Wettelijke
Voorschriften voor het
Zweefvliegen DEEL I REGELGEVING VOOR LUCHTVAARTUIGEN EN BESTUURDERS DAARVAN
Tekst:
Jan de Jong (GiLC) Oefenvragen en incidentele adviezen:
Jan de Hulster (ACvZ) Originele vormgeving:
Joeri Bierings (EACzc)
Juli 2007
Inhoud
DEEL I REGELGEVING VOOR LUCHTVAARTUIGEN EN BESTUURDERS DAARVAN
1.
De Nederlandse wettelijke regelgeving voor het zweefvliegen in vogelvlucht ...........................................2
2.
Opzet van deze syllabus.............................................................................................................................5
3.
Nederlandse luchtvaartpublicaties..............................................................................................................6
4.
Definities......................................................................................................................................................7
5.
Luchtvaartwet (LVW)...................................................................................................................................9
6.
Regeling toezicht luchtvaart (RTL)............................................................................................................10
7.
Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen (BIGNAL) ..........................................11
8.
Wet luchtvaart (WLV) ................................................................................................................................14
9.
Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (BBvBL)................................................................22
10. Besluit luchtvaartuigen (BL). .....................................................................................................................27 11. Regeling onderhoud luchtvaartuigen ........................................................................................................31 12. Technische voorschriften voor lieren, sleepauto’s en sleepkabels...........................................................33 13. Regeling onderhoud lieren 2001 ...............................................................................................................35 14. Regeling voorzieningen sleepvliegen .......................................................................................................36
Bijlagen Deel I: A-I Enkele (ICAO) Chicago Convention en Annex 1 (= Personnel Licensing) artikelen…......…………….….38 B-I AIC-B- en MAL-voorbeelden......................................................................................................................43
1
1. De Nederlandse wettelijke regelgeving voor het zweefvliegen in vogelvlucht ICAO-afspraken Vrijwel ieder land in de wereld kent een wet- en regelgeving waarmee het omgaan van de ingezetenen van het land met elkaar en met (al dan niet gemeenschappelijke) zaken van elkaar geregeld wordt. Ieder land is daarbij autonoom en de andere landen respecteren het zelfbeschikkingsrecht van ieder land binnen zijn eigen grenzen. Ook voor het gebruik van het luchtruim boven zijn grondgebied (en eventueel boven een deel van eventueel aangrenzende zeeën van het land) is ieder land autonoom en kan zijn eigen regelgeving daarvoor vaststellen. In het bijzonder kan ieder land zelf bepalen of en op welke manier eventueel internationaal luchtverkeer in zijn luchtruim wordt toegelaten en aan welke regels dat verkeer zich heeft te houden. Omdat ook eigen ingezetenen van het land het luchtruim van andere landen gebruik willen maken ligt het voor de hand dat alle landen gebaat zijn bij (1) soortgelijke regelgevingen voor het luchtruim van ieder land en (2) het toelaten van luchtverkeer uit andere landen op basis van wederkerigheid. Met de hierboven beschreven gedachte als leidraad kwamen in 1944, kort voor het einde van de tweede wereldoorlog, 52 landen, waaronder Nederland, in Chicago bijeen om een regelgeving voor het internationale luchtverkeer op basis van wederkerigheid in het leven te roepen. Bij deze gelegenheid tekenden de aanwezige landen op 7 december een verdrag, dat de naam (Chicago) Convention on International Civil Aviation kreeg en dat bestaat uit 96 artikelen verdeeld over 22 hoofdstukken. In deze artikelen werd o.a. geregeld dat er een internationale organisatie, de International Civil Aviation Organisation (ICAO), nu gevestigd in Montreal in Canada, moest komen, die o.a. voor het opstellen en actueel houden van de internationale regelgeving zorg zou dragen. Deze regelgeving bestaande uit z.g. Standards and Recommended Practices werd vastgelegd in 18 Annexes (to the Convention), die ieder betrekking hadden op telkens een aspect van het internationale luchtverkeer. Deze ICAO Annexes worden regelmatig aangepast. Voor het zweefvliegen belangrijke Annexes zijn o.a.: Annex 1: ‘Personnel Licensing’, Annex 2: ‘Rules of the Air’ en Annex en 15: ‘Aeronautical Information Services’. De landen die het verdrag ondertekenden, de Contracting States, en dat zijn er op dit moment (in 2007) in totaal 190, verplichtten zich de Standards and Recommended Practices zo goed mogelijk in hun nationale regelgeving over te nemen. Zij verplichtten zich bovendien om in het geval van afwijkingen van de nationale regelgeving van de internationale standaard onverwijld de ICAO van deze afwijking op de hoogte te brengen. Door het volgen van deze procedure bleven alle Contracting States baas in eigen luchtruim en kreeg ICAO geen eigen zeggingschap. Voorbeelden van enkele artikelen van de Convention en enkele van de Standards en Recommended Practices uit Annex 1 zijn weergegeven in Bijlage A-I bij deze syllabus. JAA-Regelingen Een soortgelijk streven naar internationale harmonisatie leidde in de negentiger jaren binnen Europa tot een samenwerkingsverband van de luchtvaartautoriteiten in 19 Europese landen dat de naam Joint Aviation Authorities (JAA) kreeg. Een eerste resultaat van de JAA waren de Joint Airworthiness Requirements (JAR’s), die het mogelijk maakten, dat in elk JAA-land dezelfde eisen voor de luchtwaardigheid werden gehanteerd. Een recenter resultaat was het Joint Aviation Requirements - Flight Crew Licensing (JAR-FCL) document dat werd opgesteld om het mogelijk te maken dat professionele piloten en technici met een JARFCL bewijs van bevoegdheid zonder meer overal in de JAA-landen aan de slag zouden kunnen. Ook voor deze gezamenlijk overeengekomen regelingen gold dat deze eerst in de nationale wetgeving moe(s)ten worden verwerkt voordat zij rechtsgeldigheid zouden krijgen. Het zweefvliegbewijs en de afschaffing daarvan De JAR-FCL-regelgeving was expliciet bedoeld voor de professionele luchtvaart waartoe ook al het vliegen met eenmotorige vliegtuigen (en daarmee ook het sportvliegen (of recreatief motorvliegen) geacht werd te behoren. Bij de voorbereiding van invoering in Nederland van de JAR-FCL-regelgeving, die in Nederland in 1999 plaats vond, meende de toenmalige Rijksluchtvaartdienst (RLD) dat uit doelmatigheidsoverwegingen ook voor de recreatieve luchtvaart (recreatief motorvliegen, vliegen met motorzweefvliegtuigen (TMG’s), ‘micro light aeroplanes’ (MLA’s), zweefvliegtuigen, zeilvliegtuigen en schermvliegtuigen) het best een soortgelijke regelgeving zou kunnen worden opgezet. Dit leidde in oktober 2001 voor het zweefvliegen tot de invoering in de Nederlandse luchtvaartwetgeving van een als voorlopig bedoeld zweefvliegbrevet met de naam RPL(G) (Recreational Pilot Licence voor Gliders), waarvoor de regels, in afwachting van een definitievere regelgeving, vrijwel gelijk waren aan die voor het sinds 1958 in de RTL (Regeling Toezicht Luchtvaart) omschreven zweefvliegbewijs (ZVB). Ook in de drie jaar na 2001 lukte het niet tot een definitieve nieuwe regelgeving voor een JAR-FCL-achtig bewijs van bevoegdheid voor het zweefvliegen te komen. In het kader van het toenmalige kabinetsbeleid ter
2
1. De Nederlandse wettelijke regelgeving voor het zweefvliegen in vogelvlucht vermindering van het aantal regels voor de burger werd het ingevoerde RPL(G), conform de daarbij aangekondigde tijdelijke geldigheid, in het najaar van 2004 afgeschaft tegelijk met de verplichting om in Nederland in het bezit te zijn van een bewijs van bevoegdheid voor het vliegen met zweefvliegtuigen. Wel werd als eis aan de bestuurders van zweefvliegers gesteld dat zij (1) minimaal 16 jaar moesten zijn (of 14 jaar onder aanvullende voorwaarden) en (2) moesten kunnen aantonen (a) over voldoende bekwaamheid te bezitten om op veilige manier deel te kunnen nemen aan het luchtverkeer en (b) dat er voor hen een WAverzekering is afgesloten die het gebruik van het zweefvliegtuig dekt. Het KNVvL-GPL Om te voorzien in de impasse veroorzaakt door de afschaffing van het RPL(G) ging de KNVvL per 01-102004 over op het uitgeven van het KNVvL-GPL (= KNVvL-Glider Pilot License) onder praktisch dezelfde voorwaarden als voor een RPL(G). De Nederlandse zweefvliegclubs verenigd in de Afdeling Zweefvliegen van de KNVvL besloten in begin 2006 om in het Afdelingsreglement de regel op te nemen om aan hun vliegbedrijven alleen personen te laten deelnemen, die (1) in het bezit zijn van een geldige Medische Verklaring uitgegeven door de KNVvL (of door een door de KNVvL bevoegd verklaarde instantie) en (2) of in het bezit zijn van een geldig KNVvL-GPL dan wel vliegen onder toezicht van een persoon met een geldige instructiebevoegdheid in zijn KNVvL-GPL. Het KNVvL-GPL heeft geen juridische basis in de Nederlandse luchtvaart wet- en regelgeving en wordt om die reden in deze syllabus over wettelijke voorschriften niet behandeld. EASA-regelgeving Met de afschaffing van het RPL(G) en het gelijktijdige begin van de uitgifte van een KNVvL-GPL op 01-102004 komt aan de reeks elkaar snel opvolgende veranderingen van de regelgeving voor het vliegen met zweefvliegtuigen in Nederland nog geen einde. Op 15 Juli 2002 werd door Verordening (EC) No 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschap, de zgn. Basic Regulation, de basis gelegd voor de instelling van een Europees instituut, de European Aviation Safety Agency (EASA) dat de zorg gaat dragen voor gemeenschappelijke regelgeving op het gebied van de burgerlijke luchtvaart in de Europese Unie. Op 28 September 2003 begon dit direct onder de Europese Commissie ressorterende instituut, dat gevestigd werd in Keulen, met haar werkzaamheden. Anders dan in het geval van de ICAO- en JAA-regelingen behoeven de EASA-regelingen niet meer in de Nederlandse wet- en regelgeving te worden verwerkt omdat zij als Europese regelingen van af hun invoeringsdatum bindend zijn voor alle landen in de Europese Unie. Wel moet hier en daar de bestaande Nederlandse wetgeving er voor worden aangepast. Voor de uitvoering van de regelingen worden in ieder land wordt een bevoegde autoriteit EASA aangesteld en in Nederland is voor deze functie de Inspectie van Verkeer en Waterstaat aangewezen. Diverse EASAregelingen met betrekking tot de luchtwaardigheid en het onderhoud van vliegtuigen zijn intussen al tot stand gekomen en aan een regeling voor bewijzen van bevoegdheid van luchtvaartpersoneel wordt op dit moment intensief gewerkt. Anders dan bij de JAR-FCL regelingen worden daarbij ook de bewijzen van bevoegdheid voor vliegen met luchtvaartuigen uit de niet-commerciële luchtvaart, waartoe o.a. ook (motor-) zweefvliegtuigen behoren, daarbij betrokken. De invoering ervan is binnen twee à drie jaar te verwachten. Structuur van de Nederlandse (luchtvaart-) wetgeving De, zoals hiervoor besprolken, voor het grootste deel door internationale luchtvaartverdragen bepaalde Nederlandse Luchtvaartwetgeving heeft een opbouw die niet afwijkt van de gebruikelijke opbouw van de 1 Nederlandse wet- en regelgeving. Basis voor alle regelgeving in Nederland zijn de wetten die uit naam van de Koningin uitgevaardigd worden door de verantwoordelijke Ministers en die aangepast kunnen en goedgekeurd moeten worden door de Tweede Kamer. Deze wetten bepalen de hoofdlijnen en geven vaak ook aan welke bevoegdheden welke Ministers hebben om de regelgeving nader uit te werken in algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) en ministeriele regelingen, besluiten en beschikkingen. Men spreekt in dit verband over een gelede normstelling. Wetten en amvb’s worden gepubliceerd in het Staatsblad, ministeriële 2 regelingen, besluiten en beschikkingen in de Staatscourant . 1
Een begrijpelijke uiteenzetting hoe wet- en regelgeving tot stand komt kan worden gevonden op de website van de overheid: http://www.overheid.nl/home/zowerktdeoverheid/watdoetdeoverheid/hoekomteenwettotstand/ 2 De meeste van deze wetten en algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) kunnen in bijgewerkte vorm, samen met eventueel gewenste wetstechnische informatie (over o.a. wijzigingen, data van ingang en de regelingen die er op gebaseerd zijn,) gratis worden gedownload vanaf de website http://wetten.overheid.nl/. De originele teksten en de teksten van de wijzigingen kunnen worden gedownload van de website www.overheid.nl/op (op=officiële publicaties). Downloaden van wetten en amvb’s in originele vorm kan ook van de website http://www.opmaat.sdu.nl/ waarvoor een abonnement is vereist. Veel bibliotheken van scholen, overheidsinstellingen en bedrijven hebben zo’n abonnement
3
1. De Nederlandse wettelijke regelgeving voor het zweefvliegen in vogelvlucht De voornaamste Nederlandse wetten voor de luchtvaart zijn de Luchtvaartwet (LVW) en de Wet Luchtvaart (WLV), de belangrijkste amvb's zijn op dit moment (november 2006) de Regeling Toezicht Luchtvaart (RTL), 3 het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (BBvBL), het Besluit Luchtvaartuigen(BL) en het Luchtverkeersreglement (LVR). Naast deze specifieke luchtvaartwetten kan ook de uit 2004 daterende Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid worden genoemd die betrekking heeft op het orgaan dat oorzaken en mogelijke gevolgen van o.a. luchtvaartincidenten onderzoekt met het doel daar lering uit te trekken. 1. De Luchtvaartwet (LVW): De inhoud van de Luchtvaartwet, die voor het laatst grondig werd herzien in 1958 en daarna nog herhaaldelijk is gewijzigd, werd en wordt stapsgewijs overgeheveld naar de Wet Luchtvaart die in 1993 van kracht werd als de Wet Luchtverkeer en in 1999 werd omgedoopt tot Wet Luchtvaart. Uiteindelijk zal de Wet Luchtvaart de Luchtvaartwet volledig gaan vervangen Op dit moment (november 2006) bevat de Luchtvaartwet, naast enkele basisdefinities en -regels voor de luchtvaart en het luchtvervoer bijna alleen nog maar, tamelijk uitgebreid, de regels voor de aanwijzing en het gebuik van luchtvaartterreinen en heel summier regels die van toepassing zijn op militaire vorderingen in buitengewone omstandigheden en de strafbepalingen in geval van overtredingen. 2. De Regeling Toezicht Luchtvaart (RTL): De Regeling Toezicht Luchtvaart, beter bekend als de RTL, gaf als voornaamste op de Luchtvaartwet gebaseerde amvb, tot voor kort in meer detail de regels waaraan de aan de luchtvaart deelnemende personen en luchtvaartuigen moeten voldoen en de manier waarop het toezicht hierop is geregeld. Op 1 oktober 1999 is dat deel van de regels, dat betrekking had op de bewijzen van bevoegdheid, o.a. in verband met de nieuwe JAR-FCL regelingen, overgeheveld naar de nieuwe amvb 'Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart'. Meer recent werden ook de regels uit de RTL voor de bewijzen van inschrijving en van luchtwaardigheid evenals de regels voor het onderhoud van luchtvaartuigen en de regels voor de erkenning van luchtvaartbedrijven overgeheveld naar de toen nog ‘Besluit luchtwaardigheid’ geheten amvb. De RTL bevat thans (november 2006) praktisch alleen nog regels voor luchtvervoer, de vluchtuitvoering en het gebruik van luchtvaartterreinen. 3. De Wet Luchtvaart (voorheen Wet Luchtverkeer) (WLV): In de Wet Luchtvaart zijn algemene regels opgenomen voor de bescherming van de openbare veiligheid bij het gebruik van het luchtruim en de bevordering van de veilige, ordelijke en vlotte afwikkeling van het luchtverkeer. Op dit moment (november 2006) bevat de Wet Luchtvaart, naast een aantal algemene bepalingen voor de eisen aan personen (, organisaties) en luchtvaartuigen die deelnemen aan het luchtverkeer, in het bijzonder en in meer detail ook de regels voor de organisatie, taken en bevoegdheden van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL). Als sluitstuk bevat de Wet Luchtvaart toezicht-, opsporings- en strafbepalingen. 4. Het Besluit Bewijzen van Bevoegdheid voor de Luchtvaart (BBvBL): Het op de Wet Luchtvaart gebaseerde Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart werd in 1999 opgesteld met het doel de door de Europese Joint Aviation Authorities (JAA)) opgestelde uniforme Europese regels voor de bewijzen van bevoegdheid voor de commerciële en privé-luchtvaart in de Nederlandse wetgeving te implementeren. 5. Het Besluit Luchtvaartuigen (voorheen Besluit Luchtwaardigheid (BL): Het op de Wet Luchtvaart gebaseerde Besluit Luchtvaartuigen is de, naar aanleiding van op 29 maart 2004 ingevoerde regelingen in verband met geluidscertificaten, nieuwe naam van het ook uit het uit 2001 daterende Besluit Luchtwaardigheid. Het bevat in principe de, mede door de JAA opgestelde, regels voor bewijzen van inschrijving, typecertificaten, bewijzen van luchtwaardigheid en geluidscertificaten evenals de regels voor erkenningen van bij de productie en onderhoud van luchtvaartuigen betrokken personen en bedrijven 6. Het Luchtverkeersreglement (LVR): Het Luchtverkeersreglement, gebaseerd op de Wet Luchtvaart, bevat naast regelingen op het gebied van de luchtverkeersdienstverlening, ook de implementatie in de Nederlandse wetgeving van de onder de verzamelnaam luchtverkeersregels bekende internationale (ICAO) vliegvoorschriften. Deze worden onderverdeeld in algemene vliegvoorschriften, zichtvliegvoorschriften en instrumentvliegvoorschriften. Bekende belangrijke onderdelen voor zweefvliegers van deze luchtverkeersregels vormen de regels voor het vermijden van botsingen en de regels voor het minimale zicht en de minimale vlieghoogte voor VFR-(=Visual Flight Rules) vluchten 3
Het ‘Besluit Luchtvaartuigen’ is een in 2004 ingevoerde nieuwe naam van het eerdere ‘Besluit Luchtwaardigheid’.
4
2. Opzet van deze syllabus Opzet van deze syllabus 45
Bij het opstellen van deze syllabus is er voor gekozen de letterlijke teksten op te nemen van voor zweefvliegers relevante artikelen uit de Luchtvaartwet (LVW), de Wet Luchtvaart (WLV) en de amvb’s die daarvan de eerste uitwerkingen zijn, te weten: voor de Luchtvaartwet: de Regeling Toezicht Luchtvaart (RTL) en het Besluit inrichting en gebruik van niet aangewezen luchtvaartterreinen(BIGNAL) voor de Wet Luchtvaart: het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (BBvBL), het Besluit luchtvaartuigen (BL) en het Luchtverkeersreglement (LVR). Daarnaast zijn (gedeelten van) artikelen opgenomen uit een aantal kleinere amvb’s en enkele van de vele ministeriële regelingen en besluiten, die op hun beurt de uitwerking zijn van de amvb’s. De voor het zweefvliegen en de zweefvlieger belangrijkste daarvan zijn [voorzien van een alleen in deze syllabus gehanteerde code om het verwijzen er naar in de tekst eenvoudiger te maken] weergegeven in onderstaande lijst: Ba : Besluit aanwijzing toestellen die geen luchtvaartuig zijn als bedoeld in LVW art1b (dd 22-05-1981) BBvBL-w04 : Wijziging van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (dd 20-09-2004) Ra : Rb : Rc : Rd : Re : Rf : Rg : Rh : Ri : Rj : Rk : Rl : Rm: Rn : Ro : Rp : Rq : Rr : Rs : Rt : Ru : Rv : Rw:
Technische voorschriften voor lieren, sleepauto’s en sleepkabels (dd 05-09-1990) Regeling onderhoud lieren 2001 (dd 08-10-2001) Regeling voorzieningen sleepvliegen (eerder: Regeling slepen) (dd 08-10-2001) Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor de luchtvaart 2001(25-10-2001) Regeling opleidingsinstellingen voor luchtvarenden 2001(dd 18-10-2001) Examenreglement voor luchtvarenden 2004 (dd 24-09-2004) Examenreglement voor RPL(G) (dd 25-10-2001) Regeling examinatoren voor luchtvarenden 2004 (dd 24-09-2004) Regeling senior-examinatoren voor luchtvarenden (dd. 24-08-2001) Regeling geneeskundige instanties, geneeskundigen en medische verklaringen voor de luchtvaart (d.d. 30-08-1999) Regeling inschrijving Nederlandse burgerluchtvaartuigen (dd 08-10-2001) Regeling luchtwaardigheidseisen (dd 08-10-2001) Regeling standaard-BvL (dd 08-10-2001) Regeling verlenging bewijzen van luchtwaardigheid (dd 30-08-2000) Regeling onderhoud luchtvaartuigen 2001 (dd 08-10-2001) Regeling erkenningen luchtwaardigheid (get. 08-10-2001) Regeling bijzondere bevoegdverklaringen AML (dd 25-10-2001) Regeling grondtekens en markeringen (dd 13-02-1998) Regeling seinen luchtvaart (dd 27-05-2004) Regeling tarieven luchtvaart 2003 (dd 19-12-2002) Regeling navigatie- en telecommunicatie-installaties (dd 06-06-2001) Regeling boorddocumenten luchtvaart (dd 26-04-2005) Regeling luchtverkeersdienstverlening (dd.15-09-1998)
De geselecteerde artikelen worden in deze syllabus gepresenteerd in secties genoemd naar de wetten, amvb’s en regelingen waaruit de selectie afkomstig is. Daaraan voorafgaand worden, direct na deze inleiding, in de Secties 3 en 4 eerst nog de voor de iedere zweefvlieger belangrijke onderwerpen luchtvaartpublicaties en luchtvaartdefinities behandeld. In de laatste sectie, Sectie 17: Het Nederlandse Luchtruim (Amsterdam FIR), wordt uitgebreid stil gestaan bij één van de belangrijkste onderwerpen voor de overland vliegende zweefvlieger, de luchtruimstructuur. De syllabus wordt afgesloten met een aantal ter illustratie bedoelde bijlagen, waarvan de inhoud voor zweefvliegers belangrijk is. Om de syllabus handzaam te houden werd deze in drie (eigenlijk twee) delen gesplitst, waarbij het tweede en derde deel samen werden gevoegd. 4
Geselecteerd werden (tenzij expliciet anders aangegeven) de op dit moment (Juli 2007) geldende letterlijke teksten. Deze werden met behoud van hun betekenis in enkele gevallen aangepast met betrekking tot de nummering en de daarmee samenhangende verwijzingen. In een aantal andere gevallen werd in plaats van een verwijzing naar een artikel gekozen voor een verwijzing naar een korte inhoud van het artikel. 5 Attentie: De Wet Luchtvaart is op dit moment (Juli 2007) al aangepast aan de Europese EASA regelgeving. Dit geldt nog niet voor de op deze wet gebaseerde besluiten en ministeriële regelingen. Deze verwijzen nog naar de oude JAA/JAR eisen.
5
3. Nederlandse luchtvaartpublicaties Nederlandse luchtvaart publicaties (op grond van ICAO Annex 15)
6
In ICAO Annex 15: Aeronautical Information Services worden richtlijnen gegeven voor de uniforme presentatie door de luchtvaartdiensten van de aangesloten landen.van de luchtvaartinlichtingen die voor het internationale luchtverkeer van belang kunnen zijn. In Nederland worden deze inlichtingen uitgegeven door LVNL (Luchtverkeersleiding Nederland in samenwerking met IVW/DL (Inspectie Verkeer & Waterstaat /Divisie Luchtvaart) en wel door middel van de volgende publicaties: 1. AIP-Netherlands (Vol I) (Aeronautical Information Publication Netherlands Volume I) Deze, continu aan veranderingen aangepaste, publicatie bevat volgens de ICAO-indeling alle luchtvaartinlichtingen die voor het internationale en nationale IFR-luchtverkeer van belang kunnen worden geacht en die een permanent karakter hebben. 2. VFG Netherlands (Visual Flight Guide Netherlands) of VFG Nederland of VFR-Gids Nederland Deze, eveneens continu aan veranderingen aangepaste, publicatie bevat alle luchtvaartinlichtingen die voor het internationale en nationale VFR-luchtverkeer (het luchtverkeer waarbij naast de in het LVR vastgestelde algemene vliegvoorschriften tevens de in het LVR vastgestelde zichtvliegvoorschriften van toepassing zijn) van belang kunnen worden geacht en die een permanent karakter hebben. De (door ICAO gestandaardiseerde hoofdindeling) is als volgt: [zie Bijl.C-II-1 voor de verdere indeling] Deel 1: General (GEN 0 t/m GEN 4) : nationale voorschriften en eisen, tabellen, diensten, tarieven. Deel 2: En Route (ENR 0 t/m ENR 6): algemene regels en procedures, beschrijving van FIR’s, CTA’s, TMA’s, verboden en/of anderszins bijzondere gebieden en diverse bijbehorende kaarten. Deel 3: Aerodromes (AD 0 t/m AD 3) : alle beschikbare informatie over luchtvaartterreinen (incl. lokale regels en vliegprocedures) van vliegvelden en landingsterreinen van helikopters bij ziekenhuizen. 3. AIRAC’s (Aeronautical Information Regulation and Control publications) Mededelingen vooraf van omstandigheden of veranderingen, die, op of vanaf een latere bekende datum, van invloed kunnen zijn op de operationele procedures voor het nationale en internationale luchtverkeer en vanaf die datum ook vermeld zullen worden in de 4. NOTAM’s (NOTices to Air Men) Internationale publicaties verspreid via alle mogelijke telecommunicatiemiddelen die inlichtingen bevatten over het inwerking stellen, de conditie of veranderingen van voor het luchtverkeer belangrijke faciliteiten, services, procedures in Nederland en waarvan de tijdige kennis van belang is voor deelnemers aan het luchtverkeer. NOTAM's worden dagelijks uitgegeven en maandelijks wordt een overzicht van de geldende NOTAM's (NOTAM Summary) gepubliceerd. In de NOTAM’s kunnen ook maatregelen of wijzigingen van incidentele aard die van internationaal belang zijn worden opgenomen. 5. AIC’s (Aeronautical Information Circulars) Publicaties met mededelingen of informatie voor deelnemers aan het luchtverkeer, die niet in aanmerking komen om te worden verspreid per NOTAM of vermeld te worden in de AIP-Netherlands of de VFR-Gids en betrekking kunnen hebben op vliegveiligheid, gebruik van navigatiehulpmiddelen en of technische of administratieve zaken. De AIC-s kunnen worden beschouwd als het publicatiebord van IVW/DL (vroeger de RLD) en de LVNL. Men onderscheidt daarbij a) AIC-A’s (in de Engelse taal) voor mededelingen van internationaal belang, b) AIC-B’s (in het Engels en Nederlands) [Voor enkele typische voorbeelden zie age D], en c) AIC-V’s (alleen in het Nederlands en bedoeld voor Nederlandse belanghebbenden). Tot 1 juli 1997 hadden de AIC-B’s de naam MAL’s (Mededelingen aan Nederlandse Luchtvarenden en Eigenaren van Luchtvaartuigen). Een aantal van deze MAL’s zijn nog steeds van toepassing. 6. Voor aanwijzingen met betrekking tot de luchtwaardigheid en het onderhoud van luchtvaartuigen werd door de IVW/DL (en eerder de RLD) gebruik gemaakt van een tweetal speciale publicaties: a) BLA’s (Bijzondere luchtwaardigheidsaanwijzingen), en b) OAL’s (Onderhoudsaanwijzingen voor Luchtvaartuigen). Sinds 1 januari 2005 worden voor hetzelfde doel door IVW/DL nog uitsluitend c) AD’s (Airworthiness Directives) gedistribueerd die uitgegeven worden door of de goedkeuring hebben van EASA. [Meer informatie hierover is te vinden in AIC-B 07/05].
6
Sinds mei 2005 zijn de hier weergegeven publicaties ook te raadplegen op (en down te loaden van) het internetadres: http://www.ais-netherlands.nl/aim/eaip.php of ook via het adres http://www.luchtruim.zweefportaal.nl/asnl.htm
6
4
Definities
luchtvaart
het gebruik van luchtvaartuigen; [LVW]
luchtvaartuig
toestel, dat in de dampkring kan worden gehouden ten gevolge van krachten die de lucht daarop uitoefent, anders dan de krachten van de lucht tegen het aardoppervlak; [WLV]
vliegtuig
een luchtvaartuig zwaarder dan lucht en voorzien van een voortstuwingsinrichting; [LVW].
vleugelvliegtuig
een vliegtuig dat dynamisch in de lucht kan worden gehouden, voornamelijk ten gevolge van reactiekrachten op vlakken welke bij eenzelfde vliegtoestand niet van stand behoeven te veranderen; [Ba: LVW*(1001)]
zweefvliegtuig (1)
een luchtvaartuig zwaarder dan lucht en niet voorzien van een voortstuwingsinrichting dat dynamisch in de lucht kan worden gehouden, voornamelijk ten gevolge van reactiekrachten op vlakken welke bij eenzelfde vliegtoestand niet van stand behoeven te veranderen; [Ba: LVW*(1001)]
motorzweefvliegtuig
een vleugelvliegtuig dat voor het uitvoeren van een langdurige vrije vlucht niet afhankelijk is van een voortstuwingsinrichting; [Ba: LVW*(1001)]
TMG
motorzweefvliegtuig met een integraal gemonteerde niet intrekbare motor en een niet intrekbare propeller dat in staat is om op eigen kracht op te stijgen en te klimmen (Touring Motor Glider); [BBvBL]
zweeftoestel
luchtvaartuig niet zijnde een TMG, zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht gehouden kan worden door aërodynamische reactiekrachten en waarvan de vrije vlucht niet afhankelijk is van een motor; [BBVBL]
schermvliegtuig
zweeftoestel zonder starre hoofdstructuur, dat kan worden gedragen en slechts gestart en geland kan worden door gebruik te maken van de benen van de bestuurder; [BBVBL]
zeilvliegtuig
zweeftoestel met starre hoofdstructuur, dat kan worden gedragen en slechts gestart en geland kan worden door gebruik te maken van de benen van de bestuurder [BBVBL]
zweefvliegtuig (2)
zweeftoestel met vaste vleugel. [BBVBL]
luchtvaartterrein
een aangewezen terrein ingericht voor het opstijgen en landen van luchtvaartuigen [LVW] (alsmede de daarmee verband houdende bewegingen op dat terrein van luchtvaartuigen; [WLV])
zweefvliegterrein
een terrein dat ingericht, uitgerust en geschikt is om te worden gebruikt door zweefvliegtuigen en/of motorzweefvliegtuigen; [Bb: LVW*(1014)]
vlucht
de verplaatsing van een luchtvaartuig gedurende het tijdstip dat het in beweging komt met de bedoeling op te stijgen, tot het ogenblik dat het weer tot volledige stilstand is gekomen na de landing; [WLV]
kunstvlucht
een vlucht, waarbij met opzet bewegingen worden uitgevoerd, welke een plotselinge verandering in de stand, een abnormale stand of een abnormale snelheidsverandering van het luchtvaartuig medebrengen; [RTL]
gezagvoerder
degene aan boord van het luchtvaartuig die de leiding heeft bij en verantwoordelijk is voor de veilige uitvoering van de vlucht; [WLV]
eerste bestuurder
een lid van de stuurhutpersoneel, dat de leiding heeft bij de besturing van een luchtvaartuig; [RTL]
luchtverkeer
het geheel der verplaatsingen van luchtvaartuigen in de lucht of op een luchtvaartterrein, alsmede het gebruik van het luchtruim door toestellen, die geen luchtvaartuigen zijn; [WLV]
Luchtverkeersdienstverlening (ATS)
het geven van luchtverkeersleiding, alsmede het verstrekken van advies of inlichtingen tijdens de vlucht en het verzorgen van alarmering; [WLV]
LVNL
de organisatie voor luchtverkeersdienstverlening bedoeld in art 5.22; [WLV] [ = Luchtverkeersleiding Nederland (ATC the Netherlands) ]
7
4
Definities
Amsterdam FIR
vluchtinformatie-gebied Amsterdam = het luchtruim boven het gebied begrensd door de rijksgrenzen en de kortste lijnen tussen vijf posities met gegeven coördinaten; [WLV] (Voor de coördinaten zie VFG-Gids Sectie ENR 2.1-1)
VFR-vlucht
vlucht waarbij naast de in het LVR vastgestelde algemene vliegvoorschriften tevens de in het LVR vastgestelde zichtvliegvoorschriften van toepassing zijn; [LVR]
IFR-vlucht
vlucht waarbij naast de in het LVR vastgestelde algemene vliegvoorschriften tevens de in het LVR vastgestelde instrumentvliegvoorschriften van toepassing zijn; [LVR]
klaring
machtiging aan de gezagvoerder van een luchtvaartuig om een vlucht aan te vangen of te vervolgen onder door een luchtverkeersleidingsdienst gestelde voorwaarden; [WLV]
gecontroleerde vlucht
een vlucht waarvoor een klaring is vereist; [LVR]
bijzondere VFR-vlucht een VFR-vlucht, die overeenkomstig een klaring van een luchtverkeersleidingsdienst wordt uitgevoerd binnen een plaatselijk luchtverkeersleidinggebied, onder weersomstandigheden die slechter zijn dan zichtweersomstandigheden; [LVR] wolkenbasis
de hoogte boven grond of water van de basis van de laagste wolken beneden 6000m (20000 voet) die meer dan de helft van de hemel bedekt; [LVR]
(uniforme) het gedeelte van het etmaal tussen vijftien minuten voor zonsopgang en vijftien daglichtperiode (UDP) minuten na zonsondergang zoals geldt voor de positie 52° 00' N en 05° 00' O op zeeniveau. (Deze, voor elke dag van het jaar verschillende, tijdstippen worden door de LVNL vastgesteld en gepubliceerd in de AIP); [LVR] vliegzicht
het zicht recht vooruit waargenomen vanuit de stuurhut van een luchtvaartuig tijdens de vlucht; [LVR]
vlieghoogte
de hoogte van een zich in de lucht bevindend luchtvaartuig uitgedrukt in: 1. hoogte boven het aardoppervlak (Height) 2. hoogte boven gemiddeld zeeniveau (Altitude) 3. vluchtniveau (Flight Level); [LVR]
vluchtniveau (FL)
een vlak van constante atmosferische druk in relatie tot het referentiedrukvlak van 1013.2 hectopascals, dat van soortgelijke vlakken is gescheiden door bepaalde drukintervallen; [LVR]
JAA / JAA-land
Joint Aviation Authorities / land waarvan de burgerluchtvaartautoriteit de JAAovereenkomst van 11 september 1990 heeft getekend; [BBvBL]
JAR-FCL
Joint Aviation Requirements – Flight Crew Licensing; [BBvBL]
PPL
bewijs van bevoegdheid voor privévlieger (Private Pilot Licence); [BBvBL]
RPL
bewijs van bevoegdheid voor recreatief vlieger (Recreational Pilot Licence); [BBvBL]
RT
bevoegdverklaring radiotelefonie; [BBvBL]
RFI
bevoegdverklaring recreatief vlieginstructeur (Recreational Flight Instructor); [BBvBL]
RFE
examinator recreatief vliegen (Recreational Flight Examiner); [Rh]
RFIE
examinator voor de bevoegdverklaring tot recreatief vlieginstructeur (Recreational Flight Instructor Examiner); [Rh]
EASA
European Aviation Safety Agency
certificaat van vrijgave verklaring dat de voortstuwingsinrichting, de propeller of het onderdeel aan de van toepassing zijnde eisen voldoet (Authorised Release Certificate; JAA Form One) certificaat van vrijgave verklaring dat het onderhoud in overeenstemming met de van toepassing zijnde voor gebruik eisen is uitgevoerd (Certificate of Release to Service) geluidscertificaat geluidsverklaring [.]
certificaat als bedoeld in artikel 3.19a, tweede lid, van de Wet Luchtvaart verklaring als bedoeld in artikel 3.19c, eerste lid, van de Wet Luchtvaart
: locatie van de definitie
8
5.
Luchtvaartwet (LVW)
Art 8a. [Vluchtuitvoering; werk- en rusttijden] 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gegeven ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van verkeersvluchten met Nederlandse luchtvaartuigen. 2. Voor andere vluchten dan verkeersvluchten kunnen ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering daarvan, in het belang van de algemene veiligheid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen worden gegeven. Deze bepaling vindt geen toepassing met betrekking tot vluchten met militaire luchtvaartuigen. 3. Op daartoe strekkend verzoek kan Onze Minister in bijzondere gevallen, voor zover de veiligheid zulks toelaat, ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde regelen. Art. 9 [Bewijzen van bevoegdheid] Ten aanzien van het in luchtwaardige toestand houden van Nederlandse luchtvaartuigen worden de bewijzen van bevoegdheid afgegeven, geschorst of ingetrokken door Onze Minister en wel, voor wat burgerluchtvaartuigen betreft, naar regelen, gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Voorts kan Onze Minister bewijzen van gelijkstelling van buitenlandse bewijzen van bevoegdheid afgeven, schorsen en intrekken, naar regelen, gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Art 14. [Opstijgen en landen van luchtvaartuigen] 1. Het is verboden binnen Nederland: (a) met een luchtvaartuig op te stijgen of een luchtvaartuig te doen opstijgen anders dan op een luchtvaartterrein. (b) met een luchtvaartuig te landen of een luchtvaartuig te doen landen anders dan op een luchtvaartterrein. (c) een niet als luchtvaartterrein aangewezen terrein in te richten voor het opstijgen en landen van luchtvaartuigen. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet: (a) in de gevallen, aangegeven bij algemene maatregel van bestuur; (b) indien en voor zover Onze Minister ontheffing heeft verleend. Art 16. [Luchtvervoer] Voor zover bij internationale overeenkomst niet anders is bepaald mag vervoer met luchtvaartuigen in, naar of uit Nederland, of met Nederland als tussenstation, slechts geschieden door luchtvaartmaatschappijen aan wie daartoe door Onze Minister vergunning is verleend. Art 17 [Luchtvaartvertoningen, luchtvaartwedstrijden] 1. Het is verboden zonder door of vanwege de Minister gegeven toestemming luchtvaartvertoningen of luchtvaartwedstrijden te houden. 2. Het is verboden boven Nederland deel te nemen aan een vertoning of wedstrijd, waarvoor geen toestemming als hierboven is verleend. Art.18 [Aanwijzen luchtvaartterrein] . 1. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, gehoord de Rijksplanologische Commissie en de Rijksmilieuhygiënische Commissie, luchtvaartterreinen aanwijzen: (a) ambtshalve, (b) op aanvraag, mits het aan te wijzen luchtvaartterrein overeenstemt met een van kracht zijnd plan als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten aanzien van het nationaal ruimtelijk beleid inzake luchtvaartterreinen.
9
6.
Regeling toezicht luchtvaart luchtvaart (RTL)
Bepalingen voor de vluchtuitvoering Art 95 [Aanwijzing van de gezagvoerder] 1. Indien zich in de stuurhut van een luchtvaartuig tijdens de vlucht meerdere personen bevinden die bevoegd zijn op treden als eerste bestuurder dan moet de houder van het luchtvaartuig [d.i. hij die recht van gebruik heeft anders dan ingevolge een in dienstverband verstrekte opdracht] voor de aanvang van de vlucht één van deze aanwijzen als gezagvoerder. [In de praktijk van het zweefvliegen in een clubbedrijf kan aan dit voorschrift worden voldaan door een aantekening op de startlijst]. [RTL: art. 95,1] Art 96 [Verantwoordelijkheid gezagvoerder] 1. De gezagvoerder is tijdens de vlucht verantwoordelijk voor de vluchtuitvoering en voor de veiligheid van het luchtvaartuig en de inzittenden daarvan. [RTL: art. 96-1] 4. Een passagier is verplicht de tijdens de vlucht de door of namens de gezagvoerder gegeven aanwijzingen op te volgen. [RTL: art. 96-4] 5. In een noodtoestand tijdens de vlucht is de gezagvoerder verplicht ervoor te zorgen, dat de passagiers worden ingelicht hoe te handelen. [RTL: art. 96-5] Art 98 [Verplichte bescheiden tijdens de vlucht] 7
1. De gezagvoerder is verplicht ervoor zorg te dragen, dat tijdens de vlucht de volgende documenten worden meegevoerd; [RTL: art. 98-1,3 en Rv art.1 (niet letterlijk)] (a) het bewijs van inschrijving; (b) het bewijs van luchtwaardigheid; (c) de op het luchtvaartuig betrekking hebbende gebruiksbeperkingen, gebruiksaanwijzingen en gebruiksgegevens in de vorm van een vlieghandboek dat de instemming heeft van Onze Minister (d) het bewijs van bevoegdheid of gelijkstelling van ieder lid van de bemanning; (e) het journaal (als bedoeld in art 98-2); (f) indien van toepassing: het geluidscertificaat of de geluidsverklaring (als bedoeld in WLV art 3.19); (g) indien uitgerust met radioapparatuur: het bewijs aanwijzing radiostation; 2. De gezagvoerder van een luchtvaartuig is verplicht een journaal te houden of te doen houden waarin bijzonderheden omtrent elke vlucht met het luchtvaartuig moeten worden opgenomen. Ten aanzien van een Nederlands luchtvaartuig geschiedt dit tijdens of dadelijk na afloop van elke vlucht in daartoe bestemde boeken of op daartoe bestemde formulieren, met de modellen waarvan Onze Minister heeft ingestemd, en met inachtneming van de door Onze Minister te stellen regelen. [RTL: art. 98-2] Art 99 [Melden van ongevallen]
8
De gezagvoerder of de houder van een luchtvaartuig is verplicht Onze Minister, zo nodig door tussenkomst van de politie of de Koninklijke Marechaussee, zo spoedig mogelijk in kennis te stellen of te doen stellen van enig ongeval met het luchtvaartuig, dat verwonding of dood van een of meer personen dan wel belangrijke schade aan het luchtvaartuig of aan eigendommen van derden tengevolge heeft gehad. [RTL: art. 99.] Art 117 [Middelen voor de opstijging, uitrusting en oefen- en examenvluchten van zweefvliegtuigen] 1. De opstijging van zweefvliegtuigen en van motorzweefvliegtuigen met uitgeschakelde motor mag slechts geschieden met behulp van middelen, welke voldoen aan de door Onze Minister te stellen technische voorschriften. Lieren moeten zijn voorzien van een geldig bewijs van deugdelijkheid. [RTL art.117] 2. Bij kunstvluchten en bij wolkenvluchten moet iedere inzittende van een zweefvliegtuig of een motorzweefvliegtuig zijn voorzien van een in goede staat verkerend valscherm. [RTL art.117a] 3. Bij een oefen- of examenvlucht met een zweef- of motorzweefvliegtuig moet de aan de vlucht voorafgaande dagelijkse inspectie worden uitgevoerd door een zweefvlieginstructeur. [RTL art.117b] [Vervallen per 01-10-2004].
7
Aan de lijst van mee te voeren documenten dient op grond van Europese regelgeving (Regulation (EC) No 785/2004, dd 21 Aprl 2004 ‘on insurance requirements for air carriers and aircraft operators’) het (WA-)verzekeringsbewijs te worden toegevoegd. Omdat dit Europese regelgeving betreft is deze eis niet in Art.98 van de RTL vermeld. 8 Voorvallen met zweefvliegtuigen dienen (conform AIC-B 14/99 [zie Bijlage D-I]) te worden gemeld aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid in den Haag met als meldnummer: Tel 0800 6353 688 (0800 MELD OVV).
10
7.
Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen (BIGNAL)
Titel 1. Het inrichten van Zweefvliegterreinen Art. 16 [Voorschriften voor inrichting] 2. Het zweefvliegterrein moet in ieder geval aan de volgende voorschriften voldoen: a. voor het opstijgen van zweefvliegtuigen moet een terrein beschikbaar zijn met een lengte tenminste gelijk aan de lengte van de lierkabel en een breedte van ten minste 150 meter, vrij van hindernissen en oneffenheden welke gevaar kunnen opleveren bij een afgebroken start of noodlanding; b. de opstelplaats van de lier moet op een afstand van tenminste 25 meter van de grens van het zweefvliegterrein zijn gelegen; c.
de lierkabel moet op de lierbaan in een rechte lijn kunnen worden uitgereden;
d. het startterrein moet een lengte van ten minste 150 meter en een breedte van ten minste 50 meter hebben; e. een opstelplaats voor zweefvliegtuigen moet terzijde van het startterrein zijn gelegen; f.
het landingsterrein moet een lengte van ten minste 75 meter en indien gelijktijdig met meerdere zweefvliegtuigen moet kunnen worden geland, per zweefvliegtuig een breedte van ten minste 30 meter hebben en welke niet zijn gesitueerd ter plaatse van lierbaan, startterrein en opstelplaatsen. Het landingsterrein moet zijn gemarkeerd met voor dit doel geschikte markeringen;
g. de terreingedeelten als genoemd onder d en f moeten voldoende vlak zijn om beschadigingen aan de zweefvliegtuigen te voorkomen, terwijl de gewashoogte maximaal 15 centimeter mag bedragen; h. in de invliegsector van het landingsterrein mogen geen hindernissen steken door een denkbeeldig vlak dat met de breedte van het landingsterrein als basis, oploopt met een helling van 1:20 (hoogte:afstand), en aansluit op het horizontale vlak als bedoeld onder k; i.
ter weerszijden van het landingsterrein mogen geen hindernissen steken door een denkbeeldig vlak dat met de lengte van het landingsterrein als basis, oploopt met een helling van 1:2 (hoogte:afstand) en aansluit op het horizontale vlak als bedoeld onder k;
j.
de snijlijnen van de in h en i genoemde vlakken bepalen de divergentie van het vlak genoemd onder h;
k.
binnen een gebied met een straal van 1200 meter vanuit de vastgestelde geografische positie van het zweefvliegterrein mogen behoudens toestemming van Onze Minister, geen hindernissen steken door een denkbeeldig horizontaal vlak op een hoogte van 30 meter boven het hoogst gelegen grondvlak binnen het zweefvliegterrein;
l.
in het geval een openbare weg of spoorweg in de nabijheid van de invliegsector(en) van het zweefvliegterrein aanwezig is, dan moet ter bepaling van de ligging van het landingsterrein met een hindernishoogte van 4,5 meter respectievelijk 5,5 meter boven die weg of spoorweg, rekening worden gehouden;
m. de windrichting moet op een van alle zijden zichtbare plaats zijn aangegeven door middel van een windzak of een vlag; n. voor het landen en opstijgen van motorzweefvliegtuigen moet een baan beschikbaar zijn met een lengte van 300 meter en een breedte van 50 meter en voorzien van een voor dit doel geschikte markering welke afwijkt van die als genoemd in f. Deze baan moet zijn gelegen in een strook van 600 meter lengte en 60 meter breedte waarbij de korte zijde van de baan op een afstand van tenminste 30 meter van het begin van de strook moet zijn gesitueerd; o. in de in- en uitvliegsectoren van het landingsterrein dat wordt gebruikt door motorzweefvliegtuigen, mogen geen hindernissen steken door een denkbeeldig vlak dat met de korte zijde van de onder n genoemde strook als basis, oploopt met een helling van 1:20 (hoogte:afstand) tot een afstand van 600 meter; p. ter weerszijden van de strook en de in- en uitvliegsectoren mogen geen hindernissen steken door een denkbeeldig vlak dat vanaf de lange zijde van de strook oploopt met een helling van 1:5 (hoogte:afstand) tot een afstand van 150 meter;
11
7.
Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen (BIGNAL)
Titel 2. Gebruik van zweefvliegterreinen Artikel 19 [Voorschriften voor gebruik] 1. Gedurende het opstijgen en landen mogen zich op de terreingedeelten als genoemd in artikel 16 tweede lid, onder c, d, f en onder n geen onbevoegde personen bevinden; 2. Het opstijgen en doen opstijgen van zweefvliegtuigen door middel van een lier mag slechts geschieden indien de vallende lierkabel niet buiten de begrenzing van het zweefvliegterrein kan vallen en geen letsel zal kunnen veroorzaken aan personen; 3. Gelijktijdig opstijgen of doen opstijgen van meerdere zweefvliegtuigen en/of motorzweefvliegtuigen is niet toegestaan; 4. Gelijktijdig landen van zweefvliegtuigen en motorzweefvliegtuigen alsmede van meerdere motorzweefvliegtuigen op de in artikel 16, tweede lid onder f respectievelijk onder n genoemde baan is niet toegestaan; 5. Tijdens het gebruik van motorzweefvliegtuigen moeten op of nabij de baan voor motorzweefvliegtuigen brandblusmiddelen, bestaande uit tenminste een draagbaar blustoestel met een vulling van tenminste 9 kg bluspoeder aanwezig zijn; 6. Indien een zweefvliegterrein is gelegen binnen een plaatselijk verkeersleidingsgebied moet voor het gebruik van dat zweefvliegterrein vooraf toestemming zijn verkregen van de plaatselijke verkeersleidingsdienst.
9
Art 20 [Buitenlandingen van zweefvliegtuigen]
De verbodsbepaling bedoeld in artikel 14, eerste lid onder b van de Luchtvaartwet is niet van toepassing in geval van het landen van een zweefvliegtuig op een niet als luchtvaartterrein aangewezen terrein, met dien verstande dat de landing niet mag geschieden binnen aaneengesloten bebouwing met inbegrip van industrie- en havengebieden en/of op een weg.
9
Het niet van toepassing zijn van de verbodsbepaling bedoeld in artikel 14, eerste lid onder b van de Luchtvaartwet geldt in verband met een uitspraak van de Hoge Raad juridisch gezien niet voor zweefvliegtuigen met hulpmotor omdat die volgens de definitie in de Luchtvaartwet geen zweefvliegtuigen maar vliegtuigen zijn. Volgens de definitie van een zweefvliegtuig in het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart is een zweefvliegtuig met hulmotor (als zweeftoestel) wel een zweefvliegtuig en geen vliegtuig
12
7.
Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen (BIGNAL)
Veiligheidsvoorschriften bij het lieren Het starten in lang gras brengt gevaren met zich mee. Daarom is een graslengte van maximaal 15 cm (andere gewassen daarbij inbegrepen) als een praktische en veilige waarde gesteld. De afmetingen van het deel van het startterrein waarvoor deze lengtebepaling van het gras geldt, is bepaald op 150 m lengte en 50 m breedte, waarbij de kabelloop in het midden van het vlak moet liggen. Het is gebleken dat tijdens de lierstart een tweede lierkabel aan het staartwiel of de startslof kan blijven haken. Het wordt daarom aanbevolen om de niet in gebruik zijnde kabels voldoende ver naast het startende zweefvliegtuig te leggen. Zodoende zorgt men voor een vrije baan van voldoende lengte, zodat het startende zweefvliegtuig ook bij zijdelingse afwijking, de lierkabel niet kruist voordat het de grond verlaten heeft. Gebruikers van een niet aangewezen luchtvaartterrein of het aangewezen luchtvaartterrein Terlet moeten voldoen aan de volgende voorwaarde met betrekking tot de veiligheid rond het lieren (zie tekening).
50 m L
S 25 m 50 m
1. Er mag alleen met lieren worden aangevangen wanneer zich geen personen bevinden binnen een straal van 25 m rond de lier (L), tenzij zij zich in een voertuig bevinden. 2. Alvorens met de lierstartprocedure begonnen wordt, moet de startleider er zich van overtuigen, dat zich geen personen bevinden binnen het hierboven getekende gebied, voor zover dit binnen het zweefvliegterrein valt. 3. Alvorens met het lieren aan te vangen, moet ook de lierman er zich van overtuigen, dat zich geen personen bevinden binnen het getekende gebied, voor zover dit binnen het zweefvliegterrein valt. 4. Op de startplaats (S) mag zich niemand vóór een startend zweefvliegtuig bevinden. 5. Een ieder op de startplaats dan wel bij de lier is gehouden de aanwijzingen op te volgen van de dienstdoende instructeur, startleider, dan wel lierman. Indien tijdens het daadwerkelijke lieren personen worden opgemerkt op plaatsen waar zij zich ingevolge deze richtlijnen niet mogen ophouden, moet het lieren worden gestopt, tenzij dit gevaar voor het zweefvliegtuig dat opgelierd wordt oplevert.
13
8 Wet luchtvaart (WLV) HFDST 1: ALGEMENE BEPALINGEN Art 1.1
[Definities]
[Zie Sectie 4 Definities in deze syllabus] Art 1.2
[Toepassing van de wet]
1.
Deze wet is van toepassing op het luchtverkeer, de luchtverkeersbeveiliging, de luchtvaartuigen, het vervoer en de vluchtuitvoering met luchtvaartuigen binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam. Deze wet is eveneens van toepassing op Nederlandse luchtvaartuigen, alsmede het vervoer en de vluchtuitvoering met Nederlandse luchtvaartuigen buiten het vluchtinformatiegebied Amsterdam.[[WLV: art.1.2:1]
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat, op nader in die algemene maatregel aan te geven categorieën van personeel of op bepaalde soorten van luchtvaartuigen, op bepaalde soorten van vervoer of op bepaalde vormen van vluchtuitvoering, indien toepassing van deze wet in redelijkheid niet kan worden gevergd en de veiligheid van het luchtverkeer niet in gevaar wordt gebracht, geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn: de artikelen 2.1 tot en met 2.10 of één of meer van deze artikelen, 10 hoofdstuk 3, hoofdstuk 4, titel 5.1 of 5.2, titel 6.5 of titel 6.6, hoofdstuk 9 of hoofdstuk 10 [WLV: art.1.2:2]
3.
Bij de toepassing van het tweede lid kunnen bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur voorschriften en beperkingen worden opgenomen met betrekking tot één of meer buiten toepassing van de wet te laten onderdelen. Deze voorschriften en beperkingen kunnen mede betrekking hebben op de beperking van geluidshinder. [WLV: art.1.2:3]
Art 1.2a [Ontheffing toestellen, die geen luchtvaartuig zijn] 1.
Het is verboden toestellen, die geen luchtvaartuig zijn, in het luchtruim te gebruiken. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, respectievelijk Onze Minister van Defensie, kan bij ministeriële regeling voor door hem aan te wijzen toestellen vrijstelling verlenen van het verbod. [WLV: art.1.2a:1]
2.
Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden in strijd met deze voorschriften of beperkingen te handelen. [WLV: art.1.2a:2]
HFDST 2: PERSONEEL Art 2.1 [Verplichting tot het hebben van een bewijs van bevoegdheid + medische verklaring] 1.
Het is verboden een luchtvaartuig te bedienen zonder het daarvoor geldige bewijs van bevoegdheid of geldige bewijs van gelijkstelling. [WLV: art.2.1:1]
2. Voor het bedienen van een Nederlands burgerluchtvaartuig is het bezit vereist van hetzij: a. een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat afgegeven bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling, hetzij b. een bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling, afgegeven door de bevoegde autoriteit van een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat op grond van artikel 2.8 aangewezen staat of door een door hem aangewezen internationale organisatie. Betrokkene dient in geval van toepassing van onderdeel a tevens in het bezit te zijn van een geldige medische verklaring, bedoeld in artikel 2.4, afgegeven door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat dan wel door de bevoegde autoriteit van een door hem aangewezen staat. [WLV: art.2.1:2] Art 2.2 [Afgifte bewijs van bevoegdheid en bevoegdverklaringen] 1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat geeft op aanvraag een bewijs van bevoegdheid af, wanneer degene, die het bewijs van bevoegdheid heeft aangevraagd, beschikt over voldoende kennis, bedrevenheid en ervaring met betrekking tot het bewijs van bevoegdheid, dat hij heeft aangevraagd,
10
Dit artikel maakte het mogelijk per 1 oktober 2004 de bestaande verplichting af te schaffen van het hebben van een bewijs van bevoegdheid voor het vliegen met zweeftoestellen binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam
14
8 Wet luchtvaart (WLV) daartoe voldoende onderricht heeft genoten aan een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat dan wel door de bevoegde autoriteit van een door hem aangewezen staat erkende, gekwalificeerde of geregistreerde opleidingsinstelling en hem een geldige medische verklaring is verstrekt. [WLV: art.2.2:1] 2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat geeft op aanvraag op het bewijs van bevoegdheid een of meer bevoegdverklaringen. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing behoudens ter zake van de medische verklaring. [WLV: art.2.2:2 ] 3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke bewijzen van bevoegdheid Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan afgeven en welke bevoegdverklaringen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat daarop kan weergeven; in die algemene maatregel worden voor elk bewijs van bevoegdheid en voor elke algemene bevoegdverklaring de bevoegdheden en eventueel aan de bevoegdverklaring te verbinden beperkingen aangegeven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden aangegeven welke bijzondere bevoegdverklaringen en voor welke termijn Onze Minister van Verkeer en Waterstaat op het bewijs van bevoegdheid kan weergeven en welke beperkingen daaraan kunnen worden verbonden. [WLV: art.2.2:3 ] Art 2.3 [Bewijs van bevoegdheid en bevoegdverklaringen] 1. Een bewijs van bevoegdheid wordt afgegeven voor onbepaalde tijd dan wel voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, welke termijn voor de verschillende bewijzen van bevoegdheid verschillend kan zijn. [WLV: art.2.3:1 ] 2. Indien een bewijs van bevoegdheid voor onbepaalde tijd is verleend, is dit bewijs slechts geldig indien daarop tenminste één geldige bevoegdverklaring is weergegeven en voor de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn waarvoor die bevoegdverklaring is afgegeven. [WLV: art.2.3:2 ] 3. Indien een bewijs van bevoegdheid voor bepaalde tijd is verleend, verlengt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat op aanvraag het bewijs van bevoegdheid, indien de houder daarvan beschikt over voldoende kennis, bedrevenheid en ervaring met betrekking tot dat bewijs van bevoegdheid; het bewijs van bevoegdheid wordt voor de krachtens het eerste lid vastgestelde termijn verlengd. [WLV: art.2.3:3 ] 4. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat geeft op aanvraag een bevoegdverklaring af en verlengt deze, indien de houder daarvan beschikt over voldoende bedrevenheid en ervaring met betrekking tot die bevoegdverklaring. De bevoegdverklaring wordt voor de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde termijn verlengd. [WLV: art.2.3:4 ] Art 2.4 [Afgifte medische Verklaring] 1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat geeft op aanvraag de medische verklaring, bedoeld in artikel 2.2, af, indien betrokkene voldoet aan de eisen van medische geschiktheid om de werkzaamheden te verrichten, waarvoor betrokkene een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring heeft aangevraagd of is verleend. [WLV: art.2.4:1] 2. De medische verklaring is ongeldig gedurende de periode dat de gezondheidstoestand van de houder zodanig is, dat deze niet meer in staat is de werkzaamheden, waarvoor hem een bewijs van bevoegdheid is verleend, te verrichten. [WLV: art.2.4:7] Art 2.8 en 2.10 [Erkenning buitenlandse bewijzen van bevoegdheid] 1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op grond van internationale overeenkomsten of besluiten van volkenrechtelijke organisaties bewijzen van bevoegdheid of bewijzen van gelijkstelling, die op grond van eisen, welke gelijkwaardig zijn aan de krachtens artikel 2.3, zesde lid, onderdeel c, gestelde eisen, [= de eisen [in gevolge de Wet Luchtvaart], waaraan de aanvrager van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring of van de verlenging daarvan moet voldoen alsmede de wijze, waarop hij kan doen blijken, dat hij aan die eisen voldoet;] , zijn afgegeven door a. de bevoegde autoriteit van een door hem bij ministeriële regeling aangewezen staat, of b. een door hem bij ministeriële regeling aangewezen internationale organisatie erkennen als geldig bewijs van bevoegdheid of geldig bewijs van gelijkstelling. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. [WLV: art.2.8:1]
15
8 Wet luchtvaart (WLV) Art.2.10 [Bijhouden logboek] 1. De houder van een bewijs van bevoegdheid, dat de bevoegdheid geeft een luchtvaartuig te bedienen, en de leerling-vlieger dienen onder door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te stellen regelen een logboek bij te houden. [WLV: art.2.10:1] 2. Het is verboden a. in het logboek onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen op te nemen, te doen opnemen of toe te laten dat zij daarin worden opgenomen; b. het logboek te beschadigen of te vernietigen, te doen beschadigen of vernietigen dan wel toe te laten, dat het wordt beschadigd of vernietigd. [WLV: art.2.10:2] Art. 2.11 [Algemene gezondheidstoestand] 1. Het is de houder van een bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling verboden werkzaamheden, tot het verrichten waarvan dat bewijs de bevoegdheid geeft, te verrichten wanneer de houder daardoor in verband met zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid de veiligheid van het luchtverkeer in gevaar brengt of in gevaar kan brengen. [WLV: art.2.11] Art 2.12 [Verbod gebruik alcohol, drugs en psychotrope geneesmiddelen] 1. Het is een lid van het boordpersoneel verboden werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te verrichten, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten, dat het gebruik daarvan, al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof, de vaardigheid voor het verrichten van die werkzaamheden kan verminderen, dat hij niet in staat moet worden geacht die werkzaamheden naar behoren te verrichten. [WLV: art.2.12:1] 2. Het is een lid van het boordpersoneel verboden werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te verrichten, indien hij binnen de tien uren daaraan voorafgaande alcoholhoudende drank heeft gebruikt; [WLV: art.2.12:2]
3. Het is een lid van het boordpersoneel verboden werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te verrichten na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat: (a) het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan negentig microgram (90 µg) per liter uitgeademde lucht, dan wel (b) het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan eenvijfde milligram (0.2 mg) alcohol per milliliter bloed. [WLV: art.2.12:3] 4. Het is een lid van het boordpersoneel verboden werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te verrichten gedurende de tijd waarvoor een rijverbod geldt. [WLV: art.2.12:4] 5. Het is verboden een lid van het boordpersoneel van wie men weet of redelijker wijze moet weten, dat deze verkeert in een toestand als hierboven bedoeld in de punten 1, 2, en 4 werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig te doen verrichten. [WLV: art.2.12:5] HFDST 3: LUCHTVAARTUIGEN Art 3.1-3.2 [Nationaliteitskenmerken] 1. Het is verboden een luchtvaartuig te gebruiken, dat niet is voorzien van een geldig nationaliteits- en inschrijvingskenmerk en een geldig bewijs van inschrijving. [WLV: art.3.1:1] 2. Het is verboden: a. op een luchtvaartuig een ander dan het in het eerste lid bedoelde kenmerk aan te brengen, of b. een luchtvaartuig te gebruiken dan wel te doen of te laten gebruiken, dat is voorzien van een ander dan het in het eerste lid bedoelde kenmerk, met het oogmerk het te doen voorkomen, dat het luchtvaartuig is voorzien van een geldig kenmerk. [WLV: art.3.1:2] 3. De houder van een Nederlands luchtvaartuig voorziet het luchtvaartuig van: a. een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie vastgesteld nationaliteitskenmerk en een voor dat luchtvaartuig vastgesteld inschrijvingskenmerk; b. een bewijs van inschrijving in het register, bedoeld in artikel 3.3. [WLV: art.3.2:1]
16
8 Wet luchtvaart (WLV)
4. De kenmerken, bedoeld in het eerste lid, bestaan voor burgerluchtvaartuigen uit letters of cijfers of een combinatie van beide; zij worden op bij ministeriële regeling nader aan te geven plaats, wijze en uitvoering op het desbetreffende luchtvaartuig aangebracht. [WLV: art.3.2:2] 5. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie kan voor luchtvaartuigen, die naar zijn oordeel van historische waarde zijn, kenmerken toestaan, die van het eerste lid, onderdeel a, afwijken. [WLV: art.3.2:4] Art 3.3 - 3.5 [Register en bewijs van inschrijving van luchtvaartuigen] 1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie houdt een register bij van Nederlandse burgerluchtvaartuigen respectievelijk Nederlandse militaire luchtvaartuigen. Het register voor burgerluchtvaartuigen is openbaar. [WLV: art.3.3:1] 2. In het register voor burgerluchtvaartuigen worden op aanvraag op naam van de aanvrager burgerluchtvaartuigen ingeschreven, wanneer zowel de aanvrager als de in te schrijven burgerluchtvaartuigen voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen. De inschrijving geschiedt voor onbepaalde tijd. [WLV: art.3.3:2] 3. Ten bewijze van inschrijving in het register, bedoeld in artikel 3.3, verstrekt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie met betrekking tot het ingeschreven luchtvaartuig een bewijs van inschrijving. Onze Minister wie het aangaat kan een inschrijvingsbewijs wijzigen. Het bewijs wordt verstrekt voor onbepaalde tijd. [WLV: art.3.5:1] Art 3.8 [ Luchtwaardigheid en bewijs van luchtwaardigheid] 1. Het is verboden een vlucht uit te voeren met een luchtvaartuig, dat: a. niet luchtwaardig is, of b. niet voorzien is van een geldig bewijs van luchtwaardigheid. [WLV: art.3.8:1] 2.
Voor het uitvoeren van een vlucht met een Nederlands luchtvaartuig is een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie afgegeven bewijs van luchtwaardigheid vereist. [WLV: art.3.8:2]
Art 3.13 [Afgifte bewijs van luchtwaardigheid] 1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke bewijzen van luchtwaardigheid Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan afgeven, alsmede de verplichtingen en de bevoegdheden, welke aan ieder bewijs verbonden zijn. 2. Van overeenkomstige toepassing op niet-militaire staatsluchtvaartuigen zijn: a. de Verordening (EG) 1592/2002 van het Europese Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (PbEU L 240), b. de Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PbEU L 243), en c. de Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PbEU L 315). 3. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangegeven in welke gevallen aan de houder van een luchtvaartuig, waarvoor EASA geen type-certificaat of aanvullend typecertificaat heeft afgegeven, Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een type-certificaat, aanvullend type-certificaat dan wel een bewijs van luchtwaardigheid kan afgeven of wijzigen.
17
8 Wet luchtvaart (WLV) 4. Aan een bewijs van luchtwaardigheid kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen. [WLV: art.3.13: 4] 5. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan met betrekking tot een luchtvaartuig, dat naar zijn oordeel van historische waarde is en niet voldoet aan een van de eisen, bedoeld in het eerste lid, een bewijs als bedoeld in het tweede lid afgeven. Het betrokken luchtvaartuig dient te voldoen aan door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat met betrekking tot de luchtwaardigheid van dat luchtvaartuig gestelde eisen. [WLV: art.3.13: 5]
Art 3.15 [Termijn van geldigheid van een bewijs van luchtwaardigheid] 1. Het bewijs van luchtwaardigheid voor burgerluchtvaartuigen wordt afgegeven voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, welke voor de verschillende bewijzen van luchtwaardigheid verschillend kan zijn. [WLV: art.3.15:1] 2. Op aanvraag van de houder verlengt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig, indien wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 3.13 gestelde eisen. [WLV: art.3.15:2] 3. Het bewijs van luchtwaardigheid voor militaire luchtvaartuigen wordt afgegeven voor onbepaalde tijd. [WLV: art.3.15:3]
Artikel 3.19a [Verplichting tot hebben van een geluidscerticaat] 1. Het is verboden een vlucht uit te voeren met een burgerluchtvaartuig, dat: a. niet voldoet aan de voor dat luchtvaartuig geldende geluidseisen, of b. niet is voorzien van een geldig voor dat luchtvaartuig afgegeven geluidscertificaat of van een passende verklaring in een ander document dat door de staat van registratie is goedgekeurd voor zover dit voor dat luchtvaartuig vereist is. 2. Voor het uitvoeren van een vlucht met een Nederlands burgerluchtvaartuig dat is voorzien van een voortstuwingsinrichting is vereist een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat afgegeven (voorlopig) geluidscertificaat, (voorlopige) geluidsverklaring of (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring. 4. Een geluidscertificaat wordt afgegeven voor onbepaalde tijd. Vooruitlopend op de afgifte van een geluidscertificaat kan een voorlopig geluidscertificaat worden afgegeven. 5. Aan een geluidscertificaat dan wel een voorlopig geluidscertificaat kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden in verband met het onderhoud of het gebruik van het luchtvaartuig. Het is verboden in strijd met die voorschriften of beperkingen te handelen. 6. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan met betrekking tot een luchtvaartuig, dat naar zijn oordeel van historische waarde is, geluidseisen stellen die afwijken van de door EASA vastgestelde geluidseisen. Art 3.22 [Verplichtingen houder m.b.t. bewijs van luchtwaardigheid] 1. De houder van een Nederlands burgerluchtvaartuig, waarvoor een bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven: a. ziet er op toe, dat het luchtvaartuig zijn luchtwaardigheid behoudt, en b. onderhoudt of laat het luchtvaartuig onderhouden overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels. [WLV: art.3.22:1] 2. De houder van een Nederlands burgerluchtvaartuig, waarvoor een bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven, volgt de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gegeven aanwijzingen met betrekking tot de luchtwaardigheid op. [WLV: art.3.22:2] 3. De houder van een Nederlands burgerluchtvaartuig dat is voorzien van een voortstuwingsinrichting ziet er op toe dat: a. het luchtvaartuig blijft voldoen aan de geldende geluidseisen, en b. het luchtvaartuig in de configuratie blijft waarvoor het geluidscertificaat of de geluidsverklaring is verleend.
18
8 Wet luchtvaart (WLV) Art 3.25 [Erkenningen bedrijven en personen] 1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verleent voor het verrichten van werkzaamheden verband houdende met de luchtwaardigheid van burgerluchtvaartuigen of onderdelen daarvan op aanvraag aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning, wanneer die een bedrijf voert, dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot die erkenning gestelde eisen. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. [WLV: art.3.25:1] 2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke erkenningen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan verlenen, alsmede de bevoegdheden, welke aan iedere erkenning verbonden zijn. [WLV: art.3.25:2]
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden verband houdende met de luchtwaardigheid van burgerluchtvaartuigen of onderdelen daarvan door een natuurlijke persoon of rechtspersoon zonder erkenning als bedoeld in het eerste lid. [WLV: art.3.25:3] 4. Het is behoudens het derde lid verboden de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, te verrichten zonder een daartoe strekkende erkenning. [WLV: art.3.25:4] Art 3.30 [Onderhoud aan burgerluchtvaartuigen] 1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op aanvraag bewijzen van bevoegdheid afgeven: a. voor het zonder toezicht verrichten van onderhoud aan burgerluchtvaartuigen b. waarmee de houder in aanmerking komt om door een erkend onderhoudsbedrijf gemachtigd te worden om namens dat bedrijf werkzaamheden te mogen vrijgeven. De artikelen 2.1, vierde en vijfde lid, 2.2, 2.3 en 2.5 tot en met 2.10 zijn van overeenkomstige toepassing. 2 Behoudens artikel 3.25 is het verboden zonder toezicht onderhoud aan burgerluchtvaartuigen te verrichten indien het daarvoor geldige bewijs van bevoegdheid ontbreekt. [WLV: art.3.30:2] Art 3.31 [Regels voor lieren en slepen] Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking tot startinrichtingen voor luchtvaartuigen zonder voortstuwingsinrichting. [WLV: art.3.31]
HFDST 4: VLUCHTUITVOERING [Wordt nog verder ingevuld. Inhoud nu (november 2006) in RTL Hfdst V ] Art 4.8 [Meevoeren boorddocumenten] De gezagvoerder van een burgerluchtvaartuig is verplicht de bij de regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat genoemde documenten mee te voeren
HFDST 5: LUCHTVERKEER, LUCHTVERKEERSBEVEILIGING, LUCHTVERKEERSBEVEILIGINGSORGANISATIE Art 5.1 [Toepassing van Nederlandse regelingen] Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.3 tot en met 5.9 is van toepassing op: a. deelnemers aan het luchtverkeer binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam, en b. Nederlandse luchtvaartuigen, waar deze zich ook bevinden, tenzij dit onverenigbaar is met de daar ter plaatse geldende regels of de regels die in overeenstemming met internationale afspraken worden gehanteerd door de ter plaatse voor de luchtverkeersdienstverlening verantwoordelijke Staat Art 5.2 [Nederlandse luchtvaartuigen in buitenlands luchtruim] Buiten het vluchtinformatiegebied Amsterdam houdt de gezagvoerder van een Nederlands luchtvaartuig zich aan de daar ter plaatse geldende regels. Indien in overeenstemming met internationale afspraken andere regels worden gehanteerd door de ter plaatse voor de luchtverkeersdienstverlening verantwoordelijke Staat, houdt de gezagvoerder zich aan deze regels.
19
8 Wet luchtvaart (WLV)
Art 5.3 [Kapstok artikel] Het is verboden op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dan wel luchtverkeersleiding te geven dat daardoor personen of zaken in gevaar worden of kunnen worden gebracht. Art 5.4 [Minimale hoogte]
11
Het is verboden boven gebieden met aaneengesloten bebouwing of kunstwerken, industrie- en havengebieden daaronder begrepen, dan wel boven mensenmenigten, aan het luchtverkeer deel te nemen op een zodanige hoogte dat het niet meer mogelijk is een noodlanding uit te voeren zonder personen of zaken op het aardoppervlak in gevaar te brengen, tenzij zulks noodzakelijk is: a. om op te stijgen van of te landen op een luchtvaartterrein; b. voor de uitvoering van naderings- en vertrekprocedures, alsmede van luchtverkeerspatronen. Art 5.5.1 [Mogelijkheid voor amvb’s] 1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter bescherming van de openbare veiligheid bij het gebruik van het luchtruim, ter bevordering van het veilige, ordelijke en vlotte verloop van het luchtverkeer of ter bescherming van personen of zaken aan boord van het luchtvaartuig of op het aardoppervlak regels worden gesteld aan deelnemers aan het luchtverkeer.
Art 5.6 [Aanwijzing gezagvoerder] Het is verboden een vlucht uit te voeren zonder dat een gezagvoerder is aangewezen.
Art 5.7 [Taak gezagvoerder] 1. De gezagvoerder bevindt zich aan boord van het luchtvaartuig. 2. De gezagvoerder is, ongeacht of hij daadwerkelijk de stuurorganen bedient of niet, ervoor verantwoordelijk dat de uitvoering van de vlucht geschiedt in overeenstemming met de bij of krachtens deze wet gestelde regels. Van de regels bedoeld in de eerste volzin mag slechts worden afgeweken indien de omstandigheden dit in het belang van de veiligheid dringend noodzakelijk maken. Art 5.8 [Verplichting gezagvoerder voor de vlucht] Voor de aanvang van iedere vlucht, neemt de gezagvoerder kennis van alle gegevens en inlichtingen die voor de uitvoering van de vlucht van belang zijn. Art 5.9 [Vluchten met vliegplan] 1. Voor de aanvang van iedere vlucht waaraan luchtverkeersleiding wordt gegeven wordt door of namens de gezagvoerder een vliegplan ingediend overeenkomstig de bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in onderdeel c van het [hier in deze syllabus niet gereproduceerde] tweede lid van artikel 5.5 [dat o.a handelt over de regels voor radio communicatie in de vlucht] hiervoor gestelde regels. Het vliegplan bevat de gegevens en inlichtingen omtrent de voorgenomen vlucht. 2. Alvorens een vlucht waaraan luchtverkeersleiding wordt gegeven aan te vangen, of een gedeelte daarvan uit te voeren moet een desbetreffende klaring zijn gevraagd en verkregen. 3. De gezagvoerder komt de door de luchtverkeersleidingsdienst gegeven voorwaarden van de klaring na. Van de voorwaarden bedoeld in de eerste volzin mag slechts worden afgeweken indien de omstandigheden dit in het belang van de veiligheid dringend noodzakelijk maken. Een afwijking wordt zo spoedig mogelijk gemeld aan de betrokken luchtverkeersleidingsdienst. Art 5.12.1 [Luchtverkeersdienstverlening] 1. Luchtverkeersdienstverlening wordt gegeven in het belang van de algemene luchtverkeersveiligheid en een veilig, ordelijk en vlot verloop van het luchtverkeer.
11
Naast deze eis gesteld aan de minimale hoogte geldt ook nog het gestelde in art.45 van het Luchtverkeersreglement.
20
8 Wet luchtvaart (WLV)
Art 5.13.1 [Luchtverkeersdienstverlening in de Amsterdam FIR] 1. Binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam kan luchtverkeerdienstverlening worden verleend door: a. de LVNL; b. Onze Minister van Defensie. Art 5.16.1 [Verlenen van luchtverkeerdienstverlening] 1. Het is verboden luchtverkeersdienstverlening te geven zonder een daartoe door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat afgegeven bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling en zonder daartoe verkregen opdracht van een op grond van deze wet aangewezen instantie. Art 5.17.1 [Bedienen van een grondstation] 1. Het is verboden een grondstation of een mobiel station in de luchtvaartmobiele band, waarvoor een machtiging is vereist als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Telecommunicatievoorzieningen, te bedienen, zonder een daartoe door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat afgegeven bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling.
21
9
Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (BBvBL)
De invoering van de amvb “Bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor de luchtvaart” in 1999 en de invloed ervan op het bewijs van bevoegdheid voor het zweefvliegen De amvb 'Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart', waarvan de belangrijkste artikelen hierna de revue zullen passeren, kwam gereed op 28 juli 1999 en was het resultaat van het project 'Herinrichting brevet- en examenstelsel' dat door de RLD in 1998 was opgestart met als doel de binnen de JAA afgesproken, in het JAR-FCL document opgenomen, uniforme Europese regels voor de opleiding en de examens voor bewijzen van bevoegdheid voor de commerciële en privé-luchtvaart, in de Nederlandse wetgeving te implementeren. De hierdoor veroorzaakte noodzaak om een nieuwe amvb te moeten concipiëren werd door de RLD aangegrepen om ook een nieuwe, zeer sterk op het JAR-FCL regelingenstelsel gelijkende, nationale regelgeving op te zetten voor de recreatieve luchtvaart. De kern van deze regelgeving bestond uit de introductie van een nationaal Recreatief Vliegbewijs (Recreational Pilot License) of RPL met bijzondere (= klasse-) bevoegdverklaringen voor alle typen recreatieve luchtvaartuigen. Tot de belangrijkste verschillen tussen de nieuwe, op de JAR-FCL lijkende regelingen voor het recreatieve vliegbewijs (RPL) en de voorheen (alleen voor zweefvlieg- en ballonvaartbewijzen) geldende, in Hoofdstuk III van de RTL opgenomen regelgeving, behoren o.a. de (al in de Wet Luchtvaart verwoorde) uitgangspunten: de geldigheid van het bewijs van bevoegdheid (met bevoegdverklaringen) is, anders dan tot 1999 gebruikelijk, onafhankelijk van de termijn van geldigheid van de medische keuring. Om te mogen vliegen is naast een geldig bewijs van bevoegdheid tevens een geldige medische verklaring vereist; de termijn van geldigheid van een bewijs van bevoegdheid is onbeperkt, de bijzondere (klasse-) bevoegdverklaringen op het bewijs van bevoegdheid hebben hun eigen termijnen van geldigheid; voor het verkrijgen van een bevoegdverklaring moet een in detail omschreven opleiding daarvoor met succes gevolgd zijn bij een gekwalificeerde of geregistreerde opleidingsinstelling; het theorie-examen bestaat uit vragen uit een centrale vragenverzameling en wordt afgenomen door een examineringinstantie; het praktijkexamen wordt afgenomen door, door de Minister geautoriseerde examinatoren; toelating tot de examens is nodig en wordt verleend door de Minister of de opleidingsinstelling; voor het verlengen van een bevoegdverklaring is ervaring alleen niet voldoende, het met succes afleggen van een vaardigheidstest (prof-check) in de meeste gevallen wel; een bevoegdverklaring kan worden verlengd door een RFE (Recreational Flight Examiner) of RFIE (voor de bevoegdverklaring RFI) die daartoe een aantekening maakt op het RPL-document. Recreatieve vliegbewijzen (RPL's) zouden worden afgegeven voor categorieën van luchtvaartuigen (aangegeven door de hoofdletters A, H, G, FB, AS OA), die zelf weer een indeling in klassen (waarvoor bijzondere (klasse-) bevoegdverklaringen worden afgegeven) kennen zoals hieronder aangegeven: A: H: G:
Vliegtuigen (Aeroplanes) onderverdeeld in: (1) Single Engine Piston Aeroplanes (SEP) (2) Touring Motor Gliders (TMG) (3) Micro Light Aeroplanes (=ULV's) (MLA) Helicopters; Zweeftoestellen (Gliders) onderverdeeld in (1) Gliders (Zweefvliegtuigen) (2) Hanggliders (Zeilvliegtuigen) (3) Paragliders (Schermzweefvliegtuigen)
FB: Vrije ballonnen (Free Balloons); AS: Luchtschepen (Air Ships);OA: Andere categorieën (Other Aircraft). Bij gebrek aan een detailinvulling voor de regelgeving voor het zweefvliegen werd in 1999 bepaald dat nog twee jaar lang de oude RTL-regelgeving voor het Zweefvliegbewijs zou blijven gelden, terwijl voor het vliegen met motorzweefvliegtuigen al wel een RPL(A)-TMG-regelgeving werd geïntroduceerd. Na die twee jaar werd (in oktober 2001) voor het zweefvliegen een speciale, in deze syllabus te bespreken, tijdelijke RPL(G)-regelgeving ingevoerd, die in principe bestond uit de oude RTL-regelgeving met wat JAR-FCLkenmerken zoals een aparte medische verklaring en een onbeperkt geldig RPL(G) met tijdsbeperkte bevoegdverklaringen. De opleiding en examinering (door leden van een door de Minister benoemde Examencommissie) bleven bij het oude. Op 1 oktober 2004 werd deze RPL(G)-regelgeving, zoals hierna te bespreken, samen met de noodzaak voor het hebben van een bewijs van bevoegdheid, volledig afgeschaft.
22
9
Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (BBvBL)
Art 2 [Bewijzen van bevoegdheid] [BBvBL: art.2:1] Onze Minister kan de volgende bewijzen van bevoegdheid afgeven: a. RPL [Recreational Pilot Licence], dat de bevoegdheid geeft, niet tegen vergoeding, op te treden als bestuurder van een luchtvaartuig, dat gecertificeerd is of luchtwaardig is bevonden voor maximaal 4 inzittenden, tijdens vluchten zonder baat, onder de volgende beperkingen: 1 alleen tijdens VFR-vluchten; 2 alleen tijdens de daglichtperiode als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Luchtverkeersreglement, en 3 niet met passagiers, tenzij de houder ten minste tien uur ervaring heeft als gezagvoerder van een luchtvaartuig van dezelfde categorie of met dezelfde bijzondere bevoegdverklaring en de houder in de voorafgaande negentig dagen ten minste drie starts en drie landingen heeft uitgevoerd als gezagvoerder van een luchtvaartuig van dezelfde categorie en met dezelfde bijzondere bevoegdverklaring; b. PPL {Private Pilot Licence], dat, onder de beperkingen als bedoeld in JAR-FCL 1.110, onderdeel b en 1.115, de bevoegdheid geeft: 1. van het RPL; 2. niet tegen vergoeding, op te treden als eerste of tweede bestuurder van een luchtvaartuig tijdens vluchten zonder baat; c. CPL [Commercial Pilot Licence], dat, onder de beperkingen als bedoeld in JAR-FCL 1.150, onderdeel b, de bevoegdheid geeft: 1. van het PPL; 2. op te treden als eerste of tweede bestuurder tijdens vluchten tegen vergoeding, niet zijnde verkeersvluchten, of tijdens vluchten voor eigen vervoer; 3. op te treden als eerste of tweede bestuurder tijdens verkeersvluchten op single pilot luchtvaartuigen; 4. op te treden als tweede bestuurder tijdens verkeersvluchten op multi-pilot luchtvaartuigen; d. ATPL [Airline Transport Pilot Licence], dat, onder de beperkingen als bedoeld in JAR-FCL 1.275, onderdeel b, de bevoegdheid geeft: 1. van het CPL; 2. op te treden als eerste bestuurder tijdens verkeersvluchten op multi-pilot luchtvaartuigen. e. CFEL [Cockpit Flight Engineer Licence],dat de bevoegdheid geeft op te treden als boordwerktuigkundige van een luchtvaartuig; f. AML [Aircraft Maintenance Licence], dat, voorzien van één of meer bijzondere bevoegdverklaringen de bevoegdheid geeft tot het onderhouden van luchtvaartuigen en het toezicht daarop, alsmede het vrijgeven voor gebruik van die luchtvaartuigen na dat onderhoud; g. JAR-66-AML, dat, voorzien van één of meer bijzondere bevoegdverklaringen en in combinatie met een daartoe strekkende autorisatie van de houder van een JAR-145-erkenning, de bevoegdheid geeft tot het afgeven van certificaten van vrijgave voor gebruik van luchtvaartuigen namens de houder van die JAR-145-erkenning na onderhoud aan die luchtvaartuigen.
Artikel 2a [RPL(G)]
[Vervallen per 01-10-2004]
12
1. Onze Minister kan tot 1 oktober 2004 de volgende bewijzen van bevoegdheid afgeven: a. RPL(G), dat de bevoegdheid geeft niet tegen vergoeding op te treden als bestuurder van een zweefvliegtuig tijdens vluchten zonder baat; b. RPL(FB), dat de bevoegdheid geeft niet tegen vergoeding op te treden als bestuurder van een vrije ballon, die luchtwaardig is bevonden voor maximaal vier inzittenden tijdens vluchten zonder baat. 2. De in dit besluit opgenomen bepalingen en beperkingen met betrekking tot het RPL zijn van toepassing met dien verstande, dat ….[zie Sectie 8a ] 3. De in het eerste lid bedoelde bewijzen van bevoegdheid verliezen hun geldigheid uiterlijk op 1 januari 2005.
12
Omdat geen alternatief voor een RPL(G) werd geboden, impliceerde het vervallen van dit artikel dat de Nederlandse Staat anders dan van haar verwacht in Art 32 van de Chicago Convention on International Civil Aviation (‘d.i. het ICAO-verdrag (zie Bijl. E)) na 1 oktober 2004 geen bewijs van bevoegdheid meer uitgeeft voor het zweefvliegen
23
9
Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (BBvBL)
Art. 3 [Algemene bevoegdverklaringen] [BBvBL: art.3] 1. Aan houders van een RPL kan, onder de krachtens artikel 2.2 van de wet [Wet Luchtvaart] genoemde bijzondere bevoegdverklaringen, al dan niet onder beperkingen naar soort vlucht of ervaring, één of meer van de volgende algemene bevoegdverklaringen worden afgegeven: a. RT, dat de bevoegdheid geeft om radiocontact met de luchtverkeersdienst, als bedoeld in artikel 1, onderdeel q , van het Luchtverkeersreglement, of met bestuurders van andere luchtvaartuigen te onderhouden; b. RFI, dat de bevoegdheid geeft om vliegonderricht te geven voor de afgifte van een: 1. RPL, of 2. bijzondere bevoegdverklaring in een RPL; [BBvBL: art.3.1] 4. De bevoegdheden die voortvloeien uit een RT zijn steeds beperkt tot het overeenkomende bewijs van bevoegdheid van de houder. [BBvBL: art.3:4] 5. De bevoegdheden die voortvloeien uit een algemene bevoegdverklaring, met uitzondering van de RT, zijn steeds beperkt tot die categorie luchtvaartuigen waarvoor de bevoegdverklaring is afgegeven. Art. 4 [Geldigheidsduur algemene bevoegdverklaringen] [BBvBL: art.4] 1. De in artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel a, genoemde bevoegdverklaring [= RT] wordt voor onbepaalde duur afgegeven.[BBvBL: art.4.1] 4. De in artikel 3, eerste lid, onderdeel c [moet zijn b], tweede lid, onderdelen e tot en met j, en zesde lid, genoemde bevoegdverklaringen worden voor de duur van ten hoogste drie jaar afgegeven. 5. De geldigheidsduur, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, wordt, indien de bevoegdverklaring niet is afgegeven per de eerste dag van de maand van afgifte, berekend vanaf de eerste dag van de maand, volgend op de maand van afgifte. Art. 5 [Bijzondere bevoegdverklaringen] [BBvBL: art.5] 1. Onze Minister stelt bijzondere bevoegdverklaringen naar type, klasse of werkzaamheden vast en de duur waarvoor zij worden afgegeven. 2. Onze Minister kan beperkingen vaststellen waaronder bijzondere bevoegdverklaringen worden afgegeven. Art. 6.[Minimum leeftijd] [BBvBL: art.6] 1. De leeftijd, welke moet zijn bereikt om voor een bewijs van bevoegdheid in aanmerking te komen, bedraagt voor: a. RPL: 16 jaar; b. PPL: 17 jaar; c. CPL: 18 jaar; d. ATPL: 21 jaar; e. CFEL: 18 jaar; f. AML: 18 jaar. 2. De leeftijd, welke moet zijn bereikt om voor een instructeursbevoegdverklaring in aanmerking te komen, bedraagt 18 jaar. Art. 8 [Medische verklaring bij afgifte] [BBvBL: art.8:1] 1. Met inachtneming van artikel 6 wordt het bewijs van bevoegdheid of de bevoegdverklaring op aanvraag afgegeven aan een ieder die: a. voldoet aan de bij ministeriële regeling vast te stellen vereisten inzake kennis, bedrevenheid, ervaring en opleiding, en, b. met uitzondering van de bewijzen van bevoegdheid, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen f en g, en de daarbij behorende bevoegdverklaringen, in het bezit is van een geldige medische verklaring.
Art. 9 [Verlengingen] [BBvBL: art.9] De bevoegdverklaringen, genoemd in artikel 3 en 5, worden verlengd indien de houder van het bewijs van bevoegdheid op bij ministeriële regeling te bepalen wijze heeft aangetoond, dat hij zijn kennis, bedrevenheid en ervaring heeft behouden.
24
9
Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (BBvBL)
Art.10 [Vernieuwen document] [BBvBL: art.10:1,2]] 1. Het document waarop het bewijs van bevoegdheid en de bevoegdverklaring zijn weergegeven, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vijf jaar. [BBvBL: art.10:1] 2. Onze Minister vernieuwt een document als bedoeld in 3 hiervoor na afgifte of wederafgifte van een bevoegdverklaring en wanneer de ruimte, bestemd om verlengingen van bevoegdverklaringen aan te tekenen, geheel is ingevuld, en stelt nadere regels met betrekking tot de eisen voor wederafgifte van een bevoegdverklaring. Art. 11:1 [Vrijstelling van het hebben van een bewijs van bevoegdheid] [BBvBL: art.11:1]] 1. Artikel 2.1, eerste en tweede lid, van de wet [Wet Luchtvaart] is niet van toepassing op: a. het bedienen van een modelvliegtuig, waarvan de totale massa ten hoogste 25 kg bedraagt; b. het bedienen van een ballon, die op zeeniveau in de internationale standaard-atmosfeer in geheel gevulde toestand een diameter van ten hoogste 2.00 m of een inhoud van ten hoogste 4.00 kubieke m heeft, alsmede aan elkaar gekoppelde ballonnen waarvan de gezamenlijke diameter en inhoud deze waarden niet te boven gaan; c. het bedienen van een toestel, zwaarder dan lucht, en niet voorzien van een voortstuwingsinrichting, dat door middel van een ankerkabel of lijn is verbonden met het aardoppervlak (kabelvlieger); d. bedienen van een luchtschip, dat op zeeniveau in de internationale standaard atmosfeer in geheel gevulde toestand een grootste afmeting heeft van 5.00 m of een inhoud van ten hoogste 4.00 kubieke m; e. het bedienen van een toestel, zwaarder dan lucht in de vorm van een scherm met harnas, dat met een lijn of lijnen is bevestigd aan een voertuig of vaartuig, waardoor het in de lucht kan worden gehouden (valschermzweeftoestel); f. het bedienen van een zeilvliegtuig, onder door Onze Minister bij ministeriële regeling te stellen voorschriften en beperkingen; g. het bedienen van een schermvliegtuig onder door Onze Minister bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden; h. het bedienen van een ballon, die tijdens het in de lucht houden permanent is bevestigd aan het aardoppervlak (kabelballon); i. het bedienen van een valscherm als bedoeld in artikel 1, onderdeel a van de Regeling valschermspringen; j. het bedienen van een luchtvaartuig onder toezicht van een instructeur, die houder is van een voor de bediening van dat luchtvaartuig en die vlucht afgegeven bewijs van bevoegdheid, waarop weergegeven de nodige bevoegdverklaringen op een zodanige wijze dat de instructeur onmiddellijk kan ingrijpen; k. het uitvoeren van een solovlucht onder toezicht van een instructeur, die houder is van een voor de bediening van dat luchtvaartuig en die vlucht afgegeven bewijs van bevoegdheid, waarop weergegeven de nodige bevoegdverklaringen, door een bestuurder, die geen houder is van een bewijs van bevoegdheid, indien de bestuurder: 1. beschikt over voldoende kennis voor de uit te voeren solovlucht; 2. beschikt over een geldige medische verklaring klasse 1 of 2; en 3. beschikt over een schriftelijke soloverklaring van de instructeur; l. het bedienen van een zweefvliegtuig; [vanaf 1-10-2004] m. het bedienen van een vrije ballon, niet tegen vergoeding, die luchtwaardig is bevonden voor maximaal vier inzittenden, tijdens vluchten zonder baat onder de in artikel 2, eerste lid, onder a, ten 1° en 2° bedoelde beperkingen; [vanaf 1-10-2004] Art 11:2 [Voorwaarde voor zweefvliegen zonder bewijs van bevoegdheid]
[vanaf 1-10-2004]
13
2. Het eerste lid, onderdelen b tot en met m, is van toepassing indien de bestuurder: a. de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, met dien verstande, dat de bestuurder van een zweeftoestel die een solovlucht uitvoert binnen zichtafstand van het luchtvaartterrein tot een maximum van 5 kilometer rondom het luchtvaartterrein, de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, b. kan aantonen te beschikken over voldoende bekwaamheid om op een veilige manier deel te nemen aan het luchtverkeer, en c. kan aantonen dat een verzekering is gesloten tegen de burgerrechtelijke aansprakelijkheid jegens derden als gevolg van het gebruik van het luchtvaartuig. [BBvBvdL:art.11.2]
13
Dit artikel bevat alle voorwaarden waaraan iemand moet voldoen om te mogen zweefvliegen in de FIR Amsterdam
25
9
Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart (BBvBL)
Art 14 [Examens]] [BBvBL: art.14:1,2]] 1. Als bewijs, dat wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot de nodige kennis en bedrevenheid voor een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in artikel 2 of een bevoegdverklaring als bedoeld in artikel 3 of 5, wordt met goed gevolg een examen afgelegd. [BBvBL: art.14:1] 2. Het examen kan bestaan uit een theorie- en een praktijkgedeelte. [BBvBL: art.14:2] 3. Onze Minister kan nadere regels geven met betrekking tot het examen. [BBvBL: art.14:4] Art 15-16 [Examens en examinatoren] [BBvBL: art.15, 16] Met betrekking tot het examen geldt: a. Onze Minister stelt het resultaat van het theorie-en praktijkexamen vast. [BBvBL: art.15:1-2] b. Onze Minister stelt nadere regels met betrekking tot de autorisatie van examinatoren. c. Onze Minister stelt een examenreglement vast.[BBvBL: art. 16] Artikel 15a [Examencommissie voor RPL(G)]
[Vervallen per 01-10-2004]
1. De examens ter verkrijging van de bewijzen van bevoegdheid, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onder a, en van de daarbij behorende bevoegdverklaringen worden afgelegd voor een door Onze Minister daartoe in te stellen examencommissie. 2. Onze Minister benoemt de leden van de examencommissie telkens voor ten hoogste twee jaren. Bij die benoeming wijst hij tevens uit de leden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter aan. Art 30-31 [Medische verklaring] [BBvBL: art.30-31] 1. Ten behoeve van een door Onze Minister, al dan niet onder beperkingen, af te geven medische verklaring wordt degene, die zulk een verklaring heeft aangevraagd, gekeurd door een geneeskundige of door een geneeskundige instantie. [BBvBL: art.30:1] 2. De geldigheidsduur van de medische verklaring (klasse 2) voor houders van een RPL de leeftijd van de houder: 15 a. jonger dan 30 jaar: 60 maanden , b. 30-50 jaar: 24 maanden, c. ouder dan 50 jaar: 12 maanden; [BBvBL: art.31:1]
14
is afhankelijk van
3. Houders van een PPL of een RPL kunnen eveneens gebruik maken van een geldige medische verklaring klasse 1. [BBvBL: art.31:2] 4. Onze Minister stelt nadere regels voor de verlenging van een medische verklaring. [BBvBL: art.31:5]
14
deze termijnen gelden tevens voor houders van een PPL(A)-TMG met dien verstande dat een medische verklaring afgegeven voor het dertigste levensjaar van de houder slechts geldt tot zijn twee en dertigste jaar.
15
26
10 Besluit luchtvaartuigen (BL) HFDST I : DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED
16
Art 1 [Definities] b. certificaat van vrijgave: verklaring dat de voortstuwingsinrichting, de propeller of het onderdeel aan de van toepassing zijnde eisen voldoet (Authorised Release Certificate; JAA Form One) c. certificaat van vrijgave voor gebruik: verklaring dat het onderhoud in overeenstemming met de van toepassing zijnde eisen is uitgevoerd (Certificate of Release to Service), f. export-BvL: een bewijs waarin de status van het luchtvaartuig betreffende de luchtwaardigheid wordt aangegeven, getoetst volgens de eisen van het importerende land, g. geringe wijziging: een wijziging of herstel van een type-ontwerp die geen wezenlijk effect heeft op het gewicht, het zwaartepunt, de structurele sterkte, betrouwbaarheid, operationele karakteristieken, of andere karakteristieken die de luchtwaardigheid van het product raken, h. ingrijpende wijziging: een wijziging van een type-ontwerp, niet zijnde een geringe wijziging, aa. product: een luchtvaartuig, een voortstuwingsinrichting of een propeller, bb. standaard-BvL: een bewijs van luchtwaardigheid als bedoeld in het ICAO-verdrag, cc speciaal-BvL: een bewijs van luchtwaardigheid, niet zijnde een standaard-BvL, dd type-certificaat: het geheel van documenten omvattende het type-ontwerp, de operationele beperkingen, het gegevensblad, de luchtwaardigheidsregelgeving en alle andere voorschriften en beperkingen zoals voorgeschreven in de van toepassing zijnde eisen, ee. type-ontwerp: het geheel van documenten omvattende alle tekeningen en specificaties benodigd om de configuratie, de eigenschappen van het ontwerp vast te leggen, informatie over materialen, processen en productiemethodieken, luchtwaardigheidsbeperkingen ten behoeve van het onderhoud en alle gegevens die nodig zijn om de luchtwaardigheid vast te stellen van latere producten van het type. HFDST II : NATIONALITEIT EN INSCHRIJVING VAN LUCHTVAARTUIGEN Art. 2 [Nederlandse register van burgervliegtuigen] 1. In het Nederlandse register voor burgerluchtvaartuigen worden luchtvaartuigen ingeschreven: a. die zijn vervaardigd in een lidstaat van de Europese Unie of in een van de Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en die niet zijn uitgevoerd, of ten aanzien waarvan, bij het in het vrije verkeer brengen, de vereiste douaneformaliteiten zijn vervuld, en b. ten aanzien waarvan het beheer met het oog op een voortdurende luchtwaardigheid, door de aanvrager, dan wel door diens vertegenwoordiger vanuit een vestiging in Nederland wordt gevoerd. Art.3 [Regels voor procedures m.b.t. inschrijving] Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot: a. de procedure van aanvraag tot afgifte, wijziging of doorhaling van een inschrijving in het register voor burgerluchtvaartuigen, alsmede de gegevens welke bij deze procedure worden verstrekt, b. de vernieuwing van het inschrijvingsbewijs. HFDST III: TYPE-CERTIFICATEN Art. 4 [ Type-certificaten in JAA-verband] 1. Onze Minister geeft op aanvraag van een JAA-persoon [een natuurlijk persoon woonachtig of een rechtspersoon gevestigd in een JAA-land] een type-certificaat af, indien: a. de aanvrager een DOA-JA [een erkenning voor het ontwerpen van producten en wijzigingen van producten als bedoeld in JAR 21 subpart JA (Design Organisation Approval), heeft, b. het te certificeren product aan de eisen, genoemd in artikel 5 voldoet, of indien niet volledig aan alle veiligheidseisen is voldaan, het veiligheidsniveau op andere wijze is gegarandeerd, en c. het product geen eigenschappen heeft waardoor het gebruik, waarvoor het type-certificaat is aangevraagd, onveilig is.
16
De Wet Luchtvaart is op dit moment (Juli 2007) al aangepast aan de EASA regelgeving, Dit geldt niet voor alle op de wet gebaseerde besluiten en ministeriële regelingen,Deze,zoals het Besluit luchtvaartuigen, verwijzen soms nog naar de oude JAA/JAR eisen.
27
10 Besluit luchtvaartuigen (BL) Art. 5 [Eisen aan ontwerp] 1. De eisen bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, zijn: g. voor zweefvliegtuigen en motorzweefvliegtuigen: de luchtwaardigheidseisen in JAR 22, Art. 6 [ Type-certificaten buiten JAA-verband] 1. Onze Minister geeft op aanvraag van een niet-JAA-persoon een type-certificaat af indien: a. voorzieningen zijn getroffen om de de staat waarvan de aanvrager ingezetene is, dan wel waarin hij is gevestigd, een ICAO-staat is, b. Onze Minister met de onder a bedoelde staat een bilaterale overeenkomst heeft gesloten, die is bekrachtigd dan wel beide staten een multilaterale overeenkomst hebben bekrachtigd, op basis waarvan gezamenlijke procedures zijn vastgesteld aangaande het aantonen dat aan de eisen voor afgifte van type-certificaten, aanvullende type-certificaten en bewijzen van luchtwaardigheid is voldaan, c. het oorspronkelijke type-certificaat dan wel een daaraan gelijkwaardig document door de bevoegde autoriteit van de staat van uitvoer aan de aanvrager is afgegeven, d. het product geen eigenschappen heeft waardoor het gebruik waarvoor certificatie is aangevraagd, onveilig is, en e. voortdurende luchtwaardigheid te garanderen. 2. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing. HFDST IV: BEWIJZEN VAN LUCHTWAARDIGHEID Art 15 [Bewijzen van Luchtwaardigheid] 1. Onze Minister kan de volgende bewijzen van luchtwaardigheid afgeven: a. het standaard-BvL [d.i. een bewijs van luchtwaardigheid als bedoeld in het ICAO-verdrag]; b. het speciaal-BvL [d.i. een bewijs van luchtwaardigheid voor speciale situaties, zoals proefvluchten]; c. het export-BvL [d.i.een bewijs waarin de status van het luchtvaartuig betreffende de luchtwaardigheid wordt aangegeven, getoetst volgens de eisen van het importerende land. 2. Het bewijs, bedoeld onder a, is geldig voor het internationaal uitvoeren van vluchten. 3. Het bewijs, bedoeld onder b, is slechts geldig voor het uitvoeren van vluchten binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam. 4. Het bewijs, bedoeld onder c houdt, in combinatie met een bewijs als bedoeld in het eerste lid onder a, een toestemming in tot het uitvoeren van vluchten. 5. De aan het bewijs van luchtwaardigheid als bedoeld in het eerste lid onder a of b verbonden voorschriften of beperkingen, worden neergelegd in een bijlage bij het bewijs van luchtwaardigheid. Art.16 [Voorwaarden voor afgifte standaard BvL] 1. Onze Minister geeft op aanvraag aan de houder van een luchtvaartuig een standaard-BvL af, indien het luchtvaartuig in staat is om op veilige wijze vluchten uit te voeren, en: a. het luchtvaartuig is ontworpen en geproduceerd in Nederland en het luchtvaartuig, alsmede onderdelen en uitrustingsstukken daarvan, voldoen aan het door Onze Minister afgegeven typecertificaat, dat voor het desbetreffende type is afgegeven, de van toepassing zijnde aanvullende typecertificaten en de aanwijzingen, bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, van de wet, b. het luchtvaartuig voldoet aan het type-certificaat dat door Onze Minister is afgegeven op basis van een door de JAA uitgevoerde certificatieprocedure, de van toepassing zijnde aanvullende type-certificaten en de aanwijzingen, bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, van de wet, c. het luchtvaartuig geproduceerd is in en afkomstig is uit een staat waarmee Onze Minister een overeenkomst heeft gesloten, aangaande wederzijdse erkenning van bewijzen van luchtwaardigheid,en 1°. het luchtvaartuig voldoet aan een door Onze Minister afgegeven typecertificaat, de van toepassing zijnde aanvullende type-certificaten en de aanwijzingen, bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, van de wet, en voldoet aan de bijzondere eisen die op de datum van aanvraag van het bewijs van luchtwaardigheid van toepassing zijn en ter kennis zijn gebracht van de betrokken staat of staten, of 2°. het luchtvaartuig voldoet aan een door Onze Minister goedgekeurd typeontwerp, de van toepassing zijnde aanwijzingen, bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, van de wet, is ontworpen en geproduceerd overeenkomstig de van toepassing zijnde regelingen van de betrokken staat en voldoet aan de bijzondere eisen die op de datum van aanvraag van het bewijs van luchtwaardigheid van toepassing zijn en ter kennis zijn gebracht van de betrokken staat of staten, of
28
10 Besluit luchtvaartuigen (BL) d. het luchtvaartuig geproduceerd is in of afkomstig is uit een staat waarmee Onze Minister geen overeenkomst heeft gesloten aangaande wederzijdse erkenning van bewijzen van luchtwaardigheid, en indien het luchtvaartuig voldoet aan een door Onze Minister goedgekeurd type-ontwerp en de van toepassing zijnde aanwijzingen, bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, van de wet, en is ontworpen en geproduceerd, overeenkomstig de van toepassing zijnde regelingen van de staat van oorsprong. 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent het in het eerste lid bepaalde. Art. 17 [Voorwaarden voor afgifte van een speciaal-BvL] Onze Minister geeft op aanvraag van de houder van een luchtvaartuig een speciaal-BvL af indien het luchtvaartuig in staat is om op veilige wijze vluchten uit te voeren en voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen. Art. 18 [Voorwaarden voor afgifte van een export-BvL] 1. Onze Minister geeft op aanvraag aan de houder van een nieuw luchtvaartuig het export-BvL af, indien: a. Onze Minister met de staat van invoer een overeenkomst heeft gesloten aangaande de erkenning van het export-BvL; b. het luchtvaartuig voldoet aan een type-ontwerp dat acceptabel is voor de bevoegde autoriteit van de staat van invoer; c. het luchtvaartuig is geproduceerd door een houder van een POA, dan wel door degene die toestemming heeft verkregen, als bedoeld in artikel 41; d. het luchtvaartuig voldoet aan de aanvullende eisen voor invoer die de bevoegde autoriteit van de staat van invoer stelt; e. de bij ministeriële regeling vereiste documentatie is overgelegd; f. het luchtvaartuig is geïdentificeerd overeenkomstig JAR 21, subpart Q, en g. het luchtvaartuig zich op een zodanige plaats bevindt, dat Onze Minister kan vaststellen dat aan de onder b tot en met f, gestelde eisen is voldaan. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op gebruikte luchtvaartuigen, met uitzondering van onderdeel c, en met dien verstande dat de houder beschikt over een standaard-BvL, dan wel het luchtvaartuig in aanmerking komt voor een standaard-BvL. 3. Aan de eisen in het eerste lid, onder b tot en met e en het tweede lid, behoeft niet te worden voldaan, indien de bevoegde autoriteit van de staat van invoer daarmee instemt. 4. In het geval beschreven in het derde lid, worden afwijkingen van het product ten opzichte van het typecertificaat op het exportbewijs als uitzonderingen opgenomen. Art. 19 [Termijnen van geldigheid] 1. Een standaard-BvL voor een zweefvliegtuig of een motorzweefvliegtuig wordt afgegeven of verlengd voor een periode van ten hoogste 2 jaren. 2. Een standaard-BvL voor een luchtvaartuig niet zijnde zweefvliegtuig of een motorzweefvliegtuig wordt afgegeven of verlengd voor een periode van ten hoogste 1 jaar. 3. Een speciaal-BvL, wordt afgegeven of verlengd voor een periode van ten hoogste 1 jaar. 4. Het export-BvL wordt eenmalig afgegeven.
Art. 20 [Verplichting houder van een BvL m.b.t. onderhoud] 1. De houder van een bewijs van luchtwaardigheid is verplicht zijn vliegtuig, helicopter dan wel luchtschip, die voor commercieel vervoer worden gebruikt, te laten onderhouden door de houder van een MOA [= Maintenance Organisation Approval : een erkenning voor het onderhoud van vliegtuigen, helicopters en luchtschepen of onderdelen daarvan, als bedoeld in JAR 145]. 2. De houder van een bewijs van luchtwaardigheid laat andere dan de in het eerste lid bedoelde luchtvaartuigen, onderhouden door de houder van een MOA, door de houder van een erkenning inzake onderhoud als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder e, dan wel door de houder van een bewijs van bevoegdheid inzake onderhoud ingevolge artikel 3.30 van de wet. 3. Onderhoud van luchtvaartuigen geschiedt overeenkomstig de bij ministeriële regeling te stellen eisen. 4. De houder van een luchtvaartuig is verplicht bekende en vermoede gebreken van het luchtvaartuig alsmede defecten en beschadigingen, die zijn opgetreden of ontdekt in installaties of onderdelen van het luchtvaartuig en de luchtwaardigheid daarvan nadelig beïnvloeden, te melden aan Onze Minister op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.
29
10 Besluit luchtvaartuigen (BL) Art. 21 [Verplichting houder van een BvL m.b.t. informatie] 1. De houder van een bewijs van luchtwaardigheid, m.u.v. de houder van een export-BvL, is verplicht: a. alle op basis van de van toepassing zijnde JAR vereiste informatie in een bij ministeriële regeling te bepalen taal ter beschikking te hebben, en b. de identificatie-eisen voor producten en onderdelen van JAR 21, subpart Q na te komen. Art. 22 [Procedures m.b.t. een BvL] Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent: a. de aanvraag van de verschillende bewijzen van luchtwaardigheid, b. de wijziging, overdracht, verlenging en vernieuwing van een bewijs van luchtwaardigheid, c. de procedure van aanvraag, afgifte, wijziging, schorsing en intrekking van een bewijs van luchtwaardigheid, en d. de wijze waarop de houder van een luchtvaartuig kan aantonen dat het noodzakelijke onderhoud heeft plaatsgevonden. HFDST V: ERKENNINGEN [EN ANDERE BEPALINGEN] Art. 23 [Erkenningen] Onze Minister kan de volgende erkenningen verlenen: a. een DOA-JA (een erkenning voor het ontwerpen van producten en wijzigingen van producten als bedoeld in JAR-21 subpart JA (Design Organisation Approval) b. een DOA-JB (een erkenning voor het ontwerpen van onderdelen als bedoeld in JAR-21 subpart JB (Design Organisation Approval) c. een POA, een erkenning voor het vervaardigen van producten en onderdelen als bedoeld in JAR 21 subpart G (Production Organisation Approval) d. een MOA een erkenning voor het onderhoud van vliegtuigen, helicopters en luchtschepen of onderdelen daarvan, als bedoeld in JAR 145 (Maintenance Organisation Approval), of e. een erkenning voor werkzaamheden die verband houden met de luchtwaardigheid van producten of onderdelen, met uitzondering van werkzaamheden die reeds onder een van de erkenningen in de onderdelen a tot en met d vallen. Art. 32 [Voorwaarden voor erkenning] 1. Onze Minister verleent op aanvraag een erkenning als bedoeld in artikel 23, eerste lid onder e, indien: a. de aanvrager een organisatie met inbegrip van een kwaliteitssysteem heeft dat waarborgt dat de resultaten van de werkzaamheden aan de van toepassing zijnde eisen voldoen en niet tot een onveilige situatie kunnen leiden, en b. de aanvrager een handboek heeft waarin de organisatie wordt omschreven. 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent het in het eerste lid bepaalde. 3. Een erkenning geldt voor de in de erkenning genoemde werkzaamheden, producten dan wel categorieën onderdelen, waarvoor de houder de in artikel 33, eerste lid, bedoelde bevoegdheden heeft. Art. 33 [Bevoegdheden en verplichtingen m.b.t. erkenning] 1. De houder van een erkenning als bedoeld in artikel 32, is bevoegd tot: a. de werkzaamheden die zijn opgenomen in de erkenning, en b. de afgifte van een certificaat van vrijgave dan wel een certificaat van vrijgave voor gebruik ten aanzien van het bepaalde onder a.
Art. 45 [Regels voor lieren en slepen] Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven met betrekking tot startinrichtingen voor luchtvaartuigen zonder voortstuwingsinrichtingen.
30
11 Regeling onderhoud luchtvaartuigen Art 2 [Onderhoudsprogramma] 1. De houder van een luchtvaartuig is er voor verantwoordelijk dat een bij dat luchtvaartuig behorend onderhoudsprogramma wordt opgesteld, bijgehouden en bij uitvoering van onderhoud wordt gebruikt. 2. Een onderhoudsprogramma omvat tenminste de volgende aspecten: inspectieperiodes, inspectiestaten, bedrijfsgegevens, de van toepassing zijnde aanwijzingen van de minister en aanvullende onderhoudsinformatie. 3. Onderhoudsprogramma's worden opgesteld en bijgehouden volgens de meest recente aanbevelingen van de houder van het goedgekeurde ontwerp van het luchtvaartuig. 7 Aanwijzingen van de minister in de vorm van onderhoudsaanwijzingen en bijzondere luchtwaardigheidsaanwijzingen worden tijdig verwerkt in het onderhoudsprogramma. Art 5. [Beheer onderhoudsprogramma] 1. Het onderhoudsprogramma wordt beheerd door of namens de houder van het luchtvaartuig. 2. Het onderhoudsprogramma wordt op verzoek zo spoedig mogelijk toegezonden aan de minister. Art 7. [Uitvoering onderhoud] 1. Met betrekking tot het onderhoud van een luchtvaartuig is de houder verplicht ervoor te zorgen, dat de minister op zijn verzoek wordt ingelicht omtrent het tijdstip, waarop met het onderhoud dan wel met bepaalde daartoe behorende werkzaamheden zal worden aangevangen. 2. Het onderhoud van een micro light aeroplane mag worden uitgevoerd door of onder toezicht van de houder van het vliegtuig. 3. Het onderhoud van een amateurbouwluchtvaartuig mag worden uitgevoerd door of onder toezicht van de houder van het luchtvaartuig, met uitzondering van het onderhoud aan de verplichte instrumenten, radio's en transponders. 4. Met uitzondering van het gestelde in het tweede en derde lid geldt dat klein onderhoud wordt uitgevoerd door of onder toezicht van een daartoe bevoegde onderhoudstechnicus of door of onder toezicht van een daartoe geschikte erkenninghouder en dat groot onderhoud wordt uitgevoerd door of onder toezicht van een daartoe geschikte erkenninghouder. 7. Aan het bepaalde in het zesde lid wordt voldaan, indien het onderhoud wordt verricht door een houder van een daartoe strekkende erkenning. Art 8. [Onderhoud in het buitenland] 1. Luchtvaartuigen en onderdelen daarvan mogen buiten Nederland worden onderhouden door onderhoudsbedrijven, erkend of geaccepteerd overeenkomstig de geldende JAA-procedures. Art.9. [Certificaat van vrijgave voor gebruik en onderhoudsverklaring] 1. Alvorens na het verrichten van onderhoud het luchtvaartuig of onderdeel daarvan weer in gebruik wordt genomen, wordt een certificaat van vrijgave of een certificaat van vrijgave voor gebruik opgesteld: a. waarin de bevindingen en de verrichte werkzaamheden bij het onderhoud worden vastgelegd; b. waarin verklaard wordt dat bij het onderhoud is gehandeld overeenkomstig de krachtens deze regeling gegeven aanwijzingen, en c. dat is ondertekend door de persoon, de onderhoudstechnicus, of door de erkenninghouder, dan wel door het certificeringspersoneel van die erkenninghouder door wie of onder wiens toezicht de werkzaamheden krachtens artikel 7 van deze regeling zijn verricht. 2. Alvorens na het verrichten van onderhoud het luchtvaartuig weer in gebruik wordt genomen, wordt onder verantwoording van de houder van het luchtvaartuig, een verklaring, verder aangeduid met onderhoudsverklaring, opgesteld waarin is opgenomen wanneer het eerstvolgende geplande onderhoud dient te worden uitgevoerd. Als een onderhoudsverklaring wordt gezien: c. het Journaal, de kolom `uren "over" tot eerstvolgende onderhoudsbeurt' tezamen met een vermelding van de datum waarop het eerstvolgende onderhoud dat middels kalendertijd wordt bepaald in de kolom `opmerkingen'. 3. Zowel de inhoud als de vorm van de onder het eerste en tweede lid bedoelde certificaten en verklaringen zijn in overeenstemming met nadere aanwijzingen, voor zover die door de minister zijn gegeven.
31
11 Regeling onderhoud luchtvaartuigen Art 10 [Technische administratie luchtvaartuig en onderdelen] 1. De houder van een luchtvaartuig is tijdens de geldigheidsduur van het voor dat luchtvaartuig afgegeven BvL verplicht een technische administratie te voeren ten aanzien van het luchtvaartuig en van de volgende onderdelen daarvan: a. voortstuwingsinrichtingen; b. luchtschroeven; c. uitwisselbare en tijdgelimiteerde onderdelen. 2-[3]. In de technische administratie van een luchtvaartuig [en van onderdelen van luchtvaartuigen] zijn de onderhoudsverklaringen, de certificaten van vrijgave of de certificaten van vrijgave voor gebruik alsmede de onderliggende documenten betreffende de aan het luchtvaartuig [aan het onderdeel] verrichte werkzaamheden, opgenomen. Deze documenten bevatten, met vermelding van de data, ten minste de gegevens met betrekking tot: [a] de inschrijvingskenmerken van het luchtvaartuig, waarin het onderdeel ingebouwd is, of is geweest; a.[b] het aantal vlieguren, of cycli, zodanig dat hieruit blijkt hoe lang het luchtvaartuig heeft gevlogen [het onderdeel in bedrijf geweest is] sinds de bouw en sinds het laatste periodieke onderhoud; b.[c] de technische storingen, de opgelopen schade en de proefvluchten, en c.[d] het onderhoud dat het luchtvaartuig [het onderdeel] heeft ondergaan. 4. De gegevens worden beveiligd vastgelegd en mogen niet worden uitgewist, verwijderd of onleesbaar worden gemaakt. De gegevens zijn volledig, duidelijk leesbaar en begrijpelijk. 5. De technische administratie van luchtvaartuigen en van de onderdelen van luchtvaartuigen wordt gevoerd op aanwijzingen van de minister in daartoe bestemde boeken, op daartoe bestemde formulieren of in het daarvoor bestemde techlog systeem. 6. Op de boeken, formulieren en andere bescheiden moeten ten minste de benaming, de typeaanduiding, het serienummer en de naam van de fabrikant van het luchtvaartuig of het onderdeel worden vermeld. 7. Volgboeken en volgkaarten, die ter voortzetting van de reeks aantekeningen worden gebruikt, moeten zijn voorzien van een volgnummer. De bladzijden van de boeken moeten doorlopend genummerd zijn. Art 11 [Termijnen voor het bewaren van de technische administratie] 1. Tenzij de minister een andere termijn heeft vastgesteld, wordt de technische administratie onder verantwoordelijkheid van de houder van het luchtvaartuig gedurende de hieronder aangegeven termijnen bewaard: a. m.b.t het onderhoud anders dan revisie, wijzigingen of belangrijke herstellingen: twee jaar; b. m.b.t. revisies:zo lang, dat de aantekeningen van voorlaatste en laatste revisie beschikbaar zijn; c. m.b.t. tot wijzigingen en belangrijke herstellingen: tot één jaar is verstreken, nadat het luchtvaartuig in het luchtvaartuigregister is doorgehaald; d. m.b.t onderdelen met beperkte levensduur: totdat één jaar is verstreken na de vervanging van het betreffende onderdeel. 2. De in het vorige lid, onder a, b en d gestelde verplichtingen blijven slechts één jaar van kracht, nadat het luchtvaartuig in het luchtvaartuigregister is doorgehaald. Art 12 [Ter beschikking stellen en melding van defecten en gebreken] 1. De houder van een luchtvaartuig is tijdens de geldigheidsduur van het voor dat luchtvaartuig afgegeven bewijs van luchtwaardigheid verplicht op een door de minister gedaan verzoek het luchtvaartuig voor een onderzoek naar de luchtwaardigheid ter beschikking te stellen op een nader door de minister te bepalen tijdstip en plaats, waarbij zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met de belangen van de houder. Art 12 [Melding van defecten en gebreken] De houder van een luchtvaartuig dient de bekende en vermoede gebreken van het luchtvaartuig alsmede defecten en beschadigingen, die zijn opgetreden of ontdekt in installaties of onderdelen van het luchtvaartuig en de luchtwaardigheid nadelig beïnvloeden, schriftelijk en zo snel mogelijk maar ten minste binnen 72 uur na de waarneming aan de minister te melden. Art 14 [Wijzigingen van luchtvaartuigen] 1. Wijzigingen van luchtvaartuigen behoeven de instemming van de minister.
32
12 Technische voorschriften voor lieren, sleepauto’s en sleepkabels Art 2 [Eisen waaraan de lier moet voldoen] 1. Een lier moet omvatten: (a) een liermechanisme, omvattende de krachtbron, de kabeltrommel en het overbrengingsmechanisme tussen de krachtbron en de kabeltrommel; (b) een inrichting voor het doorsnijden of kappen van de kabel, hierna te noemen “kapinrichting”; (c) een inrichting voor het geleiden van de kabel naar de kabeltrommel, hierna te noemen “kabelgeleiding”; (d) instrumenten voor controle van de goede werking van de krachtbron en voor controle van het lierproces; (e) afschermende delen, welke het bedieningspersoneel beschermen tegen mogelijke gevaren, welke aan het verblijf op of nabij de lier zijn verbonden; (f) een inrichting, waarmede verhinderd wordt, dat de lier tijdens het gebruik zodanig van stand verandert, dat daardoor de veiligheid in gevaar wordt gebracht. Art 3 [Liermechanisme] 1. Het remvermogen van de krachtbron moet voor het lieren van een zweefvliegtuig met een zitplaats ten minste 60 pk en voor het lieren van een zweefvliegtuig met twee zitplaatsen tenminste 90 pk bedragen. Dit vermogen moet geleverd worden in het gebied van de toerentallen, welk bij het lieren worden gebruikt; 6. Bij een windsnelheid van 0 m/sec moet met elk type zweefvliegtuig, waarvoor de lier bestemd is, een kabelsnelheid kunnen worden bereikt van tenminste 1,2 maal de minimale vliegsnelheid van het zweefvliegtuig. Art 4 [Kapinrichting] 1. De kapinrichting moet geschikt zijn voor de te gebruiken lierkabel, hetgeen moet worden aangetoond met de volgende proeven: Met de kapinrichting worden 5 achtereenvolgende snijproeven genomen. Bij elke snijproef moet een proefstuk, als hieronder omschreven, geheel worden doorgesneden, terwijl steeds dezelfde gedeelten van de snijdende delen met het proefstuk in aanraking zijn. Het proefstuk moet bestaan uit 3 tegen elkaar liggende kabels met een diameter gelijk aan: (a) 4 mm, indien de diameter van de te gebruiken lierkabel 4 mm of minder bedraagt, of (b) de diameter van de te gebruiken lierkabel indien deze meer dan 4 mm bedraagt. Het materiaal van het proefstuk moet gelijk zijn of gelijkwaardig zijn aan het materiaal, waaruit de kabel is vervaardigd. 6. Na afloop van de proeven mag geen onderdeel enige blijvende vervorming te zien geven en mogen de snijdende delen geen noemenswaardige slijtage vertonen Art 5 [Kabelgeleiding] 1. De kabelgeleiding moet zodanig zijn geconstrueerd, dat (a) de kabel niet in aanraking kan komen met delen van de lier die daar niet voor bestemd zijn; (b) de kabel niet beklemd kan raken; (c) de kabel zich bij een doelmatige opstelling van de lier met het vrije uiteinde onbelemmerd kan bewegen van een nader omschreven viervlakshoek. 2. Draaiende delen van de kabelgeleiding moeten onder alle omstandigheden gemakkelijk en zonder slingering kunnen draaien. 4. Het regelmatig verdelen van de kabel op de kabeltrommel op de kabeltrommel tijdens het lieren moet op zodanige wijze geschieden dat de lierman hiermee geen bemoeienis heeft. Art 16 [Lierkabel] 2. De lierkabel, welke wordt gebruikt voor de opstijging met behulp van een lier, moet omvatten: (a) een kabel van zodanige lengte dat bij een windsnelheid van 0 m/s het zweefvliegtuig bij normaal bedrijf tenminste een hoogte van 250 m kan bereiken; (b) een breukstuk van de voorgeschreven nominale sterkte; (c) een ring ter bevestiging van de kabel aan het zweefvliegtuig; Het gebruik van een kabelvalscherm, dat dient om de valsnelheid van de lierkabel te verkleinen, wordt aanbevolen.
33
12 Technische voorschriften voor lieren, sleepauto’s en sleepkabels 4. Alle onderdelen van de lierkabel, met uitzondering van het breukstuk, moeten een trekkracht kunnen opnemen, welke tenminste 1,5 maal de nominale sterkte van het breukstuk bedraagt. Voorts moeten de ring en de breukstukhouder zonder blijvende vervorming een trekkracht kunnen opnemen, welke 1,5 maal de nominale sterkte van het breukstuk bedraagt. 5. Delen van de lierkabel welke door geregeld optredende breuk of andere tekenen van verval bewijzen niet meer de in het vorige punt vereiste sterkte te bezitten, moeten worden vervangen. Afzonderlijke stukken van lierkabels moeten aan elkaar verbonden worden door middel van deugdelijke splitsen of klemmen. Bij gebruik van klemmen moeten tenminste twee klemmen worden aangebracht. In enig deel met een lengte van 100 m van de lierkabel, mogen zich niet meer dan twee van bovengenoemde verbindingen bevinden. 7. Alle verbindingselementen van de lierkabel, zoals harpsluitingen en karabijnhaken, moeten voldoende bedrijfszeker zijn zodat deze tijdens het lieren niet kunnen losraken. Art 17 [Breukstuk]
17
1. Het breukstuk en de houder waarin het moet zijn opgenomen, moeten deugdelijk en van een door de Minister van Verkeer en Waterstaat toegelaten type zijn. 2. Het breukstuk waarvan de nominale sterkte in het vlieghandboek is vermeld, moet met een kleur en ingeslagen merk duidelijk zijn gemerkt. Art 18 [Bevestigingsring] De ring, waarmede de kabel aan het zweefvliegtuig wordt bevestigd, moet zodanig zijn dat (a) de ring goed pas om de haak, waaraan hij bevestigd moet worden; (b) de haak zonder enige moeilijkheden ontkoppeld kan worden, in dien de ring om de haak is geslagen; (c) de ring onmiddellijk na het ontkoppelen zonder enige moeilijkheid van de haak loskomt. Art 19 [Kabelvalscherm] 7 Het kabelvalscherm moet zodanig uitgevoerd zijn dat (a) het zich tijdens de opstijging niet kan openen; (b) het voldoende sterkte bezit om de daarop uitgeoefende krachten te kunnen opnemen; (c) de middellijn in geopende toestand niet groter is dan 200 cm. (d) de afstand tussen de ontkoppelhaak van het zweefvliegtuig en enig deel van het kabelvalscherm moet tenminste 30 m bedragen, indien de lierkabel aan het zweefvliegtuig is bevestigd en de kabel zich in gestrekte toestand bevindt. Art 20 [Zwaailicht] Lieren moeten zijn uitgerust met een geel zwaailicht, hetwelk via het motorcontact dusdanig aangesloten moet zijn, dat het licht in werking is gedurende de tijd dat de liermotor loopt. Het licht moet ten minste op een afstand van 1500 m zichtbaar zijn. 17
In AIC-B 07/06 [Zie Bijlage D- I] is de volgende lijst van goedgekeurde breukstukken weergegeven: Kleur Zwart Bruin Rood Blauw Wit Geel Groen
Merk 1 / TD10 2 / TD85 3./ TD75 4 / TD60 5 / TD50 6 / TD40 7 / TD30
Sterkte 10000 N 8500 N 7500 N 6000 N 5000 N 4000 N 3000 N
34
(1000 kg) (850 kg) (750 kg) (600 kg) (500 kg) (400 kg) (300 kg)
13 Regeling onderhoud lieren 2001 Art. 1 [Liertechnicus] In deze regeling wordt verstaan onder liertechnicus: een persoon die bevoegd is een lier te onderhouden. Art. 2 [Uitvoering onderhoud] De eigenaar of houder van een lier is verplicht ervoor te zorgen dat het onderhoud, de revisie en de herstelling van de lier zodanig wordt uitgevoerd dat de deugdelijkheid van de lier is gewaarborgd, met inachtneming van het gestelde in deze regeling. Art. 3 [Verplichtingen eigenaar] De eigenaar of houder is verplicht: a. ervoor te zorgen dat het onderhoud wordt uitgevoerd volgens een onderhoudsprogramma waarmee de Minister van Verkeer en Waterstaat heeft ingestemd. In dit onderhoudsprogramma zijn ten minste opgenomen: 1. de uit te voeren onderhoudswerkzaamheden, waaronder de dagelijkse inspectie; 2. de tijds- of bedrijfsurenintervallen waarop deze werkzaamheden worden uitgevoerd; 3. aanwijzingen betreffende revisie en herstelling van aanzienlijke schade. Het onderhoudsprogramma is opgesteld volgens de aanwijzingen van de fabrikant van de lier, voor zover deze beschikbaar zijn; b.
het onderhoudsprogramma te laten uitvoeren door of onder toezicht van een liertechnicus; de 18 dagelijkse inspectie kan worden uitgevoerd door een houder van een geldig RPL(G) met de bevoegdverklaring RFI(G) of een door de liertechnicus schriftelijk daartoe gemachtigde houder van een geldig RPL(G);
c. ervoor te zorgen dat de verrichte werkzaamheden aan de lier en de bevindingen daarbij, schriftelijk worden vastgelegd en ondertekend door een liertechnicus; voor de dagelijkse inspectie kan dit de houder van een geldig RPL(G) met de bevoegdverklaring RFI(G) zijn, of een door de liertechnicus schriftelijk daartoe gemachtigde houder van een geldig RPL(G). Art. 4 [Aanwijzing liertechnicus] 1. De liertechnicus wordt aangewezen door de eigenaar of houder van de lier. 2. Deze aanwijzing behoeft de instemming van de Minister van verkeer en Waterstaat. 3. Deze instemming geldt voor ten hoogste 24 maanden. 4. Deze instemming kan worden verkregen door indiening bij de minister van een verzoek. Het verzoek wordt ingediend door middel van een volledig ingevuld en ondertekend formulier, waarvan exemplaren kosteloos bij de minister verkrijgbaar zijn. 5. Bij de instemming kunnen aanwijzingen of beperkingen worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden door de liertechnicus. Art. 5 [Aanvullende aanwijzingen] De Minister van Verkeer en Waterstaat kan nadere aanwijzingen geven betreffende het onderhoud van lieren.
18
Het voorkomen van een verwijzing naar het niet meer bestaande RPL(G) is het gevolg van het feit, dat het deze verwijzing over het hoofd gezien is bij de aanpassing van de teksten van de “lagere” regelingen aan het afschaffen van het RPL(G) op 01-10-2004
35
13 Regeling voorzieningen sleepvliegen Art 2 [Kunstvluchten en vervoer van personen en goederen] 1. Tijdens vluchten, waarbij een sleep wordt gesleept, mogen geen kunstvluchten worden uitgevoerd en mogen geen andere personen of goederen worden vervoerd, dan voor het uitvoeren van de vlucht noodzakelijk is. 2. In afwijking van hetgeen in het vorige lid en in het vlieghandboek van het sleepvliegtuig is bepaald, mag tijdens vluchten waarbij een éénpersoons zweefvliegtuig wordt gesleept, een persoon die houder is van een vliegbewijs worden vervoerd, aan wie onderricht in het sleepvliegen wordt gegeven, mits de 19 gezagvoerder van het sleepvliegtuig als examinator voor de bevoegdverklaring ’sleepvliegen’ in een vliegbewijs is benoemd. Indien het slepen geschiedt met een sleepvliegtuig waarmede tweepersoons zweefvliegtuigen bij een beperkte startmassa mogen worden gesleept, is de beperking van maximaal toegelaten startmassa bij het slepen van éénpersoons zweefvliegtuigen niet van toepassing. Art 4 [Sleepkabels] 1. De sleepkabel voor het slepen van een zweefvliegtuig moet omvatten: a. een kabel, vervaardigd van nylon of van materiaal met overeenkomstige eigenschappen en van een zodanige lengte, dat aan de krachtens artikel 5 van het Besluit Luchtwaardigheid gestelde eisen ten aanzien van bestuurbaarheid en stabiliteit van het sleepvliegtuig wordt voldaan; b. een breukstuk als bedoeld in artikel 5, aangebracht zo dicht mogelijk bij de sleephaak van het zweefvliegtuig en van een nominale sterkte als vermeld in het vlieghandboek van het zweefvliegtuig, welke de maximaal toegelaten waarde als vermeld in de sleepbijlage van het vlieghandboek van het sleepvliegtuig niet mag overschrijden; c. gladde ringen, passend om de sleephaken van het zweefvliegtuig en het sleepvliegtuig. Deze ringen mogen het ontkoppelen niet belemmeren. 4. Alle onderdelen van de sleepkabel, met uitzondering van het breukstuk, moeten een trekkracht kunnen opnemen, welke tenminste 1,5 maal de nominale sterkte van het breukstuk bedraagt en zonder blijvende vervorming een trekkracht kunnen opnemen, welke tenminste 1,15 maal de nominale sterkte van het breukstuk bedraagt. 5. Alle verbindingselementen moeten zodanig zijn geconstrueerd, dat zij tijdens het slepen niet kunnen losraken. Art 5 [Breukstukken] 1. Het breukstuk en de houder waarin het moet zijn opgenomen, moeten deugdelijk en van een door de minister toegelaten type zijn. De deugdelijkheid van de breukstukken kan worden aangetoond door 5 exemplaren van de betrokken productieserie als volgt te beproeven: a. het breukstuk mag niet een meetbare, blijvende vormverandering hebben ondergaan, nadat het breukstuk gedurende 5 minuten is belast met een trekkracht van 0,85 maal de nominale sterkte; b. de breuksterkte van het breukstuk mag niet groter zijn dan 1,07 maal en niet kleiner dan 0,93 maal de nominale sterkte. 2. Het breukstuk, waarvan de nominale sterkte in de sleepbijlage van het vlieghandboek is vermeld, moet met een of meer kleuren en een ingeslagen merk duidelijk zijn gemerkt. Art 6 [Gebruik van buitenlandse vliegtuigen] De gezagvoerder van een buitenlands geregistreerd sleepvliegtuig is verplicht een verklaring van de minister mee te voeren waaruit blijkt dat het slepen met bedoeld vliegtuig is toegestaan. Aan deze toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden.
19
Voor het voorkomen van een verwijzing naar een bevoegdverklaring ‘sleepvliegen’,die net als het RPL(G) in 2004 werd afgeschaft geldt een soortgelijke opmerking als eerder weergegeven in voetnoot 18 op de pagina hiervoor.
36
BIJLAGEN DEEL I
37
Bijlage A- I : Enkele (ICAO) Chicago Convention en Annex 1 (= Personnel Licensing) Licensing) artikelen Chicago Convention on International Civil Aviation Articles Art 1: Sovereignty The contracting States recognize that every State has complete and exclusive sovereignty over the airspace above its territory. Art 2: Territory For the purposes of this Convention the territory of a State shall be deemed to be the land areas and territorial waters adjacent thereto under the sovereignty, suzerainty, protection or mandate of such State. Art 3: Civil and state aircraft (a) This Convention shall be applicable only to civil aircraft, and shall not be applicable to state aircraft. (b) Aircraft used in military, customs and police services shall be deemed to be state aircraft. (c) No state aircraft of a contracting State shall fly over the territory of another State or land thereon without authorization by special agreement or otherwise, and in accordance with the terms thereof. (d) The contracting States undertake, when issuing regulations for their state aircraft, that they will have due regard for the safety of navigation of civil aircraft. Art 4: Misuse of civil aviation Each contracting State agrees not to use civil aviation for any purpose inconsistent with the aims of this Convention. Art 5: Right of non-scheduled flight Each contracting State agrees that all aircraft of the other contracting States, being aircraft not engaged in scheduled international air services shall have the right, subject to the observance of the terms of this Convention, to make flights into or in transit non-stop across its territory and to make stops for non-traffic purposes without the necessity of obtaining prior permission, and subject to the right of the State flown over to require landing. Each contracting State nevertheless reserves the right, for reasons of safety of flight, to require aircraft desiring to proceed over regions which are inaccessible or without adequate air navigation facilities to follow prescribed routes, or to obtain special permission for such flights. Such aircraft, if engaged in the carriage of passengers, cargo, or mail for remuneration or hire on other than scheduled international air services, shall also, subject to the provisions of Article 7, have the privilege of taking on or discharging passengers, cargo, mail, subject to the right of any State where such embarkation or discharge takes place to impose such regulations, conditions or limitations at it may consider desirable. Art. 12:Rules of the air Each contracting State undertakes to adopt measures to insure that every aircraft flying over or maneuvering within its territory and that every aircraft carrying its nationality mark, wherever such aircraft may be, shall comply with the rules and regulations relating to the flight and maneuver of aircraft there in force. Each contracting State undertakes to keep its own regulations in these respects uniform, to the greatest possible extent, with those established from time to time under this Convention. Over the high seas, the rules in force shall be those established under this Convention. Each contracting State undertakes to insure the prosecution of all persons violating the regulations applicable Art. 28 :Air navigation facilities and standard systems Each contracting State undertakes, so far as it may find practicable, to: (a) Provide, in its territory, airports, radio services, meteorological services and other air navigation facilities to facilitate international air navigation, in accordance with the standards and practices recommended or established from time to time, pursuant to this Convention; (b) Adopt and put into operation the appropriate standard systems of communications procedure, codes, markings, signals, lighting and other operational practices and rules which may be recommended or established from time to time, pursuant to this Convention; (c) Collaborate in international measures to secure the publication of aeronautical maps and charts in accordance with standards which may be recommended or established from time to time, pursuant to this Convention..
38
Bijlage A- I : Enkele (ICAO) Chicago Convention en Annex 1 (= Personnel Licensing) Licensing) artikelen Art. 29: Documents carried in aircraft Every aircraft of a contracting State, engaged in international navigation, shall carry the following documents in conformity with the conditions prescribed in this Convention: (a) Its certificate of registration; (b) Its certificate of airworthiness; (c) The appropriate licenses for each member of the crew; (d) Its journey log book; (e) If it is equipped with radio apparatus, the aircraft radio station license; (f ) If it carries passengers, a list of their names and places of embarkation and destination; (g) If it carries cargo, a manifest and detailed declarations of the cargo. Art.31: Certificates of airworthiness Every aircraft engaged in international navigation shall be provided with a certificate of airworthiness issued or rendered valid by the State in which it is registered. Art.32: Licenses of personnel (a) The pilot of every aircraft and the other members of the operating crew of every aircraft engaged in international navigation shall be provided with certificates of competency and licenses issued or rendered valid by the State in which the aircraft is registered. (b) Each contracting State reserves the right to refuse to recognize, for the purpose of flight above its own territory, certificates of competency and licenses granted to any of its nationals by another contracting State. Art.33: Recognition of certificates and licenses Certificates of airworthiness and certificates of competency and licenses issued or rendered valid by the contracting State in which the aircraft is registered, shall be recognized as valid by the other contracting States, provided that the requirements under which such certificates or licenses were issued or rendered valid are equal to or above the minimum standards which may be established from time to time pursuant to this Convention. Art. 37:Adoption of international standards and procedures Each contracting State undertakes to collaborate in securing the highest practicable degree of uniformity in regulations, standards, procedures, and organization in relation to aircraft, personnel, airways and auxiliary services in all matters in which such uniformity will facilitate and improve air navigation. To this end the International Civil Aviation Organization shall adopt and amend from time to time, as may be necessary, international standards and recommended practices and procedures dealing with: (a) Communications systems and air navigation aids, including ground marking; (b) Characteristics of airports and landing areas; (c) Rules of the air and air traffic control practices; (d) Licensing of operating and mechanical personnel; (e) Airworthiness of aircraft; (f) Registration and identification of aircraft; (g) Collection and exchange of meteorological information; (h) Log books; (i) Aeronautical maps and charts; (j) Customs and immigration procedures; (k) Aircraft in distress and investigation of accidents;and such other matters concerned with the safety, regularity, and efficiency of air navigation as may from time to time appear appropriate. Art. 38: Departures from international standards and procedures(first part) Any State which finds it impracticable to comply in all respects with any such international standards or procedure, or to bring its own regulations or practices into full accord with any international standard or procedure after amendment of the latter, or which deems it necessary to adopt regulations or practices differing in any particular respect from those established by an international standard, shall give immediate notification to the International Civil Aviation Organization of the differences between its own practice and that established by the international standard.
39
Bijlage A- I : Enkele (ICAO) Chicago Convention en Annex 1 (= Personnel Licensing) Licensing) artikelen Annex 1 : Personnel Licensing : International Standards and Recommended Practices 1.1 Definitions When the following terms are used in the Standards and Recommended Practices for Personnel Licensing, they have the following meanings: Licensing Authority. The Authority designated by a Contracting State as responsible for the licensing of personnel. Note.— In the provisions of this Annex, the Licensing Authority is deemed to have been given the following responsibilities by the Contracting State: (a)assessment of an applicant’s qualifications to hold a licence or rating; (b) issue and endorsement of licences and ratings; (c)designation and authorization of approved persons; (d)approval of training courses; (e) approval of the use of synthetic flight trainers and authorization for their use in gaining the experience or in demonstrating the skill required for the issue of a licence or rating; and (f)validation of licences issued by other Contracting States. Medical Assessment. The evidence issued by a Contracting State that the licence holder meets specific requirements of medical fitness. It is issued following an evaluation by the Licensing Authority of the report submitted by the designated medical examiner who conducted the examination of the applicant for the licence. Rendering (a licence) valid. The action taken by a Contracting State, as an alternative to issuing its own licence, in accepting a licence issued by any other Contracting State as the equivalent of its own licence.
1.2
General rules concerning licences
1.2.1 Authority to act as a flight crew member A person shall not act as a flight crew member of an aircraft unless a valid licence is held showing compliance with the specifications of this Annex and appropriate to the duties to be performed by that person. The licence shall have been issued by the State of Registry of that aircraft or by any other Contracting State and rendered valid by the State of Registry of that aircraft. Note.— Article 29 of the Convention on International Civil Aviation requires that the flight crew members carry their appropriate licences on board every aircraft engaged in international air navigation. 1.2.2 Method of rendering a licence valid 1.2.2.1 When a Contracting State renders valid a licence issued by another Contracting State, as an alternative to the issuance of its own licence, it shall establish validity by suitable authorization to be carried with the former licence accepting it as the equivalent of the latter. The validity of the authorization shall not extend beyond the period of validity of the licence. Note.— This provision is not intended to preclude the State that issued the licence from extending, by a suitable notification, the period of validity of the licence without necessarily requiring either the physical return of the licence or the appearance of the licence holder before the authorities of that State. 1.2.2.2 Recommendation.— A pilot licence issued by a Contracting State should be rendered valid by other Contracting States for use in private flights. Note.— Contracting States which, without formality, render valid a licence issued by another Contracting State for use in private flights are encouraged to notify this facility in their Aeronautical Information Publications. 1.2.5 Validity of licences 1.2.5.1 A Contracting State, having issued a licence, shall ensure that the privileges granted by that licence, or by related ratings, are not exercised unless the holder maintains competency and meets the requirements for recent experience established by that State. 1.2.5.1.1 A Contracting State, having issued a licence, shall ensure that other Contracting States are enabled to be satisfied as to the validity of the licence.
40
Bijlage A- I : Enkele (ICAO) Chicago Convention en Annex 1 (= Personnel Licensing) Licensing) artikelen 2.12 2.12.1
Glider pilot licence Requirements for the issue of the licence
2.12.1.1 Age The applicant shall be not less than 16 years of age. 2.12.1.2 Knowledge The applicant shall have demonstrated a level of knowledge appropriate to the privileges granted to the holder of a glider pilot licence, in at least the following subjects: Air law a) rules and regulations relevant to the holder of a glider pilot licence; rules of the air; appropriate air traffic services practices and procedures; Aircraft general knowledge b) principles of operation of glider systems and instruments; c) operating limitations of gliders; relevant operational information from the flight manual or other appropriate document; Flight performance and planning d) effects of loading and mass distribution on flight characteristics; mass and balance considerations; e) use and practical application of launching, landing and other performance data;f)pre-flight and enroute flight planning appropriate to operations under VFR; appropriate air traffic services procedures; altimeter setting procedures; operations in areas of high-density traffic; Human performance g) human performance relevant to the glider pilot; Note.— Guidance material to design training programmes on human performance can be found in the Human Factors Training Manual (Doc 9683). Meteorology h) application of elementary aeronautical meteorology; use of, and procedures for obtaining, meteorological information; altimetry; Navigation i) practical aspects of air navigation and dead-reckoning techniques; use of aeronautical charts; Operational procedures j) use of aeronautical documentation such as AIP, NOTAM, aeronautical codes and abbreviations; k) different launch methods and associated procedures; l) appropriate precautionary and emergency procedures, including action to be taken to avoid hazardous weather and wake turbulence and other operating hazards; Principles of flight m) principles of flight relating to gliders. 2.12.1.2.1 Recommendation.— The applicant should have demonstrated a level of knowledge appropriate to the privileges to be granted to the holder of a glider pilot licence, in radiotelephony procedures and phraseology as appropriate to VFR operations and on action to be taken in case of communication failure. 2.12.1.3 Experience 2.12.1.3.1 The applicant shall have completed not less than six hours of flight time as a pilot of gliders including two hours’ solo flight time during which not less than 20 launches and landings have been performed. 2.12.1.3.1.1 When the applicant has flight time as a pilot of aeroplanes, the Licensing Authority shall determine whether such experience is acceptable and, if so, the extent to which the flight time requirements of 2.12.1.3.1 can be reduced accordingly. 2.12.1.3.2 The applicant shall have gained, under appropriate supervision, operational experience in gliders in at least the following areas: a) pre-flight operations, including glider assembly and inspection; b) techniques and procedures for the launching method used, including appropriate airspeed limitations, emergency procedures and signals used; c) traffic pattern operations, collision avoidance precautions and procedures; d) control of the glider by external visual reference; e) flight throughout the flight envelope; f) recognition of, and recovery from, incipient and full stalls and spiral dives; g) normal and cross-wind launches, approaches and landings; h) cross-country flying using visual reference and dead reckoning; i) emergency procedures
41
Bijlage A- I : Enkele (ICAO) Chicago Convention en Annex 1 (= Personnel Licensing) Licensing) artikelen 2.12.1.4 Skill The applicant shall have demonstrated the ability to perform as pilot-in-command of a glider, the procedures and manoeuvres described in 2.12.1.3.2 with a degree of competency appropriate to the privileges granted to the holder of a glider pilot licence, and to: a) operate the glider within its limitations; b) complete all manoeuvres with smoothness and accuracy; c) exercise good judgement and airmanship; d) apply aeronautical knowledge; and e) maintain control of the glider at all times in a manner such that the successful outcome of a procedure or manoeuvre is never seriously in doubt. 2.12.1.5 Medical fitness The applicant shall hold a current Class 2 Medical Assessment. 2.12.2 Privileges of the holder of the licence and the conditions to be observed in exercising such privileges 2.12.2.1 Subject to compliance with the requirements specified in 1.2.5, 1.2.6 and 2.1, the privileges of the holder of a glider pilot licence shall be to act as pilot-in-command of any glider provided the licence holder has operational experience in the launching method used. 2.12.2.2 Recommendation.— If passengers are to be carried, the licence holder should have completed not less than 10 hours of flight time as a pilot of gliders.
42
Bijlage B - I : AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
43
Bijlage B - I : AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
44
Bijlage B - I : AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
45
Bijlage B - I : AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
46
Bijlage B - I : AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
NB: Sinds begin 2005 moeten voorvallen met luchtvaartuigen worden gemeld aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in Den Haag, die de taken van RvTV heeft overgenomen. Het meldnummer is nu: 0800-6353 688 (0800-MELD-OVV)
47
Bijlage B - I : AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
48
Bijlage B - I : AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
49
Bijlage B - I : AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
50
AANTEKENINGEN
Wettelijke
Voorschriften voor het
Zweefvliegen DEEL II REGELGEVING VOOR HET VLIEGEN IN HET NEDERLANDSE LUCHTRUIM DEEL III OEFENVRAGEN VOOR HET EXAMEN VOORSCHRIFTEN
Tekst:
Jan de Jong (GiLC) Oefenvragen en incidentele adviezen:
Jan de Hulster (ACvZ) Originele vormgeving:
Joeri Bierings (EACzc)
Juli 2007
Inhoud
DEEL II
REGELGEVING VOOR HET VLIEGEN IN HET NEDERLANDSE LUCHTRUIM
15. Luchtverkeersreglement (LVR) .................................................................................................................53 16. Regeling seinen luchtvaart........................................................................................................................58 17. Het Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR)...........................................................................................60
Bijlagen Deel II A-II
ICAO-ATS-luchtruim classificatie............................................................................................................67
B-II
Horizontale en verticale indeling van het Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR) ..............................69
C-II-1 VFG Nederland: Inhoudsopgave (GEN 0.1 (3.1)) ................................................................................73 C-II-2 VFG Nederland: Verboden gebieden, beperkings- en gevarengebieden (ENR 6.5.1) .........................75 C-II-3 VFG Nederland: Luchtsporten en Recreatieactiviteiten (ENR 5-5 1-6.1) .............................................76 D-II
AIC-B-, AIC-V- en MAL-voorbeelden………………………………………………….............……………..80
52
15 Luchtverkeersreglement (LVR)
HFDST I : ALGEMENE BEPALINGEN HFDST II: LUCHTVERKEERSDIENSTVERLENING Art 3 [Classificatie van luchtverkeerdienstverleningsgebieden] 1 Onze Minister stelt voor elk luchtverkeersdienstverleningsgebied de luchtverkeersdienstverleningsklasse vast (zie voor details deze syllabus Sectie 13: Luchtruimtestructuur :ICAO-ATS-Airspace classification). Art 4 [ Luchtverkeersleiding] 1 Luchtverkeersleiding wordt gegeven aan de volgende vluchten: (a) alle IFR-vluchten in luchtverkeerdienstverleningsgebieden klasse A, B, C, D en E (b) alle VFR-vluchten in luchtverkeerdienstverleningsgebieden klasse B, C, en D (c) alle bijzondere VFR-vluchten (d) het luchtvaartterreinverkeer van een gecontroleerd luchtvaartterrein 2 Luchtverkeersleiding is te onderscheiden in: (a) algemene luchtverkeersleiding t.b.v. gecontroleerde vluchten in algemene luchtverkeersleidinggebieden (b) naderingsluchtverkeersleiding t.b.v. naderend en vertrekkend luchtverkeer van en naar luchtvaartterreinen (c) plaatselijk luchtverkeersleiding t.b.v. luchtvaartterreinverkeer HFDST III : LUCHTVERKEERSREGELS 1. Algemeen Art 11 [Na te komen vliegvoorschriften] 1 Het gebruik van een luchtvaartuig, zowel op het landingsterrein en de platforms als tijdens de vlucht, moet geschieden in overeenstemming met de algemene vliegvoorschriften. 2 Voorts moet de uitvoering van de vlucht van een luchtvaartuig dat zich in de lucht bevindt geschieden in overeenstemming met de zichtvliegvoorschriften of de instrumentvliegvoorschriften.
2 Algemene Vliegvoorschriften ( Art 12 - 41 ) § 1 : Bescherming van personen en zaken Art 12 [Gebruik hoogtemeter en kruishoogtes] Onze Minister geeft regels met betrekking tot het gebruik van de hoogtemeter en het bepalen van kruishoogtes. Art 13 [Verwijderen van voorwerpen of stoffen] 1 Het is verboden voorwerpen of stoffen te verwijderen tijdens de vlucht. 2 Het eerste lid geldt niet ingeval van verwijderen van (a) los fijn zand; (b) water; (c) stoffen ter bevordering of ter bescherming van het milieu dan wel de land- tuin- of bosbouw; (d) voorwerpen waarvan de massa niet meer is dan 200 gram per voorwerp, overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels; (e) voorwerpen en stoffen voor militaire doeleinden of uit militaire luchtvaartuigen; (f) voorwerpen die verband houden met opsporings- en reddingsacties; (g) voorwerpen en stoffen voor politiedoeleinden. 3 De LVNL kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. 4 Vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend.
53
15 Luchtverkeersreglement (LVR)
Art 14. [Slepen] 1 Het is verboden luchtvaartuigen of andere voorwerpen tijdens de vlucht te slepen. 2 Het eerste lid geldt niet ingeval, overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels, voor: (a) vluchten waarbij een zweefvliegtuig wordt gesleept; (b) vluchten waarbij een sleepnet wordt gesleept; (c) vluchten waarbij voor militaire doeleinden worden gesleept. 3 De LVNL kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. 4 Vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Art 15 [Valschermspringen] 1 Het is verboden, behalve in geval van nood, valschermsprongen uit te voeren vanuit een zich in het luchtruim bevindend luchtvaartuig; 2 Het eerste lid geldt niet indien de valschermsprongen worden uitgevoerd overeenkomstig de door onze Minister te stellen regels die de bescherming van het luchtverkeer en van personen en zaken op de grond ten doel hebben; 5 De LVNL kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod; 6 Onze Minister van Defensie kan indien in militair verband gesprongen wordt, vrijstelling of ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod; 7 Vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Art 16 [Kunstvluchten] 1 Het is verboden een vlucht uit te voeren waarbij met opzet bewegingen worden uitgevoerd die een plotselinge verandering in de stand, een abnormale stand of een abnormale verandering in de snelheid van het luchtvaartuig meebrengen. 2 Het eerste lid geldt niet voor: (a) Vluchten met militaire luchtvaartuigen indien de gezagvoerder de door Onze Minister van Defensie vastgestelde regels nakomt; (b) Vluchten onder zichtweersomstandigheden indien de gezagvoerder van het luchtvaartuig verscherpte waakzaamheid betracht met het doel botsingsgevaar tijdig te kunnen onderkennen en de voorgeschreven maatregelen tot het vermijden van botsingen tijdig te kunnen nemen en indien: 1. Op een zodanige horizontale of verticale afstand van gebieden met aaneensluitende bebouwing of mensenverzameling wordt gevlogen dat bij het uitvoeren van de in het eerste lid bedoelde vlucht personen of zaken op het aardoppervlakniet in gevaar kunnen worden gebracht; 2. Het luchtvaartuig niet een voorwerp of ander luchtvaartuig in de lucht sleept of geen valschermspringers naar het afspringpunt brengt. § 2 : Vermijding van botsingen Art 17 [Nabijheid] 1. Het is verboden een ander luchtvaartuig zo dicht te naderen, dat gevaar voor botsing ontstaat. 2. Het is verboden de luchtvaart in gesloten verband uit te oefenen tenzij tussen de gezagvoerders van de betrokken luchtvaartuigen onderling en – bij gecontroleerde vluchten – met de betrokken luchtverkeersleidingdienst. Art 18. [Maatregelen bij uitwijken] 1. Onverminderd de verantwoordelijkheid van een gezagvoerder om die maatregelen te nemen die een botsing kunnen voorkomen, moet een luchtvaartuig, waarvoor moet worden uitgeweken, zijn oorspronkelijke koers en snelheid behouden. 2. Het is verboden, indien voor een ander luchtvaartuig moet worden uitgeweken boven, onder of voor dat luchtvaartuig langs te gaan tenzij daarbij op ruime afstand wordt gebleven en er voor het andere luchtvaartuig geen gevolgen merkbaar zijn van wervelingen veroorzaakt door het uitwijkende luchtvaartuig. Art 19 [Recht vooruit naderen] Wanneer twee luchtvaartuigen elkaar recht vooruit of bijna recht vooruit naderen en gevaar voor botsing bestaat, moet elk van deze luchtvaartuigen zijn koers naar rechts verleggen.
54
15 Luchtverkeersreglement (LVR) Art 20 [Kruisende koersen] 1 Indien twee luchtvaartuigen op dezelfde hoogte of op bijna dezelfde hoogte koersen volgen, die elkaar kruisen, moet het luchtvaartuig, dat het andere luchtvaartuig rechts van zich heeft, voor dit laatste uitwijken. 2 Voorts moeten: (a) vliegtuigen [en ultra-lichte vliegtuigen] uitwijken voor luchtschepen, zweefvliegtuigen, [zeilvliegtuigen] en ballons; (b) luchtschepen uitwijken voor zweefvliegtuigen, [zeilvliegtuigen] en ballons; (c) zweefvliegtuigen en zeilvliegtuigen uitwijken voor ballons; (d) vliegtuigen en luchtschepen uitwijken voor luchtvaartuigen, waarvan wordt gezien dat zij een ander luchtvaartuig of voorwerp slepen. 3 Het eerste lid geldt niet voor een luchtvaartuig dat het in artikel 27 bedoelde [standaard] luchtverkeerscircuit volgt. Art 21 [Inhalen] Onder een luchtvaartuig dat een ander luchtvaartuig inhaalt [d.w.z. een luchtvaartuig dat een ander luchtvaartuig van achteren nadert uit een richting die een hoek maakt van minder dan 70º met het vlak van symmetrie van dit luchtvaartuig], moet - onverschillig of eerstgenoemde stijgt, daalt of zich horizontaal voortbeweegt -uitwijken door zijn koers naar rechts te verleggen. Geen daarop volgende veranderingen van de positie van de beide luchtvaartuigen ten opzichte van elkaar ontslaat het inhalende luchtvaartuig van deze verplichting, totdat het zich op ruime afstand voorbij het andere luchtvaartuig bevindt. Art 22 [Uitwijken voor landend verkeer] Een luchtvaartuig, dat zich in de lucht bevindt of zich voortbeweegt op de grond of op het water, moet uitwijken voor een luchtvaartuig dat bezig is te landen of zich bevindt in de laatste naderingsfase voor de landing. Art 23 [Landen] 1 Wanneer twee of meer luchtvaartuigen tegelijkertijd op een luchtvaartterrein naderen om te landen, moet een zich hoger bevindend luchtvaartuig uitwijken voor een zich lager bevindend luchtvaartuig, met dien verstande, dat het zich lager bevindend vliegtuig deze bepalingen niet mag benutten door een ander luchtvaartuig, dat zich in de laatste naderingsfase voor de landing bevindt, in te halen of daar voorlangs te gaan. 2 In afwijking van het eerste lid dienen vliegtuigen uit te wijken voor zweefvliegtuigen. Art 24 [Noodlanding] Een luchtvaartuig moet uitwijken voor een ander luchtvaartuig dat genoodzaakt is te landen. Art 27 [Verkeer op of in de nabijheid van een luchtvaartterrein] 1 Op een landingsterrein of in de nabijheid van een luchtvaartterrein moet: (a) bijzonder acht worden gegeven op het verkeer, teneinde een botsing te vermijden; (b) het door luchtvaartuigen gevolgde luchtverkeerscircuit worden gevolgd dan wel worden vermeden; (c) op zodanige wijze in het onder (b) bedoelde luchtverkeerscircuit worden ingevoegd dat luchtvaartuigen die dit luchtverkeerscircuit volgen niet worden gehinderd; (d) tijdens het aanvliegen voor een landing en na het opstijgen elke bocht naar links worden gemaakt, tenzij een anders luidende aanwijzing wordt gegeven; (e) tegen de wind in worden geland en opgestegen tenzij een andere richting de voorkeur verdient met het oog op de veiligheid, de baanligging of om luchtverkeertechnische redenen; 2 Het eerste lid onder (b),(d) en (e) geldt niet, indien bij ministeriële regeling nadere regels zijn gegeven voor het verkeer op of in de nabijheid van een of meerdere luchtvaartterreinen; 3 De LVNL kan ontheffing verlenen van het gestelde in het eerste lid onder (b) aan gezagvoerders die deelnemen aan bijzondere luchtverkeersactiviteiten in de nabijheid van een ongecontroleerd luchtvaartterrein; ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend.
55
15 Luchtverkeersreglement (LVR) 3 Zichtvliegvoorschriften (Art 42 - Art 48) Art 42 [Zichtweersomstandigheden] 1 Het is verboden een VFR-vlucht uit te voeren onder zodanige weersomstandigheden dat het vliegzicht en de afstand van het luchtvaartuig tot de wolken kleiner zijn dan de in volgende tabel gegeven waarden 2 Het eerste lid geldt niet indien: (a) Een klaring is verkregen van de betrokken luchtverkeersleidingdienst voor het uitvoeren van een bijzondere VFR-vlucht (b) Bij ministeriële regeling andere waarden zijn vastgesteld (zie opmerkingen * en ** bij tabel)
Zichtminima voor VFR-vluchten in de verschillende ATS-klassen
Hoogteband
ATS klasse
> FL100
BCDEFG
Afstand tot wolken
Vliegzicht Luchtverkeersreglement
Vliegzicht in Amsterdam FIR
8 km
8 km
C
900 m AMSL of > 300 m boven terrein
5 km
BDE
FG
< 900 m AMSL of < 300 m boven terrein
5 km 1500 m horiziontaal 300 m (1000 ft) verticaal
BCDE
FG
Vrij van wolken en met zicht op grond en water
8 km**
5 km
5 km
5 km
5 km
1.5 km
**: Van vrijdag 1600h tot zondag 2300h UTC (tijdens de zomertijdperiode één uur vroeger) en op feestdagen: 5 km (i.p.v. 8 km) in gedeelten met ATS-klasse E.in TMA's Nieuw Milligen A, B, C, D, E, G1 en G2 (Zie Bijlage B-II bij deze syllabus) Opmerking: Deze tabel geeft in de voorlaatste kolom de (internationaal voorgeschreven) waarden voor de minimum afstand tot wolken en het minimale horizontale vliegzicht in de verschillende ATS-klassen, die in het LVR vermeld staan en in de laatste kolom het actueel, door de minister vastgelegde minimale vliegzicht. Art 43 [Zichtweersomstandigheden in plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden] 1. Het is verboden, tijdens een VFR-vlucht, te landen op of op te stijgen van een luchtvaartterrein dat is gelegen in een plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied dan wel het plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied binnen te vliegen, indien: a. de wolkenbasis lager is dan 450 m (1500 voet), of b. het grondzicht minder is dan 5 km. 2. Het eerste lid geldt niet indien bij ministeriële regeling andere waarden zijn vastgesteld. Art 44 [Beperking van VFR-vluchten] 1 Het is verboden, ongeacht de weersomstandigheden, een VFR-vlucht uit te voeren: (a) buiten de daglichtperiode, zoals gepubliceerd in de in art. 60, onder a, bedoelde luchtvaartgids; (b) in luchtverkeersdienstverleningsgebieden met klasse A; (c) met een ware luchtsnelheid groter dan de plaatselijke voortplantingssnelheid van het geluid.
56
15 Luchtverkeersreglement (LVR) Art 44a [Verplichte communicatie en navigatie-apparatuur] 1. Bij ministeriële regeling worden regels gegeven inzake de navigatie- en telecommunicatie-installaties waarmee een luchtvaartuig voor het uitvoeren van een VFR-vlucht is uitgerust en de eisen waar die installaties aan voldoen. 2. Onze Minister kan ontheffing verlenen van de krachtens het eerste lid gegeven regels. 3. Ontheffing kan slechts verleend worden indien de navigatie- en telecommunicatieuitrusting van het luchtvaartuig ten minste gelijkwaardige mogelijkheden biedt voor de vluchtuitvoering. 4. Ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. 5. Aan ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden. 20
Art 45 [Minimum VFR vlieghoogte]
1. Met uitzondering van het gestelde in het tweede lid is het – tenzij noodzakelijk om op te stijgen van of te landen op een luchtvaartterrein, naderings- en vertrekprocedures alsmede luchtverkeerspatronen uit te voeren – verboden een VFR-vlucht uit te voeren beneden de volgende minimum vlieghoogtes: (a). boven gebieden met aaneengesloten bebouwing, industrie en havengebieden daaronder begrepen, dan wel boven mensenverzamelingen: tenminste 300 m (1000 voet) boven de hoogste hindernis, gelegen binnen een afstand van 600 m van het luchtvaartuig; (b). elders dan onder (a) aangegeven: tenminste 150 m (500 voet) boven de grond of het water of wel zo veel hoger als door Onze Minister bepaald. 2. Het eerste lid onder (b) geldt niet, onder nader door Onze Minister te stellen regels, voor vluchten: (a) waarbij een sleep wordt aangehaakt of afgeworpen boven een luchtvaartterrein; (b) waarbij stoffen ter bevordering of ter bescherming van het milieu dan wel de land-, tuin- of bosbouw, ter bestemde plaatse worden uitgeworpen; (c) waarbij naderingsprocedures buiten luchtvaartterreinen beoefend worden boven nader door Onze Minister aan te wijzen gebieden; (d) vluchten met zweefvliegtuigen boven nader door Onze Minister aan te wijzen strand- en duingebieden. 3. Het eerste lid onder b geldt niet boven nader door Onze Minister aan te wijzen routes en gebieden. 4. De LVNL kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. 5. Onze Minister van Defensie kan vrijstelling of ontheffing geven van het in het eerste lid gestelde verbod. 6. Vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. HOOFDSTUK IV. DIVERSE BEPALINGEN HOOFDSTUK V. LUCHTVAARTINLICHTINGEN Art 60 [Het verstrekken van inlichtingen vóór de vlucht] Ten behoeve van de vluchtvoorbereiding en de vluchtuitvoering verstrekt de LVNL vóór de vlucht de volgende luchtvaartinlichtingen: a. een geïntegreerd pakket luchtvaartinlichtingen bestaande uit de volgende publikaties: 1. een luchtvaartgids; 2. wijzigingslijsten op de luchtvaartgids; 3. aanvullingslijsten op de luchtvaartgids; 4. berichten aan luchtvarenden; 5. circulaires voor de luchtvaart; 6. mededelingen aan Nederlandse luchtvarenden en eigenaren van luchtvaartuigen; b. luchtvaartkaarten; c. luchtvaartmeteorologische inlichtingen
20
Naast deze eis gesteld aan de minimale hoogte geldt ook nog het gestelde in art.5.4 van de Wet Luchtvaart.
57
16 Regeling seinen luchtvaart HFDST 3 Zoek- en reddingsseinen; seinen bij onderschepping Art 7 [Waarschuwingseinen bij (bijna) invliegen van beperkt, verboden of gevaarlijk gebied] 1. Luchtvaartuigen die zonder toestemming in of bijna in een beperkt, verboden of gevaarlijk gebied vliegen, worden bij dag en bij nacht gewaarschuwd door het met tussenpozen van 10 seconden vanaf de grond afvuren van een serie projectielen, die bij het springen rode en groene lichten of sterren vertonen. 2. Het luchtvaartuig neemt geschikte maatregelen om het desbetreffende gebied te verlaten of te vermijden. HFDST 4. Seinen voor het luchtvaartterreinverkeer Art 8 [Lichtseinen plaatselijk luchtverkeer] 1. De volgende lichtseinen van een plaatselijke luchtverkeersleidingsdienst aan luchtvaartuigen hebben de daarachter vermelde betekenis: Lichtsein
Van luchverkeersleidingsdienst naar Luchtvaartuig in de lucht
Luchtvaartuig op de grond
Vast groen.
Klaring om te landen
Opstijgen toegestaan.
Vast rood
Wijk uit voor andere luchtvaartuigen en blijf cirkelen.
Stop.
Groen knipperlicht. Keer terug om te landen; klaring om te landen wordt later gegeven Rood knipperlicht. Luchtvaartterrein onveilig, niet landen. Wit knipperlicht.
Klaring om te taxiën
Taxi vrij van de in gebruik zijnde landingsbaan. Land op dit luchtvaartterrein en ga naar het platform; Keer terug naar de plaats op het klaring om te landen of te taxiën wordt later gegeven. terrein waar u begonnen bent.
Rode lichtkogels of Ondanks enige voorgaande instructie, voorlopig niet vuurpijlen. landen 2. Ontvangst van de volgens het eerste lid gegeven seinen wordt door een luchtvaartuig bevestigd: a. in de lucht: - bij dag: door het schommelen over de langsas, echter nietop het basisbeen of op het eindnaderingsbeen voor de landing, of - bij nacht: door het tweemaal in- en uitschakelen van de landingslichten of, bij het ontbreken daarvan, het tweemaal uit- en inschakelen van de navigatielichten; b. op de grond: - bij dag: door het bewegen van de rolroeren of het richtingsroer, of - bij nacht: door het tweemaal in- en uitschakelen van de landingslichten of, bij het ontbreken daarvan, het tweemaal uit- en inschakelen van de navigatielichten. Art 9 [Grondseinen] Op een luchtvaartterrein worden de in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen grondseinen met de daarachter vermelde betekenis gebruikt.
58
16 Regeling seinen luchtvaart
Bijlage 3 , behorende bij artikel 9 De volgende grondseinen op een luchtvaartterrein hebben de daarachter vermelde betekenis: Tekens
Beschrijving Rood vierkant bord met gele diagonalen in een seinenvierkant.
Betekenis Verboden te landen voor onbepaalde tijd.
Rood vierkant met één gele diagonaal in een seinenvierkant
Opletten bij het landen, bijvoorbeeld wegens slechte toestand van het landingsterrein.
Witte halter in een seinenvierkant
Landen, opstijgen en taxiën uitsluitend toegestaan op banen en rijbanen.
Witte halter met zwarte dwarsbalken in een seinenvierkant
Landen en opstijgen uitsluitend toegestaan op banen; taxiën toegestaan op en buiten rijbanen.
Kruisen in eenvoudige kleuren, liefst wit of geel op het landingsterrein.
Gedeelte binnen de kruisen is onbruikbaar.
Witte of oranje landings-T
Landen en opstijgen in een lijn evenwijdig aan het staande been van de T en in de richting van de voet naar de top van de T.
Twee cijfers tegen of in de nabijheid van de toren.
Richting waarin moet worden opgestegen, uitgedrukt in tientallen graden ten opzichte van het magnetische noorden, afgerond op het meest nabijkomende tiental.
Pijl in een sprekende kleur Vóór het landen en na het opstijgen een bocht naar in het seinenvierkant of aan het rechts maken. (Rechterhand-verkeerscircuit). eind van de in gebruik zijnde baan. Zwarte C op een gele achtergrond. Luchtverkeersmeldingspost.
Een dubbel wit kruis in het seinenvierkant.
Zweefvliegen vindt plaats op het luchtvaartterrein.
Buitenlandse grondtekens. In de bij de ICAO aangesloten landen wordt gestreefd naar uniformiteit in de voorschriften. Niettemin kunnen op detailpunten uiteraard verschillen voorkomen. In Duitsland bijvoorbeeld worden op een luchtvaartterrein zweefvliegactiviteiten kenbaar gemaakt door een gele landings-T. Zweefvliegtuigen landen links hiervan. Is er ook motorvliegverkeer, dan wordt bovendien een witte landings-T uitgelegd. Motorvliegtuigen landen rechts ervan
59
17 Het Nederlandse Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR) 21
I. INDELING VAN HET NEDERLANDSE LUCHTRUIM
Vluchtinformatiegebied Amsterdam (Amsterdam FIR ( Flight Information Region)) In verband met het intensieve luchtverkeer is het grootste deel van het Nederlandse luchtruim gecontroleerd gebied. Dit betekent dat de luchtvaart er wordt uitgeoefend onder begeleiding van verkeersleidingdiensten: (a) de civiele luchtverkeersleiding: A: de algemene verkeersleiding Schiphol (Amsterdam Info) B: de plaatselijke (vliegveld) verkeersleidingen en C: de Europese luchtverkeersleiding(-organisatie) Eurocontrol (b) de militaire luchtverkeersleiding: A: de militaire luchtverkeersleiding (Military Air Traffic Control Center Nieuw Milligen (Dutch Mil)) B: de plaatselijke militaire verkeersleidingen De belangrijkste typen gecontroleerd gebied [zie Bijlage B-II] waar de civiele luchtverkeersleiding actief is, zijn: a. CTR’s (Control Zones = plaatselijke verkeersleidingsgebieden) rondom en boven de grotere vliegvelden De plaatselijke verkeersleiding begeleidt hier alle vlieg- (en grond-)bewegingen van de luchtvaartuigen b. TMA’s (Terminal Control Areas = naderingsverkeersgebieden) deels hoger en aansluitend op de CTR’s: In deze gebieden daalt en en stijgt het luchtverkeer van en naar de CTA’s c. CTA’s (Control Areas-= algemene verkeersleidingsgebieden) deels hoger en aansluitend op de TMA’s: In deze gebieden vervolgen de verkeersvliegtuigen hun weg naar volgende TMA’s of naar de UTA d. UTA (Upper Airspace = alle luchtruimte boven FL 195): In dit gebied vliegt het internationale luchtverkeer, dat verkeers-(bege-)leiding krijgt van Eurocontrol. Een ander belangrijk (nieuw) type gecontroleerd gebied, dat voor het eerst op 12 april 2007 in de omgeving van Eindhoven werd geïntroduceerd, en waar de militaire luchtverkeersleiding actief is, is de e. TMZ (Transponder Mandatory Zone = een bijzonder luchtverkeersgebied waarin het gebruik van een werkende SSR-transponder verplicht is gesteld voor al het luchtverkeer). In deze gebieden is de verkeersdichtheid dermate groot dat ter voorkoming van botsingen het gebruik van een transponder verplicht is gesteld . Voor de details hiervan zie Bijlage D-II, p.87. Buiten de eerst vier van deze gebieden en in het vijfde type luchtverkeersgebied verleent de militaire verkeersleiding Dutch Mil vrijwel overal luchtverkeers(bege)leiding aan zowel het militaire als civiele luchtvaartuigen. De betreffende verkeersleidingsgebieden worden aangeduid als de Nieuw Milligen TMA’s A t/m E, G1 en G2. Daarnaast geven de plaatselijke militaire verkeersleidingen op de militaire vliegvelden luchtverkeers-(bege-)leiding in de militaire CTR’s ICAO-ATS-luchtruimteclassificatie [Zie Bijlage A-II] In al deze gecontroleerde gebieden wordt telkens op verschillende manieren luchtverkeers-(bege-)leiding (of ATS = Air Traffic Service) gegeven. Deze verschillende manieren van luchtverkeers-(bege-)leiding werden door ICAO ingedeeld in zeven ICAO-ATS-classes (of klassen) aangegeven met de eerste zeven letters van het alfabet: A, B, C, D, E, F en G. Wat voor type verkeersleiding in die verschillende klassen gegeven wordt en de voorwaarden, waaraan de (VFR-)vliegomstandigheden en de luchtvaartuigen in die verkeersleidingsgebieden moeten voldoen zijn schematisch aangegeven in Bijlage A-II. De voor VFR verkeer belangrijke verkeersleidingsgebieden in het Nederlandse luchtruim zijn aangegeven op (a) de Aeronautical Chart The Netherlands ICAO 1 : 500.000, en in detail beschreven in (b) Deel 2, En Route (ENR) van de VFG Nederland [ Zie: http://www.ais-netherlands.nl/index_nl.html]
21
Voor de actuele details kan het hoofdstuk ENR 1.4 A T S-LUCHTRUIM van de VFG-Gids worden geraadpleegd
60
17 Het Nederlandse Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR) Een samenvatting van de in het Nederlandse luchtruim voor het VFR verkeer geldende regels en procedures zijn beschreven in de (aan iedere zweefvlieger zeer aan te raden, helaas wat verouderde) publicatie (c) “VFR vluchten in Nederland” (AIC-B 03/03) [zie voor blz.1: Bijlage D-II, p.94] Een goed overzicht van de indeling van het Nederlandse luchtruim kan worden verkregen met behulp van het interactieve internet programma voor de Nederlandse situatie, dat gevonden kan worden op website: http://www.luchtruim.zweefportaal.nl/Map/asnlmap.htm
Andere speciale luchtverkeersgebieden Behalve de hiervoor genoemde bekende verkeersleidinggebieden zijn er ook een aantal andere gebieden van belang voor het luchtverkeer f. ATZ’s (Aerodrome Traffic Zones = Luchtvaartterreinverkeersgebieden) Deze gebieden dienen ter bescherming van het plaatselijke luchtverkeer, en g. SRZ’s (Special Rules Zones = Bijzondere verkeersgebieden) Deze gebieden dienen ter bescherming van bepaalde soorten luchtverkeer of luchtvaartactiviteiten En naast verkeersleidingsgebieden zijn nog een aantal andere gebieden van belang voor de luchtvaart: 1. Verboden gebieden (Prohibited Areas (EHPxx)) waarin alle luchtvaart verboden is. 2. Beperkingsgebieden (Restricted Areas (EHRxx)), waarin alle luchtvaart beperkt is overeenkomstig bepaalde specifieke condities. 3. Gevarengebieden (Danger Areas (EHDxx)), waarin activiteiten kunnen plaats vinden, die gevaarlijk zijn voor de luchtvaart. 4. Tijdelijk gereserveerde gebieden (Temporary Reserved Areas (TRA’s)), waarin bepaalde (militaire) luchtvaart activiteiten kunnen plaatsvinden, die een gevaar kunnen vormen voor de luchtvaart.
II DETAILGEGEVENS VAN DE VOOR ZWEEFVLIEGERS BELANGRIJKE LUCHTVERKEERSGEBIEDEN CTA’s Het Nederlandse luchtruim kent de volgende CTA’s met de daarbij vermelde verticale begrenzingen:
Amsterdam CTA East : FL 65 - FL 195 Amsterdam CTA West: FL 55 - FL 195 22 Airway L179 : FL 55 - FL 195
Amsterdam CTA South 1 : FL 55 - FL 195 Amsterdam CTA South 2 : FL 55 - FL 195 Nieuw Milligen CTA North : FL 55 - FL 195
Alle deze CTA’s hebben ICAO-ATS-classificatie A en zijn daarom niet toegankelijk voor zweefvliegtuigen. TMA’s Het Nederlandse luchtruim kent de volgende TMA’s, waarvan de ondergrens in de meeste gevallen gelijk is aan 1500 ft (457 m) AMSL:
Schiphol TMA 1, 2, 3, 4, 5 en 6 Rotterdam TMA 1, 2 en 3 Nieuw Milligen TMA A, C, D en E Maastricht TMA 1 en 2 Eelde TMA Nieuw Milligen TMA B, G1 en G2 Soesterberg TMA (ondergrens 1000 ft - bovengrens 3000 ft AMSL)
Voor deze TMA’s geldt: 22
Deze Airway heeft buiten de TMA’s de Nieuw Milligen TMA B, G1 en G2 een ondergrens van 4500’ft AMSL
61
17 Het Nederlandse Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR)
Alle Schiphol TMA’s hebben ICAO-ATS-luchtruimclassificatie A en zijn niet toegankelijk voor 23 zweefvliegtuigen .
De Nieuw Milligen TMA’s A, C, D en E hebben - boven FL 65 door de week of boven FL 95 in het weekend en gedurende feestdagen – en de Maastricht TMA’s 1 en 2 boven FL 95 hebben ICAOATS-luchtruimte-classificatie B en zijn daarom voor zweefvliegtuigen alleen toegankelijk met tweezijdig radiocontact en ATC-klaring van Dutch Mil.
De TMA-Soesterberg heeft ICAO-luchtruimte-classificatie C en is daarom voor zweefvliegtuigen alleen toegankelijk met tweezijdig radiocontact en ATC-klaring van de lokale verkeersleidingdienst of van Dutch Mil indien de eerste niet actief is.
De Maastricht TMA’s 1 en 2 hebben (sinds 12 april 2007) van 1500 ft tot FL95 ICAO-luchtruimteclassificatie D zijn daarom voor zweefvliegtuigen alleen toegankelijk met tweezijdig radiocontact en ATC-klaring van de lokale verkeersleidingdienst of van Dutch Mil indien de eerste niet actief is. (zie Bijlage D-II voor de details, o.a. over het verkrijgen van de ATC-klaring zonder transponder)
De Nieuw Milligen TMA’s A,C,D en E onder FL 65 door de week en onder FL 95 in het weekend en gedurende feestdagen, Nieuw Milligen TMA’s B, G1 en G2 in het weekend, de Eelde TMA en de Rotterdam TMA ’s 1,2, en 3 hebben ICAO-luchtruimte-classificatie E en zijn daarmee toegankelijk voor zweefvliegtuigen zonder tweezijdig radiocontact.
CTR’s CTR’s in het Nederlandse luchtruim zijn te vinden rond de civiele luchthavens:
Schiphol (EHAM)
Rotterdam (EHRD)
Eelde*(EHGG)
Maastricht/Aachen*(EHBK)
Leeuwarden (EHLW) Deelen*(EHDL) Eindhoven (EHEH)
Twenthe (EHTW) Soesterberg (EHSB) Woensdrecht (EHWD) Gilze-Rijen*(EHGR) de Peel*(EHDP).
rond de de militaire vliegbases:
De Kooij*(EHKD) Valkenburg (EHVB) Volkel (EHVK)
en in de omgeving van de buitenlandse vliegvelden
Kleine Brogel (EBKB)
24
Niederrhein (EDLA)
De Nederlandse CTR’s zijn in beginsel cilindrisch van vorm met een verticale as door het vliegveld referentiepunt of Aerodrome Reference Point (ARP) en een straal van 6.5 NM (12 km) of 8 NM (14.8 km) en strekken zich uit van de grond tot van 3000ft (±914 m) MSL. Sommige zijn uitgebreid met een rechthoekig aanvlieggebied in de richting van de voornaamste startbaan. De ICAO-ATS-luchtruimteclassificatie van de CTR’s is C. M.b.t de Nederlandse civiele CTR’s kunnen in het algemeen de volgende details worden vermeld: 1. De CTR’s aangegeven met een * hebben een straal van 6.5 NM, alle andere een straal van 8 NM. Zij betreffen de luchtruimte vanaf de grond tot een hoogte van 3000 ft (914.4 m) AMSL 2. Omdat alle Nederlandse CTR’s ICAO-ATS-luchtruimteclassificatie C hebben zijn zij in principe alleen toegankelijk na verkregen toestemming van de plaatselijke verkeersleidingsdiensten.
23 24
Voor de Schiphol TMA 1 gelden speciale regelingen voor leden van de ACvZ en GoZC Voor de gedeelten van deze buitenlandse CTR’s boven Nederlands grondgebied zijn speciale regelingen van kracht
62
17 Het Nederlandse Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR) M.b.t de Nederlandse militaire CTR’s geldt: 3. In het weekend en op feestdagen, alsook buiten de operationale uren (van 8:00-17:00 uur) door de week zijn de verkeersleidingen (torens) van de meeste militaire CTR’s niet actief, de CTR’s wel Toestemming voor het kruisen van die CTR’s moet in dat geval worden verkregen van Dutch Mil. 4. In de Nederlandse militaire CTR's mogen met voorafgaande toestemming van de plaatselijke verkeersleiding gedurende het weekeinde, op algemene feestdagen, alsmede in de avonduren na de operationele diensturen, zweefvluchten worden gemaakt. Deze toestemming wordt gewoonlijk alleen verleend aan de plaatselijke zweefvliegclubs, met inachtneming van de regels daarvoor gesteld door de Chefs van de Luchtmachtstaf en de Marinestaf. 5. In het centrum van alle Nederlandse militaire CTR’s bevinden zich ATZ’s die alleen van kracht zijn buiten de normale operationele perioden van de vliegbases en die dienen om het plaatselijke nietmilitaire luchtverkeer (w.o. het zweefvliegen), dat medegebruik maakt van de basis, ongehinderd te doen verlopen. Kruisen van deze militaire ATZ’s is verboden. M.b.t de individuele civiele CTR’s geldt: 6. 7.
De Schiphol CTR is niet toegankelijk voor zweefvliegtuigen. In de Maastricht CTR is een ATZ (tot 3000ft MSL) ingesteld voor het zweefvliegterrein Schinveld
en m.b.t de individuele militaire CTR’s geldt nog: 8. De Deelen CTR is actief op onregelmatige tijden. Het zweefvliegcentrum Terlet ligt binnen deze CTR. Krachtens een onderlinge overeenkomst blijven militaire vliegtuigen buiten de sector waarin Terlet ligt. Opgemerkt wordt dat deze sector uit 4 gebieden bestaat, nl. Terlet A, Terlet B, Terlet C en Terlet D. Vooral Terlet C en Terlet D zijn niet altijd beschikbaar voor het zweefvliegen. Met overlandvliegen / lokaalvliegen op Terlet dient men hier rekening mee te houden 9. De CTR’s van Eindhoven en Volkel zijn uitgebreid met het gebied binnen de gemeenschappelijke raaklijnen aan de cirkels, 10. Binnen de Volkel CTR ligt het zweefvliegveld Nistelrode zonder ATZ. 11. In verband met civiel medegebruik is de Eindhoven CTR ook buiten de militaire operationele uren door de week en in het weekend actief. Alleen de lokale zweefvliegclub mag buiten de militaire operationele uren voor het zweefvliegen gebruik maken van (een beperkt deel van) de CTR 12. De CTR van de Peel, die aansluit aan de gecombineerde Eindhoven/Volkel CTR’s, is alleen actief gedurende de perioden waarin de vliegbasis De Peel geactiveerd is. Deze perioden worden per NOTAM bekend gemaakt. M.b.t. de gedeelten van de CTR’s van Niederrhein en van Kleine-Brogel boven Nederland geldt: 13. De ICAO-ATS-luchtruimte classificatie van de Duitse CTR van Niederhein is D boven Duits grondgebied (met vrijwel dezelfde regels als gelden voor det ICAO-ATS-luchtruimte classificatie C) en C boven Nederland. De hoogte van de CTR is 2600 ft (= 792.5 m) AMSL. VFR-verkeer in het gedeelte ten Westen van de Maas is toegestaan na voorafgaande melding aan de respectievelijke verkeersleiding en indien men een maximale hoogte van respectievelijk 200 m en 300 m boven de grond in acht neemt. 14. De ICAO-ATS-luchtruimte classificatie van de CTR van Kleine-Brogel is C. De hoogte van de CTR boven Belgisch grondgebied is 2500 ft (=762m) AMSL en boven Nederlands grondgebied 3000 ft ASML. Voor verkeer van en naar Budel geldt een speciale regeling. ATZ’s ATZ’s zijn en SRZ’z zijn veelal cilindrisch met een straal van 2 NM (3.7 km) en een hoogte van 1500 ft (ATZ’s) of een specifieke hoogte (SRZ’s). Zij hebben geen ICAO-ATS-luchtruimteclassificatie ATZ’s zijn ingesteld (a) binnen alle militaire CTR’s, (b) het zweefvliegterrein Schinveld en (c) in de omgeving van de vliegvelden Lelystad en Budel (met bijbehorende speciale regels)
63
17 Het Nederlandse Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR) SRZ’s De SRZ’s in het Nederlandse luchtruim zijn vooral bestemd voor het scherm en zeilvliegen. De details van de specificaties en de geldende regelingen zijn vermeld in de VFG Nederland. [Zie Bijlage C-II-3] III VERBODEN GEBIEDEN, BEPERKINGS- EN GEVARENGEBIEDEN [Zie Bijlage C-II-2] Verboden gebieden De voor zweefvliegers belangrijkste verboden gebieden zijn:. 1. EHP 25: Een rechthoekige gebied met afmetingen 6 km x 2 km, rondom de Koninklijke residenties Soestdijk en Drakensteijn, dat zich uitstrekt vanaf de grond tot 2000 ft.. 2. EHP 26: Een cirkelvormige gebied met een straal van 1.85 km, rondom het Koninklijk paleis Huis ten Bosch, dat zich uitstrekt vanaf de grond tot 2000 ft. 3. EHP 27 en 28: Cirkelvormige gebieden met stralen 0.3 NM en 1.0 NM grenzend aan EHP26 4. Het Noordzeestrand tot 100 m uit de kust, alsmede de Strandweg (Boulevard) te Scheveningen, dat zich uitstrekt vanaf de grond tot 1500 ft (ondergrens TMA's), in de periode van 15 mei tot en met 30 september. (Van 15 oktober tot en met 14 mei is het uitvoeren van zweefvluchten toegestaan beneden de minimum hoogte van 150 m boven de strand- en duingebieden van de eilanden Texel, Ameland en Schouwen-Duiveland en langs de Noordzee tussen Petten en Noordwijk aan Zee). Beperkingsgebieden. De voor zweefvliegers belangrijke beperkte gebieden zijn: 1. EHR 3:Het schietterrein Oldebroek, alleen toegankelijk voor zweefvliegtuigen gedurende de weekeinden en erkende feestdagen. 2. EHR 9:Het schietterrein Harskamp. Dit gebied is veelal gedurende de weekeinden toegankelijk, maar niet op alle weekeinden. Dit wordt elk jaar gepubliceerd per NOTAM. 3. EHR 10:De uitvliegcorridor () bij de vliegbasis Soesterberg. Dit is een gebied dat boven de CTR is gelegen ( 3000ft tot FL 100) Het is op het ogenblik niet meer in gebruik. Per NOTAM kan dit echter weer geactiveerd worden. Het gebied is alleen toegankelijk na verkregen toestemming van de verkeersleiding van Soesterberg Gevaarlijke gebieden Geen van de gevaarlijke gebieden in het Nederlandse luchtruim zijn van betekenis voor zweefvliegers omdat zij boven de Noordzee zijn gesitueerd.
IV ANDERE NUTTIGE INFORMATIE VOOR HET ZWEEFVLIEGEN IN NEDERLAND De overige Nederlandse burgervliegvelden en zweefvliegterreinen hebben geen plaatselijk verkeersgebied. Zij geven dus alleen verkeersinformatie, geen verkeersleiding. Zij staan voornamelijk ten dienste van de algemene luchtvaart en/of het zweefvliegen. Voor het zweefvliegen van, naar en op deze burgervliegvelden en zweefvliegterreinen kunnen de volgende opmerkingen worden gemaakt
Voor zweefvliegverkeer naar de velden Budel en Seppe geldt dat voorafgaande toestemming van de havenmeester is vereist. Voor Budel geldt nog dat het onder de naderingsbaan voor de Belgische militaire basis Kleine Brogel ligt. Het luchtverkeer bij Budel moet beneden 450 m MSL blijven.
Voor het vliegveld Lelystad, dat onder de Schiphol TMA 1 ligt, is een rechthoekige ATZ ingesteld die reikt tot een hoogte van 1500 ft (450 m) boven luchtvaartterreinhoogte (AAL). De ATZ mag alleen binnengevlogen worden nadat tweezijdig radiocontact is opgenomen met de havenmeester van Lelystad. Rondom het vliegveld Lelystad en boven de ATZ ligt een speciaal gebied, in de Schiphol TMA 1, waar VFR vluchten mogelijk zijn tot 3500 ft ( 1065m) [Zie voor de juiste begrenzing: (ENR 6-2-1)]
Het zweefterrein Castricum bevindt zich onder de Schiphol TMA. Na verkregen toestemming van de verkeersleiding op Schiphol, mag men in de buurt van het veld tot een hoogte van 750 m vliegen.
64
17 Het Nederlandse Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR)
Ook het zweefvliegterrein Langeveld bevindt zich onder de Schiphol TMA. Afhankelijk van de op Schiphol in gebruik zijnde baan, gelden hoogte restricties op het vliegveld Langeveld.
Het zweefvliegterrein Veendam ligt onder de TMA Eelde. Hoewel voor deze TMA in het algemeen geen beperkingen gelden voor VFR-vluchten zonder radio, geldt voor het terrein en de naaste omgeving een hoogte beperking van 450 m door de week en 750 m gedurende weekeinde.
Het zweefvliegterrein Axel (Zeeuws-Vlaanderen) ligt in Nw Milligen TMA G2 en heeft een ICAO luchtruimteclassificatie E tot FL 55 ( 1665m ). Daarboven ligt de CTA Airway B 29.
Het zweefvliegveld Wieringermeer ligt iets zuid-oostelijk van de CTR van vliegveld De Kooy. Het ligt in de Nw Milligen TMA A en heeft ICAO luchtruimclassificatie E tot FL 65 (1980m) door de week en in het weekend tot FL 095 (2895m).
Met betrekking tot de overige burgervliegvelden kan kort het volgende nog worden opgemerkt: : zweefvliegen toegestaan in overleg met Havendienst
Ameland
Hoogeveen: lierstarts zijn verboden gedurende openstellingsuren wel mag er gesleept worden met zweefvliegtuigen. Zweefvliegen alleen op het zuidelijk gedeelte van het luchtvaartterrein.
Hilversum : lieren en slepen met zweefvliegtuigen. Dit vliegveld ligt onder Schiphol TMA 3
Midden-Zeeland: zweefvliegen is toegestaan: het circuit ligt ten zuiden van het terrein.
Seppe
: zweefvliegen is toegestaan na verkregen toestemming van de havenmeester.
Teuge
: zweefvliegen, lieren en slepen. Parachutespringen vindt veelvuldig plaats.
Drachten : MLA activiteiten, geen zweefvliegen
Onbeperkt voor het zweefvliegen toegankelijke gebieden. Onbeperkt toegankelijk voor het zweefvliegen zijn: 1. 2.
De luchtruimte onder de verschillende TMA's (d.i. veelal onder 1500 ft AMSL) Delen van de TMA Nieuw Milligen,
Bij het vliegen in de voor VFR-vluchten toegelaten delen van de TMA’s Nieuw Milligen moet rekening gehouden worden met twee vaste medegebruikers: (a) (b)
Binnenlands luchtverkeer: Dit vliegt vaak langs vaste routes. Militair laagvliegverkeer: Behalve enkele laagvlieggebieden (onder andere boven de Veluwe en de Betuwe) moeten de Link Routes 10 (zuid-noord) en 10A (noord-zuid) genoemd worden. Hierlangs wordt door militaire vliegtuigen het laagvliegen beoefend. Voor deze routes is de minimum vlieghoogte verlaagd tot 75 m boven de grond. Zij zijn in gebruik van maandag tot en met donderdag van 0800 tot 1800 uur.
65
BIJLAGEN DEEL II
66
Bijlage AA-II : ICAOICAO-ATSATS-luchtruim classificatie
Klasse
A B
C
VFR-vluchten verboden Separatie: Service voor VFR-verkeer VMC minima; Snelheids limitaties: Radio communicatie: ATC clearance: Separatie: Service voor VFR-verkeer VMC minima; Snelheids limitaties: Radio communicatie: ATC clearance:
Alle luchtvaartuigen ATC 8 km en vrij van wolken Niet van toepassing Continu bidirectioneel Vereist IFR van IFR en IFR van VFR 1 ATC voor separatie VFR van IFR verkeer , informatie over VFR verkeer (en verkeer vermijdingsadvies op aanvraag) 5 km, 1500 m horizontale and 1000 ft verticale afstand tot de wolken 2 250 kts IAS beneden FL 100 3 continu bidirectioneel vereist B1: buiten de openstellingsuren van de militaire CTR's, is geen ATC en verkeersvermijdings service beschikbaar, ondanks het gebied klasse C is. Er is slechts verkeersinformatie beschikbaar. 22: de snelheidslimieten zijn niet van toepassing op de militaire jets in de militaire CTR’s e en in de Soesterberg TMA. 1. 3: tenzij vrijgesteld door vooraf verleende toestemming van de betrokken ATC
D25
Separatie: Service voor VFR-verkeer VMC minima; Snelheids limitaties: Radio communicatie: ATC clearance:
E
Separatie: Service voor VFR-verkeer VMC minima; Snelheids limitaties: Radio communicatie: ATC clearance:
IFR van IFR Informatie over IFR en VFR verkeer 8 km, 1500 m horizontale and 1000 ft verticale afstand tot de wolken 1 250 kts IAS beneden FL 100 continu bidirectioneel Vereist 1: niet van toepassing voor militaire jets.
IFR van IFR verkeersinformatie voor zover praktisch 8 km, 1500 m horizontale and 1000 ft verticale afstand tot de wolken 1 250 kts IAS beneden FL100 niet vereist niet vereist 1 1: niet van toepassing voor militaire jets.
F G
In Nederland komt deze klasse voor VFR-verkeer niet voor Separatie: Service voor VFR-verkeer VMC minima;
Snelheids limitaties: Radio communicatie: ATC clearance:
26
niet aanwezig vlucht informatie boven 900m: 8 km, 1500 m horizontale and 1000 ft verticale afstand tot de wolken op of onder 900 m: 1,5 km, vrij van wolken met zicht op 1 grond of water 2 250 kts IAS beneden FL100 3 niet vereist niet vereist 1: bij snelheden die de mogelijkheid geeft om verkeer en obstakels tijdig op te merken, om botsing te voorkomen. 2 2: de snelheidslimieten zijn niet van toepassing op de militaire jets bij een zicht van 8 km o of fmeer. V3: v oor verkeer in de Genofic area (gebied van het gezamenlijk Noordzee V luchtinformatiecentrum) is radio communicatie vereist.
25
De ATS-klasse kwam tot 12 april 2007 niet voor in het Nederlandse luchtruim. Vanaf die datum is deze ATS classificatie gaan gelden voor de Maastricht TMA’s 1en 2 (Zie Bijlage D-II) 26 ATS-klasse F komt in Nederlandse alleen voor voor IFR-verkeer buiten UDP in de ATZ’s van Budel en Lelystad!
67
Bijlage AA-II : ICAOICAO-ATSATS-luchtruim classificatie
NB: Dit schema werd, evenals de volgende figuren in Bijlage B, werden ter illustratie overgenomen uit een oudere versie van de VFR=Brochure, de voorloper van AIC-B 03/03. en zijn niet meer up to date.
68
Bijlage B- II:: Horizontale en verticale indeling van het Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR)
N.B.: Zowel deze als de twee volgende figuren, die uitsluitend ter illustratie werden toegevoegd, hebben als datum 16 mei 1997. In de tussentijd is er het nodige veranderd: Zo werd o.a. de ATS-classificatie van Amsterdam UTA gewijzigd van A naar C
69
Bijlage B- II:: Horizontale en verticale indeling van het Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR)
70
Bijlage B- II:: Horizontale en verticale indeling van het Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR)
71
Bijlage B- II:: Horizontale en verticale indeling van het Nederlandse luchtruim (Amsterdam FIR)
N.B.: Ook deze kaart in deze Bijlage (B-II) dient uitsluitend ter illustratie en is in detail niet meer up to date
72
Bijlage CC-II -1: VFG Nederland: Inhoudsopgave (GEN 0.1 (3.1) ) Deel 1 - Algemeen (GEN) Deel 1 bestaat uit vijf secties, die de volgende informatie bevatten:
GEN 0
Voorwoord; registratie van VFG-amendments; registratie van VFGsupplementen; controlelijst van VFG-bladzijden; lijst van pencorrecties op de VFG; inhoudsopgave van deel 1. Nationale Voorschriften en Eisen
GEN 1
Aangewezen autoriteiten; binnenkomst, transit en vertrek van luchtvaartuigen; binnenkomst, transit en vertrek van passagiers en bemanning; binnenkomst, transit en vertrek van lading; samenvatting van de Nederlandse luchtvaartwetgeving en internationale overeenkomsten/verdragen. Tabellen en Codes
GEN 2
Meetsysteem, luchtvaartuig kenmerken, feestdagen; afkortingen gebruikt in AIS-publicaties; kaartsymbolen; plaatsnaam codes; lijst van radionavigatiehulpmiddelen; omrekentabellen; uniforme daglichtperioden. Diensten
GEN 3
GEN 4
Luchtvaartinlichtingendiensten; luchtvaartkaarten; luchtverkeersdienstverlening; communicatiedienstverlening; meteorologische dienstverlening; opsporing en redding. Tarieven voor Luchtvaartterreinen en Luchtverkeersleidingsdiensten Luchtvaartterreintarieven; tarieven voor luchtverkeersleidingsdiensten.
Deel 2 - En route (ENR) Deel 2 bestaat uit zeven secties, die de volgende informatie bevatten:
ENR 0
Inhoudsopgave van deel 2. Algemene Regels en Procedures
ENR 1
Algemene regels; zichtvliegvoorschriften; ATS luchtruim; radardiensten en procedures; hoogtemeter-instellingsprocedures; vluchtplanning; adresseren van vliegplanberichten; onderschepping van burgerluchtvaartuigen; wederrechtelijke inmenging; luchtverkeersincidenten. ATS-Luchtruim
ENR 2
ENR 3
FIR, CTA, TMA; overig geregeld luchtruim. ATS Routes Helikopterroutes.
73
Bijlage CC-II -1: VFG Nederland: Inhoudsopgave (GEN 0.1 (3.1) )
Radionavigatiehulpmiddelen/-systemen ENR 4
Radionavigatiehulpmiddelen - en route; naamcodeaanduidingen voor significante punten - Noordzee; luchtvaartgrondlichten - en route. Navigatiewaarschuwingen
ENR 5
ENR 6
Verboden gebieden, beperkings- en gevarengebieden; militaire oefen- en trainingsgebieden; overige activiteiten van gevaarlijke aard; luchtvaarthindernissen en route; luchtsport en recreatieactiviteiten; vogeltrek en gebieden met gevoelige fauna. En Route-kaarten Inhoudsopgave; alle kaarten die behoren bij deel 2.
3.1.3 Deel 3 - Luchtvaartterreinen (AD) Deel 3 bestaat uit vier secties, die de volgende informatie bevatten: AD 0
Inhoudsopgave van deel 3. Introductie Luchtvaartterreinen/Helihavens
AD 1
Luchtvaartterreinbeschikbaarheid; reddings- en brandbestrijdingsdiensten en “snow plan”; overzicht van luchtvaartterreinen. Luchtvaartterreinen
AD 2
AD 3
Gedetailleerde informatie over de burgerluchtvaartterreinen en over de militaire luchtvaartterreinen met burgermedegebruik. Heliports Informatie over helihavens bij ziekenhuizen.
74
Bijlage CC-IIII-2: VFG Nederland: Verboden gebieden, BeperkingsBeperkings- en Gevarengebieden ( ENR 6-5-1)
75
Bijlage C-II-3: VFG Nederland: Luchtsporten en recreatieactiviteiten (ENR 5-5 1-6.1) 1.1.1 ENR 5.5 LUCHTSPORT EN RECREATIEACTIVITEITEN 1
ZWEEFVLIEGACTIVITEITEN27
ZWEEFVLIEGTERREINEN EN LUCHTVAARTTERREINEN WAAR ZWEEFVLIEGSTARTS KUNNEN PLAATSVINDEN Veld
AR P
MAX kabelhoogte in ft A A L
Axel
51°15'20"N 003°53'29"E
2300
Biddinghuizen
52°25'45"N 005°40'27"E
2300
Castricum
52°32'12"N 004°37'36"E
1500
De Voorst
52°41'05"N 005°54'38"E
1700
Haamstede
51°42'32"N 003°42'44"E
2300
Langeveld
52°17'52"N 004°30'49"E
1500
Lemelerveld
52°28'04"N 006°19'58"E
2300
Malden
51°47'09"N 005°52'48"E
2300
Nistelrode
51°41'00"N 005°32'58"E
2000
Schinveld
50°58'55"N 006°00'09"E
2000
Veendam
53°05'04"N 006°49'25"E
1500
Venlo
51°21'47"N 006°12'58"E
2000
Wieringermeer
52°49'07"N 004°55'43"E
1800
AMELAND/Ameland
53°27'06"N 005°40'38"E
-
DEVENTER/Teuge
52°14'41"N 006°02'48"E
1700
HILVERSUM/Hilversum
52°11'31"N 005°08'49"E
2300
HOEVEN/Seppe
51°33'17"N 004°33'09"E
-
HOOGEVEEN/Hoogeveen
52°43'51"N 006°30'58"E
2300
MIDDELBURG/Midden-Zeeland
51°30'44"N 003°43'52"E
2000
TERLET/Terlet
52°03'26"N 005°55'28"E
2300
TEXEL/Texel
53°06'55"N 004°50'01"E
-
WEERT/Budel
51°15'16"N 005°36'03"E
-
ARNHEM/Deelen
52°03'35"N 005°52'18"E
2300
BERGEN OP ZOOM/Woensdrecht
51°26'56"N 004°20'32"E
2000
BREDA/Gilze-Rijen
51°34'02"N 004°55'54"E
2300
DEN HELDER/De Kooy
52°55'28"N 004°46'51"E
2000
EINDHOVEN/Eindhoven
51°27'00"N 005°22'28"E
2300
ENSCHEDE/Twenthe
52°16'33"N 006°53'20"E
2300
ZWEEFVLIEGTERREINEN
LUCHTVAARTTERREINEN
MIL LUCHTVAARTTERREINEN
27
de zweefvliegtuigen kunnen worden opgelierd tot de genoemde hoogte voordat de lierkabel wordt afgeworpen. De lierkabel vormt een zo goed als onzichtbare hindernis.
76
Bijlage C-II-3: VFG Nederland: Luchtsporten en recreatieactiviteiten (ENR 5-5 1-6.1) ZWEEFVLIEGTERREINEN EN LUCHTVAARTTERREINEN WAAR ZWEEFVLIEGSTARTS KUNNEN PLAATSVINDEN Veld
AR P
MAX kabelhoogte in ft A A L
LEEUWARDEN/Leeuwarden
53°13'31"N 005°45'09"E
2000
LEIDEN/Valkenburg
52°09'58"N 004°25'05"E
2000
UDEN/Volkel
51°39'26"N 005°42'28"E
2300
UTRECHT/Soesterberg
52°07'41"N 005°16'39"E
2000
VENRAY/De Peel
51°31'02"N 005°51'20"E
2300
2. ACTIVITEITEN MET M L A M L A-TERREINEN EN LUCHTVAARTTERREINEN WAAR M L A-STARTS EN LANDINGEN KUNNEN PLAATSVINDEN Veld
AR P
MAX hoogte
M L A-TERREINEN Onstwedde
52°59'47"N 007°01'20"E
-
ROTTERDAM/Maasvlakte
51°58'18"N 004°01'06"E
-
LELYSTAD/Lelystad
52°27'33"N 005°31'36"E
-
WEERT/Budel
51°15'16"N 005°36'03"E
-
LUCHTVAARTTERREINEN
3. ACTIVITEITEN MET ZEILVLIEGTUIGEN28 ZEILVLIEGLIERGEBIEDEN Veld
AR P
M AX hoogte lierkabel in ft AM S L
Angeren
51°55'25"N 005°58'00"E
1500
Bellingwolde
53°07'30"N 007°09'00"E
2300
Bruinehaar
52°28'00"N 006°42'00"E
1500
Leeuwarden
53°13'35"N 005°45'12"E
1500 U D P buiten O P R H R
Maasvlakte
51°58'27"N 004°01'29"E
1500
Moergestel
51°30'57"N 005°08'59"E
1500 FRI 1600 - M O N 0600 (FRI 1500 - M O N 0500) (en feestdagen)
Nieuwvliet
51°21'57"N 003°27'00"E
1500 M O N 0600 - FRI 1600 (M O N 0500 - FRI 1500) 2300 FRI 1600 - M O N 0600 (FRI 1500 - M O N 0500)
28
een zeilvliegliergebied is een kolom luchtruimte in de vorm van een cilinder met een straal van 1000 m rond een geografische positie, waarbinnen zeilvliegtuigen opgelierd kunnen worden tot een bepaalde hoogte. De lierkabel vormt een bijna onzichtbaar obstakel.
77
Bijlage C-II-3: VFG Nederland: Luchtsporten en recreatieactiviteiten (ENR 5-5 1-6.1) VALSCHERMSPRINGGEBIEDEN 29
3
Locatie
Positie
Radius
Hoogte/F L
Tijd van A C T
Ameland A D
53°27'06"N 005°40'38"E
2 NM
F L 125
01 A P R - 31 O C T Tijdens A D O P R H R .
Baarn
52°12'30"N 005°19'00"E
2 NM
3500 ft AMSL F L 0901)
M O N -S A T :0700 (0600)-eind U D P S U N en H O L : 1000-1700 (0900-1600)
Echten
52°43'56"N 006°25'57"E
2 NM
F L 125
Dagelijks: U D P
Eelde A D
53°07'30"N 006°35'00"E
2 NM
F L 125
S A T , S U N , H O L : begin U D P -1900 (1800). FRI: - (1500-1800); alleen in de zomer.
Oostelijk Flevoland
52°25'07"N 005°30'15"E
2 NM
F L 060 F L 0901)
Dagelijks: U D P
Hilversum A D
52°11'31"N 005°08'49"E
2 NM
F L 090 F L 1301)
M O N -S A T : 0700 (0600)-eind U D P , S U N en H O L : 1000-1700 (0900-1600)
Hoogeveen A D
52°43'51"N 006°30'58"E
2 NM
F L 125
Tijdens A D O P R H R .
Leusderheide
52°06'14"N 005°20'34"E
2 NM
F L 130
0800-1600 (0700-1500)
Oostwold
53°12'36"N 007°02'04"E
2 NM
F L 125 F L 1501)
M O N -FRI: 0900-2000 (0800-1900), S A T , S U N , H O L : 0900 (0800)-eind U D P
Regte Heide
51°30'45"N 005°01'40"E
2 NM
F L 120
M O N -FRI: 0800-1600 (0700-1500)
Rhoon
51°51'08"N 004°26'10"E
2 NM
F L 120
Dagelijks: U D P
Spier
52°48'01"N 006°28'19"E
2 NM
F L 125
Dagelijks: U D P
Teuge A D
52°14'41"N 006°02'48"E
2 NM
F L 125
M O N -FRI: 0700-1900 (0600-1800) S A T , S U N en H O L : 0800-1900 (0700-1800)
Texel A D
53°06'55"N 004°50'01"E
2 NM
F L 150
Dagelijks: U D P
Westbroek
52°08’08”N 005°07’51”E
2 NM
F L 090 F L 1301)
M O N -F R I : 1400 (1300)-eind U D P S A T : 0700 (0600)-eind U D P S U N en H O L : 1100-1700 (1000-1600)
Wijk bij Duurstede
51°59'15"N 005°18'07"E
2 NM
F L 090 F L 1301)
S A T : 0700 (0600)-eind U D P S U N en H O L : 1000-eind U D P , maar nooit na 1700 (1600).
Winde
53°07'38"N 006°31'51"E
F L 125
S A T , S U N , H O L : begin U D P -1900 (1800) F R I : - (1500-1800); alleen in de zomer.
4
2 NM
VALSCHERMSPRINGGEBIEDEN IN GROEPEN
In iedere groep wordt slechts een locatie per keer gebruikt als valschermspringgebied. Deze locaties worden geactiveerd voor een bepaalde week of een bepaald weekend. De dagen en uren van activiteit zullen ruim van tevoren gepubliceerd worden per N O T A M .
Groep A. Noord-Brabant
Locatie
Positie
Radius
M AX hoogte/F L
Etten-Leur
51°37'N 004°36'E
2 NM
F L 100
Rijsbergen
51°31'N 004°41'E
2 NM
F L 100
Wernhout
51°27'N 004°38'E
2 NM
F L 100
Schijf
51°29'N 004°34'E
2 NM
F L 100
Oud Gastel
51°34'N 004°32'E
2 NM
F L 100
29
de hier opgenomen luchtvaartterreinen en velden zijn er voor regelmatig valschermspringen (met inbegrip van vrije val-sprongen). De vermelding van een veld of luchtvaartterrein houdt niet in dat een valschermspringer het recht heeft om dat veld of luchtvaartterrein te gebruiken.
78
Bijlage C-II-3: VFG Nederland: Luchtsporten en recreatieactiviteiten (ENR 5-5 1-6.1) 6 BEMANDE BALLONVAARTEN
6.1 Luchtvaartterreinen Op de volgende luchtvaartterreinen zijn ballonopstijgingen onder bepaalde voorwaarden toegestaan: AMELAND/Ameland WEERT/Budel HILVERSUM/Hilversum HOOGEVEEN/Hoogeveen LELYSTAD/Lelystad MAASTRICHT/Maastricht Aachen MIDDELBURG/Midden-Zeeland HOEVEN/Seppe TEUGE/Teuge TEXEL/Texel
De voorwaarden zijn vastgelegd in de aanwijzingsbeschikking van het betreffende luchtvaartterrein. Voor het opstijgen dient toestemming te worden gevraagd aan de desbetreffende havenmeester. Voor het opstijgen vanaf de luchtvaartterreinen Teuge en Hilversum dient de ballonvaarder tevens een ontheffing ex artikel 34 van de Luchtvaartwet te hebben aangevraagd bij: Post: Unit Infrastructuur Inspectie Verkeer en Waterstaat Postbus 575 2130 AN Hoofddorp Voor het opstijgen vanaf hierboven niet genoemde luchtvaartterreinen dient vroegtijdig toestemming te worden gevraagd aan de exploitant van het luchtvaartterrein, aangezien deze hiervoor ruim van tevoren een ontheffing ex artikel 33 van de luchtvaartwet dient aan te vragen. Daarbij dient de ballonvaarder zelf een ontheffing ex artikel 34 aan te vragen (zie boven). Voor het opstijgen vanaf een militair luchtvaartterrein dient ten minste drie weken van tevoren toestemming te worden gevraagd aan de commandant van het militaire luchtvaartterrein.
79
Bijlage DD- II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B en MALMAL-voorbeelden voorbeelden
80
Bijlage DD- II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B en MALMAL-voorbeelden voorbeelden
81
Bijlage DD- II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B en MALMAL-voorbeelden voorbeelden
82
Bijlage DD- II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B en MALMAL-voorbeelden voorbeelden
CLR- Bijlage bij AIC-V 03/07
83
Bijlage DD- II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B en MALMAL-voorbeelden voorbeelden
84
Bijlage DD- II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B en MALMAL-voorbeelden voorbeelden
85
Bijlage DD- II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B en MALMAL-voorbeelden voorbeelden
86
Bijlage DD- II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B en MALMAL-voorbeelden voorbeelden
87
Bijlage DD-II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
88
Bijlage DD-II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
89
Bijlage DD-II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
90
Bijlage DD-II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
91
Bijlage DD-II: II: AICAIC-V-, AICAIC-B- en MALMAL-voorbeelden
DEEL III
OEFENVRAGEN VOOR HET EXAMEN VOORSCHRIFTEN
92
Bijlage F: F: Oefenvragen voor het theorietheorie-examen Voorschriften Voorschriften ICAO afspraken, JAA regelingen, EASA regelingen 1. Waar is het woord ICAO de afkorting van? 2. Hoeveel landen hebben het ICAO verdrag ondertekend? 3. Wat werd globaal in de artikelen van het ICAO verdrag vastgelegd? 4. Wat bevatten de Annexes van het ICAO verdrag? 5. Noem een drietal Annexes, die van belang zijn voor het zweefvliegen? 6. Wat betekent JAA? 7. Welke groep van landen hebben een samenwerkingsverband binnen de JAA? 8. Wat houdt de JAR-FCL-regelgeving in? 9. Waar is EASA de afkorting van? Wie is de bevoegde EASA autoriteit in Nederland? 10. Wat is het verschil tussen de EASA regelingen en de regelingen opgesteld door ICAO en de JAA? Overzicht luchtvaartwetgeving 11. Wat betekent gelede normstelling bij regelgeving? 12. Welke wetten en wettelijke bepalingen bestaan er op het gebied van de luchtvaart? 13. Welke zijn de voornaamste Nederlandse wetten op het gebied van de luchtvaart? 14. Noem enige belangrijke amvb’s op het gebied van de luchtvaart 15. Wat regelt het Besluit Luchtvaartuigen (BL)? 16. Wat wordt er zoal geregeld in het Luchtverkeersreglement (LVR)? 17. Wat betekent de afkorting IVW/DL? Luchtvaartpublicaties 18. Wat betekent LVNL? Welke luchtvaartpublicaties worden (mede) door de LVNL uitgegeven? 19. Wat betekent AIP en wat staat daarin? 20. Uit welke 3 delen bestaat de VFG (of VFR-Gids) Nederland? 21. In welke publicatie kan men nadere gegevens vinden betreffende verboden gebieden? 22. Noem publicaties waarin respectievelijk tijdelijke en blijvende luchtvaartgegevens zijn vermeld? 23. Wat is een NOTAM en wat een NOTAM Summary? 24. Waartoe dienen MAL's , c.q. AIC-B's? 25. Wat is het verschil tussen een AIC-A en een AIC-B? 26. Wat is een BLA en wat is een OAL? 27. Wat is een AD? Begripsbepalingen 28. Geef de definitie van: vlucht, kunstvlucht, gezagvoerder, eerste bestuurder en vliegniveau? 29. Wat is de definitie van een zweeftoestel? 30. Geef de betekenis van: LVNL, FIR, VFR-vlucht, IFR-vlucht, UDP, FL, JAR-FCL, PPL, RT en RFIE? 31. Welke drie soorten van hoogte(-aanduiding) worden in de luchtvaart gebruikt? LVW 32. Mag van willekeurige terreinen in Nederland worden opgestegen met een zweefvliegtuig? 33. Noem enkele voorwaarden gesteld ten aanzien van het houden van vertoningen met zweefvliegtuigen. RTL 34. Onder welke voorwaarden is het toegestaan dat twee zweefvliegers samen in een tweepersoons zweefvliegtuig vliegen? 35. Indien twee zweefvliegers samen gaan vliegen in een zweefvliegtuig en men spreekt af dat de voorste de gezagvoerder is, maar dat de achterste vlieger in overleg met de voorste de start zal doen. Wie is dan verantwoordelijk indien er wat mis gaat tijdens de start? 36. Welke bescheiden dienen steeds aan boord van een zweefvliegtuig aanwezig te zijn? 37. Welke aantekeningen dienen in het journaal te worden geplaatst? 38. Wanneer, door wie, aan wie en hoe moet een ongeval met een zweefvliegtuig worden gemeld? 39. Wanneer moet een zweefvlieger voorzien zijn van een valscherm? 40. In welke gevallen moest een DI zijn uitgevoerd door een zweefvlieginstructeur? BIGNAL 41. Mag van willekeurige terreinen in Nederland worden opgestegen met een zweefvliegtuig? 42. Mag buiten een luchtvaartterrein overal worden geland met een zweefvliegtuig? 43. Mogen zweefvliegtuigen en/of motorzweefvliegtuigen gelijktijdig opstijgen op een zweefvliegterrein? 44. Noem enkele voorwaarden gesteld ten aanzien van het houden van vertoningen met zweefvliegtuigen. 45. Wat is er bepaald over het landingsterrein van een zweefvliegveld? Maximale gewashoogte? 46. Dient er een windzak aanwezig te zijn op het landingsterrein?
93
Bijlage F: F: Oefenvragen voor het theorietheorie-examen Voorschriften Voorschriften Veiligheid lieren 47. Op welke afstand van de lier moeten personen zich minimaal bevinden indien er gelierd gaat worden? 48. Waar mag men zich tijdens het lieren niet bevinden? WLV 49. Gelden de in Nederland voor de luchtvaart vastgestelde regels ook voor Nederlandse vliegers in het buitenland? 50. Onder welke voorwaarden wordt (door de Minister) een bewijs van bevoegdheid afgegeven? 51. Welke regels gelden m.b.t. tot het vluchtenboekje(logboek) en de aantekeningen daarin? 52. Wat is bepaald over het (niet) gebruiken van alcoholhoudende drank door de vlieger m.b.t. de hoeveelheden alcohol in het bloed en de periode voorafgaande aan het vliegen? 53. Waaruit bestaan de nationaliteits- en inschrijvingskenmerken van een Nederlands zweefvliegtuig? 54. Waar moeten deze kenmerken op een zweefvliegtuig worden aangebracht? 55. Wanneer mag met een luchtvaartuig geen vlucht worden uitgevoerd? 56. Welke verplichting heeft de gezagvoerder van een zweefvliegtuig voor de aanvang van een vlucht? BBvBvL 57. Welke bewijzen van bevoegdheid voor het besturen van luchtvaartuigen kan de Minister afgeven 58. Voor welke periode worden deze bewijzen van bevoegdheid afgegeven? 59. Aan welke twee extra eisen moet men minimaal voldoen om met een geldig bewijs van bevoegdheid deze bevoegdheid uit te mogen oefenen? 60. Welke typen bevoegdverklaringen kunnen in een bewijs van bevoegdheid worden vermeld? 61. Wat is in het kader van het BBvBvL de definitie van een zweefvliegtuig? En van een zweeftoestel? 62. Wat is in het BBvBvL geregeld met betrekking tot hebben van een bewijs van bevoegdheid voor het bedienen van een zweefvliegtuig? 63. Aan welke 3 wettelijke eisen dient te zijn voldaan indien iemand een vlucht maakt als bestuurder van een zweefvliegtuig als hij/zij de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt? 64. Onder welke voorwaarden mag iemand die nog geen 16 jaar is een solovlucht maken met een zweefvliegtuig. 65. Aan welke wettelijke eisen moet men voldoen om met een zweefvliegtuig met passagiers te mogen vliegen? 66. Wat is in het BBvBvL geregeld met betrekking tot het optreden als instructeur bij de opleiding van bestuurders van zweefvliegtuigen? 67. Wat is de geldigheidsduur van een medische verklaring klasse 2 in relatie met de leeftijd van de houder? Besluit Luchtvaartuigen 68. Welke typen bewijzen van luchtwaardigheid (BvL’s) kunnen door de Minister worden afgegeven? 69. Hoelang is de geldigheidsduur van een standaard BVL voor een zweefvliegtuig? Onderhoud luchtvaartuigen 70. Wie is verantwoordelijk dat een bij dat luchtvaartuig behorend onderhoudsprogramma wordt opgesteld, bijgehouden en bij uitvoering van onderhoud wordt gebruikt? 71. Door wie mag klein onderhoud aan zweefvliegtuigen worden uitgevoerd? En groot onderhoud? 72. Voor welke onderdelen van een zweefvliegtuig moet een technische administratie worden gevoerd? 73. Wanneer moet een schaderapport worden opgesteld en wat weet u omtrent de indiening van dit rapport? Lieren/Slepen 74. Aan welke eisen moet het zwaailicht van de lier voldoen? 75. Hoe lang moet een lierkabel zijn? 76. Aan welke test dient de kapinrichting van een lier te voldoen? 77. Welke eisen worden gesteld aan de verdeling van de kabel op de trommel? 78. Welke breukstukken zijn er in de Nederlandse zweefvliegerij? Wat zijn de sterktes? 79. Welke eisen worden aan het kabelvalscherm gesteld? 80. Wie mogen de lier inspecteren voor de dagelijkse inspectie? 81. Zijn breukstukken gebruikt bij het slepen sterker of zwakker dan bij het lieren van hetzelfde type zweefvliegtuig? 82. Wat is de kleur en de maximale breuksterkte van het sterkste breukstuk? 83. Welke sterkte in Newton heeft een bruin breukstuk? 84. Wat is de kleur en de maximale breuksterkte van het lichtste breukstuk? 85. Aan welke eisen dient een gerepareerde kabel te voldoen 86. Hoe lang moet een voorloopstuk minimaal zijn? 87. Wat is de maximale diameter van de kabelvalscherm in geopende toestand?
94
Bijlage F: F: Oefenvragen voor het theorietheorie-examen Voorschriften Voorschriften 88. Wat geldt m.b.t. het meevliegen van passagiers in een sleepvliegtuig dat een zweefvliegtuig sleept? 89. Aan welke kant van de sleepkabel moet het breukstuk zitten en wat is de maximale sterkte daarvan? 90. Welke eisen worden gesteld aan een sleepkabel om te mogen slepen? Luchtverkeersreglement 91. Aan welke vluchten en door wie wordt in FIR-Amsterdam luchtverkeersleiding gegeven? 92. Mag men uit een T-21 (tweezitter zweefvliegtuig zonder kap) een parachute sprong maken? 93. Mag men zonder meer waterballast uit een zweefvliegtuig lozen? 94. Onder welke voorwaarden mogen met een zweefvliegtuig kunstvluchten gemaakt worden? 95. Waar mogen kunstvluchten niet worden uitgevoerd? 96. Hoe moet in het algemeen worden uitgeweken indien er gevaar voor een botsing ontstaat? 97. Mag in het Nederlandse luchtruim botsingsgevaar voorkomen worden door verandering van hoogte? [Geldt deze regel in alle ICAO landen?] 98. Hoe moet worden uitgeweken indien botsingsgevaar ontstaat wanneer twee luchtvaartuigen elkaar recht vooruit of bijna recht vooruit naderen? Hoe is dat geregeld bij het hellingzweefvliegen? 99. Hoe moet worden uitgeweken indien botsingsgevaar ontstaat als twee luchtvaartuigen op dezelfde hoogte kruisende koersen volgen? In welke situatie geldt er een andere uitwijkregel? 100. Wie moet uitwijken bij gevaar van een aanvaring van een zweefvliegtuig en een vliegtuig? 101. Wat is de regel voor het inhalen van een ander luchtvaartuig? [Waarom is deze regel tegenovergesteld aan de analoge regel in het wegverkeer?] Wanneer is er sprake van inhalen bij luchtvaartuigen? 102. Moet een zweefvliegtuig uitwijken voor (a) een ballon (b) een luchtschip en (c) een ultra-licht vliegtuig? 103. Indien een (motor-)vliegtuig en een zweefvliegtuig tegelijkertijd een luchtvaartterrein naderen om te landen wie heeft er dan voorrang? Wanneer geldt dit niet? 104. Welke luchtruimklassen (ICAO-ATS-classificatie) zijn van belang voor zweefvliegtuigen zonder radiocontact met de verkeersleiding? 105. Wat geldt in de FIR-Amsterdam met betrekking tot de afstand tot de wolken en het vliegzicht in de gebieden met ICAO-ATS classificatie B,C,E 106. Wanneer mag men met een zweefvliegtuig in de militaire TMA's Nieuw Milligen A, B, C, D, E, en G1 en G2 hoger vliegen dan FL 65? 107. In welke TMA's kan VFR gevlogen worden met een vliegzicht van 5 km? 108. Bestaat er een minimale vlieghoogte voor zweefvliegtuigen en zo ja waar is die van afhankelijk? 109. Welke twee criteria bepalen de minimale vlieghoogte boven een stad?
95
Bijlage F: F: Oefenvragen voor het theorietheorie-examen Voorschriften Voorschriften AIC-B’s en MAL’s AIC-B 14/99 geeft richtlijnen voor het melden van voorvallen met luchtvaartuigen 110. Aan welke organisatie en op welke manier dienen voorvallen met luchtvaartuigen te worden gemeld? 111. In welke typen worden voorvallen onderverdeeld en hoe zijn deze gedefinieerd? 112. Geef voorbeelden van ieder van de verschillende typen van voorvallen die worden onderscheiden? 113. Welke personen/instanties hebben een meldingsplicht indien een voorval heeft plaatsgevonden? 114. Indien een voorval in het buitenland plaats vond wat moet er dan in ieder geval gedaan worden? 115. Welke ministeries kunnen eventueel bij luchtvaartvoorvallen betrokken worden en om welke reden? MAL 76/92 beschrijft het ongewild meenemen van een lierkabel tijdens de start: 116. Wat zijn de drie hoofdoorzaken hiervan volgens de (toenmalige) RLD? 117. Wat zijn de belangrijkste maatregelen om meenemen van de kabel te voorkomen? MAL 83/92 beschrijft de maximale graslengte bij lierstarts: 118. Wat mag de maximale graslengte zijn en voor welk gedeelte van het startterrein moet dit gelden? 119. Hoe moet de graslengte volgens deze MAL worden bepaald?
96
AANTEKENINGEN
AANTEKENINGEN