van de sloppenwijken dient begrepen te worden in de heersende logica van globale veiligheid, sterk gevoed door de oorlog tegen het terrorisme. In het kader van ‘Villes sans bidonvilles’ (‘steden zonder sloppenwijken’), een sociaal programma dat van start ging in Marokko in juli 2004 en dat beoogt 83 steden van 1.000 sloppenwijken te bevrijden en 298.000 huishoudens te herlokaliseren tegen 2012 (Ministère délégué chargé de l’Habitat et de l’Urbanisme 2004), werd 20 kilometer ten zuiden van Rabat de stad Tamesna gesticht. Deze nieuwe stad zou sociale woningen bieden aan de bewoners van de nabijgelegen sloppenwijken of aan de lage- en middenklasse die geen huisvesting meer kunnen betalen wegens de stijgende vastgoedprijzen in Rabat (Bargach 2008:113). De invloed van de Verenigde Staten met hun ‘war on terror’ programma is niet te onderschatten in dit sociaal programma ‘Villes sans bidonvilles’. Sloppenwijken, de armoede en de levensomstandigheden van zijn inwoners kwamen eerder niet onder de aandacht en de problematiek werd zelfs ontkend. Nu echter dient de plotse blijk van interesse gekaderd te worden in het veiligheidsbeleid en de dreiging die uitgaat van terrorisme. Sinds de aanslagen in Casablanca in 2003, gepleegd door jongeren uit de sloppenwijken nabij deze economische stad, worden sloppenwijken gezien als broeihaarden voor terroristen. De povere levensomstandigheden in de armoedige buurten zouden de jongeren vatbaar maken voor rekruteringspogingen van extreem fundamentalistische en gewelddadige groeperingen. Deze, eerder zwak onderbouwde, verklaring zorgt ervoor dat armoede, analfabetisme en werkloosheid worden beschouwd als een bedreiging voor de nationale en internationale veiligheid. De levensomstandigheden in de sloppenwijken worden nu intensief bestudeerd en in kaart gebracht. De nooit eerder erkende bewoners van de zogenaamde ‘urban non space’ zijn nu het object van onderzoek en overheidsbeleid (Zemni 2007:5). De vraag is natuurlijk of dit beleid de structurele sociale problemen kan oplossen. De bestaande sociale problemen worden voorgesteld als technisch op te lossen problemen zoals door regulatie, calculatie en risicoschatting (Zemni 2007). Door sloppenwijken te omschrijven als plaatsen die afgesneden zijn van het ‘normale’ stedelijke leven, ontdaan van een makkelijke toegang tot levensmiddelen kaart men wel de ruimtelijke dimensie aan van de problematiek maar verliest men de structurele sociale en economische ongelijkheid die aan de basis ligt uit het oog en raakt men niet tot de kern van deze problemen. Men gaat dan slechts uit van deze ruimtelijke voorstelling en veronderstelt dat door het verschaffen van toegang tot levensmiddelen duurzame oplossingen bekomen kunnen worden (Zemni 2007:6). Is de motivatie achter een beleid echt van belang als het leidt tot betere levensomstandigheden? Met de bouw van bijvoorbeeld Tamesna wordt er toch een betere huisvesting voorzien waar de sociaal zwakkere groep voordelen uit haalt? Sociale woningen, betere toegang tot elektriciteit en water, een goed wegennet, een veiligere omgeving en minder geweld zijn toch voorbeelden die hen een goede start bieden om hun leven op te bouwen? In de praktijk echter biedt bijvoorbeeld het herlokaliseren van geviseerde sociale groepen geen gefundeerde oplossingen voor de werkloosheid, armoede en de onderwijsproblemen. Het ontwortelt immers ook de sociale netwerken en breekt de bestaande informele markten, waar velen een inkomen uit halen, op. De oorzaak van de socioeconomische problemen wordt niet aangepakt en het is dan ook niet realistisch de verantwoordelijkheid in handen van de burgers te leggen. Het is niet het overheidsbeleid dat faalt, noch zijn het de economische structurele problemen en de ongelijke internationale arbeidsverdeling die aan de basis zouden liggen van de sociale uitsluiting, zo luidt de redenering. Het is aan de burger om zich te schikken naar aangeboden hulp van de overheid
40
om zich zo tot rechtschapen burger te profileren. Ook hier komt het neoliberale burgerideaal naar voren. De burger moet de aangeboden middelen hanteren om zich economisch te ontplooien. Het is de actieve ondernemer die zich de neoliberale logica eigen maakt die erin zal slagen zich los te maken van de armoedige levensomstandigheden. Het beleid dat zich op sloppenwijken richt kan als voorbeeld dienen van hoe hedendaags stedelijk ontwikkelingsbeleid in het algemeen verloopt. Sociale regio’s worden in kaart gebracht door bepaalde sociale groepen te identificeren naar gelang hun locatie, hun ruimte en hun levensomstandigheden. Hierdoor krijgen sociale hulpprogramma’s een ruimtelijk karakter waarbij men eerder de aandacht richt op plaatsen dan op mensen (Swyngedouw, Moulaert & Rodriguez 2002:216-217). Een gevolg hiervan is dat de universele welzijnsprogramma’s die gericht waren op een sociaal beleid verloren gaan ten voordele van een plaatsgebonden ontwikkelingsbeleid. Dit kenmerkt zich door een overheidsbeleid dat zich slechts richt op die regio’s waar veelbelovende economische activiteiten kunnen plaatsvinden. Men gaat dan uit van het trickle down fenomeen, de veronderstelling dat de economische welvaart van een regio zal doorsijpelen naar andere, minder welvarende regio’s. In de realiteit echter werkt dit een ruimtelijke ongelijkheid in de hand. De bekomen welvaart blijft gelokaliseerd in die regio’s die genieten van de investeringen en zich economisch ontplooien, terwijl andere regio’s verpauperen en verder in de armoede geduwd worden. De logica achter dit beleid schiet tekort door een beperkte visie op ontwikkeling waarbij men uitgaat van de veronderstelling dat inclusie en integratie tot stand kan gebracht worden door territoriale, plaatsgebonden maatregelen, eerder dan door nationale of internationale socio-economische maatregelen. In plaats van een beleid dat zich richt op het creëren van jobs en inkomen voor mensen richt men zich louter op het herontwikkelen van plaatsen (Swyngedouw, Moulaert & Rodriguez 2002:217). Terugkoppelend naar het stedelijk ontwikkelingsbeleid van Marokko zien we dat er inderdaad geïnvesteerd wordt in bepaalde regio’s die economisch gezien interessant en veelbelovend zijn maar dat de economische ontwikkeling niet reikt tot stedelijke achterbuurten of landelijke regio’s. Het aantal inwoners van de sloppenwijken groeit en zij halen geen voordelen uit het veronderstelde trickle down-effect, worden gemarginaliseerd en genegeerd maar worden wel geviseerd zodra ze een doorn in het oog zijn voor de geprivilegieerde elites die steeds meer stedelijke ruimte opeisen voor commerciële, toeristische of residentiële doeleinden. De sociale en ruimtelijke exclusie en segregatie blijft op deze manier het aloude fenomeen dat zich uitbreidt binnen en buiten de stadsmuren terwijl het recht te leven in een stad steeds meer een bevoorrechte luxe wordt. 4.2.2 Sociale en ruimtelijke segregatie in de Kasbah van Oudayas en de medina Het proces van exclusie wordt in de hand gewerkt door buitenlandse investeerders, voornamelijk Europeanen, die vastgoed opkopen. Dit is voornamelijk waarneembaar in de twee steden Marrakech en Fez. Zij zijn de favoriete toeristische bestemmingen en de epicentra van Marokko’s cultureel toerisme (Lee 2008:68). De medina’s zijn, omwille van hun authentieke aantrekkelijkheid, voor de Europeanen een gegeerde eigendomsinvestering. Hierop inspelend treft de overheid maatregelen die instaan voor een rehabilitatie van de medina om zo toerisme te promoten. De economische en politieke rol die toerisme kan spelen in de toekomstige ontwikkeling van het land werd verstevigd door het ‘Tourist Master Plan’, gelanceerd door de Marokkaanse overheid tijdens het Assise Nationale du Tourisme, een congres gehouden in Marrakech in Januari 2001 (Minca & Borghi 2009:23). De visie achter
41
dit plan is om tegen 2010 tien miljoen bezoekers per jaar te ontvangen door een strategische diversificatie van zijn culturele reisbestemmingen, door een verbetering van toegang en transport en door de realisatie van nieuwe hotels en badplaatsen. Het doel achter deze visie is om een nieuwe cultuur van gastvrijheid te creëren en om de toestroom van toeristen uit Europa een aangename oriëntalistische ervaring te schenken (Minca & Borghi 2009:23). Hiervoor worden nieuwe Marokkaanse huizen, villa’s en hotels gebouwd volgens de traditionele architectuur die de toeristen aanspreekt of worden de authentieke huizen omgebouwd tot winkels. Deze architecturale planning voor de medina’s kan beschouwd worden als een soort performance waarbij men tegemoet komt aan de verbeelding van de toerist die de typische authentieke sfeer van de Arabische straten wil ervaren. Dit heeft ongetwijfeld een sterke invloed op ‘het stedelijk weefsel’ (Minca & Borghi 2009:44) van de medina’s in Marrakech en andere steden. Specifieke delen van de medina worden heropgebouwd en aangekleed om zo het decor te vormen voor een prachtige voorstelling van het oriëntalistische en het weelderige leven waarbij de toerist niet enkel een toeschouwer is maar het ook daadwerkelijk kan beleven. Een ervaring die niet gedeeld wordt door de lokale bewoners die in armoede in de omliggende en achtergestelde buurten wonen. Er ontstaat dus een sterke ruimtelijke fragmentatie waarbij de regio’s voorzien voor toeristen nauw aansluiten met de regio’s waar de arme bevolking woont. Rug aan rug maar niet gedeeld, want het is alvast niet deze Arabische straatervaring die de toerist wil ervaren. Joomi Lee noemt dergelijke ontwikkeling van de medina het “riad phenomenon” waarbij riad verwijst naar de traditionele Marokkaanse huizen en paleizen, meestal met een binnentuin (Lee 2008:68). Deze doelgerichte projecten werken een sterke stijging van de vastgoedprijzen in de hand, wat de media omschreven als “riad fever” (Lee 2008:68), en creëren een levensstijl die enkel gericht is op consumptie door buitenlanders zodat het leven voor de oorspronkelijke bewoners onbetaalbaar wordt en zij noodgedwongen dienen te verhuizen naar de periferie. Dit fenomeen waarbij een populatie van een hogere sociale klasse in verloederde buurten gaat wonen en hierdoor een opwaardering van die buurten in de hand werkt wordt gedefinieerd als “gentrificatie”. Een voorbeeld dat Joomi Lee (2008) geeft is een goed voorbeeld van hoe ontwikkeling in de medina al vlug tegemoetkomt aan de buitenlandse privébelangen. Het betreft het ‘Fès Médina Rehabilitation project’ (1999-2005). Dit project werd gefinancierd door de WB met als doel een directe link tussen bescherming en bewaring van het cultureel erfgoed, toerisme ontwikkeling en armoedebestrijding te bereiken. Deze aanpak werd noodzakelijk geacht nadat uit een onderzoek bleek dat 36 percent van de medina populatie onder de armoedegrens leefde, een percentage dat het nationale gemiddelde, zowel het stedelijke (10,4%) en het landelijke (28,7%), ver overschreed. Uit dit onderzoek bleek ook dat meer dan de helft van de huizen in de medina sterk vervallen waren en dat er een serieus tekort was aan woonvoorzieningen (Lee 2008:75). Nochtans, ondanks deze onrustwekkende resultaten, werd alle aandacht gericht op het stimuleren van buitenlandse privaatinvesteringen in de medina door een opwaardering van de vastgoedeigendommen. In plaats van een verbetering van de algemene staat van de huisvestingen door te voeren, verwezenlijkte het project een succesvolle transformatie van 33 paleisachtige huizen tot chique hotels (Lee 2008:76). Deze opwaardering van oude, traditionele buurten is ook een trend die een deel van de bewoners van Rabat treft, meer bepaald de inwoners van de Kasbah van Oudayas. Dit historisch fort werd in 1914 geklasseerd als nationaal erfgoed (Saaid nd.:9). De witblauwe huizen, geïnspireerd door de Spaanse architectuur, geven aan de Oudayas een romantische
42
sfeer die een toerist al vlug doet dromen over een buitenverblijf. Niet toevallig valt de Kasbah van Oudayas onder het Bouregreg project waarbij een gespecialiseerde commissie, die instaat voor de bescherming van het erfgoed (waaronder ook de medina en de Chellah), door het AAVB naar voor geschoven werd. (Saai nd.:9). Fatima Zohra Saaid deed een studie naar de veranderingen die de Kasbah van Oudayas onderging sinds ze geïntegreerd werd in het Bouregreg project en op welke manier dit de ruimtelijke en sociale dimensie karakteriseert. Ze omschrijft de Oudayas als een geïsoleerd dorp waar de bevolking opgedeeld kan worden in drie categorieën. Onder de eerste categorie vallen Les familles de souche, de afstammelingen van de oorspronkelijke bewoners. Zij staan in de commune bekend als de Oudiyis en zijn eigenaar van het huis dat ze bewonen. Of ze zijn permanente bewoners, of ze zijn occasionele secundaire bewoners die zich elders gevestigd hebben. De tien families die vandaag nog in de Oudayas wonen maken alvast deel uit van de minderheid. Door de opbouw van la ville nouvelle gedurende het Franse protectoraat verhuisde een groot deel naar dit nieuwe stadsgedeelte. De tweede categorie zijn de mensen die zich gedurende de laatste 30 jaar vestigden in de Oudayas. Deze families zijn ofwel eigenaars ofwel huurders en vormen een multiculturele groep, gevormd door enerzijds buitenlanders, anderzijds families samengesteld uit verschillende nationaliteiten (bv. Marokkaans-Frans). De derde categorie classificeert Fatima Z. Saaid als de “passagers”, kortstondige voorbijgangers. Dit zijn Marokkanen of buitenlanders die hun verblijf laten afhangen van externe sociale en economische factoren die gaan van speculaties op de huizenmarkt tot inspiratieplaatsen voor diegenen met een artistieke ziel. Deze verscheidenheid van bewoners brengt ook een culturele diversiteit met zich mee waardoor de Oudayas zich onderscheidt van de Medina en van het centrum. Doordat de Oudayas ook nog omringd wordt door muren ontstaat er een geïsoleerde sfeer. Hoe wordt dit klein dorp nu getroffen door het Bouregreg project? Een sterke stijging van de vastgoedprijzen treft de bewoners het meest. Huurprijzen van 30 euro/maand lopen nu op tot 1000 euro/maand. Het is de ligging van het huis en niet zozeer de staat waarin het zich bevindt die de huurprijs bepaald. Zo zijn de huizen met zicht op het strand van Rabat enorm in trek. De bewoners zien een kans om hun bezittingen te verkopen om zo te profiteren van de hoge waarde van hun huis. Het invoeren van een speciale wet, wet 16 04, zou net deze speculatie willen tegengaan door het bevriezen van de immobiele transacties in een bepaalde perimeter rond het project en dus ook de Kasbah van Oudayas (Saaid nd.:56-57). Maar ondanks, of net omwille van deze wet vonden er veel informele transacties plaats. Voor 2000 was er geen specifieke interesse in deze buurt maar deze kwam er wel door de, voor een specifiek publiek aantrekkelijke, veranderingen in de Bouregreg vallei. Vanaf 2000 was er al een sterke verandering waar te nemen in de herkomst van de bewoners van de Oudayas, en deze werd nog duidelijker geaccentueerd na 2004 wanneer het project bekendheid verwierf. Het aantal buitenlanders dat een huis kocht of huurde steeg duidelijk. (tussen 1995 en 1999 woonden er twee buitenlanders en in 2000-2004 steeg dit naar 13). Uit Saaids recentelijk onderzoek blijkt dat Fransen het meest aanwezig zijn en van de 36 huizen die ze overnamen, worden er 22 gehuurd. Amerikanen, Duitsers, Spanjaarden en Portugezen nemen 20 huizen in waarvan meer dan de helft in het bezit zijn van deze nieuwe bewoners. Andere nieuwe inwoners zijn van Marokkaanse afkomst en komen uit een hoge sociale klasse. Dit is een logisch gevolg van de opwaardering van een buurt en de prijsstijgingen. Dit trekt een welbepaald publiek aan dat het zich kan permitteren. Dus niet enkel de nationaliteit van de bewoners verandert, ook het sociaal professioneel profiel van de bewoners wijzigt. Dokters, architecten, kunstenaars, fotografen, industriëlen, consultanten en Marokkaanse ministers en vertegenwoordigers nemen de plaats in van arbeiders en verkopers. Hierdoor verandert ook
43
het profiel van de Kasbah zelf. Niet langer wordt deze plaats beschouwd als een verloederd getto waar de hogere klasse zijn neus voor optrok. Nu is het een aantrekkelijke plaats die prestige geeft aan ieder die er zich een huis met zicht op de monding van de Bouregregrivier kan permitteren en deze voorkeur voor bepaalde huizen zorgt voor een duidelijk zichtbare ruimtelijke scheiding tussen de sociale klassen. Tussen de muren van de Oudayas is er zich nu een oase van luxe, klasse en zin voor kunst aan het ontwikkelen. Zo verdwijnen de winkeltjes die voordien de hoofddistributeurs waren in de commune één voor één om plaats te maken voor kunstgalerietjes. Is dergelijke opwaardering van de buurt geen positieve trend? Ontstaan er hierdoor niet tal van voordelen voor zowel de lokale bevolking, voor het behoud en bescherming van de Kasbah van Oudayas als nationaal erfgoed en voor de toeristische sector? Immers, door de hoge vastgoedwaarden kunnen de bewoners profijt doen met de verkoop of verhuur van hun huis, de huizen zelf worden goed onderhouden zodat verdere verloedering wordt tegengegaan en de toeristische sector kan pronken met de historische trots van Rabat. Maar wie geniet en profiteert op lange termijn van deze veranderingen als de oorspronkelijke bewoners verdwenen zijn? Laten we deze vraag maar als een retorische vraag opwerpen. Onmiskenbaar zullen er positieve veranderingen gebeuren maar wat de één wint, verliest de ander. Het zou immers van een eenzijdige kijk op de gang van zaken getuigen indien er niet gekeken wordt naar hoe de oorspronkelijke bewoners deze veranderingen ervaren. Zij worden namelijk rechtstreeks en ongewild getroffen door de gevolgen die het Bouregreg project met zich meebrengt. Gentrificatie is zo een gevolg en hoewel dit een spontaan proces is dat niet van bovenhand wordt opgelegd ervaren de bewoners een tekort aan sociaal beleid. Fatima Z. Saaid constateerde uit haar enquête dat slechts 2 van de 100 ondervraagde bewoners gecontacteerd en geïnformeerd werden over het verloop en het programma van het project (Saaid nd.:67). Verder geeft ze voorbeelden van bewoners die afscheid moesten nemen van het leven zoals ze het kenden en opgebouwd hadden. Fatima Z. Saaid toont in haar onderzoek duidelijk aan dat de contouren van het proces van gentrificatie stilaan waarneembaar worden in de Kasbah van Oudayas en we kunnen verwachten dat dit zich na verloop van tijd nog prominenter zal tonen. Niet enkel de vastgoedprijzen zullen de hoogte in schieten nu het Bouregreg project zorgt voor een opwaardering van de vallei, ook de levensomstandigheden ter plaatse zullen zodanig veranderen dat de minder welvarende bewoners geconfronteerd zullen worden met een levensstijl die zij zich niet kunnen permitteren. “In some sense, what has so far been a space for all will perforce become a semi-private if not totally private space for those who are able to afford it. The logic of the marina, the practice of equipmentoriented nautical sports, the very high-standard housing units as well as luxurious offices will mark the Bouregreg Valley as a space belonging to the wealthy, shaped by international and transnational movement of capital. Even when it is presented as a citizenship project, it is a select sort of citizenship.” (Bargach 2008:114)
Met de dure cafeetjes en winkeltjes met snoepgoed die op de nieuwe kaai verschenen werd alvast de toon gezet en richt men zich tot een selectief publiek. Marokkanen die niet tot dit publiek horen zullen echter een andere rol in het burgerschap vervullen zijnde kelners, receptionisten, schoonmakers en straatvegers. Niet dat de meeste onder hen geen hoge opleiding genoten hebben en niet over een universitair diploma bezitten. Vaak zijn het ‘diplômés chômeurs’ (Cohen 2004:171), werklozen met een diploma. Zij vinden vaak geen werk omdat veel buitenlandse bedrijven beroep doen op ‘expats’, buitenlandse hoogopgeleide werkkrachten, die verkozen worden boven de plaatselijke bevolking (Bogaert nd.:11). De 44
toegenomen vraag naar goedkope arbeidskrachten en de onwil vanwege de private sector om de duurdere gediplomeerden aan te nemen, is ook een oorzaak die de afgestudeerden confronteert met werkloosheid. Deze concurrentie op de arbeidsmarkt is een rechtstreeks gevolg van het openstellen en liberaliseren van de arbeidsmarkten. Shana Cohen (2004:176) toont aan dat de algemene werkloosheid in Marokko opliep tot rond de 20% in de late jaren negentig (19,O procent in 1998) terwijl de stedelijke werkloosheid opliep tot over de 20% tegen 2000. In 2000 was in de leeftijdsgroep van 25-34 jarigen 46,3% van de gediplomeerden werkloos tegenover 17,8% van de niet-gediplomeerden. Nu zien we dat de werkloosheid van jongeren met diploma in stedelijke regio’s hoger ligt dan het nationaal gemiddelde en oploopt, volgens de cijfers van het IMF 2005, tot 37% terwijl 7,1% van de jongeren zonder diploma werkloos zijn (Zemni & Bogaert 2009:94). Na de realisatie van het Bouregreg project zal deze situatie op de arbeidsmarkt niet weggewerkt zijn. De stijgende werkgelegenheid zal zich voornamelijk beperken tot de toeristische sector waar jobs als kelner, kamermeisjes, receptioniste en keukenpersoneel voor de hand liggen. Het besef dat ze ondanks hun diploma’s genoegen moeten nemen met werk onder hun opleidingsgraad leidt tot een frustratie onder jongeren en sociale spanningen die kunnen leiden tot protesten en opstanden. En niet enkel de jongeren worden getroffen door deze economische exclusie. Ook hun families, in het bijzonder de minder welvarende families, die vaak hoge bedragen investeren in de studies van hun kinderen in de hoop dat ze werk vinden, liefst in de publieke sector (Boudarbat & Ajbilou 2007:8). De stijgende emigratie kan verklaard worden door de werkloosheid die jongeren treft. In de zoektocht naar een meer belovende toekomst onderneemt men, vaak levensbedreigende, pogingen om illegaal Europa te bereiken. De alarmerende emigratiecijfers spreken voor zich en Marokko verliest hierdoor een belangrijk deel van zijn jongeren die de economie zouden kunnen helpen opbouwen (Boudarbat & Ajbilou 2007:10). Afgewezen worden wegens goedkopere arbeidskrachten of buitenlandse experts zorgt voor psychologische en sociale implicaties die onder de aandacht gebracht moeten worden wil men de gevolgen van een kapitalistische vrije markt waarheidsgetrouw weergeven. Werkgelegenheid laten steunen op de toeristische sector brengt verder ook een onzekerheid met zich mee gezien de afhankelijkheid van de internationale economische conjunctuur. Er moet niet veel gebeuren of de aantrekkelijkheid als vakantieoord verdwijnt als sneeuw voor de zon. Een crisis op de beurs, de hypotheekmarkten en de daling van de koopkracht van de laatste jaren hadden op de toeristische sector in Marokko een negatieve invloed. Ook de terroristische aanslagen in Casablanca in 2003 hadden hierin hun aandeel (Bogaert nd.:11). Nochtans wordt toerisme vaak voorgesteld als een bijdrage aan de groeiende welvaart van iedereen. De lokale economie waarop de bewoners van de medina steunen zou volgens het AAVB niet in het gedrang komen met de commerciële handelsbedrijven die het project met zich zou meebrengen. Handelaars en vakmanlui zouden niet benauwd moeten opkijken naar de moderne winkelcentrums en de Stad van kunst en vakmanschap, juist omwille van de aandacht die het AVBB schenkt aan de rijke artisanale cultuur. Deze cultuur wordt net, naar eigen zeggen, bewaard door de creatie van de Stad van kunst en vakmanschap. (Interview met Zitouni A., verantwoordelijke van de sociale dienst van het AAVB, 18 juni 2009, Rabat) Dit sluit echter niet uit dat er een klimaat van concurrentie tussen beide zal ontstaan waarbij de ‘kleine verkoper’ moet opboksen tegen de grote multinationals. Indien de overheid harder zal optreden tegen de informele markten om zo de officiële handelaars te beschermen zal dit voor een groot deel van bevolking uit de medina een economische ramp zijn (Bogaert nd.:13). Verder kunnen we ons vragen stellen met het creëren van een Stad van kunst en vakmanschap in een uitsluitend welvarende toeristische buurt. Het kan gerust vergeleken worden met een
45
vogel in een gouden kooitje, uitsluitend zingend voor zijn bewonderaars. Het lijkt wel of ze voorzien in het uitsterven van echte vakmanlui, dat men ze veilig wil opbergen in de daarvoor voorziene ruimte zodat buitenlanders hun kwaliteiten kunnen blijven bewonderen. Jamila Bargach verwoordt het treffend als ze stelt dat “the very idea of an ‘arts and crafts village’ on an island, will make of it a sort of folklorization, if not Disneyfication, that has been depleted of its essence even when the form is perpetuated and reproduced” (Bargach 2008:114). Uit het gevoerde discours van het AAVB blijkt dat men aanneemt dat opbrengsten die gegenereerd worden in bepaalde sectoren, zoals de toeristische sector en de commerciële handel, zouden doorsijpelen naar minder welvarende lagen van de bevolking. In de realiteit echter is er van dit ‘trickle down effect’ weinig te merken. De armere en sociaal zwakkere bevolking ervaren slechts een groeiende kloof tussen hen en de kleine elitegroep die profijt haalt uit stedelijke projecten, zoals uit het Bouregreg project. 4.2.3 De reeds zichtbare gevolgen van het Bouregreg project voor de barcassiers, vissers en vishandelaars Aan de monding van de Bouregreg rivier zijn er tal van activiteiten die getuigen van de levendigheid die er heerst. Zowel op de kaai als op de rivier zelf is het zelden stil. De kaai is de ontmoetingsplek bij uitstek waar jong en oud genieten van lange promenades, het rusten op zitplaatsen, waar de kinderen spelen en de jongeren flaneren. De nieuwe kaai schept de mogelijkheid om in de open lucht concerten en films mee te pikken. De rivier ontvangt jongeren die zoeken naar verfrissing en van de uitstekende rotswanden in het water duiken. En de barcassiers, die met hun blauwe houten bootjes passagiers tussen Rabat en Salé vervoeren, behouden een authentieke sfeer die lang eigen was aan de rivier. Al sinds de 12de eeuw roeien de barcassiers de rivier over en weer en transporteerden, toen nog in traditioneel gewaad, goederen, dieren en mensen tussen Salé en Rabat. Na de constructie van de eerste brug Moulay Hassan in 1957 nam het aantal passagiers zienderogen af. Het traditionele gewaad werd afgelegd maar hun activiteiten werden voortgezet in hun bescheiden eenvoud (Abdelmoumni 2009:21). Om de werken van het Bouregreg project niet in het gedrang te laten komen werden de activiteiten van de baracassiers tijdelijk stilgelegd in de periode van mei 2006 tot januari 2009. De hinder die de barcassiers hierdoor ondervonden werd gecompenseerd met een financiële tegemoetkoming vanwege het Agence pour l’Aménagement de la Vallée du Bouregreg. Uit documenten van het AAVB die we konden inkijken blijkt dat het gaat om 39 officieel geregistreerde barcassiers en 33 niet ingeschrevenen. Zij die geregistreerd zijn ontvingen een vergoeding van 2500 Dh per maand, ‘full-time’ booteigenaars die geautoriseerd zijn ontvingen 1800 Dh en ‘half-time’ booteigenaars die niet geautoriseerd zijn kregen een compensatie van 900 Dh per maand. Dit gedurende de periode van april 2006 tot december 2008, wat komt op een totale vergoeding van 4.744.200.00 Dh. Op deze manier wil het AAVB de barcassiers beschermen en schikt men zich naar hun filosofie die stelt dat de waarde van de identiteit van de vallei behouden moet blijven en dat een eeuwenoude, bruikbare en typische traditie samen kan gaan met moderniteit. Ook de vissers die met hun bootjes de zee opgaan om op artisanale wijze te vissen werden in het project geïntegreerd. Hun visvangst kan sinds kort gelost worden in de hiervoor speciaal geconstrueerde vissershaven. Deze nieuwe haven, gelokaliseerd aan de kust van Salé, werd voorzien met 58 boxen, een koude kamer en andere bergruimtes om zo de hygiëne en de
46
veiligheid van de vissers te garanderen. Nieuwe apparatuur zoals een GPS-, navigatie- en veiligheidssysteem zouden voorzien worden zodat de vissers veilig hun werk kunnen doen. Verder konden ook de vishandelaars beroep doen op een compensatie vanwege het stopzetten van hun activiteiten tijdens de werken. In totaal werd er vanwege het AAVB 2.310.000 Dh uitgegeven van mei 2008 tot juni 2009 aan 66 vishandelaars waarvan elke vishandelaar 2500 Dh/maand in handen kreeg. Door de komst van de nieuwe jachthaven was er nood aan een verplaatsing van de vissers zodat zowel de vissers, de jachthaven en als de barcassiers elkaar niet zouden storen in hun activiteiten. Om hun activiteiten niet in het gedrang te laten komen en hun veiligheid te garanderen kregen de barcassiers een nieuw platform aan de kade van Rabat en de vissers een nieuwe haven aan het strand van Salé. De maatregelen die het AAVB treft om zo de artisanale activiteiten te beschermen, passen in de aanpak die het agentschap naar eigen zeggen voert en die gericht is op openheid en participatie, een doelstelling die voor alle actoren in alle sectoren ten goede moet komen: “Il y a une approche de gouvernance dans ce projet de l’aménagement de la vallée du Bouregreg. Une approche participative qui essaie de faire participer l’ensemble des acteurs concernés directement et indirectement par le projet. Donc, en général, c’est un projet qui protège un développement local, l’ensemble des deux villes qui touchent, l’ensemble des secteurs. Ce n’est pas facile, mais on essaie. Même avec la participation de la population. On a fait une centaine des réunions avec la population concernée, avec les associations qui représentent cette population. Pourquoi? Pour savoir, pour à voir leurs vies concernant. Ce n'est pas facile, mais nous essayons. Même avec la participation de la population. Nous avons eu une centaine des réunions avec la population concernée. Pourquoi? Pour savoir, Pour voir les vies concernées. Ceci est notre démarche car si on ne laisse pas participer les gens concernées dans un projet fait pour eux alors on ne réussira pas dans le projet. Il y a donc une participation des bénéficiaires, une participation des personnes qui subissent directement les conséquences du projet et ceci est le plan fond du projet de la vallée de Bouregreg.” (Interview met Zitouni A., verantwoordelijke van de sociale dienst van het AAVB, 18 juni 2009, Rabat)
Dit gevoerde discours klinkt natuurlijk uitermate positief maar wat blijft daarvan over als we luisteren naar de vissers zelf? Hoe ervaren zij de open houding van het AAVB, is er sprake van participatie en zijn zij tevreden over de getroffen maatregelen waarin zij direct betrokken raakten? Bij het ter plaatse gaan viel ons al meteen op hoezeer de realiteit verschilt van hoe het in de infobrochure van het AAVB werd voorgesteld (zie afb. 9 en 10). Foto’s geven altijd wel een vertekend beeld maar hier werd toch wel veel gevraagd van ons inbeeldingsvermogen. Nochtans was dit niet het geval bij de nieuwe marina. De eigenaars van een luxeboot kunnen aanmeren in een haven die lijkt op de voorgestelde haven uit de brochures. De vissers echter moeten zich tevreden stellen met veel minder. De 58 boxen (zie afb. 11) vonden we wel terug maar nergens was de moderne infrastructuur, waaronder een vismarkt en nodige faciliteiten, te zien. Wat wel waar te nemen was, zijn de eigen kraampjes met parasols die de vissers lunch en drankjes bezorgen. Als de vissers aankomen met hun visvangst verzamelen de kopers op de trappen van de aanmeerplaats om daar ter plaatse per opbod de vis aan te kopen. Voor een buitenstaander lijkt het hectisch te verlopen maar de vissers en de kopers handelen het af als hun dagelijkse routine.
47
Afbeelding 9: Vissershaven zoals voorgesteld door het AAVB (bron: AAVB)
Afbeelding 10: De huidige vissershaven (Vera Vanderelst, 25 juni 2009, Salé)
48
Afbeelding 11: 58 boxen (Vera Vanderelst 25 juni 2009, Salé)
Zes vissers stonden open voor een interview en namen ons in hun vissersbootje de rivier op om naar eigen zeggen ongestoord een babbeltje te kunnen slaan. Uit dit interview blijkt dat er geen dialoog plaats vond tussen de vissers en het AAVB, laat staan onderhandelingen. Eerder ervaren de vissers de houding van het AAVB als kleinerend en kan men niet om het gevoel heen dat men neerkijkt op hen, dat zij beschouwd worden als ‘arme mensen die niet behoren tot de hoge klasse en met wie geen dialoog hoeft aangegaan te worden’. (Interview met vissers, bijgezeten door Hicham Mouloudi op 25 juni 2009, Salé). Bij de opening van de nieuwe vissershaven en het platform voor de barcassiers werd er wel een grote ceremonie georganiseerd vanwege het AAVB waarbij de vertegenwoordigers, de vissers, de barcassiers en de pers aanwezig waren. Er werd een enorme propaganda gevoerd in het voordeel van het project maar nadien was er nooit meer één vertegenwoordiger van het AAVB te zien. Bij het uitdenken van het project en bij het vormen van een concrete visie over het project met alle technische problemen die hierbij in rekening gebracht moeten worden, werden de vissers zelf nooit betrokken om hun kennis, hun ervaring op het terrein te delen. Nochtans is dergelijke participatie van belang indien men een passende werkomgeving voor hen wil creëren. De aanleg van de nieuwe baai op een haastig tempo toont aan hoe slordig er werd omgegaan met dergelijke technische details. De baai waardoor de vissers moeten varen om de haven te bereiken werd zo slecht aangelegd dat de vissers hun motoren vernielen door de te lage doorgang. De vissers toonden ons de duidelijk zichtbare grote stenen die de oorzaak zijn van de vele vernielde motoren. Hierdoor moeten zij meerdere motoren per jaar aankopen wat een enorme financiële hap uit hun budget betekent. Verder lieten de vissers verstaan dat ze letterlijk verstopt werden achter de nieuwe baai, uit het zicht onttrokken en dat zij ook
49
cliënteel verliezen door de verminderde bereikbaarheid. De verplaatsing van Rabat naar Salé impliceert dat een groot deel van de kopers wegvielen. Om dit verlies te compenseren dient er handel gedreven te worden met nabij gelegen dorpen en dit brengt bijkomende transportkosten (10 Dh per dag) met zich mee. “Het is toch normaal dat niet iedereen tevreden is, het kan niet dat een project 100% tevredenheid schept, er is altijd wel een percentage dat niet tevreden is”, sust de verantwoordelijke van de sociale dienst van het AAVB, Zitouni A., in een tweede interview (Interview met Zitouni A., verantwoordelijke van de sociale dienst van het AAVB, 26 juni 2009, Rabat). “Maar indien er problemen zijn kan men altijd terecht bij het AAVB want er is altijd een communicatie tussen de vissers en het AAVB”, verzekert hij. Of er ook sprake was van onderhandelingen alvorens het project van start ging kon hij niet met zekerheid beantwoorden omdat hij toen zelf nog niet aanwezig was, al vermoedde hij dat dit toch wel moest gebeurt zijn. Hoe dan ook, het is duidelijk dat het ergens fout loopt in deze communicatie tussen de vissers en het AAVB. Een zeer belangrijk detail dat weergeeft hoe de relatie verloopt tussen het AAVB en de vissers is de oprichting van een coöperatief door de vissers. Dit toont aan dat er nood is om op deze manier de vissers te beschermen en dat men bezwaar heeft tegen de gang van zaken. Uit een interview met de president van de Coöperatie Bouregreg, Mohamed Idrissi (Interview met Mohamed Idrissi, ‘Président de la Coopérative Bouregreg’, bijgezeten door Hicham Mouloudi op 26 juni 2009, Rabat), wordt duidelijk waarom er een coöperatie werd opgericht. Hij benadrukte het belang van een coöperatie in tegenstelling tot een associatie. Een cruciaal verschil tussen deze beide is immers dat een coöperatie als rechtspersoon het recht heeft om te commercialiseren en dus de verkoop en aankoop volledig autonoom in handen heeft. Een coöperatie, in tegenstelling tot een associatie, mag zich dus richten op winst en deelt deze onder al zijn leden. Dit zou een groot voordeel zijn voor de vissers. Dergelijke vereniging staat dus in voor zijn leden en verschaft hen voordelen die zij alleen niet zouden bekomen. Als voorbeeld haalt Mohamed Idrissi aan dat zij zorgen voor de transportmogelijkheden tussen de dorpen en dat zij koelwagens aankopen. Ook verhuren zij de verkregen boxen en cabines aan de vissers voor een symbolische prijs, gezien deze blijkbaar niet gratis ter beschikking stonden. Ook laat hij weten dat er geen enkele dialoog plaatsvond tussen het AAVB en de vissers alvorens het project gelanceerd werd en dit is volgens hem de reden waarom er in 2009 een coöperatie werd opgericht. Het getuigt van een ontevredenheid die groeide onder de vissers en dat het een cruciale periode is om zich te groeperen. De dynamiek die ontstond toont aan dat er meer dan ooit nood was aan een coöperatie om op die manier toch de stem van de vissers te laten horen, om op deze manier toch deel te nemen en een plaats te eisen in het grootschalig project. Deze dynamiek vond niet enkel plaats onder de vissers maar ook binnen de medina begonnen mensen zich te groeperen. Maar liefst 11 associaties ontstonden er in de medina, elk gespecialiseerd op verschillende sociale en/of culturele vlakken. Er ontstaat dus een waar ‘movement’, een beweging om zich te laten horen en om in dialoog te kunnen treden met de overheid die intervenieert in de medina en vooral om erkend te worden.
50
5. Discussie en conclusie
Hoewel het Bouregreg project nog niet volledig is afgewerkt en we slechts een deel ervan onder de aandacht konden brengen zijn er toch al tal van sociale gevolgen op te tekenen. De beleidsmakers kunnen de tijd in hun voordeel hanteren en beargumenteren dat de positieve resultaten en de verwachte voordelen zich wel in de toekomst zullen tonen. Echter, zoals we nu al konden aantonen zullen de hoge verwachtingen niet ingelost worden mede doordat het Bouregreg project tot stand kwam onder invloed van de antidemocratische, antisociale en kapitalistische neoliberale ideologie. Ook al zijn we ervan overtuigd dat neoliberalisme niet zozeer een systeem is dat van hogerhand wordt opgelegd maar eerder een globaal proces is dat chaotisch en zonder enige structuur verloopt, toch zijn we van mening dat overheden die een neoliberaal discours hanteren en maatregelen treffen die gericht zijn op de kapitalistische vrije markt moeten beseffen dat dit een bepaald type maatschappij creëert. Dit maatschappijtype is echter niet het ideaal dat men voor ogen houdt. We beargumenteerden dat men zich hierbij hoofdzakelijk richt op het creëren van een optimale economische markt waarbij kapitaalsvermeerdering het summum is, ongeacht de gevolgen voor het sociale welzijn. Dit wordt dan verantwoord door een discours dat democratie, economische ontwikkeling en moderniteit promoot en zo belooft men tot een sociaaldemocratische staat te komen. Er is echter een grote discrepantie tussen enerzijds een sociaaldemocratische staat die zich inzet voor werkgelegenheid en de optimalisering van het welzijn van al zijn burgers en hierbij een stabiliteit van kapitaalsvermeerdering kan voorzien en, anderzijds, datgene wat er in de werkelijkheid gecreëerd wordt, namelijk een neoliberale staat die slechts oog heeft voor het creëren van een “good business climate” (Harvey 2006:10). We onderschrijven hierbij dan ook de uiteenzetting van het idee van neoliberale staat vs. sociaaldemocratische staat van David Harvey (2006). Het Bouregreg project is een rechtstreeks gevolg van een overheidsbeleid dat gericht is op het zich aanpassen aan en het zich integreren in de kapitalistische vrije markt. Het Bouregreg project kan dan ook begrepen worden als een belichaming van deze discrepantie tussen een sociaaldemocratische staat en een neoliberale staat. Het wordt voorgesteld als sociaal project dat werkgelegenheid zal creëren en een toekomst van welvaart voor de bevolking en de volgende generaties zal brengen. Het ideaal type van een sociaaldemocratische staat wordt voorgehouden terwijl in de realiteit enkel de bouwstenen voor een neoliberale staat gelegd worden. Zoals we beargumenteerd hebben blijft het proces van sociale exclusie voortbestaan ondanks de dure woorden van democratie en sociale insluiting. Een economische liberalisering leidt niet tot een politieke liberalisering maar verstevigt integendeel juist de bestaande machtsvormen waardoor geen ruimte gelaten wordt voor democratische ontwikkelingen. Politieke machthebbers weten zich met succes te integreren in de economische markt die ongetwijfeld een belangrijke factor is in het politiek toneel en stellen zo hun gezag veilig. Sociaal zwakkere groepen blijven machteloos aan de zijlijn toekijken als er beslissingen van hogerhand getroffen worden die hun recht op woning, werk en welzijn aangaan. Dit werd duidelijk aangetoond door het gevoerde beleid van het AAVB (een publieke organisatie onder direct toezicht van de Marokkaanse staat) ten aanzien van de vissers en de vaklui, het gentrificatieproces in ondermeer de Kasbah van Oudayas en het overheidsbeleid aangaande de sloppenwijkenproblematiek. Neoliberale economische hervormingen gestuwd door globale kapitalistische krachten die uitgedragen en gesteund worden door internationale instituties
51
zoals de WB, het IMF, het WTO, de EU en de VS hebben hierin hun aandeel. Het beleid van de internationale instituties dient dan ook met enige kritische zelfreflectie bekeken te worden. Hierbij moet de neoliberale ideologie zelf in vraag gesteld worden. Ongeacht het gevoerde discours waarmee neoliberalisme verantwoord wordt, blijft het van nature een antidemocratische ideologie die er wereldwijd in slaagt een utopie voor ogen te houden. En hoewel neoliberalisme voorgesteld wordt als een economisch proces, ontdaan van enig politiek karakter, ligt politieke inmenging aan de basis van zijn standvastigheid. Het is juist deze basis die herzien moet worden of het blijft “business as usual”. Maar zoals Peck & Tickell (2002) beargumenteren zou daar nu net het onaantastbare karakter van het neoliberaal systeem liggen. Dit systeem slaagt erin om zowel op nationaal als op lokaal vlak politiekeconomische veranderingen en sociaal institutionele herstructureringen door te voeren zodat het voor lokale progressieve verzetsbewegingen onmogelijk is om duurzame veranderingen door te voeren. Het opboksen tegen een lokale politieke muur is op zich al een vermoeiende strijd, laat staan het opboksen tegen nationale en internationale machten. Lokale sociale oppositie blijft dan ook vaak ongehoord en wordt zelfs met gemak van tafel geveegd. Ongetwijfeld blijft lokale weerstand van belang maar ze blijft uitermate kwetsbaar in een maatschappij waar concurrerende marketing, ongelijke ruimtelijke ontwikkeling en strategisch politiek beleid door de overheersende machtstructuren gereguleerd worden. Een bijkomende reden hiervoor ligt aan het gebrek van organisatie en samenwerking bij de lokale oppositiegroepen. Vaak zijn dit wijdverspreide organisaties of groeperingen die elk verschillende belangen verdedigen zoals milieubescherming, arbeidsbescherming, gendergelijkheid, cultuurbeleid etc. Ironisch genoeg ontstaat er zelfs een onderlinge concurrentie uit angst dat andere organisaties meer gehoor zouden krijgen. Men stelt dan liever de eigen agenda voorop ten nadele van de andere organisaties en vooral ten koste van een sterke samenwerking, niet enkel op lokaal vlak maar ook over grenzen heen (Swyngedouw 2004:43). Een georganiseerde samenhang van verscheidene lokale oppositiegroepen zou alvast sterker staan dan de fragmentatie van verschillende kleine groepen. We delen de mening van Peck & Tickell (2002) dat lokale oppositie gepaard moet gaan met het aanpassen van de macroinstitutionele prioriteiten en het hervormen van de lokale regelsystemen op het gebied van handel, financiën, leefmilieu, armoedebestrijding, educatie en arbeidsbeleid. En koppelen dit aan de uiteenzetting van Swyngedouw (2004), dat de slaagkansen groter zijn als er een georganiseerde weerstand tot stand kan worden gebracht die beter gepositioneerd is op het politieke en economische niveau en zo een verandering in de prioriteiten van internationale instituties kan teweeg brengen en die dergelijke hervormingen kan bekomen. Dit is een proces van lange adem, eerder dan een radicale revolutie. Het voorstel zoals uiteengezet door Peck & Tickell (2002) impliceert dergelijke langzame, maar trefzeker gerichte vooruitgang. Indien internationale organisaties en nationale staten werkelijk begaan zijn met democratische hervormingen en sociale vooruitgang zoals ze laten uitschijnen, dan is een kritische reflectie over hun beleid geen overbodige luxe. Nog steeds wordt er een groot vertrouwen geschapen in de regularisatie van de vrije markt, ondanks het uitblijven van de beloofde resultaten op het vlak van democratie, armoedebestrijding, gelijke verdeling van de welvaart en economische vooruitgang. We zijn de mening toegedaan dat neoliberale hervormingen en kapitaalinjecties in grootschalige stedelijke projecten hier mede de oorzaak van zijn. Eerder zou men een klimaat moeten scheppen waarbij er op lokaal vlak kansen benut kunnen worden zodat de capaciteiten van de lokale bevolking ten volle ontplooid kunnen worden. Doelgerichte hervormingen in educatie, sociale gelijkheid, leefruimte en dergelijke meer zouden hierbij de prioriteit moeten zijn. Zoals beargumenteerd is individuele ontplooiing een recht dat bekomen
52
kan worden door medezeggenschap in de ingrepen in de publieke leefruimte. Ware stedelijke vooruitgang getuigt van dergelijke zelfontplooiing van zijn burgers en het is de maakbaarheid van de stad die in handen zou moeten liggen van zijn inwoners. Stedelijke ontwikkeling moet dan ook aangepast zijn aan de sociale leefwereld van al zijn bewoners in plaats van andersom, en mag niet vertraagd worden door sociale achteruitgang. Het recht te leven in een stad impliceert dan ook dat een stad opgebouwd wordt door alle sociale lagen van de bevolking en dat een stad als platform ook stimuleert tot socio-economische ontwikkeling. Een stad die getuigt van sociale cohesie, maatschappelijke standvastigheid en veiligheid evolueert zo op lange termijn tot een toeristische trekpleister waar burger en toerist elkaar respectvol kunnen benaderen en waar een eerlijk investeringsklimaat kan groeien. Interessante onderzoekspistes die opgezet kunnen worden met betrekking tot het Bouregreg project en binnen het kader van stedelijke ontwikkeling is een graduele opvolging van dit project. Meer in het bijzonder kan er hierbij gekeken worden naar hoe de stadsplanning van Rabat evolueert. Interessant hierbij is te kijken naar de invulling van publieke plaatsen namelijk hoe het verkeer geleid wordt door de stad en waar openbare plaatsen zoals stadsparken, markten en andere ontmoetingsplaatsen gesitueerd en hoe deze getypeerd worden en vooral voor wie ze toegankelijk zullen zijn. Er kan dan onderzocht worden hoe deze ruimtelijke ontwikkeling de processen van in/exclusie en gentrificatie verder beïnvloedt.
53
Bibliografie
AAVB (2007). Agence pour l’Aménagement de la Vallée du Bouregreg, geraadpleegd op 14 april 2010 op http://www.bouregreg.com/index.php?lang=fr. Abdelkrim, S. en Henry P. (2009). ‘Foreign direct investment in the Med countries in 2008. Facing the crisis’ in MED-alliance, invest in the Mediterranean, Study N°3, maart, geraadpleegd op 15 april 2010 op http://www.animaweb.org. Abdelmoumni, F. (2009). ‘Barcassiers, une longue histoire de traversées’, Vues sur Mer. La mer notre royaume Maroc, N°2 avril-juin. Amwaj (2010). Amwaj Morocco, geraadpleegd op 14 april 2010 op http://www.amwajmorocco.com/Home.aspx. Awad, H. (1964). ‘Morocco’s expanding towns’, in The Geographical Journal (pp. 49-64), Vol. 130, No. 1, maart. Bargach, J. (2008). ‘Rabat: from capital to metropolis’, in Y. Elsheshtawy (ed.), The evolving Arab City: tradition, Modernity and Urban Development (pp. 99-117), Londen, Routledge. Belghazi, N. (2009). Maroc : Bouregreg : Sama Dubaï en difficulté, Amwaj à l’arrêt, geraadpleegd op 15 april 2010 op http://www.lavieeco.com/economie/13228-marocbouregreg-sama-dubai-en-difficulte-amwaj-a-larret.html. Bogaert, K. (nd.) De privatisering van de publieke ruimte: neoliberale ontwikkelingen in Marokko. Boudarbat, B. en Ajbilou A. (2007). ‘Youth Exclusion in Morocco: context, consequences, and policies.’ In The Middle East Youth initiative, Working paper (pp. 1-40), Wolfensohn Center for Development, Dubai school of Government, number 5, September. Brenner, Neil. (1998). ‘Global cities, glocal states: global city formation and state territorial restructuring in contemporary Europe’, Review of International Political Economy (pp. 1-37), 5:1 Spring, Routledge. Brenner, Neil en Theodore, Nik. (2002). ‘Cities and the geographies of “actually existing neoliberalism”’, in N. Brenner & N. Theodore (eds.) Spaces of Neoliberalism. Urban restructuring in North America and Western Europe (pp. 2-32), Blackwell publishing. Cohen, S. (2003). Alienation and globalization in Morocco: Addressing the social and political impact of market integration, in Comparative studies in Society and History (pp.168189), 45 (1). Dalacoura, Katerina. (2005). ‘US democracy promotion in the Arab Middle East since 11 September 2001: a critique’, in International Affairs (pp. 963-979) 81, 5.
54
European Investment Bank (2009). Rabat Tramway, geraadpleegd op 10 mei 2010 op http://www.eib.org/projects/pipeline/2008/20080167.htm?lang=-en. Flyvbjerg, B. (2005). ‘Machiavellian Megaprojects’, in Editorial board of Antipode (18-21), published by Blackwell Publishing, USA. Harvey, D. (2006). ‘Neo-liberalism and the restoration of class power’, in David Harvey (ed.) Spaces of global. Towards a theory of uneven geographical development, Verso, geraadpleegd op 27 april 2010 op http://www.princeton.edu/~sf/workshops/neoliberalism/classrestore.pdf. Harvey, D. (2008). ‘The right to the city’, New left review (pp. 23-40), 53, sept-okt. Indymedia (2009). ‘Het neoliberalisme is een onheilspellend agressief systeem’, interview Jaap Kruithof, geraadpleegd op 28 maart 2010 op http://www.indymedia.be/en/node/31918. Isenberg, D. (2003). ‘Pennywise Commitment to Arab Democracy,’ Asia Times, January 9, 2003. Geraadpleegd op 29 maart 2010 op http://www.atimes.com/atimes/Middle_East/EA09Ak01.html. Jessop, B. (2002). ‘Liberalism, neoliberalism, and urban governance: A state theoretical perspective’, in N. Brenner & N. Theodore (eds.) Spaces of neoliberalism. Urban restructuring in North America and Western Europe (pp. 105-125) , Blackwell publishing. Lee, J. (2008). ‘Riad Fever: Heritage Tourism, Urban Renewal and the Médina Property Boom in Old Cities of Morocco’, in e-Review of Tourism Research (eRTR), Vol. 6, No. 4. Maaelaynine, C.E. en Di Tota, M. (2005). ‘Morocco. Between economic liberalisation and political stagnation’, Public services Yearbook (2005/6) (pp. 119-125). Maghraoui, Abdeslam M. (2002). Democratization in the Arab World? Depoliticization in Morocco, Journal of Democracy (pp. 24-32), volume 13, number 4, oktober. Minca, C. & Borghi, R. (2009). ‘Morocco: Restaging colonialism for the masses’ in P.O. Pons, M. Crang & P. Travlou (eds.) Cultures of Mass Tourism (pp.21-52), Ashgate Publishing Limited, Engeland. Ministère délégué chargé de l’Habitat et de l’Urbanisme (2004). Programme Villes sans Bidonvilles, geraadpleegd op 1 mei 2010 op http://www.mhu.gov.ma/NR/exeres/A40F3367C3BA-4C93-8603-AD020F54296D.htm. Moha, F. (2009). Entretien. Avec Loubna Boutaleb “Le tramway Rabat-Salé est à miparcours”, gepubliceerd op 26 maart 2009, Le Matin, geraadpleegd op 11 mei 2010 op http://www.lematin.ma/Actualite/Supplement/Article.asp?origine=sej&idr=598&id=110298. Moroccan American Circle (Mac) 2006. ‘Focusing on the U.S. – Morocco Free Trade Agreement’, in A. Culian (ed.), On the MAC point (pp.1-9), Newletter, Issue No. 2, March 10, geraadpleegd op 13 maart 2010 op http://www.mac.ma/documents/MAC_Newsletter_IssueNo2.pdf
55
Navez-Bouchanine, F. (nd.). The case of Rabat-Salé, Morocco, geraadpleegd op 3 mei 2010 op http://ucl.ac.uk/dpu-projects/Global_Report/pdfs/Rabat_bw.pdf. Ottaway, M. en Riley, M. (2006). ‘Morocco: From top-down reform to democratic transition?’ In Carnegie Papers, Middle East Series (pp. 2-20) , 71. Pace, M. (2010). ‘Paradoxes and contradictions in EU democracy promotion in the Mediterranean: the limits of EU normative power’, in M. Pace & P. Seeberg (eds.) The Europeon Union’s democratization agenda in the Mediterranean (pp. 39-58), Routledge. Pace, M.; Seeberg, P. en Cavatorta F. (2010). ‘The EU’s democratization agenda in the Mediterranean: a critical inside-out approach’ in M. Pace & P. Seeberg (eds.) The Europeon Union’s democratization agenda in the Mediterranean (pp. 3-19), Routledge. Parker, C. (2009). ‘Tunnel-bypasses and minarets of capitalism: Amman as neoliberal assemblage’ in Political Geography (pp. 110-120) 28. Peck, J. en Tickell, A.. (2002). ‘Neoliberalizing space’, in N. Brenner & N. Theodore (eds.) Spaces of neoliberalism. Urban restructuring in North America and Western Europe (pp. 3357) , Blackwell publishing. Ravage (2000). Wat IMF en Wereldbank (met uw geld) doen, 11, 1 september, geraadpleegd op 28 maart 2010 op http://www.ravagedigitaal.org/archief2000/0011a4.htm. Saaid, Z.F. (Nd.) La Casbah des Oudayas dans les perspectives d’aménagement de la Vallée du Bouregreg, Menace ou opportunité ?, Mémoire de DESA, Rabat. Saint-Laurent, de B.; Saint-Martin, C. & Jaffrin, S. (2006). ‘Foreign Direct Investment (FDI) in the MEDA region in 2005’, in Notes & studies ANIMA, n° 20 Mei, geraadpleegd op 15 april 2010 op http://www.animaweb.org. Sama Dubai (2006). Who we are, http://www.dip.ae/about/whoweare.asp.
geraadpleegd
op
14
april
2010
op
Swyngedouw E. (2004). Globalisation or ‘glocalisation’? Networks, territories and rescaling, in Cambridge Review of International Affairs (pp 25-45), volume 17, number 1, April. Swyngedouw, E.; Moulaert, F. en Rodriguez, A.. (2002). ‘Neoliberal urbanization in Europe: large-scale urban development projects and the new urban policy’, in N. Brenner & N. Theodore (eds.) Spaces of neoliberalism. Urban restructuring in North America and Western Europe (pp. 195-229) , Blackwell publishing. Wambo, E.M.N. (2006). La réhabilitation du secteur de Diour Dbagh dans la médina de Rabat. URBAMAG, 1 - Les médinas et ksours dans la recherche universitaire, 26 octobre 2006, geraadpleegd op 3 mei 2010 op http://www.urbamag.net/document.php?id=63. World Bank (2010). Project and operations. Geraadpleegd op 2 april 2010 op http://web.worldbank.org.
56
Youngs, R. (2004). ‘Normative Dynamics and Strategic Interests in the EU's External Identity’, Journal of Common Market Studies (pp. 415-435), Vol. 42, No. 2, June. Zemni, S. (2007). Morocco and the governmentality of aid, development and the ‘war on terror’, draft version, Paper prepared for the workshop “Aid, Security and Civil Society in the post 911 context” LSE – Centre for Civil Society (CSS) – June 28th – 29th 2007. Zemni, S. en Bogaert, K. (2006). ‘Morocco and the mirages of democracy and good governance’, in UNISCI Discussion Papers (pp. 103-120), N° 12, oktober. Zemni, S. en Bogaert, K. (2009). Trade, security and neoliberal politics: whither Arab reform? Evidence from the Moroccan case, in The Journal of North African Studies (pp. 91107), Vol. 14, No. 1, March.
57