Verordening voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning Gemeente Roermond 2012
INHOUDSOPGAVE 1.
Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen
4
2.
Resultaatgerichte compensatie Artikel 2. De te bereiken resultaten
6
3.
Hoe te komen tot de te bereiken resultaten Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek Artikel 5. Het gesprek Artikel 6. Het verslag Artikel 7. De aanvraag
6
4.
Beoordeling van de te bereiken resultaten Artikel 8. Het maken van een afweging Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis Artikel 10. Wonen in een geschikt huis Artikel 11. Beschikken over dagelijks benodigde middelen voor primaire levensbehoeften Artikel 12. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding Artikel 13. Het kunnen zorgen voor kinderen die tot een gezin behoren Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten Artikel 17. Overige woonvoorzieningen
7
5.
Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële 11 tegemoetkoming Artikel 18. Mogelijke verstrekkingwijzen Artikel 19. Inhoud beschikking Verstrekking in natura Artikel 20. Inhoud beschikking Verstrekking als financiële tegemoetkoming Artikel 21. Inhoud beschikking Persoonsgebonden budget Artikel 22. Algemene voorwaarden persoonsgebonden budget en/of financiële tegemoetkoming Artikel 23. Afwijzingsgronden persoonsgebonden budget en/of financiële tegemoetkoming
6.
Eigen bijdrage en eigen aandeel Artikel 24. Eigen bijdrage en eigen aandeel Artikel 25. Overgangsrecht Artikel 26. Duur van het overgangsrecht
13
2
7.
Beperkingen of weigeringsgronden 14 Artikel 27. Beperkingen Artikel 28. Aanvullende weigeringsgronden ten aanzien van het te bereiken resultaat: wonen in een geschikt huis
8.
Advies, onderzoek, intrekking, herziening en terugvordering 15 Artikel 29. Advisering Artikel 30. Wijziging situatie Artikel 31. Heronderzoek Artikel 32. Intrekking Artikel 33. Intrekking, beëindiging of herziening van een persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming en/of voorziening Artikel 34. Terugvordering
9.
Slotbepalingen Artikel 35. Hoogte vergoedingen Artikel 36. Hardheidsclausule Artikel 37. Indexering Artikel 38. Evaluatie Artikel 39. Inwerkingtreding Artikel 40. Citeertitel
17
Toelichting Algemene toelichting Artikelsgewijze toelichting
19
3
VERORDENING VOORZIENINGEN WMO ROERMOND 2012 Hoofdstuk 1.
Algemene bepalingen
Artikel 1.
Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder: a.
Aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.
b.
Aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.
c.
Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover ook als hij of zij geen beperkingen zou hebben zou (hebben kunnen) beschikken.
d.
Algemene voorziening: een voorziening, dienst of product die/dat weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder ingewikkelde aanvraagprocedure.
e.
Belanghebbende: een persoon met een beperking als gevolg van ziekte en/of gebrek, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijke verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.
f.
Budgethouder: de belanghebbende aan wie op grond van deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend om zelf een voorziening te verwerven of in te kopen ter compensatie van de vastgestelde beperking en waarover deze belanghebbende aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.
g.
Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vraagafhankelijk vervoer.
h.
College: College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond
4
i
Compensatieplicht: de plicht van het college om aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun aantoonbare beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan..
j.
Financiële tegemoetkoming: een gehele of gedeeltelijke vergoeding die het college aan de belanghebbende verstrekt dan wel rechtstreeks namens de belanghebbende betaalt, voor de in het kader van de Wmo gemaakte kosten van een toegekende voorziening.
k.
Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.
l.
Gesprek: het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve (wettelijke) voorliggende en individuele voorzieningen.
m.
Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres waar een belanghebbende de meeste nachten per jaar doorbrengt.
n.
ICF classificatie: een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen, voluit International Classification of Functioning, Disability and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO).
o
Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 van de Wmo wordt verstrekt.
p.
Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwden die al dan niet tezamen met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voeren, dan wel een ongehuwde meerderjarige die met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voert, waarbij onder gehuwden ook wordt verstaan ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met kinderen samenwonen, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie.
q.
Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, op die terreinen waarvoor het college een compensatieplicht heeft.
r.
Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de Wmo biedt.
5
s.
Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de belanghebbende onder door het college bepaalde voorwaarden, zelf kan besteden aan een voorziening die het vooraf bepaalde resultaat bereikt, als alternatief voor een voorziening in natura.
t.
Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand heeft in zijn relatie met anderen of met zijn sociale omgeving.
u.
Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de Wmo, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.
v.
Voorziening in natura: een voorziening die bestaat uit door het college rechtstreeks beschikbaar gestelde goederen of diensten, al dan niet in bruikleen, om het vooraf bepaalde resultaat te bereiken.
w.
Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.
x.
Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk, zintuiglijk en financiële vermogen van belanghebbende om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken
Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie Artikel 2. De te bereiken resultaten De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn: a. een schoon en leefbaar huis; b. wonen in een geschikt huis; c. beschikken over dagelijks benodigde middelen voor primaire levensbehoeften; d. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding; e. het kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren; f. zich verplaatsen in en om de woning; g. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel; h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.
Hoofdstuk 3.
Hoe te komen tot de te bereiken resultaten
Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex. artikel 1 lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet gaat een aanmelding vooraf.
6
Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij het Wmo-loket door of namens een belanghebbende die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren. Artikel 5. Het gesprek 1. Naar aanleiding van een aanmelding zal een gesprek worden gevoerd indien: a. de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan; b. de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten; c. belanghebbende of het college daarom verzoekt. 2.
Tijdens dit gesprek zal het functioneren van belanghebbende worden geïnventariseerd op basis van het ICF en wordt de hulpvraag geformuleerd.
Artikel 6. Het verslag 1. Het gesprek kan worden afgesloten met een verslag. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Uitsluitend een door belanghebbende ondertekend verslag kan als aanvraagformulier als bedoeld in artikel 7, lid 2 van deze verordening dienen. 2.
Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex. artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.
3.
Indien de vraag niet onder de werking van de wet valt wordt deze doorgeleid naar de bevoegde instantie, voor zover een instantie hiervoor kan worden aangewezen.
Artikel 7. De aanvraag 1. De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk plaatsvinden. 2.
Bij de aanvraag wordt, als er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, dit ondertekende verslag als aanvraagformulier beschouwd.
Hoofdstuk 4. Beoordeling van de te bereiken resultaten Paragraaf 1. Algemene regels Artikel 8. Het maken van een afweging Bij het beoordelen welke voorzieningen noodzakelijk zijn, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar alle voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn en naar de noodzaak en mogelijkheid tot het leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.
7
Paragraaf 2. De te bereiken resultaten Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis 1. Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon en leefbaar is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, de in gebruik zijnde slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. 2.
Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.
3.
Indien de belanghebbende deel uitmaakt van een leefeenheid en er één of meerdere leden beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.
4.
Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden van toepassing zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 10. Wonen in een geschikt huis 1. Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon. 2.
Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.
3.
Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker en/of goedkoper geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de aanpassing van de woning een bedrag van € 6.806,- te boven gaat.
4.
Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden van toepassing zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt met uitzondering van een verhuiskostenvergoeding.
Artikel 11. Beschikken over dagelijks benodigde middelen voor primaire levensbehoeften 1. Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijkse benodigde hoeveelheid levensmiddelen, alsmede toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. 2.
Met het oog op de middelen genoemd in lid 1 kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen, alsmede het bereiden van de broodmaaltijden en het opwarmen van de warme maaltijd.
8
3.
Indien de belanghebbende deel uitmaakt van een leefeenheid en er één of meerdere leden beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.
4.
Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden van toepassing zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 12. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding 1. Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit in bezit zijnde kleding in gewassen en zonodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat. 2.
Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de was.
3.
Indien de belanghebbende deel uitmaakt van een leefeenheid en er één of meerdere leden beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.
4.
Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden van toepassing zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 13. Het kunnen zorgen voor kinderen die tot een gezin behoren 1. Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen. 2.
Met het oog op het kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – ondersteuning of vervanging van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.
3.
Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.
4.
Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden van toepassing zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, sanitaire ruimten, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en hiervan gebruik te kunnen maken. 2.
Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.
9
3.
Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.
4.
Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden van toepassing zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van activiteiten, binnen de directe woon- en leefomgeving. 2.
Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving, welke vervoersvoorziening verplaatsingen naar een omvang van 1500 tot 2000 kilometer per jaar mogelijk moet maken.
3.
Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een eventueel aanwezige en bruikbare scootmobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.
4.
Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden van toepassing zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van bezoeken en het deelnemen aan activiteiten. 2.
Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar bestemmingen.
3.
Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.
4.
Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden van toepassing zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
10
Paragraaf 3. Nadere bepalingen ten aanzien van het te bereiken resultaat wonen in een geschikt huis. Artikel 17. Overige woonvoorzieningen 1. Indien het college besluit tot verstrekking van een voorziening in de vorm van: a. een vergoeding voor de kosten van onderhoud/keuring/reparatie van elektrische beweegbare woonvoorzieningen; b. tijdelijke huisvesting; c. het bezoekbaar maken van een woning; d. een vergoeding voor huurderving; dan gelden de nadere bepalingen zoals vastgelegd in de beleidsregels. 2.
Indien het college krachtens deze of daaraan voorafgaande verordening een voorziening heeft verstrekt die leidt tot waarde stijging van de woning, dan gelden bij verkoop van deze woning de nadere bepalingen zoals vastgelegd in de beleidsregels.
Hoofdstuk 5. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen Artikel 18. Mogelijke verstrekkingwijzen 1. De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget worden verstrekt. 2.
Bij een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoongebonden budget kan een eigen bijdrage worden gevraagd van de belanghebbende, te betalen aan de daartoe door de minister aangewezen instelling, en bij een financiële tegemoetkoming kan sprake zijn van een door de belanghebbende zelf te betalen eigen aandeel.
Paragraaf 2. Verstrekking in natura Artikel 19. Inhoud beschikking 1. Bij het treffen van een voorziening in natura wordt onder meer in de beschikking vastgelegd: a. voor welk te bereiken resultaat de voorziening is bedoeld; b. wat de duur is van de verstrekking; c. hoe de voorziening verstrekt wordt en; d. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld. 2.
Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen, evenals de instelling die door de minister is aangewezen voor de vaststelling en inning van deze eigen bijdrage.
Paragraaf 3. Verstrekking als financiële tegemoetkoming Artikel 20. Inhoud beschikking 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt onder meer in de beschikking vastgelegd:
11
a.
b. c. d. 2.
voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden; wat de duur van de verstrekking is; of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld en; wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is.
Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen, evenals de instelling die voor de vaststelling en inning van dit eigen aandeel zal zorgdragen.
Paragraaf 4. Verstrekking als persoonsgebonden budget Artikel 21. Inhoud beschikking 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt onder meer in de beschikking vastgelegd: a. voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden; b. wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen; c. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is en; d. welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget. 2.
Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen, evenals de instelling die door de minister is aangewezen voor de vaststelling en inning van deze eigen bijdrage.
Paragraaf 5. Voorwaarden, weigeringsgronden en verplichtingen bij een persoonsgebonden budget en/of financiële tegemoetkoming Artikel 22. Algemene voorwaarden persoonsgebonden budget en/of financiële tegemoetkoming 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 lid 1 en 6a. van de wet, zijn de volgende algemene voorwaarden van toepassing: a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen; b. de omvang van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, gebaseerd op de waarde van de voorziening die het college doelmatig acht, waarmee een persoon de mogelijkheid wordt geboden zelf een voorziening in te kopen; c. het persoonsgebonden budget wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een persoonsgebonden budget is vastgesteld, in ieder geval niet vóór de datum van aanvraag en wordt geacht toereikend te zijn voor een periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn van de referentievoorziening die, voor zover van toepassing, geldt voor de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening.
12
2.
Als het persoonsgebonden budget is toegekend, wordt dit overgemaakt op een door de aanvrager opgegeven rekeningnummer, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.
3.
Bij een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming zijn de verplichtingen zoals genoemd in de beleidsregels individuele voorzieningen gemeente Roermond 2012 van toepassing.
Artikel 23. Afwijzingsgronden persoonsgebonden budget en/of financiële tegemoetkoming Verstrekking als persoonsgebonden budget en/of financiële tegemoetkoming vindt niet plaats indien: a. op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek zijn verkregen, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming; b. de aanvrager eerder een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is verleend op grond van de Verordening of een van de daaraan voorafgaande verordeningen en de aanvrager zich niet gehouden heeft aan de daarbij opgelegde verplichtingen; c. de voorzienbare duur van de noodzakelijkheid van de voorziening korter is dan de normale afschrijvingstermijn van de geïndiceerde voorziening; d. er sprake is van bezwaren van overwegende aard.
Hoofdstuk 6. Eigen bijdrage en eigen aandeel Artikel 24. Eigen bijdrage en eigen aandeel 1. Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten: a. een schoon en leefbaar huis; b. wonen in een geschikt huis; c. beschikken over dagelijks benodigde middelen voor primaire levensbehoeften; d. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding; e. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren; f. zich verplaatsen in, om en nabij de woning voor zover het geen rolstoel betreft; g. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel; h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. 2.
De bedragen en het percentage die gelden voor een eigen bijdrage of eigen aandeel zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in artikel 4.1, lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
3.
Het college kan besluiten geen eigen bijdrage of eigen aandeel op te leggen indien zij daarvoor een belangrijke reden aanwezig acht of indien het gaat om een van de uitzonderingen zoals vermeld in de beleidsregels individuele voorzieningen gemeente Roermond 2012.
Artikel 25. Overgangsrecht Personen die tot en met 14 juli 2012 een voorziening in de vorm van een hulpmiddel in bruikleen hebben aangevraagd en welke voorziening is toegekend, zijn in afwijking van artikel 24 van de verordening, geen eigen bijdrage verschuldigd tot en met 14 januari 2013.
13
Artikel 26. Duur van het overgangsrecht 1. Uiterlijk met ingang van 15 januari 2013 vervalt het in artikel 25 bedoelde overgangsrecht en zijn de bepalingen van de verordening onverkort en in alle gevallen van toepassing, met uitzondering van de voor 15 juli 2012 aangevraagde en in bruikleen verstrekte traplift. 2. Indien in de periode voorafgaand aan de einddatum, genoemd in het eerste lid, het recht op de voorziening tussentijds wordt beëindigd of ingetrokken, vervalt het overgangsrecht zoals bedoeld in artikel 25.
Hoofdstuk 7. Beperkingen of weigeringsgronden Artikel 27. Beperkingen 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover: a. de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat; b. de te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is; c. deze op de belanghebbende zelf is gericht. 2.
Geen voorziening wordt toegekend: a. indien er voorliggende, algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar en bruikbaar zijn voor de belanghebbende; b. indien de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Roermond. c. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer na is te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken valt; d. voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten; e. voor zover aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.
Artikel 28. Aanvullende weigeringsgronden ten aanzien van het te bereiken resultaat: wonen in een geschikt huis. Een woonvoorziening wordt afgewezen indien: 1. 2.
er sprake is van het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur; deze betrekking heeft op een woongebouw, dat specifiek gericht is op mensen met beperkingen of dat in de praktijk bewoond wordt door een specifieke groep en waarvan vast staat dat de voorziening niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en waarvan is aangetoond dat de aangevraagde voorziening bij wel voldoen aan die vereisten niet nodig is;
14
3. 4.
5.
6.
7. 8. 9. 10. 11. 12.
13.
de voorziening bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kan worden meegenomen; de noodzaak tot het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waar op grond van beperkingen bij het normale gebruik van de woning, een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem geen aanleiding voor bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig is; de belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college; deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan verbrede toegangsdeuren, automatische deuropeners, hellingbanen, extra trapleuningen, drempelhulpen en een opstelplaats voor een rolstoel of vervoersvoorziening; de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft; de belanghebbende verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden; de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen; de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning; de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd; de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak; de aangevraagde voorzieningen het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw, zoals omschreven in het Bouwbesluit, te boven gaan of betrekking hebben op een grotere oppervlakte dan krachtens de beleidsregels als adequaat geldt.
Hoofdstuk 8. Advies, onderzoek, intrekking, herziening en terugvordering Artikel 29. Advisering 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten: a. op te roepen of op te laten roepen om persoonlijk te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en deze te bevragen; b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken. 2.
Het college kan een daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien: a. het handelt om een aanvraag van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad of met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 5 is gevoerd; b. het handelt om een aanvraag van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 5 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden; c. sprake is van een herbeoordeling van bestaande aanspraken; d. het college dat om andere redenen noodzakelijk of gewenst vindt.
15
Artikel 30. Wijziging situatie Degene aan wie op grond van deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening of de voortzetting daarvan. Artikel 31. Heronderzoek Het College kan een heronderzoek instellen naar het voortduren van het recht op de volgens deze Verordening of daaraan voorafgaande verordeningen toegekende voorzieningen. Artikel 32. Intrekking 1. Het college kan een toekenningsbeschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien: a. niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening; b. die beschikking berust op gegevens waarvan nadien gebleken is dat die gegevens onjuist waren dat, waren de juiste gegevens wel bekend geweest, tot een andere beschikking zou zijn besloten. c. indien naar aanleiding van een heronderzoek blijkt dat de belanghebbende niet langer recht heeft op een voorziening volgens deze verordening, besluit het college de toekenningsbeschikking in te trekken en eindigt het recht op deze voorziening met ingang van de dag van de bekendmaking van dit besluit. 2.
Een beschikking tot verlening van een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de voorziening, tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na beschikbaar stellen of uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening die tot het vooraf bepaalde resultaat moet leiden.
Artikel 33. Intrekking, beëindiging of herziening van een persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming en/of voorziening Onverminderd de intrekkingsgronden genoemd in artikel 32 van de verordening, wordt de toekenningsbeschikking hulp bij het huishouden, persoonsgebonden budget of andere voorziening geheel of gedeeltelijk ingetrokken, beëindigd of herzien waardoor de voorziening wordt beëindigd dan wel gewijzigd: 1. met ingang van de dag waarop de ontvanger van de hulp bij het huishouden, het persoonsgebonden budget of een voorziening, schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget, de financiële tegemoetkoming of de voorziening; 2. met ingang van de dag waarop de ontvanger van de hulp bij het huishouden, het persoonsgebonden budget of een voorziening verhuist naar een andere gemeente, dan wel verhuist naar een ander type woning; 3. met ingang van de dag waarop de ontvanger van de hulp bij het huishouden, het persoonsgebonden budget of een voorziening, langer dan twee maanden aaneengesloten verblijft in een instelling als bedoeld in artikel 5 van de Wet toelating zorginstelling erkende instelling of de Zorgverzekeringswet; 4. uiterlijk met ingang van de 14e dag gelegen ná de dag waarop de ontvanger van de hulp bij het huishouden of het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden overlijdt; 5. per de eerste van de maand volgend op de maand van verhuizing buiten de gemeente, dan wel overlijden van de ontvanger van de vergoeding voor de eigen auto of bruikleenauto;
16
6.
met ingang van de dag waarop de ontvanger van een vergoeding voor de kosten van een taxi of rolstoeltaxi verhuist of overlijdt. Declaraties betrekking hebbend op de periode voor datum van verhuizing of overlijden, kunnen worden ingediend tot maximaal 3 maanden na datum van verhuizing of overlijden.
Artikel 34. Terugvordering 1. Indien de beschikking tot toekenning van een voorziening is ingetrokken op grond van artikel 32 of 33 van deze verordening, kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd. 2. Ingeval de beschikking tot toekenning van een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken op grond van artikel 32 of 33 van deze verordening, kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van onjuiste gegevens. 3. Ingeval de beschikking tot toekenning van een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken op grond van artikel 32 of 33 van deze verordening, kan deze voorziening worden teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van onjuiste gegevens. 4. Ingeval niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vastgelegd in de beschikking kan de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
Hoofdstuk 9. Slotbepalingen Artikel 35. Hoogte vergoeding en mandaat Het college stelt de hoogte van de vergoeding voor de te verstrekken individuele voorzieningen vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roermond; Artikel 36. Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 37. Indexering Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roermond geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Artikel 38. Evaluatie Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk. Artikel 39. Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 15 juli 2012. 2. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Roermond 2010 wordt met ingang van 15 juli 2012 ingetrokken.
Artikel 40. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening voorzieningen Wmo Roermond 2012”.
17
Toelichting op de Verordening voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning Gemeente Roermond 2012
18
Achtergrond De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen. Deze beleidsarme invoering heeft veel reacties opgeroepen. Allereerst van de gebruikers. Hun koepels, de CG-Raad en de gezamenlijke Ouderenbonden, hebben direct gereageerd, maar hadden ook begrip voor de onmogelijkheid om in zeer korte tijd een geheel nieuw beleid te ontwikkelen. Ook Kamerleden reageerden teleurgesteld, maar toonden ook weer begrip. Toen de Wmo eenmaal ingevoerd was reageerden ook de rechters. Zij reageerden zonder terughoudendheid, omdat zij de regelgeving als uitgangspunt namen. Daardoor ontstond een steeds grotere discrepantie tussen de tekst van de modelverordening en de daarop gebaseerde verordeningen van gemeenten en het door gemeenten te hanteren beleid. Vrij vlot na de invoering van de Wmo heeft de VNG het initiatief genomen om de modelverordening door te ontwikkelen. Op 8 april 2008 werd een expert-meeting gehouden en als gevolg daarvan is een “Proeve voor een nieuwe modelverordening” ontwikkeld. De reactie daarop was niet direct positief. Los van het gegeven dat het slechts een proeve was werd geoordeeld dat aan het schrijven van een nieuwe verordening een tweetal processen vooraf zouden moeten gaan: een proces onder (potentiële) gebruikers van de Wmo en een proces onder de uitvoerders van de Wmo, de gemeenten. In samenwerking tussen VNG enerzijds en CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds is daarop “De Kanteling” ontstaan: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”. Deze verordening is de weerslag van twee zaken. Allereerst hebben de resultaten van het project “De Kanteling” aan de basis gelegen van de in deze verordening opgenomen tekst. Vervolgens is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep. De opbouw van deze verordening is geheel anders dan die van de voorafgaande verordening en die van de Wvg was. In deze verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen en op het zogenaamde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn 1 situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor individuele voorzieningen. Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen. Het is zelfs mogelijk een keuze te maken die leidt tot invulling van beide fasen door verschillende personen: het gesprek zou gevoerd kunnen worden door een dicht bij de compensatiebehoevende staande professional (zoals een ouderenadviseur of een medewerker van MEE) terwijl de fase van de concrete aanvraag een taak is van de gemeente.
1
Overal waar in deze tekst de mannelijke vorm staat kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.
19
Na de begripsomschrijvingen ligt de focus op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de Wmo (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het Gesprek en vervolgens op de procedure na dat gesprek als het komt tot een individuele aanvraag. Pas daarna zal besloten worden met een aantal algemene soms procedurele regels.
20
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. Aanvraag De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het mag duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een aanvrager, van wie de beperkingen al goed in beeld zijn gebracht, een nieuwe aanvraag doet. De aanvraag dient op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schriftelijk te worden ingediend. Daarmee worden discussie en interpretatiegeschillen achteraf voorkomen over de vraag wanneer en wat precies is aangevraagd. Als een schriftelijke aanvraag, op grond van zeer bijzondere omstandigheden, niet door de belanghebbende of zijn of haar gemachtigde kan worden ingediend, kan deze aanvraag ambtshalve worden gedaan en zal de medewerker Wmo de aanvraag formuleren. b. Aanmelding De melding kan op allerlei wijzen worden gedaan bij het Wmo-loket door of namens de belanghebbende waarbij in eigen woorden beperkingen kunnen worden aangegeven en welke concrete hulp wordt gevraagd. In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zonodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden. c. Algemeen gebruikelijke voorziening Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is (algemeen verkrijgbaar) en niet speciaal in de revalidatievakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten. Ook moet de voorziening niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare alternatieve voorzieningen. Dit is mede afhankelijk van de persoon, positie en leef/woonsituatie van de aanvrager. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperking onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden. Kortom: een voorziening waarvan moet worden aangenomen dat deze normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.
21
d. Algemene voorzieningen Dit zijn voorzieningen, diensten of producten, die weliswaar niet bestemd zijn of te gebruiken zijn door alle individuele gebruikers of bijvoorbeeld inwoners; maar anderzijds wel geschikt en beschikbaar (kunnen) zijn of worden gesteld voor iedereen met een beperking. waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken . Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet. e. Belanghebbende Het begrip belanghebbende is omschreven in artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb): degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In onderdeel e is dit begrip gerelateerd aan het begrip compensatieplicht van onderdeel i van deze verordening. f. Budgethouder Onder budgethouder wordt begrepen de persoon aan wie volgens deze verordening een PGB is toegekend en die op basis daarvan verantwoording verschuldigd is aan het college over de besteding van dat PGB. g. Collectieve voorzieningen Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld. Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is. h. College Dit onderdeel behoeft geen toelichting. i. Compensatieplicht Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. Het College dient in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. Volgens de wetsgeschiedenis dient een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.
22
Gelet op het bovenstaande is op basis daarvan gekomen tot de volgende begripsomschrijving van de compensatieplicht: “De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”. De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Deze beperkingen kunnen alleen betrekking hebben op het in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.” j. Financiële tegemoetkoming Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van eigen auto, een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee geheel of gedeeltelijk aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming zal verantwoording afgelegd moeten worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt. Een forfaitair bedrag is een bedrag waarbij geen rekening is gehouden met de werkelijke kosten. k. Gebruikelijke zorg Als in een leefeenheid meerdere personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het voorkomende gewone huishoudelijke werk te verrichten. Dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter. De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor de verdeling van de huishoudelijke werkzaamheden verdeeld in eigen tijd en tempo.
23
l. Gesprek Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd. Als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen,dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek. Het gesprek wordt in hoofdstuk 3 uitgewerkt. m. Hoofdverblijf Met het begrip hoofdverblijf wordt bedoeld de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres waar een belanghebbende de meeste nachten per jaar doorbrengt. Het definiëren van dit begrip is van belang als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZinstelling verblijven en deels elders, enz. n. ICF classificatie De Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization, WHO) heeft de International Classification of Functioning, Disability and Health, afgekort ICF gepresenteerd. De ICF bestaat uit een raamwerk van classificaties die tezamen een gestandaardiseerd begrippenapparaat vormen voor het beschrijven van het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. Doel van de ICF is om door middel van het in kaart brengen van begrippen op dat terrein een basis te leggen voor een gemeenschappelijke standaardtaal. Aspecten van het menselijk functioneren die gerelateerd kunnen zijn aan een gezondheidsprobleem, worden in de ICF op systematische wijze geordend. In aanvulling op de Internationale Classificatie van Ziekten (ICD) worden in de ICF naast gezondheidscomponenten ook een aantal met de gezondheid samenhangende componenten, zoals bijvoorbeeld op het gebied van werk en onderwijs, gedefinieerd. Met behulp van de ICF kan het menselijk functioneren worden beschreven vanuit drie verschillende perspectieven: 1. het perspectief van het menselijk organisme; 2. het perspectief van het menselijk handelen, en 3. het perspectief van de mens als deelnemer aan het maatschappelijk leven. Het eerste perspectief is uitgewerkt in twee afzonderlijke classificaties, de classificatie van functies van het organisme en de classificatie van anatomische eigenschappen. Het tweede en derde perspectief zijn uitgewerkt in de classificatie van activiteiten en participatie. De ICF ordent op systematische wijze verschillende domeinen betreffende aspecten van het menselijk functioneren die verband kunnen houden met een gezondheidsprobleem (een domein is een praktisch en zinvol stel met elkaar verband houdende fysiologische functies, anatomische eigenschappen, activiteiten, taken of levensgebieden).
24
De term ´menselijk functioneren´ in de titel verwijst naar functies, anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie; de term ´functioneringsprobleem´ verwijst naar stoornissen, beperkingen en participatieproblemen. Daarnaast bevat de ICF een lijst met externe factoren die van invloed kunnen zijn op elk domein. Op deze manier kan een zinvol beeld worden verkregen van iemands functioneren. De ICF maakt deel uit van de ‘familie’ van classificaties die is ontwikkeld door de WHO. De WHOfamilie van internationale classificaties (FIC) vormt een taal met behulp waarvan verschillende gegevens op het gebied van de gezondheid kunnen worden vastgelegd (bijvoorbeeld ziekten, functioneren, redenen voor contact met de gezondheidszorg). Dankzij deze gestandaardiseerde gemeenschappelijke taal kunnen uiteenlopende vakgebieden en takken van wetenschap wereldwijd communiceren over gezondheid en gezondheidszorg. o. Individuele voorziening In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de Wmo vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel. p. Leefeenheid Hiermee is bedoeld de kring van huisgenoten. Hieronder worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren via een huurovereenkomst en die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar. q. Maatschappelijk participatie Maatschappelijke participatie heeft betrekking op de wijze waarop men kan participeren op het gebied van deelname aan het maatschappelijk verkeer zoals: het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan het aangaan van sociale verbanden. r. Mantelzorger Voor een begripsomschrijving van de mantelzorger is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg in artikel 1 lid 1 onder b van de Wmo. s. Persoonsgebonden budget Dit onderdeel beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om zelf en naar eigen keuze invulling te geven aan een vooraf bepaald doel om het te beoogde resultaat te bereiken van de compensatie van de vastgestelde beperking. t. Psychosociaal probleem Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft - volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.
25
u. Wettelijk voorliggende voorziening Dit betreft de voorzieningen die in wetgeving en in regelgeving zijn vastgelegd en die op basis van artikel 2 van de Wmo voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de Wet op de expertisecentra in samenhang met de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs (inzake leerlinggebonden financiering), de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten, et cetera. Als een wettelijke voorziening het probleem van de beperking kan oplossen is dit voorliggend en bestaat er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald. v. Voorziening in natura Een voorziening in natura is een voorziening die bestaat uit goederen of diensten, niet uit geld. Biedt de gemeente een voorziening in natura aan, dan hoeft de belanghebbende zelf niets te regelen, maar krijgt hij of zij deze rechtstreeks zoals bijvoorbeeld een rolstoel of komt bijvoorbeeld iemand de toegekende hulp bij het huishouden rechtstreeks bieden. Verstrekt het college een voorziening in natura in de vorm van goederen, zoals bijvoorbeeld een douchestoel, dan beslist het college of de belanghebbende eigenaar van de voorziening wordt of dat deze voorziening in bruikleen wordt verstrekt. w. Wmo Dit onderdeel behoeft geen toelichting. x. Zelfredzaamheid Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 2. resultaatgerichte compensatie Artikel 2. De te bereiken resultaten Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht. Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid: a. een schoon en leefbaar huis; b. wonen in een geschikt huis; c. beschikken over dagelijks benodigde middelen voor primaire levensbehoeften; d. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding; e. het kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren; f. zich verplaatsen in en om de woning; g. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Op de in artikel 2 genoemde 8 terreinen heeft het college een resultaatsverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt in zijn jurisprudentie over een resultaatverplichting. De genoemde 8 terreinen zijn verder ingevuld en uitgewerkt in de artikelen 9 tot en met 16 van deze verordening.
26
Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo. Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek Artikel 4 bepaalt hoe een aanmelding wordt gedaan en wat de melding dient in te houden. Naar aanleiding van deze melding volgt een gesprek. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is nog geen sprake van een formele aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht . Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan. De formele aanvraag zelf dient schriftelijk te worden ingediend. Artikel 5. Gesprek In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek. Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek bij de gemeente al bekend is wat betreft de beperkingen en hulpvraag kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden. Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert: y De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie. y De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft. y De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen. y De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen. y Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen. y De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken. y De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen. Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo).
27
Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren. De gemeente kan ervoor kiezen het gesprek niet zelf te voeren, maar uit te besteden aan een professional, of professionele vrijwilliger. Indien het gesprek door een ander gevoerd wordt dan de medewerker die rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van het college werkt en het college adviseert, is de overdracht van alle informatie vanuit het gesprek naar de aanvraagprocedure van groot belang. Omdat het op zich al van belang is dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven, is er voor gekozen in bepaalde situaties dit gesprek uit te laten monden in een verslag. Dat verslag wordt voor akkoord getekend, zodat het verslag indien gewenst als aanvraag gebruikt kan worden indien individuele voorzieningen noodzakelijk blijken. Bij het gesprek zal het begrippenkader van de International Classification of Functions, Disabilities and Health (ICF) van de World Health Organization (WHO) uitgangspunt zijn. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden 2 . Artikel 5 lid 2 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek: dit houdt in dat de beperkingen van de functies van de belanghebbende, de anatomische eigenschappen, de activiteiten en de externe factoren, zoals beschreven in deze classificatie worden gevolgd. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Wel betekent dit dat de professional het ICF dient te kennen. Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is: kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Het kan niet de bedoeling zijn dat dit na een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden. Mocht de gemeente, nadat een aanvraag is ingediend, behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van betrokkene, een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enz. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Artikel 6. Het verslag Artikel 6 bepaalt in lid 1 dat het gesprek met een verslag kan worden afgesloten. Dit verslag zal meestal niet ter plekke gemaakt worden. De professional zal volledig aan het gesprek moeten kunnen deelnemen. Het verdient voorkeur om per onderdeel van het gesprek en uiteindelijk aan het eind van het gesprek de belangrijkste punten kort samen te vatten en die op papier te zetten. 2
Toelichting amendement van het lid van Miltenburg c.s. TK 2005-2006, 30131 nr. 65: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”
28
Belanghebbende zal een kopie van deze aantekeningen te allen tijde desgevraagd kunnen ontvangen. Met deze punten kan door de professional uiteindelijk een uitgebreid gespreksverslag worden gemaakt. Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd. Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek. Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de beleving van de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben. Lid 2 bepaalt dat het mogelijk is, indien daar aanleiding toe bestaat, met het verslag van het gesprek een formele aanvraag bij de gemeente in te dienen. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag onder artikel 7 opgenomen. In lid 3 van dit artikel is aangegeven dat een bij het Wmo-voorzieningenloket van de gemeente Roermond ingediende aanvraag, niet zijnde een aanvraag op het gebied van Wmo-voorzieningen, doorgeleid wordt naar de bevoegde instantie. Dit uitgangspunt is gebaseerd op artikel 5 lid 2 aanhef en onder a van de Wmo, waarin is verwoord dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld. Artikel 6 lid 3 van deze verordening gaat echter verder, uitgangspunt is dat ook niet AWBZ-gerelateerde vragen, in concreto alle niet-Wmo vragen, worden doorgestuurd naar de betreffende instantie, ten minste in zoverre hiervoor een bekende instantie is aan te wijzen. Artikel 7. De aanvraag In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend. Het college heeft bepaald dat aanvragen niet elektronisch of mondeling kunnen worden ingediend. Lid 2 bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden. Hoofdstuk 4. Beoordeling van de te bereiken resultaten Paragraaf 1. Algemene regels Hoofdstuk 4 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet.
29
Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden. In paragraaf 2 wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn. Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn. M.u.v. de genoemde voorzieningen in paragraaf 3. Het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag is zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Het gericht zijn puur op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend. Artikel 8. Het maken van een afweging In artikel 8 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt (van het onderzoek en de afweging) neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken. Uitgangspunt is dat eventuele gebruikelijke zorg en alle voorliggende, algemene -, algemeen gebruikelijke - en collectieve voorzieningen die voor de betrokkene beschikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief. Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit zonodig na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken. Als zodanig gaan deze voor op de verstrekking van een individuele voorziening. Paragraaf 2. De te bereiken resultaten Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis. In lid 1 van artikel 9 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon en leefbaar is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. De gemeente heeft hiertoe het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging en het protocol Gebruikelijke Zorg, beiden opgesteld voor toepassing onder de AWBZ in samenwerking met de zorgaanbieders, in de beleidsregels opgenomen. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien van de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Dit zal in de beleidsregels nader worden uitgewerkt. Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten.
30
In lid 2 van artikel 9 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, het schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. Het aantal benodigde uren voor deze activiteit zal bepaald worden via een normenschema: Protocol indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging dat in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp. Lid 3 van artikel 9 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt rekening gehouden met alle huisgenoten uit de leefeenheid. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet moet worden gerekend tot de normale gebruikelijke zorg binnen de het gezin of de leefeenheid. Alle huisgenoten zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Aanwezige huisgenoten jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten. Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten of een van de andere huisgenoten. Hiertoe zal onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen. Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Dit kan immers aangeleerd worden. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden. Een tijdelijke Wmo voorziening voor korte duur kan ook bijvoorbeeld worden toegekend om het huishoudelijk werk aan te laten leren. Lid 4 bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Artikel 10. Wonen in een geschikt huis Lid 1. Als het gaat om het wonen in een geschikt huis hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon. Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen. Het gaat om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten betreffen dan de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten, berging, tuin en balkon.
31
Er kan altijd afgeweken worden in verband met zeer bijzondere omstandigheden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden. Lid 2. Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Lid 3. Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker en of goedkoper geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er ook naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die persoonskenmerken en behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente. Als het te behalen resultaat gerealiseerd moet worden middels een aanvraag voor een woningaanpassing, wordt eerst bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kan bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. Indien de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening meer bedragen dan € 6.806,- geldt het primaat van verhuizen. Dit betekent dat eerst gekeken moet worden naar de mogelijkheid van een verhuizing (primaat). Indien de kosten minder bedragen dan € 6.806,- heeft de aanvrager de keuze tussen verhuizen dan wel het treffen van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening. In feite gaat het bij het primaat van de verhuizing om een specifieke toepassing van de algemene regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van verhuizing is in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. Deze zijn nader uitgewerkt in de beleidsregels. Lid 4. Als met een verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijke en/of goedkoper geschikt te maken woning het resultaat ‘Wonen in een geschikt huis’ te realiseren is zal geen andere individuele voorziening, met uitzondering van de te verstrekken verhuiskostenvergoeding, verstrekt worden. Artikel 11. Beschikken over de dagelijkse benodigde middelen voor primaire levensbehoeften Lid 1. Dit artikel beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid levensmiddelen beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Lid 2 tot en met lid 4. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice van een supermarkt. Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met medisch geïndiceerde diëten.
32
Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van broodmaaltijden en het opwarmen van warme maaltijden worden overgenomen. Goedkoopst-compenserend zal de leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening compenserend is bij de vastgestelde beperkingen, zal gekeken moeten worden naar de samenstelling van de leefeenheid, kosten en concrete beschikbaarheid. Gebruikelijke zorg is voorliggend, evenals een boodschappenen maaltijdservice. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt. Lid 4 bepaalt dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening. Artikel 12. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding Lid 1. Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Lid 2 Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen en gestreken moet kunnen worden, voor zover de aanvrager (voor dat onderdeel) daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijze van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Hierbij wordt verwezen naar de beleidsregels. Lid 3 en 4. Ook hier zal in het kader van de gebruikelijke zorg gekeken dienen te worden naar de inzet van de leden van de leefeenheid. Artikel 13. Het kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg voor kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang. Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ. Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Algemeen gebruikelijke, algemene voorzieningen en voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.
33
Lid 3 en 4. Voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden. Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning Lid 1. Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting en het onderhoud van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid. In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken en de sanitaire ruimten. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als de belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Voorzieningen voor verticale verplaatsing of transfers in huis worden geregeld in artikel 10 van de verordening. Lid 2. In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (tijdelijk) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, indien de gemeente geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning. lid 3 en 4. Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt. Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.
34
Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Lid 1. Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan of onderwijs. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken of opleiding zoals o.a. de Wia. Maar het enkele feit dat met de voorziening die verstrekt is in het kader van werk of onderwijs en die ook privé gebruikt kan worden, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook nietgehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever). Lid 2. De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat de belanghebbende zich met een vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook het vervoer t.b.v. vakanties en bovenregionale verplaatsingen uitgesloten. Voor de bovenregionale verplaatsingen is door het Ministerie van VWS de vervoersvoorziening Valys beschikbaar gesteld. Valys is (aanvullend) een algemene voorziening op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten te gaan en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht. De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat vervoer voor iedere Nederlander een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee in overeenstemming is.
35
Lid 3 en 4. Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootmobielpool een oplossing bieden voor personen met een incidentele vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Ook deze collectieve voorzieningen kan voor een individuele voorzieningen een oplossing bieden. Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Lid 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van bezoeken en het deelnemen aan activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 16 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden. Lid 2 tot en met 4. De leden behoeven geen nadere toelichting. Paragraaf 3. Nadere bepalingen ten aanzien van het te bereiken resultaat wonen in een geschikt huis Artikel 17. Overige woonvoorzieningen In artikel 17 zijn een aantal woonvoorzieningen nader omschreven. Het betreft vergoeding voor de kosten van onderhoud/keuring/reparatie van elektrische beweegbare woonvoorzieningen,tijdelijke huisvesting, het bezoekbaar maken van een woning, en vergoeding voor huurderving. Wat betreft een aantal elektrisch beweegbare voorzieningen komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Indien de belanghebbende verblijft in een AWBZ toegelaten instelling zijn woonvoorzieningen niet mogelijk. Een bovenwettelijke uitzondering is gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor het vinden van een huurder voor een ‘doorsnee woning’ gelden. Door de eigenaar van een aangepaste woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor mensen met beperkingen. Lid 2 van artikel 17 bevat de zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de Wmo.
36
Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten. De maximale hoogte van de verschillende financiële tegemoetkomingen staan vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roermond. In de beleidsregels is e.e.a. verder uitgewerkt.
Hoofdstuk 5. Verstrekking in natura, financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen Artikel 18. Mogelijke verstrekkingwijzen In lid 1 zijn.de mogelijkheden van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget gegeven zoals voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De begripsbepalingen voorziening in natura en persoongebonden budget zijn omschreven in van artikel 1 van deze verordening. Artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”. In de toelichting bij de begripsbepaling van artikel 1 onderdeel j is onder meer nadere uitleg gegeven bij welke soort voorzieningen sprake kan zijn van een financiële tegemoetkoming. In lid 2 is de vorm waarin de voorziening wordt verstrekt aangegeven evenals de mogelijkheid om een eigen bijdrage of een eigen aandeel te vragen. Paragraaf 2. Verstrekking in natura Artikel 19. Inhoud beschikking Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden. Het gaat er daarbij allereerst om welke voorziening(en) het betreft. Dit in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens dient aangegeven te zijn wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Daarnaast is vermeld op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld. Ook andere aspecten, specifiek voor deze individuele belanghebbende of individuele voorziening, dienen in de beschikking opgenomen te worden. Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking is opgenomen. Een eigen bijdrage kan alleen worden gevraagd bij een verstrekking in natura of een persoongebonden budget. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK is de rechtspersoon die door de minister is aangewezen om de eigen bijdrage regeling uit te voeren. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK berekend en bepaald worden. Dit wordt door het CAK bij afzonderlijke beschikking opgelegd.
37
Paragraaf 3. Verstrekking als financiële tegemoetkoming Artikel 20. Inhoud beschikking Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden. Lid 2. Alleen bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid om een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. Hoe hoog het eigen aandeel is zal door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd. Paragraaf 4. Verstrekking als persoonsgebonden budget Artikel 21. Inhoud beschikking Lid 1 van artikel 21 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving. Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen. Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen. Paragraaf 5. Voorwaarden, weigeringsgronden en verplichtingen bij een persoonsgebonden budget en/of financiële tegemoetkoming. Artikel 22. Algemene voorwaarden persoonsgebonden budget en/of financiële tegemoetkoming Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. Lid 1, onderdeel a, spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepalingen in artikel 6 en 6a van de Wmo. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een toereikend en (met een naturavoorziening) vergelijkbaar persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis. In onderdeel b is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is afgeleid van de tegenwaarde van de te verstrekken naturavoorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd.
38
Uitzondering op laatstgenoemde regel is het persoonsgebonden budget voor de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat per 1 januari 2010 is opgenomen in de Wmo. Deze vergoeding kan immers naar zijn aard niet worden gerelateerd aan de kosten van een naturavoorziening. Het college bepaalt de omvang van een persoonsgebonden budget. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Roermond en de beleidsregels. In onderdeel c is aangegeven dat een persoonsgebonden budget kan worden verleend per de datum dat het recht is vastgesteld, maar niet eerder dan de datum van de aanvraag. Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden kan niet met terugwerkende kracht worden verstrekt. Het budget dient toereikend te zijn gedurende de normale afschrijvingstermijn van de voorziening of een percentage daarvan, indien een tweedehands voorziening aangeschaft wordt. Lid 2 regelt de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen. Indien de aanvrager het persoonsgebonden budget wenst te laten overmaken op de rekening van een derde, bijvoorbeeld op die van een servicebureau voor beheer van persoonsgebonden budgetten, kunnen er tegen deze derde overwegende bezwaren zijn. In een dergelijk geval kunnen burgemeester en wethouders op basis van dit artikellid weigeren het persoonsgebonden budget op het opgegeven rekeningnummer te storten. In Lid 3 is bepaald dat overige verplichtingen behorend bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming nader zijn omschreven en vastgelegd in de beleidsregels. Artikel 23. Afwijzingsgronden persoonsgebonden budget en/of financiële tegemoetkoming Lid a. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. In situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, kan dit als contra-indicatie worden opgevat. Dit kan aan de orde zijn indien er sprake is van wilsonbekwaamheid, onvoldoende organisatie- en regelvermogen, onvoldoende besef van verantwoordelijkheid, onvoldoende inzicht door dementie, verstandelijke beperking of ernstig psychische problemen, schuldenproblematiek of verslavingsproblematiek. Van deze bezwaren hoeft geen sprake te zijn als belanghebbende zich laat vertegenwoordigen of indien er financieel toezicht is. Lid b. Dit geldt ook als de aanvrager zich bij een eerdere verlening van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen. Lid c. Een andere afwijzingsgrond is de situatie waarbij de voorziening weliswaar langdurig noodzakelijk is, maar waarbij op basis van de indicatie gesteld kan worden dat de periode waarin de noodzaak van de voorziening bestaat, korter zal zijn dan de normale afschrijvingsperiode van de voorziening (bijv. bij een progressief ziektebeeld). In een dergelijke situatie zou verstrekking van een persoonsgebonden budget kapitaalvernietiging zijn en wordt de voorziening in natura verstrekt.
39
Lid d. In dit lid wordt tot uitdrukking gebracht dat er ook nog andere zwaarwegende, individuele gronden kunnen zijn om het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming af te wijzen. Hoofdstuk 6. Eigen bijdrage en eigen aandeel Artikel 24. Eigen bijdragen en eigen aandeel. In artikel 24 is bepaald dat het college een eigen bijdrage of eigen aandeel oplegt voor een voorziening die volgt uit de 8 te behalen resultaten. Het college van burgemeester en wethouders legt alle bedragen voor te verstrekken voorzieningen en op te leggen eigen bijdrage/eigen aandeel jaarlijks vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roermond. Voor de hoogte van de op te leggen eigen bijdrage/eigen aandeel wordt aangesloten bij het door het Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgestelde Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, nr. 450) en in de hierin in artikel 4.1 lid 1 vastgelegde bedragen. Deze worden jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zoals vastgelegd is in lid 3 van dit artikel kan het college besluiten geen eigen bijdrage op te leggen indien daarvoor in het individuele geval wegens bijzondere feiten of omstandigheden een belangrijke reden aanwezig is. Een en ander is uitgewerkt in de Beleidsregels. Zowel bij zorg in natura als bij een persoonsgebonden budget wordt achteraf de eigen bijdrage opgelegd en geïnd door het CAK. De eigen bijdrage moet uit het eigen inkomen voldaan worden. Bij de hoogte van het persoonsgebonden budget alsmede bij een financiële tegemoetkoming wordt geen rekening gehouden met de/het te betalen eigen bijdrage/eigen aandeel. Het persoonsgebonden budget en/of de financiële tegemoetkoming is alleen bedoeld voor het verwerven van de voorziening die geïndiceerd is en niet voor het betalen van de eigen bijdrage. Artikel 25. Overgangsrecht In lid 1 van dit artikel is het overgangsrecht opgenomen ten aanzien van het opleggen van een eigen bijdrage. Hieruit is af te leiden dat voor alle nieuwe aanvragen voor een individuele voorziening vanaf 15 juli 2012 een eigen bijdrage kan worden opgelegd zoals in artikel 24 is omschreven. Voor de personen die tot en met 14 juli 2012 een voorziening in bruikleen hebben aangevraagd en/of toegekend hebben gekregen geldt een overgangsperiode van een half jaar, waarna na deze periode een eigen bijdrage wordt opgelegd, overeenkomstig geldende regels. Artikel 26. Duur van het overgangsrecht In lid 1 is geregeld dat het overgangsrecht geldt tot 15 januari 2013, daarna zijn de bepalingen van de verordening onverkort en in alle gevallen van toepassing. Uitzondering hierop vormt een als gevolg van een voor 15 juli 2012 aangevraagde en/of verkregen traplift in bruikleen. Voor een traplift aangevraagd op of na 15 juli 2012 wordt wel een eigen bijdrage opgelegd. In lid 2 is bepaald dat als voor 15 januari 2013 het recht op de voorziening eindigt het overgangsrecht niet langer van toepassing is, maar de nieuwe gemeentelijke bepalingen uit deze verordening. Hoofdstuk 7. Beperkingen of weigeringsgronden Artikel 27. Beperkingen Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen. Lid 1 onder a bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname.
40
Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Deze uitzondering dient dan in de verordening te worden opgenomen. Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de individuele situatie. Maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemands gehele verdere leven noodzakelijk zijn. Lid 1 onder b bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij in de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening. Met compenserend wordt beoogd om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Lid 1 onder c geeft aan dat alleen het probleem van het individu zelf op grond van de Wmo dient te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de Wmo. Lid 2 bepaalt onder a. dat geen voorziening wordt toegekend indien er voorliggende, algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar en bruikbaar zijn voor de belanghebbende. Onder b. is opgenomen dat de compensatieplicht zich beperkt tot de belanghebbende die in de gemeente zijn hoofdverblijf heeft, hoewel artikel 11 van de Wmo spreekt over “ingezetenen van de gemeente”. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet feitelijk woonachtig is. Verder wordt, zoals onder c. opgenomen, geen voorziening toegekend als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening. Onder d. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan. In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan. In dergelijke gevallen kan dat leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Voor dergelijke situaties is deze onder e. genoemde bepaling bedoeld.
41
Artikel 28. Aanvullende weigeringsgronden ten aanzien van het te bereiken resultaat: wonen in een geschikt huis. Ad 1. Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in de beleidsregels. Ad 2. Geen woonvoorzieningen worden verstrekt in woongebouwen voor ouderen of gehandicapten. Dit geldt voor woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen of die in de praktijk bewoond worden door een specifieke groep en waarvan vast staat dat de aangevraagde voorziening niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten. Indien het woongebouw wel zou voldoen aan die vereisten, dan zou de aangevraagde voorziening niet nodig zijn geweest. Ad 3. Als de voorziening in dergelijke gebouwen (ook in de wooneenheden) bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen, dan is onder 3 bepaald dat deze voorzieningen wordt geweigerd. Ad 4. De verhuizing naar een inadequate woning is genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking bij het normale gebruik van de woning of het hebben van een chronisch psychisch of psychosociaal probleem, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden woonproblemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. Ad 5. Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het ondertekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Ad 6. Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de Wmo in hoofdzaak zijn gericht op de belanghebbende en diens eigen woonruimte, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Er zijn uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer wordt verstrekt dan er in de verordening is genoemd. Toegankelijkheidsproblemen zullen dan in de regel wel op andere wijze gecompenseerd moeten worden, mogelijk door toepassing van het primaat van de verhuizing. Ad 7. In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing.
42
Een dergelijke verhuizing staat dus op zichzelf los van de beperkingen die men heeft. Ook zal verhuisd moeten worden naar een zo adequaat mogelijke woning. Voorzieningen aan de woning waarheen vanuit het ouderlijk huis wordt verhuisd zijn uiteraard wel mogelijk, mits verhuisd is naar de op dat moment beschikbare meest geschikte woning. Ad 8. Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen ook niet – als hoofdverblijf – adequaat gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt; aanpassen leidt niet tot een adequate situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder handicap zal men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het gehele jaar bewoonbaar is. Mist verhuisd naar de op dat moment meest geschikte woning, uiteraard ook geschikt om het gehele jaar te bewonen, zijn voorzieningen aan deze woning wel mogelijk. Ad 9. Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Het is daarbij zaak onderscheid te maken tussen de constructie, waarbij een bepaald materiaal is toegepast, en de aard van het gebruikte materiaal zelf. Hetzelfde geldt indien vocht en tocht de veroorzakers zijn van de ondervonden problemen. Ad 10. en 11. Bij het vaststellen van het begrip “eisen van tijd” wordt aangesloten bij de wettelijke regels genoemd in de Woningwet en het Bouwbesluit. Ad 12. Hier wordt gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen. Mogelijk kunnen in bepaalde situaties ook andere voorzieningen dan verhuiskostenvergoedingen geweigerd worden op basis van deze bepaling. Daarbij moet worden gedacht aan situaties waarin gemeenten ouderen tijdig wijzen op de eigen verantwoordelijkheid en naar de mogelijkheid om een woning te zoeken die bij de leeftijd past. Als men dan, ondanks het feit dat men ondubbelzinnig is gewezen op de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden er zijn, desondanks geen maatregelen neemt en men komt in een ongeschikte woning voor voorzienbare woonproblemen te staan, dan kunnen ook andere woonvoorzieningen dan verhuiskostenvergoedingen worden geweigerd. De grondslag voor deze bepaling is gelegen in artikel 4 lid 2 Wmo, waarin wordt gesteld dat geen recht op maatschappelijke ondersteuning bestaat voor zover men zelf in staat is om oplossingen te realiseren. In dit geval gaat het om preventieve oplossingen voor voorzienbare problemen. Ad 13. Als de aangevraagde voorzieningen het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw, zoals omschreven in het geldende Bouwbesluit, te boven gaan of betrekking hebben op een grotere oppervlakte dan krachtens de beleidsregels als adequaat geldt, dan wordt de aanvraag voor een woonvoorziening afgewezen. Het Bouwbesluit 2012 is gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2011, nr. 416) en is op 1 april 2012 in werking getreden. Eind december 2011 zijn het bijbehorende Besluit wijziging Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, nr. 676) en de Regeling Bouwbesluit 2012 (Stc. 23914) gepubliceerd.
43
Hoofdstuk 8. advies, onderzoek, intrekking, herziening en terugvordering Artikel 29. Advisering Lid 1. Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 29 daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen. De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling. Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming met betrekking tot de aanvraag en de voorziening niet mogelijk is. In principe mag van de aanvrager verwacht worden dat deze voldoende meewerkt aan de beantwoording van vragen of een onderzoek. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of ook zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag moeten afwijzen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal een besluit genomen moeten worden op de aanvraag. Lid 2 geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd zal worden. Dat zal van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie is het van groot belang te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken. Is de aanvrager al bekend bij de gemeente vanwege een eerdere aanvraag, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een aanvullend of nieuw extern advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen. Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid. Artikel 30. Wijziging situatie Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie bij de belanghebbende de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit van invloed kan zijn op de verstrekte voorziening. Zo zal bijvoorbeeld bij overlijden de voorziening stopgezet worden en dienen de erven dit zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid. Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar voor de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven. Deze bepaling is ook in de beschikking opgenomen. Artikel 31. Heronderzoek Indien het college dit nodig acht kan een heronderzoek ingesteld worden naar het voortduren van het recht op de volgens deze verordening toegekende voorzieningen.
44
Artikel 32. Intrekkingsgronden Een beschikking, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden. Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 34 geregeld. Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn. Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken. Artikel 33. Intrekking, beëindiging of herziening van een persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming en/of voorziening In dit artikel wordt een opsomming gegeven van gevallen waarin de beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget, Hulp bij het huishouden, financiële tegemoetkoming en/of andere voorziening wordt ingetrokken, beëindigd of herzien. Intrekking vindt plaats als de rechtsgrond met terugwerkende kracht vanaf een bepaalde datum volledig vervalt eventueel tot aan de datum van (de bekendmaking van) het besluit. Van een beëindiging is sprake als de voorziening definitief wordt stopgezet, nadat het besluit daartoe is genomen. Beëindigen kan alleen naar de toekomst toe, dus vanaf het moment dat een beëindigingsbesluit is genomen. Van herziening is sprake als het recht op de voorziening wordt gewijzigd, maar niet helemaal vervalt met ingang van een datum die in het verleden ligt. Het is belangrijk om in de beschikking aan te geven op welke periode de intrekking (of herziening) betrekking heeft. Er moet met andere woorden een begin- en einddatum worden genoemd. Wanneer aangegeven wordt dat geen prijs meer wordt gesteld op de verstrekte voorziening, wordt deze direct beëindigd. Bij verhuizing wordt de datum van verhuizing als uitgangspunt genomen voor beëindiging ofwel herziening van de voorziening Hulp bij het huishouden, persoonsgebonden budget of andere voorziening. Bij opname in een AWBZ- of Zvw-instelling wordt maximaal een termijn van twee maanden gehanteerd, in plaats van met ingang van de dag waarop de verzekerde daarin wordt opgenomen. Dit hangt samen met het feit dat de budgethouder op grond van zijn persoonsgebonden budgetovereenkomst(en) met zijn zorgverlener(s) vaak verplicht zal zijn zorgverlener(s) nog gedurende enige tijd door te betalen. Daarnaast kan het gedurende enige tijd samenlopen van een voorziening en verblijf van belang zijn indien bij de opname niet duidelijk is of het verblijf blijvend of slechts tijdelijk zal zijn. Bij overlijden wordt voor de voorziening Hulp bij het huishouden een periode van maximaal 2 weken aangehouden als redelijke termijn om bestaande verplichtingen af te bouwen die op basis van het persoonsgebonden budget zijn aangegaan met derden. Ook wanneer sprake is van een achtergebleven partner mag nog maximaal 2 weken Hulp bij het huishouden in natura geleverd worden. Voor wat betreft de vervoerskostenvergoedingen worden de (bruikleen)autovergoedingen stopgezet per de eerste van de maand volgend op de maand van overlijden of verhuizen. Bij de vervoerskostenvergoedingen voor (rolstoel)taxi kunnen declaraties die betrekking hebben op de periode voor de datum van verhuizing of overlijden, tot maximaal 3 maanden daarna worden ingediend.
45
Artikel 34. Terugvordering Indien een toekenningsbesluit is ingetrokken kan tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure. Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt. Ook als niet is voldaan aan de voorwaarden die in de beschikking zijn vastgelegd, kan de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. Hoofdstuk 9. Slotbepalingen Artikel 35. Hoogte vergoedingen Het college heeft alle bedragen voor de te verstrekken individuele voorzieningen vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roermond 2012. Artikel 36. Hardheidsclausule Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden in het specifieke individuele geval. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Artikel 37. Indexering Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen (Stb. 2006, 450). Het college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen. Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn. Artikel 38. Evaluatie De Wmo vereist evaluatie. Dit artikel biedt de mogelijkheid deze evaluatie in de tijd vast te leggen. Artikel 39. Inwerkingtreding Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening en de daarmee samenhangende intrekking van de voorafgaande verordening. Artikel 40. Citeertitel Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden.
46