,Warcellul.v Emants
M Q NAC O
AMSTELPAPERBACK
MONACO
oio Als Amstelpaperback verschenen werken van: Alberdingk Thijm Aletrino e.a. Jane Austen Honoré de Balzac A.L.G. Bosboom -Toussaint Charlotte Brontë Emily Brontë Carry van Bruggen Frans Coenen W. Collins Louis Couperus Charles Dickens
C.E. van Koetsveld
Aart van der Leeuw Michail J. Lermontow P.A.S. van Limburg Brouwer Jack London Thomas Mann Guy de Maupassant Johan de Meester H. Melville Conrad F. Meyer
Multatuli Jan Frederik Oltmans
Fjodor M. Dostojewski
Charles Perrault
Alexandre Dumas Marcellus Emants Gustave Flaubert Nikolaj Gogol Maksim Gorki O. Henry Herman Heijermans Hildebrand Ernst Hoffmann Victor Hugo J. Kneppelhout
Edgar Allen Poe Alexander S. Poesjkin Abbé Prevost Stendhal R.L. Stevenson Iwan S. Toergenjew Leo N. Tolstoj Anton P. Tsjechow Wolff/Deken Emile Zola
Marce§us Emants
MONACO Drie typen
(J) MCMLXXXIV Veen, uitgevers — Utrecht/Antwerpen
Omslagontwerp: Stephan Saaltink D/1984/0108/045 © 1984 Uitgeverij L.J. Veen B.V., Utrecht/Antwerpen
Alle rechten voorbehouden CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG
Emant, Marcellus Monaco : drie typen / Marcellus Emants. — Utrecht [etc.] : Veen. (Amstelpaperback) Eerder verschenen: Haarlem : De Graaff, 1878. ISBN 90-204-1362-7 UDC 82-3 UGI 410 Trefw.: romans en verhalen ; oorspronkelijk.
Inhoud
Parrigolos 16 Mastazza 86 Osinsky 180
Lá, du soir au matin, roule le grand peut-être, Le hasard, noir flambeau de ces siecles d'ennui, Le seul qui dans le ciel flotte encore aujourd'hui. A. DE MUSSET
Op een der ongenaakbaarste toppen van de Ligurische Alpen huisden eenmaal twee reuzen-broeders. De oudste was sterk en brak de spitsen der bergen af om er een huis van te bouwen, waarin zij beiden konden wonen; de jongste was vlug en achtervolgde het snelle wild opdat zij beiden voedsel zouden hebben om van te leven. Op zekere dag sprak de oudste tot de jongste: `Broeder, ik ben de sterkste van ons beiden en dus de meester; gij zult mijn dienaar wezen, voor mij werken en mijn bevelen gehoorzamen'; maar de jongste antwoordde: `Broeder, ik ben de vlugste, zonder mij moet gij van honger omkomen omdat het wild op de bergen u te snel is; gehoorzaam mij dus en erken mij als meester.' Geen van beiden wilde toegeven. Toen nam de oudste een zwaar rotsblok op en wierp het op zijn broeder neder, die verpletterd onder het gesteente in de golven van de Middellandse Zee nederstortte, doch toen de moordenaar alleen door het gebergte omdwaalde, niemand meer op zijn geroep antwoordde en het wild aan zijn greep ontsnapte, werd hem het leven te zwaar en naast de steen, waaronder zijn broeder begraven lag, stortte ook hij in de blauwe golven neder. Lange tijd lag het zware rotsblok onopgemerkt in de zee, door steile rotswanden van de bewoonde wereld afgesloten. Eindelijk nam moeder natuur het in bezit om er beschut voor de koude winden, welke over de Zwitserse sneeuwtoppen heenstrijken, een lustoord van te maken, waar zij in het kristalheldere water des zomers zich spiegelen kon en in de koesterende zonnegloed de noordse winterkoude ontwijken. Door haar toverstaf rees de slanke pijnboom uit de rots omhoog, zijn donkere kroon beschuttend over haar uitbreidend; grillige cactussen en machtige aloë's verborgen het ruwe gesteente, bloeiende oranjebomen drenkten de lucht met hun doordringende geuren, sombere olijven boden een koele 9
wijkplaats tegen de verblindende zonnestralen en toen uit verre streken de fiere dadel-, met de sierlijke waaierpalm werden aangevoerd en een zorgende mensenhand haar lievelingsplek met rijk bloeiende magnolia's, geurige rozen en gloeiende camelia's tooide, nam zij dankbaar het vererend geschenk aan en verzorgde de vreemde spruiten met een liefde, die hun Monaco's rotsgrond tot een tweede vaderland maakte. Nochtans hadden broeder- en zelfmoord een vloek op haar lustoord gelegd. De heerszucht met haar trawanten roof en geweld, sloeg er haar zetel op, toen een nieuw geslacht de erfenis kwam aanvaarden. Hercules ontrukte het met geweld aan Gerijon, in de Middeleeuwen heerste er de monnik met het zwaard, de Saracenen ontstalen het aan de Christenen, meer dan een eeuw lang was het de prooi waarom Guelfen en Ghibelijnen streden, drie eeuwen was het onder de Grimaldi's een roofnest waar de broedermoord op de troon zat, Spanje ontroofde het aan Genua, Frankrijk aan Spanje, Piémont aan Frankrijk, en toen de negentiende eeuw het zijn politieke betekenis had ontnomen, keerden geweld en roof zich naar binnen. Driehonderdduizend franken perste Honoré V Grimaldi jaarlijks uit een bevolking van zesduizend zielen, en zijn opvolger, die van toneelspeler tot vorst van Monaco verheven werd, vond nog middelen uit om dat bedrag aanzienlijk te verhogen, terwijl hij bij voorbaat op zijn grafsteen liet beitelen: Ci-git qui voulut le bien. Eindelijk trok de nieuwe tijd met Karel III het geteisterd Eden binnen en bracht er gelijk overal verademing en rust. De blinde vorst zag helder in zijn tijd. Hij begreep dat het uit was met de oorlog van allen tegen allen, uit met het recht van de sterkste, uit met het brutaal geweld. Dood was de heerszucht niet. Zolang er twee mensenharten kloppen zullen, is ook haar bestaan 10
gewaarborgd, maar zij verandert van gedaante en tegen woordig heeft de oude duivel de monnikspij aangetrokken. Zijn onderdanen zo gelukkig mogelijk te maken is thans het streven van iedere vorst. Is hij daarbij machtig genoeg de vreemdeling met een schijn van recht te bestelen, dan verdient hij een ereplaats in de rij der gekroonde hoofden. Voor de machteloze is de eeuw der filantropie aangebroken, der filantropie met dividend. Zo werd Monte-Carlo een toevluchtsoord voor krankzinnigen, voor lijders aan speelmanie. De kuur is homeopathisch. De hedendaagse wetenschap betwist de stelling niet meer dat die kwaal — waar zij nog te genezen is — alleen homeopathisch moet behandeld worden. De verpleging is uitmuntend. Nette lokalen, beleefde bediening, uitgezocht gezelschap, aangename verstrooiing in sombere ogenblikken, alles is er op ingericht het pijnlijke der kuur zoveel mogelijk te verzoeten. Dat er inderdaad pijn geleden wordt, betwijfelt niemand, die een hartstochtelijk speler enige weken lang heeft gadegeslagen, zijn wangen heeft zien invallen, zijn oog verflauwen en de zenuwachtige trilling zijner vingers toenemen wanneer zij de goudstukken opharken of het bankpapier ineenfrommelen. De soort van krankzinnigheid, welke hier wordt verpleegd, ontstaat nog steeds uit dezelfde heerszucht welke de oudste der reuzen tot broedermoordenaar maakte. Elke patiënt heeft eenmaal in zijn hart tot een, tot meerderen of tot al zijn medemensen gezegd: `Ik ben de meester, gij zult mij dienen.' Leven is heersen, overweldigen, zich dienstbaar maken. Niets ademt of het bestaat ten koste van anderen. In al de myriaden leven de wezens welke rondkrioelen op de bol die wij onze aarde noemen, wortelt dezelfde onweerstaanbare drang zich het omringende te onderwer-
11
pen, te moorden, te verteren, en in de meedogenloze strijd, die dag aan dag, uur aan uur met onverflauwde krachten wordt voortgezet, kent de overwinnaar geen ander doel dan de voldoening van zijn behoeften en de bevrediging van zijn lust. Uit de weg ruimen of gebruiken, in die twee woorden ligt een samenleving opgesloten die wij met zulke heerlijke theorieën te vergeefs pogen verder te leiden op de weg naar het geluk en voor welke toch zo menige blik nog een groots doel in de blauwe verte der toekomst meent te ontwaren. Ware 't niet dat de natuur die twee kille woorden onder een be driegelijke bloemensluier der edelste gevoelens en tederste neigingen wist te verbergen, iedere mensenziel zou zich als een geketende slaaf door het leven voelen heengejaagd, en niemand zou meer troost vinden bij het geloof in een schijn waaraan hij zich nu zo krachtig vastklampt met de ijdele hoop op een volle bevrediging. Gelukkig zij tussen wie een band van waardering en vriendschap blijft bestaan, wanneer de zweep die hen door 't leven joeg in zijn slagen verflauwt, en de opgedrongen banden, door heerszucht vastgeknoopt, beginnen te verslappen. Gelukkig zij, die de stage prikkel van het leven niet op zijwegen doet afdwalen, waar zelfs de schaarse zonnestralen ontbreken wier gloed nu en dan koesterend op het rechte pad nederdaalt, en waar de verdoolde nooit de gapende afgrond ontgaat waarin hij zonder enige troost of bevrediging de pijnlijke, eenzame dood moet vinden. Het spel is een dier gevaarlijke zijwegen. Speelhartstocht is heerszucht even goed als liefde, even goed als eerzucht, maar 't is een heerszucht, die zich aan de oppermacht der natuur zelve onttrekken wil, die niet dienstbaar wil zijn aan het levensdoel waarheen elke drang het levend schepsel voortdrijft, die stout elk gezag ontkent, alle wetten der noodzakelijkheid met voeten treedt en uitdagend 12
haar in 't aangezicht slaat met de woorden: `ik ben de meester, gij zult mij dienen.' Lamartine had gelijk: in elke speler ligt de kiem van een held. Toch is er misgewas uit die kiem ontsproten, hetzij dan omdat zij in een schrale bodem is gevallen, hetzij omdat de ontluikende plant slecht werd verzorgd, hetzij omdat zij in een verkeerd jaargetijde uitbotte. De speler wil heersen. Hoe echter dat doel te bereiken. Om als een Napoleon zich tot keizer te verheffen en zegevierend een half werelddeel te onderwerpen, om als een Bismarck hele volken te bedwingen en met ijzeren vuist een nieuw staatsverband om de uiteenspattende elementen te smeden, om als een Shakespeare in de kunstwereld de scepter te zwaaien en een wetboek uit te vaardigen dat honderden jaren lang geëerbiedigd zal worden, om als een Christus door leer en voorbeeld een zedeleer te stichten die eeuwen lang de loop der wereldgebeurtenissen zal beheersen, voor dat alles is genie, is tijd, is arbeid nodig. De speler voelt dat zijn volharding en zijn krachten te kort schieten om de menigte van hinderpalen te overwinnen die hem naar alle zijden de weg versperren, dat de natuurlijke loop van zaken hem bestemd heeft om dienstbaar te zijn in stede van te heersen, althans op een lagere trap te gebieden. Toch drijft de begeerte hem voort en hij verdwaalt. Als alle berekening hem in de steek laat, verdwaalt hij op het gebied waar geen berekening van weerstand meer mogelijk is, waar het gewone verband van oorzaak en gevolg aan het menselijk waarnemingsvermogen ontsnapt. Het toeval alleen schijnt in staat hem macht te verschaffen. Dit moet onderworpen worden. Met één slag moet hij zegepralen. Hoe echter die éne slag te slaan in de stikdonkere nacht, die immer over de wegen van het lot ligt uitgespreid, ziedaar zijn angst, zijn lijden. Nu eens dringt hij aan de ondoorgrondelijke feiten een willekeurig verband op, dan weer 13
meent hij door een ingeving licht in de duisternis te kunnen verspreiden. Te vergeefs. Vruchteloos staart hij in de diepste nacht en de enige glans die zijn zoekend oog bedriegt, is het eigen licht der overprikkelde, afgematte gezichtszenuwen. Bezwijkt hij, dan heeft hij boven lijders aan lichaamskwalen voor, dat hij zich in de regel bij tijds van het toneel des levens terugtrekt. Geneest hij, dan heeft de kuur vaak zijn gehele vermogen opgeslokt en zijn gezondheid geknakt. Gelukkig gaat de filantropie zelfs zo ver, dat de Bank hem met een reispenning naar huis zendt. De inwoners van het prinsdom zegenen het bestuur, dat hun zonen niet dwingt voor een onbegrepen belang op ver verwijderde slagvelden een graf te gaan zoeken, en toch kans ziet een leger op de been te houden van zestig hel-blauwe gardes d'honneur, die in de regel als infanterie, maar op heilige dagen als artillerie dienst doen, en dertig karabiniers, die gaarne als cavalerie zouden dienen, indien zij maar van paarden voorzien werden. Zij zegenen de Bank, die hun geen belastingen oplegt en nochtans wegen aanlegt, waterleidingen maakt, gas- en porseleinfabrieken opricht, prachtige hotels bekostigt en winkels houdt. De tevreden burger volgt het voorbeeld van zijn beminde prins en wijdt zijn leven aan de verpleging der lijders, die uit alle oorden der wereld naar Monte-Carlo samenstromen. Met een blik vol verachting naar de kogel-stapels en de oude kanonnen, die voor het kasteel liggen te verroesten, en een blik vol bewondering naar de locomotief, die zich door ontoegankelijke rotsen heen een doortocht tot het vorstendom heeft weten te banen, wacht hij aan het stationsgebouw de aankomende treinen op en veroorlooft hij zich menigmaal een niet onaardige speculatie á la hausse, wanneer kwanti- en kwaliteit der aangevoerde lijders -
14
hem gunstig voorkomen. Is de morgen voordelig geweest, dan wandelt hij 's middags met vrouw en kind naar het plein, waar de troepen met de sabelbajonet op het geweer kunstig van rechts naar links en van links naar rechts lopen, maakt zijn oudste lieveling opmerkzaam op de onberispelijk nette slobkousen, halsboorden en manchetten der kloeke Italianen, en knikt goedkeurend wanneer zijn buurman, die ook kamers verhuurt, de mening uit dat zij een gezegende tijd voor Monaco beleven. Behalve de lijders brengt de locomotief ook gezonden aan, voor 't merendeel nieuwsgierigen. Bevinden zich onder hen ongelukkigen die vatbaarheid voor de ziekte hebben en de kracht missen om de besmetting te ontwijken of door de omstandigheden er in worden gevoerd, dan brengt een noodlottige aantrekkingskracht ook dezen weldra onder Mr. Blanc's behandeling.
15
Parrigolos Sinds enige weken had in het hotel de Londres de bezetting van het hoofd der tafel geen verandering ondergaan, het algemeen gesprek evenmin: `Heeft u vandaag gewonnen, mevrouw Favrot?' `Verloren, mijnheer Tagnoli, alweer verloren. Onbegrijpelijk, niet waar met een inspiratie als de mijne. Ik raad letterlijk elke slag. Mevrouw Gautié kan getuigen of ik niet elke slag heb voorspeld.' Mevrouw Gautié voelt zich genoopt een bewonderend: "t is waar' te laten horen. `Toch verlies ik omdat mij één ding ontbreekt... het zelfvertrouwen. Vandaag nog... ik zou van spijt kunnen huilen als ik er aan denk... ik had mijn laatste drie louis in de hand, vast besloten die tegelijk op te zetten. Rood moest uitkomen, het was een zekere slag. Ik strek de hand uit... aarzel een ogenblik.., een seconde maar... de croupier roept: faites le jeu, Messieurs... nog juist bij tijds laat ik één louis vallen.., en crac rood komt uit, zoals ik voorspeld had.' `Welnu?' `Welnu, ik had mijn louis op zwart geworpen! 0! indien ik de moed had mijn inspiratie te volgen, dan was ik al lang miljonair! U schijnt echter een onfeilbaar systeem te hebben, mijnheer Tagnoli, ik zie u altijd winnen.' `Inderdaad mevrouw, op den duur is mijn systeem onfeilbaar, maar ik laat mij er altijd van afbrengen en thans heb ik te veel verloren om alles te kunnen inhalen. Bo16
vendien, wanneer men geen veine heeft...' Het koor valt in: 0, wanneer men geen veine heeft! Schraal was het thema en schraal waren de variaties. Toch schijnt rood of zwart voor de kenner een onuitputtelijk onderwerp te zijn. Ongetwijfeld is het een der weinige onderwerpen welke aanstonds een band vormen tussen de toevallig saamgekomen elementen aan een table d'hote, die als de afgevallen bladeren in een bos, door een wervelwind uit alle hoeken zijn opgejaagd om eindelijk, ver van de plek, die hen geboren zag worden, tot een klein hoopje verenigd te worden neergesmeten. De voorzitster der tafel, mevrouw Gautié, was een klei pittige Parijse, die eertijds veler bewondering door-ne, haar 'travestie's' had ingeoogst, en uit die gezegende tijd nog wat diamanten, turkooizen en bankpapier had overgehouden. Naast haar ter linker zijde zat een stokdove Belg over zijn bord gebogen, een arbeidzaam man, die zich nauwelijks de tijd gunde tot eten. Van elf uur 's morgens tot zes uur 's avonds en van half acht tot middernacht verliet hij de groene tafel niet. Ten half zes ure stond hij op om de uitgekomen nummers van de vorige dag in een dik boek over te schrijven, welke bewerking hij zijn `dépouillement' noemde. Men fluisterde dat hij door een geheimzinnige welwillendheid van Blanc de enige aandeelhouder in de Bank was, en dus tegen zich zelve speelde, maar bewezen is dit gerucht niet. Zijn buurvrouw ter linker zijde was de genoemde Madame Favrot, ook ex-artiste en tevens voorzien van een echtgenoot, die sedert enige jaren was zoek geraakt en volgens het laatste vermoeden zich te Constantinopel ophield. Het stokoud echtpaar, dat op Madame Favrot volgde, nam niet geregeld aan het gesprek deel. Mijnheer en mevrouw Bersan uit Lyon waren om gezondheidsredenen naar Monaco gestuurd, maar verfoeiden het spel zodanig uit de grond van hun verenigd hart, dat zij besloten had'
17
den nimmer een voet in het Casino te zullen zetten, zelfs niet om de muziek te horen, hoewel zij wisten dat het orkest zeer goed was, en overtuigd waren dat Oudshoorn 'd'une facon admirable des mélodies touchantes' aan zijn violoncel ontlokte. Aan de overzijde volgde op mevrouw Gautié eerst een blauwogige Zweedse schone met een naam op -strum, die een buitengewone gemakkelijkheid in de omgang had, en misschien wel aan dat benijdenswaardig talent een grondige kennis van Petersburgse en Parijse toestanden dankte. Gelukkiger dan mevrouw Favrot bracht zij nu en dan een kleine vierentwintig uren met haar echtgenoot te Nizza door, wanneer hij in het doortrekken Monaco aandeed en haar met een bezoek vereerde. Of hij om politieke dan wel om andere redenen dit herhaalde doortrekken boven een rustig verblijf verkoos bleef in het duister. Een feit is het dat nu en dan een der disgenoten zo gelukkig was de Zweedse aan de arm van een heer te ontmoeten. De beschrijvingen van de `passant' liepen echter tamelijk uiteen. De buurman der Zweedse was een magere, 'civis Polonus, omnibus par, nemini inferior', met een bloem in het knoopsgat, die met een 'sapin' kwam aanrijden wanneer de roulette hem gunstig was geweest, en wanneer hij verloren had. .. 'ailleurs' dineerde. Ondanks de verslapte rand van zijn hoed en de afgesleten knopen van zijn jas, die dagelijks te vergeefs om ontslag uit de dienst smeekten, wist Osinsky een grote waardigheid op te houden, wanneer hij zich niet liet overhalen om meer te drinken dan die waardigheid verdragen kon. Jammer dat hij aan die verleiding vaak weinig weerstand bood. Dan begonnen tegen het dessert zijn matte ogen van ongewoon vuur te gloeien en met het glas in de hand stond hij op om enige honderdtallen Engelse, Franse of Duitse verzen zonder een ogenblik haperens met vuur 18
en kracht voor te dragen. Heine was zijn lievelingsdichter en wanneer hij tot slot aanhief:
`amass will die einsame Throne? Sie trubt mir ja den Blick. Sie blieb aus alten Zeiten In meinem Auge zuruck.' dan liep er werkelijk een `einsame Thrane' over zijn holle kaken heen en dan bestelde hij een cognac fine champagne om met de woorden: `suis je bête' zijn stoel en zijn waardigheid terug te vinden. Ditmaal scheen zijn plaats weer ledig te zullen blijven terwijl alle overigen bezet waren. Toen dus een jongmens met blonde baard en zachte, blauwe ogen, dofblond haar en merkwaardig dunne oren, die reeds een paar middagen aan het lager eind van de tafel had aangezeten, maar niet in het hotel woonde, zich nog aanmeldde nadat de soep reeds was rondgediend, zag monsieur Eugene, de eerste bediende, er geen bezwaar in, hem de opengebleven plaats van de Pool te doen innemen. Toch bleek het dat monsieur Eugène te haastig was geweest, want een rijtuig hield voor de deur stil en Osinsky, die van een zeldzame veine aan de speeltafel zolang mogelijk partij had getrokken, stapte deftiger dan ooit, met een geurige roos in het knoopsgat, de eetzaal binnen. Een `pardon' van de eigenaar der plaats, een `pardon' van de tijdelijke bezitter, een `pardon' van monsieur Eugène, en iedereen schikte in om aan de gevierde persoonlijkheid van Osinsky een bescheiden plaatsje tussen de blonde jongeling en de reeds genoemde Italiaan Tagnoli te bezorgen. Osinsky was inderdaad een gevierde persoon ondanks zijn afgesleten kleding en zijn weinig aantrekkelijk, teringachtig voorkomen; gevierd bij de vrouwen om zijn hoffelijkheid, gevierd bij de heren 19
om zijn calembourgs, gevierd bij de bedienden om zijn mildheid. Was hij van het gezelschap, dan verflauwde het gesprek nooit en het onbeduidendst onderwerp wist hij door een verrassende wending belangwekkend te maken. Het was duidelijk dat zijn blonde buurman hem aanvankelijk weinig belang inboezemde, en de blonde buurman deed van zijn kant geen poging om de aandacht te trekken. Het gewone gesprek nam dus weldra een aanvang. Mevrouw Favrot gaf een uittreksel ten beste van de lange lijst harer bijgelovigheden in het spel; mevrouw Gautié vertelde de levensgeschiedenissen van enige grote spelers, waarvan zij tot de kleinste bijzonderheden scheen te weten; de Zweedse deed wanhopige pogingen om voor geestig door te gaan door het ontijdig te berde brengen van gewaagde woordspelingen en de Pool, die bijzonder goed geluimd was, liet geen gelegenheid voorbijgaan om elk der aanwezigen iets aangenaams te zeggen. Het stokoude echtpaar, de blauwogige nieuweling en de dove Belg vergenoegden zich aanvankelijk met toe te luisteren, de laatste voor zover hem dat mogelijk was. Toen eindelijk de Pool aan zijn derde fles begon, werd de hardhorige zonder het te bemerken zelf het onderwerp van het gesprek. Mevrouw Favrot had met eigen ogen gezien dat hij die morgen vijftig louis aan de roulette gewonnen had. `Verwonderlijk,' merkte de voorzitster op, `die man moet een ongelooflijk sterk systeem hebben, want hij heeft nagenoeg altijd déveine en speelt nu toch al mis. .. schien vijfentwintig jaren.' `0! hij verdedigt zijn geld goed,' antwoordde mevrouw Favrot, `en hij is gierig bovendien!! Om papier uit te sparen schrijft hij de uitgekomen nummers achter op de programma's der concerten.' 20
Van de algemene stilte op een algemene uitroep van verbazing volgende, maakte de voorzitster gebruik haar niets kwaads vermoedende buurman in het oor te schreeuwen dat hij Champagne moest schenken omdat hij gewonnen had. Gewonnen! — hij! — hoe was 't mogelijk dat men zich aldus vergiste? Slechts een achtste deel van zijn verlies der drie vorige dagen had hij vanmorgen met buitengewone behendigheid teruggekregen. Eenmaal zou hij winnen, dit stond vast, want hij had een onvergelijkelijk ze systeem, maar die tijd was wellicht nog zeer ver ver--ker wik er . De Pool had intussen de Zweedse toegefluisterd dat voor haar die gelukkige tijd ongetwijfeld reeds was aangebroken, daar een blik uit haar blauwe ogen zelfs een vijandige kaart van kleur moest doen veranderen. De Zweedse, hoewel gevoelig voor de vleiende opmerking, vertrouwde toch meer op haar systeem en deelde tot ieders verbazing aan allen, die 't horen wilden, mede dat zij er in geslaagd was, elke dag met een bescheiden, maar zekere winst naar huis te gaan. De blonde buurman van de Pool, die reeds opmerkzaam was geworden toen de oude Belg van een vast systeem had gewaagd, scheen thans naar een gelegenheid te hunkeren zich in het gesprek te mengen. Die gelegenheid verschafte hem het oude echtpaar, waarvan de vrouw zich tot nog toe uitsluitend met het nieuwe gebit van haar wederhelft had bezig gehouden dat zijn bezitter noodzaakte het taaie vlees immer aan zijn buurman te laten, maar van de groenten en podding zulke hoeveelheden op zijn bord te scheppen dat die buurman angstige blikken op het overschietende begon te werpen. Thans wendde mevrouw zich rechtstreeks tot de eigenares van het onfeilbaar systeem met de verklaring dat op den duur niemand winnen kon. Mogelijk . .
21
was het dat men zijn vermogen aan de speeltafel vermeerderde, maar zeker was het dat men tegelijkertijd aan rust en zielevrede nog veel meer verloor. Een geheimzinnige stilte volgde op deze ongewone klanken. De spreekster, menende dat haar woorden indruk hadden gemaakt, ging aldus voort: `Ach! het zou mij zulk een genot wezen, indien ik er in slagen mocht, een enkele afgedwaalde van het kwade pad terug te brengen. De mens is zwak, dat weet ik en daarom veroordeel ik niet, maar ik beklaag. Ik voor mij heb altijd het goede gewild, doch ik weet dat er mensen zijn, die in het kwaad grootgebracht, niet weten wat het goede is. Om te spelen zal ik nimmer een voet in het Casino zetten, maar indien iemand tot mij zeide: ga, en verkondig het goede aan die ongelukkigen, welke het goede niet kennen, dan zou ik niet aarzelen.' `Welnu mevrouw,' hervatte de gebelgde Zweedse, `ik wil die stem zijn en tot u zeggen: ga, en verkondig het goede aan die ongelukkigen, welke het goede niet kennen.' `Helaas, mevrouw, mijn zwakke stem zou in die grote zalen niet gehoord worden.' `Haar zwakke stem zou niet gehoord worden,' herhaalde de echtgenoot. Mevrouw Gautié merkte spottend aan dat het dan wel te betreuren was voor al die ongelukkigen, dat mevrouw Bersan geen zingen had geleerd. Dit zou haar stem ontegenzeggelijk de nodige kracht verschaft hebben om alle spelers en speelsters op een achtermiddag te bekeren. Op dit hachelijk ogenblik vond de aangevallene twee onverwachte bondgenoten in de Pool en zijn buurman. De eerste, wars van standjes, trachtte het gesprek af te leiden door aan de voorzitster de opmerking te maken dat niet aan iedereen het talent was geschonken hetwelk mevrouw Gautié bezat, om een machtige uitwerking door haar zang teweeg te brengen. 22
Zijn buurman merkte aan dat men inderdaad aan de Bank meer verloor dan zijn geld en dat hij iedereen benijdde, die nooit een stuk op de groene tafel had neergelegd. Nieuws bevatten die woorden, vooral na de rede van mevrouw Bersan, in 't geheel niet, maar de toon waarop zij geuit werden had zo iets droevig ernstigs, dat opeens alle bijzondere gesprekken staakten en aller ogen op de nieuweling werden gericht. Hij was een hoofdpersoon geworden. Men zocht naar een aanleiding voor zijn treurigheid en mevrouw Favrot, die het spel en de spelers door en door kende, begon tragische tonelen eindigende in zelfmoord te ruiken. Die algemene verwachting ener hevige aandoening werd echter voor het ogenblik bijster teleurgesteld, want de speler, die blijkbaar op zulk een verrassende uitwerking zijner woorden niet gerekend had, verschool zich terstond achter een groot stuk pudding en scheen niet gezind het gezelschap op verdere mededelingen te onthalen. Toch gelukte het aan Osinsky hem in een bijna fluisterend gevoerd gesprek nog het een en ander te ontlokken, en het bleek hem nu dat zijn buurman een Griek was, die om redenen van gezondheid naar Mentone was gezonden, niet veel fortuin bezat en reeds meer had verspeeld dan hij verantwoorden kon. De schuchtere toon, waarop zijn vragen werden beantwoord, zou misschien menige andere ondervrager hebben afgeschrikt verder in de geheimen van iemand door te dringen, die zulk een nieuweling in het spel en in het leven bleek. De Pool voelde er zich integendeel door aangetrokken zijn nasporingen nog verder uit te strekken. Toen dus zijn buurman hem toevoegde dat hij inderdaad geen belangstelling waardig was, daar zijn verlies een onbetekenend kleine » som bedroeg, voldoende om hem diep ongelukkig te maken, maar niet groot genoeg 23
om hem tot martelaar van de speel-hartstocht te stempelen, vroeg hij vergunning toch enig belang in dat onbetekenend verlies te mogen stellen, onder voorwendsel dat een oud speler gaarne tegenover jongeren met zijn ondervinding pronkt. `Ik vraag niet om te winnen,' hernam de Griek, `kon uw ondervinding mij slechts terugbezorgen wat ik reeds verloren heb, maar tegen de Bank is met ondervinding weinig uit te richten.' `Om te overwinnen weet ik slechts één zeker middel,' antwoordde Osinsky. `En dat is?' `Niet te vechten, met andere woorden: niet te spelen.' `Voor dat middel is het bij mij veel te laat.' `Voor dat middel is het niet te laat, wanneer men nog jong is en zich nog een beter levensdoel kan scheppen dan de zekere nederlaag, welke ieder strijder lijden moet, die de ongelijke kamp tegen de speelbank wil volhouden.' `Indien u mijn omstandigheden kende, zou u toestem dat voor mij dit middel niet meer deugt. Wanneer-men het u waarlijk ernst is met uw belangstelling...' `Jongmens, zodra ik tot een man spreek, ben ik altijd
ernstig.' `Dan wil ik u mijn geschiedenis verhalen, maar (het diner was intussen afgelopen en de gasten waren verdwenen) laat ons naar buiten gaan, 't is hier benauwd.' In Monaco's heerlijk klimaat zwaait geen wintervorst ooit zijn wrede scepter. De herfst alleen waagt het er korte tijd te vertoeven, wanneer donkere wolken de warme zonnestralen onderscheppen. Hoewel het jaargetijde reeds ver gevorderd was, scheen nog immer de zomer niet van haar lievelingsoord te kunnen scheiden, en bracht de nacht slechts aangename koelte na de brandend hete dag. 24
Voor het Casino was alles in leven en beweging. De nacht bleek onmachtig aldaar zijn rechten te doen gelden. Schelle lantarens overschreeuwden de kalme glans der bleke godin, die rust kwam brengen na de lange dag en de opgeschrikte nachtvlinders klapperden verbijsterd tegen de glazen van het helder verlichte koffiehuis of verdwaalden in het voorportaal van de benauwde speelzalen. In galop trokken de paarden de kleine open wagens en de zware omnibussen de steile weg van Monte-Carlo op, de zwepen knalden, de voerlui schreeuwden en de bellen rinkinkelden. De ongeduldige bezoekers van het Café sloegen met sleutels en stokken op de tafels om de aandacht der dravende bedienden te trekken. Pratend en lachend stroomden onophoudelijk tal van gasten het speelgebouw in en uit, en voordat de kleppende deuren achter hen tot rust waren teruggekeerd, zweefde telkens een lange galm muziek over het brede voorplein henen. Achter het Casino was het stiller. Op het eerste terras, waar de tonen van het orkest nog gedempt doordrongen, dwaalden enige fluisterende paren tussen de keurig onderhouden bloemperken rond; op het tweede, waar slechts één zitbank was aangebracht en deze éne zelfs in de regel onbezet bleef, verbrak niemand de geheimzinnige stilte van de laatste zomernacht. Noch door de fijngetande bladeren van de sierlijke waaierpalm, noch door de majestueuze kroon van zijn slanke naamgenoot trilde het zachtste koeltje henen. Nauw hoorbaar lekten de stervende golven de steile rotswanden, waarop zich de speeltempel verheft. De in de verte brommende rijtuigen en het zeldzame hijgen van een onzichtbare trein door de diepe rotsspleten der helling, verhoogden slechts de kalmte, die van het wolkenloze uitspansel met zijn duizenden sterren nederdaalde en op de diepblauwe zee rusten bleef, waar zij de dartele golfjes, die met de zachte manestralen stoeiden, in kalme sluimer wiegde, totdat 25
het effen watervlak, een spiegel gelijk, het zilveren schijnsel weerkaatste. 't Was een dier nachten waarin het zuiden het heilige der heiligen zijner schoonheid ontsluit. Is het noorden schoon wanneer het deelt in de stroom onzer aandoeningen, als de storm buiten een echo is voor de inwendige strijd, als de sombere nevelen ons doen geloven dat de gehele natuur met ons medelijdt, als de zonnestraal, die door de regenwolken breekt een betere toekomst vol licht en warmte schijnt te voorspellen, het zuiden is minder de trouwe gezellin van ons lief en leed, dan de fiere koningin welke wij vereren, de machtige wier gefronste wenkbrauw ons loodzware angst op het gemoed laadt en wier zonnige glimlach ons aanbiddend doet nederknielen als voor een goddelijke schoonheid, die, ver boven alle aandoeningen verheven, in eeuwige kalmte en eeuwig licht haar zetel heeft. Een ogenblik genoot ons tweetal zwijgend het aangrijpend schouwspel der sluimerende natuur. 't Was of zij de jongeling moed gaf zijn schroom te overwinnen en buiten zich afleiding te zoeken voor de knagende strijd in zijn binnenste. 't Was of zij hem toefluisterde: ook gij zijt mijn zoon, en het leed van ieder kind, zelfs van het kleinste, zwakste, onbeduidendste, doorvlijmt de borst der moeder en is haar heilig. Klaag mij uw smart, al zinkt zij in het niet weg bij zoveel diepere ellende, ik zal u troosten en de last u helpen torsen. Hij overwon zijn laatste aarzeling, maar toch eerst nadat hij een verontschuldiging had vooruitgezonden voor de eigenwaan, die hem er toe bracht het verhaal van enige kinderachtige levenservaringen als iets belangwekkends aan zijn nieuwe vriend op te dissen. `Uw belangstelling is ongetwijfeld welgemeend,' zo voegde hij er bij, `maar wanneer u, na mijn verhaal aangehoord te hebben, morgen verneemt dat ik mij van deze rots in de zee heb gestort, dan ben ik overtuigd dat 26
zulk een daad u onverklaarbaar zal voorkomen, na het vernemen van de kleingeestige dwaasheden waarin mijn levensstrijdje zich oplost.' De min of meer verbaasde Pool oordeelde het niet nodig aan de zwartgallige stemming van de jonge man voedsel te geven. Hij antwoordde dus met kalme ironie onder het opsteken ener sigarette: `Ieder moet in dat opzicht doen wat hem het aangenaamst is, maar ik neem toch de vrijheid u de opmerking te maken dat het hier in Monaco niet geraden is een eind aan zijn leven te maken. Mijnheer Blanc ziet dat ongaarne. Onlangs heeft een jongmens een poging tot zelfmoord gedaan, die mislukte, hoewel hij zich een paar ernstige verwondingen toebracht. Blanc liet hem uitmuntend verzorgen, betaalde zijn onderhoud en verpleging met de meest mogelijke bereidwilligheid, maar toen de ongelukkige hersteld was en vertrekken wilde, deed de menslievende bankhouder hem een proces aan wegens publiek schandaal.' Deze ware anecdote had de gewenste uitwerking. Na zijn blikken nogmaals over het omringend landschap te hebben laten ronddwalen vroeg de jonge Griek op kalmere toon: `Is u het systeem der Zweedse dame of dat van de dove Belg bekend?' `Neen, maar wij kunnen er hun inzage van vragen. Ondanks al het nut dat spelers van hun onfeilbare systemen kunnen trekken zijn zij er niet geheimhoudend mee. Zij gunnen een ander ook een aandeel in het profijt. Dit moet tot hun eer gezegd worden. Indien u dus van plan is nog meer offeranden op het altaar van Blanc neer te leggen...' `Maar ik wil winnen, ik moet winnen. Ik kan niet van hier gaan zonder gewonnen te hebben. Geef mij een middel aan de hand om zij 't maar een paar vijf frank27
stukken zeker per dag te winnen en...' `Hola! Luister, mijn vriend. Ik ben een oud speler, die een aardig fortuin aan de Bank verspeeld heeft en die u wellicht met raad en daad kan helpen. Zolang ik echter niet nauwkeurig op de hoogte ben van uw omstandigheden, is mij dit ten enemale onmogelijk. U moet winnen om te kunnen heengaan. Wanneer deze woorden meer betekenen dan een blote frase, dan heeft u ook meer verloren dan de Bank heeft ingeslokt dan heeft u... geleend!' `Welnu ja,' antwoordde de toegesprokene na een korte aarzeling terwijl hij zenuwachtig zijn zakdoek samenwrong, `ik heb geleend en ik zal u zeggen hoe ik daartoe kwam, doch beschouw mijn verhaal niet als een klacht. Ieder moet de gevolgen van zijn daden dragen, dat weet ik. 't Is slechts een bekentenis die ik u doe. Waarom juist aan u, dat weet ik niet. Voor alles is het nodig dat ik u bekend maak met enige omstandigheden van een leven, zo onbeduidend, dat...' `In 's hemels naam geen afdwalingen meer,' viel Osinsky hem in de rede. `U heeft mij de vergunning gegeven, belang te stellen in dat leven, ergo is de minste bijzonderheid daarvan thans voor mij van betekenis.' `Mijn naam is Parrigolos. Toen mijn vader stierf... aan de tering,' voegde hij er met zonderlinge nadruk bij, `liet hij aan mijn moeder een lijfrente na, waarvan zij onbekommerd leven kon zolang ik nog kind was, maar waarvan de kosten ener opvoeding, zoals de goede vrouw die aan haar enige toedacht, volstrekt niet konden bestreden worden. De familie kwam te hulp en hoewel geen harer leden een vermogen van enige betekenis bezat, door aller bijdragen te zamen werd ik in staat gesteld te studeren... Men vleide zich, dat er iets van mij worden zou,' liet hij er half fluisterend op volgen. `Mijn zwakke gezondheid had mij intussen tot een echt 28
verwend kind gemaakt. Als anderen door weer en wind liepen werd ik angstvallig achter slot gehouden; als anderen vrolijk stoeiden en speelden werd mij de overmatige beweging ontzegd, en ontsnapte er bij toeval een kuchje aan mijn lippen, dan zag de bezorgde moeder voor haar lieveling het graf al geopend. Natuurlijk moest de huiselijke gevangenschap dragelijk gemaakt worden en was ieder, die mij omringde er steeds op uit mij afleiding te verschaffen. Al die liefde en die zorgen bederven een kind. Het noodzakelijk gevolg van dat broeikasten-leven was, dat ik een kasplantje bleef, of misschien werd, dit laatste kan ik zelf niet uitmaken. Een moedersliefje was ik, een schoot-kind, verlegen en bang tegenover kinderen van gelijke leeftijd, lastig en veeleisend tegenover ouderen, noch bij jong, noch bij oud bemind. Ter zelfder tijd dat men alles aanwendde om mij buiten aanraking met vreemden te houden, werd mijn kinderbrein met allerlei sterk gekleurde verhalen opgevuld, die mij langzamerhand een onweerstaanbare begeerte gaven kennis te maken met een wereld welke alleen in mijn fantasie bestond, en die de onvermijdelijke en voor ieder noodzakelijke wrijving met de werkelijke wereld voor mij tot een harde, pijnlijke botsing moesten maken. — Ik zie dat alles thans duidelijk in. — Zo ging mijn eerste jeugd voorbij en de tijd naderde dat ik een universiteit moest bezoeken en dat het leven mij aan de nog altijd even trouwe als overdreven moederlijke zorgen met geweld zou ontrukken. Ik voor mij waardeerde die zorgen niet, maar beschouwde mijn eigenlijk leven eerst als begonnen toen ik het ouderlijk huis verliet. — Zonderling; pas een groot jaar is dit geleden en ik spreek er over als lag het reeds ver, ver achter mij. Ik ben oud geworden in de laatste tijd. Met welk een zonderling mengsel van gevoelens ging ik dat leven binnen. Vrees was er het hoofdbestanddeel 29
van, angst voor het onbekende. Daaraan paarde zich een hevige begeerte naar iets buitengewoons, een onduidelijk verlangen naar een groot genot. Waarin dat buitengewone bestaan moest wist ik niet, en weet ik nu evenmin als voorheen. Toch leeft nog telkens diezelfde verwachting van onbegrensd genieten weer in mij op en sterft dan weg, omdat zij nooit enig voorwerp vindt, waaraan zij tot werkelijkheid zou kunnen worden. Eerzucht was de derde in het verbond. Men had 't mij zo dikwerf gezegd dat er iets bijzonders van mij worden zou, dat ik geeïndigd was met het te geloven. Mijn kleinste vorderingen waren steeds door huisvrienden en bijdragende familieleden met zulk een uitbundige bijval begroet, dat ik zelf de stoutste verwachtingen durfde koesteren omtrent de loopbaan, die ik meende dat mij wachtte, en reeds met medelijden op mijn metgezellen neerzag, voor welke ik zulk een grootse toekomst niet weggelegd waande. Ik zou iets worden. Wat wist ik niet en kon mij ook niet schelen, mits het iets groots ware. Bovendien, ik was trots, en sidderde voor de mogelijkheid die mijn moeder mij immer voorhield, dat de familie mij zou kunnen verwijten de wensen teleurgesteld te hebben die haar bewogen hadden zoveel zuurverdiende penningen aan mijn opvoeding te verspillen. In de strijd dezer gevoelens deed zich aanvankelijk de vreesachtigheid het sterkst gelden. Het vrije leven beantwoordde niet aan mijn verwachtingen, de geheimzinnige, grootse verwachtingen, waarmede ik het was ingetreden, ontaardden in een vrij alledaagse lust naar avonturen en die avonturen lieten eveneens op zich wachten. Middelerwijl werkte ik hard, een goed examen beloonde mij ruimschoots voor die genomen moeite, en sterker dan ooit werd het bewustzijn dat er iets buitengewoons uit mij groeien zou. Nauwelijks echter had mijn tweede studiejaar een aan30
vang genomen of een hevige bloedspuwing dwong mij van verdere arbeid voor het ogenblik af te zien. De ge mijn borst onderzocht, zette een bedenke--neshr,di lijk gezicht en schreef tegen de naderende winter een zeer rustig leven en een zachtere luchtstreek voor. Die gebeurtenis bracht een gehele ommekeer in mijn bestaan. Het scheen dus waar te zijn wat ik nooit geloofd had: dat ik zwak was. Is er ellendiger denkbeeld mogelijk in een ouderdom, die men de kracht van het leven noemt. De flinke man, die ik gewoon was in mij zelve te zien, veranderde in een machteloze teringlijder en het rijke leven dat ik nog immer verwachtte, schrompelde samen tot een kwijnend bestaan van weinige jaren, met moeite op de dood veroverd. Ik weet thans dat mijn vrees overdreven was en dat een beetje bloed weinig of niets te betekenen heeft; maar de eerste indruk was vernietigend. U begrijpt dat de reis naar Mentone grote offers van de familie eiste, en dat het reisgeld mij zeer krap werd toegeteld. Met de strengste zuinigheid alleen kon ik toekomen. Gelukkig kreeg ik door een aanbeveling van mijn doctor een zeer goedkope kamer. De ligging op het zuiden haalde brandstof uit. Ik kan niet ontkennen dat het reizen weer allerlei oude fantastische verwachtingen in mij opwekte. Het duurde evenwel geruime tijd voordat ik mij in het nieuwe leven en in de onbekende wereld te huis begon te gevoelen. Het vreesachtig moedersliefje kwam aanstonds weer te voorschijn zodra een nieuwe toestand zich voordeed. Laf, niet waar? Er was niets waarvoor ik meer angst had dan belachelijk te zijn. Vandaar mijn vreesachtigheid op elk onbekend terrein. Het duurde lang eer ik aan de tafel waar ik gewoon was te eten en waar frans gesproken werd, een enkel woord tot mijn buurman durfde richten. Na wel tienmaal te 31
vergeefs het vaste voornemen gekoesterd te hebben niet naar huis terug te keren, voordat ik ten minste één kennis had gemaakt, bracht ik eindelijk met geweldige inspanning enige woorden te voorschijn, die mij langzamerhand aan het algemeen gesprek deden deelnemen. Van toen af werd mijn stemming beter. Het was in zekere zin een overwinning die ik behaald had op mijzelve. Het verloren zelfvertrouwen keerde terug. Mijn gezondheid liet voor het ogenblik niets te wensen over; de lust tot werken kwam terug, en toen ik de heerlijke ligging en het klimaat van Mentone lief begon te krijgen, geraakte ik meer en meer met mijn toestand verzoend. Dit duurde enige tijd zo voort. Op zekere dag kwam het gesprek aan tafel op Monaco. Ik had nog weinig belang in dat vorstendom gesteld en wist ternauwernood wat het woord speelbank beduidde. Daar verneem ik opeens een beschrijving, die alle sluimerende beelden der fantasie met verhelderde kleuren mij weer voor ogen toverde. Prachtige zalen, heerlijke natuur, uitmuntend orkest, alle volken der wereld, Russische prinsessen en Italiaanse markiezen, avonturen voor het grijpen, duizenden franken met een enkel zilverstuk in een oogwenk gewonnen... was het wonder dat het tafereel uit de Duizend en één nacht, dat mij voorzweefde, de volgende morgen mij naar het stationsgebouw dreef om te zien hoeveel een kaartje derde klasse van Mentone naar Monte-Carlo en terug kostte? De prijs was niet hoog, maar ik was toen nog niet gewoon onnodig geld uit te geven, en de afstand was zo klein dat hij gemakkelijk te voet kon worden afgelegd. Zo kwam ik de eerste keer hier aan. Ettelijke malen liep ik het Casino rond en zag er de bezoekers in en uit stromen, voordat ik moed kreeg de stenen treden te beklimmen. Ik was nooit een gebouw bin32
nen gegaan waarvan de deuren door zulk een macht van gegalonneerde bedienden bewaakt werden. Toen eindelijk die noodlottige deuren zich voor mij even goed als voor andere slachtoffers geopend hadden baarde mij de verplichting om een toegangskaart te nemen, nieuwe moeilijkheden. Vrij bars eiste men mijn titels op; ik had er echter geen, en werd ten slotte door de ongeduldige bureaulist als rentenier ingeschreven. Zo kwam ik binnen. Nog een ogenblik van verlegenheid moest doorgeworsteld worden om te wennen aan de aanblik der versierde talen, het vreemde gezelschap, de starende bedienden, de geheimzinnige stilte aan de speeltafels, en ik stond aan de roulette. Juist was een berucht speler bezig een menigte nummers, vooral 13, letterlijk onder het goud te begraven. Ik had nooit zoveel goud bijeen gezien. De roulette werd gedraaid, het balletje er in geworpen, na enige ogenblikken klonk het `premier, rouge, impair et manque' en alles werd door de croupier weggehaald. Ik schrok van zulk een verlies en durfde de ongelukkige zetter eerst niet aanzien. Begrijp dus mijn verbazing toen ik ogenblikkelijk zijn gevulde hand opnieuw dezelfde nummers met louis zag bedekken. Mijn hart bonsde van angst toen de croupier andermaal het balletje in beweging bracht, en ik had wel hoezee willen schreeuwen toen ik hoorde: `treize, noir, impair et manque.' Dwaas, niet waar? Het spel begrijpen deed ik nog in het geheel niet. Slechts wat rood of zwart, even of oneven betekende was mij duidelijk, alsmede dat men won wanneer het nummer uitkwam waarop men zijn geld geplaatst had. Op welke wijze echter de betaling geschiedde, wat passe en manque, wat 12 P., 12 M. en 12 D. beduidden, waarom sommige geldstukken wonnen, die ver van het nummer op een lijn stonden, dit alles was mij volkomen duister. Ongeveer een uur lang had ik met de grootste belangstel33
ling de grillige fortuin in haar sprongen gevolgd, en menigeen had voor mijn ogen met een vijffrankstuk er een handvol gewonnen, toen mij de lust bekroop ook eens één slag, een enkele slag te wagen. Indien ik eens won! Waarom was dit voor mij niet even mogelijk als voor ieder ander? Indien ik verloor zou 't mij zeer doen. Vijf franken was veel, zeer veel voor mij. Bovendien moest er een middel gevonden worden om die vijf franken op een andere uitgave te bezuinigen. Welnu, in dat geval zou ik die dag geen middageten nemen. Dit haalde wel niet ten volle vijf franken uit, maar verminderde toch de uitgave. Welk een angstige spanning voordat ik het waagde die eerste greep te doen in het mij toevertrouwde geld. Wel drie malen liep ik de zaal op en neer, maar kon tot geen besluit komen. Ik haalde het geldstuk te voorschijn, borg het weder weg, haalde het nogmaals uit, wilde heengaan, nam mij voor nog vijf minuten te wachten — waarop wist ik niet — haalde het wederom te voorschijn en legde het ten slotte op rood neder. Het heldenstuk was volbracht. Mijn hart bonsde. Mijn hoofd gloeide als vuur. Ik verbeeldde mij dat aller ogen op mij alleen gevestigd waren.. Gaarne had ik het weer teruggenomen, maar ik durfde niet. Ik waagde het zelfs niet rond te zien, maar bleef strak op de zilveren Victor Emanuel staren, het voorwerp van zoveel hoop en vrees. Het ivoren balletje rolde, maar scheen niet voornemens op de nummers neer te vallen. Eindeloos lang liep het in de gleuf rond. Het viel ten slotte op de schijf. De laatste sprongen scheen mijn hart mee te doen, zo hard klopte het. Eensklaps hield het tikken op — ik had gewonnen. Goddank! Dat was eens, maar nooit meer. Die angst was te groot. Overgelukkig greep ik haastig mijn twee stukken en verwijderde mij aanstonds uit de kring om in de donkerste 34
hoek der zaal op een sofa neer te vallen. Vijf franken verdiend! Verdiend in het zweet mijns aanschijns! Vijf franken, waarvan ik aan niemand rekenschap schuldig was, waarmede ik kon handelen naar welgevallen! Hoe die te besteden? Mijn eerste plan was iets voor mijn moeder mede te brengen, maar dan moest ook mijn tante wat hebben en daartoe was het te weinig. Indien ik het gewonnen stuk nog eens opzette. Was het weg dan had ik niets verloren, en nam mij plechtig voor in dat geval niet meer te zetten. Won ik nogmaals, dan zou er voor tien franken wel een kleinigheid te krijgen zijn, die het medenemen waard was. Iets minder weifelend dan de eerste maal — ik speelde immers met mijn winst — trad ik weder op de gesloten kring der spelers toe en wilde mijn stuk zetten. Evenwel, waar zoude ik het zetten? De eerste keer had ik daarover niet nagedacht. Nu scheen het mij raadzaam eens af te wachten of een der kleuren dikwijls uitkwam en dan op de andere te zetten. Ik wachtte dus een kwartier, een half uur, drie kwartier, maar geen der kleuren kwam meer dan twee malen achtereen te voorschijn. Toen gaf ik nogmaals aan rood de voorkeur, zette op, en won voor de tweede maal. Weer nam ik mijn geld op en snelde nu de koning te rijk naar Mentone terug, honderden plannen makend wat met deze winst aan te vangen. U zal 't laf vinden, en dat was het ook, dat ik geen dier schone plannen ten uitvoer bracht. In plaats van geschenken te kopen keerde ik de volgende morgen al vroegtijdig naar Monte-Carlo weer, ditmaal in een wagon derde klasse. Een slapeloze nacht was hiervan de oorzaak. De nummers hadden mij geen rust gelaten. De gehele nacht had ik gespeeld, gespeeld, en ontzettende sommen gewonnen. Koortsachtig met hoofdpijn was ik opgestaan, kon niet lezen, kon niet schrijven, kon niet denken. Ook wakend zweefde de groene tafel met haar 35
nummers mij voor de ogen, en steeds zag ik mij de zilverstukken bij stapels naar mij toe halen. Het was een ware dronkenschap, die zich van mij had meester gemaakt en niet eer kwam mijn bezinning terug, dan toen ik weer in de speelzaal stond, de geldstukken weer hoorde rammelen en het eentonig: 'faites le jeu, Messieurs' vernam. Toen echter deed ook die noodlottige vraag weer haar rechten gelden: als ik verlies? Maar het was al te laat, de korte aarzeling werd spoedig overwonnen, ik zette op rood... en verloor inderdaad. Ik schrok. Wat nu te doen? De overgebleven helft van mijn winst brandde mij in de vingers en toch kon ik er niet van scheiden. Mijn hoofd gloeide als vuur. Nog één slag en ik zou weer even arm als bij mijn komst zijn. Ik was aan mijn kleine winst gehecht. Het was echter ook mogelijk dat ik won. Wederom dezelfde strijd van zinneloze argumenten — of liever, neen, geen strijd; al lang was het besloten dat ik spelen zou, maar het beangst geweten zocht naar een middel om zichzelf in slaap te wiegen. Ik zette op oneven — en won. Nog enige slagen speelde ik aldus voort zonder te verliezen, maar ook zonder te winnen, totdat de kans opeens gunstiger scheen te worden en ik driemaal achter elkander mijn stuk zag verdubbelen. Op het ogenblik dat ik mijn laatste winst wilde opnemen hield eensklaps een hand de mijne tegen en een stem achter mij zeide: `Mais laissez donc!' Wat betekende dit? Had ik iets gedaan dat verboden was — tegen de een of andere regel gezondigd — slecht gespeeld misschien? Ik durfde niet omkijken, durfde mijn stukken niet terugnemen, liet beiden staan en — won. Weer strekte ik de hand uit, weer werd zij tegengehouden en dezelfde stem zeide nu: 'Quand on est bien quel36
que part, it faut y rester.' Nu eerst waagde ik het om te zien, en ontwaarde een lange, magere man met zware knevel en een glas in het rechter oog. Voor het ogenblik bracht die ongevraagde helper mij geluk aan. Met mijn kleingeestige wijze van spelen, zo luidde zijn verklaring, moest ik op den duur verliezen. Ik trad mijn veine met voeten en zou nooit een goed speler worden. Hij wilde mij echter enige wenken geven. Wat dat voor wenken waren vernam ik niet, want toen mijn inzet wederom verdubbelde en dus veertig franken bedroeg, liet ik mij niet meer tegenhouden, maar ijlde, zonder mijn beschermer te groeten, naar mijn donkere hoek, waar ik voorzichtig, toen niemand naar mij keek, het veroverd kapitaal nog eens natelde. Wat voor een ander niets te betekenen had was voor mij een aardig sommetje. De vrees er iets van te verliezen behaalde voor het ogenblik de overwinning op de lust nog meer te winnen. Met een zekere trots, als had ik mijn spelers-sporen verdiend, wandelde ik van tafel tot tafel rond, volgde verschillende grote en kleine spelers in hun strijd met de fortuin en maakte mijn gissingen omtrent het trente-et-quarante-spel waarvan ik hoegenaamd niets begreep. Het werd kalmer in mijn binnenste. Ook in de leeskamer en in de concertzaal bracht ik enige ogenblikken door, maar de nieuwsbladen boeiden mij niet en de muziek liet mij koud. Wie gespeeld heeft, zal spelen, zegt , het spreekwoord. De cijfers dansten mij voor de ogen en elke andere emotie zonk in het niet weg bij de steeds aangroeiende, magnetische kracht waarmede de groene tafel mij tot zich trok. Geen tien minuten had ik in de muziekzaal verwijld; Mendelssohn's Ruy Blas was als een enkele galm aan mijn oren voorbijgesuisd, en weer stond ik in de dicht opeengedrongen 37
kring der spelers, zenuwachtig rondwoelend in het tiental zilverstukken, dat mij geen rust meer liet. Eerst speelde ik in gedachten mede...' `Verkeerd', viel de Pool hem in de rede, `dat put de veine nodeloos uit of ontneemt u het vertrouwen.' `Wat wist ik van al of niet verkeerd? Wat weet ik er nog van? Ik won op die manier, en wel, behalve het denkbeeldige geld, een onzinnig vertrouwen op mijn geluksstar. Als ik nog eenmaal twee stukken tegelijk zette, kon mijn winst tot een ronde som worden. Op rood dus, of...? Te laat... 'rien ne va plus.' Gelukkig dat ik niet gezet had, ik zou verloren hebben. Dit scheen evenwel mijn kans voor de volgende zet te vermeerderen. Ik was intussen schrikkelijk bijgelovig geworden, en dat voor iemand, die met elk bijgeloof gewoon was te spotten. — 0! ik heb mij zelve in die weinige dagen maar al te goed leren kennen. — Ik heb de afstand leren meten die er bestaat tussen hetgeen een mens is en hetgeen hij zijn wil. Dat de cijfers van mijn geboortedag en van mijn ouderdom oneven waren scheen mij een teken van gewicht. Indien bij ongeluk mijn stuk met de beeltenis naar onder kwam te liggen, was ik zeker van mijn verlies. Een verwisseling van croupiers maakte mij ongerust enzovoorts, enzovoorts, een menigte dwaasheden, die mij als zovele bakens toeschenen op de duistere kronkelweg van het geluk. Toevallig.., neen het was geen toeval, maar een onweerstaanbare aantrekkingskracht, die op zekere dag mijn blik van het groene laken omhoog deed rijzen om op een paar donkerbruine vrouwenogen te blijven rusten, de heerlijkste, die ik ooit had aanschouwd.' Hier noodzaakte een lange hoestbui de verhaler een paar minuten op te houden. Een verraderlijk gereutel op de borst vergezelde elke kuch en het opstijgend bloed verbreidde een purperen gloed over zijn gelaat, terwijl tra38
nen hem uit de ogen sprongen. `Laat ons naar binnen gaan. Het wordt u misschien te koel.' `Neen, nog niet. Straks zal ik haar u wijzen, maar ik moet eerst verder vertellen.., indien u ten minste ook het overige horen wil. 't Is mij zulk een verluchting dat ik dit alles eens kan meedelen. Wel honderden malen heb ik het mij zelve voorgezegd. Misschien kan u vinden wat... maar ik ga voort. Ik zeide dus nooit zulke ogen aanschouwd te hebben. Veel betekent dit zeker niet. Waar had ik, moedersliefje gelegenheid gehad iets van de wereld te zien? Zelfs het éne jaar aan de universiteit doorgebracht had mij meer met boeken dan met vrouwen in aanraking gebracht. Toch wist ik onder welke soort de hier aanwezige vrouwen, en dus ook de schone gestalte gerangschikt moesten worden, waarvan ik thans de ogen niet kon afwenden; maar misschien was 't juist die wetenschap, die mij het hoofd op dat ogenblik geheel op hol bracht. Ik wist dat mij slechts geld ontbrak om wensen te bevredigen die voor mij ongetwijfeld buitensporig, maar daarom des te verleidelijker waren; en waar was het geld gemakkelijker te verkrijgen dan hier aan de roulette? Ik zag haar met anderen spreken, klaarblijkelijk vreemden evenals ik. Zij antwoordde lachend? Als ik haar ook eens toesprak? Zij ging verder, ik volgde. Aan de tweede tafel hetzelfde spel, aan de derde waagde ik 't haar te naderen, aan de vierde stond ik achter haar, met ingehouden adem de heerlijke gestalte bewonderend, het donkere haar dat uit een coquet zwart hoedje te voorschijn krulde, de zacht afgeronde schouders, zo duidelijk onder de donker paarse zij getekend, de fijne oren waaraan grote diamanten flonkerden, de ronde armen, die verleidelijk in de openhangende mouwen ver39
dwenen en de fijne handjes in hoog dichtgeknoopte, lichtgrijze handschoenen verborgen. Nooit had een vrouw zulk een indruk op mij gemaakt. Een kleine hagedis van diamanten flonkerde op de linker borst.' `Aha', zei de Pool, `daaraan herken ik Lucie. Ik bewonder uw smaak. U heeft ontegenzeggelijk de mooiste vrouw uitgekozen, die op het ogenblik hier is. Toen zij in de aanvang als "femme du monde" poseerde, was zij om te stelen. Zij daalt echter voortdurend evenals de thermometers in het najaar.' `Ik wilde spreken; honderden frasen kwamen mij op de lippen, geen enkele bracht het tot rijpheid. Die ver belachelijk te zullen worden boeide mijn-wenstag tong. In mijn voornemens breng ik het vaak tot heldenmoed, in mijn daden blijf ik altijd hetzelfde bakerkind. Zonder een enkel woord te uiten liet ik haar langs mij heengaan, toen zij met een allerinnemendst "pardon" de speeltafel en de zaal verliet. Een ogenblik later — ik volgde als een automaat — stapte zij in een mandewagen en werd door twee zwarte pony's in galop weggevoerd. Ik benijdde de pony's, ik benijdde de bediende die achter haar zat, ik benijdde de teugels die in haar handen rustten, vervloekte mijn lafhartigheid, en toch was 't alsof er een last van duizenden ponden van mijn borst werd weggenomen toen zij uit het gezicht was verdwenen. Ja, ik werd zelfs overmoedig, de muziek bracht het hare bij om mij op te winden, en ik zwoer bij mijzelve een dure eed een ander maal een beter figuur te zullen maken. Niemand kende mij; ik kon immers alles wagen. Wat scheidde mij van die vrouw? Geld; welnu was de Bank niet daar om mij te helpen? Met een beetje kon ik evenveel en meer louis winnen dan ik thans vijffrankstukken had verdiend. Evenwel, hoeveel moest ik winnen? Ik was — en ben nog — schrikkelijk onnozel in dergelijke zaken. Kon ik maar eens, ware 't dan ook maar vieren40
twintig uren lang, rijk zijn, elke wens bevredigen, elke lust inwilligen. Kon ik maar één dag haar de mijne noemen, naast haar in galop die weg oprijden waar ik tot heden hijgend in het stof der rijtuigen te voet was opgeklommen, één dag vergeten dat ik door het medelijden gesteund voor halfgeld door het leven sukkelde.' Een zonderling vuur vlamde bij deze woorden uit de blauwe ogen van de jonge speler. Het was de gloed die zo vaak in de ogen van teringlijders brandt, wanneer zij met koortsachtige haast alle genot en alle smart van het leven in één ogenblik willen samenvatten, als gevoelden zij hoe spaarzaam de tijd hun is toegemeten. `Dat alles kon de Bank mij geven en die mogelijkheid maakte mij half waanzinnig. Voor alle dingen moest ik het spel beter kennen, weten wat al die zonderlinge tekens beduidden, om met overleg te kunnen handelen. Iemand moest mij alles verklaren, maar... wie? Aan de deftige bedienden, die tegen de deurposten stonden te geeuwen, durfde ik mijn onkunde niet tonen... zij zouden mij uitlachen. Een croupier waagde ik het niet aan te spreken... hij zou mij antwoorden dat hij wel wat anders te doen had dan mij les te geven. Indien ik 't eens aan de lange man vroeg, die mij de goede raad gegeven had mijn inzet twee maal te laten staan? Juist toen ik naar deze rondzag, ging de deur open en trad een landgenoot van mij binnen, die ik aan de universiteit had gekend. 't Was een kleine baron, een zeer rijk doch onbetekenend kereltje, die ik met taai geduld, maar zonder vrucht extra-lessen in het Duits had gegeven. De spoed waarmede hij mij opmerkte en op mij toekwam, verwonderde mij in het eerst. Later vernam ik dat hij zoëven was aangekomen en dus nog geen betere kennissen te Monaco had. Na enige onverschillige onderwerpen afgehandeld te 41
hebben verschafte hij mij inderdaad de gewenste ophelderingen omtrent de loop van het spel. Mijn leerling was hier mijn meester. Ook in het opzetten overtrof hij mijn nederige zilverstukken en maakte in korte ogenblikken van een biljet van 1000 franken er twaalf, zonder de minste vreugde te laten blijken. Ik moet bekennen dat die kalmte mij eerbied inboezemde. Bij het afscheidnemen nodigde hij mij uit naar Monaco over te komen bewerende dat ik aldaar even goedkoop als in Mentone kon wonen. Bovendien, de Bank zou immers alles betalen, indien ik zijn raad maar volgde en altijd groot spel `á la série' speelde. Groot spel, dat had mijn eerste raadsman ook gezegd. De volgende morgen was ik klokslag 11 uur aan de speeltafel tegenwoordig. Van werken kwam al niets meer in. Slechts nummers zweefden mij door 't hoofd en de ganse morgen had ik mij bezig gehouden met combinatiën die mij een zeker middel aan de hand zouden doen om te winnen zonder te kunnen verliezen. Veel papier had ik vermorst, maar de ellendige becijferingen hadden mij geen stap verder gebracht. De ene manier was even mooi als de andere, onder voorwaarde dat dit of dat wel en dit of dat niet gebeurde. Ik speelde dus zonder plan of liever ging alleen met mijn bijgelovigheden te rade. Het gevolg was niet gunstig, noch ongunstig. Zonder te winnen verloor ik evenmin. Tot vijf uur week ik niet van de plaats. Vlak tegenover de ingang geposteerd moest ik haar zien binnenkomen. Zij verscheen niet. Toen ging ik eten, maar evenals de vorige dagen was het mij bijna onmogelijk iets binnen te krijgen. Des te meer plaagde mij een ondragelijke dorst. Ongeveer zeven ure was ik weer op mijn post. Nog was zij er niet. Het zal kwart voor negen geweest zijn — zonder te we-
42
ten waarom keek ik telkens op mijn horloge — toen de kleine baron met een roos in het knoopsgat levendig gesticulerend binnentrad. Een vrouwenarm rustte op de zijne. 't Was Lucie. Hij, het onbeduidende kereltje, waarvoor ik medelijdend de schouders optrok, dat geen enkele vreemde taal behoorlijk spreken kon, had terstond een middel gevonden de mooiste vrouw aan zijn arm te voeren en ik... ik had geen woord weten uit te brengen, hoewel ik een paar uren lang als een schoothond haar gevolgd was, en allerlei gelegenheden had gehad om met een onverschillige opmerking enig gesprek te beginnen. Dit moest veranderen, ik wilde, ik zou met haar spreken en althans deze gelegenheid niet weer ongebruikt laten voorbijgaan. Een ogenblik later zat ik naast mijn landgenoot op de canapé waar hij zich, achteloos met de ivoren waaier spelend, die aan haar gordel hing, in een elegant luie houding had neergevlijd. Wat was zij mooi die avond. Een zonderlinge gewaarwording doorstroomde mij als moest ik op de knieën liggend een kus op die blanke hand drukken, toch gevoelde ik iets dat naar verachting zweemde, nu ik haar aan de arm van zulk een geleider moest zien. Hij stelde mij als een landgenoot voor. Ik zocht naar een frase, maar vond weer niets. Het gesprek vlotte niet. Opeens riep zij uit: "Maar mijn waarde, je bent immers niet naar Monte-Carlo gekomen om zo lui op een canapé te hangen. Als je niet voor jezelve spelen wilt, doe 't dan voor mij. Zie hier een louis, speel couleur en inverse, maar kom niet terug voordat ge er minstens dertig voor mij hebt verdiend." Hij sprong op. Ik, dwaas, verbeeldde mij dat zij dit middel had aangegrepen om met mij alleen te zijn. 43
Thans moest ik spreken, of de kans was voor altijd voorbij. Welke zou de geschiktste frase zijn om te beginnen? Een complimentje natuurlijk, iets over haar heerlijke ogen of haar toilet. Er zweefden mij genoeg prachtige betuigingen op de lippen, maar ik was zo weinig gewoon dat vuurwerk af te steken dat ik vreesde mij er zelf aan te branden. De stilte werd echter drukkend. Aanstonds zou zij opstaan en mij laten zitten. Moed dus. Ik schoof nader en nader, deed een geweldige poging, en zeide: "Men moet wel zeer rijk zijn om u te mogen liefhebben." Dommer kon het niet. Als had een adder haar gebeten sprong zij overeind, wierp mij een blik toe, die mij het laatste beetje bezinning deed verliezen dat nog was achtergebleven, en antwoordde in 't heengaan koud en snijdend: "Men moet slechts een beetje geest en tact bezitten. Aan beide schijnt het u echter volkomen te ontbreken." Ik was vernietigd. De gehele zaal draaide mij voor de ogen, en het duurde geruime tijd eer ik weer durfde opkijken. Woedend op mij zelve, woedend op haar, die mij zeer had gedaan, woedend op de baron, die zoveel handiger was dan ik, woedend op de gehele wereld, besloot ik terstond in weinige zetten mijn winst weer te verspelen en dan voorgoed naar Mentone terug te keren. Zo gezegd, zo gedaan; ik wierp drie stukken op tafel en verloor inderdaad. Nogmaals drie ik verloor wederom. Ondanks mijn bepaald voornemen om te verliezen, schrok ik toch bij het tweede verlies. Nogmaals drie; ik won. Zo ging het een paar malen met een afwisselend geluk dat mij reeds weer tot kalmte had teruggebracht, toen ik mij aan de arm voelde trekken en de baron naast mij ontwaarde. "Ik wist niet dat je tegenwoordig zo goed bij kas waart 44
om met drie stukken te kunnen spelen." Alweer een van die pijnlijke ogenblikken, waarop het verblijf hier mij zo rijkelijk heeft onthaald. Ik sprak van een kleine erfenis. Hij wenste mij er geluk mede en kwam toen tot het eigenlijke doel zijner zending. Lucie had zich beklaagd door mij beledigd te zijn en hij oordeelde 't noodzakelijk die zaak in orde te brengen. Ik bromde iets van geen opzet, verkeerd verstaan en liet mij naar de vertoornde heen geleiden terwijl ik nog een winst van 45 francs opstak; daar mijn geld bij ongeluk was blijven staan. U raadt nooit welke verontschuldiging het brutale kereltje uitvond voor mijn dwaas gezegde. Hij, die nagenoeg zonder vrucht een half jaar lang Duitse les van mij genoten had, gaf voor dat ik zwak in het Duits was en niet goed geweten had wat ik zeide. Een ogenblik jeukten mij de vingers om hem een oorveeg toe te dienen, maar de verzoenende hand, die de Oostenrijkse mij toestak, verdreef alle boosheid terstond en toen zij er bijvoegde: `U wilt rijk zijn, welnu geef mij één louis en ik zal u rijk maken,' toen legde ik met zenuwachtige verrukking een louis in haar grijze handschoen neder en had er gaarne een kus bijgevoegd. De goede verstandhouding waarin zij steeds met de fortuin scheen te staan, verloochende zich ook nu niet. In een oogwenk had zij tien louis bij elkaar en reikte mij kapitaal en winst. In de wolken over deze veranderde loop van zaken weigerde ik iets aan te nemen, maar zij had andere plannen. Lachend duwde zij mij de tien goudstukken in de hand er bij voegend: "Speel met deze tien louis zolang voort totdat zij ver zijn dan is u zo rijk als nodig is om mij van-tiendubl liefde te mogen spreken." Terstond daarop vatte zij de baron, die grinnikend dit to45
neel aanzag, bij de arm en ging schaterend heen, terwijl ik verstomd achterbleef, ten prooi aan de tegenstrijdigste gewaarwordingen, maar overtuigd dat ik belachelijk was geworden. Was ik de speelbal van haar spot geweest of had zij met vrouwelijke coquetterie mij slechts de weg gewezen om tot mijn doel te komen? Was het ernst met dat vertiendubbelen of had zij slechts een hoog cijfer genoemd in de zekerheid dat een armzalig speler als ik het nimmer zo ver brengen zou? Te vergeefs zocht ik een antwoord op die vragen; in de wachtkamer van het station, in de trein, in bed, de gehele nacht doorleefde ik het avontuur nog wel honderden malen, telkens weer van voren beginnend zodra ik het ogenblik weer zag waarop zij lachend mij alleen had laten staan, maar ik kwam tot geen resultaat. De volgende dag stond mijn besluit vast. Ik verhuisde naar Monaco. Indien zij meende dat een kleingeestig speler als ik geen paar honderd franken winnen kon of ze gewonnen hebbende er geen afstand van zou kunnen doen, dan had zij zich vergist. Ik vond er iets groots in tot haar te kunnen zeggen: ziehier wat ge verlangd hebt, houd thans uw woord. De moed om hoog te zetten had ik tegelijk met de kleine winst verkregen, die mij verder als kapitaal zou dienen. Ik kon een aanval wagen en verzuimde dus geen ogenblik. Een week ging voorbij. Het was een lange week vol spanning. Angst en hoop hadden schrikkelijk in mijn binnenste huis gehouden zonder dat ik een stap voor- of achterwaarts had gedaan. Winst en verlies wogen elkander volkomen op. Al die dagen had ik noch haar, noch de baron weergezien en evenmin een poging gedaan om te vernemen waarom zij niet in het Casino verschenen. Het spel alleen had mijn gedachten in beslag genomen; nacht en dag woelden de cijfers met koortsachtige woede 46
door mijn gloeiend hoofd rond. Aan slapen dacht ik bijna niet meer, het denkbeeld van eten walgde mij reeds, elke nacht bonsden mij duizenden hamers in polsen, hoofd en hart en elke morgen vertelde mij de spiegel dat ik er nog ellendiger dan de vorige uitzag. Toch voelde ik mij sterk, want ik wilde winnen. Daar vielen opeens ook de luchtkastelen ineen die mij nog staande hadden gehouden. In weinige uren verloor ik mijn gehele kapitaaltje, zowel hetgeen ik verdiend had als een groot deel van mijn reisgeld en tegelijk alle illusiën die er aan verbonden waren geweest. Uit was het avontuur waarvan ik mijzelve reeds tot held had gemaakt; uit was het met alle grote plannen om rijk naar huis terug te keren en met kwistige hand mijn gaven onder bloedverwanten en vrienden rond te strooien. Nu eerst gevoelde ik mijn zwakte, en diep ongelukkig zonk ik in de concertzaal op een stoel neer om verademing in de muziek te zoeken. Een vloed van tranen, kinderachtige tranen, was niet meer te weerhouden, zodra de eerste tonen mijn oor bereikten. Toch was het een vrolijke Strausswals die door de zaal ruiste, maar voor mij lag er bitterheid op de bodem dier lustige melodie. Ik voelde mij zo eenzaam, zo verlaten, zo verstoten. Ik vergeleek mij bij een veldheer die een beslissende slag heeft verloren, en de zwevende accoorden klonken mij als een herinnering uit die droom van genot en triomf waaruit ik zo kil en terneergeslagen moest ontwaken. Ik had mijzelve op een hoog voetstuk gezet en mijn val bewees dat mijn plaats zeer laag bij de grond was. Toch moest ik nog eens neerstorten om zo laag te komen dat het laatste sprankje zelfvertrouwen verdween, en het laatste beetje eigenliefde plaats maakte voor een gevoel van walging over mijzelve. Ik had niet op gelet wie de zaal uit- en ingingen. Het publiek boezemde mij reeds geruime tijd weinig belang meer in. Met het hoofd 47
in de hand geleund staarde ik recht voor mij uit, toen opeens een paars zijden kleed dicht langs mij heen sleepte. Ik ontstelde, keek omhoog, 't was Lucie... zij had mij niet eens opgemerkt. Op hetzelfde ogenblik zat de kleine baron naast mij en genoot ik het verhaal zijner reis naar Cannes en Nice met Lucie als gezellin. Hij had zich uitstekend vermaakt. Toen zijn verhaal ten einde was keurde hij mij een belangstellende blik waardig, en riep met zijn gewone, domme glimlach uit: "Wat is dat? Tranen? Verloren zeker! Zo fijngevoelig? Dat komt omdat je het spel niet verstaat en mijn raad niet wilt volgen. `A la série' en niet kleingeestig. Met een kleingeestige tactiek moet iedereen verliezen. Ga mede en ik zal je leren spelen." Ik weigerde, hij hield vol. Indien ik alles nu eens terug won... 0! vervloekt indien... Ik bezweek. Toen deed hij mij het volgend voorstel: hij zou vijfhonderd franken op trente-et-quarante zetten. Verloor hij de eerste zet, dan had hij voor zichzelve gespeeld, won hij, dan was 't voor mij geweest en dan had ik dus vijfhonderd franken gewonnen en vijfhonderd franken van hem ter leen ontvangen. Het aanbod was grootmoedig en ik was laf genoeg om het van hem aan te nemen. Wij wonnen. Ik was hem dus vijfentwintig louis schuldig en wilde alles terugnemen om allereerst die schuld af te doen. Met het overige zou ik dan op mijn manier verder spelen. Hij lachte mij uit en hield mijn hand zo lang terug, dat het noodlottige "rien ne va plus" was uitgesproken. "Rouge perd et couleur." Ik was hem vijfhonderd franken schuldig zonder een centime winst te hebben overgehouden. Thans was er geen uitweg meer over. Terug kon ik niet, 48
dus voorwaarts. Ik zag niets meer dan mijn doel: winnen, en werd ook kalmer naarmate elke aarzeling verdween. Van dat ogenblik af verloor het geld alle waarde in mijn ogen; de goudstukken, waarmede ik voorheen zo spaarzaam en zorgvuldig omging, hadden geen andere betekenis meer dan de koperen schijfjes waarmede men lotto speelt. Ik dacht eigenlijk niet meer aan geld, dacht niet meer aan een schuld; de razernij van het verliezen, de machteloze woede tegen het blinde toeval overheerste alles. Ik zou mijn leven verpand hebben indien iemand er goud voor had willen geven, om te kunnen opzetten, en rustte niet voordat de laatste Napoleon van mijn reisgeld, en de laatste die de baron mij lenen kon, onder de hand van de croupier verdwenen waren. Niet op één avond werd die strijd beslecht, maar in mijn herinnering is elk onderscheid tussen die dagen uitgewist. Een enkele maal slaagde ik er inderdaad in weer een som bijeen te krijgen, vooral door een paroli op de colonnes, maar het behaalde voordeel smolt weg als sneeuw voor de zon en eindelijk: "faute de combattants le combat cessa." Dat ogenblik was verschrikkelijk... Nagenoeg geen centime meer over van mijn reisgeld, vijfenzeventig louis schuld aan de baron, de kamerhuur der laatste weken niet betaald, en dan opeens het terugkerend besef dat het niet mijn eigen geld was; dat een ander het recht had mij rekenschap van het verbruikte te vragen, en dat een moeder jaren lang gespaard had opdat het haar lieveling aan niets zou ontbreken. Een wereld van spijt en wroeging moet op mijn gelaat te lezen zijn geweest toen ik in het Café voor mijn laatste paar franken een cassis met ijswater bestelde om de onlesbare dorst, die mij nog immer martelde, voor een ogenblik te stillen. Althans, er was iemand die mijn toestand begreep en er 49
met handigheid partij van trok. Die iemand was de magere man met het lorgnet, die mij het eerst onderricht in het spelen had gegeven. Gratis toen, dat is waar, maar hij wist wat hij deed. Ettelijke dagen was hij niet in het Casino geweest, tenminste ik had hem niet opgemerkt. Nu kwam hij vertrouwelijk naast mij zitten, vroeg wat mij deerde en verklaarde zich op medelijdende toon bereid mij te helpen en mijn verlies te herstellen. Evenwel, hij was zelf niet rijk en al wat hij dus voor mij doen kon was, de bijstand van vermogende vrienden in te roepen.' `Aha', zei de Pool, `was mijnheer van die kracht. U heeft zeker verzuimd de namen te vragen der vermogende vrienden die hem met hun vertrouwen vereerden?' `Daaraan heb ik geen ogenblik gedacht. Al wat ik verlangde was, kostte was het wilde, een laatste bedaarde poging te wagen om mijn verlies te herstellen. Had ik maar eerst geld dan zou ik elke dag met een paar stukken be-
proeven of de veine terugkeerde, zo niet ophouden, zo ja kalm en kleingeestig stuk voor stuk mijn louis trachten te herwinnen.' `Die vriend in de nood, of liever die anonieme vermogende vrienden leenden u dus,' viel de Pool nogmaals in op enigszins spotachtige toon. `Mag ik ook weten hoeveel en tegen welke billijke voorwaarden ?' `Eerst vijfentwintig louis, daarna nogmaals vijfentwintig louis en gisteren voor de derde en, zoals hij zeide, voor de laatste maal vijfentwintig louis. De voorwaarde was een rente van vijf louis vooruit te betalen per week van elke vijfentwintig.' Osinsky lachte luid. `Ik herken Abrahams kroost! Als die een vermenigvuldiging moeten maken volgen zij altijd Jehovah na en zorgen dat de uitkomst aan het zand der zee gelijk worde.' `Maar de man liep immers gevaar dat ik hem niet zou kunnen betalen.' 50
`Minder dan u denkt. Al die woekeraars spelen in zoverre gewaagd spel als het geldlenen verboden is in Monaco. Ik ben evenwel overtuigd dat hij bij tijds de nodige inlichtingen u betreffende genomen had en dat hij reeds lang wist, hoe uw naam was, van waar u kwam, waar uw familie woonde en of er in geval van nood 't een en ander van haar te krijgen zou zijn. Hij houdt u intussen in 't oog, wees daarvan verzekerd.' `En daarom, raad mij, help mij, red mij. Ik moet winnen, geen andere uitkomst is meer mogelijk. Lukt dat mij niet met de laatste louis die mij overblijven dan...' `Hola, hola! uw verlies bedraagt nog niet zulk een ontzettende som dat ge u door de wanhoop moet laten overmeesteren.' `Wat voor een ander onbeduidend zou zijn is voor mij ontzaglijk veel. Mijn intrest heb ik elke week nog kunnen betalen, zodat ik nu schuldig ben behalve mijn reisgeld de som van 200 louis, waarvan vijfenzeventig aan de...' `Aan de vermogende vrienden van de barmhartige Samaritaan,' vulde de Pool aan. `Geen moed verloren, mijn waarde vriend. Laat mij over het geval rustig nadenken en misschien weet ik er iets op te vinden. Evenwel, ik verlang ook rente en wel een zeer hoge. Ik verlang uw volkomen vertrouwen.' `0! ik waardeer uw goede bedoelingen,' hernam de Griek, `maar voor mij blijft er niets anders over dan een systeem te vinden, waarmede ik een zekere, zij 't dan ook zeer kleine winst per dag kan behalen.' `Indien ge u verbeeldt de eerste te zijn die met zulk een wens voor den dag komt, dan hebt ge 't glad mis. Ach! het mensdom is zo veeleisend niet. Niet iedereen ver vader Blanc in een paar dagen te ruïneren. Elke dag-langt maar een kleine winst bijv. maar twintig franken. Stellen wij dat er dagelijks honderd spelers het Casino bezoeken 51
— een waarlijk niet al te groot aantal — dan zou Blanc dus om iedereen te bevredigen slechts een uitkering van 2000 franken per dag behoeven te doen. 't Is waar met zijn tegenwoordig vermogen zou hij dit enige tijd kunnen volhouden, doch waar zoudt ge denken dat hij dit vermogen verzameld had, indien er zulk een bescheiden winst-systeem denkbaar was? Kom tot uzelve mijn vriend, laat u niet langer door cijfers verblinden, maar... `Ik zeg u, ik moet winnen. Mogen ook alle systemen dwaas zijn, licht is er een beter dan mijn blind rekenen op het toeval.' `Welnu, koop u dan een boekje en....' `Neen, wat voor iedereen te koop is, kan natuurlijk slechts onzin wezen.' `En wat te geef is ?' vroeg Osinsky lachend. `Geheimhoudend is een systeem-eigenaar nooit. Verkoopt hij zijn kleinood niet dan is hij altijd gul in het wegschenken. Evenwel de jeugd wil overtuigd worden. "Si jeunesse sa si vieillesse pouvait", voegde hij er op treurige-vait. toon bij. `Laat ons dan onmiddellijk de twee gelukkigen, die u aan tafel belang schenen in te boetemen, uitnodigen ons een blik in hun oorlogstactiek te gunnen.' Het was drukkend in de zalen. Drukkend door het geheimzinnig gefluister en geschuifel der saamgedrongen menigte, waarboven slechts het eentonig geroep der croupiers en het doffe kletteren der opgeharkte geldstukken uitklonk, drukkend ook door de vunzige atmosfeer van stof, mensenadem, gaswalm en parfumerieën. Het gewone gezelschap was in al zijn bestanddelen compleet. De hoge adel was even goed als de broeders van St. Vincent de Paull vertegenwoordigd en menig gelaat scheen 1) Aldus worden zij genoemd, die zich het opgezette geld van ande52
het aanplakbiljet in het voorhuis te rechtvaardigen: beware of pickpockets. De grote, kalme spelers en de kleine, gejaagde, de oude, bevende en de jonge, luchthartige, de overwinnende, benijde en de verslagene, bespotte, de ernstige en de onverschillige waren gelijkelijk aan het woord. De tussenruimten werden aangevuld door ongelukkige slachtoffers der chronique scandaleuse, voortvluchtigen, geschaakten, misdadigers, onteerden, verdachten, veroordeelden, raadselachtige fortuinen en geheimzinnige verhoudingen benevens zeer duidelijke verhoudingen en niets meer te raden overlatende fortuinen. De nieuwsgierigen en belangstellenden, benevens het dienstdoend personeel der inrichting, te verdelen in messieurs les employés du trente-et-quarante, messieurs leurs collègues de la roulette, en de deftige met goud opgelegde bedienden verdwenen bijkans onder deze menigte, terwijl enige weinige dames haar particuliere zaken in het rondwandelen behartigden en enige vermoeiden op de sofa's waren neergezonken om nieuwe krachten tot de strijd bijeen te garen. Tot deze laatsten behoorden op dit ogenblik de Zweedse eigenares van het onfeilbaar systeem, waarop de jonge Griek zijn hoop nog scheen gevestigd te hebben. Onmiddellijk gingen onze beide vrienden tot haar en smeekten nederig om een kijkje in haar geheim wetboek, belovende aan niemand er een woord van te zullen openbaren. De Zweedse liet zich een ogenblik bidden alsof zij werkelijk van haar kostbaar geheim geen afstand wilde doen; maar toen de Pool haar ook uit naam van zijn vriend beloofde zich met een paar miljoen te zullen vergenoegen, bezweek zij voor het vleiend vertrouwen dat in haar gesteld werd en gaf de volgende verklaring van haar nimren trachten toe te eigenen. Die broederschap stelt zich namelijk tot taak wezen te verzorgen en deze spelers azen op ouderloze zetten. 53
mer falend stelsel: `Ik speel altijd á masses égales á la gagnante, die twee malen is uitgekomen. Men eindigt op die manier altijd met iets te winnen al is het weinig.' De Pool vond dit klaar als de dag en ergerde zich dus schrikbarend over Parrigolos, die om een nadere verklaring bad aangaande de zekerheid van die winst. "t Is zo eenvoudig', vervolgde de Zweedse `gesteld, rood is twee malen uitgekomen. U zet dus op rood. De volgende zet kan weer rood brengen en u doen winnen of zwart brengen en u doen verliezen. Evenwel indien ge verliest zet ge de volgende keer niet op en verliest dus maar een van de twee zetten, terwijl gij wel opzet indien ge gewonnen hebt en dus tweemaal winnen kunt. In de drie zetten kunt ge dus hoogstens één mise verliezen, maar er twee en drie winnen. Het grote voordeel van dit systeem is dat ge altijd op de serie zijt, elke serie als het ware in de armen loopt en slechts door een eeuwigdurende intermittence kunt verliezen; hetgeen ondenkbaar is.' `Ik wil u de zaak door een voorbeeld uit het dagelijks leven ophelderen', zeide de Pool met zulk een ernst dat de Zweedse begon te twijfelen of de man ze wel alle vijf bij elkaar had. `Stel dat niets u gelukkiger kan maken dan onder een parapluie in de regen te lopen en niets u meer verdriet doet dan zonder parapluie in de regen te lopen. Het zekerst is in een dusdanig geval altijd met een para onder de arm uit te gaan, omdat het land wel on--pluie denkbaar is waar het nooit regent. Mijn enig bezwaar zou wezen dat men op die manier veel parapluies verst.' De verbaasde blik, die Parrigolos nog steeds op de Zweedse gevestigd hield, begon haar te hinderen. Zij had een uitroep van bewondering verwacht over de geniale wijze, waarop zij gebruik wist te maken van de wereldse onbestendigheid, en in plaats daarvan staarde de Griek .
54
haar sprakeloos aan, en neuriede de Pool, zijn lange knevel strelend:
`Das Gluck dient wie ein Knecht fur Sold, Es 1st ein schónes Ding • das Gold!' Zij gaf dus haar verwonderde toehoorder de raad haar manier maar eens in praktijk te brengen om de glansrijke gevolgen te leren kennen en wilde opstaan, toen juist de dove Belg in zichzelve brommend voorbijstrompelde. Aanstonds was Osinsky hem op zijde en werd hij uitgenodigd een ogenblik naast hen plaats te nemen. Hij had aan tafel allen zo nieuwsgierig gemaakt dat de verplichting thans op hem rustte, die nieuwsgierigheid ook te bevredigen door hun de verklaring van zijn onvergelijkelijk systeem te schenken. Het vooruitzicht dezer verklaring deed ook de Zweedse weder neerzitten, want met de onfeilbare systemen gaat het als met de reddende amuletten hoe meer, hoe beter, men kan nooit weten waarvoor zij goed zijn. De oude was even weinig geheimzinnig als de Zweedse, maar begon met de zonderlinge inleiding dat zijn toehoorders toch nooit enig nut van zijn systeem konden hebben. `Mijn systeem', zo vervolgde hij, `is eigenlijk geen systeem. 't Is een waarheid, 't is een noodlottige zekerheid.' De toehoorders waren reeds overtuigd dat zij met een zieke van de ergste soort te doen hadden, een ongeneeslijke. `Er zijn in deze wereld geen twee dingen volkomen aan elkander gelijk. Dat is u bekend niet waar? 't Is u eveneens bekend dat er op deze wereld niets eeuwig is. Daaruit volgt dat ook de ongelijkheid niet eeuwig is. Eenmaal moet iets terugkomen dat er reeds geweest is, ja, eenmaal moet alles, ergo ook de volgorde der dingen terugkomen 55
zoals die thans is. Ziedaar mijn gehele systeem. Elke dag — en dat reeds vierendertig jaren lang — teken ik alle nummers op welke uitkomen, en schrijf die lijst de volgende morgen in een netboek over, dat op dit ogenblik reeds zoveel delen telt als ik jaren aan de bank heb doorgebracht. Slechts een paar maanden van de zomer zonder ik af om mijn vrouw en kinderen te gaan bezoeken. Eens zal het ogenblik komen dat de cijfers terugkeren in de volgorde waarin zij reeds elkander zijn opgevolgd. Dit is wiskunstig zeker. Op dat ogenblik zal hij, die in het bezit is van mijn boek zo rijk zijn als hij zelf maar wil. Elk nommer dat uitkomt is hem bekend en hij heeft slechts het maximum op alle kansen van dat nummer te plaatsen. Waarschijnlijk zal ik dit ogenblik niet beleven. (De Pool kreeg medelijden met deze laatste straal gezond verstand, die de arme speler nog de illusie ontnam dat hij eerstdaags als overwinnaar naar huis terug zou keren.) Misschien zal mijn zoon er rijk door worden, misschien eerst mijn klein- of mijn achterkleinzoon. In allen gevalle is mijn boek nu reeds een schat waard voor iemand, die verstand genoeg heeft om in te zien dat alle andere systemen even onzinnig zijn als het blind vertrouwen op de veine. Willen mijn kinderen dus mijn werk niet voortzetten, dan ben ik overtuigd dat het toch reeds bij verkoop een kapitaaltje opbrengt. Denk eens na: het werk van vierendertig jaren, de ondervinding van een mensenleven. U begrijpt dat ik zeer voorzichtig ben met mijn boek. Ik pak het nooit in een koffer, maar draag het op reis steeds in de hand. Eens werd het mij ontstolen, maar de dief is zo dom geweest het terug te brengen toen ik een beloning van tweehonderd franken had uitgeloofd.' Osinsky kon de ondeugende opmerking niet terughouden, dat er merkwaardig bekrompen dieven waren, hetgeen door allen volmondig werd toegestemd. Hij dankte 56
de Belg voor zijn mededelingen en voegde er schertsend bij: `Vergeet niet dat u de miljoenen altijd met mij te delen zal hebben. Van heden af bespied ik uw daden en wacht slechts op het ogenblik dat ik u een maximum zie opzetten om mij aanstonds aan u vast te klemmen en mijn aandeel in de buit te veroveren. Misschien doet mijn jonge vriend evenzo, indien hij al niet schatrijk is geworden voor dat gewichtig ogenblik, want hij heeft grote plannen.' Die jonge vriend echter was geheel verbijsterd. Waren dan al die mensen stapelgek of bestond er een algemene afspraak hem eens geducht beet te nemen? Ernstig gemeend konden zulke redeneringen onmogelijk zijn. De Pool bemerkte zijn verbazing en maakte er een goed gebruik van. Hij stond op, nam zijn beschermeling onder de arm en zeide: 'Komaan, waarde vriend voorzien van twee onfeilbare systemen zal het u thans niet moeilijk meer vallen de Bank te laten springen. Ik zie daar een plaatsje aan de roulette vrij, dat op uw komst schijnt te wachten. Over een uur wacht ik u hier terug en reken op een miljoen als beloning voor mijn moeite. Mij dunkt, dit is niet te veel gevergd.' `Ach spot niet,' antwoordde Parrigolos, `minder dan ooit zie ik op dit ogenblik kans een enkele louis uit die allesverslindende afgrond weer te krijgen.' `Kom, dan zullen wij nog eenmaal de talen doorwandelen. Ginds zie ik Lucie in gesprek met de croupier voor wie zij — naar men zegt — een ernstige liefde heeft. Naar uw beschrijving te oordelen is het kleine kereltje met rode das, dat er zo verdrietig bij staat, uw vriend de baron. Willen wij dat drietal eens nader gaan beschouwen.' `Neen, doe mij het genoegen en laat ons heengaan, ten minste laat mij weggaan. Ik haat die vrouw thans. Grote God, hoe gelukkig zou ik zijn, indien ik opeens bemerkte dat alles slechts een droom was geweest en dat ik weer 57
te huis was, in dat stil en rustig te huis waar geen bittere angst mij dag en nacht vervolgde. Ik voel het wel, ik ben niet geboren om door de stormen van het leven heen mijn weg te banen. Dat waren hersenschimmen. Van mij komt niets. Ik ben zwak, ik ben onbeduidend. Een kalm onopgemerkt leven, dat is alles wat ik nog verlang. — En toch...' Het bloed steeg hem naar het hoofd, krampachtig balde hij de vuisten, maar Osinsky voerde hem de zaal uit zeggend: `Welaan, mijn beste, breng mij te huis en laat ons afspreken waar wij morgenmiddag elkander zullen ontmoeten. Ik heb zaken in Mentone te doen. Indien gij mij het genoegen van uw gezelschap wilt verschaffen, dan...' 'Maar...' `Wees gerust, ik jaag u op geen kosten. Het rijtuig is reeds besteld. Ik bied u slechts een plaats aan. Indien gij mij de tijd gunt over uw toestand na te denken en onderwijl de gelegenheid verschaft nader kennis te maken, dan kan ik — als oud speler — misschien nog middelen vinden u te helpen. Ondertussen veraangenaamt gij mij de reis door uw tegenwoordigheid en...' `Waarom zal ik mij opdringen ?' viel Parrigolos hem in de rede. `U heeft zulk een tal van bekenden hier. Iedereen groet u.' `Groeten ja, en ge hebt kunnen opmerken dat ik ook teruggroet. Heel veel verder kom ik echter met dat tal van bekenden niet. Geen uitvluchten dus meer. Morgen verwacht ik u ten 12 ure in het café.' `Ik dank u', zei de jonge Griek, terwijl hij zijn nieuwe vriend met warmte de hand drukte. `Het heeft mij reeds tot een ander mens gemaakt dat ik eens heb kunnen uitspreken wat mij loodzwaar op het hart lag. U biedt aan mij te helpen en ik ben egoïst genoeg om dat aanbod aan te nemen.' 58
De volgende morgen had er een zeldzaam voorval plaats in het hotel de Londres. De Pool kwam dejeuneren. Waar hij andere dagen zijn ontbijt gebruikte was onbekend, maar in het hotel de Londres was hij op dit uur van de dag nog nooit gezien. Iedereen vermoedde dat er een reden voor dit verschijnsel moest zijn, doch niemand verstoutte zich hem daarnaar te vragen. Men waagde 't niet licht een onbescheiden vraag aan Osinsky te doen. Uitnemend verstond hij de kunst op de hoffelijkste wijze allen op een afstand te houden, die hij niet in 't bijzonder zijn vriendschap waardig keurde. Gelukkig bevredigde hij weldra de algemene nieuwsgierigheid door de verklaring dat zijn verschijnen aan het dejeuner ten doel had het geëerde gezelschap te onderhouden over een persoon, aan allen — maar aan hem vooral — sedert gisteren eerst bekend. Hij bedoelde zijn buurman van gisterenavond, de jonge Parrigolos. In korte trekken deelde hij nu mede dat deze lijder aan speelmanie verloren was, indien zij niet de handen ineensloegen om hem te redden. Was hij misschien te zwak om tot een zelfmoord te komen, hij was eveneens te zwak om zich door eigen kracht weer op te richten. Het stond te vrezen dat de koortsachtige toestand, die nu reeds het gevolg van zijn overspannen ze binnen weinig tijds geheel zou-nuwtoesadhm slopen. Het medelijden was algemeen. `De ongelukkige heeft misschien een moeder,' riep mevrouw Bersan uit, terwijl zij een traan wegpinkte. Haar wederhelft wilde iets dergelijks zeggen, maar slaagde er niet in met zijn nieuw gebit bijtijds door een aardappel heen te komen. Mevrouw Favrot barstte in verwensingen tegen het spel uit en smeekte de hemel om een bliksemstraal voor het Casino: te weten, op een ogenblik dat zij er buiten was. De Zweedse had terstond bemerkt dat 59
de Griek een zwak karakter had en roemde haar steeds onzichtbare echtvriend, die nog nooit een enkele frank had gewaagd. Mevrouw Gautié haalde uit haar levenservaring een schat van analoge gevallen te voorschijn. De dove Belg alleen bemoeide zich volstrekt niet met het geval, verslond in aller ijl een biefstuk en liep toen op een drafje heen om toch vooral niet te laat te komen. Geduldig wachtte Osinsky het ogenblik af dat de eerste opwelling was uitgegist, en vervolgde toen: `Ik heb op uw aller hulp rekenend een plan beraamd om hem te redden en onderwerp dat aan de goedkeuring van het gezelschap.' `Laat horen! Laat horen!' `Naar mijn oordeel is er slechts één middel mogelijk te weten verstrooiing, afleiding. Wij moeten trachten zijn gedachten gedurende enige tijd van het spel af te wenden en op die wijze aan zijn geest de nodige kalmte terug te geven. Is ons dit gelukt dan zal 't misschien mogelijk worden — wat nu nog bepaald onmogelijk is — hem te overreden de verleiding van het spel te ontvlieden en Monte-Carlo te verlaten. Hij moet tot het besef komen dat zijn idee om zodra de veine terugkeert het verlorene te herwinnen, een hersenschim is.' De grondgedachte van het voorstel vond algemene bijval, maar niemand begreep nog in hoeverre hij persoonlijk tot de uitvoering van het plan zou kunnen medewerken. Ook dit helderde Osinsky op. `Ik heb op uw aller hulp gerekend,' herhaalde hij, `en wel ten eerste wat betreft het gesprek aan tafel. Al wat op het spel betrekking heeft zij ten strengste geweerd.' `U is een man naar mijn hart,' riep mevrouw Bersan in verrukking uit en haar echtgenoot, die thans weer tot spreken in staat was, herhaalde plechtig die vleiende woorden. -
60
Ook de Zweedse en mevrouw Gautié namen aanstonds dit eerste artikel van het verdrag aan in de hoop een zekere rol te kunnen spelen in het geestig discours dat zich onder de leiding van Osinsky ontwikkelen zou. Niet alzo mevrouw Favrot. Deze betuigde rondweg dat 't haar onmogelijk was haar tong aan banden te leggen en dat zij er alles uitflapte wat haar op de lippen kwam. Evenwel, als iedereen vast besloten was niet meer over het spel te spreken, dan bleef haar wel niets anders over dan zich daarin te schikken. Zij zou dus haar best doen, dit was al wat zij kon beloven. `Zulk een belofte van u, mevrouw, geldt voor mij als de zekerste zekerheid,' antwoordde de Pool en won daarmede het pleit ook bij de weerspannige mevrouw Favrot. `Volgt het tweede punt. Ik stel u voor hem zoveel mogelijk in ons gesprek te lokken. Hij moet zich aansluiten en is dit eenmaal geschied, dan hoop ik dat ieder medewerken zal om zijn aandacht bezig te houden.' `Ik begrijp u,' viel mevrouw Gautié in. `Zo zal ik bijvoorbeeld onderzoeken of hij een liefhebber van muziek is. In dat geval ben ik bereid na afloop van het diner enige stukjes te spelen en enige Franse liederen voor te dragen. Mevrouw Favrot, die zich reeds lang geërgerd had, dat mevrouw Gautié geen gelegenheid liet voorbijgaan om zich te doen horen, oordeelde het veel beter de jonge man nu en dan op gezamenlijke rijtoeren mee te nemen. Zijn zenuwgestel zou door de frisse lucht gesterkt, maar door die muziek slechts verder van streek gebracht worden. De Zweedse stelde voor te dansen, maar de leeftijd der overige dames en het gebrek aan dansende heren hadden tengevolge dat het voorstel zelfs geen discussie werd waardig gekeurd maar met algemeen stilzwijgen verworpen. 61
Mijnheer Bersan verklaarde zich bereid de jongeling een werkje ten geschenke te geven waarvan hij steeds enige exemplaren in zijn koffer had. Het heette: `Petit bréviaire du laïque,' en hield een verklaring der voornaamste plaatsen van het Evangelie in. 'L'homme est faiblesse, voyez-vous, et tout est la.' Zijn `petite femme' zou daar bijvoegen: `L'idée de Jeannette' een roman door jufvrouw Lydia Branchu geschreven, waarvan zij na lezing der vijf eerste bladzijden reeds de voortreffelijke inhoud als een speurhond rook. Osinsky verwierp geen aanbod. Wel had hij gaarne zijn jonge vriend wat jonger, frisser gezelschap voorgezet, maar in Monaco was het vrij wel onmogelijk iets dergelijks te vinden. Het weinige dat er fris kwam was binnen weinige dagen toch verlept. Wanneer echter ieder op zijn beurt zich enige ogenblikken van de dag met zijn patiënt wilde bezig houden, en wanneer hij zelf zich geheel aan zijn lievelingsplan wijdde, dan zou 't de jonge speler niet alleen moeilijk gemaakt worden de speeltafel te bezoeken, maar tevens zou hem de gelegenheid voor die pijnlijke zelfbespiegelingen worden ontnomen, waarmede hij thans bezig was zijn gezondheid en zijn levenslust te ondermijnen. Parrigolos vermoedde weinig welk een samenzwering er tegen hem was gesmeed toen hij tegen half twaalf de trappen van het Casino opging om met een paar vijffrankstukken te beproeven of de afgedwaalde veine was teruggekeerd. Nog was hij niet boven aangekomen waar de immer buigende portier de deur reeds uitnodigend geopend hield, of hij voelde zich bij de arm gegrepen en zag de lange Pool naast zich, die hem aan de afspraak herinnerde, en beweerde dat het — althans op zijn horloge -- reeds twaalf uur was. Het bestelde rijtuig kon elk ogenblik komen. Parrigolos aarzelde. 62
`U is zeer vriendelijk mijnheer, maar... ik moet terugwinnen wat ik verloren heb, en wie kan zeggen of niet juist heden het geluk mij begunstigen zal.' `Dat kan ik. Vrijdag heeft altijd de naam van "dies nefastus" gehad. Voor die reputatie zal wel een reden wezen.' Dit laatste argument bleek van bijzondere kracht te zijn. De weifelende liet zich naar het koffiehuis mede tronen en een half uur later — het horloge van de Pool scheen toch werkelijk voor te lopen, — trokken een paar kleine harddravers de beide vrienden in de lommer der sombere olijven naar het lievelingsoord der gouden citroenen voort. De eigenlijke zaken, die Osinsky in Mentone te verrichten had, bleken zich te beperken tot de aankoop van een donkere bril. Hij beweerde dat in Monaco alleen blauwe brillen te krijgen waren en verlangde een `fumée de Londres'. Toen echter dit gewichtig doel bereikt was wist hij de belangstelling van zijn vriend in dat voor drie vierde Italiaanse en voor een vierde Franse zeestadje zodanig te prikkelen dat deze met verbazing bekende, Mentone die dag in een volkomen nieuw licht te aanschouwen, ofschoon hij er verscheidene weken achtereen had doorgebracht. Hier was het een straat der oude stad steil tegen de rots opkruipend, waarin Osinsky hem het schilderachtige der schuchter binnensluipende zonnestralen deed opmerken. Ginds was het een grillige tropische plant waarvan hij de naam en het vaderland wist te noemen met talrijke opmerkingen over bladeren en vruchten. Elders was het een onverwacht uitzicht op de blauwe Middellandse zee waarbij hij met talent enige dichtregels wist aan te brengen. Toen de wandeling hen begon te vermoeien kwam de geschiedenis van het stadje ter sprake en vertelde hij hoe ook hier de fiere zelfstandigheid door een reeks van lotgevallen heen had moeten eindigen met oplossing in een groot geheel. Ten slotte kortte hij de 63
overblijvende tijd door middel van een onuitputtelijke voorraad anecdoten en woordspelingen, die hij met benijdbaar talent wist te pas te brengen en in te kleden. De dag vloog om, en toen het ogenblik naderde dat het vertrekken noodzakelijk werd om niet te diep in de nacht te Monaco aan te komen, haalde hij zonder moeite zijn vriend over nogmaals naar Mentone terug te keren teneinde de heerlijke omstreken van het stadje te bezoeken waar de fraaiste olijven der gehele Cornice groeien en waar de citroen, door Eva op haar vlucht uit het Paradijs meegenomen en aan het schoonste land der wereld geschonken, voortdurend vruchten en bloesems tegelijk in verkwistende overvloed aanbiedt. Eén dag was gewonnen; voor de volgende moest iets nieuws worden uitgedacht. De zaterdag weder als een ongeluksdag te brandmerken was moeilijk. Zware regenbuien maakten bovendien elk natuurgenot onmogelijk, en de Bank profiteerde ruimschoots van de verveling waaraan de meeste vreemdelingen zich ten prooi zagen. Toch slaagde Osinsky er ook die dag in zijn beschermeling buiten het Casino te houden en wel door het volgend middel. Parrigolos had zich laten ontvallen dat hij een liefhebber van het biljartspel was, hoewel hij tot nog toe geen gelegenheid had gehad zich er in te bekwamen, vooreerst omdat de tijd, en vervolgens omdat de geldmiddelen hem ontbroken hadden. Dit gaf een middel aan de hand om ook de treurige regendag door te worstelen, zonder het Casino te bezoeken. De uitstekende biljartspeler wist dat hij meester van het terrein was, en deed dus het volgend voorstel. Zij zouden ieder vijf franken inzetten en de winner zou het recht hebben of met dat geld voor gezamenlijke rekening aan de Bank te spelen, óf indien hij geen vertrouwen in zijn veine had de inzet eenvoudig aan de eigenaar terug te geven. De jonge Griek was een 64
zeer zwak speler en het kostte Osinsky moeite zijn krachten in te tomen. De eerste partij won hij aanstonds, maar 't gelukte hem de tweede te verliezen en zoals zijn plan geweest was, de `belle' wederom te winnen. Zijn beschermeling kwam er die dag af met de kosten van het biljart, want de inzet gaf Osinsky natuurlijk terug, omdat hij zijn voortdurende déveine maar al te goed kende. Aan tafel kwam het gezelschap hem zo ijverig te hulp dat Parrigolos volstrekt niet begreep waaraan hij eensklaps die algemene belangstelling te danken had. Men vroeg naar zijn vaderland, naar zijn loopbaan, naar zijn familie, naar zijn taal, naar zijn godsdienst, in 't kort: hij was interessant geworden. Na afloop van het diner opende mevrouw Gautié de pianino in de leeskamer en bracht uit de rijke voorraad harer toneel-herinneringen een schat van schalkse liederen te voorschijn, die het gezelschap tot tien ure bijeen hielden. Natuurlijk bleef mevrouw Favrot niet in gebreke op te merken dat mevrouw Gautié zich waarlijk al te verdienstelijk maakte en een onrustige nacht zou doorbrengen, hetgeen de Zweedse beaamde, maar Osinsky had zulke vleiende complimenten als balsem voor de geslagen gewonde gereed dat de getroffene blijmoedig de pijlen op haar zag aansnellen. Ook het oude echtpaar ontveinsde niet dat de strekking der voorgedragen liederen alles behalve naar hun smaak was, en mevrouw Bersan bleef steeds op de uitkijk naar een geschikte gelegenheid om een uitweiding over `le bien et le mal' te beginnen. Evenwel, nauwelijks hadden zij een paar kernachtige woorden geuit, of hun overredingskracht leed reeds schipbreuk op de verleidelijke tonen der ontstemde piano en toen zij er een ogenblik in geslaagd waren de jonkman in hun midden te hebben, hief de zangeres een bekoorlijk lied aan met het refrein: `tout ga, vouz comprenez, ne me fait rien' en hun toehoorder ontsnapte om vlak bij de pianino te gaan staan. 65
Osinsky was tevreden en dronk met innig welbehagen zijn café noir en verscheidene glaasjes Curacao. Afleiding was het geneesmiddel dat hij voor zijn patiënt had uitgedacht, en voor het ogenblik werkte dit gunstig. Was hij er eenmaal in geslaagd hem enige dagen aan de overprikkelende invloed van het spel met toebehoren te onttrekken, dan zag hij kans hem te beduiden zijn geleden verlies als `fait accompli' aan te nemen en zo spoedig mogelijk dit oord van verleiding te ontvlieden. Ook deze avond vergenoegde hij zich niet met de rol van werkeloos toeschouwer, maar gaf enige Poolse liederen ten beste, na zich verontschuldigd te hebben over de weinige kracht van zijn stem. Zijn voordracht vergoedde echter ruimschoots dat gemis aan kracht. Meer nog dan mevrouw Gautié boeide hij aller aandacht en zelfs in de gang hielden de toevallig voorbijgaanden een ogenblik stil, ondanks het zwak geluid en de armzalige begeleiding, door de zonderlinge innigheid en de diepe weemoed van zang en zanger getroffen. Luide toejuichingen schenen de Pool ruimschoots te moeten belonen; toch verhelderde zijn oog niet, integendeel. Treurig staarde hij op de toetsen neer, die nog onder zijn lange, smalle vingers neergedrukt lagen, streek toen zijn blonde knevel neer en zuchtte: `arm vaderland, heel Europa had u moeten toejuichen en het heeft u in stukken gescheurd!' Slechts Parrigolos had deze weinige woorden vernomen en zij hadden hem nog meer belangstelling ingeboezemd voor de man, die hij toch reeds als een vriend had liefgekregen. Toen hij hem dus naar huis begeleidde, waagde hij de vraag: `Zou 't onbescheiden van mij wezen, mijnheer Osinsky, indien ik u verzocht mij het een en ander van uw vaderland te verhalen?' `Onbescheiden', antwoordde de aangesprokene, `integendeel, kom morgen tegen elf ure ten mijnent; is het weer gunstig dan zullen wij samen een toer maken, zo 66
niet, dan blijven wij te huis, en dan zal ik u van dat vaderland zo lang en zo veel vertellen als u zelf wil. Dan zal ik u doen zien wat menselijke gerechtigheid is; wat de liefde der vorsten voor hun onderdanen te betekenen heeft; wat meineed in de vorm van trouw, roof met de schijn van eerlijkheid, logen opgedrongen als waarheid is. Rousseau heeft gezegd: de maatschappij is de oorlog van allen tegen allen, en de geleerden hebben uitgemaakt dat hij ongelijk had. 't Is waar, hij had ongelijk, want de maatschappij duldt niet dat allen tegen allen strijden, maar wel dat de zwakke en edele door hebzucht, geweld en overmacht verpletterd en vaneen gescheurd wordt. Vergeef mij; ik laat mij medeslepen door bittere herinneringen. Morgen zal ik u kalm een geregeld verhaal geven. Heb dank voor uw belangstelling in het ongelukkige Polen.' Zo scheidden die avond de twee vrienden en de volgende morgen dacht Parrigolos geen ogenblik aan het Casino, maar stond ten elf ure voor Osinsky's deur, en vond hem gereed een gezamenlijke wandeling te ondernemen. Het doel van de tocht was de Turbie, een armzalig Frans dorp, hoog op de steile rotswanden gelegen, die Monaco van het vasteland afsluiten. Van beneden is de opeengedrongen, grauwe huizenmassa met haar nauwe, onzindelijke stegen niet eens zichtbaar, en onderscheidt men slechts een vooruitspringende rotspunt, waarop een bouwvallige toren uit de tijd der Romeinse heerschappij is overgebleven. De Turbie vormde toen een voorpost tegen de barbaren. Van boven is het uitzicht onvergelijkelijk schoon. Links scheidt een met olijven dicht begroei d dal, waarin het steile voetpad naar het kleine vorstendom kronkelt, de kale rotspunt van de hoge Mont-Agel, die het vergezicht op de gezegende kust van Noord-Italië gedeeltelijk onderschept. Rechtuit echter zwerft de blik vrij over het edele blauw der kalme Mid67
dellandse zee heen, waarop kleine, witte zeilen als lichtende sterren in de avondhemel blinken. Een vers geplukte roos gelijk, die in de stroom geworpen langzaam naar de oever is gedreven, schijnt Monaco met zijn gepleisterde huizen door de zonnegloed getint, half in het donker gebladerte der olijven verscholen, te drijven op het effen watervlak. `Laat ons een ogenblik dit heerlijk schouwspel genieten,' zeide Osinsky, toen een paar geduldige muilezels hen naar boven hadden gedragen daar het klimmen te veel van beider krachten vergde. `Wij zullen dan een plekje uitzoeken waar wij ons kunnen nederzetten en ik mijn beloofd verhaal kan beginnen. Een dergelijk plekje te vinden was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan, want evenals in Italië had ook hier de gemeente de loffelijke gewoonte, de natuur rondom haar dorp door het neerwerpen van vuilnis of door het oprichten van hoge muren dermate ontoegankelijk te maken, dat het landelijke ongetwijfeld zijn bekoorlijkheden grotendeels verloor. Evenwel, na lang zoeken vonden onze twee vrienden toch nog een paar stenen, die veilig tot zitplaats konden dienen en een ingesteld onderzoek bewees dat de omtrek tamelijk zindelijk was gehouden. Osinsky begon nu een geregeld verhaal van Polens noodlottige geschiedenis, niet door de ijskoude bril beschouwd van de historicus van professie, die met angstige gewetensnauwgezetheid zijn oordeel weegt en aarzelt wie gelijk te geven, omdat in de geschiedenis der mensheid geen gelijk en geen ongelijk bestaat, maar slechts drang en noodzakelijkheid. Osinsky's verhaal kreeg de heftige kleuren der partijdigheid. Het was een warm pleidooi voor een verloren zelfstandigheid, en juist daardoor slaagde hij er volkomen in de aandacht van zijn beschermeling de gehele middag bezig te hou9
68
den, zonder dat zijn onderwerp werd uitgeput. Ja, zelfs bleef er nog stof genoeg over voor verscheiden dergelijke dagen, en zo was dus dit uitstapje het eerste ener reeks van kleine tochten naar de Mont-Agel, Notre Dame de Laguet en andere punten der omgeving. Ook grotere toeren werden ondernomen, waaraan somtijds het gehele gezelschap deelnam, en, dank zij Osinsky, niettegenstaande de heterogene vrouwelijke elementen, bleef de algemene stemming vrolijk en vriendschappelijk. Het gevolg van zulk een voortdurend samenzijn was natuurlijk een grote mate van vertrouwelijkheid tussen de beide vrienden. Die vertrouwelijkheid was tot nog toe nagenoeg uitsluitend van Parrigolos' zijde gekomen, en Osinsky had zich bepaald tot het tonen zijner belangstelling. Het lag voor de hand, dat bij de jonge Griek eenmaal de begeerte ontwaken zou nader te weten wie eigenlijk zijn nieuwe vriend was, wat hij in Monaco en wat hij in 't algemeen uitvoerde. Het was op een der gezamenlijke wandelingen, dat Parrigolos de volgende woorden tot Osinsky richtte. `Veroorloof mij een vraag uit te spreken, die reeds enige dagen mij op de tong zweeft, maar die ik nog steeds heb teruggehouden, vrezende onbescheiden te zijn. Waaraan heb ik na onze toevallige kennismaking aan tafel de vriendelijkheid te danken, waarmede u mij dag aan dag gezelschap houdt ?' `Aha', antwoordde Osinsky, `een bedekte manier om mij te kennen te geven dat ik mij indring.' `Integendeel', riep zijn metgezel verschrikt uit, `ver van mij zulk een gedachte, maar het is mij onverklaarbaar welk genoegen u scheppen kan in een onderhoud met mij. U heeft de wereld ongetwijfeld van alle kanten bekeken, haar genot zowel als haar leed leren kennen. Ik weet van niets, heb mij enige dwaze droombeelden in het hoofd gehaald, en ben als een klein kind geschrokken, 69
toen ik zag dat de werkelijkheid aan mijn illusiën niet beantwoordde. Al wat ik vertel en al wat ik doe moet u onbeschrijflijk laf, onbeduidend, belachelijk voorkomen. `Waarde vriend', merkte de Pool glimlachend aan, `al te grote nederigheid is vermomde hoogmoed. Om je weinig vleiende mening te weerleggen dat ik mij bezondigen zou aan te grote belangstelling in een onwaardig object, zal ik je nu mededelen waarom ik zo zwaar op de hand geweest ben, dat je het recht meent te hebben mij er rekenschap van te vragen.' 'Maar...' `Geen verontschuldigingen; eens gezegd blijft gezegd. Ik heb de strekking van je woorden maar al te goed gevat. Verneem dan dat ik je gebruikt heb om een kleine wraak op de Bank te nemen. Als iemand geen enkel doel meer in het leven vindt, en toch de moed mist afstand te doen van het luttel aantal ademhalingen dat hem nog is toegedacht, dan moet hij zich een meer of minder schoon doel scheppen, al is 't maar om de tijd door te brengen. Erloschen sind die heitren Sonnen, Die meiner Jugend Pfad erhellt; Die Ideale sind zerronnen, Die einst das trunkne Herz geschwellt. Ik heb gespeeld en ik speel nog steeds, maar de déveine, die als een vampier zich aan mij heeft vastgeklemd, rust niet voordat zij haar slachtoffer ook van zijn vermogen zal ontdaan hebben. Een groot fortuin is in weinige jaren als een klein stofje in de bodemloze afgrond verdwenen die men de Bank noemt. Begrijp je nu,' zo vervolgde hij, eensklaps een luchtigere toon aannemend, `waarom ik wraak op die Bank wil nemen, begrijp je nu waarom het 70
mij een triomf zou wezen, wanneer ik tegenover die gevoelloos draaiende rouletbal het bewustzijn kon hebben: ik heb u een slachtoffer ontrukt, ik heb één speler van de rand van de ondergang gered?' De aangesprokene antwoordde niet. Geen doel meer in het leven. Bestaan omdat men de moed tot heengaan mist. Wat was zijn leed onbeduidend tegenover zulk een vernietiging. Een existentie zonder hoop, zonder begeerte, zonder banden heeft iets ijzingwekkends voor de jongeling, die nog in idealen leeft en nog meent dat hij elke dag een doel te verwezenlijken heeft. Opeens werd het hem duidelijk dat hij zichzelve bedrogen had en de tegenzin in het leven waardoor hij zich geheel overmeesterd waande slechts het gevoel van verslagenheid was dat na een eerste teleurstelling de zwakke neerdrukt wanneer hij een doel heeft nagejaagd, dat zijn krachten te boven gaat. Osinsky bemerkte dat zijn woorden indruk op zijn jonge vriend hadden gemaakt, al begreep hij niet juist van welke aard die indruk was. Hij trachtte er terstond gebruik van te maken en voegde er bij: `Het spel is erger dan de drank; 't is een vergif dat nog zekerder en nog spoediger lichaam en ziel verwoest, dat ons door de verschrikkelijkste folteringen verstompt en niet eens het tijdelijk genot gunt waarmede de drank zo gul is. Aan mij valt niets meer te bederven, maar onvergeeflijk zou het zijn, indien een jong leven als het uwe aan de doelloze angst werd ten offer gebracht of een ronddraaiend balletje in een zwart dan wel in een rood hokje zal neervallen. In de korte tijd dat wij samen zijn heb ik gelegenheid genoeg gehad om u te leren kennen als iemand, die voor iets beters in de wieg is gelegd. Ware ik in uw plaats, had ik een verstand als het uwe, een vaderland, een roem om voor te leven, voorwaar, ik zou mij schamen mijn levensgeluk van een ellendig spel af71
hankelijk te maken.' Die woorden misten hun uitwerking niet. 't Was of er opeens een straal van ontwakend leven uit het matte oog van de Griek blonk. Een plotselinge ontroering deed hem overeind springen en Osinsky's hand grijpen. `Ja', riep hij uit, `u heeft gelijk. 't Is dom, 't is laf een leven te bederven, dat nog nuttig kan zijn. Wie weet welk doel mij nog wacht, en welke loopbaan ik met enige volharding mij openen kan. Hier verstompt de geest, hier verzwakt het lichaam, hier verslijt een mens zonder te dienen. U heeft gelijk; dank voor uw woorden. Ik moet, ik wil iets betekenen in de wereld.' Osinsky was verblijd en verbaasd tevens. Alles scheen gewonnen te zijn. Op de regeling der geldzaken stelde hij zich voor later terug te komen, wanneer zijn vriend nog meer tot kalmte was weergekeerd en de gezondheid nog verder was hersteld. Voor het ogenblik was het reeds een verblijdend feit dat de koortsen sinds enige dagen waren opgehouden, dat zijn oog kalmer stond en dat hij weer een opwelling had gekregen om krachtig zijn vorig leven te hervatten. — Voor alles moest hij uit Monaco en het toeval scheen ook hierin te willen voorzien. Diezelfde dag ontving Parrigolos een brief van een zijner vrienden, die eveneens om gezondheidsredenen naar de Cornice was gezonden en te Cannes vertoefde. Er werd dus besloten dat hij de volgende morgen naar Cannes zou sporen om zijn vriend te bezoeken. Zonder een bepaalde raad te geven wist Osinsky de verschillende voordelen ener samenwoning van twee vrienden in den vreemde zo breed uit te meten, dat Parrigolos uit zich zelve voorstelde naar Nizza of een andere plek te verhuizen om de verdere tijd van zijn verblijf in dit gezegend klimaat niet meer in eenzaamheid door te brengen. De volgende morgen zag Parrigolos de toekomst niet 72
meer zo optimistisch in. Zijn geestdrift was vervlogen, en had weer plaats gemaakt voor de gewone ontevredenheid over zich zelve. Zijn zwakke zenuwen misten de veerkracht zijn kloeke besluiten ten uitvoer te brengen. Hem ontbrak die gestadige zelfbeheersing zonder welke een mens de speelbal van omstandigheden en opwellingen is, terwijl hij nooit het doel bereikt dat hem in een ogenblik van opwinding als zijner waardig voor ogen zweefde. Het bewustzijn van dat gemis had hem in zijn eigen schatting dermate doen afdalen, dat hij aan de ene kant het laatste greintje zelfvertrouwen er bij had verloren, aan de andere kant gereed was de eerste de beste gelegenheid aan te grijpen om desnoods door een dwaasheid te doen zich zelve diets te maken dat er toch nog enige wilskracht in hem was overgebleven. Wat was de reden dat hij minstens een half uur te vroeg zijn woning verliet om naar het station van Monte-Carlo te wandelen? De weg liep langs het Casino. Het spel was juist begonnen toen hij het plein bereikte waarop het zo vroeg in de morgen nog zeer stil toeging. Evenwel, de portier was reeds op post en nu en dan sloegen de glazen deuren achter een binnengetreden speler toe. Indien juist heden, juist op dit ogenblik de fortuin hem eens gunstig ware. Wie kon 't weten of hij niet door voorbij te gaan de laatste gelegenheid verzuimde opeens zijn verlies te herstellen? Een altijddurende déveine was immers een onmogelijkheid. Door één zet te wagen kon hij ten minste de proef nemen of vandaag zijn inspiratie beter was dan voorheen. Nog een half uur tijd bleef hem over voordat de trein zou vertrekken. Wat anders met dit half uur aan te vangen? Hij gaat de trappen op, treedt de speelzaal binnen.., en zet op. 73
Het was sedert ettelijke dagen niet gebeurd dat Osinsky zo lang te bed bleef liggen. Reeds geruime tijd hadden de zonnestralen door de slecht gesloten zonneblinden heen brede lichtstrepen op zijn dekens getekend en nog altijd lag hij met de handen onder het hoofd mijmerend voor zich uit te staren. Het waren geen onaangename overdenkingen die hem bezighielden. Naar Cannes zweefden zijn gedachten heen, en begeleidden er zijn jonge vriend op de zonnige najaarsdag. Hij was tevreden over zich zelve dat hij de patiënt weer geestelijk en lichamelijk tot rust had gebracht, en twijfelde niet aan een radicale genezing. Zodra de zenuwoverprikkeling had opgehouden was de koorts geweken en had de snelle afwisseling van dodelijk bleek en scherp afgetekend rood plaats gemaakt voor een gelijkmatiger middentint terwijl ook de ogen veel kalmer stonden dan te voren. Thans kwam het er nog op aan hem voor goed van de verleidelijke speeltafel te verwijderen en daartoe moesten zijn schulden worden afbetaald. Gaarne had hij zelf in de bres gesprongen, de edelmoedige Pool, maar zijn middelen hadden vooral in de laatste maanden deerlijk geleden. Hij bezat echter in Italië edelmoedige vrienden op wie hij genoegzaam kon rekenen om in dit geval hun hulp in te roepen. Hij bedelde ongaarne, en zou 't voor zich zelve nooit doen, maar voor een ander: dat maakte een verschil. In hun handen zou Parrigolos nog altijd beter af zijn dan in de klauwen der woekeraars bij welke hij om bijstand had aangeklopt. Hij nam zich voor die middag een brief daarover naar Milaan te schrijven en peinsde op welke wijze hij de overblijvende uren van de dag nuttig voor zijn beschermeling kon besteden. Lucie — ja — Parrigolos had zich wel laten ontvallen dat hij niets meer om die vrouw gaf, maar als zij in een van haar overmoedige buien het weer eens in 't hoofd kreeg hem aan te lokken, dan — 74
Beter was 't haar over te halen de jonge Griek geen blik meer waardig te keuren. Hij was immers arm. Wat had een vrouw als zij aan een décavé? Met het voornemen de gevierde schone in die zin te bepraten stond hij eindelijk op, kleedde zich langzaam aan en begaf zich eerst naar een koffiehuis om zijn ontbijt te gebruiken. Wanneer geen bijzondere omstandigheden hem er toe brachten een dejeuner á la fourchette te gaan nemen vergenoegde hij zich meestal met een café au lait en een paar beschuiten totdat de etensbel van het hotel de Londres luidde. Een opmerkzaam toeschouwer zou het echter als een teken van iets bijzonders opgemerkt hebben, dat hij heden een courant ter hand nam en zich onder het koffiedrinken met de politiek scheen bezig te houden. Toch was dit maar schijnbaar. Zijn gedachten waren in geen der hoofdsteden waarvan hij de telegrammen opzocht, maar dwaalden nog altijd tussen Monaco en Cannes. Het verbaasde hemzelve te bemerken hoe groot zijn belangstelling was in iemand, wiens bestaan hij voor weinige weken niet eens vermoedde. Hij vergat zelfs de gewone kortademigheid die hem het opklimmen naar MonteCarlo zo bezwaarlijk maakte. Waarschijnlijk was Lucie in het Casino. Zo niet dan zou hij aldaar in allen gevalle haar komst afwachten. Spelen wilde hij niet. Waarom de aangename stemming weer te verstoren? Hij kon immers best zonder te spelen enige uren in de salons doorbrengen. Wat was zijn leven meer dan een doelloos doorbrengen van uren en dagen? Tegelijk met een groot aantal vreemdelingen, die juist door de trein uit Nizza waren aangevoerd, trad hij de vestibule en de speelzaal binnen. Het was er langzamerhand voller geworden en onophoudelijk klepte de deur achter nieuwe gasten toe. Lucie was er nog niet. In afwachting zou hij zich bezighouden met het volgen van enige grote spellen. Doch op eens, de menigte om de 75
tweede roulette-tafel monsterend, bemerkte hij vlak tegenover zich de jonge vriend, die hij ver van Monte-Carlo waande. Met beide handen op het groene kleed leunend, de ogen onbewegelijk op het draaiende cijferblad gericht, stond Parrigolos over de tafel heengebogen. Hij had dus zijn belofte nu al gebroken en aan de eerste verleiding geen weerstand kunnen bieden. Reeds geruime tijd moest hij bezig zijn, want een grote hoeveelheid goud lag voor hem op tafel en zijn vingers omklemden enige samengefrommelde bankbriefjes. In een eerste opwelling van drift wilde Osinsky hem bij de arm grijpen en de lafheid van zulk een handelwijze onder het oog brengen, maar de toorn, die een ogenblik in zijn oog gloeide, veranderde in een uitdrukking van bitterheid en de bitterheid maakte weldra voor diep medelijden plaats. Wie was ook beter dan hij in staat de macht van een hartstocht naar waarde te schatten, die zoveel krachtiger geesten getemd en verlamd had dan de zwakke Griek? Trotse eiken had hij ondermijnd en neergeveld; was 't wonder dat de zwakke slingerplant, zodra zij een steun miste, was neergevallen in het vuile zand en reeds vergeten had dat zij nog weinige ogenblikken geleden van zo hoog op de wereld had neergezien? De koortsachtig rode kleur was op zijn wangen teruggekeerd, grote droppels zweet parelden op zijn voorhoofd en zenuwachtig woelde hij door het gewonnen goud rond als kon die aanraking het gisten van zijn bloed doen bedaren. Noch van zijn vriend, noch van het omringend publiek scheen hij iets te bemerken. Reeds had zijn spanning veler aandacht getrokken. Men fluisterde, wees, gluurde, maar zijn blik rees geen seconde van de cijfertafel omhoog. Toch gebeurde thans wat hij het meest vreesde, hij werd belachelijk; tenminste men lachte. Bij elk nummer dat uitkwam, welde er een hoorbare zucht uit zijn borst op, en bij elke zucht werd er geglimlacht en zelfs hardop ge76
lachen. Hij bespeurde er echter niets meer van. Osinsky had gelijk: `het spel is erger dan de drank. Het is een vergif dat door de verschrikkelijkste folteringen langzaam verstompt, en niet eens het tijdelijk genot gunt waarmede de drank zo gul is.' Het vergif woelde sterk in het jong maar zwak zenuwgestel rond. De Pool begreep dat het dwaasheid zou wezen hem wakker te schudden, terwijl de fortuin nog gunstig was. Bovendien, zo lang een speler wint kan men hem gerust zijn gang laten gaan. De meesten zijn angstvallig in het geluk. De onverschrokkenheid, die tot dolzinnige roekeloosheid overslaat, vangt eerst in het verlies aan. Zijn besluit was dus genomen. Na de eerste verloren slag van enige betekenis zou hij zijn jonge vriend bij de arm grijpen en hem desnoods op enigszins gewelddadige wijze uit de zaal verwijderen. Zo stond hij een groot half uur vlak tegenover hem en werd niet opgemerkt. Daar gingen de deuren open, en vrolijk als altijd trad Lucie met haar waaier wuivend de zaal binnen. Met een vluchtige blik monsterde zij het aanwezige gezelschap en bemerkte terstond de jonge Parrigolos, die wel in het oog vallen moest, daar iedereen zich tegen over hem trachtte te plaatsen en niemand zich dicht naast hem waagde. Beruchte spelers oefenen altijd die zonderlinge, tegelijk afstotende en aantrekkende kracht uit, welke te verklaren is uit de nieuwsgierigheid der omstanders hen gade te slaan en de vrees van zelf in het oog te lopen door naast hem te blijven. Parrigolos keurde haar evenmin als Osinsky een enkele blik waardig. Een ogenblik keek Lucie hem van ter zijde met een zonderlinge uitdrukking aan, zij scheen een plan te beramen. Niet lang genoeg echter duurde dit om Osinsky de tijd te geven tot haar door te dringen. Toen trad zij met een snelle stap recht op hem toe en drukte hem midden onder de spelers een klinkende kus op het brandend gelaat. 77
Als had een adder hem gebeten sprong de jonge man op zijde. Nog donkerder werd de gloed die reeds op zijn magere wangen lag. Hij keek op, ontdekte Lucie's levendige, bruine ogen strak op de zijne gericht, ontdekte de fluisterende, grinnikende menigte en sloeg onmiddellijk de blik weer op het groene kleed neder. `Je hebt nu lang genoeg gestreden, mijn waarde. Ik ben tevreden en zal je belonen. Neem je geld op en geef me een arm. Ik moet vandaag naar Nizza. Als je lief wilt zijn mag je mij vergezellen.' Geen woord kwam over zijn lippen. Werktuigelijk nam hij zijn goud op, liet zich bij de arm nemen en strompelde de zaal uit, meer aan een zieke die weggevoerd wordt gelijk, dan aan een gelukkige speler die op eenmaal de grillige fortuin met haar liefste glimlach begenadigt. Osinsky staarde hem somber na en mompelde: verloren. Toen wierp hij drie louis op zwart en won die dag zes-
honderd franken. De volgende morgen was Osinsky reeds ten elf ure in het Casino aanwezig, in de zekere afwachting dat Parrigolos zijn werk van gisteren zou trachten voort te zetten. Die verwachting werd niet vervuld. Noch in het Casino, noch in het café, noch te huis was de jonge Griek te vinden. De tweede dag trof Osinsky hem wederom niet op Monte-Carlo aan en wenkte hij een rijtuig om weer naar zijn woning te rijden. In de stoffige gang van het meer dan eenvoudige huis kwam de eigenares hem reeds tegemoet, blijde dat zij haar nieuws ten minste aan een belangstellende kon luchten: mijnheer was vanmorgen ziek te huis gekomen; een hevige koorts had hem aangegrepen en op dit ogenblik lag hij buiten kennis. De dokter was er reeds geweest en had een drank voorgeschreven; na een paar uren zou hij terugkomen. Zij had terstond enige maatre78
gelen van ogenblikkelijk belang genomen: te weten een glas water naast zijn bed gezet, maar verder lieten haar huishoudelijke zorgen niet toe dat zij er de oppassing van een zieke bij waarnam. Daarin moest dus voorzien worden. Mijnheer Osinsky scheen de enige vriend van mijnheer te zijn. Zij had gedacht dat hij wel raad zou schaffen. Osinsky schrok niet. Er zijn mensen die niet meer schrikken kunnen. Het leven heeft hen te veel aan onaangename verrassingen gewend. Zwijgend klom hij langzaam de trap op en trad het kamertje op de derde verdieping binnen, waar Parrigolos zo menig bang ogenblik alleen had doorgeworsteld. Het zag er onvriendelijk daarbinnen uit. Het kleed met de grote gaten waardoor de rode stenen te voorschijn kwamen, het verveloze bed, de gebroken waterkan en de groene spiegel, waarvan drie vierde deel het foeliesel had verloren, alles was even haveloos en vervallen. Met een hoogrode kleur op het gelaat lag de zieke onder de grauw verkleurde bed-deken te hijgen, nu eens stil, dan weer woelig en enige onsamenhangende woorden uitstotend. Opeens rees hij overeind, hield heftig gesticulerend een onbegrijpelijke rede tegenover een denkbeeldig persoon, die zich aan het voeteneind scheen te bevinden, viel toen weer achterover en trachtte het dek van zich af te werpen. Toen Osinsky dit verhinderde, keek hij hem een ogenblik aan, maar herkende hem niet. De Pool besloot vooreerst de komst van de dokter af te wachten en dan te zien wat er gedaan kon of moest moorden. Hij begreep echter ook zonder dokter dat hier de zaken een slechte wending hadden genomen. De geleerde liet lang op zich wachten. Op derde verdiepingen geschiedt zulk dikwijls. Toen de zwaargebaarde kaalhoofdige de zieke door zijn fijne bril enige ogenblikken nadenkend had beschouwd en zijn pols gevoeld,
79
wendde hij zich met een bedenkelijk gezicht tot Osinsky: `U is de enige vriend die mijnheer in Monaco heeft?' Osinsky, die door de derde verdiepingsgroet des geleerden tamelijk ontsticht was, antwoordde koel: `Ik geloof zo.' `Dit kon wel eens slecht aflopen. Het mannetje is zwak en de koorts buitengewoon hevig. Zijn zenuwgestel schijnt in de laatste tijd veel te lijden gehad te hebben. Irritatie, door het spel waarschijnlijk. Als die koorts niet wijken wil... Enfin, wij willen hopen... Zeker als borstlijder herwaarts gestuurd. 't Is onverantwoordelijk zulke delicate zenuwgestellen hierheen te zenden. Stuur ze naar Pisa en 's zomers naar een Zwitserse bergtop. — Hier is 't recept. Om 't uur. Morgen kom ik terug. Er moet gewaakt worden. Ik heb de eer u te groeten.' Met een luchtig knikje verliet de ziekentrooster het vertrek. Zijn tegenwoordigheid werd elders vereist. Misschien wel op een eerste verdieping. Osinsky wilde schellen om iemand naar de apotheker te zenden, maar een schel was niet aanwezig. Er bleef hem dus niets anders over dan de vier trappen af te dalen, met het vooruitzicht die nog eens hijgend te kunnen opklimmen. De dochter der huisvrouw bleek voor een frank bereid het drankje te gaan halen, hoewel mijnheer wel weten moest dat er geen bediening onder de huurprijs van de kamer begrepen was. Toen een tweede frank ook de toekomst van het volgend drankje verzekerd had, trok de Pool weer naar boven en zette zich op de enige matten stoel die het vertrek rijk was, bij het ziekenbed neer. Hij wist bij ondervinding hoe vreselijk het is alleen in den vreemde ziek te zijn en welk een lafenis dan het gelaat van een vriend kan aanbrengen. Innig medelijdend rustte zijn blik op de zieke en het waren bittere gedach80
ten welke die aanblik in hem opwekte en zijn lippen fluisterend uitten: `Arm, zwak schepsel. Zo zijt gij de baan dus reeds ten einde gesneld en wat hebt gij bereikt? Weldra is uw strijd uitgestreden en wat hebt gij veroverd? Die krachtig uitgerust de kamp aanvaardt en het onderspit moet delven, heeft ten minste eenmaal het heerlijk ogenblik gekend waarin hij aan een overwinning geloofde, maar verschrikkelijk is het ongewapend op de vijand te worden ingejaagd, met geen ander doel dan te vallen opdat het immer voortrukkend mensdom over u heen zou kunnen schrijden. Gij hebt het gevoeld dat zulk een lot het uwe was, en toch dreef het leven u voort, en drukte u de sporen in de zij, als een ruiter zijn ros in het dichte slaggewoel. Met wanhoopswaanzin wierpt gij u midden in het vuur en vielt. Arme vriend, die meende voor lauweren te kampen. Wist gij dan niet dat de geschiedenis slechts de namen van de weinige aanvoerders der veldslagen bewaart, en dat de namen der duizenden door wier bloed de glorie werd betaald in de eeuwige stroom verdwijnen als zandkorrels in de oceaan? En wat zullen de enkelen doen die gij vrienden, die gij bloedverwanten hebt genoemd? U beschuldigen, u veroordelen en waarom? Omdat gij naar de sterren hebt durven grijpen en uw arm te kort bevindend om die hoge hemellichten te bereiken, de hand in vuil slootwater gedompeld hebt waar gij hun verkleurd beeld ontwaardet. Alsof zij beter en verstandiger zijn, die angstig de handen terughouden, alleen uit vrees voor het ongedierte in die sloot!' De laatste zonnestralen maakte hij zich ten nutte om twee brieven te schrijven op en paar velletjes postpapier die hij zonder enveloppen in een lade vond. Toevallig kende hij het adres van Parrigolos' moeder daar hij een paar malen de brieven van zijn vriend op de post had bezorgd. Op het eerste vel schetste hij de ge81
vaarlijke toestand van de zieke en voegde er de belofte bij hem met zorg te zullen verplegen. Op het tweede meldde hij zijn overlijden. Zijn voornemen was ze met enige uren tussenpoos te verzenden als de dood zijn arbeid had volbracht. Aan een overkomen der oude vrouw viel toch reeds niet meer te denken. Eerst tegen de avond kwam de zieke tot bewustzijn terug en herkende hij zijn vriend. Het rood zijner wangen was toen in een dodelijk bleek veranderd, en ijskoud was de hand die Osinsky een ogenblik in de zijne drukte. `Vergeef mij', zei Parrigolos met zwakke stem, `ik kon niet anders... Ik heb u immers altijd gezegd dat ik laf en zwak was!' `Geen zorgen', antwoordde Osinsky, `je hebt gewonnen, dat is voor het ogenblik immers het voornaamste. Wees kalm, dan zal ook de koorts spoedig ophouden.' `Ja, ik heb gewonnen en Lucie.... 0! ik heb u veel van haar te vertellen, maar een andere keer, ik ben nu te moe. -- Ik ken haar thans. Ik wist het de eerste dag reeds dat ik haar lief zou hebben. — Zij verlangt slechts haar leven te veranderen. — Een ellendeling heeft haar verleid, maar nu wordt zij mijn vrouw... 0! ik ben zo gelukkig als ik nog nooit...' `Stil, stil, mijn beste. De dokter heeft u de meest volkomen rust voorgeschreven.' Een hevige hoestbui had de zenuwachtige haast reeds gestuit waarmede Parrigolos zijn mededelingen deed. Benauwd reutelde de slijm in de kranke longen. Osinsky gaf hem een lepel van zijn drank in en vermaande hem nogmaals rustig te blijven. `Ja, ik ben ziek,' fluisterde Parrigolos, weer achterover in zijn kussens nederzinkend, `ik voel het. Mijn hoofd is licht en vermoeid. Als zij weet dat ik ziek ben zal zij hier willen komen om mij op te passen. Zorg dat zij er niets 82
van te weten komt. U kan voorgeven dat ik naar Cannes ben om mijn vriend op te zoeken.' `Wees gerust; zij zal er niets van vernemen voordat je 't haar zelf zegt. Drink nu nog eens en tracht te slapen. 't Is thans mijn tijd. Tot morgen dus. Beterschap.' Osinsky reikte hem nog eenmaal de hand die de zieke met warmte drukte, en verliet toen het vertrek. Hij ging echter niet naar huis, maar waakte in een aangrenzend vertrek dat toevallig onbewoond was. De volgende dagen gingen op dezelfde wijze voorbij. Osinsky waakte 's nachts, en wist van de vrouw des huizes te verkrijgen dat haar tienjarige zoon enige uren over dag bij het bed bleef, gedurende welke hij door een korte slaap weer nieuwe krachten voor de nacht vergaarde. Het gesprek liep uitsluitend over Lucie. Zij zou zijn vrouw worden al was zijn moeder er ook tegen; dit stond vast. Hij kende haar, en de wereld mocht op haar schelden, zijn vertrouwen wankelde niet. Osinsky sprak hem niet tegen. Hoe gevleid voelt zich een man door het geloof dat een vrouw voor hem alleen leven wil. Is die vrouw bovendien een gevierde cocotte dan is zijn vaak gestreelde ijdelheid alleen reeds voldoende hem tot de overtuiging te brengen dat hij smoorlijk verliefd is. Intussen zag Osinsky maar al te duidelijk dat de vrees van de dokter werd bewaarheid. De toestand van de zieke ging hard achteruit. Steeds magerder werden de ingevallen kaken, steeds doorzichtiger het fijne oor en de dunne handen, steeds schitterender het blauwe oog. Een vliegende tering ontroofde aan de jonge man het laatste beetje kracht dat hem nog was overgebleven, en het zwakke lichaam werd in korte tijd geheel gesloopt. De zieke zelf vermoedde daarvan niets. Integendeel waande hij zich elke dag krachtiger, en maakte honderden plannen voor de toekomst, waarin Lucie immer de hoofdrol speelde. 83
De dokter kwam en de dokter ging, maar de koorts verliet haar slachtoffer niet meer. Nog eenmaal sprak Osinsky de geleerde aan. Hij vroeg niet of er nog beterschap was, maar alleen of de zieke nog veel zou moeten lijden. De dokter haalde de schouders op en mompelde iets van een paar benauwdheden. `Is het niet mogelijk die te voorkomen door bijvoorbeeld het eind op een zachte wijze enigszins te verhaasten?' Een verontwaardigde blik was het enig antwoord dat die vraag werd waardig gekeurd. `De wetenschap is wreed', mompelde de Pool en ging weer bij het bed zitten afwachtend of de natuur medelijdender zou wezen. De natuur was medelijdender. Zij liet de dunne verteerde levensdraad nauw hoorbaar afknappen. Dezelfde avond nog werd de polsslag flauwer en flauwer, en trok de dood zijn grauwe sluier over het jeugdig aangezicht henen. Nog eenmaal rees de zieke in een lichte aanval van benauwdheid met wijd geopende ogen en mond overeind, toen haalde zijn borst pijnlijk reutelend de laatste ademtocht naar binnen en het bleke hoofd viel slap achterover in de kussens neer. Osinsky drukte zacht de oogleden toe en bleef peinzend staren op de starre trekken van de ver van zijn vaderland heengegane, van het moedersliefje dat alleen in den vreemde moest bezwijken. Hij hoorde 't niet dat buiten de koetsiers schreeuwden en bellen rinkinkelden; hij zag het niet dat de schijnsels der voorbijsnellende lantarens over de grauwe zoldering dansten. Waar dacht hij aan, hij, de balling, de eenzame zwerver? Eindelijk sloeg hij het laken over het marmerkoud gelaat, en sprak zacht bij zichzelve: `Daar ligt hij. Vol idealen trad hij het leven binnen. Onbegrensd genot en 84
hoogste roem dorst zijn hart begeren. Toch bracht hij 't niet verder dan tot een armzalig speler en heeft hij zich tevreden gesteld met de liefkozingen ener veile deerne... — Zo zijn er meer.'
85
Mastazza Die Flammen werden Asche, Das ist das End' vom Lied. Scheffel
Monaco kent geen seizoen. Carlsbad evenmin, want, zoals de vele chronologische, topografische, statistische en diätetische gidsen van laatstgenoemde plaats beweren: de ziekte vraagt er zelden naar of de tijd, waarin zij uitbreekt, geschikt of ongeschikt is voor een genezingskuur. Toch is het aantal spelers des zomers op Monte-Carlo al even gering als het aantal lijders 's winters in Carlsbad. Het ziekteverloop van de speelmanie bestaat gedeeltelijk in een sterk verhoogde warmte -uitstraling, en de zomerhitte der Cornice werkt belemmerend op dit proces. Vandaar, dat tegen het eind van april de salons van het Casino met de dag lediger worden en weldra drie van de vijf speeltafels voortdurend onder het laken verborgen blijven, waaronder zij des winters gewoon zijn alleen de nacht door te brengen. Op het ogenblik van de aanvang van dit verhaal was echter de zomer nog in het geheel niet zo dicht op handen. Wel gaven de zwellende knoppen der azalea's, rhododendrons en camelia's reeds een voorsmaak van de betoverende kleurenpracht die de Cornice in het voorjaar tentoonspreidt, maar de grauwe wolkenmassa's die haastig naar zee trokken, de koude winden, die ze voorwaarts dreven, en vooral de dichte plasregens, welke diepe geu86
len in de zorgvuldig onderhouden wandelpaden groeven, vertelden maar al te duidelijk dat de wintervorst in Europa zijn scepter nog niet had neergelegd. Zo waren dan ook de salons nog druk bezocht, en alleen tussen elf en twaalf, vijf en zeven uur zaten aan twee tafels messieurs les employés du trente-et-quarante et messieurs leurs collégues de la roulette met de handen over elkaar geslagen in die eigenaardige houding, welke alleen een croupier weet aan te nemen, tegelijkertijd over de rand van de speeltafel heengebogen en leunend tegen de rug van zijn stoel. De bel van het hotel de Londres had voor de tweede maal geluid, en de laatste rukken van de kleine, driftige Italiaan brachten nog enige korte waarschuwende galmen voort, toen Osinsky de eetzaal binnenstapte. Monsieur Eugène groette hem uiterst beleefd, nam hoed, stok en de dunne plaid, die als winterjas dienst deed, in ontvangst, schoof een stoel uit, reikte een menu aan, en onze vriend las wat hij reeds zo menige avond gelezen had: Potage tapioca, petites bouchées á la Reine enz. Toch was niet alles bij het oude gebleven. Wie Osinsky in het vorig najaar en ook in de winter nog had gadegeslagen, zou zich nu verwonderd hebben over de onverschilligheid waarmede hij het langzaam aangroeiend gezelschap bejegende. Osinsky was een van Monaco's stamgasten, en bemoeide zich dientengevolge weinig met de vluchtige bezoekers die het voorjaar er pleegt aan te brengen. Zodra de winter voorbij was, en het gezelschap, waarmede hij enige maanden had doorgebracht, naar zijn haardsteden terugkeerde, zonderde hij zich meer en meer af, en hield zich alleen nog met de weinige hardnekkigen op, die tot aan of in de zomer hun verblijf in het vorstendom rekten. In het hotel de Londres nu was de dove Belg de enige vertegenwoordiger dezer species, en daar een luidruchtig gesprek niet in Osinsky's smaak 87
viel, verdiepte hij zich liever in het bekende menu, verschanste zich in zijn waardigheid en zweeg. Dit belette evenwel niet dat hij zeer goed de komst van drie nieuwelingen aan tafel opmerkte, te weten: twee jeugdige Fransen wier uitspraak hen als Marseillanen deed kennen, benevens een jong man met dicht zwart haar, zwarte knevel en gele gelaatskleur, wiens eigenaardige Franse taalfouten de Italiaan verrieden. Het lag niet in Osinsky's aard terstond met iedereen aan te leggen, en het lag evenmin in zijn uiterlijk een ander tot spoedige kennismaking te verleiden. Toen echter het gesprek van het tegenover hem zittend drietal over vrouwen in 't algemeen en over een bepaalde, zeer belangwekkende vrouw in het bijzonder begon te lopen, spitste hij eerst de oren als een strijdros dat een bekend trompetsignaal verneemt, en zocht toen naar een gelegenheid met zijn overburen kennis te maken. Een man als onze Pool maakt de gelegenheid wanneer zij zich niet van zelve voordoet. In een ogenblik van stilte wendde hij zich tot de Italiaan met de woorden: `Neem mij niet kwalijk dat ik zo onbeschaamd ben ge naar uw gesprek te luisteren, en thans de vrijheid-west neem mij er in te mengen, maar, daar ik tamelijk wel op de hoogte ben van Monaco's vrouwenpersoneel, interesseert het mij bijzonder te weten welke schone door u wordt bedoeld. Misschien komt mijn vraag u onbescheiden voor, maar ik meen dat een dergelijk onderwerp door zijn aard vatbaar is voor een publieke behandeling.' De woordspeling ging op, men lachte en de kennis was gemaakt. `Volkomen juist mijnheer,' antwoordde de Italiaan. `Indien u Monaco's vrouwen zo goed kent zal u ons stellig met enige inlichtingen van dienst kunnen zijn. Veroorloof mij eerst u mijn kaartje te overhandigen opdat wij tenminste elkanders namen kennen.' 88
Uit de hierop volgende ruiling van kaartjes bleek dat de zoon van het zuiden Mastazza heette en de beide Fransen Pierre Rollin en Amédée Berlis. Het verdere gesprek bracht aan het licht dat alle drie hun studiën voor ingenieur voltooid hebbende een gezamenlijk reisje deden, half voor genoegen, half met het plan een gelegenheid te vinden de verkregen kundigheden in praktijk te brengen. Voor dit laatste doel trokken zij naar Genua, waar het gemeentebestuur voornemens was een nieuwe haven te bouwen, en voor het eerste waren zij overeengekomen enige dagen op Monte-Carlo door te brengen. De vrouw waarover thans het gesprek liep was een schone die voor de aanvang van het Casino de opmerkzaamheid van Amédée Berlis had gaande gemaakt. Mastazza had de draak gestoken met de bewondering van zijn vriend en aan de fee met rood haar en schele ogen alle recht op schoonheid ontzegd. Berlis had daarop ijverig haar partij genomen en beweerd dat het haar kastanjebruin en niet rood van kleur was, dat de ogen niet scheel zagen maar alleen lonkten, hetgeen juist een teken van schoonheid zou zijn. Rollin had zijn vriend gelijk gegeven door de verklaring dat de gehele verschijning iets bijzonder innemends had, en er bovendien de bewering aan toegevoegd dat deze vrouw 'une personne comme il faut' was. De heethoofdige Mastazza, die zich eerst driftig had gemaakt over de zonderlinge opvatting die zijn vrienden van schoonheid hadden, was daarop in lachen uitgebarsten `Comme il faut? Zij?'... Dit was al te onzinnig! Hij wedde om een fijn souper dat zij een cocotte was even goed als de rest. `Top' hadden de vrienden geantwoord, `maar hoe zal je dat bewijzen?' `Dat zal ik bewijzen door mij binnen weinige dagen van haar gunsten te verzekeren.' Voor iemand die geen noemenswaardig fortuin bezat, 89
was dit stout gesproken. Nog stouter klonk de bijvoeging dat hij niet van plan was er meer voor uit te geven dan de prijs van enige mooie ruikers, en misschien van één fijn diner. Nu was het bekend dat Mastazza bij het schone geslacht zeer hoog aangeschreven stond en dat zijn eerste liefdesavontuur reeds door ettelijke andere gevolgd was. Dit had de beide Fransen dus tot voorzichtigheid moeten nopen. Aan de andere kant echter was het ook bekend dat Mastazza bijzonder lichtzinnig was in het aangaan van weddingschappen en dat hij reeds menige fijne fles aan deze overmoed ten offer had gebracht. De weddingschap was juist aangenomen toen Osinsky aan het gesprek deel nam. De beschrijving der schone bracht hem in 't geheel niet op het spoor wie de bedoelde wezen kon, en hij vroeg vergunning de heren na afloop van het diner naar het Casino te mogen vergezellen, opdat zij hem de persoon in kwestie zouden aanwijzen. Die vergunning werd bereidwillig verleend. Nadat de café noir met het vereiste aantal pousse-café gebruikt was, liet het viertal een rijtuig voorkomen dat hen in een stortregen naar het Casino overbracht. Vergeefs wandelden zij de speelzalen tweemalen op en neer. Van de besproken schone was niets meer te bespeuren, ook in de concertzaal vertoonde zich onder geen enkele hoed de gezochte rode of kastanjebruine haarkleur. De Pool stelde voor ook de leeszaal `pour acquit de conscience' met een blik te vereren, ofschoon hij twijfelde dat een dame van de soort waartoe waarschijnlijk de gevraagde behoorde zich aan lezen te buiten zou gaan. `Met politiek bemoeien zij zich weinig,' voegde Mastazza er bij. Toch vergisten zij zich ditmaal beiden en ontwaarde Amédée Berlis het voorwerp zijner bewondering aan een der lange tafels, gebogen over een Frans nieuwsblad. 90
Osinsky herkende haar terstond, maar op zijn gelaat was teleurstelling en verwondering te gelijk te lezen, toen hij uitriep: `liens, c'est Laure!' Natuurlijk waren de drie vrienden verlangend de oorzaak zijner verbazing te leren kennen. Hun vragende blikken ontlokten hem de volgende verklaring: `Mijne heren, ik ken deze vrouw inderdaad al valt zij — althans al viel zij tot heden — niet onder de soort welke ik u aanduidde met de naam van Monaco's vrouwenpersoneel. Indien het mij echter vergund is u een welgemeende raad te geven, zie dan van uw weddingschap af en laat u niet met haar in.' Een dergelijke, welgemeende raad was olie in het vuur. Osinsky had dit moeten begrijpen. Wie is er die jong en gezond, vrij wel onbekend met Monaco's voetangels en klemmen, afziet van een avontuur met een mooie, jonge vrouw om geheimzinnige redenen, die juist haar bekoorlijkheid nog verhogen? Wel verklaarde Berlis zich bereid de weddingschap als niet gedaan te beschouwen, omdat hij vreesde zijn vriend in moeilijkheden te zullen brengen, maar Mastazza wilde niets daarvan horen, bleef stout op zijn stuk staan en verzocht Osinsky alleen hem mede te delen waarop zijn welgemeende raad berustte. `Wees zo goed', antwoordde de Pool, `eens achter haar om te wandelen en te zien wat zij op dit ogenblik bezig is te bestuderen.' Mastazza deed wat hem gevraagd werd en kwam met het bericht terug dat zij een prijscourant van effecten voor zich had. `Dat dacht ik wel', zeide Osinsky, `en daarom raadde ik u elke toenadering tot haar af. Voor die vrouw heeft slechts het geld waarde. U zal mij tegenwerpen dat zij niet de enige is die zo denkt, maar wees verzekerd dat een tweede voorbeeld van koude, gevoelloze hebzucht als die van Laura Edi moeilijk te vinden is.' 91
`Ik zie van de weddingschap af', riep Berlis uit, `wanneer het een geldkwestie is, dan wordt het een vervelende geschiedenis.' `Gewed is gewed,' antwoordde Mastazza, `mij komt de geschiedenis nog in 't geheel niet zo vervelend voor.' `Als je berouw hebt van je half verloren souper dan zullen wij om des keizers baard wedden, maar mijn plezier wil ik er van hebben.' `Bedenk echter met wie gij te doen krijgt', waarschuwde Osinsky nogmaals. `Laura is een gevaarlijke vrouw. Ik zelf ben eens het slachtoffer van haar gelddorst geweest, en toch was ik toen de tijd, waarin men leergeld betaalt reeds lang te boven.' `Vertel ons die geschiedenis ?' `Op zekere dag — het was in Parijs — langs een fraaie uitstalling van juwelen wandelend, toonde zij een bijzondere ingenomenheid met een ring van vijfhonderd franken. Ik ging de winkel binnen, maar niet genoeg geld bij mij hebbend verzocht ik de juwelier mij de rekening te huis te sturen van hetgeen Laura zou uitkiezen. Terstond veinsde Laura een zonderlinge angst de ring te zullen verliezen en verzocht de koopman hem enige uren voor haar te willen bewaren. In het teruggaan zou zij het kleinood komen halen. De volgende dag ontving ik een rekening van tweeduizend franken in plaats van vijfhonderd. Laura had de ring voor een broche met oorbellen verruild.' Mastazza vond die handeling weinig kies, maar was niet van zijn besluit af te brengen. Zijn donkere ogen vonkelden van moed en plezier, met innig welbehagen krulde hij de lange punten van de zwarte knevel omhoog en de herhaalde, dringende bede zijner vrienden van het avontuur af te zien slaagden er alleen in hem driftig te maken, waartoe overigens niet veel nodig was. `Je hebt niet eens een tamelijke rente die je in een paar weken kunt opeten, laat staan een vermogen om voor -
92
haar door te brengen.' `Wees gerust,' antwoordde de moedige wedder, `ik zal noch bij u, noch bij mijn vader, noch bij wie ook ter wereld om geld komen aankloppen. Ik weet wat ik doe; zij zal mij niet ruïneren. Indien ik verliefd ware zoals mijn vriend Berlis, zouden de zaken er slechter uitzien, maar mijn hart is zo vrij als dat van een pasgeboren kind. Het geldt hier alleen een klein spiegelgevecht waarin ik mij vast beloof overwinnaar te zullen blijven.' Dit trotse zelfvertrouwen beviel Osinsky die op zijn doelloze omzwervingen zelf lange tijd de rol gespeeld had van hetgeen de Fransen noemen: 'un homme a femmes.' Hij meende echter de jonge man enige wenken te moeten geven, die hem van nut zouden kunnen zijn. `Ik zal geen poging meer doen u tot andere gedachten te brengen', zo sprak hij, `maar veroorloof mij u een raad te geven, waarvan het u vrijstaat naar goedvinden al of niet gebruik te maken. Laura is geen cocotte gelijk er zovelen hier ronddwalen. Laura is van fatsoenlijke familie en heeft een goede opvoeding genoten. Werk dus zo mogelijk op haar gemoed; wie weet of er niet onder al het vuil waarmede het leven haar hart heeft opgevuld nog een enkel gekristalliseerd menselijk gevoel sluimert, dat door een warme, liefdevolle blik kan smelten. Herinner u voor het overige het wijze woord van de grote verleider Lauzun: "pour réussir auprés des femmes it faut traiter les grandes dames en cocotte et les cocottes en grandes dames".' Mastazza scheen ook op deze raadgeving niet veel acht te slaan. Het was duidelijk dat zijn plan gemaakt was en hij naar een gelegenheid hunkerde om het ten uitvoer te brengen. Twijfel aan de overwinning kwam niet in hem op. De vermaningen van zijn vrienden beantwoordde hij tamelijk hooghartig, en verklaarde bovendien dat hem aan het bezit dier vrouw niets gelegen was. Het denkbeeld van strijd en overwinning lokte hem aan en het ge93
hele avontuur beschouwde hij slechts als een partij schaak. Ten slotte werd Osinsky uitgenodigd hem op een ongezochte wijze met de bewuste dame in kennis te brengen. De gelegenheid daartoe liet niet lang op zich wachten. Laura scheen de cijfers van de laatste beursnotering genoeg bestudeerd te hebben. Tenminste, zij wierp de courant neer en stond op. De zaal was slechts één uitgang rijk, waarin ons viertal nog immer op post stond. Zij moest dus langs hen voorbijgaan. Het was waar dat Laura scheel zag. Nochtans niet meer dan nodig is om voor velen des te bekoorlijker te schijnen. Het was ook waar dat zij van roodharigheid kon beschuldigd worden ofschoon de bewonderaar, die onder de invloed harer ogen was geraakt, de kleur ongetwijfeld voor kastanjebruin uitgemaakt zou hebben. Daarbij kwam dat de zwarte wimpers en wenkbrauwen op het matbleke gelaat die kleur juist tot een modeschoonheid verhieven waarop zij het recht had trots te zijn. Vergeefse moeite zou 't geweest zijn uit Laura's gelaatsuitdrukking een gevolgtrekking aangaande haar karakter te willen maken. Haar zacht gesloten mond met de flauw getekende lippen gevoegd bij een bijzonder vrijmoedige oogopslag gaf evenmin recht tot karaktervastheid als tot wankelmoedigheid te besluiten, haar stereotiepe glimlach, en haar grote, donkere, glanzende ogen konden even goed sluimerende hartstochten als ijskoude gevoelloosheid verbergen. Het geheel was een sterk voorbeeld dier eigenaardige vereniging van onbeschaamdheid en savoir-vivre welke men min of meer ontwikkeld in alle vrouwen terugvindt van de soort waartoe Laura ondanks haar fatsoenlijke familie en haar goede opvoeding langzamerhand was afgedaald. Een zelfbeheersing die zich tot enkele weinige omstandigheden van het leven bepaalt, maar daarin ook volko94
men zeker is van haar krachten, die haar doel kent en zich van de bezwaren bewust is die overwonnen moeten worden. Een wereldkennis, die slechts één hoofdstuk in het grote boek heeft opengeslagen, maar dat hoofdstuk ook van buiten kent. Met deze gegevens toegerust heeft een vrouw immer een sterke invloed op de jeugdige beginners, die nog van geheimzinnig, ongeoorloofd genot dromen. Maakt zij de één schuchter en beangst, de ander prikkelt zij tot een vrijmoedigheid, die spoedig in brutaliteit overgaat wanneer zij niet in het overgeërfd en aangekweekt gevoel van fatsoen, dat de beschaafde man kenmerkt, een zwaar tegenwicht vindt. Laura kende het gedeelte van het mensdom waarmede zij te maken had uitmuntend, en wist in alle verschillende gevallen met juistheid de middelen aan te wenden, die het spoedigst tot haar doel leidden. Dat doel was: rijk zijn, en wanneer men bedenkt dat zij een villa in Nizza, een étage in Parijs en 15000 franken rente bezat, dan was 't niet te ontkennen dat zij haar tijd goed had besteed. Zij keurde geen sterveling een blik waardig die niet op de een of andere wijze in de dienst van dat doel was te gebruiken. Had de begenadigde zijn taak volbracht dan werd hij op zij geworpen, want Laura bond zich nooit. Eenmaal afgedankt kon hij gerust naar een nieuwe verovering uitkijken, want Laura's herinnering reikte nooit over het laatste afscheid heen. Zo trad zij ook nu kalm voor zich uit blikkend naar de deur toe, en geen trek van haar lachend gelaat toonde aan dat zij Osinsky herkende. De Pool had echter besloten dat zij hem ditmaal goedschiks of kwaadschiks moest herkennen, en ging haar dus met zulk een luide uitroep van verbazing en blijdschap te gemoet, dat een menigte ontevreden blikken 95
over de verschillende nieuwsbladen omhoog rezen, en Laura zichtbaar in verwarring geraakte. Zij herkende hem nu inderdaad hoewel het lang geleden was sinds zij elkander hadden gezien. Osinsky vroeg terstond met de grootste belangstelling naar haar lotgevallen der laatste jaren, alsmede naar de tijd die zij van plan was in Monaco door te brengen. Na een korte opsomming harer voor- en tegenspoeden, deelde zij hem mede dat Monaco in 't geheel niet de eer genoot haar te herbergen. Zij had een villa in Nizza gekocht en naar haar zin laten meubelen, met het plan voortaan de lentemaanden in het zuiden te komen doorbrengen. Nadat deze mededelingen vrij koel ten einde waren gebracht scheen zij voornemens verder te gaan, maar Osinsky herinnerde zich dat hij niet alleen naar het Casino was gereden, en verzocht Laura de vergunning haar drie vrienden te mogen voorstellen, voor welke hij bezig was Monte- Carlo's bekoorlijkheden te ontsluiten. Op die wijze maakte Mastazza kennis met de vrouw met rood haar en schele ogen over welke hij zich 's morgens zo minachtend tegen zijn reisgezellen had uitgelaten. De begroeting dier beiden had in 't geheel niets bijzonders. Laura wist nog niet of een der - onbekenden de moeite ener nadere kennismaking waardig was, en Mastazza bleef er bij dat zij scheel zag en dat hij een hekel aan rood haar had. Het vijftal wandelde toen gezamenlijk de salons binnen, maar speelde niet. Mastazza en zijn vrienden hadden geen geld en waren bovendien volstrekt niet door de speelwoede aangetast; Osinsky was blijde dat hij een afleiding had gevonden en Laura verklaarde dat zij nooit speelde. `Alleen met harten', merkte Osinsky aan. `Indien ik niet met de harten van anderen speelde', antwoordde zij zonder aarzelen, `zouden die anderen met 96
het mijne hun spel drijven en dat —' `Zou te vreselijk zijn', vulde de Pool half ernstig, half spottend aan. Mastazza die aan de uitvoering van zijn weddingschap moest beginnen, vond gelegenheid nu en dan een enkel woord in het midden te brengen. Toch bepaalde hij zich meest tot toeluisteren. Zijn buurvrouw — hij had naast haar op een canapé plaats genomen — kreeg langzamerhand iets raadselachtigs in zijn ogen dat hij te vergeefs trachtte op te lossen. Hij moest zich zelve geweld aandoen om niet geheel van 't gesprek te worden uitgesloten, en de onverklaarbare neiging te overwinnen haar aan te staren en te zwijgen. Zijn vrienden verwonderden zich niet weinig over die terughoudendheid van de anders zo woordenrijke Italiaan, en plaagden hem later met de verlegenheid, die hij in 't bijzijn van zijn slachtoffer had aan de dag gelegd. Dit ergerde Mastazza en hij bewees met een vloed van woorden dat er van verlegenheid geen sprake kon zijn, maar toch begreep hij zelf niet wat hem was overkomen, te meer daar zijn theorie om Laura's gunst te verwerven in 't geheel niet was gebouwd op een overmaat van bescheidenheid. Gelukkig had Osinsky, die belang in het avontuur stelde, Laura en het drietal vrienden uitgenodigd die avond met hem te souperen in het hotel de Paris en kon hij dus de verzuimen zijner eerste strategische bewegingen nog tijdig herstellen. Bij het verlaten van het Casino nam Laura met een innemende glimlach de arm van de jonge Italiaan aan, toen hij haar mantille tegen het bewaarnummer had ingeruild. Osinsky was vooruitgegaan om zijn bestellingen te doen, en vooral om de Champagne bijtijds in het ijs te laten zetten; Berlis en Rollin zochten een rijtuig meester te worden om de schone droog naar de overzijde van de weg te brengen. De bloemenkoopvrouw op de trappen 97
van het Casino had nog een paar fraaie ruikers over; Mastazza bood haar de grootste aan. Met nog innemender glimlach nam zij de bloemen dankend van hem over. Men reed naar de overzijde en vond Osinsky met de toebereidselen gereed. Aanstonds merkte hij de keurig geschikte camelia's op, en rekende het zich als gastheer tot een verzuim aan niet zelf voor bloemen te hebben gezorgd. Met een snelle blik op Mastazza antwoordde Laura: `Wees uw vriend dankbaar. Zijn hoffelijkheid verbiedt mij boos op u te worden.' Mastazza voelde de waarde van die blik en dacht: het begin belooft veel. Zijn vrienden dachten: 't is ten slotte een cocotte als de rest, en Laura oordeelde de Italiaan een nauwkeuriger onderzoek waardig. De stemming gedurende het souper liet niets te wensen over. Laura was de vrolijkheid zelve, wedijverde met Osinsky in calembours en overstelpte Mastazza met knipoogjes wanneer hij haar de lekkerste beten op het bord legde, en telkens op bezorgde toon vroeg of zij soms zout, peper, of azijn verlangde. Tegen het eind vroeg hij de vergunning haar een verzoek te mogen doen. Die vergunning werd bereidwillig verleend. `Het zou mij een groot genot zijn,' vervolgde hij, `nog eenmaal zulke aangename ogenblikken te mogen doorleven als de dag van heden heeft aangebracht. Evenwel twijfel ik of onze korte kennismaking mij recht geeft evenals mijnheer Osinsky een uitnodiging tot u te richten.' `Ik geef u dat recht,' antwoordde Laura, `maar niet voor morgen. Morgen heb ik enige zaken in Nizza af te doen en zal dus niet naar Monaco kunnen komen. Mochten de heren mij het genoegen willen doen naar Nizza te reizen dan nodig ik hen allen uit morgen ten mijnent te komen eten.' 98
Niemand sloeg die vriendelijke uitnodiging af. Mastazza stelde voor het laatste glas te ledigen op het geluk van Nizza dat een nieuwe, zeldzaam schone bloem rijker was geworden, die het hoog zou doen stijgen in de ogen van alle beminnaars en kenners van zeldzame bloemen, en nadat de laatste droppel Champagne in die heildronk verdwenen was, reed Laura naar het station om met de nachttrein te vertrekken. Het bevreemdde de beide Fransen en Mastazza niet minder, dat zij daarheen alleen Osinsky's geleide aannam, voorgevende dat hij als een oud vriend daarop uitsluitend recht had. Die bevreemding maakte de volgende morgen voor een grote voldoening plaats toen Osinsky hun meedeelde dat Laura op de weg naar het station had getracht hem uit te horen aangaande Mastazza. Vooral naar zijn fortuin had zij herhaaldelijk op allerlei wijzen gevraagd, maar ook naar zijn plannen voor de toekomst. Osinsky was niet weinig in 't nauw gebracht. Hij had Mastazza als een zijner zeer goede vrienden voorgesteld ofschoon hij zelf noch van zijn familie, noch van zijn plannen iets afwist en begreep te moeten zwijgen omtrent het enige punt dat hij de vrienden onder elkander had horen bespreken, te weten: het gebrek aan fortuin. Hij vleide zich door zeer geheimzinnige aanduidingen en handige ontwijkingen het spel van zijn jonge vriend niet te hebben bedorven, en Mastazza drukte hem opgetogen de hand. Alles scheen .voor de wind te gaan. In de avenue***, die gelijk alle avenues van Nizza door haar stofwolken bij droog weder en haar kleine vijvers op regendagen meer de zorgende hand der natuur dan die des mensen verraadt, lag de villa, die aan Laura Edi in eigendom toebehoorde. Het was een klein huis, maar net en gezellig. Half verscholen tussen de bloementrossen der hoog opgeschoten klimplanten die de zonne99
warmte niet afweerden, maar integendeel de koesterende stralen schenen uit te nodigen over de doorschemerende wit gepleisterde muren heen te stoeien en door de vriendelijke vensters in het kleine heiligdom binnen te dringen, rustte het als op een bed van rozen en azalea's, een bekoorlijk nestje gelijk door een verliefd vogelpaar gebouwd om er zijn tedere wittebroodsweken in door te mijmeren. — Om het karakter ener persoon te leren kennen worden de uiteenlopendste kenmerken ter bestudering aanbevolen. Raadpleeg verschillende mensenkenners, en de een zal met evenveel zekerheid beweren dat de lijnen der hand alle geheimen ontsluieren als de ander u naar de verhevenheden van de schedel verwijst. Een derde gelooft alleen in de oogopslag, een vierde houdt vol dat de mens zich het getrouwst afspiegelt in de keuze zijner vermaken, een vijfde schermt met het: zeg mij wat hij eet en ik zal u zeggen hoe hij is, enz. enz. Voor een volledige karakter-beoordeling is de beschouwing van iemands minste daden even noodzakelijk als die zijner belangrijkste verrichtingen. Toch is het soms mogelijk in die allen één kenmerkende trek te ontdekken, welke terstond de hoofdsleutel voor het gehele sa aan de hand doet. -menstl Het valt ons terstond op dat van de twee kleine tuintjes die Laura's villa rijk is, het kleine aan de weg, dat als oprit dienst doet, zo keurig is onderhouden en rijk met bloemen voorzien, terwijl het grotere achter het huis een sterke neiging aan de dag legt tot de oertoestand terug te keren. Des te meer treft ons dit verschijnsel nu wij binnenshuis een gelijksoortig verschil opmerken tussen de twee doorlopende vertrekken rechts van de ingang en de eenzame kamer links. In de eersten vertellen ons de helblauwe meubelgordijnen met bruine randen, het donkerbruine tapijt met de blauwe figuren, de gouden stoelen 100
met blauw zijden zittingen, de elegante kronen en de grote, zwaar vergulde spiegels dat een smaakvolle hand en een volle beurs de versiering hebben geleid, in de laatste schijnen de verlepte tinten van gordijnen en kleed, de samengeraapte stoelen van allerlei vorm en allerlei kleur, en de onbeklede, waggelende tafel te klagen over een achteloos schriel bestuur, dat aan de ouderdom de zorgen onthoudt waardoor hij nog jeugdige diensten zou kunnen verrichten en toch voor het genadebrood zware arbeid vergt van afgeleefde dienaren. Op de eerste verdieping is hetzelfde onderscheid te bespeuren met deze wijziging dat hier slechts één vertrek de voorliefde der eigenares geniet, terwijl er drie minachtend ten prooi worden gelaten aan stof, zonneschijn en verval van krachten. Wel is in die éne kamer met vrouwelijke tact alles aangebracht wat de ogen strelen en de zinnen verrukken kan, maar de anderen steken er slechts zoveel te kaler tegen af. Zou het gewaagd zijn uit deze merkwaardige overeenstemming tussen huis en tuin een oordeel af te leiden omtrent het karakter der eigenares volgens wier bevelen alles zijn tegenwoordige gedaante had gekregen? Zou het ongeoorloofd zijn de vraag op te werpen of ook in Laura zelve alleen het tuintje aan de weg, de ontvang-kamers en het geheime boudoir zo weelderig en zinnestrelend zijn ingericht, terwijl de grote tuin verwaarloosd wordt en de overige vertrekken aan binnendringend stof en verkleurende zonnestralen blijven overgelaten? Toen onze vrienden uit Monaco aankwamen, in de kleine tuin uit hun rijtuig stapten en in de blauwe suite een handdruk van Laura's blanke, fijne vingeren genoten waren zij alleen opgetogen over het kleine Eden dat zich aan hun blikken ontsloot, en geen hunner dacht er aan een onderzoek in te stellen naar de grote tuin of de overi101
ge vertrekken. Mastazza had een ruiker meegebracht die, naar zijn bij voorschrift geschikt en saamgebonden, al wat-zonder Nizza aan bloemen kon opleveren in schoonheid ver overtrof. Ter wille van de weddingschap hadden zijn vrienden hem met bereidwilligheid het monopolie der kleine galanterieën afgestaan, en Laura beloonde hem met een harer innemendste en veelbetekenendste glimlachjes. Wat meer was zij nam de hoffelijke gever aan tafel rechts naast zich. Uitmuntend verstond Laura de kunst van gasten te ontvangen — althans wat het stoffelijk gedeelte aangaat. Niet alleen dat de uitgezochte gerechten zich voor geen gastronomisch geoefend verhemelte behoefden te schamen, en dat de wijnen tot de fijnste merken der beste jaren behoorden die Nizza bij machte was aan te bieden, maar ook de bediening kon aan geen betere directie worden toevertrouwd. Het grote geheim alles te zien, zonder dat iemand die voortdurende opmerkzaamheid hindert, en alles te bestieren, zonder dat de gasten een enkel bevel uit de mond der gastvrouw vernemen, scheen voor Laura in 't geheel geen geheim meer te wezen. Ter ere van de ernstige Baptiste, die met zijn stijve boorden, lange bakkebaarden en geschoren kin evenals alle bedienden van goeden huize machteloze pogingen deed op een Engelsman te gelijken, moet erkend worden dat hij zijn meesteres die taak bijzonder licht maakte, door steeds zijn aandacht op haar ogen gevestigd te houden (die nog altijd scheel keken tot grote spijt van Mastazza), en uit een enkele blik een gehele legerorde van aanrukkende flessen, aftrekkende schotels, op te steken haarden en rond te sprenkelen odeurs wist af te leiden. In het geestelijk deel bewees Laura daarentegen weer de waarheid van Koetsveld's sprookje, dat een ezel nooit een paard wordt al dompelt hij zich ook in de hete Hengstenbron 102
op het moeilijk te bereiken IJsland. Van dat onbemerkte toonaangeven waardoor de beschaafde gastvrouw een algemeen gesprek weet uit te lokken, gepaard met het zich bescheiden terugtrekken wanneer de tongen genoegzaam zijn ontboeid, had zij geen flauw besef. Zij sprak veel en sprak luid, ja, wanneer een ander aan het woord was schreeuwde zij om boven hem uit gehoord te moorden. Ook in de te behandelen onderwerpen was zij niet kieskeurig. De toon die zij aangaf was bijzonder vrij, en daar in gezelschap de man zich altijd aanvankelijk door de vrouw laat leiden, om haar later wanneer de wijn zijn werking begint uit te oefenen ver voorbij te streven, zag Osinsky weldra in dat zij op een gevaarlijke helling waren aangeland. Evenwel, wat schaadt het, dacht hij, of wij langs die helling in een moeras neerglijden. De calembours rukten onmiddellijk na de soep aan. Toegegeven dat zij vaak zijn `l'esprit de ceux qui n'en ont pas', moet hun onontbeerlijkheid erkend worden tussen personen die elkander weinig kennen, en geen punten ter bespreking vinden welke aan allen belang inboezemen. Het gehalte der aardigheden stond in omgekeerde reden tot het aantal aanrukkende flessen. Na de gewone Bordeaux gaf Osinsky zijn verschil ten beste tussen la France et un chat; na de fijnere soort stelde Rollin de vraag welke overeenkomst er was tussen een kapoen en een bankier; gedurende de Chambertin deelde Mastazza de klacht ener Française mede, die onrechtvaardig in de belasting aangeslagen genoodzaakt is verschillende onwelvoeglijke woordspelingen van een beambte aan te horen, omdat de Franse taal geen betere uitdrukkingen bezit, en toen de eerste Champagne-kurk was losgesprongen gaf Laura zelve de memoires van Cassanova als nagerecht aan. Verhit door de wijn, zenuwachtig door het lachen en aangevuurd door de vrije toon zijner schone buurvrouw 103
kostte het Mastazza ontzaglijk veel moeite aan de leer van de wijze Lauzun indachtig te blijven dat men de cocotte als femme du monde behandelen moet. De gedachte aan zijn weddingschap hield hem echter staande. Hij nam de lekkerste beetjes dankend van de hand zijner gastvrouw aan, voelde met zeker behagen haar zachte hand nu en dan op zijn schouder rusten, maar wist een gepaste terughouding te bewaren. Dit bevreemdde Laura. 't Was haar nog niet recht duidelijk of zij met de verlegenheid van de onervaren student dan wel met de zelfbeheersing van de gerijpte man te doen had. Dit moest onderzocht worden. Opeens stond zij op, gaf met luider stem aan Baptiste bevel alle glazen tot aan de randen te vullen, hief het hare omhoog, en stelde een toast in op de toekomst van haar nieuwe vrienden. `A votre santé, messieurs.' `A la votre, madame.' `Baptiste, du Champagne. Mijnheer Mastazza met u heb ik een aparte zaak; hoe is uw voornaam ?' `Luigi.' `Ik wil u voortaan Luigi noemen wanneer u mij met Laura wilaanspreken.' `Die vergunning vereert mij, ik zal er met vreugde gebruik van maken.' `Welnu, laat ons dan dit verdrag bezegelen door zoals de Duitsers zeggen Bruderschaft te drinken.' (Zij sprak dit woord uit als Brudeschafe.) `Met alle genoegen', riep Mastazza opgewonden uit. Baptiste vulde de glazen nogmaals tot aan de rand, Laura strengelde haar arm sierlijk door die van de Italiaan, streek hem in 't voorbijgaan zo dicht langs de mond dat zijn lippen de warme kus al proefden, en hief het glas omhoog. Beiden ledigden hun bokalen ad fundum. Luide toejuichingen der drie toeschouwers. Mastazza wierp 104
een diepe blik in Laura's zonderlinge ogen, maar dacht nog bij tijds aan zijn weddingschap. Laura lachte luid terwijl zij hem nog eens de hand reikte, waarop hij nu een eerbiedige kus drukte. Zij verstond de druk zijner lippen. De temperatuur in het vertrek steeg voortdurend, en fijne rookwolkjes van Indische geuren rezen uit dunne papiertjes omhoog, die Baptiste bij het open haardvuur had verwarmd. De sterk gefrappeerde Champagne verhitte het bloed ongemerkt. Aller ogen begonnen te glanzen, hoogrode tinten kwamen op de bleekste wangen te voorschijn. Laura schoof haar stoel allengs dichter naar Mastazza heen en blies hem de rook harer sigarette soms vlak in het aangezicht. Achterover in hun stoelen geleund waren Osinsky en de beide Fransen in een levendig gesprek gewikkeld over de Madonna's der Italiaanse schilderscholen. Welk een gloed in hun bewondering, welk een liefde voor de kuise Muzen! Voor Mastazza hadden zij geen blik over. Hij bekommerde zich evenmin om zijn vrienden en voelde alleen dat Laura's arm op de zijne rustte, eerst zacht, toen zwaarder, eindelijk drukkend als lood. Weer schonk zij hem in en bracht met haar eigen hand de bokaal aan zijn mond. Hij zag de blanke vingers zijn lippen naderen, zijn blik gleed over de fijne pols heen en bleef op de albasten arm rusten... waarom zou hij de lippen op dat harde, koude glas drukken. Een kus op dat zachte, bleke vel! Welke Champagne kon de wellust van die ene kus bieden? Maar zijn weddingschap! De leer van Lauzun. Zijn prachtig plan! Neen, hij moest meester van zich zelve blijven. Overwinnen om niet overwonnen te worden. `Eet u geen vruchten; mijnheer de ingenieur?' `Zelden, mevrouw.' `Laura, niet waar. Ook niet wanneer ik u zelve een peer schil?' 105
`Wie zou zulk een aanbod kunnen weigeren ?' Zij schilde een peer; hij bewonderde haar vlugge vingers. Welk een hand, welk een keurig polsje! Een dikke wolk steeg uit het verwarmde papier omhoog dat Baptiste bij zijn vertrek boven het haardvuur had bevestigd. Laura's schone buste verdween in een blauw gaas. Haar zwarte ogen lichtten er echter met onverminderde gloed door henen. Hoe vals had Mastazza die betoverende diamanten beoordeeld toen hij beweerde dat zij scheel zagen! En dat gouden haar had hij rood durven noemen! Maar toch... Zou het misschien de werking van de Champagne zijn? Onmogelijk; hij had dikwijls veel meer Champagne gedronken zonder iets ongewoons te bespeuren. Ook nu was hij immers volkomen kalm en helder. Duidelijk zag hij haar blanke hals, de kuiltjes in haar wangen, de rode lippen waarin de fijne vingers een nieuwe sigarette rondwentelden. Hij zag hoe zij het hoofd half naar hem omwendde: 't was alsof een bliksemstraal hem diep in 't hart boorde, en over zijn rug liep het ijskoud heen. Eén kus op die lippen, éénmaal... Maar neen, hij moest sterk zijn, hij dacht aan zijn weddingschap en wilde de ogen sluiten. Onmogelijk. Er lag een magische kracht in die starende ogen. Willens of onwillens moest hij er in zien. Was 't niet of zij in de nevel omhoog zweefden? Hoger en hoger wendde hij de blik om ze te volgen. De grond zonk onder zijn voeten weg; tafel, schoorsteen, de gehele kamer verdween in een blauwe damp... Waar zweefde hij heen?... Altijd die ogen boven hem, verder niets dan nevel. Zo ging het voort, in pijlsnelle vaart omhoog. Daar brak op eens een zee van licht door, pijnlijk verblindend trof het zijn ogen en dreef de lampen uiteen. Waar was hij, wat gebeurde er?... Weer die ogen... God, welke ogen! welk een blanke hals boog zich tot hem over! Wat streek daar wellustig zacht over zijn voorhoofd heen?... Alles draaide 106
om hem heen! Zijn borst was beklemd alsof er een zwaar lichaam op rustte. Zijn hart bonsde, zijn lippen waren droog, verschroeid! Daar gleed een warme adem over zijn gelaat. Een gesmoorde kreet, zoals er soms in het diepst van de nacht uit de borst van de slapende opstijgt, die na een zware strijd met pijnlijke visioenen, het angstzweet op het gelaat, overeind rijst, trok eensklaps de aandacht van Osinsky en der beide Fransen, die nog steeds aan het onderwerp Madonna bezig waren. Toen zij opkeken, stond Laura verbaasd midden in het vertrek, was de deur open, en Mastazza verdwenen. 't Was eerst op geruime afstand van de avenue*** dat de Italiaan de dolzinnige vaart begon in te tomen waarmede hij Laura's gezelschap was ontvlucht. Tot aan het strand was hij doorgehold; toen koelde de frisse zeelucht langzamerhand zijn verhit brein af, de mat flikkerende lantarens brachten de geprikkelde gezichtszenuwen tot rust, en de kalmte van de nacht gaf aan de zelfbeheersing de ontglipte teugels weer in handen. Hij begreep eigenlijk niet recht wat er met hem was voorgevallen. Dronken was hij niet geweest en toch... Zou die Laura?... Dwaasheid; een vrouw met rood haar! 't Zal toch de schuld van de Champagne zijn geweest en dan de warmte. Het was schrikkelijk warm in die kamer geworden. Het bloed was hem naar het hoofd gestegen en toen was hij beneveld geworden. Hij herinnert zich meermalen na het gebruik van Champagne zeer opgewonden te zijn geweest. Maar de weddingschap! Als een kwajongen was hij weggelopen. Voor alles kwam het er dus op aan de slechte indruk van dit belachelijk toneel uit te wissen, en zich met nog meer ernst voor te nemen geen handbreed meer af te wijken van de voorgenomen rol. Dat vervloekte drinken! 107
Aldus bij zichzelve redenerend wandelde onze vriend langzaam naar Laura's villa terug en ontmoette bij de deur zijn nieuwe vriend, de Pool, die uitgezonden was om de vluchteling op te sporen en zo mogelijk terug te brengen. Mastazza bracht zonder de ogen op te slaan enige onsamenhangende verontschuldigingen voort over warmte en Champagne, en bemerkte de half medelijdende, half satirieke glimlach niet, die om Osinsky's dunne lippen speelde. Toen hij binnentrad was Laura met vrouwelijke tact aan de piano gaan zitten. Zonder enige opheldering omtrent het zonderlinge gedrag van haar gast te vragen, speelde zij enige walzen van Arditi en Strauss voor. Toch toonde zij haar belangstelling door Baptiste spuitwater met citroenen te laten aanbrengen, waarvan Mastazza zich herhaaldelijk een limonade bereidde om iedereen te overtuigen dat zijn maag alleen de schuld van het gebeurde moest dragen. Het overige van de avond ging rustig voorbij en kwart over negenen spoorde ons viertal met de laatste trein naar Monaco terug. Mastazza toonde weinig praatlust, zijn vrienden des te meer. Beide laatsten lieten zich onder het rijden zeer ongunstig over Laura uit. Rollin, die met een Marseillaanse schone was verloofd, verklaarde ronduit de kennismaking weer te willen afbreken omdat men altijd gevaar loopt van besmet te worden wanneer men met vuil omgaat. Dit ergerde de Italiaan zodanig dat hij hen voor lafaards uitmaakte, die wel het goede willen genieten dat hun wordt aangeboden, maar daarna zich niet ontzien aan gever of geefster hun verachting te tonen. Laura verheerlijkte hij als een Madonna der vrije liefde en van een weddingschap wilde hij niets meer weten. Tegen dit laatste kwam nu weer Berlis op, die de weddingschap alleen vernietigen wilde op voorwaarde dat Mastazza evenals zij de kennis met Laura zou afbreken. `Je bent een paar oude wijven', luidde het driftige ant108
woord, en met die vriendelijke woorden namen de vrienden een zeer koel afscheid toen zij het hotel de Londres hadden bereikt. De volgende morgen maakten Mastazza en zijn beide vrienden een uitstapje naar Mentone. Om alle geldkwesties uit de weg te ruimen had hij besloten een samenzijn met Laura in de speelzalen zoveel mogelijk te vermijden. Het was dus eerst laat in de avond toen hij zich in het Casino een eerbiedige handkus veroorloofde op haar gris-perle handschoen en met innige belangstelling onder het aanbieden van een ruiker naar haar gezondheidstoestand vroeg. Laura's glimlach was even innemend als gisterenavond. Met een allerliefst knikje nam zij dankend de keurig geschikte camelia's aan, en nodigde de gever uit haar de arm te bieden ten einde samen een wandeling door de salons te doen. De toon waarop dit geschiedde had ook zonder de vergezellende blik voor het diploma kunnen gelden waardoor een liefdeskoningin haar aanbidder tot ridder in haar dienst verheft. Toch bleef Mastazza binnen de perken der koele beleefdheid. Zijn rol schreef hem strenge terughoudendheid voor en zijn herwonnen zelfbeheersing stelde hem in staat die rol met zekerheid te spelen. Bovendien werd het hem uit Laura's vragen spoedig duidelijk dat er een gewichtig ogenblik in hun verhouding was aangebroken. `Zeg mij Luigi, heb je als student veel schulden gemaakt?' `Wie is student geweest zonder schulden gehad te hebben?' `Je vader keurde 't zeker goed, dat je van het leven genoot. Een vader die rijk is moet voor zijn zoon op een paar duizend gulden min of meer per jaar niet zien. Is je vader heel rijk? Waar woont hij? Leeft je moeder nog?' 109
`Mijn ouders wonen in Milaan.' `In een mooi paleis?' De strekking dier vragen was te duidelijk; Mastazza besloot zich in ontwijkende woorden te verschansen. `Mijn vader is iemand die weinig behoeften heeft en zeer strenge beginselen. Zijn leer is: miljonair of doodarm een man moet in geen geval meer uitgeven dan hij strikt nodig heeft om te leven. Het overige moet belegd worden, want het kapitaal moet arbeiden evenals de mens. Evenwel, mijn vader bezit een goed hart, houdt veel van zijn zoon en 't zou hem moeilijk vallen mij een verzoek af te slaan; daarvan ben ik overtuigd.' Miljonair of doodarm. Laura was er niet veel wijzer van geworden. `Zijn zoon is misschien te trots om hem een verzoek te doen en zoekt dus een betrekking om onafhankelijk te kunnen zijn, of is 't maar voor plezier dat hij een bezig-
heid zoekt!' `Noch om de ene, noch om de andere reden. Wie zegt ooit dat hij genoeg geld heeft? Tracht zelfs de oude Blanc niet dagelijks nog zijn inkomsten te vermeerderen, ofschoon 't bekend is dat zijn fortuin naar de tachtig mil joep loopt?' Laura sloeg een andere toon aan: zij begon op 't hart te werken. `Luigi, het is mij gisterenavond opgevallen dat je allengs stiller en stiller geworden bent. Ik heb geaarzeld je naar de oorzaak van die verandering te vragen, maar het is mij te pijnlijk langer in de onzekerheid te blijven. Zeg mij oprecht: waren het treurige gedachten, die je bezighielden?' `Laura, heb dank voor die belangstelling, maar geloof mij, 't is beter dat ik die vraag onbeantwoord laat.' `Waarom? Het zou mij innig leed doen indien er buiten mijn weten en' — vervolgde zij met neergeslagen ogen — .
110
`stellig tegen mijn zin, iets ware voorgevallen dat je een onaangename indruk had gegeven.' `Wat dat aangaat, wees gerust', riep Mastazza met vuur uit, `mijn indrukken van de avond van gisteren zijn vlekkeloos schoon. Het waren dwaze gedachten die de Champagne in mijn brein had doen opkomen. Laat ons over iets anders spreken.' `Zeg mij tenminste van welke aard die gedachten waren. `Welnu, als je er dan op staat ze te kennen zal ik ze je mededelen. Ik dacht hoe gelukkig iemand , moet zijn, die aan de blauwe Middellandse zee onder de heerlijke hemel der Cornice in zulk een allerbekoorlijkst nestje huizen mag, als de gastvrije villa waarin ik was opgenomen. Ik vroeg mij af of zulk een klein paradijs voldoende zou wezen om mij gelukkig te maken en...' `En toen antwoordde een stem in mijn binnenste: neen. Dat alles is niets, wanneer het genot zich in eigen boezem moet opsluiten. Voor de eenzame is het woord geluk een klank.' Mastazza keek schrikbarend donker toen hij deze woorden uitsprak. Laura zou hem ongetwijfeld uitgelachen hebben indien hij zijn rol van jeune amoureux aldus op de planken had gespeeld. In het dagelijks leven wordt dikwijls slecht gespeeld ofschoon er weinigen zijn die het bemerken. Laura geloofde zo sterk in de ernst van Mastazza's woorden, waarvan zij echter de betekenis maar half vatte, dat het inderdaad voor een naïeve tegemoetkoming gelden mocht toen zij hem vroeg of hij dan niemand kende die in het schone land der Cornice zulk een bekoorlijke woning met hem zou willen delen. Op die vraag rees Mastazza statig overeind en wierp haar een lange blik uit zijn doordringend zwarte ogen toe. Zij was anders voor geen klein geruchtje vervaard, maar 111
voor die blik zonken haar oogleden neer, en zij huiverde voor de man die zij nog kort te voren als een onnozel kind had beschouwd. Mastazza genoot zijn overmacht voordat hij op plechtige toon zeide: `Laura, niet verder. Met geweld heb ik zelf de verleidelijke draad mijner gedachten doorgesneden. Doe geen poging de afgebroken einden weer samen te binden. Het kan niet, het mag niet zijn. Vergun mij je te doen opmerken dat het weldra tijd is voor de laatste trein. Ik zal een rijtuig doen voorkomen.' Toen liep hij snel heen. Zijn taak voor die avond was afgedaan. Mastazza had de uitwerking van zijn spel niet overschat. Voor iemand als Laura behoorde deze bejegening zodanig tot de uitzonderingen dat zij spoedig volkomen haar eigen doel vergat en zich als een kind door hem liet leiden, overbluft en aangetrokken tevens door het geheimzinnige in zijn woorden. Wie een blijvende indruk op een vrouw wil maken, posere als rebus en geve nooit de oplossing. Een vrouw knielt voor het mannelijk overwicht, en het geheimzinnige is een niet te versmaden hulpmiddel om dit zo al niet te verkrijgen dan toch voor te wenden. Geen woord werd meer tussen hen gewisseld toen zij naar het station reden; zwijgend drukte hij haar bij het fluiten van de locomotief de hand, hield nog een ogenblik de zachte vingers in de zijne geklemd, wendde zich toen met een zucht af, en ging. Laura had geen enkele vraag meer tegen hem gericht, en toch had zij er nog een heirleger op de lippen. Ettelijke dagen speelde Mastazza hetzelfde spel voort, overlaadde Laura met ruikers en kleine cadeaux, maakte herhaalde bezoeken, zowel met zijn vrienden als alleen, in de bekoorlijke villa, week niet van haar zijde wanneer hij in de salons vertoefde — hetgeen altijd eerst laat in de avond geschiedde — en bewaarde toch immer dezelfde 112
terughouding, die nu en dan zelfs met de naam van onverschilligheid had kunnen bestempeld worden indien zijn blikken niet zulk een geheel andere taal hadden gesproken. Een geoefend vrouwenkenner zou zeker spoediger ingezien hebben dat het terrein gunstig was om een beslissende slag te wagen. Mastazza was nog een beginner en moest zich menige spotachtige aanmerking van zijn vrienden getroosten voordat hij de laatste zet dorst wagen, die met een mat der koningin moest eindigen of hem de weddingschap doen verliezen. Toch speelde hij voor een nieuweling reeds zo goed dat een kenner als Osinsky het spel met zijn onafgebroken belangstelling vereerde. `Amenez le moment psychologique', zei de Pool, `en de overwinning is u.' Eindelijk brak de morgen aan waarop Mastazza aan zijn vrienden bekend maakte dat binnen vierentwintig uren de beslissing zou vallen. Tevens kondigde hij zijn voornemen aan die dag ter wille van zijn strategische plannen naar het hotel de la Grande Bretagne in Nizza te verhuizen. Laura was die morgen in een slechte stemming opgestaan. Hoewel zij in de regel een zeer geruste slaap genoot, evenals alle reinen van hart, kwelden haar in de laatste tijd benauwde dromen en maakten allerlei door elkander woelende gedachten het haar moeilijk de slaap te vatten. Noch door Osinsky, noch door Mastazza zelve was zij iets naders te weten gekomen aangaande het vermogen van de jonge Italiaan, en toch kon zij niet nalaten met de dag meer belang in hem te stellen. Er was iets onverklaarbaars in die man dat haar wonderbaarlijk aantrok; maar was zij dan een vrouw om zich door zulke romantische dwaasheden te laten medeslepen? Zijn voorkomen muntte in het geheel niet boven het alledaagse uit, er was eigenlijk niets bijzonders aan de gehele persoon en toch kon zij niet nalaten aan hem te denken, 113
toch zag zij hem steeds voor zich. Zij wendde zich rechts, wendde zich links, keerde het hoofdkussen om, maar alles gloeide haar tegen het gelaat en de gewenste slaap kwam niet. Slaagde zij er eindelijk in even in te sluimeren dan was 't om spoedig weer met een schrik te ontwaken, wanneer zij meende dat hij voor haar bed stond en haar aanzag. Wat was er dan toch in die grote, zwarte ogen, dat haar steeds deed huiveren, wanneer zij het waagde hem een ogenblik strak in 't gelaat te kijken en dat haar zelfs beangst maakte voor het beeld dat in de droom verscheen? Zij vreesde hem en was toch niet tevreden voor hij aan haar zijde neerzat of zij te zamen door de speelzalen wandelden. Het zal ongeveer half twee uur geweest zijn toen Mastazza's bezoek door de deftige Baptiste bij zijn meesteres werd aangekondigd. Baptiste was dankbaar voor de afleiding, want Laura had de gewoonte haar kwaad humeur steeds op het dienstdoend personeel te luchten wanneer er geen betere slachtoffers bij de hand waren. Tot zijn verbazing verdween echter de brommige trek om haar mond zodra zij de naam van de bezoeker vernam. Belot's `Femme de feu' werd op zij geworpen, en zelve snelde zij naar de deur om haar geheimzinnige ridder tot zich te roepen. Baptiste vond dat gebrek aan decorum stuitend en deelde in de keuken zijn voornemen mede naar een deftiger dienst uit te zien. `Alleen ?' riep Laura op veelbetekenende toon uit, toen zij Mastazza de hand reikte. De aangesprokene antwoordde dat zijn vrienden naar S. Remo waren. `En je hebt hen laten trekken ?' `Mijn hoofd staat niet naar uitstapjes.' `Maar wel naar een gesprek met mij? Ik gevoel levendig dat mij heden een grote onderscheiding te beurt valt. 114
Van een ander mag men een bezoek als een vrij alledaagse vriendelijkheid beschouwen, maar van iemand wiens hoofd zo vol is van gewichtige zaken heeft het een diepere betekenis. Vergeef mij dat ik een weinig de spot met je drijf, en denk aan het spreekwoord: on tourmente ceux qu'on acme.' `En dat spreekwoord...?' `Dient als excuus voor mijn spot', viel Laura hem haastig in de rede, `anders niet.' `Laura', — Mastazza's ernst werd immer groter — `ik ben hierheen gekomen om je een verzoek te doen.' `Een verzoek? Maar kom toch naast mij zitten en verklaar je duidelijker.' `Mijn achterblijven in Monaco had een doel, waarvan mijn vrienden onkundig zijn gebleven. Ik hoopte... ik had een stille verwachting... 0, beloof mij, dat je niet om mijn verzoek lachen zult wanneer je 't ook niet kunt aannemen!' `Ik beloof het je, maar de zaak wordt mij hoe langer hoe duisterder naarmate zij ernstiger schijnt te moorden.' `Ik was voornemen je uit te nodigen vandaag alleen met mij te willen eten.' `Die uitnodiging komt mij in 't geheel niet belachelijk voor. Van harte gaarne aangenomen, mits de wijn goed zij en dat je me zalm geeft. Je weet, ik ben dol op zalm.' `Je neemt het aan. Je weigert niet enige uren aan tafel te zitten tegenover een pas de wereld ingetreden student die volstrekt geen geestigheden weet te zeggen, maar die zich onuitsprekelijk gelukkig zou rekenen wanneer je... `Verspil toch zoveel woorden niet, opgewonden mens. Je nodigt mij uit, ik neem het aan. Niets is eenvoudiger. Wat student, wat pas de wereld ingetreden? Denk je misschien dat ik het gezelschap van afgeleefde mannen zoek. Ach! pardieu, neen! Ik stoor mij aan geen wetten, ik 115
stoor mij aan geen vormen, ik doe en laat precies wat ik wil, maar voor alles wil ik jonge, vrolijke gezichten om mij henen zien. Ik wil lachen, ik wil drinken, ik wil rijden en mij van de morgen tot de avond amuseren! Voor deze avond geef ik je volkomen vrijheid mij bezig te houden. Ga nu terstond het diner bestellen, denk aan de zalm en kom mij tegen half zes afhalen. Adieu.' Met deze woorden reikte zij hem weer haar blanke hand waarop hij een lange kus drukte. Zij zeide niets meer, maar glimlachte dat haar witte tanden door de kersrode lippen te voorschijn kwamen. Zij lachte nog toen hij haar van de straat af een kushand toewierp; zij lachte zelfs nog lange tijd nadat hij uit het gezicht was verdwenen, en immer duidelijker kwamen de witte tanden te voorschijn. Eindelijk bromde zij nauw hoorbaar: `Hij is dus nog een groene noot die ontbolsterd moet worden. 't Is wel, wij zullen hem ontbolsteren!' 't Was precies half zes toen Mastazza met rijtuig zijn schone afhaalde. Een kreet van ongeveinsde verbazing ontsnapte aan zijn lippen, zodra zij van de trap afdalend hem te gemoet kwam. Was dat dezelfde Laura? Was die trotse gestalte welke met een zegevierende lach op hem nederzag de vrouw van twijfelachtige reputatie om wier gunst hij, de onvermogende student, een weddingschap van een fijn souper had durven aangaan? Was 't niet veeleer een vorstin, voor wie hij eerbiedig neerknielen moest om in 't stof gebukt de zoom van haar kleed te kussen? 0! hoe uitnemend verstond Laura de kunst te woekeren met de schoonheid haar door de natuur inderdaad gul toebedeeld! Niets in 't gouden haar dan een veer van briljanten, in de oren twee vonkelende diamanten, om de ronde, ivoren hals een onyx-medaljon, versierd met een grote, soortgelijke steen. Een hemelsblauw zijden kleed omsloot haar slank middel en gunde de blik een klein 116
deel van de gewelfde boezem, die blank als Carrarisch marmer tegen het zwarte medaljon afstak, en donzig zacht, als een wolkje aan de hemel op het azuren kleed scheen te rusten. De rechterarm hield een brede gouden armband omsloten, de linker werd door een dunnere van het zelfde metaal omvat, terwijl de licht bruine glacé handschoenen zo hoog waren dichtgeknoopt dat de gevulde armen alleen in de schaduw der wijd openhangende mouwen zichtbaar waren. Een ivoren waaier bengelde op de blauw zijden japon, die met lange sleep achter haar aan golfde. Het oog zocht een page om die sleep te dragen, en de hand rees werktuigelijk omhoog om 't hoofd te ontbloten. Een ogenblik hield Laura op een vijftal treden van de grond af stil. Zij genoot haar triomf. Mastazza genoot de zijne. Wie zou de overwonnene zijn? In elke ontwakende liefde, waar de omstandigheden niet aanstonds door een gebiedend `entbehren sollst du sollst entbehren' man en vrouw met een haast voor elkander de vlucht doen nemen alsof zij een gevaarlijke besmetting vreesden, komt een ogenblik voor waarin beide gevoelen dat er een strijd tussen hen ontbrandt. 't Is de strijd om het bezit, de strijd om het gebruik. Onder alle edele gevoelens, waarmede de natuur dat gewichtigst tijdperk van ons leven opsiert, waarmede wij onszelve in eigen ogen verheerlijken en het wezen naar wiens bezit wij haken mede omhoogheffen, ligt op de bodem die heerszucht verborgen, welke verdwijnt wanneer zij haar doel bereikt heeft en, als zij niet met de waardering der vriendschap gepaard gaat, een ledig achterlaat dat erger dan de grootste onverschilligheid beide partijen door een peilloze afgrond van elkander verwijdert. Dat ogenblik was tussen Laura en Luigi aangebroken. Zij voelden het beide *zo duidelijk omdat zij zich bewust waren dat geen natuurlijke aandrift, die met zulk 117
een geurig waas van geluk en opoffering de middelen weet te bemantelen waardoor zij haar doel bereikt, hen tot elkaar had gebracht. Ieder speelde een rol, ieder bedroog, bedroog de andere, bedroog de natuur, bedroog zichzelve. Mastazza en Laura speelden met het vuur. Wie zich nooit heeft gebrand weet niet hoe gevaarlijk dat is. Het was de caricatuur van het levensdrama waarvan zij samen het eerste bedrijf hadden voltooid, waarvan zij het tweede bezig waren en waarvan het derde hen met onverbiddelijke noodlottigheid naar het slot zou voortslepen. Laura was even uitgelaten als immer en dronk veel. Toen zij aan de tweede fles Champagne waren begon zij zelfs aardigheden met de bediende te maken, die echter met tact wist te antwoorden en begreep dat het tijd werd het vertrek te verlaten. Mastazza had indachtig aan zijn plannen weinig gedronken en een langzaam diminuendo in vrolijkheid aangeslagen, dat zelfs op het dessert tot somberheid oversloeg. Opeens ledigde Laura haar glas tot op de bodem, zette het zo stevig neer dat de voet brak, drukte de twee ellebogen vierkant op tafel neer, keek Mastazza strak in de ogen en riep uit: `Ah, ca! voyons, het wordt tijd dat wij weten op welke voet wij met elkander staan. Je overlaadt mij met bloemen en beleefdheden, speelt dag aan dag de verliefde, ik heb alle reden om te geloven dat ik je niet onverschillig ben, en toch blijven wij tegenover elkaar zitten als twee reizigers die het toeval in één wagon heeft samengebracht. Mij dunkt die toestand heeft nu lang genoeg geduurd. Je weet toch wel dat ik geen Jeanne d'Arc ben! Wat beduidt dit stilzwijgen ?' Mastazza bedwong met moeite een glimlach van zelfvoldoening bij het losbreken van dit verblijdend onweer. Hij slaagde er in een rimpel meer op zijn voorhoofd te 118
voorschijn te brengen, en antwoordde ernstig: `Mevrouw, mijn stilzwijgen is gemakkelijk te verklaren. Ik ben bang voor u.' `Bang? Ik ben toch geen Cleopatra die haar aanbidders laat verdrinken wanneer zij genoeg van hen heeft!' Mastazza's gelaat nam een levendiger uitdrukking aan. `Maar Laura', riep hij heftig uit, `begrijp je dan niet dat ik je liefheb met al de dolzinnige liefde van een pas ontwakend hart? Begrijp je niet dat ik met wellust de ogenblikken savoureer die ik in je bijzijn mag doorbrengen, begrijp je niet dat ik elke dag duidelijker gevoel welk een gevaarlijke macht je over mij uitoefent en dat ik reddeloos verloren zou zijn, wanneer ik toegaf aan die dolzinnige hartstocht?' `Je hebt me dus lief, Luigi?' Laura's ogen schitterden als kolen vuur. `Wat? Heb ik dat gezegd? Heb ik verklapt wat ik meende in het diepst van mijn hart begraven te hebben? Nu ja, 't is waar, ik heb je lief, Laura! Ik aanbid je, en daarom, juist daarom moet ik van hier. Daarom vertrek ik nog hedenavond naar Monaco en morgen reeds naar Genua. Hier is alle strijd vergeefs en blijft alleen de vlucht mij over!' Laura's berekening luidde geheel anders. `Je wilt weggaan omdat je mij liefhebt? Je wilt mij ontvluchten? Luigi, ben je krankzinnig of wat heb ik je gedaan dat je mij schuwt als een giftig dier ?' `Laura, heb medelijden en weerhoud mij niet. Ik moet heen, ver, ver weg moet ik gaan en al de heerlijkheid trachten te vergeten die mijn waanzin mij hier heeft voorgetoverd. Hoe kon ik er ook aan denken? 't Is belachelijk; jij, een koningin, een vrouw geboren om op een troon te pronken en de wereld gebukt aan je voeten te zien. Ik, een arme student, die met zijn handen weldra zijn dagelijks brood zal moeten verdienen. Wat kan ik
119
van mijn kant geven wanneer jij me je rijke liefde waardig keurdet?' `Luigi!' Nog nooit had Laura die naam op zulk een toon uitgesproken. Zij was inderdaad verleidelijk schoon, nu het kunstmatig leven dat haar trekken beheerste een wijle plaats maakte voor de uitspraak van ware hartstocht. `Luigi die vraag beledigt mij! Heb ik je mijn vertrouwen geschonken om zulke vernederingen te moeten verduren? Ben ik dan een vrouw als de nachtvlinders van Monte-Carlo die voor geld alles veil hebben?' `Laura, vergeef mij, vergeef mij. Ik wilde je niets beledigends zeggen, maar... 0 God! ik weet niet meer wat ik zeg, ik word krankzinnig... Ik moet weg, ik moet weg!' `Wees verstandig', hernam Laura kalmer, `laat er geen geld tussen ons zijn. Ik heb immers genoeg voor beiden. Het leven is gemaakt om lief te hebben. Welnu laat ons liefhebben. Van de eerste dag reeds dat ik je zag heb je mij bevallen. Ik beval je ook. Wat is er meer nodig? Geen tragische tonelen dus, reik mij de hand en alles is beklonken!' Mastazza nam de aangeboden hand niet aan. De vrucht kwam hem nog niet rijp genoeg voor om haar reeds af te plukken. `Neen Laura, ik wil verstandig zijn en daarom bij mijn besluit blijven. Dank voor dit heerlijk ogenblik. Dank voor de vele andere die ik in je bijzijn heb genoten. Je hebt een zonnestraal op mijn levenspad geworpen, die mij onuitwisbaar in het geheugen gegrift zal blijven, maar mijn besluit staat vast. Vergeef mij ik kan niet anders.' Met deze woorden rees hij op en schelde. Voordat de verbaasde Laura iets had kunnen antwoorden stond de tactvolle bediende, die klaarblijkelijk dicht bij de deur had post gevat, buigend voor hen. 120
Mastazza bestelde koffie met curaçao en een rijtuig, alles zo spoedig mogelijk. `Maar dat is onmogelijk,' riep Laura ontsteld uit, `dat is krankzinnigheid! Luigi, ik heb je lief, ik wil niet dat je één frank meer voor mij uitgeeft, maar ontvlucht mij niet. Versmaad niet wat ik je aanbied. Dat zou ellendige trotsheid zijn. Je moogt niet heengaan! Je moogt niet trots zijn tegen mij! Je hebt immers zelf gezegd dat je mij liefhad. Ik wil niet dat je afreist! Beloof mij dat je zult blijven, beloof 't mij, Luigi, beloof 't mij ?' Mastazza bleef weerstand bieden. Hij voelde zijn hand door Laura's zachte vingers omkneld, zijn hoofd op haar borst getrokken, haar adem over zijn ogen strijken, maar hij bleef sterk en antwoordde op de immer hartstochtelijke vragen slechts met een dof: `Laura ik kan niet.' Eindelijk werd het rijtuig aangekondigd. Laura wanhoopte en toch had zij de kracht niet meer de strijd op te geven. Koste wat het wilde, zij moest Mastazza hebben, en had hij op dit ogenblik haar gehele vermogen geëist, zij zou 't aan zijn voeten neergelegd en de prijs niet te hoog gevonden hebben, indien hij slechts die twee woorden wilde uitspreken waarnaar zij vruchteloos hunkerde: `ik blijf.' `Avenue*** No. 23.' Onderweg sprak niemand een woord. Het rijtuig draaide door enige straten heen, hobbelde over de oneffenheden der avenue en hield voor Laura's deur stil. Mastazza sprong er uit en strekte de hand naar Laura uit. Zij bleef zitten. `Luigi, wil je met mij binnengaan? Ik zal terstond thee laten zetten. In vijf minuten is de kamer verwarmd. Ik zal voor je piano spelen, ik zal alles doen wat je wilt. Verlang, beveel, ik zal je gehoorzamen, maar ga niet weg, laat mij niet alleen. Ik kan, ik wil niet alleen zijn vanavond!' 121
`Laura, ik mag niet blijven, ik moet heen. Heb medelijden en maak het mij niet zo bitter zwaar te moeten vertrekken.' `Je bent dus onverbiddelijk. 't Is wel, maar reken er op, ik verlaat je niet eer voordat de trein je uit mijn ogen wegvoert. Tot het laatste ogenblik zal ik mij aan je vastklemmen, en als je bij dat dolzinnig besluit volhardt, dan zal je mij eerst met geweld van je af moeten slaan!' `Hotel de la Grande Bretagne.' Weer rolde het rijtuig pijlsnel de straat uit, de avenue de la Gare door en hield voor het hotel stil. Mastazza ijlde zonder een woord te zeggen de trappen op. Laura volgde hem op de voet. Een druk op de electrische bel en een bediende verscheen. `Mijn rekening, terstond, en laat het rijtuig wachten!' Mastazza's koffer hield weinig in, en de ijver waarmede beiden dat weinige inpakten was bijzonder groot. Toch schenen zij niet te kunnen vorderen. Had de een een kleerborstel in papier gerold, dan wikkelde de ander bij vergissing die weer los; zette de een een flesje olie op tafel neer, dan wierp de ander het bij ongeluk om. Met zenuwachtige haast draafden beiden door de kamer op en neer, openden alle laden en kasten, rolden alles in papier, verscheurden een menigte couranten, doorzochten allerlei hoeken waarin niets te vinden was, wierpen het ingepakte weer op de grond omdat het niet paste, werden hoe langer hoe gejaagder en hoe langer hoe onhandiger, liepen elkander onophoudelijk in de weg en deden toch precies alsof 't hun ernst was met al die haast. Eindelijk was de koffer gereed, het slot werd toegeworpen en de riem vastgegespt. Nieuw oponthoud met de rekening. Mastazza kon onmogelijk gepast geld geven. Laura had alleen groot bankpapier bij zich; de bediende moest gaan wisselen. 122
Ongeduld van de Italiaan, die met grote stappen door het vertrek lopend, telkens angstige blikken op zijn horloge wierp en korte uitroepen van zenuwachtige gejaagdheid liet horen. Laura was op een stoel neergezonken en wendde haar blikken niet van hem af. Zulk een ogenblik van spanning had zij nog nooit doorleefd. Alles beefde haar aan het lijf; het bonzen van haar hart dat tot in de keel opwelde, belette haar een enkel woord te uiten. Hoe langzaam tikte de pendule haar in de oren. Welk een jubelkreet zou aan haar borst ontsnappen, indien eens onverwacht het fluitje van de vertrekkende trein door de lucht trilde. Maar er was nog tijd genoeg indien de koetsier goed doorreed, en Mastazza scheen zo vast besloten, dat men desnoods een wonder van de natuur kon verwachten om zijn wil te vervullen. Zou 't dan waar zijn dat hij blijvend weerstand bood? Zou deze ene op wie zij haar zinnen had gezet, juist omdat hij weerstand bood, haar toch nog ontsnappen? Zou zij machteloos de man moeten laten vertrekken, die haar zo sterk had aangetrokken? Welk een strijd voerde zij thans in haar binnenste met de immer aangroeiende lust hem om de hals te vallen, zijn lippen met haar kussen te bedekken, zich aan hem vast te klemmen totdat zijn weerstandskracht uitgeput zou wezen en hij zich aan haar zou overgeven als het zwakke hert aan de slang die zich om zijn hals heeft gekronkeld. Maar dat middel moest voor het laatste ogenblik bewaard blijven. Nog had hij tijd genoeg, een vol kwartier. De knecht bracht het geld terug, Laura hielp tellen. Een paar Napoléons rolden bij ongeluk over de vloer en onder het bed. Het was lastig die terug te vinden. Nog tien minuten. Nu was alles gereed. `Naar het rijtuig, spoedig!' `Naar het station, in galop, want 't is laat.' Nog vijf minuten. 123
Het regende slagen op het arme paard. De avenue de la Gare door; nu links om en nog twee minuten de weg op naar de Gare. De lantarens van het station glansden in het rijtuig, het portier vloog open. Mastazza sprong er uit, Laura onmiddellijk achter hem. Dragers schreeuwden en gesticuleerden, de portier snelde toe met een gebaar of een binnendringende inbreker afgeweerd moest worden, de locomotief foot... Het was juist een seconde te laat! Een triomferend lachje vloog over Laura's lippen heen en als een bliksemstraal lichtte het in haar ogen toen zij kalm haar hand op Mastazza's , schouder leide, en op zachte toon vroeg: `En nu?' Mastazza was op een dergelijke vraag voorbereid. Toch kostte het hem moeite onder een ernstige gelatenheid zijn vreugde over de welgelukte manoeuvre te verbergen. Hij slaagde er in Laura met saamgetrokken wenk -brauwento te voegen: `Ik heb gedaan wat ik kon. Alles is tegen mij; ik kan niet langer weerstand bieden.' De juffrouw van het boekenstalletje, die medelijden begon te krijgen met de telaatkomers, kwam nog wel met Sac er Masoch's `Venus im Pe z' aandragen, maar 't was al te laat. Binnen weinige minuten lag Mastazza in het huis No. 23 van de avenue*** met de handen onder het hoofd achterover geleund op een blauwe sofa neer, terwijl de deftige Baptiste de lampen opstak en een elegant kamermeisje de thee zette. Toen de laatste met haar taak gereed was, en de aangename warmte die het vertrek doorstroomde alle ingeslapen geuren weer ontwaken deed, bleef hij alleen achter. De slag was geleverd; de overwinnende troepen kampeerden in de veroverde legerplaats. Niet lang werd hij aan zijn zoete mijmeringen overgela124
ten. De deur ging open en Laura trad binnen. De blauw zijden japon had plaats gemaakt voor een lang rosé peignor dat in sierlijke plooien van de welgevormde schouders neerhing, die er hun bekoorlijke omtrekken duidelijk in hadden afgedrukt. Behalve het onyx-medaljon, half verscholen tussen de fijne kanten die de malse boezem lieten doorschemeren, waren alle sieraden verdwenen. Tegen het zwaar loshangend gouden haar kwam de onbedekte, volle hals met verblindende blankheid uit. Mastazza kritiseerde niet meer. Alle aanmerkingen, die hij aan de bewondering van zijn vriend Berlis had tegengeworpen waren als morgennevels voor de zonnegloed van Laura's schoonheid verdwenen. Verlangend strekte hij de armen tot haar uit; zijn mond dorstte naar een kus op die zwellende lippen. `Ben ik zo naar je zin ?' fluisterde Laura toen zij vlak voor hem trad en de bedwelmende wolk van geuren, die alle Franse vrouwen omhult reeds haar werking op hem begon uit te oefenen. `Je bent aanbiddelijk', was al wat Mastazza uiten kon, terwijl zijn stralende blikken haar schoonheid verslonden. Toen greep hij de beide blanke handen die zij hem met een gebaar toestak waarop alle commentaar overbodig was, trok haar met een wilde ruk aan zijn borst en bedekte wangen, lippen, ogen en hals met een regen van hartstochtige kussen. Week als fluweel voelde hij de zachte armen zich om zijn hals ineenstrengelen. Zijn hand verzonk in de plooien van het peignor tot zij wellustig langzaam op het slanke middel was neergezonken dat sidderend tegen hem aandrong. Als hasjies zoog zijn mond de warme vrouwenadem op; onstuimig joeg zijn bloed door de aderen heen; zijn half gesloten ogen omnevelde weer de zoete dronkenschap, die hem reeds de eerste maal bevangen had toen Laura's blik op de zijne had gerust; dichte wolken 125
rezen weer omhoog en hieven hem van de aarde op; zijn bezinning verliet hem... zwijmeldronken zonk hij achterover ... hij i^ waande te sterven. De weddenschap was gewonnen; daartegen viel niets in te brengen. Had ook Mastazza in een ogenblik van drift zich laten ontvallen dat hij er niets meer van wilde weten, en had ook Rollin in een opwelling van solidariteit gemeend de kennis met Laura geheel te moeten afbreken, geen van de drie vrienden verzuimde gaarne een gelegenheid om ver van huis onbespied feest te vieren met een dame van dubbelzinnige reputatie, en de beide Fransen hielden bovendien genoeg van Mastazza om hem zonder chicanes de prijs zijner overwinning uit te betalen. Men beraadslaagde dus alleen nog over de vraag welke avond de geschiktste zou zijn om Mastazza en zijn dame het verschuldigd souper aan te bieden. Onder het levendig gekleurd verhaal echter van de middelen die Mastazza had aangewend om Laura's gunst te verwerven, maakte Osinsky een opmerking die de jonge Italiaan nog bijna de beloning van zijn welgelukte toeleg had doen derven. De Pool meende namelijk dat het bewijs van de hoofdzaak nog moest geleverd worden. Mastazza had gewed dat Laura hem hoogstens één diner en enige ruikers zou kosten. Hij was dus het bewijs schuldig dat zij hem inderdaad niet meer had gekost. Evenwel op welke wijze zou dat bewijs te leveren zijn? Rollin vond een middel. `Vanavond komt zij stellig hier, misschien wel voor het diner nog. Welnu, zonder haar vooraf onder vier ogen te hebben gesproken, zal Mastazza met een handvol louis haar uitnodigen, de kleur te noemen waarop hij die som plaatsen zal, met het verzoek de eventuele winst als souvenir te willen aannemen. Weigert zij dan zijn wij overtu i gd.'
126
Allen keurden dit plan goed behalve Mastazza die begreep aan welke zijden draad hij op die manier zijn gewonnen spel nog eenmaal ophangen zou. Toen hij echter één tegen drie stond schoot hem niet veel anders dan toegeven over, en in gezelschap van zijn vrienden, die hem nauwkeurig bewaakten om op te passen dat hij Laura niet vooraf inlichtte, wachtte hij de komst der schone af. Reeds ten twee ure trad Laura, die anders om die tijd haar eerste groet aan de nieuwe dag bracht, het Casino binnen. Zodra zij Mastazza ontwaarde kwam zij stralende van tevredenheid, recht op hem af, en tikte hem met haar waaier zachtkens op de donkere wang. Na een paar onbetekenende woorden over weer en wind gewisseld te hebben ging men gezamenlijk op een speeltafel toe. Mastazza's hart klopte zenuwachtig. Hij was trots op zijn werk en werd nu gedwongen de eer zijner overwinning nogmaals op het spel te zetten. Toch was hij tegelijkertijd nieuwsgierig te weten hoe groot de omvang zijner zegepraal wel was. Langzaam tot aan de groene tafel doorgedrongen, haalde hij een handje vol goudstukken voor den dag, gelijk was afgesproken, en deed Laura de overeengekomen vraag. Voor Osinsky, die haar van een geheel andere kant had leren kennen, was de ontsteltenis, die zich op haar gelaat vertoonde bij het vernemen van dit aanbod hoogst komisch. Laura de schraapzuchtige, koude, berekenende Laura wees niet alleen het geld van haar aanbidder ernstig, ja bijna verwijtend, van de hand, maar haalde haar eigen beursje voor den dag en verzocht hem ingeval hij er bepaald op stond te spelen, zich tevreden te stellen met de weinige louis die zij toevallig bij zich droeg. Meer was er niet nodig om allen te overtuigen dat hier met groot talent was gemanoeuvreerd, dat de schone bloedzuigster — gelijk Osinsky haar schertsend noemde — haar meester had gevonden en zich aan zijn voeten ne127
derboog als de leeuw voor zijn temmer. Ook Berlis en Rollin bewonderden Mastazza, en toen zij 's avonds aan het souper zaten was hij de held van de dag, terwijl Laura die niet vermoedde dat zij zelve de prijs opat die op haar hoofd was gesteld, evenals elke verliefde vrouw in de ogen van niet belanghebbenden van haar voetstuk was afgedaald. Veertien dagen waren over de bekoorlijke villa heengesneld; voor Mastazza en Laura hadden zij geen veertien minuten geduurd. Het was hun gegaan als de leugenaar, die door het gestadig herhalen van zijn verdichtsel eindigt met er zelf geloof aan te slaan. Elke schijn van spel was verdwenen, en niet alleen ontging het de hartstochtelijke Italiaan dat hij het doel zijner weddingschap reeds ver was voorbijgestreefd, maar ook Laura bemerkte niet dat zij voor 't eerst zelve in de kuil gevallen was waarin zij gehoopt had een ander te kunnen vangen. De zaligheden van de wittebroodstijd, de reeks van machtige ge welke die weken der liefde zo rijk ma--warodinge, ken voor beide partijen, die ze doorleven, terwijl zij zo arm, zo bitter arm toeschijnen aan de omstaande toeschouwers, hadden hun alle besef van de voorbijsnellende tijd ten ene male ontnomen. Wanneer zij elkander in de ogen staarden en er die zonderlinge begeerte naar zelfvernietiging, naar oplossing in het geliefde wezen in lazen, die de snelle stroom der oceaan in de armen jaagt en de opstijgende rookwolk in de blauwe ether doet verdwijnen, dan vergaten zij de tijd, vergaten de wereld rondom hen en zwelgden in het genot. Toch was het niet de wellust der zelfopoffering alleen die hun hart sneller kloppen, hun oog vochtiger glanzen en hun borst hoger rijzen deed. Hoe sterker de vijand, hoe groter de veldheer zich schat, die over hem zegeviert; hoe woester de tijger, hoe trotser de temmer op de blik zijner ogen 128
is, die het roofdier als een hond aan zijn voeten doet kruipen. Krachtig werkte de ijdelheid mede om de begoocheling der liefde te voltooien, die toch eenmaal blijken moest in haar oorsprong niets dan een spel te zijn geweest. Berlis en Rollin hadden middelerwijl hun tijd verdeeld tussen het maken van alle uitstapjes welke de Guide Joanne aangaf, het regelmatig bijwonen van alle muziekuitvoeringen, 's avonds door Blanc's kapel in het Casino gegeven en het opzetten van een enkel vijffrankstuk in verloren ogenblikken. De heren Berlis en Rollin vrienden bijna van de wieg af, vast verbonden door de hechte banden van gelijke liefhebberijen en gelijke verstandsontwikkeling, waren in alles mensen van grote regelmaat. Hun gemeenschappelijke schoolmeester had als eerste levensbeginsel de gulden leer aan de hand gedaan: alles heeft zijn tijd. De heilzame gevolgen waren niet uitgebleven. De jongelui, begonnen met een heel klein beetje de kwajongens uit te hangen, waren op hun tijd tot ernst bekeerd en vlijtig aan het werken gegaan. Hoewel zij op hun tijd de studiën aan de Polytechnische school ten einde brachten, hadden zij zich op hun tijd een matige uitspatting niet ontzegd; Rollin eindelijk was op zijn tijd verliefd geworden, en Berlis die een jaar jonger was stelde zich voor binnen de twaalf volgende maanden het voorbeeld van zijn vriend op zijn tijd te volgen. Kortom, de heren Berlis en Rollin, na kinderen geweest te zijn zoals het merendeel der ouders zich hun spruiten wenst, stonden op het punt burgers te worden zoals de maatschappij die begeert, achtenswaardige mannen van wie niemand iets kwaads bij hun leven weet te zeggen, en die niemand zich meer herinnert, zodra er een paar dozijn dagen verlopen zijn na het ogenblik waarop zij — natuurlijk op hun tijd — de aardse ijdelheden hebben vaarwel gezegd. 129
Indien er op dit wereldrond nog meer gelukkigen te vinden zijn dan de éne man zonder hemd van wie het sprookje gewaagt, dan zullen die ongetwijfeld gezocht moeten worden in de soort waartoe de heren Berlis en Rollin behoorden. De omstandigheden meer dan de vrije keuze hadden hen met Mastazza reeds vroeg in kennis gebracht. Het eigenbelang had die kennismaking in vriendschap doen overgaan. De jonge Italiaan was in de meeste opzichten juist het tegendeel zijner twee vrienden. Mochten zijn uiterlijk, zijn onberispelijke kleding en de sierlijkheid zijner bewegingen hem op de eerste aanblik voor stamverwant met zijn beide vrienden doen houden, spoedig bleek het dat zijn natuur een geheel verschillende was. Snel liep het rijke bloed hem door de aderen; nauwelijks was de begeerte in zijn borst ontwaakt of de brandende lont lag aan het kruid. Voor zijn ouders was zijn jeugd een dagelijkse kamp geweest; toen hij ouder werd nam hij de strijd in eigen boezem over. Van de dag af dat hij staan kon had hij door dolzinnigheden zijn leven gekenmerkt. Het gevaar lokte hem aan en hoe groter de moeilijkheden waren die overwonnen moesten worden, des te machtiger prikkelde hem de lust de strijd te wagen. Daarbij had de grillige natuur hem zo rijkelijk met geestesgaven bedeeld dat hij immer aan de spits zijner studiegenoten stond, niettegenstaande alle vechtpartijen die geleverd, alle paarden die gedresseerd en alle vrouwenharten die bestormd moesten worden. Voor zijn oude vrienden was hij even trouw als onverzoenlijk voor zijn vijanden; vandaar dat Berlis en Rollin zijn warmste aanhangers bleven ondanks dat hij hen dikwijls vrij ruw, zelfs minachtend bejegende, ondanks dat hij een vorst gelijk zijn beschermende hand boven hen had uitgestrekt, ondanks dat hij in alle vakken van studie en behendigheid hun meester was en ondanks dat hij zel130
den of nooit iets op zijn tijd ten uitvoer bracht. Toen nu de dag was aangebroken waarop de beide Marseillanen van oordeel waren dat het tijd werd Monaco vaarwel te zeggen, hadden zij een coup de brosse aan hun glimmende cilinders gegeven, zich van de twee retour-biljetten naar Nizza voorzien, en met de gepaste deftigheid aan elk jong mens eigen, die op zijn tijd solide is geworden, de reis naar het hotel de la Grande Bretagne aanvaard, om hun vriend te beduiden dat hij zijn koffer moest pakken en met hen vertrekken. Laura had — zoals het heette voor de wereld — van haar aanbidder gevergd dat hij een kamer in het hotel zou aanhouden, en Mastazza had geen bezwaar gemaakt tegen een dergelijk bestelkantoor voor aankomende brieven en nieuwsbladen, waar hij tevens zijn klederen nu en dan liet uitkloppen. Toen zijn vrienden het hotel hadden bereikt, vonden zij hem niet te huis. Daar echter de portier vermoedde dat hij weldra komen zou, hadden zij verzocht in zijn kamer gelaten te worden en waren aldaar geduldig aan het wachten gegaan, nadat hun glimmende hoeden op een hoge kast tegen een mogelijke uitval van Italiaanse heftigheid in veiligheid waren gebracht. Reeds in de trein had Rollin zijn vrees te kennen gegeven dat Mastazza nog niet zou willen vertrekken; naarmate zij het doel der reis naderbij waren gekomen was die vrees tot een bijna mathematische zekerheid aangegroeid. `Wij kunnen toch niet langer blijven', had Berlis spijtig opgemerkt. `Strikt genomen, neen', had Rollin geantwoord, `maar die met hun drieën uitgaan moeten met hun drieën te huis komen. Bedenk eens wat er gepraat zal worden wanneer wij nu reeds van elkander gaan. De een zal dit en de ander dat verzinnen, en het zal onmogelijk zijn al 131
die praatjes tegen te spreken.' `Zou je dan willen wachten totdat het Mastazza beliefde van zijn meid afscheid te nemen ?' `Dat zeg ik niet. Ik bedoel maar...' Mastazza's komst had Rollin verhinderd zijn bedoeling nader te ontwikkelen. Nauwelijks was hij luidruchtig als immer het vertrek binnen gestapt of hij had een dithyrambe op Laura aangeheven, die zijn solide toehoorders niet weinig onthutste. Tot slot had hij de handen van Berlis gegrepen, en uitgeroepen: `Amédée, kerel je hand! Aan jouw scherpe blik heb ik deze overheerlijke dagen te danken. Als jij Laura's bekoorlijkheden niet terstond naar waarde had geschat, dan stond ik nu zekerlijk uit verveling mijn zondagsoortje aan de roulette te versnoepen! — En dus komen jelui eens zien hoe Hannibal het in Capua maakt. Uitstekend! Nizza is een paradijs, Laura is een houri zoals Mahomed er geen durfde dromen, en wat mij aangaat, als de grote profeet mij voorstelt te ruilen, dan zeg ik: bedankt!' `Het doet mij plezier voor je Luigi, dat alles zo goed is afgelopen,' had de aangesprokene tamelijk koel geantwoord, `maar laat het nu dan ook genoeg zijn en ga morgen met ons mede naar Genua.' `Wij zijn namelijk hier gekomen om eens met je te beraadslagen over de verdere reis', was Rollin toen ingevallen. `Wij hadden oorspronkelijk acht dagen voor Monaco gesteld en zijn nu al drie weken hier. Het is meer dan tijd dat wij naar Genua gaan, wanneer wij tenminste bij ons plan blijven wat de haven aangaat!' `Ben jelui dol?! Wat kunnen mij de verdere reis en alle havens van de wereld schelen? Denk je dat ik mij veertien dagen lang moeite zal geven voor een vrouw om weg te lopen zodra zij mij de armen om de hals heeft geslagen? Jelui bent natuurlijk vrij te doen wat je goedvindt, maar ik blijf.' 132
`Kom Luigi, wees verstandig. Je hebt nu de weddingschap gewonnen, bedenk dat die Laura toch maar een...' `Toch maar een. . . ? Wat toch maar een? Ben je van plan kwaad te spreken van een vrouw die je niet anders kent dan door een beleefdheid die zij je bewezen heeft? 't Is waar, ik herinner mij, je hebt toen ook reeds op haar geschimpt. Wie heeft je dan toch gedwongen haar uitnodiging aan te nemen, wanneer je het gezelschap schuwdet van iemand, die zo ver beneden je staat in fatsoen? Ik zal je zeggen wie zij is. Laura is een vrouw, die de moed bezit haar leven in te richten zoals zij zelve wil en de draak te steken met al de regelen van ingebeeld fatsoen waaraan eerzame burgers als jelui je armzalige harten hebt vastgeketend! Laten wij nu over dat punt zwijgen. Je noodzaakt mij heftig te worden en je onaangenaamheden te zeggen, terwijl ik niets liever verlang dan met de gehele wereld goede vrienden te blijven.' Toen was 't de beide Marseillanen duidelijk geworden dat Mastazza die dag onhandelbaarder was dan ooit. Zij hadden begrepen te moeten buigen of breken, en na het wisselen van een betekenisvolle blik tot het eerste besloten. Nog enige woorden waren er gewisseld en de uitkomst was geweest: het besluit om nog acht dagen maar ook geen uur langer te Monaco te vertoeven. Van die acht waren er nu zeven voorbijgevlogen en Mastazza had aan geen vertrekken nog gedacht. Dag aan dag was de blauwe hemel hem gunstig geweest en had hij met Laura Nizza's bekoorlijke omstreken doorkruist zonder echter veel meer te zien dan de slanke gestalte die naast hem in het rijtuig lag en de fijne vingers, die in zijn bruine hand rustten. Ook met de schouwburg was het zo gegaan. Menige avond hadden zij er doorgebracht en toch konden zij zich in 't geheel niet herinneren welke stukken zij hadden genoten. Slechts één ding was Mastazza duidelijk geworden name133
lijk dat Laura hem met de dag onontbeerlijker werd, en de nog altijd teder gestemde schone berouwde het nog geen ogenblik dat zij onder de drang van een overvol gemoed tot de Italiaan gezegd had: `Ne mettons pas 1'argent dans tout cela.' Het was op de morgen voor de dag waarop hun vertrek onherroepelijk was vastgesteld dat Berlis en Rollin, altijd met hun als spiegels blinkende hoeden in de hand, de zalen van het Casino doorwandelden, en zich wederom bezighielden met de onaangename vraag: Zou Mastazza morgen medegaan of niet? Niet wetende hoe zich te gedragen tegenover een verhouding als die van de Italiaan en Laura hadden zij geen poging meer gewaagd hem in de afgelopen acht dagen te bezoeken. Mastazza had zich evenmin aan zijn vrienden laten gelegen liggen, en zo kwam het dat zij niet in staat waren de bovengenoemde vraag met enige zekerheid te beantwoorden. `Wat zou je er van denken', zeide Rollin, `als wij Osinsky eens uitnodigden met ons mede te gaan naar Nizza? Hij kent Laura; zijn woorden zullen misschien meer invloed op Luigi hebben dan de onze.' Berlis keurde dit denkbeeld goed, en de Pool, die juist aan de trente-et-quarante een kortstondige veine exploiteerde werd terstond bekend gemaakt met de lastige omstandigheid waarin zij zich bevonden. `Doe ons het genoegen mijnheer,' voegde Berlis er bij, toen Rollin de nodige inlichtingen had verstrekt, `en ga mede naar Nizza. Mastazza kent ons te goed om naar onze aanmaningen te luisteren; wellicht vermag een vreemde meer.' Hoewel Osinsky er veel tegen had zich met de zaken van anderen te bemoeien, verklaarde hij dadelijk bereid te zijn hen te vergezellen. De reden hiervan was in de eerste plaats dat Mastazza's 134
persoonlijkheid hem aantrok, maar vervolgens ook een zeker bewustzijn van schuld. De belangstelling toch die hij, de vrouwenkenner, herhaalde malen in het avontuur getoond had, was een prikkel te meer voor de jonge Italiaan geweest om zijn rol goed vol te houden, en Osinsky kende de gevaren die de vogelaar dreigen, wanneer hij in zijn eigen netten gevangen wordt. Zo kwam het dat Mastazza, de laatste dag van de vastgestelde termijn zijn kamer in het hotel bezoekend, het drietal er beraadslagend bijeen vond. Nu eerst viel 't hem in dat de noodlottige acht dagen morgen ten einde waren. `Goedemorgen, mijne heren, neemt plaats. Ik zie, je komt als Mephistopheles de ziel opeisen, die zich verbonden heeft je te zullen volgen. Het spijt mij je te moeten meedelen dat het leven hier mij hoe langer hoe meer bevalt, en dat ik in 't geheel niet van plan ben mij nu reeds naar de sombere onderwereld te begeven.' De beide Marseillanen wierpen een wanhopige blik op de Pool, maar deze bleef strak voor zich uitkijken en scheen nog niet voornemens zijn troepen in het vuur te brengen. `Maar Luigi, je hebt ons beloofd morgen te zullen vertrekken.' `Beloofd, beloofd! Om van het gemaal af te zijn heb ik ja gezegd, maar die acht dagen waren immers maar een termijn van onbepaald uitstel!' `Je wilt ons dus alleen laten gaan en alle kennissen aanleiding geven rond te bazuinen dat wij standjes hebben gehad? Mij dunkt dat deze handelwijze weinig vriendschappelijk zou zijn, en dat de vele jaren die wij als goede vrienden hebben doorgebracht ons het recht geven iets anders te verwachten.' `Grote God, welk een staatszaak voor de paar dagen welke ik langer hier vertoeven wil dan ons eerste plan was! 135
Wij zijn altijd goede vrienden geweest en aan mij zal 't niet haperen om dat nog lang te blijven, maar is dat een reden om onze vrijheid van handelen aan banden te leggen voor een toevallige bepaling van een reisplan? Verveelt je het verblijf hier, ga dan vooruit naar Genua. Ik bind je niet. Mij zou Genua vervelen en daarom blijf ik hier! Punctum!' `Neen Luigi, wij vergen niet dat je om onzentwil je vrijheid zoudt opofferen, maar het verdriet om te zien dat jij, de vrolijke kameraad, ons gezelschap mijdt voor dat ener vrouw, die...' Een bliksemstraal uit Mastazza's donkere ogen weerhield de smadelijke woorden, die Rollin over Laura op de lippen had. `Dit is nu de tweede maal, dat ik een vrouw moet horen beledigen van wie je niets kwaads kunt aanvoeren dan de domme algemeenheden van een versleten moraal. Vriend of geen vriend, ik zeg je dat het ook de laatste maal blijven zal! Indien de saaie, eerbare burgerdochters, die aan de leiband van het zogenaamd fatsoen lopen, je beter bevallen, trouw er dan een en begraaf je onder de huishoudelijke zorgen, maar laat ten minste aan een ander eveneens de vrijheid zijn leven in te richten zoals hem dat goeddunkt!' De twee vrienden waren ten einde raad en bliezen de aftocht. Osinsky meende dat nu het geschikte ogenblik was aangebroken om zijn reserve te doen aanrukken. Op zijn gewone bedaarde manier mengde hij zich dus in het gesprek. `Mijnheer Mastazza, wij hebben nog slechts gelegenheid tot een zeer oppervlakkige kennismaking gehad. Toch geloof ik dat u mij reeds nu genoeg kent om geen strenge zedeleer te verwachten. Ik heb tot mijn spijt het recht prijsgegeven die te prediken. Ik zeg tot mijn spijt, want mijn vrijere zienswijze heeft nooit het geluk opgeleverd 136
dat ik er van verwacht had. Met belangstelling heb ik uw avontuur met Laura gevolgd — een invalide stelt nog altijd belang in de loop van de oorlog, al heeft hij zijn plaats sinds geruime tijd aan jongeren afgestaan — maar geloof mij, 't is nu lang genoeg geweest. Zulke banden moet een man verbreken zolang hij er nog meester van is. Doet hij dit niet, dan , eindigt hij met zelf gebonden neergeworpen te worden en zet de vrouw hem haar voet op de nek. Ik begrijp volkomen welke invloed Laura op u uitoefent. Zij is een zeldzame bloem, die bedwelmende geuren met schitterende kleurenpracht vereent, maar indien het waar is dat de bij de honing en de spin haar venijn uit dezelfde bloemen zuigen dan zal de oorzaak daarvan wel zijn, dat in die bloemen zowel de bestanddelen van de honing als die van het vergif te vinden zijn. Tot nu toe heeft u slechts honing genoten; pas op voor het venijn.' `Mijnheer Osinsky, ik ben u uiterst dankbaar voor uw dichterlijke vergelijking en uw welgemeende raad, maar 't is u misschien niet onbekend, dat ik meerderjarig en ingenieur ben. In de eerste kwaliteit word ik geacht op eigen benen te kunnen staan, in de tweede mij niet met poëzie op te houden.' Osinsky's vale gelaatskleur verbleekte tot een marmerwit. Met zulk een ernstige bedoeling had hij gewaarschuwd en zo werden zijn woorden opgenomen? Niet zonder moeite slaagde hij er in zich te beheersen, en het was met een merkbare trilling in zijn stem dat hij antwoordde: `Ik erken, mijnheer, een grote dwaasheid te hebben begaan door niet te bedenken dat ik met een meerderjarige had te doen. Waarschijnlijk brachten de omstandigheden mij er toe dat over het hoofd te zien. Toch trek ik mijn woorden niet terug. Integendeel. Het 137
was gedeeltelijk ook mijn schuld dat u met Laura in aanraking kwam. Ik meen die schuld betaald te hebben door u de raad te geven, die de ondervinding van het leven mij ingaf. Wij zijn dus thans quitte. Ik heb de eer u te groeten.' Daarop nam hij kalm zijn hoed op, groette de aanwezigen, en was reeds de deur uit voordat de verraste Mastazza opvloog en hem nariep: `Mijnheer Osinsky, wij scheiden immers als goede vrienden?' `De beste vrienden zijn meestal zij, die aan elkander niets verschuldigd zijn. Ik deed u reeds opmerken, mijnheer, dat wij op dit ogenblik in die gunstige verhouding verkeren.' Met deze woorden boog hij nogmaals zwijgend en verdween zonder dat iemand een poging aanwendde hem terug te houden. Mastazza had te zelden een dergelijke kalme bejegening ondervonden en daardoor niet geleerd zijn drift te beheersen, die gewend was in een heftige woordenwisseling als een donderbui uit te razen en dan weer de blauwe hemel te laten doorschijnen, waaraan zijn groot, edel hart als een koesterende zon gloeide. Wrevel vervulde opeens zijn gemoed en die wrevel had een diepere oorzaak dan Osinsky's vertrek en zijn eigen opvliegendheid. Voelde hij dat die man gelijk had en dat hij reeds niet meer meester was de band te verbreken waarvan de Pool zulke smadelijke gevolgen had geprofeteerd? Natuurlijk luchtte hij zijn gemelijkheid op zijn beide vrienden die hij voor slaapmutsen en droogpruimers uitmaakte. Eenmaal in hun zwak aangetast slingerden de Marseillanen hem op hun beurt enige nijdige uitdrukkingen als vrouwengek en doordraaier naar het hoofd. Toen zij daarop het hotel de la Grande Bretagne verlieten had de langdurige vriendschapsband een gevoelige knak gekregen. Wel beloofde men elkander steeds te zullen schrijven, maar 138
Mastazza dacht er zelfs niet aan hen te volgen, en zonder een handdruk namen zij afscheid van een vriend, die zij nimmer zouden wederzien. Wij zijn een half jaar verder. De lange, snikhete zomerdagen met hun strakblauwe hemel zijn over de verlaten Cornice heengegaan, en het vermogend deel der lijdende mensheid keert terug naar zijn bekoorlijk winterkwartier. Ook de villa No. 23 van de avenue*** heeft een zestal maanden haar zonneblinden en vensters hardnekkig gesloten gehouden, terwijl haar meesteres door verre streken rondzwierf. Toen Genua's villa Palavecini haar rijk tooisel van donkergroen gebladerte met marmerwitte en gloeiend rode camelia's verruild had voor de oogverblindende voorjaarsdos van azalea's en rhododendrons, was Mastazza met zijn dame langzaam naar het noorden getrokken, overal de voetstappen der ontluikende lente drukkend, wier hoorn van overvloed het minnend paar onder een bloemenregen, eerst van rozen en granaatbloesem, daarna van seringen en geraniums, eindelijk van alpenrozen en edelweiss, steeds hoger en hoger naar de vriendelijke valleien en de trotse spitsen der Alpen had heengelokt, waar de zenuwsterkende adem van het gebergte de afmattende zomerhitte tem pert en de fiere schoonheid der natuur het traagste hart met dubbele snelheid kloppen doet. Het was hem wel te moede geweest toen hij aan Laura's zijde op de blauwe meren uren lang had rondgedobberd, vrijwillige speelbal van de grillige windvlagen, die door de nauwe dalen heenbliezen en terugkaatsten op de hemelhoge rotswanden die zich loodrecht uit de kristalheldere golven verhieven. De frisse lucht had over Laura's bleke tint een rozig waas gespreid; zij scheen verjongd en schoner dan ooit. Geen wonder dus dat zij overal de aandacht had getrok139
ken en door haar uitgelaten vrolijkheid de gevierde heldin van alle kleine feesten was geweest, die de gasten der verschillende pensions waar zij vertoefden onder elkander organiseerden. Wel had haar overmoedige dartelheid aan menige beschaafde vrouw mishaagd, en was er zelfs nu en dan een stem van twijfel opgegaan aan de echtheid van Mastazza's huwelijk, maar een blik uit haar raadselachtige ogen was toch voldoende geweest om het gehele herenpersoneel als een bijenzwerm om een roos rond haar te verzamelen. Ten einde niet geheel en al van de algemene pret te worden uitgesloten, waren dan zowel de deftige wederhelften dezer heren, als haar jonge, maagdelijke zusters genoodzaakt geweest, niet alleen het gezelschap der luidruchtige Française te dulden, maar zelfs met de vrije toon in te stemmen die zij tot groot vermaak harer aanbidders weldra aan de gehele harmonie of disharmonie der pension ten grondslag had gelegd. Of die toon altijd naar de zin van de Italiaan was geweest? De demon der jaloersheid was in Mastazza's borst ontwaakt, en had er het terrein gunstig bevonden om zich tot volle kracht te ontwikkelen. De vrolijke feesten waren de bevoorrechte minnaar tot zovele martelingen geworden, en elke glimlach die Laura aan een vreemde schonk, kostte hem een strijd tegen immer wilder opbruisende drift. Te vergeefs had hij haar naar eenzame streken pogen te leiden en geen middel verzuimd om zo dikwijls mogelijk van verblijfplaats te veranderen; in elk mannelijk wezen dat het lot op zijn weg bracht zag hij een naderende vijand van zijn geluk, in elk toevallig wederzien een geheimzinnige afspraak. Eerst had hij gezwegen en zijn ergernis verkropt, toen had hij zich in zachte bewoordingen beklaagd, eindelijk was hij in drift tegen haar uitgevaren, maar immer had Laura hem even kalm getrotst. Wanneer zij dan weer teder de armen om zijn hals sloeg 140
en hem met een kus op het voorhoofd haar trouwe, maar knorrige bulhond noemde, was zijn toorn als het ijs voor de lente-adem weggesmolten, en had hij zich zelve verweten dat hij zijn enige Laura groot onrecht deed. Een enkele maal had hij 't gewaagd van een vaste band te spreken, die hem van alle ongerustheid zou bevrijden, maar Laura die zich gaarne op haar paar woorden Duits liet voorstaan, had hem lachend een `Filister' genoemd en daarbij was de zaak gebleven. Toen zij tegen het najaar naar de villa terugkeerden had Laura haar verlangen te kennen gegeven in Milaan een tweetal dagen over te blijven. Mastazza had dat plan goedgekeurd, want te Milaan woonden zijn ouders, die hij in geen drie jaren gezien had. Het tweetal dagen was tot veertien aangegroeid, doch Mastazza had zijn ouders niet bezocht. Eng was 't hem om 't hart geweest toen de trein hem van zijn geboortestad wegvoerde, waar hij zoveel schone veranderingen en zoveel onveranderde herinneringen had teruggevonden, en lang had hij zwijgend uit het raampje gestaard naar de voorbijjagende maïsvelden die even snel langs zijn blikken vlogen als de beelden uit een gelukkige kindsheid langs het innerlijk oog van zijn geest. Toen had een kus van Laura's mond hem uit die droom doen ontwaken, hij had haar in zijn armen gesloten, met vuur aan zijn borst gedrukt... en voor altijd met het verleden gebroken. `Dat verhaal verveelt mij schrikkelijk, Luigi. Neem een ander boek of liever, neen, een ander boek zou mij evenzeer vervelen, speel mij mij wat voor.' Mastazza opende de piano, en half liggend op de sofa rolde Laura een nieuwe sigarette om zich terstond weer geheel horizontaal uit te strekken toen de Turkse tabak vuur had gevat. `Wat zal ik spelen, liefste?' 141
`Dwing mij zo niet tot onophoudelijk antwoorden. Speel Ii Bacio of wat je wilt, zing desnoods als je dat aangenamer is, maar laat mij toch eens een ogenblik met rust.' Mastazza speelde Il Bacio en meer andere walzen, maar hij zong niet hoewel hij een flinke bariton had. Ondertussen haalde Laura enige papieren uit de zak van haar japon te voorschijn, en scheen daaraan al haar aandacht te wijden. Eindelijk zweeg de piano en wendde Mastazza zich half om. `Weet gij wel, mon bijou, dat je ontzettend veel vlees eet? Dat kan niet gezond zijn. Mijn rekening is ongehoord hoog hoewel ik zelf zeer weinig gebruik, wat je bekend is!' Mastazza lachte luidkeels toen hij bemerkte met welk een aandacht zijn Bacio was vereerd. `Ik verzeker je dat dergelijke sommen mij in 't geheel
niet zo lachverwekkend voorkomen. Al mijn rekeningen zijn in de laatste maanden tot een schrikbarende hoogte geklommen. Als dit zo voort moet gaan...' `Kom Laura; zorgen voor enige franken! Zet een paar Louis op de "douze derniers" en de bres is gestopt. Ik wed dat de twee eerste dozijnen niet zullen durven uitkomen, wanneer zij weten dat zulk een bekoorlijke hand op het laatste heeft gezet.' `Jij hebt goed praten. Ik kan betalen.' `En ik moet aannemen. Meen niet dat die toestand voor een man benijdenswaardiger is. Als wij dus beiden inzien dat er verandering in de zaken moet komen, wees dan niet langer halsstarrig, maar schenk mij het recht waarom ik al zo lang vraag, het recht om voor je te verdienen?' `Maar mijn waarde, dat recht heb ik je nooit betwist.' `Je weet wat ik bedoel Laura. Veins niet mij verkeerd te begrijpen. Zoals onze zaken thans staan zou het een beta142
ling zijn wanneer ik je rekeningen voldeed en je hebt immers zelve gezegd: laat er geen geld tussen ons zijn? Bovendien, hoe zou ik hier een frank kunnen verdienen? Neen, eerst wanneer je mijn vrouw zult zijn, wanneer ik voor de gehele wereld openlijk zal kunnen verklaren, die vrouw behoort mij, wanneer ik tot mijn moeder zal kunnen zeggen: heb deze lief, want zij is uw schoondochter, eerst dan zal ik het recht hebben, waarnaar ik reeds zo lang hunker. Waarom dit nog uitgesteld, Laura? Waarom mij nog langer gedwongen een vernederende rol te spelen? Ik ben niet dommer dan anderen en bezit wilskracht genoeg om te werken en geld te verdienen. Wij trekken van hier, jij blijft bij mijn ouders totdat ik een betrekking heb gevonden en...' `En dan begint de armoede, de verveling en de saaiheid. Wel bedankt voor dat vooruitzicht. Mijn waarde vriend, je hebt me nu al zo dikwijls van die mooie plannen gesproken, dat ik je eens en vooral in ronde woorden zeggen wil hoe ik over die dwaasheden denk. Het blijkt dat je mijn bedoeling nooit gevat hebt toen ik de zaak met een zacht lijntje op de lange baan trachtte te schuiven. Luister dus: op dit ogenblik zijn wij nog vrij om zonder enige formaliteit van elkander te gaan, zodra ons dat goeddunkt. Ik ben niet van plan vooreerst nog van die vrijheid afstand te doen. Misschien later veel later, maar voor 't ogenblik niet. Je kunt mij voorlopig ondanks je verstand en je wilskracht alleen een schoonmoeder aanbieden die ik niet ken en waarnaar ik niet verlang. Geld heb je niet, een betrekking evenmin. Je zoudt dus moeten beginnen met van mijn geld te leven gelijk je reeds doet. Op het ogenblik voldoet dit geld nog indien wij een huishouden beginnen, zou het spoedig blijken te weinig te zijn. Je moet mij dus niet kwalijk nemen wanneer ik nog zelve meesteres over mijn vermogen wens te blijven en mij niet denk te binden.' 143
Mastazza's gelaat nam een sombere uitdrukking aan. Er was iets beledigends in die woorden, en stellig zou hij de man veracht hebben die zich aldus door een vrouw liet behandelen, ware hij slechts zelf die man niet geweest. `En wat wil je doen, wanneer het werkelijk blijkt dat er niet genoeg is voor ons beiden ?' `Wie dan leeft, die dan zorgt, mijn beste.' `Neen Laura, nu wil ik weten wat je plannen zijn.' `Je wordt lastig en kinderachtig Luigi.' `Bij God, begrijp je dan niet wat het mij kost het genadebrood van een vrouw te eten? Ik ben man; ik eis mijn plaats in de wereld, ik wil mijn noemen wat mijn is! Wees mijn vrouw; ik zweer dat alles wat het leven geven kan, aan je voeten zal liggen; maar wees mijn vrouw. Geef mij recht op een liefde, die ik thans moet afbedelen als de hond een toegeworpen stuk vlees, en evenals hij in angstige haast moet genieten, omdat er straks misschien
een ander toeschiet, die het mij ontfutselt. Put mijn geduld niet uit! Wacht het ogenblik niet af, dat ik Armands voorbeeld moet volgen, en je het beetje geld dat in mijn bezit is als betaling voor de voeten werp!' `A! mijn galante ridder, je waart nog maar vervelend, je wordt nu grof! Het woord liefde is in je mond bestorven, doch de wijze waarop dat tedere gevoel zich uit is voor het minst genomen zonderling te noemen.' `Indien je wist wat ik de gehele zomer geleden heb, zou je zo niet spreken. Ik beeldde mij in te weten wat liefde is. Dwaasheid! Thans weet ik het, al ware 't alleen door de eeuwige angst je te zullen verliezen. Ik kan, ik wil niet meer zonder je leven. Daarom, wees mijn vrouw, Laura. Je zult rijk zijn. Ik zweer het, je zult rijk zijn, al moest ik ook dag aan dag en nacht aan nacht er voor werken!' `Welnu, indien er achter al die mooie woorden een zin schuilt, breng dan de weinige reispenningen, die je gulle 144
vader je heeft toegezonden, en waarvan je noch leven noch sterven kunt, naar Monte-Carlo, en maak er een kapitaal van dat je van de treurige verplichting zal ontheffen langer door een vrouw te worden onderhouden. Ziedaar mijn gevoelen, en als je nu mijn humeur niet verder van streek wilt maken dan het reeds is, raad ik je aan dit onderwerp voortaan te laten rusten.' Met deze woorden ging Laura aan een der vensters zitten, en Mastazza wist niets beters te doen dan aan het ander post te vatten, waar hij met het hoofd tegen de ruiten geleund in de straat bleef staren. Geen van beiden sprak meer een woord. Daar rolde een rijtuig voorbij waarin twee heren zaten. Een hunner groette; onwillekeurig week Mastazza een paar schreden achteruit; hij had Osinsky herkend. De ander, een man van middelbare leeftijd met lange, blonde baard en knevel, wiens uiterlijk en kleding de Engelsman verrieden, was hem onbekend. Het rijtuig hield schuin tegenover Laura's woning stil, de beide heren stegen uit en gingen het huis binnen. Mastazza verbeeldde zich dat de vreemdeling wie Osinsky's groet niet ontgaan was een blik terugwierp, en toen enige woorden tot zijn metgezel richtte. Ongetwijfeld had hij de vrouwengestalte aan het venster opgemerkt, en vroeg hij nadere inlichtingen aan de Pool. Het rijtuig keerde; binnen weinige minuten kwamen de heren weer te voorschijn, en toen zij nogmaals voorbijreden, groetten zij beiden. Wat of Osinsky van Laura had verteld? Zou hij gezegd hebben dat zij voor het ogenblik niet vrij was, maar eerstdaags, wellicht morgen of overmorgen ... men kon de dag misschien verhaasten door een kostbaar geschenk...? Bij al wat heilig was, hij zou de kerel aan haar voeten vermoorden, die het waagde zijn hand naar haar uit te strekken. Indien gij uw leven lief145
hebt, mijnheer de Engelsman... `Luigi, je bent immers niet boos?' Waar bleef zijn toorn, toen twee armen zacht als fluweel hem om de hals werden gestrengeld, toen een bekoorlijk vrouwekopje zich tegen zijn schouder aanvlijde, toen een paar donkere ogen hem liefdedronken onder hun lange wimpers tegenblonken, toen de half lachend geopende lippen zich als om kussen smekend zacht aaneensloten en zijn Laura fluisterde: `Luigi, zeg mij dat je gelukkig bent, wanneer je mij zo bij je hebt.' `Laura, ik ben de gelukkigste sterveling ter wereld. Heb mij lief en ik verlang niets meer van dit leven, niets meer van een eeuwige zaligheid hiernamaals.' `Zo is 't goed mijn vriend. — Weet je wat we doen zullen? Vanavond gaan wij samen naar Monte-Carlo en indien je wilt zal ik je geld geven om voor mij te spelen.' Dicht opeengepakt omringden enige honderden vreemdelingen de grote tafels waar zij tegen hoge prijs de dagelijkse portie zenuwaandoening konden meester worden, waaraan elke speler een even sterke behoefte gevoelt als de dronkaard aan zijn borrel. Voor Mastazza waren al die fysionomieën even onbekend. De weinigen die in een min of meer melancholische stemming op de sofa's waren neergezakt of beschouwend en redekavelend ronddrentelden, evenals de lijders op badplaatsen tussen de voorgeschreven glazen water, waren hem even vreemd. Hij gaf dus een ontkennend antwoord op Laura's vraag of hij niemand verlangde aan te spreken. Zij wilde volstrekt niet dat hij een beleefdheidsvorm om harentwil zou verzuimen. Nu hij echter geen dergelijke plicht te vervullen had zou zij hem een andere taak geven. Zij haalde daarop haar porte-monnaie te voorschijn, nam er vijf lours uit en nodigde hem uit met die som, in stukken
146
van vijf franken verdeeld, zijn geluk aan de roulette te beproeven en wel op de enkele kans. `Maar Laura, laten wij ten minste samen spelen ?' `Waar denk je aan, mon brebis? Wanneer ik met mijn voortdurende déveine de tafel maar nader, dan ben ik al zeker dat iedereen wint die aan de overkant zit.' `Wie zegt je dat ik geluk heb ?' `Ik hoop dat je 't mij zelf zult komen zeggen. Ga nu terstond. Wie weet hoeveel ogenblikken van kostbare veine je ongebruikt laat voorbijgaan. Denk er aan alleen op de enkele kans te spelen. Beter een kleine zekere dan een grote, twijfelachtige winst. Tot straks mijn Romeo.' Mastazza gehoorzaamde, drong door de toeschouwers heen, die de roulette met hun oplettendheid vereerden, wisselde twee goudstukken en zette op even. Het balletje danste over de nummers heen en het eerste stuk verdween. Het tweede, derde, vierde, tot het achtste toe werden even meedogenloos opgeharkt. Het was de ongeoefende speler aan te zien dat de drift hem beving. Die tegenwerking van een blind toeval waaraan hij machteloos zijn goudstukken opofferde, prikkelde zijn bewegelijke zenuwen. Hij had alle zelfbeheersing nodig om zijn woede niet op een gelukkige medespeler of op het effen gelaat van de croupier te koelen, wiens onverstoorbaar kalm 'faites le jeu, Messieurs' hem ondragelijk uitdagend in de oren klonk. Weer wisselde hij twee Napoléons en de twee slagen die hij afwachtend liet voorbijgaan brachten beiden nogmaals oneven. Nu moest even uitkomen. Hij zette op — de enige op even, terwijl op oneven het goud lag opgestapeld — en ... verloor. Nauwelijks had de croupier afgeroepen: 'Quinze, noir, impair et manque,' of een onaangenaam neusgeluid achter hem deed de woorden horen 'jouer contre la série, 147
quelle stupidité!' Mastazza behoorde niet tot hen die rood worden wanneer de drift hun het bloed in beweging brengt. Zijn gelaatskleur was veeleer donkergeel, toen hij zich haastig omwendde en de eigenaar van het neusgeluid verzocht zijn beledigende woorden in te trekken of te herhalen. Het kaalhoofdig, roodneuzig kantoorbediendengezicht, dat zulk een diepzinnige speelwaarheid ten beste had gegeven, bezat de moed — 't kan ook de domheid geweest zijn, want 's mans slaperige ogen verrieden in 't geheel niet dat hij Mastazza goed had verstaan — nog eenmaal te betuigen, `mais c'est stupide.' Een klinkende oorveeg beloonde hem onmiddellijk voor de genomen moeite. Werktuigelijk nam hij het kaartje in ontvangst dat Mastazza hem met de woorden: Hotel de la Grande Bretagne, Nice, in de handen duwde en bleef er met zulk een geleerde afgetrokkenheid op staren dat niemand zich meer illusies maakte omtrent het aantal duels waarin de man het gevaar onder de ogen had gezien. Een ogenblikkelijke consternatie was onvermijdelijk. Men vormde een kringetje rond het tweetal, praatte luider, snelde toe, vroeg inlichtingen en trok partij. `Dat is verdiend,' klonk een diepe basstem met Engels accent. `Er zijn er meer hier die niet weten wat zij zeggen of zwijgen moeten. Indien u een secondant mocht nodig hebben, hier is mijn kaartje, Adres Hotel de Paris.' Mastazza herkende de Engelsman met lange, blonde baard die hij gisteren in het rijtuig naar Osinsky had bemerkt. Op het kaartje stond: William Barker, Esq. Toen hij de blik weer opsloeg was de gever reeds verdwenen. Het voorval had zo kort geduurd, dat alleen de naastbijstaanden er iets van bespeurd hadden, en dat het reeds 148
geheel afgelopen was toen het gerucht van een standje zich begon te verspreiden. Enige croupiers verhieven zich op hun zetels, een paar knechts kwamen langzaam nader, en nog altijd snelden vorsend en vragen de emotie-zoekende spelers toe. De roulette echter bleef met onverstoorbare kalmte ronddraaien en om zich tegenover die nieuwsgierige blikken een houding te geven, zette Mastazza Laura's laatste Napoléons op, die evenmin als de vorigen hun stelling handhaafden, maar aanstonds in het geldmandje van de croupier verdwenen. Met ledige handen naar Laura terugkeren, haar gunsten genieten en dan nog haar geld verspelen, dat was onmogelijk. Bovendien verbitterde hem die onzichtbare, taaie weerstand der fortuin, waartegen reeds zo menige speler te vergeefs zijn krachten heeft verspild. De roulette moest hem ten minste weergeven wat zij had opgeslokt. Hij wierp dus een Louis uit zijn eigen beurs op de eerste colonne, en... verloor. Twee andere Louis hielden zich enige ogenblikken staande om daarna met hun winst eveneens te verdwijnen. Een briefje van vijfhonderd franken werd gewisseld, en ging de zelfde weg op. Een van duizend franken... Juist toen hij ook dit biljet in zijn geheel wilde neerleggen, hield een hand zijn arm tegen, en Laura's stem fluisterde hem in de oren: `Dwaas, 't is immers genoeg. Als iemand op één avond van honderd franken er duizend maakt moet hij tevreden zijn met zijn winst en niet roekeloos alles weer op het spel zetten. Bovendien 't is meer dan tijd. Kom.' Met deze woorden nam zij hem het bankbiljet uit de handen en de beroofde waagde 't niet de tegenwerping te maken dat de duizend franken, die hij op 't punt was weg te werpen, niet haar, 'maar de arme student behoorden, die voor zijn bijzondere uitgaven nog altijd op zijn 149
weinige reispenningen teerde, welke door deze slag tot ongeveer tot niets samensmolten. Twaalf uren later spoorde Mastazza alleen naar Monte-Carlo terug. Laura had hem onder voorwendsel van hoofdpijn de vorige avond naar zijn hotel gezonden en de volgende morgen vroegtijdig laten weten dat zij die dag het bed moest houden, terwijl zij hem verzocht haar rust niet te komen storen. Wel had zij verwacht dat hij toch een poging zou wagen om haar te zien en dus Baptiste de uitdrukkelijke last gegeven hem onder geen beding toe te laten, maar die verwachting werd aanvankelijk bedrogen, Mastazza verscheen niet. Twee dagen déveine achtereen was ondenkbaar; hij wilde zijn vijftienhonderdzestig franken terug winnen en dan...? Laura had toch niet geheel en al ongelijk gehad. Hij was in staat zijn brood te verdienen, o! zeker, maar waar vond hij zo spoedig een betrekking? Hoe lang zou hij moeten werken voordat hij een kapitaal van enige betekenis had overgespaard! Zou Laura niet in die tussentijd...? Als de fortuin hem maar een paar dagen gunstig gezind wilde zijn dan konden al die bezwaren uit de weg geruimd, al die vragen eenvoudig opzij gezet worden. En waarom zou de fortuin juist hem alleen nooit gunstig zijn? Déveine! Wat is déveine? Een onzin immers! Aldus peinzende, stapte hij met het karig overschot van zijn reisgeld op zak het station van Monte-Carlo uit, toen er een hand op zijn schouder werd gelegd en hij in het gedrang Sir William Barker herkende wiens heldere ogen hem over enige hoofden heen vrolijk toelachten. `Een ogenblik mijnheer. Ik heb nieuws dat u zal doen lachen. Hedenmorgen vroeg was ik aan het station om een vergeten wandelstok terug te vragen, toen gelaarsd en gespoord, klaarblijkelijk voor een lange reis toegerust uw vriend van gisterenavond uit een rijtuig stapte. U 150
weet wel die van... (hij maakte het gebaar van een oorveeg). Ik vroeg hem of hij al een secondant had. Daarop werd de man geweldig nijdig, en antwoordde dat hij Monaco vaarwel zeide omdat 't hem gisterenavond gebleken was dat er geen politie was en hij niet in een land verkoos te blijven waar men zijn leven niet zeker was. De vijand heeft dus de aftocht geblazen en het terrein is vrij.' Die vijand boezemde Mastazza echter bitter weinig belang meer in. Hij dankte de Engelsman voor zijn bereidwilligheid om hem terzijde te staan en vroeg, meer voor de vorm dan wel uit verlangen hem weder te zien, of hij nog het genoegen zou hebben hem die middag in de salons te ontmoeten. `Tot mijn spijt kan ik dat niet beloven. Ik ben op het punt naar Nizza te gaan, waar ik een bezoek moet afleggen dat ik niet gaarne zou verzuimen. Verbeeld u in welk een allerliefst avontuur ik ben gewikkeld. Voor enige dagen hier aangekomen ontmoet ik in de salons een zekere Osinsky, een Pool met wie ik in vroegere jaren menige genoegelijke dag in Baden en Homburg heb doorgebracht. Hij was een aanbidder van het schone geslacht, ik niet minder, wij pasten dus samen. De eerste dag dat wij samen uitrijden en een paar bezoeken in Nizza afleggen, groet hij een dame, die zich aan het venster van een villa vertoont in de avenue***. De natuur heeft mij met een paar uitmuntende ogen toegerust; ik zag dus terstond dat het zonder nu juist een zeer regelmatige schoonheid te zijn een zeer aantrekkelijk kopje was, dat met een allerliefste glimlach zijn groet beantwoordde. Ik vergat de schone zoals ik er meer vergeten heb, toen Osinsky mij gisterenavond in het Casino op eens aan haar voorstelt. Het was juist na uw lesje aan die al te hardop denkende vriend van wie wij zo even spraken. Zij was allerinnemendst, en hoe langer zij sprak des te interessanter kwam zij mij voor. U begrijpt dat ik de ge151
legenheid niet ongebruikt voorbij liet gaan. Genoeg; het eind van ons onderhoud was, dat zij mij toestond haar villa eens te komen zien, en op dit ogenblik wacht ik de trein van Genua af om van deze vergunning gebruik te gaan maken.' Mastazza's donkere gelaatskleur was in een tanig wit veranderd. Uit zijn ogen lichtte een zonderlinge gloed; zijn knevel trilde zenuwachtig; zijn vingers wikkelden zich in zijn horlogeketting vast dat de schakels hem diepe moeten in de hand drukten, en een lange zucht, die uit het diepste van zijn gemoed omhoog welde, baande zich sissend een doortocht tussen de opeengeklemde tanden. Sir William zag hem verbaasd aan, en begreep in 't geheel niet wat hem overkwam. Een paar seconden verliepen voordat hij weer in staat was een woord te uiten; toen sprak hij met een plotselinge heesheid in de stem: `De naam van die vrouw?' `Ik geloof Laura, maar 't kan ook iets anders in die trant zijn. Het nummer van het huis heb ik beter onthouden: 't is No. 23.' `U zal dat bezoek niet brengen.' Sir William vroeg - zich af of hij met een krankzinnige te doen had. `En waarom niet als ik u vragen mag?' `Omdat ik het u verbied.' `U wil mij op de rechte weg houden. Dat voornemen is zeer loffelijk, maar geloof mij, aan een oude zondaar als ik is geen eer meer te behalen.' `Ik scherts niet mijnheer. Nog eens, ik verbied u Laura te bezoeken. Wie gaf u het recht te veronderstellen dat een ontmoeting met die vrouw terstond met de naam van avontuur mocht bestempeld worden? Zij nodigde u uit haar villa te komen zien. Heeft u er haar kennis van gegeven dat een dergelijke uitnodiging voor u volkomen gelijk staat met het Bonsoir van een vrouw op de Parijse 152
boulevards? Of liever vertel mij eerst: is zij of is u 't geweest die deze eervolle kennismaking...' `Vergeef mij mijnheer, dat ik uw woordenvloed stuit, maar ik ben niet van plan een gesprek op deze toon voort te zetten. Ik hield u voor een fatsoenlijk man...' `Lever mij eerst het bewijs dat u zelf... ziedaar de persoon die licht kan verschaffen. Ik wil weten hoe deze zaak zich heeft toegedragen.' Deze laatste woorden van de onstuimige Italiaan, wiens drift weer alle banden der zelfbeheersing verbroken had, golden Osinsky, die langzaam uit Monte-Carlo's hoog gelegen plantsoen naar het station afdaalde, met het voornemen in Nizza een nieuwe aderlating aan zijn kapitaal te gaan bewerkstelligen, een behandeling waaronder het reeds vermagerd fortuintje weldra geheel te gronde zou gaan. Met die fiere sierlijkheid, welke zo volkomen het uitvloeisel zijner gehele persoonlijkheid was, groette Osinsky zijn beide bekenden, drukte toen de Engelsman vriendschappelijk de hand en beperkte zich tegenover Mastazza tot een tweede, zeer vormelijke buiging. Mastazza lette echter die vormelijkheid niet op. `Mijnheer Osinsky een woord. Door uw toedoen is de kennismaking van deze heer met Laura tot stand gekomen. Wie heeft haar uitgelokt of was het misschien toeval dat zij samen kwamen? Zeg mij alles, ik wil de waarei weten.' `Mijnheer Mastazza, ik ben blijde dat u inlichtingen van mij verlangt, die ik u reeds ongevraagd zou verstrekt hebben, indien ik niet geleerd had voorzichtig te zijn met dergelijke mededelingen. Laura zelve was 't, die in kennis verlangde te komen met mijn vriend Barker, nadat zij mij scherp ondervraagd had omtrent zijn naam en positie. Ik kende mijn vriend te goed om niet te weten dat ik geen geheimzinnigheid behoefde in acht te nemen en ik sprak hem niet van u omdat ik u reeds lang in Ge.
153
nua of verder waande.' Bijna ademloos had Mastazza dit korte verhaal aangehoord. Een ogenblik keek hij de Pool strak aan, als vermoedde hij nog een verborgen gedachte te zullen raden, die een ander licht over de feiten zou kunnen werpen; toen zeide hij op besliste toon: `Ik dank u. Mijnheer Barker, wij zullen samen gaan. Die kwelling van alle dagen moet een einde nemen. Ik wil zekerheid hebben. Zij kieze tussen u en mij.' Voor een dergelijke vertoning was evenwel Sir William niet te vinden. `Neem 't mij niet kwalijk mijnheer wanneer ik dit voorstel moet afslaan. Ik ben niet van plan mij aan een keuring van een vrouw als deze te onderwerpen. Ik bemerk dat u andere rechten heeft. Ik eerbiedig die. Vergeef mij dat ik onwillens op uw terrein heb gejaagd. U zal 't mij echter niet euvel duiden wanneer ik er op blijf staan mijn aangekondigd bezoek heden toch af te leggen.' Met deze woorden reikte hij Mastazza de hand en Osinsky voegde er bij: `Een vrouw als Laura is 't niet waard dat een fatsoenlijk man zich om harentwil in moeilijkheden wikkelt.' Mastazza nam de aangeboden hand zwijgend aan. Voor de tweede maal gevoelde hij zich vernederd en beschaamd tegenover Osinsky. Hij was overtuigd als een schooljongen gehandeld te hebben; de bejegening van de Engelsman bewees dat ook die hem als zodanig beschouwde. Met vreugde zou hij een duel om Laura hebben aangegaan, hij had een recht en dat recht zou hij weten te handhaven. Maar geen mens betwistte hem zelfs dat recht. Men beschouwde een betrekking tot die vrouw eenvoudig als een scherts, een vermaak waarvoor niemand zich veel moeite wilde geven en waaraan niemand veel waarde hechtte. Het ideaal werd neergerukt van het hoge voetstuk waarop hij het geplaatst had, en 154
naarmate het lager viel zonk hij ook zelf in zijn eigen schatting dieper en dieper neer. Hij voelde dat Laura veracht werd en dat hij zelf in die verachting delen moest. Toch was 't of dat alles zijn hartstocht slechts nog meer prikkelde en of de band steeds onverbrekelijker werd die hem aan haar ketende. De trein van Genua snelde fluitend aan. Osinsky en zijn vriend vertrokken. Besluiteloos, strak voor zich uitstarend wendde Mastazza nu zijn schreden de hoogte op. Hij wist nauwelijks waar hij zich bevond. Maar in zijn hoofd spookte de zee der gedachten rond als beukte een storm de baren. Een wezenloze gelijk dwaalde hij door Monte-Carlo's tuinen, het Casino in en uit, de Condamine langs en weer terug, nu eens stilstaand, met wilde gesticulaties lange reden tot zichzelve houdend dat de voorbijgangers medelijden kregen met de ongelukkige speler, dan plotseling met gebalde vuisten voortijlend, de blik onbewegelijk in de verte gericht, als gold het een vijandelijke stelling die stormenderhand moest genomen worden. Wat was 't dat hem zo voortjoeg als de furor de maniak? Was 't liefde, was 't haat, was 't jaloezie, was 't berouw of was 't dat alles te zamen in één woeste symfonie van aandoeningen, die op bruiste en neerzonk als de zee aan Monaco's voet wanneer zij door de verstikkende Libeccio schuimend tegen de steile rotswand wordt opgezweept om aanstonds machteloos terug te zinken? Dus had Laura hem bedrogen, een ziekte voorgewend om die Engelsman te kunnen ontvangen. Dus was hij nu reeds op zij geworpen om plaats te maken voor een man, die haar verachtte, die met haar liefde speelde! Had hij dan niet hetzelfde gedaan? Die vrouw was immers verachtelijk en hij zou 't haar tonen. Hij zou haar vernederen en grieven evenals zij hem vernederd en gegriefd had. De ellendige, de trouweloze, de huichelares, de leuge155
naarster! Neen, zoveel moeite zou nog te veel eer zijn. Onverschilligheid, dodende onverschilligheid zou haar loon wezen! Hij wilde haar niet meer zien, geen voet meer in haar woning zetten, haar de rug toekeren wanneer zij zich in de salons vertoonde. 0! Laura, Laura, hoe anders had alles kunnen zijn wanneer een enkele vonk van liefde uw kil hart verwarmd had! Zij was hem dierbaar, dat voelde hij duidelijker dan ooit. Kon hij haar - maar weer voor zich zien zoals zij hem de eerste dag was voorgekomen, toen haar rood haar hem zo afzichtelijk en haar schele ogen hem zo terugstotend toeschenen. Vergeefs! Altijd drong het verleidelijk beeld zich weer op de voorgrond van die volle lippen die zich op de zijne drukten als wilden zij er liefdedronken de laatste droppel bloeds uit opzuigen, van die blanke armen welke zich wellustig zacht om zijn hals slingerden, van die heerlijke vormen die sidderend van genot zich aan hem vastklemden totdat hij bezinningsloos aan haar borst neerzonk, bedwelmd door een zaligheid die het verstand niet beseffen kon. Thans zou een ander die omhelzing genieten, thans zou een ander dat heerlijk lichaam met zijn kussen bedekken, thans zou een ander het recht hebben haar in zijn armen te drukken en te fluisteren: Laura, ik heb je lief. Neen, bij God, neen! Hij zou 't niet dulden. Als een hond zou hij ieder voor haar voeten neervellen, die 't waagde een hand naar haar uit te strekken. Zij was de zijne, geen ander zou hem die schat ontstelen, geen ander de lippen zetten aan de bekerrand waarvan hij zoveel wellust had ingezogen! Toch was op dit ogenblik misschien de Engelsman... `Naar Nizza! hij zal die triomf niet genieten!' Zo kookt en spat de woeste Aar wanneer hij te Handeck schuimend over de rotsen komt aansnellen, om in het nederstorten van de duizelingwekkende hoogte op de troebele wateren van de Aerlenbeek te stoten. Dan klem156
men de miljoenen droppels in het dolzinnig uiteenspatten een ondeelbaar ogenblik met wilde liefde-drift zich aan elkander vast om tot één vonkelende stofwolk verenigd in duizenden kleuren de volle stralenbundels der zon te breken, die tot diep in de spleten der aarde met liefdewekkende kracht zich een doortocht banen; maar in het volgende storten zij vertwijfeld, brullend van razernij, in de peilloze diepte neder en jagen voort, van steen op steen, van de bergen naar de dalen, uit de dalen naar de vlakte, van de vlakte naar de zee, tot zij moede en traag, met slijk en vuil beladen, in het ruime bed van de oceaan neerzinken, en zich verliezen in het onmetelijk watervlak. Sir William was reeds vertrokken, en Laura lag op de sofa in Paul de Kock te lezen, toen Mastazza Baptiste opzij werpende, zich met geweld toegang tot de blauwe salons verschafte. Zij ontstelde hevig toen hij opeens bleek als een dode voor haar stond, en nog trillend van woede, niet in staat een enkel woord te uiten zijn zwarte ogen strak op haar gevestigd hield. Weer ging haar die zonderlinge huivering door de leden en hield zij de doordringende blik niet uit. `Laura je hebt mij belogen!' `Is dat een manier iemand schrik op het lijf te jagen? Ik dacht je ver van hier en als een spookverschijning rijs je uit de grond op.' `Je hebt mij belogen!' `Spreek toch zachter, je weet dat ik niet wel ben.' `Ik weet dat je zo even Sir William Barker hier ontvangen hebt, en dat je hem eerstdaags, misschien wel vanavond weer zult ontvangen. Ik weet dat je een leugenachtig verhaal hebt uitgedacht om mij te verwijderen en met die man alleen te kunnen zijn. Antwoord, is dat waar of niet?' 157
't Was niet de eerste maal dat Laura de woede van een jaloerse man moest trotseren. De praktijk had haar de kracht van de vrouw zowel als de macht der bedaardheid leren kennen. Zij waagde dus de strijd. `Ik ben niet voornemens rekenschap van mijn daden af te leggen.' `Maar ik wil rekenschap hebben. Ik wil Laura, ik wil! Je zult mij zeggen of die man bestemd is mijn plaats in te nemen wanneer ik als een afgedragen kleed zal weggeworpen zijn. Ik moet weten of ik hem nog langer de hand reiken kan, dan of ik hem verklaren zal dat de wereld te klein is voor ons beiden. Antwoord!' `Misschien zal ik antwoorden wanneer je tot kalmte bent teruggekeerd, nu stellig niet.' `Vrouw, drijf mij niet tot het uiterste. Terstond wil ik antwoord hebben.' Laura haalde de schouders op. `Spreek — maar spreek dan toch', brulde de Italiaan, terwijl hij haar met beide handen beetpakte en heen en weer schudde dat zij van angst en nijd ineenkromp. Een slang gelijk wikkelde zij zich het volgend ogenblik uit zijn greep los, sprong overeind, en waagde het hem recht in de bliksemende ogen te zien. Het was een gevaarlijk spel dat Laura begonnen had toen zij door koelheid Mastazza's hartstocht tot het uiterste prikkelde, maar de uitkomst bewees dat zij haar zaak meester was. Toen zijn woede het toppunt had bereikt brak haar kracht. Machteloos zonk hij aan Laura's voeten neer, greep haar hand en drukte die aan zijn lippen, greep haar kleed en wilde haar knieën omvatten. `Laura, Laura, heb medelijden. Ik kan niet buiten je. Dood mij, en het zal mij een wellust zijn door je hand te sterven. Werp mij van Monaco's rotspunt in de diepe zee of jaag mij een kogel door de kop, maar zeg mij eerst dat je geen ander liefhebt dan mij, dan mij alleen. — 158
Wees niet wreed. — Martel mij niet — 0! ik heb deze zomer genoeg geleden. Als je wist hoe dierbaar je mij bent. Spreek één woord en ik vlieg tot mijn ouders, opdat zij je als hun dochter in de armen sluiten. 0! zeg het, Laura, zeg dat woord.' Het was met een blik van onbeschrijfelijke minachting dat Laura haar zegepraal genoot op de man voor wie zij nog zoëven had gesidderd. De woedende was getemd. Was het juist die jonge kracht geweest welke haar in de Italiaan zo machtig had aangetrokken, nu de vrije leeuw zelf de fiere nek aan de ijzeren halsband kwam aanbieden bleef haar alleen verachting voor hem over. Zij had het speeltuig vurig begeerd, maar toen zij 't bezat, had het zijn waarde verloren. Geen hand strekte zij naar hem uit opdat hij van de grond zou oprijzen; zij vergenoegde zich haar kleed uit zijn handen los te trekken, en koud klonk de toon van haar stem toen zij sprak: `Je schijnt het wonderbaarlijk snel vergeten te hebben dat je mij eenmaal een koningin hebt genoemd, geboren om een wereld aan haar voeten in het stof neergebukt te zien, voor wie de liefde van een arme student niet de minste waarde hebben kan. — Ik niet? Toen had je gelijk mijn waarde. Ik heb je als een koningin van de straat opgeraapt, omdat het mij zo lustte. Ik heb je een woning geschonken, voor je onderhoud gezorgd, je meegenomen op mijn reis en je mijn gunsten waardig gekeurd, alles omdat het mij zo lustte. Pas op dat het mij thans niet lust je weer op de straat neer te werpen waar je schijnt te huis te horen! Mij rekenschap vragen! 't Is inderdaad al te onzinnig! Ik ben altijd vrij geweest te doen en te laten wat mij goeddunkt, en 't ligt volstrekt niet in mijn plannen die vrijheid aan een student ten offer te brengen. Niemand dan ik alleen heeft te beoordelen wie hier in het huis zal ontvangen worden, en op welke uren van de dag of de nacht. Strookt dit niet 159
met je opvattingen dan zal ik je niet verhinderen van hier te vertrekken en nooit een voet meer in deze kamer te zetten. — Rekenschap, belachelijk!' Een ogenblik was 't Mastazza of alles hem voor de ogen draaide en duizenden sterren in alle richtingen door het vertrek heen vlogen. In dat ogenblik verliet Laura de salon. Toen sprong hij overeind, snelde haar achterna, de trap op, en kwam juist bijtijds boven aan om de deur gesloten te vinden en de sleutel knarsend in het slot te horen omdraaien. Wild beukte hij op het stevige paneel, riep Laura, Laura, smeekte en bad en dreigde, maar 't was te vergeefs. Laura deed niet open en de deur bood krakend weerstand aan zijn krachtige slagen. Toch week hij wel een kwartier lang niet van de plaats, toen een hand op zijn schouder hem deed omkijken. Een politie-agent stond voor hem. Baptiste had de toestand zijner gebiedster doorgrond en de dienaar der openbare macht verzocht de villa van een lastige indringer te komen verlossen. Een beleefde aanmaning het huis terstond te verlaten bracht Mastazza tot bezinning. Hij ging. De platanen hadden hun laatste, gele bladeren laten vallen, de olijven en pijnbomen hun somberst gewaad aangetrokken; het was winter geworden. De windvlagen rezen uit hun lange slaap op, immer zwaarder en donkerder werden de lange wolken, die in pijlsnelle vaart over de Cornice heentrokken en van de gure, duistere dagen vertelden welke de komst van de starre wintervorst in het noorden vergezellen. Op Monte-Carlo stroomde de menigte elke dag in groter aantal de trappen van het Casino op, en de habitués aan de speeltafels werden verdrongen door de minder hartstochtelijken, die door de regenvlagen en stofwolken naar binnen gejaagd, in het spel slechts een tijdkorting 160
zochten, welke zij met de eerste mooie dag gaarne weer voor een paar zonnestralen zouden inruilen. Vlak naast de croupier, die de roulette in beweging brengt, stond Mastazza, de handen met goud gevuld en de blik strak op het ronddraaiend ivoren balletje gevestigd. Hij won. Een paar bankbiljetjes waren reeds in zijn portefeuille verdwenen; bleef het geluk hem even gunstig, dan zouden ook zijn Louis weldra in papier veranderd dezelfde weg opgaan. In meer dan twintig dagen had hij niets van Laura vernomen. Reeds de volgende morgen nadat hij door toedoen van Baptiste op zulk een smadelijke wijze een huis had moeten verlaten, waarin hij eenmaal triomfantelijk zijn intocht had gedaan, was hij na een slapeloze nacht teruggekeerd om Laura's vergiffenis voor zijn ruwe bejegening af te smeken. Een oude vrouw, die hem nog nooit onder de ogen was gekomen, had hem medegedeeld dat mevrouw vertrokken was met haar kamenier terwijl Baptiste vrijheid had gekregen voor enige tijd naar zijn familie te gaan, die te Toulon woonde. Die woorden waren als een dolksteek in zijn hart gedrongen. 'Vertrokken... en waarheen ?' `Dat kan ik u niet zeggen.' `Met wie?' `Dat kan ik u niet zeggen.' `Zeg mij ten minste of zij alleen dit huis verlaten heeft ?' `Dat kan ik u niet zeggen, ik was toen niet hier.' `Mens, indien men je geld heeft gegeven om te zwijgen, hier is geld als je spreekt. Wanneer 't niet genoeg is zal ik je meer geven, maar bij God, laat mij niet in zulk een onzekerheid van hier gaan!' `Al zou u mij duizend franken willen geven, ik kan u niet vertellen wat ik zelf niet weet.' `Dan wil ik mij ten minste met eigen ogen overtuigen of 161
ik niet weer bedrogen word.' Met deze woorden was hij op de deur van de salon toegesneld, had die geopend... maar niemand gevonden, in de zijkamer niemand, boven niemand, niemand; alles was verlaten en ledig. Het ontruimde toilet, de kast zonder sleutel, het onopgemaakte bed hadden geen twijfel meer overgelaten; Laura was heen. Toen had hij zich op het bedkussen nedergeworpen, er de snikken die uit zijn borst opwelden in gesmoord, was weer overeind gevlogen en losgebarsten in verwensingen tegen de ontrouwe die hem het leven tot een hel op aarde maakte, had geweend en gevloekt, geraasd en gesmeekt en lang had het geduurd voordat de oude huisbewaarster hem er toe brengen kon het bed te verlaten, waarop hij zich eindelijk steunend had neergeworpen, het hoofd in de zachte kussens gedrukt als vond hij in het koele linnen het laatste spoor van de geliefde gestalte weer. Eindelijk was hij gegaan. Een stem had hem toegeroepen: van hier! Nu of nimmer. Vlucht voordat het te laat is. Naar Milaan terug waar een moeder en een vader verlangend naar hun enig kind uitzien, naar uw oude vrienden terug, die gij van u gestoten hebt, naar de maatschappij terug uit wier midden gij u zelve hebt verbannen! Ja, die raad was goed en verstandig. Hij zou hem volgen, maar niet heden. Het reisgeld dat hem overbleef was immers ternauwernood voldoende meer. Waarom zou hij niet eerst nog een paar zetten aan de Bank wagen? 0, hij was vast besloten te gaan, maar zo... zonder afscheid? Haar niet éénmaal meer de hand drukken om ten minste een aangename herinnering mede te nemen? Misschien had zij hem niet bedrogen en kon zij zich rechtvaardigen. Mocht hij haar veroordelen zonder enig bewijs? Een paar dagen... nog eens een paar dagen... wederom een paar dagen, en twee weken waren henen gesneld zonder dat hij nog aan vertrekken had gedacht. Elke 162
morgen had hij aan de villa hetzelfde `nog niet' ten antwoord gekregen, elke avond had hem om het verlaten huis heen dwalend door de hoop en de vrees gemarteld dat er plotseling een licht aan een dier donkere vensters zou verschijnen. Ook een derde week was voorbijgesneld; het kapitaaltje dat de goedgunstige fortuin hem aan de speeltafel had doen winnen was tot een aardige som geklommen, voldoende om zijn reis te betalen en zijn kleine uitgaven gedurende een geruime tijd te bestrijden, maar aan vertrekken dacht Mastazza minder dan ooit. Ondertussen had ook de roulette haar magische kracht op hem uitgeoefend. Waar één hartstocht welig tieren kan, vinden alle andere een vruchtbare bodem zodra de geleidelijke ontwikkeling van de eerste wordt verhinderd. Steeds hoger werd zijn inzet en steeds zeldzamer werden de ogenblikken dat hij zich van de groene tafel verwijderde. Twee zwaar bezette nummers `en plein' achter elkander gewonnen, verschaften hem de eretitel van hoog speler en de overmoed om zich die naam waardig te tonen. Het geld stroomde zijn handen binnen, en na een série van tien nummers rood verwaardigde zich het publiek zijn opmerkzaamheid gedurende enige dagen op de Italiaan te richten. Men begluurde hem van ter zijde, wees hem na, volgde wanneer hij van tafel verwisselde, zette op de kleur waarop zijn bankpapier prijkte en het hele damespersoneel was onuitputtelijk in welgemeende blikken en vriendelijke complimenten. Dat alles maakte echter bitter weinig indruk op Mastazza. Zijn volle aandacht had hij aan de nummers geschonken, voor het publiek bleef niets meer over. Zo kon het dan ook gebeuren dat een fraai gehandschoende vrouwenhand met een paar louis lange tijd zijn bewegingen op het laken volgde, zonder dat hij 't bemerkte. Reeds had die hand gebruik makende van 163
zijn veine menige Louis in ontvangst genomen, toen hij de ogen opslaande met die eigenaardige spelers-uitdrukking, welke evenveel van wezenloos starogen als van ingespannen denken heeft, Laura's blik ontmoette. Een siddering liep over zijn leden heen; Laura verroerde zich niet. Mastazza schoof tien louis naar rood; zij volgde. `Dix-sept, rouge, impair et manque.' Hij schoof dezelfde tien goudstukken naar de quatre premiers, zij volgde wederom. Het balletje draaide; straks zou 't in de bak vallen. Nog juist bij tijds strekte hij de hand uit en nam zijn geld terug. Laura kwam te laat, en verloor. De wraak was kinderachtig, maar bleek doeltreffend. Laura was woedend en verliet de zaal. Mastazza speelde door, maar niet rustig. Zijn zelfvertrouwen en zijn aandacht waren weg, en hij slaagde er niet meer in zijn blikken van de deur af te houden, waardoor hij hoopte Laura te zien terugkeren. Nadat hij een paar slagen achter elkander had verloren, verliet hij de speeltafel, en viel op een sofa neder vanwaar hij de ingang in het oog kon houden. Zij kwam inderdaad terug en ging recht op hem toe. `Luigi, wij zijn beiden dwaas geweest. Geef mij de hand en alles is vergeten, wil je?' `Laura!' was al wat Mastazza uitbrengen kon terwijl hij haar beide handen aangreep en aan zijn lippen drukte. Zij begreep dat haar macht nog onverzwakt was. 't Is waar dat zij reeds lang genoeg had van de jonge Italiaan, en verwacht had hem niet meer te zullen vinden in Nizza, maar zij had ook niet kunnen denken hem als een der grofste spelers omringd door een lijfwacht van nieuwsgierigen aan de groene tafel terug te zien. Deze omstandigheid veranderde de zaak. `Laura, waarom mij zo lang alleen gelaten zonder mij 164
zelfs te zeggen waarheen je opeens gevlogen waart ?' `Mijn waarde, ik moest noodzakelijk mijn bankier in Marseille spreken. Dat ik je niet meegenomen heb is eenvoudig je eigen schuld. Je hadt mij gegriefd met je dwaze jaloezie, en die moest...' `Noem die jaloezie niet dwaas, wanneer ik zelfs nu nog niet eens weet of je. `Alsjeblieft, laat ons niet van voren af aan beginnen. Je hebt straf verdiend en straf gekregen. Toon nu ten minste dat je verbeterd bent.' "t Is dus niet waar, Laura, wat ik vermoedde, dat...' `Ik begrijp niet dat je mij die vraag durft doen. Nog eens een dergelijke en...' `Vergeef mij, Laura, vergeef mij. Neen, ik wil je niet meer verliezen. Ik heb geleden toen je weg waart. Ik kan niet meer buiten je. Toch is het misschien goed geweest. Ik heb gewonnen, veel gewonnen en ik kan nog meer winnen. Ik heb nu zelf geld om van te leven en het bezwaar is dus opgeheven dat vroeger ons huwelijk in de weg stond.' `Beginnen wij nu al weer over dat huwelijk?' `Ja, Laura, en ernstiger dan ooit. Ik kan die martelende onzekerheid niet dragen.' 'Maar...' `Neen, geen uitvluchten. Ik eis thans dat je mijn vrouw wordt.' `Dat heeft immers nog tijd. Je wilt toch vanavond geen priester laten komen om ons te verbinden!' `Neen, maar ik wil vanavond, ja op dit ogenblik nog de belofte van je hebben dat je mijn vrouw zult worden.' `Maar Luigi...' `Beloof.' `Welnu, ik beloof je het.' 'Zweer het mij.' 'Ik zweer het je.' .:'
165
`Dank Laura, dat is ten minste een kleine schadeloosstelling voor zoveel angst en zoveel pijn. 0! ik ben misschien verblind door jaloezie, maar je weet niet wat het zeggen wil lief te hebben zoals ik liefheb. Geloof mij, indien ik je gegriefd heb, ik heb er zwaar voor geboet.' `Ik geloof je, mijn Othello, maar 't is al laat, ga nu met mij mede... indien je tenminste wilt,' voegde zij er met een coquet lachje bij. `Liefste, wat verlang ik anders dan altijd bij je te zijn, in je ogen te staren, je hand in de mijne te voelen, de hele wereld te vergeten en alleen door mijn liefde nog te beseffen dat ik leef?' Wie is er, die niet eenmaal in zijn leven beproefd heeft een voorbijgesnelde, gelukkige tijd of zelfs maar een enkele gelukkige dag te doen herleven, en teleurgesteld het vruchteloze van een dergelijk pogen moest inzien? De dagen volgen, maar gelijken elkander niet. Waag het niet onder de verse indruk van een vrolijk feest de uiteengespatte elementen nog eenmaal tot hetzelfde doel te verenigen. Mochten ook allen hun medewerking toezeggen, duizenden onvoorziene, kleine wederwaardigheden zullen elke kiem van vrolijkheid verstikken, die gij zo zorgvuldig in vruchtbare aarde meent te hebben neergelegd. Verg niet van een tweede liefde dat zij even rijk en even warm zij als de eerste. Ware 't ook mogelijk alle voorwaarden voor haar ontstaan nog eens bijeen te brengen, de herinnering die al begonnen is de schaduwzijden der eerste uit te wissen en alleen de lichtkanten nog onaangetast liet, verleent reeds daardoor aan het beeld een eigenaardige gloed, waarvoor de werkelijkheid met haar diepe schaduwtonen immer zal moeten onderdoen. Zo klonk het in de ziel van de jonge Italiaan toen hij op een koude voorjaarsmorgen in zijn kamer van het hotel 166
heen en weder liep, terwijl uit Nizza's zandige straten de Mistral dichte wolken van fijn, grijs stof omhoog blies. Loodzwaar drukte het heden op zijn gemoed, aan een toekomst vermocht hij niet eens te denken, maar in etherische glans doemde het verleden weer voor zijn blikken op. Hij staarde 't aan als ware 't hem vreemd geworden. Die knorrige vrouw de ganse dag achteloos op een sofa uitgestrekt, geen lachje om de slappe lippen, de amper geopende ogen strak naar de zolder gericht, een boek in de hand, waarin de verveling haar belet te lezen... neen, dat was Laura niet! Toch is die schim al wat van zijn heerlijke liefde is overgebleven. En welke pogingen had hij niet aangewend om haar op te wekken uit de dodende lusteloosheid, waarin zij uren achtereen zonder een woord te spreken kon verzonken blijven! Op de knieën was hij voor haar neergevallen, smekend dat zij hem zeggen mocht wat haar deerde of met een enkele glimlach zijn pijnlijke twijfel stillen. `Vrolijk mij op indien je kunt,' had zij gezegd, maar de druk zijner vingers was niet beantwoord geworden en haar strakke blik had alleen de blauwe rook der sigarette gevolgd die kronkelend opwaarts steeg. Toch had hij gezongen en gespeeld, voorgelezen en verteld, de grilligste plannen beraamd; doch alles was vergeefs geweest. Ten einde raad was hij de deur uitgesneld en had een kostbare broche gekocht, een safier in goud gevat. Een glimlach had hem beloond en de prijs was hem niet te hoog voorgekomen. De volgende morgen had hij het stel met twee oorbellen aangevuld, en was Laura's gelaat opgehelderd als zou de oude gelukszon weder door de wolken breken. Maar nieuwe nevelen waren samengepakt en het zwerk was somberder geworden dan ooit te voren. .
167
Weinige dagen later had zij hem met een glimlach die aan lang vervlogen dagen herinnerde, een papier voorgelegd. Het bleek een rekening te zijn. Zij was toevallig zeer slecht bij kas en hij had immers op Monte-Carlo zo veel gewonnen. Het was hem geweest alsof een ruwe hand zijn hart met geweld samenkneep. Hij had het papier teruggeschoven en gefluisterd: `Laat er geen geld tussen ons zijn'; maar zij had die woorden niet verstaan, hem diep in de ogen gekeken... juist als vroeger.., en hij had betaald. Van die dag af had hij begrepen welke de enige band was, die hem nog met Laura verenigd hield, en van die dag af had hij elke morgen ten elf ure op Monte-Carlo zijn plaats aan de roulette ingenomen. Het gold een strijd om het leven. Bange weken had hij doorleefd. Wat er het einde van zou wezen had hij nooit gewaagd zich af te vragen. Laura stelde belang in zijn spel, dat was al veel. 's Avonds bij zijn terugkeer was haar regelmatige vraag: `heb je gewonnen?' Welk een voldoening de prijs der overwinning alsdan aan haar voeten te kunnen leggen! Welk een grievende angst door het noodlottig woord `verloren' zijn eigen vonnis te moeten vellen! De fortuin had hem gemarteld. Zij vermeit er zich somtijds in de doodstrijd harer slachtoffers te rekken. Eindelijk had zij hem op een heilloze middag voorgoed de rug toegekeerd en met een overschot van vijfhonderd franken op zak was hij naar Nizza teruggekeerd. Eenmaal moest het zo komen; doch wat dan? De strijd opgeven.., reeds nu afstand doen? Was er dan geen andere uitweg meer over? Er bleef hem nog één middel, het laatste. Te huis gekomen had hij terstond de volgende woorden neergeschreven: 168
Lieve moeder, Tracht vader te bewegen mij ten spoedigste een paar duizend franken te zenden. Ik heb gespeeld en verloren. Vergeef mij. Uw Luigi Nog diezelfde avond werd de brief afgezonden. Bijkans een jaar was voorbijgesneld sinds de laatste brief aan zijn ouders. Toen waren de laatste woorden geweest: ik schrijf niet meer. Binnen veertien dagen druk ik u de hand. Wel honderd maal had hij de pen opgenomen, maar altijd was het voor hem liggend papier wit gebleven. De moed had hem ontbroken. Hij had werkelijk niet meer geschreven, maar ook de handdruk was achterwege gebleven, en toen hij Milaan verliet was hij driemaal langs het ouderlijk huis gekomen zonder binnen te gaan. Van hun kant hadden ook de twee oudjes wier oogappel hij was niets van zich laten horen. Zou hij thans, nu hij schrijven moest omdat het water hem tot aan de lippen was gestegen, van liefde spreken, berouw huichelen, verontschuldigingen zoeken? Onmogelijk! Hij was hun liefde onwaardig geworden, hij had zijn eer, zijn maatschappelijke loopbaan, de genegenheid voor zijn ouders, alles ten offer gebracht aan een vrouw die geen offer waardig was. Geen berouw kon dat meer goed maken. Reeds kwam 't hem als een laagheid voor dat hij bij die zo beledigde en zo gegriefde ouders nog om geld dorst vragen, maar dit was de laatste strohalm waaraan de drenkeling zich vastklampte, en hij geloofde toch nog aan redding. Gisteren was er antwoord op zijn schrijven gekomen. Het adres was van de hand zijns vaders! 0, welke zoete, lang ingesluimerde gewaarwordingen had dat schrift in 169
hem opgewekt! Bij de opening was er een bankbiljet van 500 franken uit gevallen. De brief miste een aanhef en luidde verder: Hiernevens vijfhonderd franken. Het is je bekend dat wij niet meer missen kunnen. Van je beide vrienden uit Marseille vernamen wij alles. Voor zulk een gedrag kennen wij noch medelijden, noch vergiffenis. Binnen vier dagen wachten wij je terug... of nooit. Je Ouders. Koud als een decembernacht waren die woorden hem op het lijf gevallen. Geen enkele vriendelijke klank, zijn naam niet genoemd, het stereotiepe `liefhebbende' bij ouders zelfs weggelaten! Zo was hij dus reeds op aangifte zijner vrienden veroordeeld, voordat hij een enkel woord ter verdediging in het midden had kunnen brengen. Van de vader begreep hij die strengheid; hij kende dat ijzeren karakter; maar zijn moeder...? Geen letter van haar hand! Zij had dus ingestemd met dat harde vonnis? Had hij dan iets anders verdiend? Weg, domme weke gedachten! Waren zij hard en sterk geweest, hij kon 't ook zijn. Nog restten hem vijftienhonderd franken. Aan de roulette is alles mogelijk. Zo niet... er moet toch eens een eind aan komen. Een tik op de deur stoorde zijn overpeinzingen. `Binnen.' `Een brief.' Een brief met het postmerk Nizza... die hand... was dat niet Laura's schrift?
170
Waarde vriend, Een verbintenis als de onze moet slechts zolang duren als zij een genot is voor beide partijen. Zodra zij een last wordt is het beter er een eind aan te maken. Ik meen bemerkt te hebben dat voor ons dat tijdstip nadert. Laat ons verstandig zijn en het niet afwachten. Naar ik hoor, heb je in de laatste dagen weer veel verloren. Ik wil niet dat men ooit zal kunnen beweren dat ik je tot het spel heb verleid. Ontvang mijn dank voor de allerliefste geschenken, die je mij gegeven hebt, en die ik als een aandenken bewaren zal. Om alle minder aangename tonelen te vermijden komt het mij beter voor dat wij elkander niet wederzien en geen afscheid nemen. Vertrek naar je ouders te Milaan en geloof dat het mij een genoegen zal wezen je naam spoedig in de nieuwsbladen vermeld te zien. Laura Een dodelijk bleek overtoog Mastazza's gelaat onder het lezen dezer regels. Bij het venster staande had hij de brief geopend, thans knikten zijn knieën, zijn voorhoofd zonk tegen de koude ruiten aan, en krampachtig knepen zijn vingers het papier samen. Buiten gierde de Mistral fluitend rond. Het witte stof door de razende wind uit de bodem losgewoeld zweefde in dichte wolken tot boven de huizen omhoog. Dwarrelend rees het op, de kronkelende damp gelijk, die van een kokend watervlak naar boven stijgt, bleef een poze als dichte nevel door de wind gedragen, in de straten hangen en zonk dan op de aarde terug, de gehele natuur bedekkend met een effen grauw kleed. 't Was of er een floers voor elk oog werd uitgespannen en door dat floers heen zag de wereld er kleurloos en treurig uit. Alle vensters en deuren waren gesloten, de straten verlaten en ledig. 171
De schaarse voorbijgangers, die met stof bedekt, blauwe brillen voor de ogen, zo haastig mogelijk tegen de wind inworstelden, wekten de gedachte aan doden op, verdoemde zielen, die de eeuwige rust dervend tot op de jongste dag in hun lijkwaden over de aarde moeten rondtrekken. Grauw was de blauwe hemel, grauw waren huizen en straten, en mat de zonnestralen die de gure dag hadden aangebracht. Te vergeefs schudden de pas ontloken blaadjes en de zwellende bloemknoppen de grijze regen sidderend af, aanstonds rees een nieuwe wolk omhoog, omhulde dwarrelend boom en plant, en in 't nederdalen loste elke frisse tint in het algemene grauw zich op, en rimpelde het verse groen onder het opdrogend stof. Mastazza staarde in de straat en ook in zijn binnenste stak de Mistral op en zonken de opgewoelde stofwolken in dichte regen neer. Ook daar waren voorbijgangers die met spookachtige haast voortijlden, beelden uit een kleurrijk verleden waarop thans het stof neerdaalde totdat zij van alle tinten beroofd, grauw in de grauwe wolken verdwenen. Weer zag hij zich als kind. Vrolijk en zorgeloos speelde hij met zijn makkers. Hier was het ouderlijk huis, ginds het school; hoe rijk aan herinneringen was de korte weg daar tussen! Welk een reeks van zegepralen hadden die eerste jaren hem opgeleverd! De zwaarste waren op school geweest, de heerlijkste daarbuiten. Ja, hij was nog jong, hij was nog dezelfde; strijd was zijn element en de overwinning zijn krachtigst voedsel! Maar de Mistral stak op, het grauwe kleed zonk neer, de beelden verbleekten en werden voor immer begraven. Het kind werd jongeling en een nieuwe wereld doemde voor zijn blikken op. Hij had geleefd, hij had genoten. De overmoedige twijfel had hij even goed als het aanbiddend geloven gekend, de trots des heersers even sterk als 172
de wellust der zelfopoffering gesmaakt. Hij kende ze nog zo goed al die heerlijke vrouwenkopjes, en al die zalige gewaarwordingen waaraan hij eenmaal een eeuwig leven had toegedacht doortrilden hem weer als liefelijke muziek. Maar de storm rustte niet, de wolken dwarrelden omhoog, en op zijn hart zonk het stof neer tot er elk gevoel verstikt was en elke melodie was ingesluimerd. Daar rees een eenzame, slanke gestalte op. Een wonderbare glans omstraalde haar en ontvonkte een gloed in zijn aderen, zoals hij er voor die dag nog geen had gekend. Een nieuw leven. ontwaakte in zijn borst. Met een onbeschrijfelijke glimlach stak zij hem de schone, blanke hand toe. Hij kon geen weerstand bieden. Een zoete dronkenschap benevelde zijn verstand. Hij stortte aan haar voeten neer: beveel, koningin, in uw hand ligt mijn leven, in uw ogen de macht een held of een ellendeling van mij te maken. Zij koos het laatste. Daalt neer thans, dichte stofwolken en bedekt dit verloren leven met uw grauw kleed! Bedekt die zee en die zon totdat ik niets meer van een wereld aanschouw die ik eens zo lief had! Bedekt dit hoofd en dit hart opdat ik vergete welk heerlijk ideaal meedogenloos daar verbrijzeld werd. En nog eenmaal vergaderde de Mistral zijn krachten en blies op de rulle, assige bodem. Een ontzaglijke stofwolk woei omhoog, bleef een ogenblik hangen, een donkere schaduw heentrekkend over de natuur en zonk toen langzaam neer. Stof zonk op zijn liefde en zijn eerzucht, stof op zijn levenslust en zijn illusiën, stof op het verleden en de toekomst. De innigste gevoelens van zijn hart, de trotste verwachtingen van zijn geest, de dierbare beelden van ouders en vrienden, alles verdween onder hetzelf de grauwe kleed. Stof, stof, waarheen hij de ogen wendde, niets dan stof. 173
En in die wolk zag hij zich zelve op de dorre bodem het hoofd nederleggen terwijl het stof op hem neerviel totdat zijn hart geheel had opgehouden te slaan; en er was niemand die hem miste, niemand die naar hem zocht, en die op de weg voorbijgingen zagen alleen stof, rul, grijs stof. Naar Monte-Carlo! Dit was het enig doel waarvan Mastazza zich nog helder bewust was in de doffe wezenloosheid die zich van zijn wil had meester gemaakt. In de wachtkamer van het stationsgebouw aangekomen liep hij lang met grote schreden op en neer. Nu eens woelde hij met de hand door het zwarte haar dan streek hij zich over voorhoofd en ogen heen, als wilde hij de nevels verdrijven, die zich dichter en dichter voor zijn geest samenpakten. Toen de trein was aangekomen nam hij in een verkeerde klasse plaats en moest driemaal door de conducteur wor-
den aangeroepen om zijn plaatskaartje te vertonen. Eindelijk bereikte hij het Casino. Zijn zonderling starogende blik trok wel de aandacht van enige fijnere opmerkers, maar de deurwachter vond geen reden hem de toegang te weigeren. Aan de eerste roulette-tafel liep hij voorbij, ging de tweede zaal binnen en nam aan de trente-et-quarante plaats. Ondanks zijn laatste verliezen waren hem altijd enige toeschouwers trouw gebleven. Dat het een kamp werd op leven en dood verheelde hij zich niet; toch speelde hij zonder hartstocht met ijzingwekkende kalmte. De afmattende strijd der gedachten was ten einde; slechts één doel stond hem voor ogen: winnen. Daarop viel al het licht, dat nog weifelend in hem glansde, voor het overige was 't nacht, stikdonkere nacht. Hij geleek de verdoolde wandelaar, die het dwaallicht volgt en weet dat dit bedriegelijk schijnsel ten verderve 174
leidt. Doch hij moet voort; waarheen anders? Zo dwaalt hij uren lang over heide en door bossen, zonder een uitweg te vinden, voelt eindelijk de grond onder zich wijken, zijn voet verzinken in het moeras. Hij is verloren wanneer geen reddende hand hem nog bij tijds op het rechte pad terugbrengt. Ook die reddende hand ontbrak Mastazza niet. Hij voelde Osinsky's blik strak op hem gevestigd, zag de medelijdende trek om zijn bleke lippen, begreep die vragende ogen... één woord slechts en... het was al te laat. De tanden op elkaar geklemd wendde hij zich af... en zweeg. De gehele namiddag kwam hij noch voor, noch achteruit. Tegen de avond keerde de fortuin zich voorgoed van hem af en werd elke zet tot een verloren slag. Zijn goud smolt weg als sneeuw voor de zon. Nog vijfhonderd franken, nog tien Louis, nog vijf.., en het was gedaan. Kalm verliet hij de zaal zonder een enkele blik meer om zich een te werpen. Men fluisterde dat hij geld ging halen. Het was nog dag toen hij Monte-Carlo verliet; toen hij Nizza bereikte was de avond gevallen. De Mistral was bedaard, het stof neergezonken. Alle lantarens waren opgestoken en uit alle winkels straalde een brede glans van hoogstaande gasvlammen. Een luidruchtige menigte slenterde heen en weer om de heerlijkheid van een zuidelijke lentenacht te genieten. Tot aan het strand toe krioelde het van wandelaars, die de frisse avondlucht uit benauwde zalen en kamers naar buiten had gelokt. Overal was leven, overal werd gelachen en geschertst. Albion's flegmatieke zonen verbroederden met de bewegelijke kinderen van het zuiden, de treurig neerhangende Slavische knevels schuwden het gezelschap van de zwarte, stekelige bakkebaarden der laatste Hunnen niet, en de gemoedelijke Turkse fez ging vertrouwelijk naast de hoekige Pruisische pet op en neer. 175
Hier scheen alle twistvuur uitgedoofd, alle wanklank opgelost, alle haat verzoend, alle hartstocht bevredigd. Men dartelde door het leven, genoot zonder te vragen hoe, en kende geen zorgen. De natuur had het stof weer afgeschud; alleen onder de pasgeopende knoppen waren er die vol gestoven zich van de last niet meer wisten te bevrijden. Van dat alles bemerkte Mastazza niets. Hij had de plechtige stilte van water en hemel niet gevoeld, toen hij op Monte-Carlo's terrassen heen en weer liep, terwijl de duizenden dodenlampen aan het ontzagwekkende gewelf werden ontstoken; hij voelde ook de vreugde der menigte niet, die onder het eeuwig sterven eeuwig feest elke dag haar rijen ziet dunnen en rusteloos de-viert, plaatsen der gevallenen weer aanvult opdat er nimmer een ledige ruimte blijve in de lustige kring. Voor een geweerwinkel hield hij stil en bekeek aandachtig de uitgestalde wapenen; daarna ging hij binnen en kocht een revolver die hij laadde. Ware de eigenaar zelf aanwezig geweest, een dergelijke handelwijze zou de man achterdochtig hebben gemaakt, maar een kleine jongen, die telkens achter een gordijn aan moeder ging vragen hoeveel elk voorwerp kostte, bewaakte die avond de winkel. De rest der ammunitie verzocht hij met de quitantie naar het hotel de la Grande Bretagne te zenden. Met zijn horloge zou die schuld betaald zijn. In de Avenue*** was 't doodstil. Geen enkel raam van de villa was verlicht. Alleen door de voordeur, die op een kier stond — teken dat Baptiste gezelschap wachtte of zelf was uitgegaan — viel een smalle strook helder licht op het gras van de kleine voortuin. Onwillekeurig rees Mastazza's blik naar de bovenvoorkamer waar Laura sliep. Het was er even donker als in de overigen. Zou zij vertrokken zijn? 176
Wat doet het er toe? Hij was immers besloten haar de aanblik zijner ellende niet meer te gunnen? Daar werd het boven eensklaps licht, over de neergelaten gordijnen liep een brede schim heen. De schim kwam terug, maar nu smaller. Het was duidelijk een vrouwenbeeld. Weer verdween het, en weer kwam het terug. Nogmaals... doch thans... hij vergiste zich niet... het waren er twee, en de ander was geen vrouw. Nu reeds... neen... dat was meer dan hij dragen kon! In een oogwenk was hij de voordeur binnen en de trap opgesneld. 0! hij kende de weg! De deur van de slaapkamer vloog open, een schelle kreet klonk door het huis — en hij stond voor haar. Het was een bang ogenblik. Niemand was in staat een woord te uiten. Half ontkleed, het zware haar los over de schouders hangend, had Laura bij zijn binnentreden voor Sir William Barker gestaan, die, op de rand van het bed gezeten, met beide handen haar middel omvat hield. Als een tijger was Mastazza tussen beide gesprongen en sidderend, marmerbleek was Laura voor zijn blik achteruit geweken totdat zij de tafel had bereikt, waarop zij met beide handen een steunpunt zocht. Sir William was geen lafaard, maar ook hij ondervond de onheilspellende kracht dier zwarte ogen en hij begreep dat er met die man thans niet te spotten viel. Tot een vaalgrijze tint waren de wangen van de Italiaan ontkleurd, zijn lippen trilden zenuwachtig bij elk woord dat hij met moeite en met lange tussenpozen uitstootte. 'Laura... je hebt gezworen mijn vrouw te zullen moorden. .. vervul je belofte.. . 't is tijd!' `Luigi, wat wil je doen?' `Wat ik wil? Ik wil mijn recht... Ik heb van je lippen een zaligheid gezogen, die mij krankzinnig heeft ge177
maakt? Mijn mond dorst naar kussen... Aan mij behoor je... Kom, 't is tijd!' Hij greep haar aan en de warmte van de volle hals, waarom hij zijn vingers klemde, trilde hem als een electrische stroom door het lichaam. Een siddering liep over zijn leden. Met de andere hand vatte hij de ontblote schouder aan en drukte haar op de sofa neer. Onstuimiger dan ooit joeg het wilde bloed hem door de aderen. `Wat ik wil?... Ik wil mij aan je vastklemmen tot mijn vingers in dat vlees verdorren, tot deze armen om mijn hals verstijven! ... De eeuwige nacht wil ik aan je borst ten einde slapen!' Toen drukte hij zijn lippen op de zachte boezem; half bewusteloos zonk Laura achterover. Sir William sprong op om haar te bevrijden.., maar als aan de grond genageld bleef hij staan. Met een kreet van afgrijzen, die op het brullen van een
verscheurend dier geleek, was Mastazza overeind gesprongen. 'Ellendige!... op die borst hebben andere lippen gerust! ... dat heerlijk lichaam walgt mij... weg... van hier... 't Is tijd!... genoeg van die foltering... mijn leven is vergiftigd ... ik wil rust. Laat af... niemand zal haar meer genieten... zij is mijn, voor eeuwig mijn... ben je gereed Laura... 't is tijd.' `Moord! Hulp! Hulp! Sir William!' Laura had de revolver in zijn hand gezien. Als een tijgerin sprong zij op en pakte hem aan. Sir William snelde toe, maar tuimelde achterover door een hevige vuistslag op het hoofd getroffen. Onder de greep van Laura's vingers wankelde Mastazza achterover tegen de tafel aan; de lamp viel op de grond; het was stikduister. De doodsangst schonk Laura reuzenkracht. Zij, die eenmaal liefdedronken in elkanders armen van wellust gewaand hadden te sterven, worstelden nu borst aan borst 178
geklemd om het leven. Geen kreet klonk meer door de kamer, slechts een benauwde zucht ontsnapte aan Laura's borst. Toen knalde een schot... nog een... een enkele zware bons volgde, en alles was stil. De volgende avond las Osinsky in het Journal de Nice: Un crime affreux vient de mettre en émoi les habitants de l'avenue***. Une dame connue depuis peu de temps à Nice par sa beauté vient d être assassinée par un Italien du nom de Mastazza qu'on disait son amant. L'assassin, son crime accompli, s'est fait justice lui-même en se tirant un coup de revolver dans la tempe. La justice informe.
179
Osinsky
II est un age dans la vie Ou chaque reAve doft finir Un áge ou l'áme recueillie A besoin de se souvenir. Romance
Waarde Vriendin, Wanneer gij deze letteren ontvangt en misschien de hand van de schrijver herkent, komt u waarschijnlijk de vraag op de lippen of de doden nu reeds uit hun graven oprijzen. Indien geen gelukkig toeval u uit de mond van de een of andere reiziger deed vernemen dat Victor Osinsky nog tot de levenden behoort, dan moet gij mij na zovele jaren van stilzwijgen natuurlijk dood wanen. Uw trouw vriendenhart kan zich geen denkbeeld vormen van een ondankbaarheid zo groot dat zij weldaden als uw opofferende, ja levensgevaarlijke zorgen met onverschilligheid zou vergelden. Toch ben ik schuldig, en buig ik het hoofd voor uw strengste vonnis, overtuigd dat ik mij niet vrijpleiten kan door de verzekering dat mijn eerste vraag steeds u en de uwen gold, wanneer de omstandigheden mij met een Poolse zwerveling in aanraking brachten, en dat de enige reden voor mijn stilzwijgen een schuldbewuste schaamte is, die mij weerhield het woord tot u te richten. Neen, ik ben nog niet dood, maar... bijna had ik er bijgevoegd: ook niet levend meer. 180
Ik wed dat gij de vermagerde, gerimpelde man met zijn versleten plunje een stevig avondeten in de keuken zoudt laten voorzetten, wanneer ik op dit ogenblik mijn innige wens kon ten uitvoer brengen en aan de poort van uw kasteel aankloppen, om nog eenmaal de lang ontbeerde druk ener vriendenhand te voelen. Hedenmorgen, toevallig een blik in mijn gebarsten spiegel werpend, schoot het mij opeens weer te binnen hoe gij mij op een vrolijke avond gecanoniseerd hebt als Saint-Victor, le patron des fêtes, en ik moest lachen om mijn steeds toenemende gelijkenis met de magere, melancholieke heiligen-beelden, die zo vaak in de musea mijn lachlust en mijn weerzin opwekten. Saint-Victor! Welk een reeks van genotvolle dagen tovert die bijnaam mij weer voor ogen! Aan u had ik die alle te danken. 0! gelukkig de man wiens levenspad door zulk een heldere ster wordt beschenen! Hij kan niet dwalen, zolang hij niet als ik met geweld van een weg wordt afgejaagd, waarop hij eens zo wel te moede voortschreed. Met welke blijde vooruitzichten maakte ik elk jaar op de eerste dinsdag van november mijn opwachting in uw gezellig winterpaleis, en beraadslaagden wij soms uren lang over de genoegens, die het naderend seizoen aan onze kleine, uitgekozen vriendenkring zou brengen! Met uw vindingrijke tact ontbraken de verrassingen nooit. Zonder weemoed zag ik de zomer scheiden, overtuigd dat de winterkoude mij niet deren kon, zolang ik door de gloed van uw vriendenhart werd bestraald. Herinnert gij u de onvergetelijke avond nog toen aller verwachting zo gespannen was omdat gij een nieuwe gast hadt beloofd, en toen ik voor het eerst Anna mocht aanschouwen? Geen zondag is sedert meer voorbijgegaan zonder dat ik opnieuw al de heerlijke gewaarwordingen van die avond heb doorleefd, en terwijl ik deze 181
brief aanvang onder het gelui van Monaco's klokken, zou 't mij slechts de moeite kosten een ogenblik de ogen te sluiten, om mij weer in uw woning terug te wanen, vol verlangen de deur in het oog houdend, waardoor de glans der nieuwe ster ons weldra verblindend zou tegenstralen. Ja, zij was verblindend schoon. Wij kenden allen uw fijne smaak, en wisten hoe kieskeurig gij waart in het toelaten van nieuwe elementen tot onze vriendschappelijke kring. Onze verwachting was dus geprikkeld genoeg. Toch werd zij overtroffen. De heilige Victor der feesten onderscheidde zich alles behalve door zijn vrome askese, en het was hem nog nooit ingevallen tegen een bevallige vrouw uit te roepen: vade retro, Satanas; maar het gevoel dat hem toen beving vindt misschien alleen in de eenzame monnikscel een weerga, wanneer door jarenlange boete en zelfpijniging bewogen, de Madonna de vrome man een enkele maal de aanblik harer engelreine, hemelse schoonheid vergunt. Was het mij toch alsof ik aanbiddend op de knieën moest zinken: Betend, das Gott sie erhalte So rein and schon and hold. Dom verlegen was ik die avond, en geërgerd over mij zelve verliet ik, de laatste van allen, uw huis. De volgende morgen was het amper negen uur geslagen, toen ik reeds te paard langs uw vensters voorbijreed, en vlak voor uw deur mijn wakkere schimmel tot een paar dolzinnige luchtsprongen dwong. Het mocht mij echter toen evenmin als 's middags gelukken het beeld dat reeds zo diep in mijn ziel gegrift stond een ogenblik aan het venster te ontdekken. Wel ontwaarde ik in het terugkeren uw fiere trekken aan een 182
der benedenkamers, maar ik verbeeldde mij een spotachtige glimlach op uw gelaat te ontdekken, en ontstemd sloot ik mij het verdere van die dag in mijn kamer op, na last gegeven te hebben niemand meer bij mij toe te laten. Ik had u verkeerd beoordeeld. Zodra gij overtuigd waart dat een ernstige neiging in het hart van de lichtzinnige feesten-patroon had wortel geschoten, en dat Anna die neiging begon te beantwoorden, hebt gij u de trouwe beschermengel onzer liefde getoond, en had ik aan u die uren van onbeschrijfelijke zaligheid te danken, welke tot heden in mijn leven niet werden geëvenaard. Waar is de tijd gebleven, toen in een handdruk zulk een wereld van geluk lag opgesloten, toen mijn mond geen woorden te vinden wist, omdat de ogen zoveel duidelijker dan lippen ooit kunnen doen het rijk gemoedsleven vertolkten? Eindelijk brak het schoonste ogenblik aan. Het blonde kopje vlijde zich zoet vertrouwend tegen mijn schouder, de hemelsblauwe ogen gingen half schuil onder de lange zijden wimpers, een donkerrode gloed toog over het blanke voorhoofd heen, en de fijn gewelfde lippen fluisterden: `Victor, ik heb u lief. Van het eerste ogenblik dat ik u zag waart ge mij dierbaar.' Een eerste kus bezegelde die heerlijke bekentenis. 0! ware ik op dat ogenblik gestorven! Stuiptrekkend was het aan stukken gesneden Polen onder de zwaarden zijner overheersers gevallen. Toch was alle leven nog niet uit het eertijds machtig lichaam ontvloden. Het hart had niet opgehouden te slaan, en al stroomde het bloed uit duizenden wonden weg, het gepijnigd lichaam werd nog gevoed en de verminkte ledematen namen allengs in krachten toe. Maar om volkomen te genezen moest het vloeiend bloed geheel gestelpt en de natuur geholpen worden in haar poging om de af183
gesneden ledematen door nieuwe te vervangen. In de algemene verdrukking snakte alles naar vrijheid en herstel. In elk gemoed gistte de ontevredenheid hoger op. Het gehele volk werd als door een wondkoorts bevangen, die het genezing zou aanbrengen, of... de dood. Toen wast dat gij tot mij zei et: 'Victor, een man is niet alleen om te genieten op de wereld. Liefde is zijn schoonste bezitting, maar hij mag er niet uitsluitend het doel zijns levens in vinden. Werken en strijden moet hij met en voor het volk waartoe hij behoort. Polen is vernederd, Polen ligt in banden, Polen is verscheurd! Gij hebt moed, verstand en kracht. Het vaderland heeft recht op u. Mijn echtgenoot maakt deel uit van het hoofd-comité van kloeke mannen, die goed en bloed voor ons aller vrijheid ten offer willen brengen. Gij draagt een oude, geëerde naam; uw plaats is aan zijn zijde.' Ik heb uw hand gegrepen en u dank gezegd voor die woorden. Zij vonden weerklank in mijn gemoed, ofschoon 't mij hard viel te scheiden van een pas veroverd geluk. Der Mann muss hinaus Ins feindliche Leben, Muss wirken and streben Und pflanzen and schaffen, Erlisten, erraffen, Muss wetten and wagen, Das Gluck zu erjagen. Ik vertrouwde Anna aan uw moederlijke zorgen toe en de opgaande zon van de volgende dag vond mij op weg naar uw echtgenoot. Vol vertrouwen begroette ik die heldere morgenstond als de dageraad onzer vrijheid. Ik voelde mij een ridder de lange reeks mijner voorouders 184
waardig, en betreurde 't slechts in een eeuw te zijn geboren die zich een algemene gelijkmaking tot ideaal heeft gesteld. Wat was ik trots en gelukkig in het vooruitzicht de gehate ketenen te kunnen verbreken en de slavenmeesters naar hun steppen terugjagen! Polen zou vrij worden en mijn naam niet de minste zijn in de rij zijner redders! Helaas! het lot had anders besloten. Loodzwaar drukte het belemmerend op onze handelingen neer. Ongeluk op ongeluk verijdelde onze zekerste aanslagen, het ver leverde onze papieren de Russen in handen, het ge--rad vloekte tweedrachtsvuur, Polen's ergste vijand, ontbrandde feller dan ooit, en te vergeefs stroomde het bloed, te vergeefs werd have en rust op het altaar der vrijheid ten offer gebracht. Maar dat alles is u bekend. De mare klonk als een noodkreet over heel Europa heen. Men ergerde zich, men had zelfs medelijden. Ik wil mij bepalen bij het onbetekenend klein aandeel dat ik zelf in de loop der gebeurtenissen nemen kon. Uw echtgenoot stelde mij aanstonds onder zijn bijzondere bescherming, en ik slaagde er tevens in de vriend van uw oudste zoon te worden, die ik tot op dat ogenblik slechts oppervlakkig kende. Ik werd lid van een sub-comité, en de heilige zaak had geen ijveriger voorstander dan de lichtzinnige patroon aller vrolijke feesten. Nacht en dag was ik met lichaam en geest werkzaam en twijfelde nooit een ogenblik aan de goede uitslag onzer pogingen. Eindelijk brak de bom los. Mijn naam werd gesignaleerd met die van een menigte mijner beste vrienden, en openlijk gordden wij de wapenen aan om thans met het zwaard in de hand voor ons recht in het strijdperk te treden. Van die onzalige krijg weet gij genoeg. Een der eersten, die ik naast mij sneven zag, was uw oudste. Arme, beste 185
vriend, moedig, onbaatzuchtig strijder. Geen lauweren dekten nog zijn slapen, op geen bed van eer mocht hij de laatste adem uitblazen in het zalig bewustzijn der vrijheid ten offer te zijn gevallen. Een boerenpaard schrok toen het achter zich de rinkelende sleepsabel hoorde kletteren, sloeg achteruit, en de jonge, levenslustige officier ontving een slag, die hem na weinige dagen het leven kostte. Dit was mijn eerste verlies van een dierbaar wezen; mijn vader had ik nooit gekend. Het vlijmde mij door de ziel. Spoedig daarop werd mij een eervolle, gevaarlijke zending opgedragen. Papieren van het grootste gewicht werden aan mijn handen toevertrouwd, en door de vijandelijke linie heen lag de weg die ik volgen moest om tot mijn doel te geraken. In de aanvang ging alles voorspoedig. Geen vijand vertoonde zich op mijn pad. Ik begon hoop te krijgen zonder ongeval uw kasteel te kunnen bereiken, waar ik verwachtte slechts uw oude intendant te zullen vinden, een man op wie ik durfde rekenen. Reeds was ik zo dicht genaderd dat in de verte de blauwe tinnen mij over het dichte bos tegenblonken, toen mijn oog tegelijkertijd een talrijke bende Russen gewaar werd, die van terzijde op mij toekwamen. Aan een voortzetting van de tocht viel niet te denken. Een brede akker scheidde mij van het bos waarin uw woning lag. Het was onmogelijk dat veld onopgemerkt over te steken. Het loof der bomen was niet dik genoeg om mij onzichtbaar te kunnen maken. Hutten of schaapskooien waren er in de nabijheid niet te vinden. Er bleef mij dus slechts over het water in te gaan en tussen het riet een schuilplaats te zoeken totdat de bende voorbijgetrokken en weer uit het gezicht zou verdwenen zijn. Gelukkig was ik te voet en behoefde dus geen vrees te koesteren dat mijn paard mij zou verraden. Het water 186
van de vijver bleek juist diep genoeg dat ik er tot aan de kin overeind in kon staan, terwijl de hoge biezen mij tamelijk goed verborgen. Lang duurde het voordat ik iets van de naderende troepen bespeurde. IJskoud weekte intussen het water door mijn klederen heen. Een kelderachtige kilheid drong tot op het gebeente door, en dreef het bloed dat door de lange mars in snelle beweging was gebracht, tot in de hartkamers terug. Eindelijk bereikte een verward gedruis van stemmen mijn oor, wapenen kletterden, paarden snoven, het gevaarlijk ogenblik was gekomen. Ademloos en onbewegelijk bleef ik staan; de minste rilling kon door een golving van het rustig watervlak mij verraden, een kuch mij het leven kosten. Juist zag ik door het riet heen de groene jassen voorbijtrekken, toen er halt werd gekommandeerd, en de troep rust nam rond het meertje dat mij verborg. Tien uren lang bleven de Russen aan het water gelegerd, tien lange uren stond ik rechtop in het vuile water, in doodsangst dat een scherp oog mij zou ontdekken. Soms vielen de snippen, waarop de soldaten ijverig vuurden, vlak naast mij neder, en begaven de jagers zich te water om de buit te halen, maar 't was of een goede geest hen met blindheid sloeg, zij vonden mij niet. De beschrijving van hetgeen ik in dat tiental uren heb doorgestaan gaat mijn krachten te boven. Dikwijls was ik op het punt mijn bewustzijn te verliezen, en werd alles mij groen en geel voor de ogen. Slechts met ongelofelijke inspanning hield ik mij op de been. Toen eindelijk het laatste gedruis der aftrekkende troepen in de verte was weggestorven, en ik 't waagde mijn schuilhoek te verlaten, kon ik nog juist de kant bereiken, waar ik bewusteloos in elkander zonk, maar de papieren waren gered. In die toestand vond mij uw intendant. Hoe dikwijls hebt gij mij het verhaal dier wonderbaarlij-
ke redding niet gedaan, trouwe vriendin, toen de crisis van de hevige ziekte, die mij op de rand van het graf bracht, door uw goede verpleging en de taaiheid van mijn gezond gestel gelukkig was doorgeworsteld, en ik, de ogen opslaande, twee dierbare wezens naast mijn bed ontwaarde. Een kostbaar kleinood is een liefhebbende vrouw. Gelijkt zij niet het zorgvuldig bewerkt juwelen-kistje waaruit de volle glans van het f ij ngeslepen edelgesteente ons tegenflonkert, wanneer wij er in geslaagd zijn op het kunstig letterslot het woord liefde te voorschijn te brengen? Zo iemand, had ik de eigenaardige bekoring welke een vrouw uitoefent, gevoeld en op hoge prijs gesteld. Toch was 't mij als begreep ik eerst op dat ogenblik haar volle waarde, toen ik machteloos op het ziekbed uitgestrekt, het Gretchen-kopje van mijn Anna en uw edele, ernstige trekken bij mijn sponde mocht zien. Heb dank voor dat heerlijk ontwaken. Maar ik hoor u vragen: waartoe vertelt hij mij al die bekende zaken? Waarom roept hij een verleden terug, dat zoveel bittere gewaarwordingen bergt? Ten eerste om het u nog eenmaal te zeggen dat ik de gelukkigste ogenblikken mijns levens aan u beiden verschuldigd ben. U dank ik een reeks van dagen die, glanzend als door de zon bestraalde herfstdraden in de nevelen van mijn bestaan zijn voorbijgevloden, om, door de herinnering tot een enkele zilverdraad ineengevlochten, zo weldadig met de donkere streng mijns levens te worden saamgeweven. De lange, moeitevolle arbeid werd met goede uitslag bekroond. De sluipende vijand nam de wijk voor een onafgebroken zorg van ieder uur, ja iedere minuut. Welke zieke zou niet herstellen, wanneer zijn legerstede door twee engelen wordt bewaakt? Waarschijnlijk zal ik nooit de hand meer drukken die 188
toen zo rusteloos voor mij werkzaam was. Hoge bergen, diepe dalen en uitgestrekte vlakten scheiden ons van elkaar. Vergeef 't mij daarom wanneer ik in gedachten nog eenmaal tot die heerlijke tijd terugkeer, nog eenmaal uw hand aan mijn lippen breng en als een verliefde knaap het papier kus dat in uw schone vingers zal rusten. Maar er bestaat nog een tweede reden waarom ik het waag mijn beschaamd stilzwijgen te breken, en waarom ik van u vergen durf een enkele blik in het leven van een oud vriend te werpen. Ik ben ijdel. — Oud nieuws, niet waar! Gij hebt er mij zo vaak mede geplaagd dat ik ijdel was op mijn lange knevel, ijdel op mijn fine-taille, ijdel op mijn succes in de schermzaal enz. enz. Ik bedoel echter thans een andere ijdelheid. De invalide bezit niets meer waarop hij zich zou kunnen verhoovaardigen, niet eens een bescheiden litteken. Hij weet dat de wereld hem veroordelen zal — althans die weinigen welke zich zijner nog herinneren — en dat hij geen recht heeft een vrijspraak te verwachten. Maar dat het vonnis rechtvaardig zij, dat het met kennis van zaken geveld worde, ziedaar wat hij meent te mogen eisen, ook voor de strengste rechterstoel. Zijn ijdelheid verlangt nog alleen dat zijn naam niet onverdiend door het slijk worde gesleept. Om dat doel te bereiken, wil ik voor een onpartijdige jury mijn leven blootleggen. Wie zal het wraken, wanneer ik dat ambt aan uw handen toevertrouw? Lees dus dit treurig relaas en oordeel. Ik herhaal 't, het is geen pleidooi tot vrijspraak, maar slechts een aanwijzing van verzachtende omstandigheden. Nochtans, hoe ook uw vonnis luide, wanneer ooit in uw bijzijn op de naam van Osinsky de blaam wordt gelegd — gelijk dat nu reeds geschiedt, naar mij verzekerd werd — dat zijn laatste drager tot de rang was afge189
daald van chevalier d'industrie, weet ik dat gij 't de valse aastijger zult liegen heten en hem en ieder tarten die beschuldiging ooit met bewijzen te staven. Ziedaar een laatste vriendendienst, welke ik durf vergen, overtuigd dat gij mij die niet zult weigeren. Er is een tijd geweest dat ik een dergelijke rechtvaardiging mijner daden beneden mijn waardigheid zou geacht hebben, een tijd dat ik het bazuingeschal van de Faam reeds meende te horen, die de naam Osinsky over heel Europa deed weergalmen. Die tijd is lang voorbij. Gelukkig de man wiens jongelingsjaren samenvallen met de jeugd van het volk waartoe hij behoort. Overal groeien de lauweren in dichte overvloed op zijn pad, en indien hij slechts groot genoeg is om hoog zijn hand te kunnen uitstrekken, vallen zij vanzelf op zijn hoofd neder en omkransen hem de slapen. Elk zijner daden is een overwinning en als loon wacht hem een standbeeld of
een martelaarskroon. Maar wee hem, die het levenslicht aanschouwt, wanneer het verval van de ouderdom zijn natie heeft aangegrepen. Vergeefs spant hij zijn krachten in, vergeefs offert hij bestaan en zielevrede voor zijn vaderland op. De twijgen zijn verdord waaraan eenmaal de lauweren zo rijkelijk ontbotten, en hoe hoger hij de hand verheft, des te ijler is de lucht waarin hij vruchteloos rondtast. Dan wordt elke daad een misslag waarover de geschiedenis een streng vonnis velt — indien werkelijk de geschiedenis zich verwaardigt zijn naam te noemen. Zo niet, mag hij vergeten door vriend en vijand in een afgelegen hoekje van de aardbol zijn laatste ademtocht uitblazen, gemarteld door het bewustzijn onnut te zijn geweest. Ziedaar het lot van uw Victor. Vriendin, indien voor uw rechterstoel het lijden als een verzachtende omstandigheid mag gelden bij het vonnissen van een mensenleven, dan zal uw oordeel mild zijn 190
over mijn bestaan. Geloof mij, ik heb geleden. Mijn eenmaal glad voorhoofd draagt in menige rimpel het litteken van een diepe zielewond, en de dood zal op mijn kaken geen blos meer te verbleken vinden. Doch ik keer terug tot die heerlijke dagen van langzaam herstel toen ik op u en Anna's arm geleund, weer wankelend als een kind, mijn eerste schreden door de kamer deed. Welk een zorg, welk een toewijding, welk een liefdevolle zelfopoffering! Nauwelijks deed de aanbrekende dag mij de ogen opslaan, of de heerlijkste rozen, die uw plaats opleverde, bloosden mij tegen, nog vochtig van dauw — of waren 't tranen van geluk, die op de zachte blaadjes parelden wanneer zij door Anna's hand waren afgeplukt? Zij wist dat de roos mijn lievelingsbloem was. Had mijn oog zich zat gezien aan de gloeiende en toch zo tedere kleuren, dan verscheen zij zelve, de schoonste van alle bloemen, en ik vroeg mij af of ik werkelijk nog op de aarde verkeerde en niet in het rijk der eeuwige zaligheid de koningin der hemelen voor mij zag. Waar bleven de uren, wanneer zij naast mij zat! Na het middagmaal, wanneer de huiselijke beslommeringen waren afgelopen, zat ik tussen u beiden in aan de grote, ronde tafel van mijn ziekenkamer, en spraken wij over de oude tijd of lazen elkander voor. Zelden liep het gesprek over Polen. Wij schroomden dat onderwerp aan te roeren. De wonde, die de opstand u reeds geslagen had, was te diep. Wij hadden er zo gaarne balsem in gegoten, maar wiens krachten zouden daartoe niet te kort geschoten hebben? Eens waart gij 't zelve, die over de oorlog begon, en nimmer zal ik de diep weemoedige ernst vergeten, die toen als een wolk over uw tevreden, opgeruimd gelaat henentrok. Nog hoor ik dat nauw merkbaar trillen uwer stem. `Ja, hij is dood', zeidet gij. `Gevallen zonder eer, zonder 191
nut. Maar had ik er ook tien, en kwamen die tien mij allen vragen: moeder laat ons uittrekken om Polen te bevrijden, en was ik ook overtuigd dat ik nooit één hunner zou wederzien, toch zou geen traan mijn oog ontrollen of 't moest er een van moederlijke trots zijn, wanneer ik tot hen zeggen kon: gaat!' Herinnert gij 't u nog dat Anna bleek werd toen zij deze woorden vernam, die een grootheid van ziel ademden ener Romeinse matrone waardig? Zij begreep de kracht van uw vaderlandsliefde niet, die haar slechts gevoelloosheid toescheen. Zij was geen uitzondering op de regel dat een vrouw geen vaderland heeft. Haar liefde gold het individu, en zij was er mij slechts des te dierbaarder om, want die gelukkige was ik. Hoewel mijn gezondheid voor altijd was geknakt, en de ziekte, zoals later bleek, onuitwisbare sporen in mijn eertijds krachtig gestel had achtergelaten, vorderde de ogenblikkelijke beterschap tamelijk snel. Niet lang duurde het of ik mocht voor 't eerst de frisse buitenlucht inademen, en toen boven mijn hoofd weer het veelstemmig lied der vogelenkoren klonk, trilde er een onbeschrijfelijk gevoel van zaligheid door mijn borst, als trad ik een nieuw en beter leven binnen. Wie zou in de plechtige stilte onder het statig bosgewelf op dat ogenblik vermoed hebben, dat het kruid en het lood zo moorddadig in Polen huishielden. Klonk het geheimzinnig ruisen der ontwakende natuur niet als een stille bee om vrede, die uit myriaden onzichtbare kelen ten hemel rees? Toch loeiden de stormvlagen door Polens dreven heen en het was onder diezelfde vreedzame beuken van uw schoon landgoed, dat ik van u en mijn Anna afscheid nemen moest om nauwelijks hersteld, weer aan de felle strijd deel te nemen, en... om geen van beiden ooit weer te zien. Mijn krachten waren genoegzaam bijgekomen, en een langer verblijf had uw eigen 192
veiligheid in gevaar kunnen brengen. Ik moest dus heen en met zovele duizenden mij voor de voeten van de Russische kolos gaan werpen, die ons langzaam onder zijn ontzettend gewicht verpletterde. `Spoedig zien wij elkander terug,' riep Anna mij na, `en dan, om nooit meer te scheiden.' Zij geloofde wat zij hoopte en ik hoopte wat zij geloofde, doch in mijn hart werd het nacht en op die nacht is geen dageraad meer gevolgd. Ook in uw blikken vond ik Anna's blijde verwachting niet weer, en uw hand was ijskoud, toen ik die voor het laatst aan mijn lippen drukte. Wij wisselden geen woord, maar verstonden elkander toch, en toen ik het waagde mijn blik tot uw gelaat op te slaan, liep er een traan over uw wangen. Mijn werkzaam aandeel in de opstand had niet veel meer te betekenen voor ons arm land. Voor mij zelve werd het gekenmerkt door een feit, waaraan ik zelfs nog heden niet denken kan zonder dat mij een rilling van afgrijzen door de leden gaat. Ten einde het gevaar te vermijden dat de Russen door de gevangenneming onzer boden de brieven zouden vinden waarin geheime bevelen werden overgebracht, plannen van aanval beraamd of ontmoetingen voorbereid, was door het hoofd-comité een zeer gewichtige zending aan een man opgedragen, in wie men genoegzaam vertrouwen stelde om hem de last mondeling mede te delen. Vermomd als reizend koopman zou deze geen argwaan wekken, en gemakkelijk door de Russische liniën heen de plek kunnen bereiken waarheen het bericht moest worden overgebracht. De man werd verkleed, de last hem in het geheugen geprent, en hij vertrok. Onvoorzichtig genoeg liet hij een jas achter waarin men toevallig een paar brieven vond. Een der leden van het 193
comité las die, en toen bleek het dat de afgezondene een verrader was, door Rusland omgekocht. Dat hij terstond onschadelijk moest gemaakt worden, stond vast, maar hoe? De gevoelens waren verdeeld, doch het gevaar nijpte. De meerderheid besloot hem ogenblikkelijk een gewapende ruiter achterna te zenden. Langs een omweg zou deze in allerijl een dicht bos kunnen bereiken, dat de bode moest doortrekken, voordat hij de Russen kon ontmoeten. In dat bos zou hij hem opwachten, en zonder verdere vorm van proces... afmaken. Het lot wees mij aan om die afschuwelijke taak te volvoeren. Mijn paard werd gezadeld; tot aan de tanden gewapend reed ik in galop weg, kwam ongehinderd in het bedoelde bos aan, en wachtte er mijn man op. Binnen weinig tijds zag ik hem tussen de bomen verschijnen. Dat was een verschrikkelijk ogenblik. Een lafaard ben ik niet. In meer dan één gevaarlijke omstandigheid had ik van enige moed blijken gegeven, doch een weerloos man als een schadelijk dier te moeten afmaken — voor die taak huiverde ik. Toch moest het geschieden. De bode ontstelde toen hij mij zag. In weinige woorden vertelde ik hem dat zijn verraad bekend geworden en hij ter dood veroordeeld was. Vijf minuten om zich voor te bereiden was al wat ik hem schenken kon. Ontzettend was de uitwerking mijner woorden. Bleek en bevend zonk hij voor mijn voeten neer, klemde zich aan mijn knieën vast, en smeekte om genade. Nog walgde mij het laffe verraad van de schurk, en had ik hem toen terstond een kogel door de kop kunnen jagen, de indruk zou onaangenaam geweest, doch niet tot een blijvende foltering geworden zijn. Het gebruik van het pistool echter was mij verboden. Men wist niet juist hoever 194
de vijand af was; een schot zou hem alarm kunnen geven. Bovendien noopte mij het medelijden hem de gelegenheid te gunnen tot het maken van enige laatste beschikkingen. Hij had misschien een vrouw aan wie hij een gedachtenis, voor het minst een groet zou willen sturen. Ik liet hem dus de tijd zijn bede om erbarming uit te werken, ik liet hem de tijd er een levensschets bij te voegen, en mijn hart kromp samen van deernis. `Heeft u een bruid of een vrouw, een kind of een moeder,' riep hij in vertwijfeling uit, `zo red mij ter wille van de liefde die u haar toedraagt. Want, als u mij doodt, sterft een kind van honger, als u mij doodt, bezwijkt een vrouw van hartzeer, als u mij doodt, komt een moeder van ellende om. Alleen omdat wij verdacht werden van sympathie voor de opstand werd zonder enig bewijs in mijn afwezigheid mijn ganse gezin in de gevangenis geworpen, en de beulen eisten tot losprijs voor mij zelve en voor allen, die mij dierbaar zijn, dat ik als spion tot het comité zou weten door te dringen en de geheimen der opstandelingen aan Rusland verraden. U, die mij verrader scheldt, zou u anders handelen, wanneer het uw dierbaarsten gold? Red mij! Red mij! Vijf dankbare harten zullen u zegenen zolang God hun het leven schenkt, en wanneer hij hen tot zich roept zullen zij uw voorspraak voor de rechterstoel des Eeuwigen zijn.' Afschuwelijke toestand! De verrader was verdwenen; slechts een weerloos slachtoffer van onrecht, list en dwingelandij, een ongelukkige, die plicht en eer ten offer bracht om vrouw en kinderen te redden, lag in doodsangst voor mij neder. Ik gruwde van zulk een moord, en toch moest hij sterven, sterven door mijn hand, afgemaakt als een hond. `Ik kan niet anders, maak u gereed', meer was ik niet in staat hem te antwoorden. 195
Nog beloofde hij een vals bericht aan de Russen te zullen overbrengen, indien ik zijn leven wilde sparen, maar ik mocht niet toegeven; hij kende het geheim, hij moest sterven. Eindelijk ontblootte ik de dolk en beval hem zich stil te houden opdat ik niet genoodzaakt zou wezen hem lang te martelen. Zoals te begrijpen is, baatte deze aanmaning niets. Met wanhoopsmoed verdedigde de ongelukkige zijn leven; worstelend moest ik hem onderkrijgen, en eerst nadat meer dan tienmaal mijn hartsvanger hem de borst had doorboord viel zijn arm slap neer en was de bloedige daad volbracht. Rillend van angst joeg ik in galop naar de onzen terug. Het beeld van die man heeft mij niet weer verlaten. Ben ik er in geslaagd het voor enige dagen opzij te zetten dan staat eensklaps dat doodsbleek gelaat met die star geopende ogen, die verwrongen trekken en die bevend opgeheven handen in de droom weer voor mij. Ik spring overeind en steek licht aan om het afgrijselijk spooksel te verdrijven, maar dagen lang hoor ik dan nog de stervend rochelende stem waarmede hij mij zijn laatste vloek naar het hoofd slingerde. Ook die moord was nutteloos als zo menige andere. Het noodlot had Polen's ondergang besloten; elke opoffering en elke inspanning stuitte af op zijn onverbiddelijke wil als de vuistslag van een kinderhand op een ijzeren aambeeld. Het werk van jaren rafelde uiteen als waren alle draden verrot. Onze rechten werden verkracht, onze edelen verbannen, onze taal veroordeeld, onze godsdienst gehoond, en voor al die gunstbewijzen moest Polen zich de voet zijns overheersers op de nek plaatsen, dankbaar dat de grote Czar het vrede en rust had teruggegeven! Ik begreep dat het thans voor immer met onze onafhan196
kelijkheid gedaan was, en een schrikkelijke boetedoening ons wachtte. Ik wilde het niet aanzien dat onze edelste mannen in boeien werden geslagen en naar Siberië weggevoerd. Toen trok ik naar Parijs en vond er mijn oude moeder terug. Reeds bij het uitbreken van de krijg had zij de wijk genomen naar Frankrijk en er bange dagen doorleefd, toen na een pijnigende onzekerheid het bericht van mijn ziekte haar oor had bereikt. Het vlammetje, dat in die levenslamp brandde, was bitter klein geworden in deze tussentijd. Van de vrouw, die ik in Polen verlaten had vond ik slechts een schim terug. Toen zij mij weerzag scheen zij te herleven. Gedurende enige weken kwamen de krachten inderdaad bij, maar het was de flikkering die aan het eind voorafgaat. Weldra zakte zij ineen, een langzaam verval van krachten nam opeens hand over hand toe... één benauwde nacht, en toen was ook deze band verbroken. Het was of alle machten der natuur tegen mij waren samengespannen. Toch voelde ik mij nog te jong om reeds afstand te doen van een doel in het leven. Men had mij voorheen enig talent voor poëzie toegeschreven, misschien zou ik op letterkundig gebied gelukkiger zijn. Ik ging naar Duitsland. Reeds als knaap had ik het Duits tamelijk goed gesproken en geschreven; met een stalen volharding gewapend slaagde ik er nu in een zeker meesterschap er over te verkrijgen. Ik waagde het toen een drama te schrijven waaraan een episode uit de Poolse vrijheidsoorlog ten grondslag lag. Wees overtuigd, dat ik al mijn krachten inspande om met een degelijk werk voor de dag te komen. Ik meende het te ernstig met de kunst om door middel van een opgesmukt mode-artikel een goedkope bewondering te verkrijgen. Mijn arbeid duurde lang hoewel de ijver niet verflauwde. Geen ogenblik van de dag verloor ik mijn onderwerp 197
uit het oog. Het was het brandpunt van mijn gedachten, het troetelkind van mijn fantasie, mijn troost na zovele teleurstellingen. Anna werd deelgenote van mijn geheime plannen door een reeks van brieven, die zij aanvankelijk met de warmste verzekeringen harer onvergankelijke liefde beantwoordde, en elke dag werd het stuk mij dierbaarder, mijn vertrouwen groter dat het eenmaal tot alle harten en alle fantasieën spreken zou. Gij ziet, waarde vriendin, dat ik er nog niet naar streefde uw man te logenstraffen, die gewoon was mij de fantast te noemen. De toneel-directeur, aan wie ik mijn arbeid toezond, voorspelde mij een algemene bijval. Het stuk werd ingestudeerd. Reeds waren de laatste repetitiën, waarbij ik tegenwoordig zou wezen, op handen, toen opnieuw een heerlijk luchtkasteel het schoonste van allen, boven mijn hoofd ineenstortte, en ik, verbijsterd door een ramp waarvan ik de gehele, ontzettende omvang nog niet beseffen kon alle lust en moed mij voelde ontzinken een werkzaam aandeel in de opvoering van mijn drama te nemen. Ik had Anna verloren. 0! ik verwijt haar niet wat zij deed. Waarheen zou haar trouw aan een banneling geleid hebben? Veeleer maak ik er mij zelve een verwijt van niet eer aan een scheiding te hebben gedacht. Is het geen verregaand egoïsme van een jonge vrouw te vergen dat zij u trouw blijft na een afwezigheid van jaren, in de onzekerheid u ooit weer te zien? Zou het geen even groot egoïsme geweest zijn wanneer ik haar gedwongen had, een geliefd vaderland te verlaten om een zwerveling in den vreemde te volgen, die doelloos van stad naar stad en van land naar land trok? Eerst werden haar brieven zeldzamer en korter, toen straalde er twijfel in door aan een toekomstig geluk dat ik mij nog altijd als zeker voorspiegelde, en eindelijk 198
oordeelde zij 't beter onze briefwisseling te staken. Een doffe vertwijfeling maakte zich van mij meester. Nog altijd had ik het leven lief gehad en aan de laatste beloften die het mij deed, onwrikbaar geloof geslagen. Nu ontzonk mij de moed. Niets was er meer dat mij belang inboezemde, niets dat ik begeerde, niets dat ik vreesde. Aan mijn drama dacht ik ternauwernood meer, en toen eensklaps de tijding kwam dat de eerste uitvoering over drie dagen zou plaats grijpen, wendde ik pogingen aan mijn handschrift terug te krijgen en alles weer ongedaan te maken. Die pogingen mislukten. Het was besloten dat ik de bittere levensdrank tot op de laatste druppel zou inzwelgen. De dag der uitvoering kwam. Ondanks mijn neerslachtigheid begon mijn belangstelling te herleven, de spanning groeide aan en daarmede de honingzoete, verleide -lijke,bdrghop. In een loge grillée verscholen woonde ik de voorstelling bij. Zonderling klonken mijn eigen woorden mij in de oren; ik kende ze zo goed en toch grepen ze mij aan als hoorde ik ze voor 't eerst. Dit alles had ik mee doorleefd, die haat had ik gevoeld, die verachting gekoesterd, die geestdrift gedeeld. Ik genoot van mijn eigen werk en bemerkte het niet eens, dat een ijzige stilte elk vallen van het gordijn begeleidde. Of liever ik bemerkte het wel, maar het deed mij goed. Die stilte harmonieerde met mijn eigen stemming, ik hield haar voor een bewijs dat het werk indruk maakte. Helaas! die waan duurde kort. Het stuk viel. Toen waren er goede zielen, die medelijden met mij hadden en mij zochten te troosten door de verklaring dat alles mijn eigen schuld was. Met hooghartige laatdunkendheid had ik immers verzuimd mij bij tijds van de twee onmisbare elementen voor het succes van elk ernstig werk te voorzien, te weten: van een claque en van de 199
pers. Ik had het handgeklap niet betaald en de leiders der openbare mening niet om hun bescherming gebedeld. Tot overmaat van ramp was ik een geannexeerde Pool, hetgeen in Duitse ogen ongeveer hetzelfde is als een Jood in de ogen der Romeinen van Titus. Het gevolg was niet alleen dat het stuk ijskoud door het schaarse publiek ontvangen werd, maar dat de recensenten bovendien vrijheid meenden te hebben enige kolommen geestigheden tegen mijn persoon en mijn vaderland uit te braken. Misschien kan ik als Pool de democratische, zogenaamde gelijkheid van het westen niet naar waarde schatten doch mijn gevoel van eigenwaarde verbood mij hetzij mijn persoon, hetzij mijn land, hetzij mijn werk langer bloot te stellen aan het vernuft van betaalde kolommenvullers. Daarenboven was ik overtuigd dat mijn werk slecht was en dat ik dus beter deed ook dit streven op te geven. Zo verdween mijn laatste levensdoel. Vriendin, ik geloof niet dat gij u de volle, de ontzettende betekenis van deze woorden kunt indenken. Was in uw rijk leven niet elk ogenblik aan een schoon en goed doel gewijd? Waart gij niet de trouwe gezellin van uw uitmuntende echtgenoot, en zijt gij niet steeds nog de zorgvolle moeder van uw flinke kinderen, de hulpvaardige vriendin van ieder die aan troost of bijstand behoefte heeft? Noemt men u niet als een der weinigen, die niet wanhopen aan een toekomst voor ons vernederd vaderland? Neen, gij kunt u geen voorstelling maken van een bestaan waarin elke illusie verbroken, elke wens uitgeroeid is en geen andere begeerten zijn overgebleven dan de prikkels der dagelijkse behoeften. Neen, gij kunt u er geen denkbeeld van vormen wat het zeggen wil elke morgen de ogen te openen alleen om zestien trage, ledige uren voor zich te zien, die doorge200
worsteld moeten worden, en elke avond als enige vermoeienis de verstomping te gevoelen van een onophoudelijke strijd tegen verveling! Neen, gij kunt u niet in de toestand van een man verplaatsen, die de hand zou kunnen zegenen, welke hem onbemerkt een vergift in de wijn uitstort, dat zeker en zonder pijn doet insluimeren, terwijl hij toch de moed mist zelf een eind te maken aan de ellende van zijn doelloos bestaan. Het is ook beter dat gij nimmer het lijden van zulk een leven leert inzien. De vrees alleen dat ooit een uwer geliefden zulk een lot tegemoet mocht gaan zou voldoende wezen om u de heerlijke zelfvoldoening der moederliefde voor immer te vergallen. Ik zelf heb niet geweten wat mij te wachten stond toen ik in bittere wrevel elk streven opgaf, en het besluit nam voortaan slechts verstrooiing te zoeken, slechts bij de dag te leven. Langzaam drong het besef zich aan mij op tot welk een verschrikkelijk lot ik mij zelve had veroordeeld, en reeds had de verlammende ledigheid mijn beste krachten gesloopt en mijn energie ondermijnd, toen ik inzag dat de onvruchtbaarste strijd nog duizendmalen te verkiezen is boven zulk een rust. Ik was dus vrij, volkomen vrij elk uur van de dag te doen wat mij lustte. Niets bond mij aan een plek, ik kon trekken waarheen de gril van het ogenblik mij dreef. Niemand vergde dat ik anders zou leven dan in de dagen toen ik alleen met mijn genoegen te rade ging. Hoeveel was er echter niet veranderd sedert die tijd van onbezorgde vrolijkheid! Welke donkere wolken waren niet over mijn hoofd getrokken, die allen hun ijskoude voorraad hagel met vernielende kracht hadden uitgeworpen, en aan de doorbrekende zonnestralen slechts een woestenij overlieten waar alleen nog wat onkruid met moeite het leven hield! Ik reisde Europa rond en kreeg overal toegang in de bes201
te kringen. Te Parijs, te Wenen en te Wiesbaden leerde ik het geheim kennen de machtige, natuurlijke aandoeningen waaraan elk gezond hart behoefte heeft, te vervangen door kunstmatige zenuwprikkelingen, en meer en meer slaagde ik er in mij van alle betere aspiratiën te ontdoen door het leven te verlagen tot de kunst om de tijd met een minimum van onaangename gewaarwordingen te doden. Het was een leven van onafgebroken genot — welk een genot! — dat ik leidde. Met een clubje vrienden — wat voor vrienden! — liep ik het gehele programma der amusementen door, wierp het geld met handen weg, versmaadde de lafste genoegens niet, waarvoor ik reeds als knaap de neus had opgetrokken, en vond toch op de bodem van elke beker dezelfde droesem... verveling. Zo kwam ik tot het spel. Het hasard-spel trok mij aan; ik meende er een geschikt tijdverdrijf in te vinden. Ik speelde het op alle mogelijke wijzen, wedde in het renperk, zette op de bank, hield bij het écarté, speculeerde aan de beurs, maar verloor altijd. Een déveine, welker hardnekkigheid tot in het belachelijke ging, had zich als een vampier aan mij vastgeklampt. Toch was 't juist het spel dat een invloed op mij uitoefende, waaraan ik mij niet meer kon onttrekken. Geen vrouw verkreeg meer een macht over mij, die ook maar in de schaduw kon staan van de ijzeren boeien, waarin het toeval mij gevangen hield. Het was mijn laatste hartstocht. De vrouwen.., vriendin, mijn pen aarzelt dat meervoud neer te schrijven. Ik schaam mij als had ik de gedachtenis van de drie wezens, die mij het dierbaarst zijn geweest, schandelijk onteerd. Toch moet ik u alles bekennen: gij zijt immers mijn rechter. Ik had ze nog altijd lief de verleidelijke demonen, die de dichters ons als de rozen op het pad des levens leren be202
schouwen, zelfs in haar diepste vernedering had ik ze lief, en vond ik in de gevallen engel nog altijd de sporen van zijn hemelse afkomst, maar om een ware hartstocht te kunnen koesteren moet een mens geloven. Geloven in het geluk, geloven in de toekomst, geloven in zich zelve. Ik geloofde niet meer. Wanneer ik om mij heen zag, en het rusteloos zwoegen en slaven gadesloeg, dat geen ander doel heeft dan het bereiken ener illusie, die een zeepbel blijkt te zijn wanneer men de heerlijke kleuren denkt te grijpen, dan kwam ik mij vaak voor als in een groot gekkenhuis verplaatst. Ik heb eens ergens gelezen dat de studie der filosofie tot dezelfde uitkomst leidt. Aan filosofische studiën heeft uw Victor zich niet bezondigd. Wanneer hij desondanks een filosoof geworden is, geef dan aan het leven de schuld, dat hem al zijn bitterheid met geweld in de keel heeft gegoten. Maar wees gerust, praktische vriendin, ik ben geen filosoof. Ware ik wijsgeer geweest, reeds lang zou ik de dwaasheid van een hartstocht hebben ingezien, die ons slechts ellende zonder enige vergoeding op de hals haalt. Elke dag heb ik de waanzin vervloekt die mij nu eens honderden, dan weer duizenden aan de grillen der fortuin deed ten offer brengen en toch kon ik geen gelegenheid voorbij laten gaan zonder te onderzoeken of de onzichtbare machten der natuur mij nog immer niet gunstiger waren geworden? Verbeeld u dat ik van het bestaan dier machten volkomen overtuigd ben. `Er is geen veine, er is geen déveine', zeggen de geleerden. `Alles is toeval d.w.z. een onnaspeurbare aaneenschakeling van kleine oorzaken en gevolgen.' Juist geredeneerd. Ik beweer ook niet dat er een geheime kracht is die de kaarten van kleur veranderen, het paard bij de wedrennen achterblijven of de koers op de Beurs 203
rijzen doet. Doch er moet een reden zijn waarom een duivelse ingeving mij altijd dwingt op de kleur te zetten die niet zal uitkomen, op het paard te wedden dat niet het eerst de eindpaal zal bereiken, op de koersverandering te rekenen waarvan het tegendeel zal plaatsgrijpen. Ik zelf ben de speelbal van de een of andere kwade geest. In Baden-Baden alleen mocht ik mij verheugen in enige ogenblikken van voorspoed, waarvan ik zulk een goed gebruik maakte, dat de algemene aandacht weldra op mij gevestigd werd en mijn schreden in de salons altijd door een staf van nieuwsgierigen werden begeleid. Men noemde mij reeds de Pool, niettegenstaande er landgenoten in overvloed aanwezig waren. De croupiers bezorgden mij altijd een goede zitplaats midden voor het groene kleed, parasieten zochten naar een gelegenheid met mij in kennis te komen, stoutmoedigen beloofden mij de striktste geheimhouding wanneer ik hun mijn systeem wilde verklaren en de vrouwen vereerden mij met haar innemendste glimlachjes. De fatsoenlijke elementen van het te-recht beruchte badplaatspubliek vertoefden er voor 't merendeel slechts korte tijd. Om dagelijks gezelschap te hebben moest ik mij op weinige uitzonderingen na vergenoegen met de kring van doorbrengers, oplichters, valse spelers en vrouwen van twijfelachtige reputatie, die er voor immer zijn tenten scheen opgeslagen te hebben. Was het te verwonderen dat de weinige oude vrienden die mij nu en dan opzochten, en wier komst mij als een zonnestraal uit ver heengevlogen jaren, altijd zo diep weemoedig stemde, met de overtuiging huiswaarts keerden, dat Victor Osinsky tot de rang van chevalier d'industrie was afgedaald? Was het te verwonderen dat menige moeder, wier kennis ik alleen gemaakt had omdat zij een dochter rijk was, die mij een heerlijk, in lang niet meer aanschouwd beeld 204
voor de geest riep, angstig tussen beide kwam zodra ik het waagde een paar woorden met haar kind te wisselen, en zoveel kwaad van mij vertelde dat de onschuldige engel haar ogen niet meer durfde opslaan wanneer ik aan de familie mijn morgengroet kwam brengen? Toen de Duitse banken werden opgeheven, trok ik naar Monaco. Ik wil geen poging wagen u het paradijs te schilderen dat zich bij mijn aankomst aan de gezegende kust der blauwe Middellandse zee voor mijn blikken ontsloot. Het ware vergeefse moeite naar woorden te zoeken om u deelgenote te maken van de machtige aandoening die zich mijner bemachtigde, toen dit wonderbaar tafereel, dat het vaderland der Arabische nachtvertellingen zijn kon, voor het eerst mij een kreet van bewondering afperste. Waar zou ik beelden vinden om u dit toverland in de verbeelding te doen aanschouwen? Monaco is alleen met zichzelf te vergelijken. Ik ben geen vriend van de onherbergzame Alpenpassen. Mij stemmen die koude, hemelhoge rotswanden diep treurig. Ook het noorden met zijn uitgestrekte vlakten, zijn grauwe zeeën en zijn eeuwenheugende bossen doet mij onaangenaam aan. In nevel, sneeuw en duisternis komt de mens mij voor als de banneling in Siberië die een heerlijk vaderland betreurt. Hier zag ik voor 't eerst een landschap de stoutste en de liefelijkste fantasie evenzeer waardig. Indien er op de wereld nog geluk te vinden is, zo zeide ik tot mij zelve, dan sluimert het hier als Dornroschen wachtend dat de moedige prins haar kome wekken. Ontwaak voor mij, schone slaapster, ontwaak ingeslapen trawanten, ontwaak betoverde wereld, ik wil nog eens genieten. In die blauwe hemel wil ik staren totdat mijn oog zich moede voor immer sluit, naar dit golfgelispel wil ik luisteren totdat mijn oor de engelen in de he205
mei juichen hoort, onder deze palmen wil ik neerliggen en vergeten wat ik in het onvriendelijk noorden achterlet. Helaas, vriendin, wel ontwaakte die betoverde wereld, maar de schone slaapster vond ik niet. Een lustoord is Monaco, maar een lustoord waar niet wordt genoten. Een paradijs noemde ik het zoëven, doch een paradijs, waaruit geen val meer mogelijk is, omdat het met al zijn heerlijkheid reeds op des afgronds bodem ligt. Hier is geen leven, maar slechts de bonte schijn er van. Van buiten pronkt het met de levendigste kleuren, van binnen is 't hol en voos. Ook op stilstaande sloten ziet men dikwijls zulke heerlijke tinten en toch ligt er dan verrotting op de bodem. Nochtans zou het verkeerd zijn Monaco bij een stilstaand water te vergelijken. Juist dank zij de stroom, die van alle oorden der wereld toesnellend hier doorjaagt, valt het nog niet aan een volkomen bederf ten prooi. Al wat rottend is ijlt door dit hemels oord heen als ware 't slechts een groot riool en de speelbank de krachtige machine, die er de gestadige beweging in onderhoudt. Toch heb ik aan Monaco mijn beste ogenblikken der laatste jaren te danken. Evenals een voortdurend samen zijn met het lelijke eindigt met de mens te verlagen, zo veredelt hem de dagelijkse aanblik van het schone. Was 't mij vaak zo bitter slecht te moede, dan zocht ik halfweg de helling van het gebergte een koel plekje in de schaduw der olijven op, waar de blik vrij weiden kon over het onmetelijke watervlak en over de sierlijke kust die zich mijmerend in de kristalheldere golven spiegelde. Daar zette ik mij neder en 't was of van de hemel een ongekende kalmte troostend op mij nederdaalde. De nevelen werden dunner die over mijn ziel lagen, en een zonnestraal drong er verkwikkend in door. Dan wierp ik .
-
206
een blik terug op het afgelegd stukje levensweg, keek vooruit in de duistere toekomst, en — gij zult het nauwe geloven — betrapte mij soms op een traan, die langs-lijks mijn wangen liep. Maar
Aus dem Auge wisch die Thráne, Sei stolz and lass die Klage; Wie dir wird's Manchem noch ergeh'n Bis an das End der Tage. Aan het spel kon ik mij niet meer onttrekken. Wat zou 't mij ook gebaat hebben? Mijn kapitaal was thans tot een sommetje geslonken waarvan ik nog juist kon rondkomen. Ik had niet geleerd de tering naar de nering te zetten, en bezat geen ander middel dan het spel om de bressen door het spel geschoten weer te herstellen. Wel begreep ik dat dit middel steeds verder van de weg afleidde, wel wendde ik elke zomer pogingen aan om mij zelve van de speelhartstocht te genezen, en hield ik het eens maanden lang in een klein Tirools dorp uit, waar de onmogelijkheid om meer dan één Oostenrijkse gulden per dag te verteren mij ongehoorde bezuinigingen deed maken, maar dan sloop de kanker van elk doelloos leven, de verveling weer nader... ik vluchtte naar Monaco terug... speelde, en leefde, en telde de louis niet, die mij dagelijks door de vingers glipten. Somtijds schenen de kansen te keren en zag ik mijn goudstukken verdubbelen. Dan brak de hoop mijn ontredderde geldmiddelen voorgoed te kunnen herstellen weer door. Voorzichtig stapelde ik stuk op stuk, zette bescheiden op en slaagde er inderdaad een enkele maal in met een niet onaardige winst de dag te besluiten. Volgde er op die kleine voorspoed een heldere, schone morgen, zo riepen de zonnestralen mij naar buiten en ik snelde 207
de bergen in, liefst alleen, soms met enige kennissen — natuurlijk reisvrienden, wier warmste genegenheid even snel veroverd als verloren is. Dat waren goede dagen. Het batig slot van de vorige avond, het heerlijke weer, de altijd jeugdige natuur, alles werkte mede om mij in een opgeruimde stemming te brengen. Jammer maar dat zij zo weinigen in aantal waren. Zodra een regendag of een Mistral mij weer dwongen binnenshuis te blijven rees de een of andere sombere herinnering als een spookbeeld voor mijn ogen op, een knagend gevoel van ledigheid maakte zich van mij meester, ik vlood uit mijn woning... waar anders heen dan naar Monte-Carlo? De déveine kwam terug. Het verlies verbitterde mij, ik verloor alle bedaardheid, een soort van razernij greep mij aan... ik verdubbelde.., verdubbelde weer... verdubbelde nog eens... en verloor ten slotte een ontzaglijk grote som. Weinig vermoedde ik gisteren onder het neerschrijven der laatste woorden wie mij kwam storen, toen ik door een ongewoon kloppen op de deur werd verrast. Het was Alfred. Welk een heerlijkheid na zovele jaren weer eens een vriendengelaat te zien! Hij is weinig veranderd en toch zijn er ook over zijn hoofd zware stormen heengestreken. Maar hij heeft het leven anders... beter dan ik opgevat. Hij is niet uit het vaderland weggelopen omdat 't hem zeer deed het in zijn vernedering te zien. Zijn plichtsgevoel gebood hem te blijven, het lot van zijn minder bevoorrechte broeders te delen en hun ellende zoveel mogelijk te verlichten. Edel mens! Ik voelde mij zo klein tegenover hem. Zeker is er moed toe nodig om de vaan des oproers omhoog te heffen, maar zelfs het tienvoudige van die moed is nog 208
niet in staat om de kracht te geven te dulden en in het verborgen de ellende der onderdrukking te helpen lenigen. Zijn voorbeeld spoorde tot navolging aan en toch zou ik daartoe niet in staat zijn. Wij hadden veel te bepraten, zoveel, dat ik vergat hem te vragen hoe hij de plaats van mijn verblijf had ontdekt. Er is toch niemand meer met wie ik briefwisseling houd. Uren lang vertelde hij mij van al hetgeen er sedert mijn vertrek was voorgevallen. Hij sprak ook van u, dat gij zo gelukkig waart met uw Maria, die binnen weinige weken in het huwelijk zal treden. Hoe onbegrijpelijk klonk die mare mij in de oren! Maria, de blauwogige praatster, die ik zo gaarne op mijn knieën nam, reeds tot vrouw gerijpt! Daarna sprak hij van Anna. — Ook zij is gelukkig. — Zult gij het slecht van mij vinden dat ik bij de beschrijving, die hij van dat geluk gaf, een gevoel van bitterheid niet kon onderdrukken? Zo werden alle dierbare beelden in mijn herinnering verlevendigd. Ik was in gedachten weer bij u en leefde met u mede. Welk een zoete begoocheling! Een ogenblik kwam zelfs de lust in mij op heden met hem naar Polen terug te gaan. `Wat belet u?' riep hij wel twintig maal uit, `ongehinderd kunt gij het vaderland weer binnengaan. Alle oude vrienden zullen u met open armen ontvangen. Veel zult gij er veranderd, maar ook veel nog hetzelfde vinden. Stellig wacht er u werk, licht een gelukkiger bestaan tevens dan hier.' Mijn hart klopte dubbel en snel bij deze welgemeende woorden. Er ging iets bij mij om als ware ik een gevangene, die na lange jaren van eenzame opsluiting de vrijheid terug zal krijgen. Ik beloofde hem het plan niet aanstonds te verwerpen; de nacht zou raad schaffen. Ik sliep 209
er op, of liever, sliep niet, en... ben gebleven. Wat zal ik met mijn berooid fortuin bij vrienden, die mij half of geheel vergeten zijn, als een parasiet komen rondzwerven? Voor een arbeidzaam leven ben ik te diep ondermij nd door de roest der werkeloosheid; voor een zorgeloos genieten zouden mij de middelen ontbreken, indien ik er al de vatbaarheid nog voor had. In de voortgesnelde tijd pas ik niet meer. Ik voel mij zelve het achterlijk kind van een uitgediende wereldbeschouwing, en bovendien, in het volk dat ik aan zijn lot heb overgelaten kan voor mij geen plaats meer zijn. Het nutteloos werktuig is versleten en staat alleen nog enkelen in de weg. 't Wordt tijd het op te ruimen. Ziedaar achttien dagen verlopen sinds ik u Alfred's bezoek meldde, dat als een lichtstraal in mijn leven drong om de opvolgende duisternis des te zwaarder te doen drukken. Ik was toen van plan mijn brief te eindigen, maar kon geen slot vinden. Ik wilde u vertellen wat er van mij worden zou wanneer mijn laatste Napoléon door de croupier zou-zijn weggestreken, en juist daarvan kon ik mij geen voorstelling maken. De omstandigheden zullen 't leren, zeide ik tot mij zelve, en ik deed alsof ik niet wist dat die omstandigheden de enig overblijvende uitweg al zo lang en zo duidelijk hadden aangeduid. Ik wachtte dus. De wereld kwam mij bitter koud en ledig voor, toen ik Alfred's hand voor 't laatst had gedrukt. Verlaten en eenzaam voelde ik mij te midden van het dichtste gewoel in het Casino. Hoe heb ik 't zo lang met die mensen uitgehouden? Wat hebben wij met elkander gemeen behalve het beetje vunzige lucht dat wij samen moeten inademen? Wat weten zij van mij, wat ik van hen? 210
Heden wandelen wij vertrouwelijk, arm in arm langs de speeltafels, morgen voert de trein hen ver weg, overmorgen zijn wij elkander vergeten. Val ik straks dood op straat neer en is men te weten gekomen waar mijn woning is, dan zal de politie mijn zakken onderzoeken of er nog genoeg geld in aanwezig is om kamerhuur en begrafenis te bekostigen, maar niemand zal kunnen zeggen, aan wie mijn overlijden gemeld moet worden en niemand het gouden horloge mijns vaders, het souvenir, dat mij nooit verlaten heeft, als vriend of bloedverwant komen opeisen. Geen traan zal om mij worden gestort, aan mijn dood niet meer aandacht worden gewijd dan aan elk rumoer op straat en als gij ooit, vriendin, naar Monaco uw schreden richten mocht dan zoudt gij er zelfs geen steen ontdekken waarop te lezen stond: Victor Osinsky, Polonais. — De lust bekroop mij met één slag de armzalige strijd voorgoed te eindigen. Ik wierp mijn laatste tweeduizend franken tegelijk op rood en... verloor inderdaad. De volgende morgen spoorde ik naar Nizza ten einde de laatste overblijfselen van mijn gedund kapitaaltje te gelde te maken. Toen gisteren die contanten werden uitbetaald heb ik eerst mijn kamerhuur van twee weken vooruit voldaan. Heden ga ik naar Monte-Carlo. De mens is een wonderlijk wezen. Ondanks dat ik het met mij zelve eens was geworden — wat trouwens niet zonder moeite is geschied — en mijn besluit vaststond het uiterste te wagen, speelde ik met het minimum van vijf franken. Ik verdubbelde niet en liet geen winst bij het kapitaal staan. Nooit te voren had ik mij zo weten te beheersen. Stap voor stap week ik achteruit voor het noodlot, dat mijn nederlaag besloten had. Een enkele maal won ik een paar slagen, maar het verlies 211
behield de overhand. De strijd duurde lang en was afmattend. Toch liet ik mij tot geen waagstuk meer verleiden om met één slag veel te herstellen. Stuk voor stuk werden mijn Napoléons in zilver omgezet, en minstens vier slagen waren voor elk nodig om in de handen van Blanc over te gaan. Een half uur geleden verliet ik de roulette. Dat zal wel mijn laatste bezoek in het Casino geweest zijn. Nog driehonderdvijftig franken blijven mij over. Die laatste wil ik niet in het spel vermorsen. Ik zou er gaarne iets buitengewoons mede doen, maar... wat? Ik weet het nog niet. Mijn besluit is thans genomen om deze brief niet te verzenden voordat het beslist zal wezen wat er van mij wordt. Het papier zal niet geel worden voordat wij zover zijn. Zoëven ontving ik een eigendommelijke brief. Het is u bekend dat er behalve mij nog slechts één Osinsky, de spruit van een jongere tak over is, mijn neef Wladimir. De vriendschap, die wij voor elkander koesterden, was immer van een bescheiden aard. Het schijnt dat Alfred hem bij zijn terugkomst in het vaderland over mij gesproken heeft, en hij dus — misschien tegen wil en dank — aan het bestaan van zijn bloedverwant herinnerd is geworden. Op geen andere wijze althans kan ik mij de inhoud van zijn schrijven verklaren waarvan de voornaamste zinsneden luiden: `Aan uw naam zijt gij verplicht van leefwijze te veranderen. Wanneer uw fortuin geheel door het spel zal verteerd zijn, zult gij tot onedele praktijken uw toevlucht moeten nemen om in uw levensonderhoud te kunnen voorzien. Gij wordt dan een chevalier d'industrie. Het moet u duidelijk wezen hoe onaangenaam het voor mij worden zal de enige man die mijn naam draagt met die 212
vererende titel te horen aanduiden. Voor hem die werken wil is er altijd werk te vinden. Mocht gij reisgeld behoeven om terug te keren, dan ben ik bereid u de som van tweehonderd roebels renteloos voor te schieten. Antwoord mij zo spoedig mogelijk enz.' Er zijn meer belangeloze mensen op de wereld dan men oppervlakkig denken zou. Vriendin, mocht gij ooit mijn edelmoedige neef ontmoeten' zeg hem dan dat tot op mij de naam Osinsky niet geschandvlekt is of worden zal. Ik dank hem voor het edelmoedige aanbod mij een reispenning renteloos te willen voorschieten en voor de troostrijke verklaring dat er in Polen nog werk te vinden is. Evenwel begeer ik noch het een, noch het ander; voor beiden zijn waardiger candidaten te vinden. Ik heb Monaco vaarwel gezegd. Te laat, zult gij zeggen. Waarom nu te laat? Zou 't dan vroeger bij tijds geweest zijn? Niet omdat ik terugdeins voor het genomen besluit ben ik van de speeltafel weggesneld. Ach! ik heb geen besluit genomen. 't Is mij opgedrongen als een beschikking van het noodlot. Waarheen ik thans mijn schreden wend is onverschillig, aan ontkomen valt niet meer te denken. Sedert gisteren bevind ik mij te Genua. Welk een stad! — `La superba' zeggen de Italianen, wanneer zij haar met Venetië vergelijken en aan beiden de titel van `koningin der zee' geven. Denk u een groot mierennest. Door eeuwenlang graven hebben de nijvere dieren zich diepe gangen in het gesteente geboord. In die gangen krioelen zij bij duizend tallen rond, de ganse dag en de ganse nacht. Helder licht dringt er niet in door, frisse lucht evenmin. Tussen de hoog opgestapelde steenmassa's der onvriendelijke paleizen voelt het hart zich beklemd, de borst hijgt naar adem in de enge, steil oplopende stegen en in het onafgebroken 213
gejoel van mensen en dieren, in de nauwe straten van muur tot muur honderdvoudig weerkaatst, vergaat de wandelaar horen en zien. Fluitend jaagt de locomotief tussen de huizen door, de zwepen klappen u dicht aan de oren, de rauwe kreten, waarmede paarden en ezels met schoppen en slagen worden aangevuurd de hoog opgestapelde wagens tegen loodrechte hellingen op te slepen, snijden door de lucht, bellen rinkelen, kooplieden schreeuwen en versperren u de weg. Hier wordt gezwoegd en geslaafd, gegild en gevochten, bedrogen en gestolen. Hier wordt elk beest mishandeld van de armzaligste vlieg af in de donkere osteria van venster tot venster gejaagd zonder een enkele zonnestraal, die koeste haar doordringt, of een enkele droppel melk,-rendto die nog niet verpest is door het lijk van een lotgenoot, tot het trouwste lastdier toe dat op het gladde plaveisel onder de overladen kar bezwijkend, mishandeld wordt totdat een streep van bloed zijn doortocht tekent of het afgebeulde lichaam zich stervend op de kille grond heeft uitgestrekt. Het schuim van alle natiën dringt hier samen om elkander uit te zuigen en leeg te plunderen. Levend begraven in de stof- en stankatmosfeer van half onderaardse, stikdonkere holen, rekken duizenden hier een bestaan dat niet eenmaal een teug helder water of een enkele ademhaling zuivere lucht rijk is. Grote God, is dat de Maatschappij door uw kinderen gesticht? Welk een weelde is dan mijn leven geweest! 't Is of de huizen mij verpletteren zullen, of die mensenmenigte mij dooddrukken zal. Van hier, van hier! Ik heb altijd een voorliefde gehad voor de stad Milaan. Een Franse stad onder een Italiaanse hemel, zeggen de Lombardiërs, en daarin ligt opgesloten wat er mij immer
214
in heeft aangetrokken. De Italiaanse hemel is mij dierbaar geworden omdat hij van alle Europese hemels de helderste is, het Franse karakter heb ik lief omdat de Fransen het enige volk is dat de kunst van te leven verstaat. Ik ben dus naar Milaan getrokken, toen het mij te Genua te eng om het hart werd. De ontvangst, die de stad mij had bereid, was noch glansrijk noch vriendelijk. Hoewel de maand april reeds ten einde spoedde viel de sneeuw de ganse dag in grote vlokken neder. Op de daken was zij zelfs sedert de vorige dag in dikke lagen overgebleven. De straten waren bijna ledig, het gerammel der wielen werd gesmoord in de steeds aangroeiende en steeds wegsmeltende brei waaronder het plaveisel verdwenen was. In jaren had ik zulk een treurtoneel niet aanschouwd het gaf mij een diepe, zonderlinge indruk. Ik werd bang voor de dag die nadert. Uit gewoonte ben ik in het hotel Cavour afgestapt. De gerokte cameriere moet verwonderd geweest zijn toen de reiziger met het dunne valiesje, wiens jas zo glimmend
begint te worden, wiens hoed zo kaal gesleten is en wiens schoenen zelfs scheuren in het bovenleder vertonen een kamer bestelde in Milaan's eerste hotel. Morgen ga ik een meer bescheiden woning betrekken in de Albergo dell'Ancora dicht bij de Dom. Ik ben nog niet besloten wat aan te vangen met het droevig overschot van mijn vermogen. Het liefst zou ik een wezen, dat mij dierbaar is, gelukkig willen maken, maar wie en hoe? Niemand kent Italië, die er geen overgang genoten heeft zo groot als de verandering van gisteren in heden. Die twee dagen staan als dood en leven naast elkander. Nog was het zwerk grauw en waren alle daken wit toen ik gisterenmorgen mijn eerste blik naar buiten wierp; te215
gen twee ure brak het eerste blauw door, een weldadige warmte verbreidde zich door de afgekoelde straten, een zoele voorjaarsregen veegde gedurende de nacht het slijk weg, en heden is 't volkomen zomerweer. Er heerste een onbeschrijfelijke bekoring in deze voorjaarsdag. Al de weemoedige gevoelens welke mij eertijds zo machtig aangrepen, wanneer de natuur weer ontwaakte uit de winterslaap en de zoete dronkenschap van de eerste lente-morgen mijn zinnen gevangen hield, herleefden in mijn borst als zovele beloften voor een zomer die ik niet aanschouwen zal. Duizenden heerlijke verlangens die ik lang gestorven waande, beurden als neergetrapte bloemen hun bevallige kopjes omhoog. Daar het zondag was stroomde de menigte na kerktijd de Giardino reale binnen. De kleurige uniformen der huzaren en dragonders, de zomerkleedjes met de coquet uitgesneden satijnen schoentjes en de zwarte sluiers dwarrelden om de muzikanten der nationale garde rond. De lucht was pittig, de muziek vrolijk, het volk tevreden en opgeruimder dan ooit. Alles werkte mede om het somberste gemoed blijde te stemmen. Tegen de avond werd het lustig gejoel overgebracht naar de ruime Galleria Vittorio Emmanuele. Nadat ik voor een café had plaats genomen raakte ik. spoedig in gesprek met enige Italianen en een Duitser. Het waren industriëlen, en zij spraken rrmij van hun ondernemingen. De Duitser had het voornemen opgevat te Milaan een ijsfabriek op te richten. De zaak scheen hem door middel ener goede exploitatie tot een goudmijn te kunnen worden. Op mijn verzoek gaf hij de volgende verklaring: De Noord-Italiaanse steden laten nog altijd hun ijs van de Alpen komen. De kosten aan dit transport verbonden zijn zo hoog dat het ijs in de zomer menigmaal de prijs van 20 centimes het kilo bereikt. Door middel van de nieuwste ijsmachine, die per uur 250 kilo leveren kan, 216
meent hij in staat te zijn het kilo steeds tegen de prijs van 1 centime te kunnen leveren. Om deze onderneming te beginnen zou hij slechts nodig hebben een terrein van twintig vierkante ellen en een vennoot, die de helft van de prijs der machine, d.i. 19000 franken zou kunnen aanbrengen. Is de laatste gevonden dan wil hij aanstonds een begin maken met een onderneming, die even winstgevend als zeker is. Was het de schuld van de eerste lentedag, dat ik zulk een levendig belang in deze zaak begon te stellen? Een twintigduizend gulden zou ik misschien wel ter leen kunnen krijgen. Ik ben ook niet te oud om nog met kracht aan het werk te kunnen gaan. Met de Duitser ben ik overeen gekomen elkander morgenavond in hetzelfde café te zullen ontmoeten. Ik wil over het plan rijpelijk nadenken. 0! lente, zouden uw beloften inderdaad waarheid bevatten en er voor mij ook een zomer volgen op deze schone dag? Leven, wie kent uw kracht? Vergeefs worstel ik, aan u blijft de overwinning. Vriendin, ik ben een versleten man. De lente-adem, die gisteren mijn ziel binnendrong, heeft er geen enkele zaadkorrel meer gevonden, waaruit zich ook maar een laat en bescheiden heidebloempje ontwikkelen kon. De nacht heeft de heerlijke geestdrift, die als een goddelijke dronkenschap mij werkelijk enige goede ogenblikken doorleven deed, weer tot volkomen nuchterheid afgekoeld. Kwam ik mij gisterenavond nog als de stuurman van een zeewaardig vaartuig voor met een onbekende kust in het verschiet, vandaag ben ik er meer dan ooit van overtuigd dat mijn gehele leven slechts een lange schipbreuk is geweest, en dat ik ver van het strijden en streven der maatschappij, eenzaam op het wrak mijner wensen en verwachtingen slechts het ogenblik verbeid 217
dat het laatste steunpunt onder mij wegzinkt en de golven van het leven zich boven mijn hoofd weer gedruisloos aaneensluiten. Wanneer ik mijn haveloze plunje en mijn ellendig zolder aanzie — ik ben weer verhuisd en schaam mij u-kamertj de naam te noemen, van het smerige herbergje waar ik mijn intrek heb genomen — dan krijg ik bijna lust om mij zelve uit te lachen. Heb ik mij niet als knaap ingebeeld geboren te zijn om eenmaal in een groot paleis te wonen.
Das Leben war' ein Narrentanz Wenn's nicht so ernsthaft war En die ernst ligt als een berg op mijn ziel. Zoals afgesproken was ben ik hedenavond naar de Galleria gegaan en heb er de Duitser weer ontmoet, maar zijn voorstel heb ik van de hand gewezen. Reeds te dikwijls ben ik ingesluimerd met de wens niet meer te ontwaken. Het denkbeeld om voorgoed afscheid te nemen van de wereld heeft diep wortel geschoten in mijn gemoed. Mijn brein is verduisterd, mijn kracht verlamd. Waarom zou ik weer van voren af aan beginnen te streven, te zorgen, te hopen? Voor mij zelve? Voor wie anders? Thans eerst begrijp ik het gebroken leven dat de eenzaamheid van het klooster zoekt om zich aan de dienst van zijn God te wijden. Thans eerst bewonder ik de ontgoochelde idealist, die in de verzachting van het lijden der mensheid een vergoeding vindt voor zijn bittere teleurstelling in al wat hem 't dierbaarst was. Doch mijn hart is te klein en te dor voor die algemene mensenmin. Ik heb liefgehad gelijk elke egoïst liefheeft. Komaan, 't is tijd. Ik weet nog niet wat aan te vangen met mijn overgeschoten penningen. Ongaarne zou ik heengaan zonder een 218
laatste zelfvoldoening. Waarom is ons toch zulk een kinderachtige gehechtheid aan het leven ingeschapen? Wij hebben mooi redeneren dat het een zware last is, en dat er licht iets beters volgen kan, wanneer wij die last hebben afgeworpen; om de draad der Parce met eigen hand door te snijden is toch nog altijd veel moed nodig. Ik heb het geld voor mijn begrafenis ter zijde gelegd om niet als een schooier te worden weggestopt. De honderd franken, die mij overschoten, zijn in een kinderhand verdwenen. Een mager, ziekelijk meisje stond bij de Dom te bedelen. Zij dankte niet toen ik haar het papier in de hand duwde. Het arme kind begreep kennelijk niet hoe groot de aalmoes was. Maar als zij te huis komt zal een moeder 't haar duidelijk maken, en eenmaal ten minste in haar leven zal zij aan het heerlijkste geloven wat een kinderfantasie zich denken kan, aan het bestaan van een toverwereld. Nimmer zal zij die dag vergeten en misschien later aan een schepseltje, ellendig als zij en voor enkel ellende geboren, het sprookje vertellen van de lange, magere man, die haar op een mooie lentedag een schat in de handen leide en toen in een wolk voor altijd van de aarde verdween. Alles is gereed. Ik heb ervoor gezorgd dat mijn lijk voor niemand een voorwerp van walging zij. Uit het raam van mijn zolderkamertje zie ik op de lange reeks der Alpenreuzen. Ik heb ze vaarwel gezegd. Donkerrood was de zon ondergegaan; de vlakte lag reeds in blauwe schemering gehuld. De hoge sneeuwspitsen alleen staken nog helder af tegen de vergrauwende, wolkeloze hemel. Zij kwamen mij voor als een beeld van het leven. Is ook dit niet even koud en kleurloos als die eeuwenheugende 219
sneeuw? Wanneer de zon van het ideaal het beschijnt geloven wij in de glans die ons tegenstraalt en wij ijlen er heen om ons deel te vermeesteren aan het vloeiend goud dat onze ogen verblindt. Doch wee hem, wiens voet vrij en vlug genoeg is die toverwereld in de armen te snellen! Sneeuw en ijs is al wat hij vindt, en daaronder het koud gesteente naast de diepe afgrond, die zich verraderlijk onder zijn voeten opent. Voor 't laatst zag ik de gloed omhoog stijgen, de blauwe schaduw sleepte hij achter zich aan. Eensklaps daalde een bloedrode weerschijn nog eenmaal op de hoogste spitsen neder, en toen was het nacht geworden. De reuzen vergrauwden in de verre horizont en wachtten stom en onbewegelijk de nieuwe morgen af. Ik zal hem niet zien. Vaarwel, vriendin! Moge het leven uw dierbaarste wensen vervullen. Heb dank voor al wat gij voor mij deedt. Mijn pen kan niet van het papier scheiden. 0! hoe gaarne drukte ik u nog eenmaal de hand. Vaarwel. Mijn kaars is uitgebrand. Ik ben bereid om te gaan. Binnen weinige minuten is alles volbracht. Ik moet die aan het adres van deze brief besteden. 0! dat ik zo moet eindigen! Vaarwel.
220
Verantwoo rding De verhalen uit Monaco. Drie typen zijn aanvankelijk afzonderlijk in het tijdschrift De banier verschenen: het titelloze, inleidende fragment onder de titel `Monaco' in 1877 III, blz. 225-232; 'Parrigolos' in 1877 III, blz. 233311; 'Mastazza' in 1878 I, blz. 1-105; 'Osinsky' in 1878 I, 192-240. In 1878 werden de verhalen gebundeld uitgegeven door W.C. de Graaff te Haarlem; een tweede druk verscheen 1886 bij W. Gosler te Haarlem. In 1967 verscheen de bundel bij G.A. van Oorschot te Amsterdam. De tekst in de onderhavige uitgave is afgedrukt naar de editie van 1878. Spelling en typografie werden gemoderniseerd; drukfouten werden stilzwijgend verbeterd.
223
Gefascineerd door de speelzucht te Monte-Carlo, bracht Marcellus Emants in 1876 vele dagen door in de zalen van het casino. Zijn observeringen verwerkte hij in Monaco (1878). In 'Parrigolos' raakt de gelijknamige persoon niet alleen hopeloos verslaafd aan het spel maar ook aan een vrouw. Ondanks pogingen van een meelevende Pool de ongelukkige van zijn verslavingen af te brengen, is zijn noodlot onafwendbaar. In het volgende verhaal raakt Mastazza door een weddenschap vol roodharige Laura. Een grillige vrouw die-komenidbav met mooie geschenken te boeien is. slechts In 'Osinsky' speelt degene die in de eerste twee verhalen de hoofd 7P1 f de hoofdrol . Osinsky speelt niet om te-figuren winnen geven. enige red Marcellus geboren als ''- tegen zij here een van de belangrijkste Nederlandstalige naturalistische auteurs. ISBN 90 204 1362 7
`DEEN, UITGEVERS