Groei marktsector houdt aan / werkloosheid daalt traag De vooruitzichten voor Nederland zijn positief. Voor het eerst sinds het uitbreken van de crisis komt de groei in 2015 en 2016 uit boven de 2%, neemt de consumptie flink toe en daalt de werkloosheid licht. Wel is de verwachting voor de groei van de wereldhandel in 2016 gematigd, wat een drukkend effect heeft op de uitvoer, terwijl de geraamde beperking van de gasproductie de uitvoer van gas remt en tot meer gasinvoer noopt. Gunstige factor in de uitvoer is de verbetering van de concurrentiepositie door de depreciatie van de euro. Vooral de marktsector profiteert van de toenemende vraag, met een productiegroei van 2,7% in 2016. De inflatie is in 2015 laag, mede onder invloed van dalende grondstoffen‐ en energieprijzen, maar begint in 2016 aan een voorzichtig herstel. De stijging van de reële contractlonen en de lastenverlichting in het 5‐miljard‐pakket dragen bij aan herstel van de koopkracht en stimuleren de consumptie. De werkgelegenheid in de marktsector neemt toe. Doordat ook het arbeidsaanbod stijgt en de werkgelegenheid in de collectieve sector nauwelijks toeneemt, is de afname van de werkloosheid beperkt tot 0,2%‐punt in 2016.
Het externe beeld voor Nederland is onzeker. Hoe gaat het beleid van de FED en de ECB uitpakken? Gaat de wereldhandel zich herstellen? Wat gebeurt er met de olieprijs? Allemaal onzekerheden met grote gevolgen voor de Nederlandse economie. Van een heel andere orde is de toestroom van vluchtelingen en de dreiging van terrorisme. Beide hebben grote maatschappelijke gevolgen, maar de effecten op de economie zijn, zeker op korte termijn, gering. Het EMU‐tekort daalt van 2,2% in 2015 tot 1,8% in 2016, ondanks de vermindering van gasopbrengsten en de lastenverlichting in het 5‐miljard‐pakket. Herstel van economische groei en ombuigingen vanuit het regeerakkoord Rutte‐Asscher dragen hieraan bij. Ook profiteert de overheid van de lage rente die samen met een dalende schuldquote zorgt voor lagere rentelasten. Het EMU‐tekort is 0,1% kleiner dan ten tijde van het regeerakkoord, het structureel tekort is 0,5% groter.
3
De belangrijkste conclusies uit de Decemberraming 2015 De economie in Europa p herstelt zich.
Gematigde groei wereldeconomie
Groei in % bbp De groeivooruitzichten wereldhandel zijn gematigd.
Mondiale economische groei 3,5% in 2016
130 index, 2010 = 100
2,4% in 2015 2,4% in 2016
1,5% in 2015 1,7% in 2016
Wereldhandel groeit met 4,1% 120 wereldhandel
Voor NL relevante groei 4,3%
110 voor Nederland el relevante wereldhandel
0,7% in 2015 1,4% in 2016
1,2% in 2015 1,5% in 2016
100
90 2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Terrorisme
Vooruitzichten voor Nederland positief
Grote maatschappelijke impact voor gebieden met verhoogd veiligheidsrisico.
In 2015 was de inflatie laag: 0,3%. De inflatie trekt in 2016 aan tot 0, 0,9 0,9%. 9%.
BBP-groei
Productie marktsector
2,0%
2,8%
Op korte termijn weinig effect op economische groei.
De werkloosheid daalt licht, van 6,9% in 2015 naar 6,7% in 2016. 150 mutatie in duizenden personen
% beroepsbevolking
8 7
in 2015
100
werkloosheid (af te lezen op de rechteras)
5
50
2,1%
2,7%
6
werkgelegenheid (af te lezen op de linkeras)
in 2016
4
0
-50
Vluchtelingen gen Grote te maatschappelijke impact voor vluchteling en ontvangende regio.
Op korte termijn weinig effect op economische groei.
3 arbeidsaanbod (af te lezen op de linkeras)
De werkgelegenheid groeit in de marktsector.
1
-100
0 2012
2013
2014
2015
2016
Het structurele overheidstekort loopt op van 1,3% tot 1,9% bbp, vooral door afnemende gasbaten.
Begrotingssaldo verbetert in 2016
33 miljard m3
1 % bbp Tekort 1,8% bbp
0
27 miljard m3
-1 -2 -3 EMU-saldo Nederland (tijdpad Regeerakkoord)
-4
Verlaging gaswinning remt economische groei met 0,2-punt in 2016.
EMU-saldo Nederland (Decemberraming)
-5 -6 2007
4
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2
besluit juni 2015
uitspraak RvS november 2015
Deze infographic is gebaseerd op de Decemberraming 2015 van het CPB. Voor de oorspronkelijke tekst, grafieken en de exacte gegevens zie: www.cpb.nl/publicatie/decemberraming-2015-economische-vooruitzichten-2016
1
De internationale economie
Aan het eind van het jaar is het tijd om terug te blikken. 2015 was een jaar waarin de olieprijzen kelderden tot onder de 50 dollar en de eurokoers daalde tot minder dan 1,10 dollar. Hoewel de economie van het eurogebied profiteerde van beide ontwikkelingen, kwam het economische herstel met een groei van 1,5% nog traag op gang: landen als Frankrijk en Italië krabbelden voorzichtig op, terwijl de groei in Duitsland stabiliseerde. Opvallend was de lage groei van de relevante wereldhandel met 3,3% bij een bescheiden groei van de wereldeconomie van 3,1%. Voor een belangrijk deel wordt deze lage groei van de wereldhandel als tijdelijk beschouwd, gerelateerd aan de lage groei in opkomende economieën en de zwakke vraag naar olieproducten en grondstoffen. De neerwaartse aanpassing van de wereldmarktprijzen zal de invoervraag – vooral die van geavanceerde economieën – weer doen toenemen. Niet uit te sluiten valt dat ook structurele factoren, bijvoorbeeld gerelateerd aan een minder snelle toename van internationale specialisatie, een deel van de lagere groei verklaren. Ook in 2016 is de groei van de wereldeconomie met 3,5% bescheiden, vooral door de tegenvallende groei in de opkomende economieën. Het eurogebied toont voortgaand herstel met een verwachte bbp‐groei van 1,8%. In lijn met de matige groei van de wereldeconomie zijn ook de groeivooruitzichten voor de wereldhandel bescheiden (figuur 1, links). Volgend jaar groeit de wereldhandel met 4,1%. De voor Nederland relevante wereldhandel neemt met 4,3% iets sneller toe vanwege de aantrekkende groei in het eurogebied. Figuur 1
Herstel groei wereldhandel (links) en dalende dollarprijzen voor olie en overige grondstoffen (rechts)
130 index, 2010 = 100
160 index prijs, 2010 = 100 olieprijs (dollar per vat)
140 120
120
wereldhandel
100 110 80
voor Nederland relevante wereldhandel
100
prijs grondstoffen exclusief energie (dollar)
60 40
90
20 2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2000
2004
2008
2012
2016
Bron: wereldhandel, CPB; prijsindex olie, Datastream en CPB; prijsindex overige grondstoffen, HWWI en CPB (link).
Na het turbulente jaar 2015 ontwikkelen de prijzen zich volgend jaar rustiger. De futures voor de olieprijs komen uit op een gemiddelde prijs van 50 dollar, wat hoger ligt dan de huidige koers, maar lager dan het jaargemiddelde voor 2015 (figuur 1, rechts).1 Voor de eurokoers van 2016 wordt uitgegaan van de actuele koers, die lager ligt dan het jaargemiddelde voor 2015. 1
De rente, olieprijs en wisselkoersen zijn bepaald op basis van het weekgemiddelde van week 46 (9-13 november).
5
De ophanden zijnde normalisering van het monetair beleid in de Verenigde Staten is een belangrijk risico voor de groei van de wereldeconomie. Als de financiële markten – ondanks de duidelijke communicatie van de Federal Reserve – door de timing of omvang van een dergelijke stap worden verrast, kan kapitaalvlucht uit opkomende economieën de groei van de wereldeconomie doen vertragen. Voor het eurogebied kan een renteverhoging naast deze mogelijke vertraging van de wereldhandel ook een gunstig effect hebben: een verdere depreciatie van de euro. De eerste reactie op het besluit van de ECB op 3 december om de rente verder te verlagen was een stijging van de eurokoers, omdat de nieuwe beleidsmaatregelen minder ruim waren dan de markten hadden verwacht. Een vergelijkbare reactie is ook mogelijk na een rentebesluit van de FED, ervan uitgaand dat markten een renteverhoging reeds hebben ingeprijsd. Andere risico’s voor de wereldeconomie zijn de ontwikkeling van de olieprijs, die voor het komende jaar met onzekerheid is omgeven; de economische ontwikkeling van China; de geopolitieke spanningen rond Oekraïne, het Midden‐Oosten en Noord‐Afrika; en de gevolgen van een mogelijk uittreden van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. De schokkende aanslagen in Parijs hebben een negatief effect op het welbevinden van burgers als gevolg van toegenomen angst en bezorgdheid. Op korte termijn zou deze aanslag de economie vooral kunnen beïnvloeden via een vermindering van het vertrouwen van consumenten en bedrijven en de negatieve reacties van financiële markten. Als gevolg daarvan zou de bbp‐groei kunnen afnemen, maar de nu beschikbare indicatoren wijzen op een beperkt effect. De aanslagen hebben daarmee naar verwachting nauwelijks gevolg voor de economische groei in dit en volgend jaar, ervan uitgaande dat de aanslag in Parijs een incidentele gebeurtenis was. Wanneer de recente aanslagen een nieuw tijdperk van terreur(dreiging) zouden inluiden, zal het bbp‐effect aanmerkelijk groter kunnen zijn. Twee decennia aan terrorisme hebben het Baskenland 10% van het bbp per capita gekost ten opzichte van andere Spaanse regio's. Een vergelijkbaar effect is te vinden voor Israël gedurende de intifada in de periode 2001‐2003.2 De sterke toename van het aantal vluchtelingen in het afgelopen jaar heeft eveneens een grote maatschappelijke impact. Het directe economische effect is daarentegen beperkt. De aantallen zijn weliswaar sterk toegenomen, maar blijven klein van omvang gegeven de totale bevolking in Nederland. Eind oktober was het aantal asielzoekers over 2015 opgelopen tot 47.000. Dat is 0,3% van de totale bevolking. Op de korte termijn nemen de overheidsbestedingen licht toe. Zo kondigde het kabinet in september aan 700 miljoen euro extra uit te geven aan vluchtelingenopvang en ‐scholing. 2 Eckstein, Z. and D. Tsiddon, 2004, Macroeconomic consequences of terror: theory and the case of Israel, Journal of
Monetary Economics, vol. 51: 971-1002. Abadie, A. and J. Gardeazabal, 2003, The Economic Costs of Conflict: A Case Study of the Basque Country, American Economic Review, vol. 93:113-32.
6
2
De Nederlandse economie
2015 was een jaar waarin de binnenlandse bestedingen een belangrijke bijdrage leverden aan de economische groei, de werkloosheid voor het eerst sinds jaren daalde en de contractlonen stegen bij een inflatie die onder druk van dalende olieprijzen maar net positief was. Dit beeld zet door in het nieuwe jaar, met een economische groei van 2,1% (figuur 2 links), een werkloosheid die daalt naar 6,7% bij een zeer gematigde prijsontwikkeling met een inflatie van 0,9%. Figuur 2
Gestage economische groei in 2015 en 2016 (links) en onzekerheid omtrent de groei (rechts)
4 mutatie in %
5 mutatie in %
index, 2008-II = 100 106
waarschijnlijkheid 4 2
bbp-groei kwartaal op kwartaal (af te lezen op de linker-as)
90%
103
realisaties en puntvoorspelling voor de bbp-groei
3
60% 30%
2 0
100 1
-2
0
97 bbp-volume (af te lezen op de rechter-as)
-4
-1 -2
94 2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Bron: CBS (links) en eigen berekeningen (rechts: link).
De consumptie groeit volgend jaar met ruim 2%, de individuele besparingen blijven op peil. Huishoudens – vooral werkenden – zien hun beschikbaar inkomen toenemen, als gevolg van hogere reële lonen, een toename van de werkgelegenheid en de lastenverlichting van het 5‐miljard‐pakket,3 waar een stijging van de zorgpremie tegenover staat. Voor ouderen wordt de inkomensgroei beperkt door de achterblijvende indexatie van de pensioenuitkeringen, bovendien profiteren zij minder van de lastenverlichting. Vermogens hebben zich in 2015 gunstig ontwikkeld, met een stijging van zowel de huizenprijzen als de aandelenkoersen. Dit stimuleert, met enige vertraging, de consumptie van huishoudens in 2016. De investeringen trekken aan, met een groei van 6,8% in 2016, doordat de economie zich gunstig ontwikkelt. Verder zien bedrijven hun winstgevendheid toenemen en gaan mede daardoor meer investeren. Het aandeel van het inkomen dat naar kapitaal gaat, neemt toe van bijna 21% in 2014 naar meer dan 23% in 2016. Bedrijven profiteren van de daling van de olieprijzen en grondstofprijzen, die ze op korte termijn niet volledig doorberekenen in hun afzetprijzen. De lage rente verlaagt de financieringskosten bij een investering. Dit beeld wordt bevestigd in cijfers over de kredietverlening: in het derde kwartaal van 2015 vroegen en kregen bedrijven meer leningen. Vooralsnog profiteren daar met name grote ondernemingen van. De kredietverlening aan het mkb door Nederlandse grootbanken daalt nog steeds, maar minder sterk dan een jaar geleden.4 Deze bedrijven kampen nog steeds met 3 4
Zie MEV 2016. Zie DNB, 2015, Kredietverlening aan het mkb minder sterk gedaald (link).
7
een lagere solvabiliteit dan vóór de crisis en hebben baat bij een versterking van de eigen vermogenspositie.5 De lagere productie van de delfstoffenwinning remt de binnenlandse bestedingen. De veronderstelde verlaging van de productie in Groningen naar 27 mld kubieke meter, conform de uitspraak van de Raad van State, remt de economische groei in 2016 met 0,2%‐punt (t.o.v. 2015), via een afname van de uitvoer van gas en een toename van de invoer van energie. Elke drie miljard kubieke meter gas die minder wordt onttrokken, leidt tot een afname van de groei met 0,1%‐punt en vermindert bij de huidige gasprijs de inkomsten van de overheid met circa 0,5 mld euro. De uitvoer wordt verder bepaald door de gematigde groei van de wereldhandel en profiteert van de lagere eurokoers. Het herstel op de huizenmarkt zet onverminderd door. In de MEV 2016 werd nog rekening gehouden met de mogelijkheid dat een deel van de groei van de transacties en de investeringen in woningen een tijdelijk karakter had, gerelateerd aan de tijdelijke verlaging van het btw‐tarief op arbeidskosten. Maar ook in de periode sinds de zomer zet de groei van de huizenmarkt onverminderd door. In 2016 zullen de investeringen in woningen met bijna 8% sterk groeien. De groei van de productie vindt vooral plaats in de marktsector, met een groei van 2,7%. De productie in de marktsector neemt toe in reactie op de toegenomen bestedingen door consumenten, bedrijven en vanuit het buitenland. Daarnaast neemt ook de invoer sterk toe om aan de toegenomen vraag te voldoen. In de collectieve sectoren (overheid en zorg) is de groei gematigd. Door de lagere gasproductie zit de delfstoffenwinning fors in de min. De werkgelegenheid groeit in de marktsector, maar de werkloosheid daalt slechts beperkt (figuur 3 links). Bedrijven in de marktsector trekken meer personeel aan – en houden meer personeel vast – om aan de stijgende vraag te kunnen voldoen. De werkgelegenheid bij de overheid neemt licht toe, terwijl de werkgelegenheid in de zorgsector licht afneemt. De daling van de werkloosheid in 2016 is beperkt, doordat ook het arbeidsaanbod toeneemt. Deze toename kan worden verklaard door demografische factoren, het stimulerend effect van beleid (waaronder het 5‐miljard‐pakket) en terugkeer op de arbeidsmarkt van ontmoedigden. Per saldo neemt de werkloosheid in 2016 beperkt af en komt uit op 6,7%.
5
Zie Bijlsma, Van Veldhuizen en Vogt, 2015, Een wereld zonder banken? Marktfinanciering en bankfinanciering in perspectief (link) en CPB, 2015, Inzicht in de bmkb (link).
8
Figuur 3
Lichte afname werkloosheid door groei werkgelegenheid en arbeidsaanbod (links) en lonen groeien harder dan inflatie (rechts)
150 mutatie in duizenden personen
% beroepsbevolking 8
6 mutatie in %
7 100
werkloosheid (af te lezen op de rechteras)
5
6
4 0
-50
2
2
werkgelegenheid (af te lezen op de linkeras)
1
1
-100
0
0 2012
2013
2014
inflatie (hicp)
3
3 arbeidsaanbod (af te lezen op de linkeras)
contractloonontwikkeling marktsector
4
5
50
2015
2016
2001
2006
2011
2016
Bron: CBS, eigen berekeningen (link).
De inflatie blijft onverminderd laag, de contractlonen versnellen licht. In 2016 komt de inflatie (HICP) uit op 0,9%, wat in lijn is met de inflatie van 1,0% die de ECB voor het eurogebied verwacht. Het effect van dalende olieprijzen is veel kleiner dan in 2015, terwijl ook de arbeidskosten toenemen. De huurstijging blijft een belangrijke factor in de inflatie. De contractlonen trekken aan: in veel nieuw afgesloten cao’s voor 2016 stijgen de lonen met meer dan 2%. De geraamde contractloonstijging blijft met 1,6% hierbij achter, omdat het nog onzeker is hoeveel cao’s zullen worden afgesloten – op dit moment heeft nog maar een derde van de werknemers een nieuwe cao – en tegen welke voorwaarden. Veel onzekerheden voor de Nederlandse economie komen vanuit het buitenland. In het binnenland is de contractloonstijging een factor van belang: hogere lonen zullen zorgen voor extra consumptie maar minder uitvoer en investeringen. Voor de economische groei is verder het overheidsbeleid (gasbesluit, belastingplan) een factor van betekenis. En voor de werkloosheid is verder van belang hoeveel ontmoedigden zich zullen aanbieden op de arbeidsmarkt, of meer in het algemeen, hoe het arbeidsaanbod zich zal ontwikkelen: een gunstige ontwikkeling van het arbeidsaanbod leidt op korte termijn tot hogere werkloosheid.
9
Tabel 1
Kerngegevens voor Nederland, 2012-2016 2012
2013
2014
2015
2016
mutaties per jaar in % Internationale economie Relevant wereldhandelsvolume goederen en diensten Concurrentenprijs (a) Olieprijs (dollars per vat) Eurokoers (dollar per euro) Lange rente Nederland (niveau in %)
1,4 5,3 111,7 1,28 1,9
2,2 -3,2 108,7 1,33 2,0
3,9 -1,3 99,0 1,33 1,5
3,3 5,7 53,2 1,11 0,7
4,3 0,7 50,3 1,07 0,8
Volume bbp en bestedingen Bruto binnenlands product (bbp, economische groei) Consumptie huishoudens Consumptie overheid Investeringen (inclusief voorraden) Uitvoer van goederen en diensten Invoer van goederen en diensten
-1,1 -1,2 -1,3 -6,2 3,8 2,7
-0,5 -1,4 0,1 -5,3 2,1 0,9
1,0 0,0 0,3 2,7 4,0 4,0
2,0 1,7 -0,2 7,1 4,7 5,4
2,1 2,2 1,4 6,8 4,4 5,9
Prijzen, lonen en koopkracht Prijs bruto binnenlands product Uitvoerprijs goederen en diensten, exclusief energie Prijs goedereninvoer Inflatie, geharmoniseerde consumentenprijsindex (hicp) Contractloon marktsector Koopkracht, statisch, mediaan alle huishoudens
1,4 1,2 3,2 2,8 1,6 -1,9
1,4 0,5 -1,6 2,6 1,2 -1,3
0,8 -0,7 -3,1 0,3 1,0 1,4
0,7 1,4 -4,5 0,3 1,2 0,9
1,3 0,5 -1,2 0,9 1,6 1,8
Arbeidsmarkt Beroepsbevolking Werkzame beroepsbevolking Werkloze beroepsbevolking (in duizend personen) Werkloze beroepsbevolking (niveau in % beroepsbevolking)
1,5 0,6 516 5,8
0,8 -0,8 647 7,3
-0,4 -0,6 660 7,4
0,5 1,1 615 6,9
0,8 1,1 600 6,7
Marktsector (b) Productie Arbeidsproductiviteit (per arbeidsjaar) Werkgelegenheid (in arbeidsjaren) Loonvoet Arbeidsinkomensquote (niveau in %)
-1,2 -0,4 -0,8 2,5 78,5
-1,2 -0,2 -1,0 1,7 79,6
1,9 1,8 0,1 1,9 79,2
2,8 1,6 1,2 0,6 76,6
2,7 1,4 1,3 2,6 76,7
Overig Individuele spaarquote (in % beschikbaar inkomen) (c) Saldo lopende rekening (niveau in % bbp)
-0,8 10,2
-0,4 11,0
0,8 10,6
0,9 10,9
1,0 10,8
-2,4 68,2 37,5
-2,2 66,6 37,0
-1,8 65,4 37,0
niveau in % bbp Collectieve sector EMU-saldo EMU-schuld (ultimo jaar) Collectieve lasten
-3,9 66,4 36,0
(a) Goederen en diensten, exclusief grond- en brandstoffen. (b) Bedrijven exclusief zorg, delfstoffenwinning en onroerendgoedsector. (c) Niveau; beschikbaar gezinsinkomen is inclusief collectieve besparingen.
10
-2,4 67,9 36,6
Bijstelling flash-cijfers CBS heeft bescheiden effect op prognose CPB De raming van de economische groei voor volgend jaar kan gedurende dit jaar variëren. Aan deze bijstelling liggen natuurlijk voortschrijdende economische ontwikkelingen ten grondslag, maar ook een aangepaste blik op het verleden. Het CBS heeft tijd nodig om tot een definitieve meting te komen en publiceert in de tussentijd zogenaamde voorlopige cijfers. Deze cijfers dienen als input voor de CPBramingen en hun aanpassing zal dan ook zijn weerslag hebben op die raming. Het CBS stelt vier keer het cijfer voor de economische groei bij voordat het tot een definitief cijfer komt. Anderhalve maand na de eerste berekening (de zogeheten flash) volgt het reguliere kwartaalcijfer. Daarna worden de groeicijfers nog aangepast in het kader van de Nationale Rekeningen in de daaropvolgende jaren. Zo wordt het jaarcijfer van 2015 in 2016 voorlopig, in 2017 nader voorlopig en in 2018 definitief. In de linkerfiguur is te zien in welke mate het eerst gepubliceerde cijfer afwijkt van het reguliere cijfer en van het definitieve cijfer drie jaar later. Gemiddeld is sprake van een kleine opwaartse bijstelling van 0,1%-punt bbp van kwartaal op kwartaal. De linkerfiguur laat zien dat tussen 2002 en 2014 de bijstellingen in het bbp tussen de -0,8%-punt en +0,7%-punt lagen en zowel opwaarts als neerwaarts waren. In absolute zin is de bijstelling tussen flash en regulier in twee derde van de gevallen minder dan 0,2% (a).
Bijstellingen bbp-groei tussen flash en regulier/definitief (links); bijstelling van 0,2%-punt bbp tussen flash en regulier leidt na twee jaar tot een bbp-verhoging van 0,3%-punt (rechts). 0,8 %-punt
0,4 %-punt
afwijking CBS flash-cijfer t.o.v. definitief cijfer
0,6
0,3
0,4 0,2
bbp, gecumuleerd 0,2
0,0 -0,2
bbp
0,1
-0,4 -0,6
0,0 afwijking CBS flash-cijfer t.o.v. regulier cijfer
-0,8 -1,0
-0,1 2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
t
t+1
t+2
t+3
t+4
t+5
t+6
t+7
t+8
Bron: CBS, eigen berekeningen (link).
Bijstellingen in cijfers voor de economische groei zijn voor het CPB een van de bronnen van onzekerheid – andere factoren zijn onzekere nationale en internationale ontwikkelingen, het ramingsmodel en veranderingen van beleid. In een recent onderzoek (b) heeft het CPB onderzocht hoe gevoelig de ramingen zijn voor bijstellingen door het CBS, in het bijzonder de eerste bijstelling van flash naar regulier. De rechterfiguur laat zien wat het effect is van een opwaartse bijstelling van 0,2%-punt. Meer economische groei heeft een positief effect op de werkgelegenheid en de investeringen. Dit gebeurt met enige vertraging, zodat de groei in de kwartalen erna toeneemt. Gecumuleerd ligt het bbp na twee jaar 0,3%-punt hoger: 0,2%-punt door de CBS-bijstelling en 0,1%-punt door extra economische groei. Dit onderzoek bevestigt eerder onderzoek dat onzekerheid over de internationale uitgangspunten en de specificaties in het macromodel grotere bronnen van onzekerheid zijn dan de bijstellingen van de economische ontwikkeling door het CBS (c). (a) Bijstellingen vanwege grootschalige revisies van de Nationale rekeningen blijven buiten beschouwing. (b) Zie CPB Achtergronddocument, December 2015, The effects of CBS revisions on CPB forecasts (link). (c) Lanser, D. en H., Kranendonk, H. (2008). Investigating uncertainty in macroeconomic forecasts by stochastic simulation. CPB Discussion Paper 112 (link).
11
3
Overheidsfinanciën
Het overheidstekort daalt volgend jaar tot naar verwachting 1,8% bbp, van 2,2% bbp in 2015. Deze raming is op basis van het Belastingplan 2016 zoals aangenomen in de Tweede Kamer, de Novelle Belastingplan van 8 december, de nadere informatie over de kosten van asielzoekers (verhoging met 0,1% bbp), de Kamerbrief over de ontwerpbegroting voor het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Najaarsnota 2015. De bij de Voorjaarsnota nog te nemen dekkingsmaatregelen voor de extra kosten van asielzoekers zijn niet meegenomen. Voor de aardgasbaten is de technische veronderstelling gemaakt dat de productie van het Groningenveld beperkt wordt tot 27 mld m3 per jaar, conform de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Later deze maand neemt het kabinet een beslissing hierover. Figuur 4
Begrotingssaldo verbetert in 2016 ondanks lagere gasbaten 2,5 % bbp
1 % bbp 0
gasbaten inclusief vpb gassector
2,0 -1 1,5
-2
gasbaten
-3
1,0
EMU-saldo Nederland (tijdpad Regeerakkoord)
-4
0,5
EMU-saldo Nederland (Decemberraming)
-5 -6
0,0 2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2001
2006
2011
2016
Bron: CBS, CPB en Regeerakkoord ‘Bruggen Slaan’ (link).
Bij deze beleidsuitgangspunten is de begroting in 2016 conjunctureel neutraal. Het restrictieve effect van de oploop van tekortreducerende maatregelen van het regeerakkoord Rutte‐Asscher wordt geneutraliseerd door het expansieve effect van het 5‐miljard‐pakket. Het tekort vermindert in 2016 door het aanhoudende gematigde economische herstel en door een incidentele factor. Die tijdelijke factor van 0,3% bbp is het gevolg van ratificatie van het Eigen Middelenbesluit van de Europese Unie (de manier waarop de begroting van de EU wordt gefinancierd), waardoor de Nederlandse korting op de EU‐afdracht met terugwerkende kracht binnenkomt. De Europese Commissie bestempelt dit inmiddels als een zogenaamde one‐off, die gecorrigeerd moet worden op het structurele overheidstekort. De tekortvermindering valt lager uit, doordat de gasbaten afnemen als gevolg van een lagere gasprijs en lagere productie. Het structurele overheidstekort loopt op van 1,3% bbp in 2015 tot 1,9% bbp in 2016, vooral door de afnemende gasbaten.6 De bruto overheidsschuld daalt van 68,2% bbp in 2014 tot 65,4% bbp in 2016. Behalve door de bbp‐toename (noemereffect) komt dit door de gedeeltelijke privatisering van ABN AMRO en ASR. Zoals gebruikelijk, zullen anders dan nu verwachte economische ontwikkelingen, internationaal en nationaal, tot een
6
Het structurele saldo wordt geschoond voor tijdelijke factoren, zodat de ratificatie van het Eigen Middelenbesluit geen invloed heeft op het verloop van het structurele saldo.
12
andere uitkomst van het overheidstekort leiden. Daarnaast bestaat een duidelijk opwaarts risico bij de asielkosten. De mediane statische koopkracht stijgt in 2016 met 1,8%. De contractlonen in de marktsector stijgen met 1,6%, wat een reële loonstijging van 0,5% geeft. De koopkracht verbetert daarnaast door de maatregelen in het vijf‐miljard‐pakket, met onder andere intensiveringen van de arbeidskorting, de kindregelingen, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de ouderenkorting onder de inkomensgrens van circa 36.000 euro. Ook de verlaging van het tweede‐ en derdeschijftarief, de verlenging van de derde schijf en de verhoging van de zorgtoeslag zijn gunstig voor de koopkracht in 2016. De hogere nominale zorgpremie ten opzichte van 2015 heeft een negatief koopkrachteffect. Ongunstig voor de koopkracht is verder de verhoging van het eersteschijftarief, het sneller en volledig afbouwen van de algemene heffingskorting, het afschaffen van de ouderentoeslag in box 3, het verlagen van de ouderenkorting boven de inkomensgrens van circa 36.000 euro en het verhogen van het lage IAB‐tarief voor ouderen en zelfstandigen.
4
7
Belangrijkste verschillen met MEV 2016 De groei van de relevante wereldhandel komt in 2015 minder laag uit, door meevallende cijfers in het eerste en tweede kwartaal. De groei in 2016 is neerwaarts aangepast, ingegeven door het trage herstel in het derde kwartaal van 2015. De eurokoers is verder gedeprecieerd en de olieprijs is verder gedaald. De winning van aardgas in Groningen is, conform de uitspraak van de Raad van State, voor 2016 neerwaarts bijgesteld met 6 mld kubieke meter ten opzichte van de MEV 2016. De productie van de delfstoffenwinning komt daardoor lager uit met een neerwaarts effect op het bbp van 0,2%‐punt. De daarmee gepaard gaande lagere aardgasbaten leiden tot een verslechtering van het EMU‐saldo met 0,1%‐punt. Het bbp voor 2015 blijft vrijwel onveranderd. Voor 2016 komt het bbp door een aantal factoren 0,3%‐punt lager uit. De gasproductie is lager en de netto‐export verslechtert door een neerwaartse bijstelling van de relevante wereldhandel. Consumptie verbetert 0,3%‐punt als gevolg van de lagere inflatie en een lager dan verwachte stijging van de zorgpremies. De collectieve bestedingen zijn opwaarts bijgesteld. De inflatie is in 2015 en in 2016 neerwaarts bijgesteld door nieuwe realisaties en lagere invoerprijzen van grondstoffen en energie. De contractloonontwikkeling in de marktsector is in 2016 opwaarts bijgesteld, ingegeven door de realisaties die al langere tijd een stijging van meer dan 2% laten zien. Het Belastingplan 2016, waarop de MEV was gebaseerd, is door de regering gewijzigd met de indiening van de 4e nota van wijziging en nader gewijzigd door de Novelle Belastingplan.7 Deze wijzigingen zijn in 2016 budgettair neutraal. De nominale zorgpremie is in 2016 neerwaarts herzien van 1260 tot 1199 euro per jaar op basis van de recente premieraming van de NZa.8 Deze bijstelling van 61 euro komt ten e
Ministerie van Financiën, 2015, 4 nota van wijziging Belastingplan (link), ministerie van Financiën, 2015, Novelle Belastingplan 2016 (link).
13
dele door een neerwaartse bijstelling van de Zvw‐uitgaven in 2015 en 2016. Belangrijker is dat zorgverzekeraars in 2016 0,8 mld euro meer interen op reserves dan geraamd bij de MEV2016. Het begrotingssaldo is voor 2015 en 2016 neerwaarts herzien. Het saldo voor 2015 is herzien van ‐2,1% bbp tot ‐2,2% bbp; het saldo voor 2016 is herzien van ‐1,4% bbp tot ‐1,8% bbp. De neerwaartse herzieningen komen vooral door de neerwaartse bijstelling van de gasbaten, zowel door een lagere productie als door een lagere gasprijs. Daarnaast speelt de opwaartse herziening van de kosten van asielzoekers een rol. Het structureel begrotingssaldo is voor 2016 neerwaarts herzien, van ‐1,2% bbp tot ‐1,9% bbp. Dit weerspiegelt voornamelijk de neerwaartse bijstelling van de aardgasbaten. Daarnaast is nu, anders dan in de Macro Economische Verkenning 2016, de incidentele meevaller in verband met het Eigen Middelenbesluit, geboekt als een ‘one‐ off’; hierdoor is in 2016 het structurele begrotingssaldo 0,3% bbp negatiever. De mediane statische koopkracht stijgt 0,2%‐punt meer in 2015, door een neerwaartse bijstelling van de inflatie met circa 0,2%‐punt. De mediane statische koopkracht stijgt 0,4%‐punt meer in 2016. De inflatie (circa. 0,2%‐ punt) en de nominale zorgpremie zijn neerwaarts bijgesteld. De lonen in de marktsector zijn opwaarts bijgesteld (0,2%‐punt). Ook is het Belastingplan 2016 gewijzigd, met zowel beperkt positieve (hogere kinderbijslag, hogere algemene heffingskorting en een hoger heffingsvrij vermogen in box 3) als beperkt negatieve (minder verlagen tarief tweede en derde schijf, hogere accijns rooktabak en hogere energiebelasting) effecten op de mediane koopkracht.
8
Nederlandse Zorgautoriteit, 20 november 2015 (link).
14