MUS-E CONNECT : het plein @ De Wereldbrug / Vorst een trajectbeschrijving kunstenaar : Rebecca Lenaerts schooljaar : 2010-2011 3de leerjaar: 11 kinderen Juf Kelly (
[email protected] 0498/683409) 4de leerjaar : 5 kinderen Juf Chris (
[email protected] 0495/422790) Inleidende ateliers: De eerste 5 ateliers waren gericht op kennismaking met de kinderen en het aftasten van hun mogelijkheden en interesse. We werkten voornamelijk rond de creatie en het fantaseren van een verhaal. • Coctailgames : Coctailgames is een eenvoudig kaartspel bestaande uit 50 vierkanten kaarten met op elke zijde een eenvoudige prent. De prenten dienen als inspiratie voor de creatie van een collectief verhaal. Hoe: elk kind ontvangt een kaart en mag vrij kiezen welke prent op de kaart te gebruiken. Een kind begint met 'er was eens...'. Een volgend kind gaat verder tot elk kind aan de beurt is geweest en het verhaal eindigt. Doestelling: kinderen leren hun fantasie te gebruiken, kinderen leren luisteren naar elkaar, kinderen leren een coherent verhaal te verzinnen met een begin, een midden (wat gebeurt er?) en een einde (hoe loopt het af?) Juf Chris schreef de zinnen op : eerste verhaal: De bloemen ruiken goed. Ik vind bloemen leuk. Een jongen geeft een bloem aan zijn vrouw en ze gaan dansen. Er is taart op het feest en cadeautjes. Er komt een soldaat op het feest en wil het feest verstoren. Een jongen schrikt erg van de soldaat. De soldaat en de mensen gaan samen met het vliegtuig naar Casablanca. De soldaat heeft geen werk meer en wordt zwerver. Hij wil geld gaan verdienen met boogschieten. De familie van de soldaat is nu heel blij want hij heeft veel geld gewonnen. Ze geven een groot feest met champagne. De soldaat gaat trouwen met een vrouw uit Casablanca en geeft haar een ring. Op de dag dat ze gaan trouwen hebben ze erge ruzie. Nu wil de soldaat niet meer met de vrouw trouwen. De vrouw is heel boos en gaat alleen slapen. De soldaat eindigt terug als zwerver en begint weer te stinken. Hij schrijft een brief naar zijn vrouw om sorry te zeggen. De vrouw was ziek van verdrtiet en koopt medicijnen. Ze gaat weer alleen slapen en droomt van het trouwfeest dat er nooit kwam. Wat zou de titel van het verhaal kunnen zijn? : de zwervende soldaat Waarover hadden de soldaat en zijn vrouw precies ruzie?
Tweede verhaal: Op een dag was er een boer en die had een varken. Hij ging het varken eten geven. Het was een lieve boer. Het varken begon te bloeden uit zijn neus. De zon ging bijna onder. De boer lacht, want hij is blij. Hij wil gaan slapen. Thuis zit zijn vader aan de computer te werken. De boer gaat slapen en ondertussen is het varken ontsnapt. Er komt 's nachts een slang bij de boer. De boer neemt de trein om te vluchten van de slang. Daarna neemt hij het vliegtuig naar boven. Zijn huis was heel vies, met spinnenwebben en zo, want de boer was al heel lang weg. Het huis was vervallen. Het hart van het varken brak omdat de boer zolang wegbleef. De boer loopt het varken achterna. Hij drinkt koud water. Terwijl hij achter het varken aan liep, vond hij een schat. Tussen de schat zat een been. Hij ziet een pijl en volgt hem. Hij volgt de pijl en vindt een gitaar in een dorp. Onze boer besluit in het dorp te blijven. Hij heeft het varken nooit teruggevonden. Ze zingen een lied voor het verloren varken. Wat zou de titel van het verhaal kunnen zijn? : het verloren varken Hoe klinkt dat lied voor het verloren varken? Vragen stellen: De kaartjes worden weer opgehaald en door elkaar geschud. Ieder kind ontvangt een nieuwe kaart. Welke vraag zou je aan het kind naast je kunnen stellen? Geen ja/nee vraag. Wat is het antwoord op de vraag? Doelstelling: leren vragen te stellen en originele antwoorden te verzinnen. •
Verhalen uit schilderijen
Een twintig tal prenten van schilderijen uit uiteenlopende kunstperiodes liggen verspreid over de vloer. Zijn er schilderijen die de kinderen kennen? Kunnen ze de schilderijen groeperen in verschillende categoriën? Welke categoriën kunnen we verzinnen? (kleur, portretten, landschappen, schilderijen waar mensen op staan en schilderijen zonder mensen, dieren, religieuze schilderijen, ....) Welk verhaal kunnen we met deze schilderijen maken? Hoe: het derde leerjaar wordt in groepjes van 3 verdeeld. Elk groepje krijgt een stuk of 6 prenten. Bepaal de volgorde? Wat is het verhaal? Het vierde leerjaar krijgt 'de kruisafneming' van Paul Delvaux. Wat is de situatie? Wat zouden de 5 personages op het schilderij zeggen of denken? 20 min tijd De kinderen vertellen elkaar hun verhaal. Aan de luisteraars wordt gevraagd wat de titel van het verhaal zou kunnen zijn. Het vierde leerjaar speelt het schilderij de kruisafneming. We nemen de tekst op met de microfoon.
• Kennismaking met de microfoon Tijdens dit atelier maakten de kinderen kennis met de techniek van het opnemen. Hoe spreek ik in een microfoon, hoe neem ik een stem of geluid op met de computer. Hoe: korte introductie in een kring: iedereen krijgt een coctailgame kaart. Je zegt je naam en een zin waarin het woord komt dat op de kaart staat. We luisteren naar de opname. We kijken terug naar het schilderij 'de kruisafneming' van Paul Delvaux. We luisteren naar de opname van het 4de leerjaar. Kort klassikaal gesprek over sterven. Wie kent er iemand die al gestorven is? Hoe voelde je je toen? Waaraan kunnen mensen sterven? Sommige kinderen vertellen spontaan over een begrafenis die ze meegemaakt hebben. Ik vraag hen hoe een begrafenis bij moslims precies verloopt, welke rituelen er zijn. Aan kinderen met een christelijke achtergrond vraag naar de verschillen en gelijkenissen. We concluderen dat een begrafenis niet altijd triestig hoeft te zijn. De klas wordt in groepjes van 2 verdeeld. Iemand is de interviewer en mag vragen stellen, de ander beantwoordt de vragen. De geïnterviewde is een dode en wordt door de interviewer gevraagd naar de oorzaak van zijn dood. Wat is er precies gebeurd? Hoe voelt u zich nu? ... De kinderen spelen de scène voor elkaar, we nemen de tekst op met de microfoon. • Skeletten: We maken een kring en warmen ons op. Eerst het hoofd/de nek, de schouders, de ellebogen, de polsen, de vingers, de heupen, het bekken, de knieën, de enkels, de tenen. De kinderen leren de verschillende lichaamsdelen te benoemen (woordenschat!) en ontdekken de gewrichten. Hoe kunnen we dat lichaamsdeel bewegen? We testen allerlei mogelijkheden uit. Elk kind krijgt op een A3 blad een tekening van een geraamte. De tekening wordt uitgeknipt. De ledematen worden aan de gewrichten van elkaar gescheiden. Het geraamte krijgt een nieuwe positie. Met kleurpotloden of stiften geven ze het geraamte kleren, schoenen, misschien een hoed of een attribuut. Er ontstaat een personage. Sommige kinderen denken spontaan terug aan het vorige atelier waarin ze als dode werden geïnterviewd. Hun skelet wordt de visuele weergave van hun verzonnen verhaal. Ze tekenen schotwonden omdat hun skelet was omgekomen in een gevecht of ze knippen een been af omdat de doodsoorzaak een auto-accident was. De klas wordt weer in groepjes van 3 à 4 verdeeld. De kinderen leggen hun skeletten bij elkaar op een groot wit blad. Wat is de situatie? Wat doen de skeletten samen? Ze tekenen of kleuren in groep de context waarin de skeletten zich bevinden : een voetbalmatch, een missverkiezing, een feest, .... We kijken samen naar de tekeningen. Ik vraag de kinderen of hun tekeningen dan de hemel voorstellen. Er ontstaat een kort gesprek over waar je naar toe gaat als je dood bent; over de hemel en de hel en wat dat dan precies is. • spelsituaties : Doelstelling: leren een eenvoudige situatie te spelen voor een publiek. Leren nauwkeurig zijn in wat je wil vertellen of tonen. Hoe: De klas wordt in groepjes van 3 verdeeld. Elk kind ontvangt een coctailgamekaartje. Per 3 verzinnen de kinderen een korte situatie die verband houdt met de drie kaartjes bv. een sok, de dood, lachen/ een heks, een taart, huilen. Wat is de situatie? 15min voorbereiding Met tape bakenen we op de grond de speelruimte af, het publiek neemt plaats. De kinderen spelen elkaar hun scène. Aan het publiek wordt gevraagd wat ze gezien hebben; wie was wie, wat was het verhaal. Wat was duidelijk of net helemaal niet duidelijk? Hoe kunnen we de scène nauwkeuriger spelen zodat het publiek beter verstaat wat er gebeurt?
• Francis Alÿs, a story of deception Bezoek aan Wiels. De klas werd opgesplitst : in de voormiddag het 3de leerjaar, in de namiddag het 4de leerjaar. We bekijken de verschillende werken. De voornaamste vraag : Wat zie je? Wat doet Francis Alÿs? Waarom doet hij dat? Wat wil hij ons vertellen? Na het bezoek zetten we ons even op de grond. Stel dat je Francis Alÿs zou mogen interviewen, wat zou je hem vragen? Vragen 3de leerjaar : Heb je geen dorst als je zolang wandelt? Waarom ben je kunstenaar geworden? Waarom loop je met een pot verf? Wat is er boven op de berg? Waarom kijk je naar de anderen en er is niets? Waarom danst de stripteuse? Hoeveel kunstwerken heb je al gemaakt? Ben je niet moe nadat je zolang met een ijsblok gewandeld hebt? Waarom ben je met verf naar Israël gegaan? Waarom heb je pistolen gemaakt? Waarom ben je met een ijsblok over straat gelopen? Waarom heb je al die mooie kunstwerken gemaakt? Waarom ben je naar Mexico gegaan? Waarom heb je al die kleine tekeningen/boeken gemaakt? Waarom heb je die spelletjes gefilmd? Waarom heb je overal camera's gezet? Waarom stopt de straat? Vragen 4de leerjaar: Waarom doe je zulke rare, bijzondere dingen? Vind je het leuk om steeds hetzelfde te doen? Ben je nooit moe? Heb je nooit honger of dorst als je zolang wandelt? Waarom filmde je de straat toen de ijsblok al weg was? Wat hebben we allemaal gezien? We verzamelen eenvoudige zinnen. 3de leerjaar: De kinderen gooien muntjes tegen de muur. Francis Alÿs wandelt met de schapen. De autootjes werden van afval gemaakt. Er stonden veel autootjes op het rek. Twee meisjes spelen met een elastiek. De tornado ging heel snel. De mensen helpen de berg te verhuizen. Een man loopt in een tornado. Er hangen kleine schilderijen aan de muur. De vos gaat overal in het museum op zoek naar eten. De vrouw doet haar kleren uit om te oefenen. Een hond sliep op straat. De auto kon niet naar boven. Een man maakte boeken in het Engels. De rode auto rijdt naar boven en glijdt terug naar beneden. De ijsblok smelt.
Een man loopt over straat met een ijsblok. De schapen liepen één voor één weg en kwamen dan terug. Jason was heel dapper. De kinderen spelen met de elastiek. De man loopt over de straat. De vos liep in het museum in London. De hond zat op de vuilnisbak. De vos was op zoek naar een gans. Hij giet groene verf op de grond. Francis wandelt met een ijsblok door Mexico. Er was een accident op de berg. De hond ligt op de grond. We hebben kleine schilderijen gezien. • Francis Alÿs Een kring. We denken terug aan de tentoonstelling. Welke dingen hebben we gezien. Ik maak een lijst van woorden. een rode auto - een hond – mensen – muziek- geldstukken - een tornado – schapen – voetstappen - de zee – speelgoed – pistolen - een ijsblok – spelletjes - een lijn - een landkaart – verf - een berg- een cirkel Ik begin spontaan. “Er was eens een man en die ging op reis. Hij wandelde uren lang in de zon. Hij had dorst. Toen...” Iedereen wandelt ter plaatse. Een kind gaat verder. De kinderen beginnen elkaar spontaan aan te vullen. We doen wat we zeggen. Het verhaal gaat alle kanten op en wordt compleet absurd en chaotisch maar voor iedereen is het duidelijk dat het over Francis Alÿs gaat. Elementen uit de tentoonstelling duiken op: er valt een ijsblok op zijn kop, slaap kindje slaap daar buiten loopt een schaap, een speelgoedwinkel, een woeste zeekolk, ... Ik vraag de kinderen welke werkwoorden we zouden kunnen verzamelen naar aanleiding van de tentoonstelling. Ik maak een lijst. Liggen – zingen – dansen – bouwen – gooien – trekken – duwen – schilderen – kijken – dragen – lopen – wandelen – springen – slapen – schieten – lachen – rijden - muziek spelen “Hé, wat doe je daar?” doelstelling : samen hetzelfde doen. Iets nauwkeurig doen. We bakenen een speelvlak af. Er zijn telkens twee spelers. Een kind kiest een werkwoord uit de lijst en doet het. Een ander kind komt erbij. kind 1 ligt op de grond kind 2 : “Hé, wat doe je daar?” kind 1 : “Ik lig.” kind 2 : “Mag ik ook liggen?” kind 1 : “Ja hoor!” en samen liggen ze op de grond. Variaties : We proberen het eens met groepjes van 4 of 5. Telkens komt een nieuw kind erbij en vraagt wat de anderen doen. “Hé, wat doen jullie daar?” “Wij bouwen” “Mag ik met jullie mee bouwen?”
We proberen andere vragen te formuleren, het kind dat uitbeeldt moet nauwkeuriger zijn in de beschrijving van wat het doet en het ook zo tonen. vb. kind 1 is aan het schieten kind 2 : “Hé, wat doe je?” kind 1 : “Ik schiet op die paal daar.” kind 2: “Mag ik ook eens proberen?” kind 1 geeft zijn geweer aan kind 2. Ik vraag de kinderen precies te zijn. Waarmee schiet je? Is het een pijl en boog? Een revolver? Een kanon? Is het zwaar, groot, klein? Uit de kleine eenvoudige situaties ontstaan scènes. De kinderen vullen spontaan aan. kind 1 is aan het dansen kind 2 : “Hé, wat doe je?” kind 1 : “Ik dans.” kind 2: “Waarom dans je dan?” kind 1: “Omdat het feest is?” kind 2: “Waarom is er feest?” kind 1: “Het is het trouwfeest van mijn broer. Wil je mee dansen?” kind 2: “Ja, leuk.” samen dansen ze. Op welke muziek dansen ze? Is het een trage dans of een snelle? Maak aan het publiek duidelijk dat je op dezelfde muziek danst. Proberen de onhoorbare muziek te horen en ze daardoor hoorbaar te maken voor het publiek. • Samen hetzelfde: De kinderen staan per twee tegenover elkaar. Het ene kind is het spiegelbeeld van het andere kind en doet dezelfde beweging. We bakenen een speelvlak af. Een kind gaat naar voor en doet een beweging naar keuze. Een tweede kind komt er bij en probeert exact hetzelfde te doen. Let op de juiste arm, het juiste been, het zelfde ritme. Doelstelling: leren observeren wat de ander doet, het principe van leiden en volgen leren kennen. Variaties: We proberen het met heel de klas. Telkens staat iemand anders vooraan en doet bewegingen die de anderen zo precies mogelijk moeten nadoen. De kinderen hebben de neiging het de anderen moeilijk te maken met gecompliceerde bewegingen. Ik vraag hen zo eenvoudig mogelijk te blijven in functie van de groep. Het gaat er niet om het de anderen moeilijk te maken of te tonen wat je allemaal kan maar om heel de groep hetzelfde te laten doen. • De poppenwinkel: Wat: De kinderen gaan per twee staan. Iemand is de poppenbouwer, de ander is de pop. De poppenbouwer modeleert zijn pop in een bepaalde houding. Elke pop heeft een magische knop op de rug. Als je op die knop drukt, begint de pop te bewegen. Druk je nog eens dan valt de pop stil. De kinderen die de pop zijn, doen nogal ongecontroleerde bewegingen. Ik vraag hen om precies te zijn in hun beweging. Wat doe je precies? Wat ben je aan het doen? Wat voor pop ben je? Doe je de beweging traag of snel? Doelstelling: het verschil herkennen tussen een beweging en een handeling, improviseren, leren freezen, een keuze maken. Variaties: De poppen mogen ook geluid maken. Zijn er sprekende poppen bij?
• Lopen: “Oei ik ben iets vergeten!”: We gaan naar de speelplaats. 1.De klas wordt verdeeld in groepjes van 4à5. De kinderen van eenzelfde groep gaan op een lijn naast elkaar staan. Iemand is de leider en begint rechtdoor te stappen. De andere moeten volgen in hetzelfde tempo. De leider kan variaties inbouwen van traag, heel traag, naar snel. Lopen is verboden! Telkens is een ander kind de leider. 2. Alle kinderen staan op een lijn naast elkaar op een 4tal meter van de muur. Ieder kind heeft zijn baan naar de muur en terug. De oefening is eenvoudig: welke verschillende tempo's kan je vinden om naar de muur te gaan en terug? We doen een wedstrijd. Geen wedstrijd tegen elkaar maar een wedstrijd tussen jezelf, de muur en de tijd. Hoe snel kan je bij de muur raken? Je kan grote sprongen nemen of net vele snelle kleine pasjes. Nu zo traag mogelijk. Probeer je evenwicht te bewaren en zo precies mogelijk te bewegen. 3. De kinderen stappen door elkaar over de speelplaats. Elk kind kiest voor zichzelf een tempo en een richting. Terwijl ze in een bepaalde richting naar hun imaginair doel stappen, wisselen ze van tempo. Door deze variaties in tempo te onderzoeken, beginnen sommige kinderen spontaan te spelen. Ze zijn gehaast en willen zo snel mogelijk bij de muur zijn. Anderen nemen alle tijd. Er ontstaat een spontane groepschoreografie. 4. We doen hetzelfde als puntje 3 maar nu mogen de kinderen plots stoppen tijdens hun traject. “Oei, ik ben iets vergeten!” En ze wisselen van richting. De kinderen bepalen zelf hoe lang ze eenzelfde tempo of richting willen aanhouden en wanneer ze wisselen. Er ontstaat een spontane choreografie van verstrooide kinderen die allemaal naar iets op zoek lijken te zijn maar niemand weet naar wat en niemand lijkt het te vinden. 5. We denken terug aan de tentoonstelling van Francis Alÿs en het filmpje waarbij een man naar niets kijkt op het midden van een plein. Langzaam scharen niets vermoedende omstaanders zich rond hem en beginnen ook te kijken zonder te weten naar wat. (schapengedrag, naäpen) De speelplaats is ons speelvlak. Het publiek neemt plaats. We kopiëren de situatie uit het filmpje. Een kind stapt (in een bepaald tempo) naar de speelplaats en blijft plots ergens staan om naar iets te kijken (iets op de grond of in de lucht). Telkens komen er kinderen bij tot uiteindelijk de hele klas naar iets staat te kijken dat er niet is. Vertrekkende vanuit deze absurde situatie beginnen sommige kinderen met elkaar te spelen. Ze gaan in dialoog met elkaar. Die dialoog is vanop zo'n afstand niet te verstaan maar dat is niet erg. De situatie is duidelijk. • De stoel We zitten in een kring. In het midden staat een stoel. Hoe kunnen we ons verhouden ten opzichte van dit object? op de stoel zitten, onder stoel kruipen, over de stoel springen, over de stoel hangen, ... Hoe kunnen we ons verhouden ten opzichte van de stoel zonder hem aan te raken? vb. met je rug naar de stoel, buigen voor de stoel, achter de stoel staan, ... Wat vertelt deze situatie? We vullen de handeling of positie aan met een emotie. Er ontstaan eenvoudige scènes/ spelsituaties met de stoel. “Iets versus niets” Er is een publiek. In het midden van het speelvlak staat een stoel. Er is één speler. 1. Een kind gaat naar buiten, komt terug binnen, gaat op de stoel zitten en mag niets doen. 2. Een kind gaat naar buiten, komt terug binnen, gaat op de stoel zitten en doet iets. Wanneer is 'iets' 'niets'? En hoe komt het dat 'niets' ook 'iets' kan zijn? Het is heel moeilijk om niets te doen! Voor de kinderen komt zo'n oefening er vaak op neer om voor het publiek niet in de lach te schieten, 'ik moet mij serieus houden'. Maar ook dat is iets. Het gaat er om zo neutraal mogelijk te zijn. Gewoon 'te zijn'. Sommige kinderen slagen daar echt in.
Doelstelling : zich op een bepaalde manier verhouden ten opzichte van iets anders, het verschil tussen een positie en een handeling leren kennen, ervaren hoe een positie een bepaalde emotie weergeeft, ervaren hoe emotie de handeling stuurt, leren emoties spelen. Het verschil tussen iets en niets ervaren. • Foto's nemen: plaatsbepaling: We maken een lijst van plaatsbepalingen die we kennen. Denk terug aan het spel met de stoel. in – tegen – over – onder – door – op – tussen – achter – naast - ... Wat: De klas wordt verdeeld in 3 groepen. In elke groep zitten twee kinderen uit het 4de leerjaar; zij zijn de fotografen en krijgen een digitaal fototoestel. De kinderen uit het 3de leerjaar zullen gefotografeerd worden. Elk groepje gaat de straat op en wordt gevraagd te kijken naar dingen op straat waartoe ze zich kunnen verhouden. Telkens wordt een foto getrokken. Ik maak hen duidelijk dat het mij nietinteresseert wie op de foto staat of hoe cool je er uit ziet (geen peace tekens, geen yo yo, kijk naar mij!). Het gaat mij om het droogweg tonen van de situatie. Deze foto's gebruikte Juf Chris om het vierde leerjaar de plaatsbepalingen in het Frans aan te leren. De kinderen gebruikte dus hun eigen foto's ter illustratie van hun nieuwe geleerde vocabulair (entre, desous, devant, à côté, ...)
• Voorbereiding voor de performance: Naar aanleiding van het vorige atelier en de positieve inbreng van de kinderen onstaat bij mij het idee om een performance te doen op het plein achter de school. Uitganspunt is de tentoonstelling van Francis Alys. Titel: My name is Francis. Ik maak een mogelijk scenario; puzzelstukken die samen een geheel vormen. De performance zal bestaan uit: – een spel – acties – vragen – interviews - een berg - een vertelling - een landkaart - ... Ik leg de kinderen uit wat een performance precies is. We zullen de verschillende puzzelstukken voorbereiden maar binnen het kader zijn ze vrij om te doen wat ze willen.
De acties : – wandelen : de wandelende doos – iets gieten : melk gieten – slapende honden – iets dragen : een stoel dragen – iets trekken : een boom om trekken – iets duwen : een berg duwen – van kleren wisselen – beveiligen : geweren – landkaart : de weg zoeken – het plein borstelen We verdelen de verschillende acties onder de kinderen van het 3de leerjaar. Wie doet wat? Wat heb nodig om je actie te doen? We maken een materiaallijst. • Spelletjes verzinnen: Dit atelier was alleen met het 3de leerjaar. We denken terug aan de kleine schilderijtjes aan de muur uit de tentoonstelling van Francis Alÿs. Wat konden we weeral zien op die schilderijtjes? Mensen die spelletjes aan het spelen waren. Mensen die gekke dingen deden. Ik vraag de kinderen om in groepjes van 3à4 een spel te verzinnen. Wat zijn de spelregels? Wat is de bedoeling? Wanneer heb je gewonnen? Materiaal : een touw – hoepels – stokken – piepschuim – plastieken bekertjes De kinderen gaan aan de slag. Ze proberen vanalles uit met de materialen. Chaos compleet. Na 20 minuten vraag ik aan elk groepje hun spel te tonen. Aan de kinderen die toekijken vraag ik of ze het spel begrijpen. Zouden ze het kunnen naspelen? We verfijnen het spel. Bepalen de regels. Hoe heet elk spel? Pak Flash : een kind zit in een hoepel en mag er niet uit. Voor de hoepel staat een bekertje. Een ander kind zit op een meter afstand van de hoepel en moet het bekertje pakken zonder dat het kind in de hoepel hem kan tikken. warme handen : een kind heeft warme handen en neemt de handen van andere kinderen zodat die ook warm worden. Vliegbeker : 4 kinderen, 4 stokken en een bekertje. Om beurt probeert een kind met zijn stok het bekertje te pakken zodat het op de stok blijft hangen. Het bekertje mag niet vallen. Hondrespect : een kind staat in het midden en heeft een touw om het middel. De beide uiteinden van het touw zijn telkens rond één kind gebonden; beide kinderen zitten op handen en kniën als 2 honden aan de leiband. Ze proberen elkaar te tikken. De persoon in het midden moet er voor zorgen dat ze elkaar niet kunnen tikken. Brikker : met stukken piepschuim wordt een soort pingpong spel gespeeld. Het stuk piepschuim dat als 'balletje' dienst doet mag niet op de grond vallen. Daarnaast moet je oppassen dat je stuk piepschuim dat als palet dient niet breekt. vallende stok: 2 kinderen en 3 stokken : elk kind heeft het uiteinde vast van de twee stokken zoals een brancard. Op de verticale stokken ligt horizontaal een derde stok dat van en naar elk kind wordt gerold. De stok mag niet vallen. Heel moeilijk! • Interview met Francis: Dit atelier was alleen met het 4de leerjaar. We kijken terug naar de lijst met vragen die we maakten na het bezoek aan de tentoonstelling. De klas wordt in groepjes van 2 verdeeld. Er is een interviewer, het andere kind is Francis Alÿs. De vragen worden verdeeld onder de 3 groepjes. Wat zou het antwoord op de vraag kunnen zijn? We nemen het interview op met de microfoon.
• Vragen schilderen: Dit atelier was alleen met het 4de leerjaar. We versnijden dozen tot grote kartonnen borden. Daarop komen in zwarte verf de vragen uit het vorige atelier. Moeilijkheid : De kinderen schatten de verhouding tussen de letters/de woorden en de grootte van het karton fout in zodat op het einde de vraag niet op het karton past. Ik vraag hen eerst in potlood de vraag op het karton te schrijven zodat ze een idee hebben van de verhouding. Ze moeten zich uiterst concentreren om geen fouten te schrijven. • Schapen: Dit atelier is alleen met het 3de leerjaar. We bespreken terug de video van Francis Alÿs waarbij schapen een herder volgen in een cirkel. Telkens komt er een schaap bij tot de kring zich sluit en het niet duidelijk is wie nu de eerste was. Volgt de herder de schapen of de schapen de herder? Daarna verlaat elk schaap op dezelfde plaats de cirkel tot de herder weer alleen overblijft. We proberen dit na te doen met de klas. Iemand is de herder en begint in een cirkel te lopen. Er komt tekens een kind bij totdat alle kinderen in een cirkel achter elkaar lopen. Daarna gaat er één voor één een kind weg totdat de herder alleen overblijft. Moeilijkheid: de kinderen slagen er niet in om een fatsoenlijke cirkel te vormen. Ze slagen er niet in om het zelfde tempo aan te houden en de afstand tussen elkaar dezelfde te houden. Ze slagen er ook niet in om dit in stilte te doen. Het “schapen lopen” wordt een prettig spelletje! • Het onhoorbare interview: Dit atelier was alleen met het 4de leerjaar. We verdelen de klas in twee groepen van 3 kinderen. In elke groep is er een interviewer, een Francis Alÿs en iemand die de kartonnen borden met de vragen in de lucht houdt. We oefenen op de speelplaats. Het ene groepje kijkt naar het andere groepje. Wat : De bedoeling is een interview te simuleren. Het publiek kijkt vanop 6m afstand toe hoe iemand geïnterviewd wordt, leest de vraag maar kan het antwoord niet horen. Hoe kunnen we door lichaamstaal het antwoord op de vraag geven zodat het publiek denkt te verstaan wat er gezegd wordt? Het publiek verzint dus uiteindelijk zelf het antwoord. We oefenen verschillende manieren. Moeilijkheid : De kinderen zijn niet gemotiveerd. Niemand wil eigenlijk Francis Alys zijn. Waarom? Is de opdracht te moeilijk? Waarschijnlijk heb ik een paar stappen overgeslaan... •
De berg bouwen: Dit atelier was alleen met het 4de leerjaar. Aan de kinderen gaf ik de opdracht om met de overschot van het karton en een hoop kartonnen dozen een berg te bouwen die ze samenplakken met gestreepte tape. Juf Chris helpt hen. Ik hoopte dat de berg hoger zou worden maar het bleek niet eenvoudig om de stukken aan elkaar te plakken. Het resultaat was een ondefiniëerbare vorm, een sculptuur uit karton en tape.
• Repetitie performance: Ik heb een volgorde gemaakt van de verschillende puzzelstukken waaruit de performance bestaat. Ik stel het scenario voor aan de kinderen. Daarna vraag ik hen op een wit blad het plein te tekenen zoals ze het zich herinneren: de bomen, de banken, de kiosk. Nu vraag ik hen op hun blad het traject te tekenen dat ze tijdens de performance zullen afleggen; waar sta je in het begin, waar ga je dan naartoe, waar eindig je? Het scenario staat op het bord. Moeilijkheid : De kinderen begrijpen de opdracht niet en tekenen met stift lukraak een ononderbroken lijn op hun blad. Ze begrijpen mijn bedoeling niet om de performance eerst in te beelden. Deze opdracht kwam wat te vroeg. We hadden al eens moeten repeteren zodat de idee 'performance' duidelijk was, nu was het nog steeds een abstract iets voor hen.
We gaan naar buiten en oefenen het begin van de performance. We bepalen ook waar het publiek zal moeten zitten. Tijdens het volgende atelier oefenen we nog eens. We hebben dus maar 2 keer gerepeteerd. • De performance : My name is Francis! Publiek is het vijfde en zesde leerjaar. de klas werd in 3 groepjes verdeeld : Begin : – groep 1 : hé, wat doe je? – groep 2 : in/op/over handelingen – groep 3 : lopen in variaties van tempo Schapen : Jason is de herder, één voor één voegt zich een kind achter hem. Het 3de leerjaar begint in een 'cirkel' achter elkaar te stappen. Interview : ondertussen doet het 4de leerjaar hun interview met Francis. Acties : van de schapen gaat het 3de leerjaar over tot de acties : het plein borstelen met een klein borsteltje, een boom omtrekken, een wandelende doos komt voorbij, de tweeling Fatima en Nuria (die altijd hetzelfde aanhebben) wisselen van kleren, een kind begint te wandelen met een lekkende fles melk, ... Het 4de leerjaar staat in het midden van het plein en kijkt toe. Spelletjes : De acties van het 3de gaan over in de verzonnen spelletjes. Het 4de leerjaar blijft nog steeds staan en steekt 5 kartonnen borden in de lucht : MY NAME IS FRANCIS! Chakir van het 3de heeft een koptelefoon op zijn hoofd. Michael Jackson klinkt. Hij zingt het lied dat hij alleen hoort en danst op de muziek. De andere kinderen dansen rond hem ookal kunnen ze de muziek niet horen. Het dansen wordt een spontaan achter elkaar lopen met Chakir op kop. Als er geen muziek meer is en Chakir stopt, weten de kinderen niet meer wat ze moeten doen. Ze staan wat onwennig op een hoopje. Ik steek het plein over, ga naar hen toe. Samen wandelen we rustig in de richting van het publiek, op 2m van hen blijven we staan en buigen. Reflectie : Ik had de indruk dat de kinderen verzonken waren in hun spel. Ze wisten de volgorde niet meer. Ik moest ze toeroepen wat volgde. 1 extra repetitie had goed geweest. Toch was het kader duidelijk. Daarbinnen waren ze vrij en vulde ze de puzzelstukken in zoals het hen uitkwam. Ze improviseerden. Ze moesten hun plan trekken. Dat was fijn om te zien. De voornaamste reactie van het publiek was dat de kinderen niets aan het doen waren. “Madam, er valt niets te zien. Ze zijn niets aan het doen.” Een gelijkaardige reactie hadden de kinderen ook toen we naar de tentoonstelling van Francis Alÿs gingen kijken. “Madam, wat doet Francis nu, er is niets te zien.” Deze reactie was voor mij het bewijs dat de performance geslaagd was. Het openbaar plein leek even een speelplaats. De handelingen van de kinderen leken banaal. Maar als je precies keek kon je toch een systeem zien. Er zat een logica achter. De kinderen wisten eigenlijk heel goed waar ze mee bezig waren. Een geordende chaos.