Verslag van het congres De duurzame stad, leren van elkaar
HAAGS MILIEUCENTRUM, 27 September 2011
Het tweede congres van het Haags Milieucentrum (HMC) in het kader van zijn twintigjarig bestaan is gewijd aan De Duurzame Stad en hoe steden van elkaar kunnen leren. “Den Haag zou niet alleen stad van Recht en Vrede, maar van Dúúrzaamheid, Recht en Vrede moeten zijn”, stelt directeur Frans van der Steen in zijn inleiding. En ondanks dat de gemeentesubsidie per 1 januari 2014 ophoudt, zal het Haags Milieucentrum daaraan graag blijven bijdragen. Hoe de toekomstige samenleving eruit zou moeten en kunnen zien, is verwoord in het manifest De Eeuw van de Duurzaamheid dat de bezoekers op hun stoel aantreffen. Van der Steen roept alle aanwezigen op mee te denken en ideeën voor projecten te noteren op de vellen papier die bij de bar hangen. “Het is heel sjiek van het Haagse gemeentebestuur dat het zo'n luis in de pels duldt”, vindt dagvoorzitter Maurits Groen, die daaraan de oproep verbindt daar vooral nog járen mee door gaan. Over naar het eigenlijke thema van de dag: de duurzame stad. “De mens bestaat nu zo'n 150.000 jaar”, vertelt Groen, “en pas sinds een paar eeuwen zijn we stedelingen. Dat is ongelooflijk snel gegaan.” De duurzaamheid zal krachtig ter hand moeten worden genomen. Zowel door burgers als door organisaties en bestuurslagen. Waarna hij de eerste spreker aankondigt: Hans Opschoor, zo ongeveer de aartsvader van duurzaamheid in Nederland en degene die het begrip 'milieugebruiksruimte' heeft gemunt. Opschoor heeft zijn bijdrage de titel gegeven Glocalisme en groene urbanisering: Steden en stedelingen bij de transitie naar een duurzame wereld. Met 'glocalisme' wil hij zeggen dat het ondenkbaar is dat we vooruit kunnen komen zonder een combinatie van globale en lokale inspanningen. Sinds zijn introductie van het begrip milieugebruiksruimte zijn er andere bijgekomen die ongeveer hetzelfde aanduiden, zoals de planetary boundaries en de ecologische voetafdruk. Ze wijzen alle in dezelfde richting: we putten de aarde uit. We zijn al door drie van de negen 'boundaries' heen geschoten. Op termijn zullen we zo'n drie werelden nodig hebben om in onze behoeften te voorzien. Maar Opschoor is niet pessimistisch; de mens is tot veel in staat. Zo hebben we onder meer het verzuringsvraagstuk daadkrachtig weten aan te pakken. Maar de wereld verstedelijkt in rap tempo – van 13% in 1900 naar 50% in 2009 en naar verwachting ca. 70% in 2050. Om dat allemaal duurzaam te maken is 'geen kattenpis'. Temeer daar in China blijkt dat steden vervuiling in de hand werken, 'aanjagers van onduurzaamheid' zijn. Daarbij staan steden niet op zich. Het metabolisme, de stofwisseling van de stad, heeft invloed op de wijde omgeving. In dit verband benadrukt Opschoor dat vooral de milieubelasting van het transport omlaag moet. Om dit alles te verduurzamen hebben 'globaal' en 'lokaal' elkaar nodig. Steden moeten samen optrekken, en dit gezegd hebbende verbaast het Opschoor dat Den Haag, anders dan Amsterdam, Rotterdam en Haarlem, niet is aangesloten bij de International Council for Local Environmental Initiatives (ICLEI, www.iclei.org). Van belang is echter niet alleen het gemeentelijk beleid, maar óók wat de inwoners doen. De kracht moet
van onderop komen. Het is zaak de leefstijl van de circa tien procent koplopers op te schalen naar de massa door middel van duurzame prikkels. Waarbij de scheve inkomensverdeling volgens Opschoor een belangrijke belemmering voor duurzaamheid betekent. Hij waarschuwt ervoor op dit terrein niet te vertrouwen op de krachten van de markt; sturing zal nodig zijn. Een complicerende factor is wel dat mensen meer naar het hier en nu kijken dan naar de toekomst. De eerste tien jaar zal het investeren in duurzaamheid nog niets opleveren, daarna levert het pas vruchten af. Hoe dit dilemma aangepakt kan worden is vooralsnog een open vraag. Fix it! Ontsluit de Energieke Samenleving als oplossing luidt de stimulerende titel van de bijdrage van Maarten Hajer, directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving. De afgelopen twintig jaar hebben de problemen op milieugebied zich verlegd van het lokale naar een globaal schaalniveau. Van vuile lucht in onze woonplaats en vervuilde bodem onder onze voeten naar een stijging van de gemiddelde temperatuur en van de zeespiegel. Op globaal niveau blijken we echter niet of nauwelijks bij machte daar iets aan te doen. “Kopenhagen” was geen succes en sowieso zijn akkoorden op dat niveau niet afdwingbaar. Anders dan bijvoorbeeld het Wereld Natuur Fonds trekt Hajer echter niet de conclusie dat we terugmoeten naar het lokale niveau. Oók niet naar het niveau van de natiestaat, want dit negentiende-eeuwse beginsel zou wel eens achterhaald kunnen zijn. “Kopenhagen” was misschien wel de laatste manifestatie van dat oude paradigma. Kan het zijn dat de 21e eeuw de 'Age of Associations' wordt, van steden die zich aaneensluiten om te doen wat natiestaten nalaten? Worden grote steden wereldwijde spelers? Hajer ziet die ontwikkeling zich nu al voltrekken, bijvoorbeeld bij de C40. Gecombineerd kunnen steden een enorme inkoopmacht ontwikkelen. Steden zijn regionaal geworden, en regio's mondiaal. En Europa is tot heel veel in staat. Evenals Opschoor wijst Hajer op de positieve dingen waartoe de mens in staat is. Hij geeft het voorbeeld van de succesvolle aanpak van bodemvervuiling. Het is mogelijk om in 2050 onze CO2-uitstoot met tachtig procent te reduceren. Maar: hoe organiseren we het maatschappelijk? En zeker in een tijd waarin overheden moeten bezuinigen? Hajer zoekt de oplossing in twee richtingen: de Energieke Samenleving en de Enabling State. Het eerste concept sluit aan bij wat we nu al overal om ons heen kunnen zien. Mensen die via mobiele telefoons (al dan niet met applicaties) en sociale media misstanden signaleren en zo bedrijven en de overheid controleren. Hajer geeft een aantal voorbeelden van invloedrijke toepassingen, maar waarschuwt tegelijkertijd voor inbreuken op de privacy. De overheid moet wél de vinger aan de pols houden. Nieuwe burgers geloven in hun eigen kracht, maar hebben niet altijd een realistisch beeld van de enorme schaal van de uitdagingen. “Het Haags Milieucentrum vervult daarin een belangrijke functie”, meent Hajer. Het is de taak van overheden om burgers constant 'incentives' te geven. En mensen die duurzaam bezig zijn – zoals de vele intiatieven van (groepen) burgers om hun eigen energie op te wekken – zouden geen strobreed in de weg gelegd moeten worden, maar juist gefaciliteerd. Daartoe is het volgens Hajer nodig dat de overheid een visie ontwikkelt op de vraag waar we naartoe willen, en dan niet pas in 2040 maar al in 2030. Hajer besluit met een aantal aanbevelingen aan het adres van de overheid. De overheid zorgt voor de infrastructuur, die bepalend is voor onze routines. Niet alleen de harde infrastructuur, maar ook de zachte: regels zijn cruciaal. De PBL-directeur breekt een lans voor dynamische regelgeving die innovatie stimuleert: wat kan, moet. Innovatie zou voor honderd procent op een duurzame leest geschoeid moeten zijn. De overheid zorgt verder voor financiële instrumenten voor gedragsverandering en voor monitoring en feedback. “De samenleving is verliefd op Facebook. Gebruik sociale media om goede voorbeelden breder bekend te maken. Koplopers zijn nooit te benauwd om te delen.” Na de koffiepauze is het de beurt aan Kees Duijvestein, emeritus hoogleraar Duurzame Ontwikkeling in de Gebouwde Omgeving en voorzitter van het Haags Milieucentrum. In zijn bijdrage Quadruple P voor een duurzame stad: People Planet Profit en Project geeft hij een humoristische kijk op enkele absurde, onduurzame aspecten en tendensen in onze huidige maatschappij. “Terwijl de wereld naar de donder gaat, praten wij onder invloed van de PVV over heel andere dingen.” Duijvestein signaleert dat er veel onduidelijkheid bestaat over het begrip 'duurzaamheid'. Dat komt omdat het twee heel uiteenlopende betekenissen heeft. Het Engels is duidelijker, dat maakt een onderscheid tussen
sustainable en durable. Zo ook het Duits, met nachhaltig en dauerhaft. Het Zuidafrikaans kent voor 'ons' duurzaam de mooie term Volhoudbaar. Duijvestein vindt het noodzakelijk om 'de 3 P's' van Gre Brundtland – People, Planet en Profit – uit te breiden met een vierde: die van Project, wat kan worden geassocieerd met aspecten als ruimtelijke kwaliteit en opbouw, de relatie met de omgeving, flexibiliteit, degelijkheid, visuele kwaliteit en imago. Een andere 'drie-eenheid' die vaak wordt genoemd in verband met duurzaamheid is de Trias Ecologica: 1. Voorkom onnodig gebruik - 2. Gebruik hernieuwbare bronnen – 3. Gebruik eindige bronnen verstandig. Duijvestein licht deze eerst toe aan de hand van afval, een terrein waarop in Den Haag nog veel te winnen valt. Niet alleen voor het milieu, maar ook financieel, want hoe meer scheiding, hoe goedkoper. Dát er nog veel te veranderen is bleek hem weer eens tijdens een recent bezoek aan een Haags milieudepot, waar hij te horen kreeg: “Gooi dat plastic maar bij het restafval”. “Het accent moet liggen op de eerste stap, de preventie”, benadrukt Duijvestein. “Met een opvatting als 'een beetje minder is nog helemaal niet zo slecht komen we er niet.” De Trias Energetica bewijst ook goede diensten in de ruimtelijke ontwikkeling. 1. beperk de vraag naar (primaire) grondstoffen; 2. gebruik duurzame, vernieuwbare grondstoffen; 3. gebruik de eindige grondstoffen die het milieu het minst belasten. “Think global, act local!”, besluit Duijvestein zijn betoog welgemoed. In reactie op een vraag uit de zaal voegt de spreker er nog twee tips aan toe hoe zijns inziens de grote massa bereikt kan worden. Door gebruik te maken van technieken als de I-Phone en door zeker de humor niet te vergeten. In reactie op een andere vraag moet Duijvestein echter wel toegeven dat het heel moeilijk zal zijn om mensen wakker te schudden. Het beeld van de kikker die gewoon maar blijft zitten in zijn pan met water dat aan de kook wordt gebracht, is heel sterk. Vervolgens voegen Groen, Opschoor en Hajer zich bij Duijvestein voor de forumdiscussie. “Hoe komt het dat er helemaal geen draagvlak voor klimaatmaatregelen meer is?”, gooit Groen de knuppel in het hoenderhok. Er schort duidelijk iets aan de relatie tussen overheid en het bedrijfsleven, valt uit de reacties van de drie deskundigen op te maken. Hajer vindt dat de overheid veel meer naar bedrijven en burgers moet luisteren, en stelt de Britse Carbon Trust ten voorbeeld. Dit is een non-profit instelling die bedrijven en overheden helpt bij het reduceren van CO2-emissies, het besparen van energie en het 'in de markt' zetten van technologieën met een lage uitstoot. Waarop Groen uiteraard wil weten waarom dat in Engeland wel kan en hier niet. De Nederlandse overheid stelt zich te terughoudend op, meent Opschoor. Ze moet niet alleen faciliteren, maar ook reguleren. Volgens Duijvestein toont de overheid zich te vaak een onbetrouwbare partner, reden waarom onder meer onze windenergie-industrie is ingestort. Hajer wijst op de moeizame relatie tussen overheid en bedrijfsleven die nog altijd bestaat, en het trauma op het gebied van industriepolitiek (denk aan de RSV-affaire). Maar hij is positief gestemd over het tegenwoordige innovatiebeleid, alleen zou dat zich niet alleen moeten richten op de grote, bekende instellingen. Er gebeurt veel meer bij bedrijven die níet bij de overheid bekend zijn. Een bezoekster vindt dat het vraagstuk van de teruglopende biodiversiteit te weinig uit de verf is gekomen, waar Opschoor het wel mee eens is: “Ik lig wakker van de aantasting van de ecologische hoofdstructuur.” Hajer denkt daar anders over: “Nederland wordt leger. Steden worden drukker, maar heel veel gebieden zullen niet meer groeien. Wat gaan we daarmee doen? Er kunnen landbouwbedrijven komen die cyclisch opereren, die alles in eigen hand houden. Maar dat kan leiden tot dingen die burgers helemaal niet leuk vinden. Zo is diervriendelijke landbouw vaak niet milieuvriendelijk. Hoe dan ook is biodiversiteit in dit land goed beschermd.” Hajer vindt 'biodiversiteit' trouwens een term die voor veel mensen te abstract is, en spreekt dan ook liever over natuur en dieren.
Duijvestein koppelt de vraag naar de bescherming van de biodiverseit aan de vraag of een economie zonder groei mogelijk is. Opschoor vindt dat goed moet worden gekeken hóeveel groei mogelijk is bínnen de milieugebruiksruimte. Waarbij we wel flexibel moeten zijn, want de ontwikkelingen gaan snel. Om duurzaamheid echt ingang te doen vinden, is volgens Opschoor een open blik nodig. Beschouwd vanuit vastgeroeste consumptiepatronen is duurzaamheid niet leuk, maar voor wie openstaat voor experimenten kan het juist heel leuk zijn! Hajer waarschuwt ervoor dat steden er 'shabbier' uit kunnen gaan zien als mensen bijvoorbeeld zelf elektriciteit kunnen gaan opwekken en hun voedsel verbouwen. Daar zal niet iedereen blij mee zijn. “Maar 'shabby' is iets anders dan 'lelijk', reageert Duijvestein. “Permacultuur heeft ook z'n charme. Het is belangrijk de mensen bij die ontwikkelingen te betrekken.” Opmerkingen waarmee de oudhoogleraar applaus vanuit de zaal oogst. Het laatste discussiepunt gaat over de vraag of biodiversiteit beschermd kan worden door deze op geld waardeerbaar te maken. Opschoor wijst het idee ronduit van de hand, Hajer is er huiverig voor: “Moet je natuur wel willen monetariseren? En is dat zinvol? Het is een illusie te denken dat Den Haag zichzelf kan voeden, maar mensen willen wel weer iets met natuur doen.” Waaraan hij toevoegt dat het PBL tegenwoordig werkt met Natuurpunten, die wél kwanfiticeren, maar niet monetariseren. Duijvestein uit een welgemeende waarschuwing: “Verlies de dingen die niet in een spreadsheet passen niet uit het oog.” Duurzaamheidsconsultant Paul Metz heeft een idee: “Vergroen het erfpachtstelsel. Neem daarin duurzaamheidsaspecten op. Laat iemand die zijn tuin betegelt bijvoorbeeld méér betalen dan iemand met een groene tuin. Op gemeentelijk niveau is veel mogelijk.” Groen besluit met de aanwezigen te vragen wat zij zouden doen als ze wethouder van duurzaamheid waren. Hajer – die even wil benadrukken dat Nederland internationaal bezien al een erg groen belastingstelsel heeft – vindt dat gemeenten beter moeten laten zien wat er in wijken gebeurt, zodat andere wijken daaraan een voorbeeld kunnen nemen. Opschoor heeft een hele lijst: het stimuleren van wind- en zonne-energie, het beter uitbouwen van groene corridors en het dichter bij de burger brengen van de voedselvoorziening, en tot slot het realiseren van beter openbaar vervoer. Duijvestein stelt zich bescheidener op: hij zou mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt leren om eenvoudige milieumaatregelen te nemen, zoals het plakken van radiatorfolie. Na de biologisch-vegetarische lunch, verzorgd door 's-Peer catering, splitsen de aanwezigen zich in vijf groepen. Vier ervan zwerven uit over het congresgebouw om een workshop te gaan volgen, de vijfde gaat op excursie naar de Stadsverwarming, pal achter het gebouw. Excursiebegeleider Louis Kanneworff legt uit dat de elektriciteitscentrale oorspronkelijk kolengestookt was. De directeur van een halve eeuw geleden maakte duidelijk hoe weinig efficiënt dat eraan toeging. Van alle duizend calorieën die de centrale in gingen, kwamen er maar 253 bij de verbruikers terecht. In de condensor ging maar liefst 57% van de energie verloren. Oudere Hagenaars zullen zich nog herinneren dat het Verversingskanaal ook in de strengste winters niet dichtvroor. Deze periode leeft nog voort in de naam van een nabijgelegen café: de Asplaag.
De Oliecrisis van 1973 veranderde alles. “Het zal nooit meer worden zoals het was”, sprak premier Joop den Uyl, en dat gold ook voor de elektriciteitscentrale aan de De Constant Rebecquestraat. De centrale - inmiddels gasgestookt - wordt dan uitgebreid met een stadsverwarmingsfaciliteit, en de exploitant zou met de levering van warmte meer gaan verdienen dan met de vrij geringe hoeveelheid elektriciteit die deze kleine centrale opwekt. Overigens heeft de centrale vanaf dag 1 winst gemaakt, reden waarom Kanneworff spreekt van “de beste investering die Den Haag ooit gedaan heeft.” In 1978 werd de eerste klant op het stadsverwarmingsnet aangesloten. In de centrale wordt de groep rondgeleid door Cor Pronk, Shiftleider Den Haag bij E.On Benelux (het bedrijf dat sinds 2004 eigenaar van het gebouw is). Die vertelt dat de centrale nu wordt aangeduid als een STEG (stoom en gas) en een energetisch rendement op levert van 85%, waarvan 45% elektriciteit. Het rendement van de elektriciteitsproductie ligt nu zo (relatief) hoog doordat de turbines niet alleen worden aangedreven door het gas dat erin gespoten wordt, maar ook door de stoom die wordt geproduceerd door met het verbrandende gas water te verhitten. In 2004 breidde E.On de centrale uit met een 1200 m³ grote warmtebuffer. In dit vat wordt de warmte opgeslagen die overdag geproduceerd wordt, 's avonds en in het weekend gaat de centrale uit en wordt de warmtebuffer 'leeggetrokken'. De workshops worden verzorgd door de vier grootstedelijke milieucentra. Het Haags Milieucentrum wijdt zijn workshop aan de ontwikkeling van het Erasmusveld van een wat rommelig binnenstedelijk gebied met onder meer sportvelden en volkstuinen tot wat 'de duurzaamste wijk van Europa' moet worden. Helaas heeft de economische crisis roet in het eten gegooid, zodat het momenteel nog maar de vraag is wanneer deze ambities waargemaakt gaan worden. Het Milieucentrum Utrecht heeft zijn workshop gewijd aan Lekker Utregs (www.lekkerutregs.nl), een project dat bedoeld was om eten en drinken uit de regio te stimuleren en dat nu een officieel keurmerk is. Het Milieucentrum Amsterdam geeft een workshop over het 'Samenwerken aan een klimaatvriendelijke stad' (http://milieucentrumamsterdam.nl), gebaseerd op zijn project waarin bewoners in ontwerpateliers ideeën schetsen voor de klimaatvriendelijke en leefbare buurt van de toekomst. Het Rotterdams Milieucentrum, last but not least, wijdt zijn workshop aan het project opZuinig! (www.opzuinig.nl), dat besparingstips op diverse terreinen geeft. De deelnemers aan het congres hebben nog één spreker tegoed: transitiedeskundige Jan Rotmans, die als zelfverklaard klimaatevangelist 's morgens elders een afspraak had om zijn verhaal te doen. Dat verhaal is in ons geval getiteld Duurzame Transitie van Steden: sluipende revolutie. Rotmans schetst hoe de manier waarop naar steden gekeken wordt een enorme verandering heeft ondergaan: van 'poelen des verderfs' naar plaatsen naar kweekvijvers van innovatie. Ze zijn tegelijk probleem en oplossing. Maar hoe maak je een stad duurzaam? Volgens Rotmans heeft iedereen wel een notie van wat zo'n stad inhoudt. Je voelt je er 'op je plek', ze wordt gekenmerkt door 'de menselijke maat'. In opdracht van de gemeente Almere heeft Rotmans deze gemeente vergeleken met vier 'koploper'-steden (Kopenhagen, Freiburg, Portland, Canberra). Hij is tot de conclusie gekomen dat aan 'de drie P's' een vierde moet worden toegevoegd:die van 'power' (maar tegelijk die van participatie). Of een stad al dan niet duurzaam is, heeft veel te maken met de drive van een beperkt aantal mensen. Rotmans onderscheidt vijf kritische succesfactoren: 1. een holistische benadering vanuit mensen 2. een inspirerend en vasthoudend leiderschap 3. duurzaamheidsspelregels die richting en ruimte geven 4. het slim mobiliseren van menselijk kapitaal, en 5. een radicale benadering voor het bevorderen van systeeminnovaties Kies niet voor minder slecht, maar voor goed. En geef koplopers de ruimte.
Aan de hand van fotomontages schetst Rotmans vervolgens hoe de stad van de toekomst eruit kan zien. Die wordt gekenmerkt door een nieuw soort kringloopeconomie, door brandstof uit algen ('het groene goud'), door veel meer binnenstedelijk groen, door energieproducerende gebouwen, door wonen en werken op het water (en niet te vergeten recreëren, waarvoor zijn organisatie Urgenda al plannen heeft gemaakt), door elektrisch vervoer, door stadslandbouw, door nieuwe gemeenschappen rond voedsel, zorg en energie. Die samenleving wordt niet gekenmerkt door zelfredzaamheid, maar door samenredzaamheid. Rotmans ziet in de huidige maatschappij tal van initiatieven in de goede richting, maar overheden zouden deze meer moeten faciliteren en stimuleren en belemmeringen moeten wegnemen. Er is behoefte aan partijen die de markt in contact brengen met financiers. De grote doorbraak komt eraan! “Zal de economische crisis geen roet in het eten gooien?”, wil een bezoeker van hem weten. Rotmans is ervan overtuigd dat de financiële crisis nog lang de kop zal blijven opsteken, in welke vorm dan ook – hypotheekcrisis, bankencrisis, schuldencrisis, eurocrisis of een andere crisis. De kern van het probleem is dat het een systeemcrisis is. We kúnnen gewoon niet langer doorgaan zo. Nederland is 'het grootste CO2-knooppunt ter wereld' en wordt 'het gidsland van de fossiele economie'. Maar duurzame energie levert vijfmaal zo veel op, windparken bieden tien maal zo veel werkgelegenheid als kolencentrales. Er zal een geheel nieuwe economische constellatie ontstaan rond schone energie. Het congres wordt besloten met het aanbieden van het 'cadeau aan de stad' door het jubilerende Haags Milieucentrum. Duurzaamheidswethouder Rabin Baldewsingh is aan het eind van de lezing van Rotmans binnengekomen om het in ontvangst te nemen. Het cadeau behelst een gratis infraroodscan voor honderd Haagse huishoudens, die er op deze manier achter kunnen komen waar hun woning warmtelekken vertoont. De wethouder spreekt waarderende woorden aan het adres van het Milieucentrum, waarvan hij de 'luis-in-de-pels'-functie waardevol vindt (“zij het niet altijd op terreinen die ik gekozen zou hebben”). De wethouder vertelt dat er momenteel gewerkt wordt aan een business-case voor een Duurzaamheidscentrum, waartoe het HMC de aanzet heeft gegeven. “Het zou me een lief ding waard zijn als HMC-producten daarin geïncorporeerd konden worden.” Waarna HMC-directeur Frans van der Steen de dag besluit met de opmerking dat hij erg blij is met de grote opkomst en alle bijdragen, en de aanwezigen attendeert op de biologische hapjes en drankjes. Die laat men zich vervolgens goed smaken.