Verkeerspost Den Helder
Specificatie functionele voorzieningen Eindversie 24-1-2001
De Adviesdienst Verkeer en Vervoer AVV is één van de specialistische diensten van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. De dienst werkt voor het ministerie en in opdracht daarvan ook voor andere overheden. A W zorgt voor deskundige en tijdige inbreng van kennis bij de ontwikkeling en uitvoering van het rijksbeleid voor het verplaatsen van personen en goederen. Bestellen Adviesdienst Verkeer en Vervoer Service Desk telefoon 045-560 52 00 Internet www.rws-avv.nl
Uitlenen van rapporten Adviesdienst Verkeer en Vervoer Bibliotheek telefoon 010-282 56 08
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 3 1 Samenvatting 5 2 Inleiding 7 3 Indeling verkeerspost en ergonomie 9 3.1 Overzicht werkplekken nieuwe operationele ruimte 9 3.2 Uitrusting werkplekken I en II10 3.3 Uitrusting tussenconsole / / 3.4 De werkplek-configuratie 12 3.5 Lessenaars en ergonomie 13 3.6 Werkplek HCC 14 3.7 Technische ruimte 14 4 Radar en transponder(deell) 15 4.1 Hoofdlijnen 15 4.2 Radarsensoren 75 4.3 Specificaties radarsysteem 17 4.3.1 Dekkingsgebied 17 4.3.2 Detectiekwaliteit 17 4.3.3 Positienauwkeurigheid en onderscheidend vermogen 19 4.3.4 Doelvolgen 20 4.3.5 Integratie radargegevens van radarsensoren op radarsysteemcentrale in Verkeerspost Den Helder 22 4.4 Presentatie radar- en transponderinformatie en bediening verkeersbeeldmonitoren 23 5 Marifoon, transponder(deel2) en portofoon 31 5.1 Marifoon 31 5.1.1 Overzicht kanalen en zender/ontvangers 31 5.1.2 Systeemopzet 33 5.1.3 Relayering 33 5.1.4 Zend- en ontvangstkwaliteit 34 5.1.5 Functiedefinities 35 5.1.6 Bedienings- en signaleringsfuncties 55 5.1.7 Algemene technische eisen en uitvoeringseisen 37 5.2 Transpondersysteem 38 5.2.1 Systeemopzet 38 5.2.2 Zend- en ontvangstkwaliteit 39 5.3 Portofoon 40 6 WATIS en KANTOOR PC 41 6.1 WXTIS 41 6.2 Kantoor PC 41 7 Beeld- en geluidregistratie 42 8 Status- en alarmeringsinstallatie 46 9 Overige functionele voorzieningen 50
9.1 Hergebruik bestaande voorzieningen 50 9.2 Nieuwe systemen 57 10 Communicatievoorzieningen 52 10.1 Algemeen 52 10.2 Externe communicatievoorzieningen 55 10.3 Interne communicatie voorzieningen 54 11 Test- en keuringsprocedures 56 12 Algemene randvoorwaarden 60 13 Referenties 62
1 Samenvatting
Dit rapport beschrijft de specificaties van de functionele voorzieningen voor de vernieuwde verkeerspost in Den Helder. Dit zijn voorzieningen, die nodig zijn om de taken gesteld aan een verkeerspost te kunnen uitoefenen. De grootste wijzigingen t.o.v. de bestaande verkeerspost zijn: • Een nieuwe radarinstallatie op vuurtoren de Lange Jaap • Een nieuwe radarzender/ontvanger op de verkeerspost • Een nieuwe onbemande radarpost uitgerust met een rivierradar in Den Helder • Een transponderwalstation • Een nieuw geïntegreerd radar- en transponderpresentatiesysteem op de verkeerspost in het HCC1 • Een modern marifoonsysteem, dat voorziet in een nieuw blokkanaal voor VTS Den Helder • Een nieuw verkeersbeeld- en geluidregistratie systeem • Een status- en alarmeringsysteem voor de functionele voorzieningen Er komen twee nieuw ingerichte werkplekken op een nieuwe locatie in de verkeerspost met elk: • drie verkeersbeeldmonitoren, waarop het radarbeeld van alle radarposten geïntegreerd met een elektronische navigatiekaart gepresenteerd wordt • een marifoon bedienscherm voor de bediening van alle marifoonkanalen • waterstanden, doorvaarthoogten, stromingen en meteorologische gegevens • een WATIS monitor • een monitor voor Scheepvaartberichten, Aquabel, waterstanden en kantoorautomatisering Tussen de twee werkplekken in komen installaties, die door twee verkeersleiders gebruikt kunnen worden, waaronder: • bestaande apparatuur die gebruikt wordt, waaronder radiokruispeiler en meteosensor • monitor van het status en alarmeringssysteem van de functionele voorzieningen Tot slot wordt ook het Haven Coördinatie Centrum voorzien van een marifoonbedienscherm
HCC = Haven Coördinatie Centrum
2 Inleiding
Aanleiding In 1998 is een onderzoek door AVV afgerond naar de functionaliteit van de bestaande verkeerspost Den Helder [2]. Dit rapport kwam o.a. tot de aanbeveling de functionele voorzieningen2 kwalitatief fors te verbeteren om daarmee de verkeersleider in staat te stellen de preventieve en curatieve taken van een verkeerspost uit te voeren. Vervolgens is in 2000 het project opgestart waarin de specificaties en het administratief bestek voor de benodigde functionele voorzieningen zijn opgesteld. Dit rapport bevat de specificaties van de functionele voorzieningen.
Opbouw Dit document is als volgt opgebouwd. Allereerst wordt de werkplekken inrichting in de operationele ruimte van Verkeerspost Den Helder beschreven. Dit geeft een totaalindruk van de uitvoering van de verkeersbegeleiding. Hierna worden de op de werkplek aanwezige systemen in detail gespecificeerd inclusief de buiten de operationele ruimte en buiten de verkeerspost benodigde voorzieningen. Het betreft de volgende systemen: 1. radar en transponder(deel 1) 2. marifoon, transponder(deel2) en portofoon 3. WATIS en kantoor PC 4. Beeld- en geluidregistratie 5. Status- en alarmeringsysteem 6. Overige functionele voorzieningen De specificaties worden afgerond in algemenere hoofdstukken over: 1. communicatievoorzieningen 2. test- en keuringsprocedures 3. algemene randvoorwaarden. Slotopmerkingen Tot slot zij vermeld dat deze functionele specificaties alleen de functionele specificaties van de te realiseren systemen beschrijft.
Onder functionele voorzieningen wordt verstaan alle systemen en apparatuur welke nodig zijn om de taken gesteld aan een verkeerspost te kunnen uitoefenen.
3 Indeling verkeerspost en ergonomie
3.1 Overzicht werkplekken nieuwe operationele ruimte 1 2.
i.
2
In figuur 1 staat een overzicht van de werkplekken in de nieuwe operationele ruimte t.b.v. verkeersleiding in de sector Den Helder. Deze ruimte bevindt zich op dezelfde verdieping als het HCC en wordt door de opdrachtgever bouwkundig geschikt gemaakt voor de beoogde huisvesting.
Figuur T Schematisch overzicht van de nieuwe operationele ruimte VP Den Helder
Er zijn in totaal 3 werkplekken: 4.1. VP-werkplek I voor verkeersbegeleiding Op deze werkplek wordt de verkeersbegeleiding over de bestaande sector uitgevoerd. Vanuit deze locatie heeft men visueel zicht op de Marinehaven als op het daaraan grenzend buitengebied met aanlooproutes naar deze haven. 4.2. VP-werkplek II Deze plek wordt redundant aan VP-werkplek I uitgevoerd en is te gebruiken bij calamiteiten en als reserve bij onderhoud van de
4.3.
andere werkplek. VP-werkplek II is tevens te gebruiken voor hetLOA3. Werkplek HCC In het HCC wordt gebruik gemaakt van dezelfde radar- en marifoonsystemen, zodat de HCC kan communiceren met alle schepen in de haven en een actueel verkeersbeeld heeft van de schepen in de haven.
5
Daarnaast is er een console met apparatuur voorzien russen de werkplekken van de Verkeerspost(VP).
6.
In het HCC wordt gebruik gemaakt van de marifoon systemen van de verkeerspost
3.2 Uitrusting werkplekken I en II 1.
Op iedere werkplek zijn de volgende schennen, PC's en andere apparatuur ingebouwd: 1.1. drie verkeersbeeldmonitoren Hierop worden radar- en transponderbeelden geïntegreerd gepresenteerd op een elektronische navigatiekaart. Dit levert een compleet verkeersbeeld op. Met één muis en één toetsenbord worden alle verkeersbeeldmonitoren bediend. 1.2. marifoonbedienscherm De marifooninstallatie wordt bediend met een muis. een zendtoets op het touch-screenscherm, een microfoon (met zwanehals). een luidspreker met regelbaar geluidsvolume. een zendknop op de bedieningslessenaar en een zend-voetpedaal op de vloer en aansluitingen voor 2 headsets in de bedieningslessenaar. 1.3. kantoor!'(.' met monitor Met één muis en één toetsenbord voor de bediening. Alle kantoorapplicaties (waaronder scheepvaartberichten) worden op deze kantoor PC uitgevoerd. 1.4. Watis-monitor Met een muis en een toetsenbord voor de bediening van het Watis-infonnatiesysteem. 1.5. telefoonaansluiting Het telefoontoestel dient ingebouwd te worden in de console 1.6. intercom bedienunit Voor bedienen communicatie tussen HCC en VP.
2.
Alle computers behorende bij de monitoren, m.u.v. de kantoor PC. staan in de technische ruimte. De computer van de kantoor PC staat wel in de operationele ruimte, zodat een verkeersleider toegang heeft tot de FDdrive en CD-rom drive van deze PC.
3.
Alle motiitoren zijn platte TFT-LCD kleuren monitoren en zijn van hetzelfde merk en type. Ze hebben een 18.1" formaat. Daarbij zijn de afinetingen van het effectief beeldoppervlak 359 x 287 mm. Kleinere monitoren mogen gebruikt worden voor het mari foonbedi enschenn.
4.
LOA = Loodsen Op Afstand
10
5.
De monitoren dienen goed afleesbaar te zijn onder dag- en nachtcondities en onder verschillende zichthoeken t.o.v. het scherm. Verblinding of overstraling van de verkeersleider dient niet op te treden.
6.
Alle monitoren zijn ingebouwd in de consoles. De monitoren in de console worden zodanig geplaatst dat ze voor een (relaxed) zittende operator geen belemmering vormen voor het directe zicht naar buiten. Daartoe dient de hoogte boven het werkblad maximaal 300 mm. te zijn
7.
Belangrijk is voorts dat wordt nagestreefd de te presenteren informatie zo goed mogelijk binnen het blikveld van de verkeersleider te houden; derhalve dient de console (in de breedte) zo compact mogelijk te worden uitgevoerd.
8.
Door de keuze van LCD-monitoren is de diepte van de console te beperken tot 1 meter tot 1,3 m. Zie verder voor de console-configuratie bij par.3.5 "lessenaars en ergonomie".
9-
Beide werkplekken zijn modulair opgebouwd, waardoor het toevoegen, verwisselen of verwijderen van monitoren, PC's etc. eenvoudig is uit te voeren.
3.3 Uitrusting tussenconsole
1.
1
2.
De tussenconsole bevat de volgende voorzieningen: 1.1. monitor voor status en alarmeringen Met een muis en een toetsenbord voor de bediening 1.2. monitor voor systeem-beheer radarinstallatie Met een muis en een toetsenbord voor de bediening en toegang tot de FD-drive en CD-rom drive. 1.3. bedienpaneel scheepvaartseinen Voor bedienen van sein- sper- en havenlichten 1.4. bediening nautofoon 1.5. radio kruispeiler 1.6. scanner 1.7. meteosensor display Voor het desgewenst kunnen beluisteren van alle marifoonkanalen 1.8. noodnettelefoon 1.9. deurbediening en monitor 1.10. hotline met Marine brandweer
De meeste apparatuur voornoemd zijn bestaande apparaten. De monitoren ervan dienen van platte beeldschermen voorzien te zijn.
J
3.
Daarnaast dienen in een separaat op te stellen 19"rek de volgende apparatuur opgesteld te worden: 3.1. Navtex 3.2. militaire zender/ontvanger 3.3. fax en kleurenprinter.
3.4 De werkplek-configuratie 1.
2.
Figuur 2 Werkplek Ienll
De beide werkplekken I en II zijn zo ingericht dat alle meest gebruikte informatie, monitoren en bedienfuncties, in het midden van de werkplek is geplaatst, waardoor de operator zo eenvoudig mogelijk van informatiebron kan wisselen. De minder gebruikte voorzieningen zijn iets verder uit het midden geplaatst. De werkplek wordt schematisch aangegeven in de volgende figuur4:
intercom
S verkeers • beeld + telefoon 30 cm
verkeers beeld
verkeers beeld
marifoon
Watis PC
40 cm
40 cm
30 cm
40 cm
| 40 cm
30 cm
Op de verkeersbeeldmonitoren wordt het verkeersbeeld van de VTS sector gepresenteerd over drie monitoren. De meest linkse monitor dient een kwart slag gedraaid te worden om het daarop te presenteren aandachtsgebied (het Molengat/Schulpengat) goed weer te geven. De meest gebruikte schermen zitten aan weerszijden van deze monitoren.
Figuur 3 Tussenconsole
2.
De werkplekken I en II hebben aanvullend nog een eenvoudig in positie verstelbare en aan het plafond bevestigde verrekijker
3.
De tussenconsole dient als volgt ingedeeld te worden:
status en alarmering 40 cm
div. o.a. scanner noodnettelefoon 30 cm
boeken vak
scheepv. seinen nautofoon
Systeem beheer radar (PC)
40 cm
30 cm
40 cm
ISlfe- * 50 cm
4
De werkplekken zijn in de praktijk licht om de operator heen gekromd. Dit is in het schematisch overzicht niet te zien.
12
3.5 Lessenaars en ergonomie 1.
Bij het ontwerp kunnen onderstaande punten als leidraad dienen: 1.1. identieke grondvorm van beide lessenaars nastreven 1.2. de vorm van de lessenaar dient gebogen te zijn, opgebouwd uit meerdere (cirkel)segmenten, opdat vooral de kijkafstand (maar ook de reikafstand) vanaf een centrale positie niet veel uiteenloopt voor de te onderscheiden items 1.3. de lessenaar dient te bestaan uit een voldoende breed werkblad, met daarachter, verdiept, opstelruimte voor de beschreven platte LCD-schermen (18,1" formaat) 1.4. het werkblad dient voldoende diep te zijn om goed met boekwerken etc. uit de voeten te kunnen. 1.5. de LCD-schermen dienen aaneengesloten te kunnen worden geplaatst (bij voorkeur zonder tussenschotten). Platte schermen inbouwen zonder "eigen" omkasting maar gezamenlijk in een frame is het overwegen waard. 1.6. achter het verdiepte gedeelte dient een (lage) kap de aansluitingen op de LCD-schermen visueel en luchtdicht (i.v.m. afzuiging) "af te dekken" 1.7. in de flank dient over voldoende werkbladruimte te worden beschikt, op dezelfde hoogte als het overige werkblad van de lessenaar 1.8. de andere flank dient aan te sluiten op het tussenconsole; dit te voorzien van een vak waarin te raadplegen boeken etc. kunnen worden ondergebracht 1.9. onder de flanken dient het plaatsen van naar voren draaibare kasten mogelijk te zijn, kasten met laden en hangmappen 1.10. overwegen kleurverschillen toe te passen voor toetsenborden, muizen, LCD-schermbehuizingen etc. Dit om te voorkomen dat de 'verkeerde' muis of toetsenbord gebruikt wordt met alle gevolgen van dien. De kleuren mogen niet worden aangetast door opvallend licht en de verf dient blijvend te hechten. 1.11. de toetsenborden en muizen dienen gemakkelijk in de bedieningslessenaar "tijdelijk" opgeborgen te kunnen worden.5 1.12. de monitoren (met hun omkasting) dienen zodanig te worden geplaatst, dat een (relaxed) zittende operator onbelemmerd zicht naar buiten heeft en onder een optimale hoek op de monitoren kan kijken. 1.13. het werkblad niet uit te voeren in staal of met stalen randen. Alle stalen delen van een console dienen op de systeem- of gebouwaarde aangesloten te zijn via een vereffeningsrail 1.14. qua verlichting elke console te voorzien van : 1.14.1. in sterkte regelbare indirecte verlichting (geen burolampen) 1.14.2. aparte dimmers voor zowel de verlichting van de lessenaar als de verlichting in het plafond van de werkplek 1.15. rekening te houden met (max. 3) in te bouwen luidsprekers per werkplek voor het beluisteren van marifoongesprekken en de audio-installatie. Onder handbereik dienen de luidsprekers in sterkte regelbaar te zijn.
5
De meeste toetsenborden en muizen worden immers vrij weinig gebruikt en bedekken dan een onnodig groot deel van de bedieningslessenaar af.
13
1.16.
Voorts wordt aandacht gevraagd voor de volgende ergonomische toetsingspunten bij een aanbieding. Natuurlijk in relatie tot opstelmogelijkheden en de beschikbare operationele ruimte. Te noemen valt o.a.: 1.16.1. de scope van de operator 1.16.2. afstand tot de schermen, waarneembaar en onder handbereik zijn van zaken 1.16.3. wat primair in scope, wat in periferie 1.16.4. binnen scope op bruikbaar formaat afbeelden van beelden 1.16.5. invloed van geluidsignalen op het bevattingsvermogen 1.16.6. invloed van direct zicht op buitengebeuren.
3.6 Werkplek HCC 1.
De werkplek van de HCC bestaat uit een marifoonbedienscherm De marifooninstallatie wordt bediend met een muis, een zendtoets op het touch-screenscherm, een microfoon (met zwanehals), een luidspreker met regelbaar geluidsvolume, een zendknop op de bedieningslessenaar en een zend-voetpedaal op de vloer en aansluitingen voor 2 headsets in de bedieningslessenaar.
3.7 Technische ruimte 1.
Uitgangspunt is dat de 3 de thans vrijwel leegstaande verdieping van de verkeerspost wordt ingericht als nieuwe technische ruimte. Deze ruimte is gelegen onder de huidige operationele VP en boven het huidige HCC. Aanpassing van deze 3 de verdieping, zoals het verwijderen van een niet dragend deel van een tussenwand, zal nodig zijn om de geschatte 13 stuks 19' kasten te kunnen plaatsen. De opdrachtgever verzorgt deze verbouwing.
2.
De ruimte dient geconditioneerd te worden door de opdrachtnemer, zodat alle apparatuur correct functioneert. Ruwe inschattingen van RWS geven aan dat mechamsche ventilatie volstaat. De opdrachtnemer dient op basis van berekeningen de juiste manier van conditioneren te selecteren en te implementeren.
14
4 Radar en transponder(deell)
De functionele specificaties van de transponder, die in relatie staan tot de radar, komen in dit hoofdstuk aan de orde. De andere functionele specificaties staan in hoofdstuk 5. 4.1 Hoofdlijnen
De levering van het radarsysteem bestaat in hoofdlijnen uit: 1.1. Nieuwe radarantenne en zender/ontvanger op vuurtoren de Lange Jaap inclusief datacommunicatieapparatuur via telefoonlijn 1.2. Nieuwe zender/ontvanger op de verkeerspost inclusief korte RFverbinding met bestaande antenne 1.3. Nieuwe onbemande radarpost uitgerust met een rivierradar, bestaande uit een antenne, zender/ontvanger en communicatieapparatuur 1.4. Nieuw transponder walstation 1.5. Nieuwe hard- en software voor integratie van informatie van de radarsensoren (de zgn. radarsysteemcentrale) en de transponder én voor presentatie in operationele ruimte en HCC ruimte Tot de levering van het radarsysteem behoort de koppeling met het systeem voor status- en alarmsignalering en -registratie.
4.2 Radnrsensoreii
De radarsensoren staan op 3 locaties: 1. Op de vuurtoren de Lange Jaap De bestaande antenne kan niet gebruikt worden, aangezien de antemie niet over circulaire polarisatie beschikt. De antenne hoogte bedraagt ca 57 m boven maaiveld. Deze radarsensor dient een dekking te realiseren tot ca 13,5 km afstand. Het maximale toegestane schaduwgebied6 van de radarsensor bedraagt 400 m. 2. Op de verkeerspost Den Helder De bestaande antenne en draaitafel dient opnieuw te worden gebruikt. Het gaat om een antenne van het fabrikaat CHL Netherlands, type S-34. met verticaal gepolariseerde gleufstraler met een omwentelingstijd van ca 3 s. Dit type antenne bezit een openingshoek in het horizontale vlak van 0,55° (-3dB) met een zijlusniveau onder de -27 dB buiten de hoofdbundel. De antenne hoogte bedraagt ca 23 m boven maaiveld. Deze radarsensor dient een dekking te realiseren tot ca 7 km afstand. Onder schaduwgebied wordt verstaan een cirkelvormige zone rond het midden van de radarantenne met een straal aangeduid in meters, waarbinnen geen betrouwbare radarwaarneming kan plaatsvinden
15
Het maximale toegestane schaduwgebied van de radarsensor bedraagt 50 m, 3 Op het uiteinde van pier 6 (RD coördinaten X=l 14100, Y=552651, hoogte scanner 10,20 m boven maaiveld) De positie van de rivierradar op pier 6 staat aangegeven in figuur 4.1 met een grote pijl.
Figuur 4.1 Havengebied met locatie ri\ ierradar
Positie rivierradar /
Een radarlocatieonderzoek heeft aangetoond dat de radardekking vanaf deze locatie in de Rijkszeehaven en de aansluitende bocht naar de Marinehaven Willemsoord uitstekend is.
16
Deze radarsensor dient een dekking te realiseren tot ca 1 km afstand. Het maximale toegestane schaduwgebied van de radarsensor bedraagt 10 m. 4.3 Specificaties radarsysteem 1. De specificaties in het radardekkingsgebied gelden op basis van het gebruik van alle 3 radarsensoren. 4.3.1 Dekkingsgebied 1. Het dekkingsgebied staat weergegeven in Figuur 4.2. Figuur 4.2 Dekkingsgebied
De grenzen op de Noordzee en de Waddenzee worden aangegeven door de gearceerde lijn. In Den Helder behoren de haven van Den Helder en de Rijkszeehaven tot aan de Moormanbrug ook onder het radardekkingsgebied.
4.3.2 Detectiekwaliteit 1. In het radardekkingsgebied dienen scheepvaart, inclusief de recreatievaart, en markeringen (zoals bakens en boeien) betrouwbaar met radar worden waargenomen. 2. De detectie kwaliteitseisen zijn afhankelijk van de meteorologische omstandigheden. 3.
Er worden 3 referentie categoriën meteorologische omstandigheden onderscheiden 3.1. Goed weer Geen neerslag of mist, windkracht 1 Beaufort 3.2. Regenachtig weer Neerslagintensiteit van 2 mm/uur over het gehele dekkingsgebied, vallende vanuit 2 km hoge wolken, windkracht 4 Beaufort óf mist met een zicht van 30 m in het gehele dekkingsgebied en windkracht 1 Beaufort
17
3.3.
Stormachtig weer Neerslagintensiteit van 16 mm/uur over 2 km lengte vanuit 2 km hoge wolken, windkracht 8 Beaufort
De detectiekwaliteitseisen staan weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Detectiekwaliteitseisen
1: Lange Jaap
Max. afstandbereik 13,5 km
2: Verkeerspost
7km
Radarsensor
Den Helder 3: Rivierradar
lkm
Meteorologische omstandigheden Goed weer Regenachtig weer Stormachtig weer Goed weer Regenachtig weer Stormachtig weer Goed weer Regenachtig weer Stormachtig weer
Minimale RCS op halve afstandbereik8 4m 2 6m 2 10 m 2
4m 2 6m 2
Minimale RCS op hd afstandbereik9 10 m 2 10 m 2 100 m 2
4m 2
1000 m 2
80 m2 1000 m 2
4m 2 6m 2
4m! 6m 2
10 m2
10 m2
Deze tabel dient alsvolgt geïnterpreteerd te worden: 1.1. De genoemde detectiekwaliteit bedraagt minimaal 90% met een vals-alarm kans van 10"*. 1.2. De feitelijke reflectie van een schip wordt normaliter door de gezamenlijke bijdrage van meerdere reflectiehaarden verzorgd. Voor berekeningen wordt uitgegaan van puntdoelen, die zich in het gehele hoogteinterval tussen 1 m en 15 m bevinden. De genoemde detectiekans is van toepassing voor puntdoelen met de genoemde detectiekans in 80% van dit hoogteinterval. M.a.w. in 20% van de hoogten uit dit hoogte-interval mag de detectiekans afnemen tot onder de 90%. 1.3. De genoemde RCS waarden zijn minimale waarden in m 2 . Voor puntdoelen met hogere RCS waarden is de detectiekwaliteit minimaal hetzelfde. 1.4. Bij radartechnisch gunstigere meteorologisch omstandigheden dan een aangeduide referentie meteorologische omstandigheden, zal de detectiekwaliteit toenemen en derhalve de minimaal detecteerbare RCS-waarde afnemen. Bij radartechnisch minder gunstigere meteorologisch omstandigheden geldt het tegenovergestelde. In de aanbieding dient de haalbaarheid van de vereiste detectiekwaliteit, middels berekeningen, aangetoond te worden. De opdrachtnemer dient zich vóór de inschrijving ervan te vergewissen dat op moment van de aanbesteding de beoogde infrastructurele aanpassingen in en om het dekkingsgebied geen obstructie voor de te verkrijgen radarinformatie en detectiekwaliteit zal meebrengen.
RCS= Radar Cross Section, Equivalent radar reflecterend oppervlak in m2 Bij de Lange Jaap betekent het halve afstandsbereik een afstand van 6,75 km. De regen valt in stormachtig weer condities met een intensiteit van 16 mm/uur in het gebied van 4,75 tot 6,75 km afstand van de radarsensor 9 Bij de Lange Jaap betekent het hele afstandsbereik een afstand van 13,5 km. De regen valt in stormachtig weer condities met een intensiteit van 16 mm/uur in het gebied van 11,5 tot 13,5 km afstand van de radarsensor 8
18
4.3.3 Positienauwkeurigheid en onderscheidend vermogen 1. De specificaties van het onderscheidend vermogen staan vermeld in tabel 4.2.
Tabel 4.2 Onderscheidend vermogen
Vaarwater regio Schulpengat(tot rand dekkingsgebied) Molengat (tot rand dekkingsgebied) Marsdiep _
•_"•'.
:;
' .-•;."::
Marinehaven Willemsoord Rijkszeehaven tot aan Moormanbrug Richting Den Oever (tot rand dekkingsgebied) Texel stroom (tot rand dekkingsgebied)
1.
Onderscheidend vermogen 60 m . 80 m 40 m 25 m 25 m 70 m 70 m
De eisen voor de positienauwkeurigheid zijn de helft van die voor onderscheidend vermogen.10 De eis ten aanzien van het onderscheidend vermogen en positienauwkeurigheid geldt voor het gehele radarsysteem; dus inclusief verlies aan onderscheidend vermogen ten gevolge van o.m. radarantennes, radar zend- ontvangers, video bewerkingsapparatuur, radar-transmissieapparatuur en transmissiemedium en verkeersbeeldschermen en bijbehorende koppelingen tussen de genoemde deelsystemen. Om aan de gestelde operationele eisen te kunnen voldoen ten aanzien van onderscheidend vermogen het radardekkingsgebied én een optimale presentatie van scheepsecho's te bereiken is toepassing van een kwalitatief hoogwaardige 18 voets radarantenne op de Lange Jaap met circulaire polarisatie als minimum vereist. Naast de vereiste antennebundelbreedte van 0,45° (-3dB) of minder is een zijlusniveau vereist van -27 dB of beter (vanaf 1,5°). Voor de rivierradar post kan volstaan worden met een 9 voets rivierradar.
4.
In de aanbieding dient de haalbaarheid van de vereiste positienauwkeurigheid en de onderscheidend vermogen aangetoond te worden middels berekeningen. Ook worden er gedetailleerde specificaties verwacht van de te gebruiken antenne, zender/ontvanger en pulsvorm.
10
Ter verduidelijking een voorbeeld: het onderscheidend vermogen bedraagt 25 m in de havens. De positienauwkeurigheid bedraagt dan ± 12,5 m.
19
4.3.4 Doelvolgen
1.
De functionaliteit en kwaliteit van het radarsysteem mag door het systeem, ingericht voor doelvolging en labeling, niet aangetast/beperkt worden of omgekeerd.
2.
Doelvolging en labeling dient plaats te kunnen vinden in het gehele radardekkingsgebied voor gelijktijdig minimaal 200 doelen .
3.
Als doelen worden beschouwd alle schepen met: 3.1. een minimum equivalent reflecterend oppervlak van 10 m2 3.2. een maximum snelheid tot 60 km/uur 3.3. snelheidsverandering tot 3 m/s2 3.4. koersveranderingen tot 10 ° /sec
4.
De aanwezigheid van pleziervaart, andere vaartuigen(die niet aan de criteria van lid 3 voldoen), boeien en andere obstakels in de vaarweg mogen het volgen en labelen van beroepsvaart niet verstoren.
5.
De doelvolgkwaliteit mag met nadelig beïnvloed worden door externe omstandigheden als waterstandsvariaties, stromingen, weersomstandigheden en golven, zoals deze zich voordoen op de Noordzee en de Waddenzee, tenzij de meteorologische omstandigheden slechter zijn dan de eerder geclassificeerde 'stormachtig weer' condities óf het radar reflecterend oppervlak van het doel groter dan 10 m2 is en gelijktijdig kleiner dan de waarde gegeven in de detectiekwaliteitseisen tabel 4.1
Tentative en confïrmed track"
1.
De doelvolger dient automatisch tracks van doelen te initiëren. Initiatie van tracks door handmatige aanwijzing van doelen door een verkeersleider dient mogelijk te zijn. Automatische initiatie dient beperkt te kunnen worden tot daartoe aangewezen gebieden respectievelijk in bepaalde gebieden kunnen worden uitgesloten.12
2.
Het automatisch initiëren van een track dient binnen zeven radarantenneomwentelingen, na binnenkomst in het radardekkingsgebied, plaats te vinden. Een track in de opbouwfase - een tentative track - dient zeven antenneomwentelingen, nadat het binnen het radardekkingsgebied is gekomen, gepresenteerd te kunnen worden als scheepstrack (tentative scheepssymbool). Binnen 12 antenneomwentelingen na binnenkomst van het doel in het radardekkingsgebied dient onderkend te zijn dat de tentative track geen valse track is en omgezet zijn in een confirmed track en als zodanig gepresenteerd worden op het radarscherm (confirmed scheepssymbool met tracknummer).
11
Tentative track: het volgen van het doel is nog instabiel. Confirmed track: het volgen van het doel is mogelijk met hoge mate van
betrouwbaarheid 12
Zo zal op de Noordzee trackinitiatie naar alle waarschijnlijkheid alleen in vaargeulen automatisch geïnitieerd worden.
20
Ghosttrack Een track met de status "confirmed" die een gevolg is van clutter ver1. oorzaakt door boeg- hek- en windgolven, regen en sneeuwbuien (die vallen binnen de 3 eerder gedefinieerde referentie categoriën van meteorologische omstandigheden) danwei van meervoudige reflecties is een ghosttrack. Het aantal optredende ghosttracks mag niet meer dan 12 per 24 uur bedragen, dit ongeacht de weersomstandigheden, de waterhoogte en de sea state. Boei-tracking 1. Alle in het dekkingsgebied van het doelvolgsysteem aanwezige boeien, meerpalen en andersoortige "stationaire" objecten dienen op generlei wijze de kwaliteit van het doelvolgsysteem aan te tasten. Boeien dienen via het doelvolgsysteem voorzien te worden van - conform ECDIS standaard - gedefinieerde boei-symbolen. Het doelvolgsysteem trackt permanent de positie van de als zodanig aangegeven boeien. Bij een overschrijding van een vooraf door de operator ingestelde positieafwijking, genereert het radarsysteem automatisch een alarm. De presentatie van "stationaire" objecten als scheeps-tracks worden beschouwd als ghosttracks, waarvoor de condities onder het betreffende item zijn weergegeven. Track-verlies 1. Het afbouwen van een scheepstrack ten gevolge van afscherming (of andersoortig signaalverlies) welke leidt tot verlies van de track en het tracknummer c.q. de scheepscode is alleen toegestaan wanneer: 1.1. Het schip het volledige aaneengesloten radardekkingsgebied verlaat 1.2. ( De bewegingen van) het schip niet passen binnen de hiervoor gestelde eisen aan doelen. (Bijv. snelheid schip> 60 km/uur) 1.3. Het hiervoor omschreven onderscheidend vermogen van de radar trackbehoud niet toelaat door de te beperkte afstand tussen schip en wal. 2.
Het verlies van een scheepstrack alsmede de afbouw tot een tentative track dient naar keuze van de verkeersleider optisch en/of akoestisch gesignaleerd te worden.
3.
Positiepredictie dient tijdens een afschermingsperiode te resulteren in een continuering van de presentatie van het scheepssymbool.
Track-verwisseling en samensmelting van tracks 1. Track verwisseling en samensmelting van tracks en inherent daaraan verwisseling resp. verlies van identiteitsgegevens, dient uitgesloten te zijn indien deze om verkeerstechnische redenen naar alle waarschijnlijkheid niet kunnen optreden13 Track-splitsing
13
Een voorbeeld ter illustratie: als 2 even grote schepen elkaar langzaam oplopen op een dwarsafstand van ca 20 m, waarbij een van de schepen wordt afgeschermd, dan zullen beide radartracks correct qua naam vertoond dienen te worden zowel tijdens het oplopen als na afloop van de oploopmanoeuvre, als beide schepen door de radarsensor afzonderlijk gedetecteerd worden.
21
Het splitsen van tracks wordt beschouwd als het ontstaan van een ghosttrack, waarvoor de condities onder het betreffende item zijn weergegeven.
4.3.5 Integratie radargegevens van radarsensoren op radarsysteemcentrale in Verkeerspost Den Helder 1. Deze integratie zorgt ervoor dat een operator op de Verkeerspost Den Helder op een verkeersbeeldmonitor ieder gewenst deel van het dekkingsgebied kan overzien. 2.
Toekenning van een te presenteren deelgebied aan één van de radarsensoren is een afweging tussen kwaliteitsfactoren als radarresolutie, clutter (van bijvoorbeeld stroomnaden), multiple reflecties en opdeling van scheepsecho's tg.v. aspecthoeken waaronder schepen aangestraald worden. De optimale instelling dient bij oplevering door opdrachtnemer te geschieden, de systeembeheerder dient de instellingen eenvoudig te kunnen aanpassen.
3.
Bij uitval van één der radarsensoren dient het verlies aan radarinformatie in het mozaïekbeeld beperkt te worden door de andere radarstations. De resterende radarstations dienen de radardekking van de in storing zijnde radarsensor over te nemen, echter slechts in die deelgebieden waar deze radarstations betrouwbare radarinformatie kunnen leveren.
4.
Concreet betekent dit dat deze integratie: 4.1. de verkeerspost een optimaal radarbeeld oplevert van het scheepvaartverkeer in het radardekkingsbied op basis van de gegevens van een of meerdere radarsensoren 4.2. ervoor zorgt dat de mdarbeelden (radarecho's, tracks en doelvolging) van^lej:adars£nsj2r_enjmadiox»ij2p_Êlkaar 4.3.
4.4.
4.5.
5.
Zodat bij een overgang tussen dekkingsgebieden van radarsensoren gezorgd wordt voor: - een vloeiende beweging op een verkeersbeeldmonitor van radarecho's en tracks (geen sprongen in radarecho's of tracks) - een behoud van de identificatie van een eerder geïdentificeerde track - het voorkómen van zgn. ghosttracks of verloren gaan van tracks als gevolg van deze overgang. Één en dezelfde bediening oplevert van de verkeersbeeldmonitoren, onafhankelijk van de gekozen radarsensoren (zoals bijvoorbeeld inzoomen, meerdere Windows op een monitor, afstandsmeting etc). De dataverwerkings-capaciteit van het radar- ind het doelvolgsysteem dient in staat te zijn om alle gegevens van de radarposten te verwerken. Met berekeningen dient te worden aangetoond dat er zich geen capaciteitsproblemen voordoen. Daarnaast dient de capaciteit van de dataverwerking en datacommunicatie voorbereid te zijn voor een uitbreiding met een tweetal radarposten, die in de nabije toekomst aangesloten kunnen worden.
De opdrachtnemer dient in de aanbieding kunnen aantonen dat de voorgestelde integratie aan alle eisen voldoet. De opdrachtnemer dient een succesvol verloop van de integratie te garanderen.
22
4.4 Presentatie radar- en transponder-informatie en bediening verkeersbeeldmonitoren
1.
De radar- en transponder informatie wordt geïntegreerd gepresenteerd op zogenaamde 'verkeersbeeldmonitoren' zoals weergegeven in hoofdstuk 3.
2.
De radarinformatie wordt geïntegreerd vertoond op een elektronische navigatiekaart. RWS levert deze elektronische navigatiekaart aan.14 In de kaart wordt gebruik gemaakt van WGS84 coördinaten.
3.
Per verkeersbeeldmonitor dienen tot maximaal 2 windows door een operator ingesteld te kunnen worden wat betreft grootte, positie en beeldoriëntatie. Hierbij wordt in elk window een actueel en correct verkeersbeeld vertoond van een ander gebied.
4.
Per window bestaat de mogelijkheid voor een operator om eenvoudig het gepresenteerde dekkingsgebied aan te passen door het dekkingsgebied eenvoudig in- of uit te zoomen of het middelpunt te verschuiven.
5.
De verkeersbeeldmonitoren zijn onder alle lichtomstandigheden goed afleesbaar. Hiertoe zullen in overleg met de Directie UAV13 de benodigde pre-set instellingen (bijv. dag, nacht- en schemerstand) voor de presentatie van radar- en transponderinformatie en elektronische navigatiekaart gekozen worden via het keuzemenu.
6.
Verder dient de geografische kaart en de radar- en transponderinformatie onafhankelijk van elkaar in helderheid regelbaar te zijn.
Bedieningsmiddelen 1. De besturing van bedieningsfuncties is naar keuze van de operator uit te voeren via een muis of een toetsenbord. Bij invoering van gegevens is gebruik te maken van een toetsenbord. De muis dient eveneens gebruikt te worden als aan wijspointer voor meet- en selectiedoeleinden op het scherm. 2.
Met één toetsenbord en één muis dient de bediening van alle tot een werkplek behorende verkeersbeeldmonitoren plaats te vinden.16
3.
De bediening van de verkeersbeeldmonitor gaat via een gebruikersvriendelijke user-interface en menu-gestuurd. Hiertoe stelt de opdrachtnemer een user-interface op met snelkeuze buttons én een menubalk, waarbij opties met zowel de muis als het toetsenbord geselecteerd kunnen worden. Het algemene principe voor de (te ontwikkelen) user interface is dat naarmate een operationele wijziging op een verkeersbeeldmonitor vaker
4.
De elektronische navigatiekaart is gebaseerd op een ECDIS database, die voldoet aan de (in ontwikkeling zijnde) Inland Electronic Chart Display and Information Systems (Inland ECDIS) standaarden, die uit 3 delen bestaat: • Perfomance Standard for Inland ECDIS • Data and Presentation Standard for Inland ECDIS Operational and Performance Requirements, Methods of Testing and Required Test Results 15 UAV = Uniforme Administratieve Voorwaarden
Voor de werkplekken voor verkeersleiders in de operationele ruimte zijn drie verkeersbeeldmonitoren te bedienen met één muis en één toetsenbord.
23
voorkomt, dat deze dan in minder stappen uitgevoerd kan worden. De operator dient via het walstations een geaddresseerd of een 'broadcastes'bericht te kunnen versturen en ontvangen. De berichten dienen in een apart window op een te kiezen verkeersbeeldmonitor ingevoerd en uitgelezen te kunnen worden. In maximaal 4 stappen dient een operationele wijziging op een verkeersbeeldmonitor uitgevoerd te kunnen worden. In de aanbieding geeft de opdrachtnemer voldoende informatie om de opdrachtgever een indruk te geven van de gebruikersvriendelijkheid van de user-interface. Tijdens de realisatie-fase behoeft de user-interface de formele goedkeuring van de opdrachtgever. De aanwijspointer dient, ongeacht de schaalkeuze of bereikinstelling, met de nauwkeurigheid van +/- één pixel gepositioneerd te kunnen worden. De geografische positie, die gerelateerd is aan de positie van de aanwijspointer, dient permanent vertoond te worden in WGS84 én ED50 coördinaten aan de randen van de desbetreffende verkeersbeeldmonitor. Bij de waarde dient het betreffende stelsel vermeld te worden. De aanwijspointer dient zich ook naar een - door de verkeersleider op te geven coördinaat - te kunnen bewegen. 9.
Instellingen van beeldscherm- en radarfuncties van het radarsysteem dienen eenduidig gesignaleerd te worden op het radarbeeldscherm.
Elektronische navigatiekaart 1. De elektronische navigatiekaart database bevat veel details over de vaarweg, kunstwerken en bebouwing. De presentatie van alle details kan er toe leiden dat de radarinformatie moeilijk zichtbaar wordt. 2. Op elke werkplek dient individueel te selecteren zijn welke soorten objecten vertoond worden op de met de werkplek verbonden verkeersbeeldmonitoren. In ieder geval zullen vertoond worden 2.1. belijning van oevers, dijken, bruggen(met pijlers), sluizen en havens 2.2. locatie radarposten en vuurtorens 2.3. actuele positie van betonning 2.4. nader te bepalen herkenningspunten 3.
Het te presenteren detailniveau van de navigatiekaart dient afhankelijk te zijn van het ingestelde schaal van de kaart. De leesbaarheid van de informatie dient niet aangetast te worden door de schaalkeuze.
4.
De operator heeft de mogelijkheid om - door met de muis op een object op de elektronische navigatiekaart te klikken - uitgebreide informatie ervan gepresenteerd te krijgen.
5.
Algemene kaart aanpassingen (voor alle schermen) dienen uitsluitend door de systeembeheerder doorgevoerd te kunnen worden m.u.v. boeien. De verkeersleider dient wijzigingen in boeien (verplaatsing, toevoeging en verwijdering van een boei) in de elektronische navigatiekaart op de verkeersbeeldmonitoren eenvoudig te kunnen doorvoeren. Een wijziging dient op iedere verkeersbeeldmonitor, die het gebied van de boei presenteert, direct getoond worden.
24
Presentatie radar- en transponderinformatie
1.
De operator dient in een window naar keuze en in elke combinatie te kunnen presenteren: 1.1. Ruw radarinformatie(met weergave radarechosterkte in minimaal 4 nivo's) 1.2. Doelvolginformatie (radartracks) - het synthetische radarbeeld 1.3. Labelinformatie - selectief per schip of alle schepen 1.4. Koers/snelheids-vectoren 1.5. Meetinformatie (peiling en afstand, zones voor alarmeringen) 1.6. Transponderinformatie
Presentatie nauwkeurigheden 1. De door het radarsysteem bepaalde positie van de radarecho resp. de transponderinformatie dient binnen 1 meter nauwkeurig overeen te komen met de presentatie van de echo op een verkeersbeeldmonitor resp. de weergegeven transpondertrack op een verkeersbeeldmonitor voor zover de resolutie van het beeld dit toestaat. De opdrachtnemer zorgt hierbij voor vaste en stabiele referentiepunten. Deze referentiepunten worden o.a. gebruikt bij het centraliseren van de radarbeelden van alle radarsensoren en regelmatige verificaties van de correcte werking van het radarsysteem. 2.
De presentatienauwkeurigheden van doelvolg-infonnatie dient te voldoen aan de positienauwkeurigheideisen voor positiecenter, lengte en breedte. De heading is nauwkeurig binnen ± 5 °tot 1000 m van een radarsensor en ±15° op grotere afstanden. 17
3.
Indien de te presenteren dynamische transponder- en radartrackinformatie 'voldoende' overeenkomen qua vorm. grootte, orëntatie, snelheid en positie, dan wordt alleen de transpondertrack vertoond en komt de radartrack te vervallen.
4.
De onderstaande presentatienauwkeurigheden van koers en vaartinformatie zijn vereist voor de radartrack: 4.1. Koers:+/-2° 4.2. Snelheid:+/- 0,3 m/sec
Een voorbeeld ter verduidelijking: Voor schepen in het Schulpengat geldt een minimale positienauwkeurigheidseis van 30 m. De positiecenter, lengte en breedte van het gepresenteerde radardoelvolgsymbool dient binnen 30 m overeen te komen met de werkelijke positiecenter, lengte en breedte van het schip.
25
Tijdvertraging presentatie 1. De vertragingstijd tussen het bemonsteren van het verkeersbeeld door de radarsensor tot en met de presentatie van het verkeersbeeld (met o.a. de radarecho's en de ververste radartracks op de verkeersbeeldmonitoren in de operationele ruimte van de verkeerspost) mag maximaal 2 sec bedragen. De minimale rotatiesnelheid van de radarantenne op de nieuwe radarposten bedraagt 120° per seconde. 2.
De vertragingstijd tussen het ontvangen van informatie door het transponder walstation tot en met de presentatie ervan het verkeersbeeld mag maximaal 100 ms bedragen.
3.
De radartrackinformatie dient met een periodiciteit van één antenneomwenteling ververst te worden met een maximale vertragingstijd (t.o.v. ruw-radarpresentatie) van één antenneomwentelingsperiode.
4.
De transpondertrack informatie dient direct ververst te worden.
5.
Na selectie of herconfiguratie van een verkeersbeeld door de operator dient binnen 1 seconde presentatie van dit beeld plaats te vinden.
Radarecho's en Scheepssymbolen 1. De z.g."nalichtingstijd" voor ruw-radarecho's dient operationeel instelbaar zijn tussen 0 en 12 antenneomwentelingen. 2.
Voor het vertonen van scheepstracks is voor het scheepssymbool onderscheid te maken naar tentative tracks, niet geïdentificeerde confirmed tracks en geïdentificeerde confirmed tracks en lost tracks. Een niet geïdentificeerde confirmed track dient voorzien te zijn van een tracknummer, de geïdentificeerde confirmed track is te voorzien van de (afgekorte) scheepsnaam of het scheepstype. De mogelijkheid dient bovendien te bestaan om bepaalde schepen - op aanwijzing van de verkeersleider - een specifiek confirmed tracksymbool te laten tonen. In overleg met de Directie UAV zal worden vastgesteld welke categorieën schepen het betreft en welke symbolen gebruikt dienen te worden.
3.
De scheepssymbolen van radar- en transpondertrack dienen proportioneel afgebeeld te worden; De lengte en breedte dienen in geografische termen overeenkomstig de lengte en breedte gepresenteerd te worden. Het radarsysteem zal op basis van de radarinformatie automatisch een voorzet doen voor een lengte en een breedte van het schip. De transpondertrack informatie over een transponderschip dient onverwijld overgenomen te worden.
4.
Het dient mogelijk te zijn de scheepslengte van de radartrack handmatig aan te passen. Het te presenteren scheepssymbool dient dan de lengte/breedte verhouding van de handmatig ingevoerde gegevens aan te nemen, dit heeft prioriteit boven de, door de doelvolger, gemeten scheepsafmetingen.
Blinderen van deelgebieden
26
1
• •
Het elektronisch blinderen dient onbeperkt mogelijk te zijn van gebieden, die niet relevant zijn of onder radardekking vallen. De blindering voor doelvolging of ruw-radaipresentatie dient separaat ingevoerd te kunnen worden. Blinderingskaarten dienen door de systeembeheerder aangepast te kunnen worden.
Labeling en scheepsgegevens 1. De operator dient een label bij een track kunnen laten vertonen. De positie van het label bij het scheepssymbool dient - per schip en voor alle schepen - instelbaar te zijn door de operator.
2.
Het radarlabel mag een radarecho van een ander schip nooit geheel afdekken, maar slechts voor maximaal 25%, al dan niet na een handmatige opdracht voor het automatisch herplaatsen van alle labels.
3.
De oriëntatierichting van de labelstok met labelpositie dient gekoppeld te zijn aan de vaarrichting van het schip. In het label dient voor niet-geïdentificeerde tracks een uniek tracknummer vertoond worden. Het tracknummer dient na identificatie gewijzigd te worden in de (afgekorte) scheepsnaam en/of het scheepstype. De huidige op Verkeerspost Den Helder gebruikte scheepstypenummers dienen in het labelingsysteem gebruikt te kunnen worden voor menugestuurde invoering van scheepstypen. Op verzoek van een verkeersleider dient van een aangewezen track in alfanumerieke vorm gegevens van het vaartuig - op een daartoe bestemde plaats - op het scherm getoond te kunnen worden. Het betreft minimaal 12 items, waaronder de scheepsnaam, koers, snelheid, heading, de aard van de lading, diepgang etc.
6.
Labels dienen met hun labelinformatie, bij het verlaten van het radardekkingsgebied maximaal 24 uur bewaard ("in depot") te blijven. Het labeldepot dient op afroep in een daarvoor bestemd window in het radarscherm gepresenteerd te kunnen worden. Labels dienen vanuit het depot middels de muisbediening aan de scheepsecho's gekoppeld te kunnen worden. De depotfunctie dient voor toekomstig gebruik aantoonbaar beschikbaar te zijn.
Koers- en vaartvector 1. Op commando van de verkeersleider dient van een aangewezen track de snelheidsvector getoond te kunnen worden. De vector dient getoond te worden met een lengte welke indicatiefis voor de snelheid en een richting overeenkomstig de gemeten koers van het schip. De verhouding vectorlengte-snelheid dient in minimaal vier categorieën selectief te zijn voor de operator. De definities van de categorieën zal tijdens de bedrijfstest onder praktijkcondities worden bepaald.
Peiling en afstand
27
1.
De operator dient te kunnen beschikken over meetmiddelen voor de meting van peiling en afstand tussen (willekeurige en referentie) objecten en schepen en tussen schepen onderling.
Zone-meldingen en alarmen 1. Het dient mogelijk te zijn binnen het dekkingsgebied zones en lijnen te definiëren, waarbij het passeren van een lijn of het ingaan of verlaten van een zone een melding aan de operator tot gevolg heeft met een aanduiding welk schip de melding veroorzaakt. 2.
De onderstaande gebeurtenissen zijn te onderscheiden: 2.1. een schip passeert een lijn afvarend 2.2. een schip passeert een lijn opvarend 2.3. een schip vaart een zone in 2.4. een schip verlaat een zone
3.
Wanneer trackverlies optreedt van een geïdentificeerde track dient een stilstaand "lost track" symbool gepresenteerd te worden. Het "lost track" symbool dient uiteraard niet gepresenteerd te worden als dit trackverlies optreedt bij het verlaten van het radardekkingsgebied.
4.
Tracks die, conform de condities, potentieel voor track-verwisseling of tracksamensmelting in aanmerking komen dienen als zodanig aan de operator kenbaar gemaakt te worden, met daaraan gekoppeld een automatische voorzet voor heridentificatie.
5.
Zone-meldingen en alarmeringen in situaties als lost-track, potentiële track-verwisseling of track-samensmelting dienen akoestisch en/of door kleurverandering van het object gesignaleerd te worden. De operator dient elke combinatie van zone meldingen te kunnen definiëren. De operator dient elke combinatie van alarmmeldingen te kunnen definiëren.
6.
Door acceptatie van de zone-melding of alarmmelding verdwijnt de signalering van de melding.
28
Mozaïekconfiguratie 1. Beeldpresentatie van de radarinformatie dient in mozaïekconfiguratie plaats te vinden. Figuur 4.3 Drie pre-sel beelden verkeersbeeldmonitoren
2.
Acht pre-set beelden dienen op verkeersbeeldmonitoren opgeroepen te kunnen worden, waaronder de volgende drie: 35'
4*40
55'
55'
Blauwe vak op linker verkeersbeeldmonitor Rode vak op midden verkeersbeeldmonitor Gele vak op rechter monitor
Tevens dient - in relatie met bovenstaande - ongeacht de posities van radarsensoren de radarinformatie van minimaal twee sensoren gecombineerd in één radarbeeld of-window gepresenteerd te kunnen worden. 2.
Mozaïekgrenzen mogen niet leiden tot verlies aan radarinformatie c.q. een lokale degradatie van de gepresenteerde radarinfonnatie.
Radarsensorbediening 1. In principe dient op ieder scherm de radarbesturing (en -statussignalering) van de radarsensoren opgenomen te zijn, dit betreft per sensor de volgende functies: radar aan/ uit en stand-by en clutter onderdrukking aan/uit.
:<>
De systeembeheerder dient de radarsensorbediening selectief te kunnen autoriseren op één werkplek c.q. scherm, waarmee op de andere positie de radarbediening afgeschermd wordt. Voor service-doeleinden dient de bediening van radarapparatuur ook mogelijk te zijn in de technische ruimte van de verkeerspost en in een onbemand radarstation. De lokale bediening heeft daarbij prioriteit boven de bediening in de technische ruimte van de verkeerspost. De bediening in de technische ruimte heeft prioriteit boven de bediening in de operationele ruimte van de verkeerspost. In ieder onbemand radarstation dient voor de lokale afregeling en service een radardisplay beschikbaar te zijn.
Transponderbediening 1. Een operator dient het transponderwalstation aan en uit te kunnen zetten via een verkeersbeeldmonitor.
Alarmmelding disfunctioneren radar- of transpondersysteem 1. Een disfunctioneren van een van de componenten van het radar- en het transpondersysteem dient direct getoond te worden op iedere verkeersbeeldmonitor. Daarnaast dient de melding in gedetailleerdere vonn geregistreerd te worden in het statiis/alarmeringssysteem(hoofdstuk 8). Overige specificaties 1. Het bronv ennogen van de nieuwe antennes dient in de fabriek te worden gemeten. De geluidsproductie van de radarantennemoter bedraagt maximaal 56 dBA gemeten op 1 m afstand van de antenne ter hoogte van de antenne. 2.
De frequentie aan de antenne dient geen resonantie in de constructie te veroorzaken.
3.
Het operationeel functioneren van het radarsysteem dient tot windkracht 12 gegarandeerd te zijn. Er mag geen beschadiging optreden aan de radarsystemen onder welke weersomstandigheden dan ook.
4.
De maximale afwijking in het verticale vlak van de antennemast mag niet meer dan 0,25° bedragen onder windbelastingcondities conform TGB.
30
5 Marifoon, transponder(deel2) en portofoon
5.1 Marifoon
5.1.1 Overzicht kanalen en zender/ontvangers In de hierna volgende tabel en kaart wordt een overzicht gegeven van de benodigde kanalen en het dekkingsgebied van de nieuw te leveren marifooninstallatie'8. Tabel 5.1
Onderscheidend vermogen
Kanaal Gebruik OL 4 10 12 13 14 16 18 62 62 67 AIS1 AIS2
KNRM ontvangst Centrale Meldpost Waddenzee interruptie kanaal schip/schip binnenwateren oud blokkanaal VTS Den Helder (interruptie) interruptie kanaal schip/schip zeevaart interruptie kanaal haven Den Helder noodkanaal zeevaart interruptie kanaal Moormanbrag nieuw blokkanaal VTS Den Helder nieuw blokkanaal VTS Den Helder SAR transponder communicatie transponder communicatie
Dekkings gebied1" rood geel geel rood blauw groen blauw groen rood rood rood rood rood
(Z)enden (ü)nt vangen Z/O 0 Z/O Z/O Z/O Z/O Z/O Z/O Z/O hoofd Z/O reserve Z/O Z/O2" Z/O
18
Volledigheidshalve zijn hier ook de transponder kanalen vermeld, aangezien transponders van dezelfde marifoonkanalenband gebruik maakt. 19 Zie kaart dekkingsgebied marifoon NB: het "groene dekkingsgebied" strekt zich uit tussen 90° en 180° vanaf VP Den Helder met een bereik van ca. 1,5 n.m.; het "blauwe dekkingsgebied" strekt zich uit vanaf VP Den Helder in oostelijke richting tot 5 n.m en in westelijke richting tot 11 n.m.; het "gele dekkingsgebied" strekt zich uit vanaf VP Den Helder in oostelijke richting tot 5 n.m.; het "rode dekkingsgebied" bevindt zich ten westen van de rode lijn met een bereik van ca. 35 n.m. 20 Op beide AIS kanalen wordt m.b.v. één transponderwalstation gezonden en ontvangen
31
Figuur 5.1 Dekkingsgebieden marifoon en transponder
1.
Voor het VTS-gebied Den Helder wordt kanaal 62 als operationeel blokkanaal in gebruik genomen. Dit kanaal vervangt het momenteel in gebruik zijnde kanaal 12. Deze overgang betekent niet alleen dat de frequentie wordt gewijzigd, maar ook een omschakeling van een simplex- naar een semi-duplex frequentie.
2.
Oplevering van het nieuwe systeem betekent tevens omschakelen van kanaal 12 naar kanaal 62. Om tijdens de gewenningsperiode adequaat verkeersbegeleiding te kunnen geven is het noodzakelijk dat marifoonkanaal 12 nog geruime tijd beschikbaar blijft als interruptiekanaal.
3.
De overige kanalen zijn dezelfde als de nu ook al in gebruik zijnde. Deels betreft het hier simplex- en deels semi-duplex frequenties. In het kader van internationale afspraken wijzigt in de toekomst mogelijk het frequentie-toedelingsbeleid. Derhalve dient de installatie volledig technisch voorbereid te zijn voor mogelijke toekomstige overschakelingen naar meer semi-duplex frequenties.
32
5.1.2 Systeemopzet 1. Ten behoeve van de verkeersbegeleiding ca. in het VTS-gebied Den Helder dient uitgegaan te worden van levering, installatie en bedrijfsvaardige oplevering volgens de onderstaande systeemopzet: 1.1.
een bediencentrale op de VP Den Helder voorzien van drie identieke beeldscherm-bedienterminals21. De bediencentrale dient ingericht te zijn voor de bediening en routering van de in tabel 5.3 genoemde kanalen
1.2.
de centrale dient geheel (ontwerp- en installatie-) technisch voorbereid te zijn voor uitbreiding met twee extra kanalen
1.3.
de centrale dient aantoonbaar uitbreidbaar te zijn met nog twee extra kanalen en twee extra bedienschermen
1.4.
de bediencentrale dient voorzien te zijn van ATIS decoders en de koppeling van display's voor de presentatie van de ATIS code (van het werkkanaal)
2.
tot de levering behoort de koppeling van het marifoonsysteem met het systeem voor status- en alarmsignalering en -registratie zoals beschreven in hoofdstuk 8
3.
tot de levering behoren tevens een koppeling met het spraakregistratiesysteem en voor iedere werkplek een last call recorder
4.
tot de levering behoort tevens een volledig antenneplan, welke bij de aanbieding in concept reeds beschikbaar dient te zijn
5.
langs theoretische en praktische weg dient aangetoond te worden dat de opstelling van deze zenders en ontvangers dusdanig is dat "blokking-" of interferentie problemen uitgesloten wordt tussen het blokkanaal en de overige kanalen.
5.1.3 Relayering 1. De semi-duplex kanalen 62 dienen standaard in relais geschakeld te zijn. Deze eis geldt ook als de marifooninstallatie van VP Den Helder uitgeschakeld is. Dit dient om onderlinge communicatie tussen schepen in het VTS-gebied Den Helder mogelijk te maken. Om de communicatiemogelijkheid via dit kanaal zoveel mogelijk te waarborgen, dienen de zender en ontvanger van deze frequentie gedupliceerd te zijn ( zowel een hoofd installatie als een reserve installatie), waarbij in geval van storing van de hoofd installatie automatisch wordt overgeschakeld naar de reserve installatie. 2. De relayering dient door de verkeersleider uitgeschakeld te kunnen worden.
21
Bediening vindt plaats via programmatisch samengestelde bedieningsfuncties gepresenteerd op een bedieningsmonitor; in de specificatie verder bedienschermen te noemen.
33
5.1.4 Zend- en ontvangstkwaliteit 1. De antennes voor het marifoonsysteem mogen worden geplaatst op het gebouw van VP Den Helder. De opdrachtnemer bepaalt in overleg met de beheerder van het gebouw welke posities hiervoor het meest geschikt zijn. 2. Het zendvermogen, de antennehoogte en het antennetype dient zodanig te zijn dat de overlapping met naburige gebruikers minimaal is, maar het operationeel vereiste dekkingsgebied wel volledig wordt bestreken. Voor alle kanalen geldt dat verstoring door of van naburige gebruikers van de betreffende kanalen tot het uiterste minimum beperkt dient te blijven onder alle atmosferische omstandigheden. 3. Voor de installatie dient in de berekening rekening te worden gehouden met zodanige zendvermogens dat het overschrijding van de diverse operationele werkgebieden vermeden worden. De zendvermogens worden mede bepaald door de door de Rijksdienst voor Radiocommunicatie (RDR) te verlenen keuringscriteria en vergunningsvoorwaarden. 4. Door middel van richtantennes dient het dekkingsgebied van de marifooninstallaties zowel in zend- als ontvangstbedrij f zoveel mogelijk beperkt te blijven tot het gespecificeerde gebied. 5. De ontvangstgevoeligheid dient dusdanig afgeregeld te zijn dat het operationeel vereiste dekkingsgebied volledig wordt bestreken. Bovendien dient een optimale squelchinstelling in combinatie met de antennehoogte zorg te dragen voor een zo beperkt mogelijke overschrijding van het operationele werkgebied. 6. De veldsterkte aan de grens van het werkingsgebied dient minimaal 20 dB^ V/m voor 50% voor plaats en tijd te zijn. De aannemer dient dit door berekeningen aan te tonen en de grenzen van het werkingsgebied fysiek benoemen. Hierbij dient als randvoorwaarde in acht te worden genomen dat de scheepsmarifoon voldoet aan de door de RDR gestelde normen voor zendvermogen en ontvangstgevoeligheid. 7. De opdrachtnemer dient door middel van een antenneplan en daarbij behorende berekeningen aan te tonen dat ten aanzien van onder meer zendvermogen, ontvangstgevoeligheid, antenneopstelling en antennekeuzes het optimaal bereikbare aangeboden is. De aanbieding dient vergezeld te zijn van het antenneplan met berekeningen waarop de aanbieding van de systeemdelen gebaseerd is. 8. Aangetoond dient te worden, enerzijds door het overleggen van een antenneplan met berekeningen maar ook door middel van de keuringsprocedure zoals beschreven in hoofdstuk 11, dat de installatie in het operationele gebied, conform de eisen, veilig en ongestoord marifoonverkeer mogelijk maakt.
34
5.1.5
Functiedefinities
Kanaal: Onder kanaal wordt verstaan een VHF- zend/ontvangstfrequentie. Werk: Werkfrequentie, werktoets en werkluidspreker. De werkfrequentie is het marifoonkanaal waarop primair wordt gezonden, dan wel de intentie bestaat via dit kanaal de eerstkomende keer/periode te gaan zenden. Een werkfrequentie wordt via de werktoets geselecteerd, na selectie wordt de eventuele ontvangst via de werkluidspreker weergegeven. Op het bedienscherm kan slechts één werkfrequentie worden geselecteerd. Zenden via de werkfrequentie kan geschieden door het drukken van een zendtoets, een voetpedaal, de muis of het drukken op het touch screen marifoonbedienscherm. Op het bedienscherm kan slechts één werkfrequentie worden geselecteerd Monitor: Monitorkanaal, monitortoets en monitorluidspreker. Een monitorkanaal is een VHF-kanaal waarop alleen geluisterd wordt. Inschakelen van een marifoonkanaal op monitorstand geschiedt via de monitortoets waarna weergave plaatsvindt via een monitorluidspreker. Op het bedienscherm kunnen meerdere kanalen in de monitorstand geschakeld zijn. 5.1.6 Bedienings- en signaleringsfuncties 1.
De volgende bedieningsfuncties zijn vereist: 1.1. Voor de monitorluidspreker en de werkluidspreker dient voorzien te zijn in afzonderlijke volumeregelaars. Alle kanalen die op het betreffende bedienscherm op monitor geschakeld zijn dienen via de "monitor"- volumeregelaar gelijktijdig in sterkte geregeld te kunnen worden. Alle kanalen welke parallel op de monitor-luidspreker geschakeld zijn dienen van gelijke geluidsterkte te zijn. 1.2.
Ieder kanaal dient zowel in de monitorstand als de werkstand in volume regelbaar te zijn.
1.3.
Vanuit de ruststand kan een kanaal naar de monitor-stand geschakeld worden. Een kanaal kan op meerdere bedienschermen op monitor geschakeld zijn.
1.4.
Vanuit de monitor-stand en direct vanuit de ruststand kan een kanaal op werk-stand geschakeld worden.
1.5.
Vanuit de werk-stand kan via de monitortoets het kanaal teruggeschakeld worden naar de monitor-stand.
1.6.
Wanneer een kanaal in de werk-stand gezet wordt verdwijnt een eventueel eerder geselecteerd kanaal van werk-stand naar monitor-stand.
1.7.
Een kanaal kan vanuit werk-stand respectievelijk monitor-stand naar de ruststand geschakeld worden door het drukken van de
35
"werktoets" respectievelijk de "monitortoets".
2.
1.8.
Een kanaal kan op meerdere panelen op werk geschakeld zijn.
1.9.
Bij gebruik van een headset dient de functie van de werkluidspreker omgezet te worden naar de headset-luidspreker, de werkluidspreker dient uitgeschakeld te worden.
1.10.
Hardwarematige schakeling dient aangebracht te worden tussen het beluisteren van een kanaal via de headset en luidspreker.
1.11.
De bediening van de zendsleutel dient eveneens mogelijk te zijn via de headset.
De onderstaande signaleringen zijn op het bedienscherm vereist: 2.1. Ontvangssignalering Wanneer een kanaal op het eigen bedienscherm op monitor of werk geschakeld is dient signaalontvangst, onderscheiden naar monitorkanaal en werkkanaal (de squelch wordt actief; een draaggolf wordt ontvangen) gesignaleerd te worden. Voor kanalen opererend in een diversity schakeling dient bij signaalontvangst gesignaleerd te worden op welk van de ontvangers het signaal binnenkomt. 2.2.
Kanaalkeuze monitorstand Wanneer op het eigen bedienscherm een kanaal op monitor is gesteld, dient deze selectie bij het monitorkanaal gesignaleerd te worden. Signalering van monitor-kanaalkeuze vindt alleen op het eigen bedienscherm plaats.
2.3.
Kanaalkeuze werkstand Wanneer op het eigen bedienscherm een kanaal op werk is gesteld, dient deze selectie gesignaleerd te worden. Signalering van een geselecteerde werkfrequentie dient op ieder bedienscherm bij het werkkanaal plaats te vinden, waarbij onderscheiden dient te zijn of de selectie op het eigen bedienscherm danwei op een van de andere panelen heeft plaatsgevonden.
2.4.
Zenden Wanneer op de zendtoets gedrukt wordt, dan wel het voetpedaal geactiveerd wordt, dient dit op het eigen bedienscherm gesignaleerd te worden. Signalering van zenden dient ook plaats te vinden op die bedienplaatsen waar dit kanaal eveneens als werkkanaal is aangekozen.
2.5.
Relaissignalering Van een semi-duplex kanaal dient te worden aangegeven of het relais wel of niet in bedrijfis.
2.6.
Reserve installatie Het in bedrijf zijn van een eventuele reserve zender/ontvanger dient op het bedienscherm gesignaleerd te worden.
36
3.
Op het beeldscherm dienen per kanaal storingen gesignaleerd te worden, te onderscheiden zijn: 3.1.
De zender-voeding is uitgevallen, de noodstroom-accuvoeding is in bedrijf.
3.2.
De zend/ontvanger is defect. Deze signalering is alleen vereist als het betreffende kanaal op monitor of werk geschakeld is.
5.1.7 Algemene technische eisen en uitvoeringseisen 1.
2.
3.
Voor het totale systeem gelden de volgende eisen: 1.1. De totale audio-vervorming van het gehele systeem dient 5% of lager te zijn, voor zowel de zend- als de ontvangstweg. 1.2.
De totale vertragingstijd in de audioweg vanaf het activeren van de zendtoets tot de uitsturing van het audio via de (remote)zender mag niet meer bedragen dan 100 ms. De totale vertragingstijd vanaf het opensturen van de ontvanger (doorschakelen squelch) tot de ontvangst op de werk- of monitorluidspreker mag niet meer dan 200 msec bedragen.
1.3.
De signaal/ruisverhouding van het totale systeem dient minimaal 30 dB bij 1000 Hz te zijn, gemeten op de hoogfrequent uitgang van een zender.
1.4.
Er dient een voorziening te worden aangebracht die "rondzingen" voorkomt en het operationeel gebruik op geen enkele wijze beperkt.
Voor de zenders/ontvangers gelden de volgende eisen: 2.1.
De zend/ontvangers dienen op het tijdstip van aanbieding typegoedgekeurd te zijn door de RDR volgens de specificaties van de laatst verschenen versie.
2.2.
De aannemer dient voor elke nieuwe zender een volledige aanvraag tot zendvergunning voor te bereiden voor de opdrachtgever.
2.3.
De installatie dient voorzien te worden van filters zodat de ATIS-codes niet hoorbaar zijn via de luidspreker(s) dan wel de headset.
Beeldschermen voor bediening en panelen voor luidspreker en microfoon 3.1.
Op het bedienscherm dienen op de werkfrequentie binnenkomende ATIS-codes te worden weergegeven. De twee laatst ontvangen ATIS codes dienen te worden weergegeven.
3.2.
De bedienschermen dienen te worden ingebouwd op de werkplekken zoals in het hoofdstuk Indeling verkeerspost en ergonomie aangegeven.
3.3.
De lay-out van de beeldscherm-, bedien- en signaleringsfuncties dient in overleg met de directie UAV bepaald te worden en
37
vormt een onderdeel van het ontwerp. 3.4.
De zendknop, werkluidspreker en een richtmicrofoon met Zwanehals (met een lengte van 30 cm) dienen in een separate unit ingebouwd te worden voor plaatsing op het werkblad. Voorzien dient te worden in twee aansluitmogelijkheden per console.
3.5.
De aansluiting voor de te leveren voetschakelaar dient aan de voorzijde in de bedieningslessenaar te worden aangebracht. De unit dient middels soepele kabel gekoppeld te zijn met de bedieningslessenaar.
3.6.
De plaats van de monitorluidspreker zal door de directie UAV tijdens de realisatiefase worden bepaald.
3.7.
Per werkplek dienen voorzieningen aanwezig te zijn voor het gebruik van twee draadloze headsets. De volumeregeling van de headset dient met de "werk"- volumeregelaar op het bedienscherm te worden geregeld.
3.8.
Tot de levering behoren 15 headsets van hoogwaardige kwaliteit, voorzien van één luidspreker en microfoon. De headsets dienen draadloos te zijn.
3.9.
De afleesbaarheid van "toetsen" en "indicatoren" dient zittend achter de bedieningslessenaar te allen tijde, onder alle lichtcondities - dag en nacht - optimaal te zijn. Deze afleesbaarheid dient onder verschillende zichthoeken ten opzichte van het marifoonbeeldscherm gegarandeerd te zijn. Verblinding of overstraling mag niet optreden.
Last-call recorder 4.1. Voor iedere werkplek dient een vanaf het bedienscherm bedienbare last-call recorder beschikbaar te zijn. 4.2. De last-call recorder dient de 10 laatst op het werkkanaal gevoerde gesprekken22 automatisch vast te leggen (en cyclisch te overschrijven). De verkeersleider dient de mogelijkheid te hebben gesprekken te beluisteren. Bij de gespreksweergave dient tevens de opnametijd/datum en de kanaalcodering weergegeven te worden op een display. De gespreksweergave mag niet geïntegreerd zijn met de werk- of monitorluidsprekers.
5.2 Transpondersysteem 5.2.1 Systeemopzet 1. Ten behoeve van de verkeersbegeleiding ca. in het VTS-gebied Den Helder dient uitgegaan te worden van levering, installatie en bedrijfsvaardige oplevering van: 1.1. één transponderwalstation (incl benodigde antenneinstallatie), waarvan de informatie uitwisseling gepresenteerd en bediend 22
In dit geval wordt onder gesprekken verstaan "woord en wederwoord"
38
kan worden vanaf een verkeersbeeldmonitor conform hoofdstuk A \
V 1.1.1.
1.2.
Het transponderwalstation dient te voldoen aan de meest recente relevante internationale standaarden van de IALA, IMO en ITU of- indien ze er nog niet zijn de relevante CDV23 documenten.
de (evt. benodigde) communicatievoorzieningen, randapparatuur en netwerkapparatuur tussen transponderwalstation en verkeerspost
2.
tot de levering behoort de koppeling van het transpondersysteem met het systeem voor status- en alarmsignalering en -registratie zoals beschreven in hoofdstuk 8
3.
tot de levering behoort tevens een volledig antenneplan, welke bij de aanbieding in concept reeds beschikbaar dient te zijn
4.
langs theoretische en praktische weg dient aangetoond te worden dat de opstelling van deze zenders en ontvangers dusdanig is dat "blokking-" of interferentie problemen uitgesloten wordt tussen het blokkanaal en de overige kanalen. :.2 Zend- en ontvangstkwaliteit De antennes voor het transpondersysteem mogen worden geplaatst op het gebouw van VP Den Helder of de Lange Jaap. De opdrachtnemer bepaalt in overleg met de beheerder van het gebouw welke posities hiervoor het meest geschikt zijn. Het zendvermogen, de antennehoogte en het antennetype dient zodanig te zijn dat de overlapping met naburige gebruikers minimaal is, maar het operationeel vereiste dekkingsgebied wel volledig wordt bestreken. Voor alle kanalen geldt dat verstoring door of van naburige gebruikers van de betreffende kanalen tot het uiterste minimum beperkt dient te blijven onder alle atmosferische omstandigheden.
'
Voor de installatie dient in de berekening rekening te worden gehouden met zodanige zendvermogens dat het overschrijding van de diverse operationele werkgebieden vermeden worden. De zendvermogens worden mede bepaald door de door de Rijksdienst voor Radiocommunicatie (RDR) te verlenen keuringscriteria en machtigingsvoorwaarden.
4. Door middel van richtantennes dient het dekkingsgebied van de marifooninstallaties zowel in zend- als ontvangstbedrijf zoveel mogelijk beperkt te blijven tot het gespecificeerde gebied. 5. De ontvangstgevoeligheid dient dusdanig afgeregeld te zijn dat het operationeel vereiste dekkingsgebied volledig wordt bestreken. Bovendien dient een optimale squelchinstelling in combinatie met de antennehoogte zorg te dragen voor een zo beperkt mogelijke overschrijding van het operationele werkgebied. 6. Schepen, die uitgerust zijn met een transponder en een transponder antennehoogte hebben van 10 m of meer, dienen binnen het gespecificeerde 23
CDV = Committee Draft for Voting
39
dekkingsgebied van de transponder alle informatie betrouwbaar en correct te ontvangen. De aannemer dient dit door berekeningen aan te tonen en de grenzen van het werkingsgebied fysiek benoemen. Hierbij dient als randvoorwaarde in acht te worden genomen dat de scheepsmarifoon voldoet aan de door de RDR gestelde normen voor zendvermogen en ontvangstgevoeligheid. 7. De opdrachtnemer dient door middel van een antenneplan en daarbij behorende berekeningen aan te tonen dat ten aanzien van onder meer zendvermogen, ontvangstgevoeligheid, antenneopstelling en antennekeuzes het optimaal bereikbare aangeboden is. De aanbieding dient vergezeld te zijn van het antenneplan met berekeningen waarop de aanbieding van de systeemdelen gebaseerd is. 8. Aangetoond dient te worden, enerzijds door het overleggen van een antenneplan met berekeningen maar ook door middel van de keuringsprocedure zoals beschreven in hoofdstuk 11, dat de installatie in het operationele gebied, conform de eisen, veilig en ongestoord marifoonverkeer mogelijk maakt. 5.3 Portofoon 1.
2.
3. 4.
Tabel 5.2 Portofoonkanalen en gebruik
Voor de Verkeerspost Den Helder dient een portofoon met bijbehorende oplaadeenheid te worden geleverd. De portofoon doet dienst als back-up bij storingen in het marifoonsysteem. De te leveren portofoon dient op het tijdstip van aanbieding typegoedgekeurd te zijn door de RDR volgens de specificaties van de laatst verschenen versie. Het zendvermogen mag niet meer bedragen dan 1 Watt. De aannemer dient voor de portofoon een volledige aanvraag tot zendvergunning voor te bereiden voor de opdrachtgever. Voor de in de portofoon aanwezige semi-duplex kanalen geldt dat zij dienen te zijn ingericht als "walstation".
5.
In de hierna volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de benodigde kanalen in de nieuw te leverenportofoon Kanaal Gebruik 8 loodsen kanaal 12 oud blokkanaal VTS Den Helder (interruptie) 14 interruptie kanaal haven Den Helder 18 interruptie kanaal Moormanbrug 62 . nieuw blokkanaal VTS Den Helder
40
6 WATIS en KANTOOR PC
6.1 WATIS 1.
Op elke VP-werkplek dient het WATIS systeem gebruikt te kunnen worden. De bediening geschiedt met 1 muis en 1 toetsenbord voor het invoeren van gegevens.
2.
De opdrachtgever levert de computer, de muis en het toetsenbord en de software benodigd voor de aansluiting op het bestaande WATIS netwerk. De opdrachtnemer levert voor beide werkplekken een LCD monitor en zorgt voor: 2.1. de inbouw van de monitoren, muis en toetsenbord in de consoles 2.2. de goede aansluiting op de WATIS apparatuur in de technische ruimte 2.3. en de in bedrij fstelling ervan in overleg met de Directie UAV om een probleemloos gebruik van WATIS mogelijk te maken op elke werkplek. 6.2 Kantoor PC 1.
Op iedere VP-werkplek komt een kantoor PC te staan, waarop alle computer applicaties uitgevoerd worden, die niet op één van de ander genoemde PC's of werkstations uitgevoerd worden.
2.
Op de kantoor PC's kunnen de-binnen het kantoorautomatiseringspakket van Rijkswaterstaat (RWS) gebruikelijkeapplicaties geactiveerd worden (waaronder Word, Excel, Internet, E-mail etc). Men heeft op een werkplek met deze kantoor PC verbinding met het interne netwerk van RWS. Ook het MFPS-software pakket, t.b.v. actuele waterstanden, draait op deze PC.
3.
Opdrachtnemer verzorgt de levering, installatie, inbouw en de inbedrij fstelling van de voor de kantoor PC benodigde hardware-matige voorzieningen (PC's, LCD monitoren, telecommunicatie randapparatuur, etc.) in overleg met de opdrachtgever. Opdrachtgever levert en installeert de kantoorautomatiserings-software.
4.
Tot de levering behoort per kantoor PC configuratie: 4.1. de kantoor PC (in overleg met automatiseringsafdeling van RWS) 4.2. een toetsenbord 4.3. een muis 4.4. een LCD-monitor
5.
De hard- en software en installatie als geheel dient daarnaast voldoende capaciteit te hebben voor het aansluiten van 2 extra kantoor PC's.
41
:
7 Beeld- en geluidregistratie
,
2.
3
4
1
Er dient een systeem te worden aangeboden waarmee verkeersbeelden(radar- en transponderinformatie), marifoon- en telefoongesprekken op één opslagmedium kunnen worden geregistreerd en njdsynchroon kunnen worden afgespeeld. Het systeem dient aan de volgende specificaties te voorzien. De volgende gegevens dienen continu (24-uurs registratie) en gelijktijdig geregistreerd te worden: 2.1. De radarbeelden van alle radarposten van VP Den Helder (incl. de onderliggende electronische navigatiekaart). De vast te leggen radarinformatie dient minimaal te bestaan uit ruw radar en de doelvolg- en labelinformatie. De status(-wijzigingen) van de radarapparatuur dienen op tijdbasis te worden vastgelegd. 2.2. Alle door het transponderwalstation ontvangen en verzonden informatie 2.3. Alle inkomende en uitgaande gesprekken van de beschreven marifoonkanalen. 2.4. De inkomende en uitgaande gesprekken van de externe telefoonlijnen van VP Den Helder, m.u.v. één door de Directie UAV te bepalen telefoonlijn. Alle systemen dienen gebruik te maken van een en dezelfde te leveren tijdklok. De opnameduur dient minimaal 25 uur per opnametape of CD-ROM te bedragen. Het wisselen ervan dient eenvoudig en eenduidig te zijn. Het registratiesysteem dient te zijn voorzien van een dubbel loopwerk zodat bij storing- of overloopsignalering deze automatisch overschakelt. Tot de levering behoren 50 tapes of CD-ROM's.
5.
Op initiatief van de verkeersleider -d.m.v. het activeren van de incidentregistratietoets- dient alle informatie voor archivering te worden opgeslagen. Minimaal 3 uur voorafgaand aan de bediening van de incident toets tot 2 uur na de bediening van de incident toets dient de informatie te worden opgeslagen.
6.
Hernieuwd activeren van de incident-toets dient de opname met telkens twee uur te verlengen. Elke werkplek in de operationele ruimte dient voorzien te zijn van een incident-registratietoets.
7.
Bij iedere registratie dient de datum, tijd (in seconden nauwkeurig) en de informatiebron te worden vastgelegd.
8.
De registratie(opname) van deze informatiebronnen (en het afspelen en kopiëren van opnames) dient geen invloed te hebben op het normaal functioneren van deze informatiebronnen op de Verkeerspost Den Helder en de opname van actuele informatie niet te verstoren ofte onderbreken.
42
Het afspelen (en de aansturing ervan) van een registratie dient plaats te kunnen vinden op: 9.1. de "tussenconsole" op de monitor operationeel systeembeheer en in de technische ruimte 9.2. een laptop, die op het netwerk kan zijn aangesloten of als standalone apparatuur functioneert. 9.3. een extern op het VP Den Helder-netwerk aangesloten computer. ,0.
Het afspelen en selecteren van een registratie verschilt voor de genoemde afspeelmogelijkheden: 10.1. Het afspelen van opgenomen beelden dient plaats te vinden op de "tussenconsole" op de monitor operationeel systeembeheer en op een monitor in de technische ruimte. Het geluid maakt gebruik van een aparte in volume regelbare luidspreker. Maximaal dienen 2 geluidssignalen simultaan te kunnen worden beluisterd. Het aansturen van het registratiesysteem kan vanaf de werkplek geschieden. 10.2.
Op de laptop worden de radarbeelden op het display gepresenteerd en de gesprekken worden weergegeven via de interne luidspreker van de laptop. Op de stand-alone laptop kunnen alleen vooraf gekopieerde opnames afgespeeld worden. Slechts één geluidssignaal kan gelijktijdig beluisterd worden. Zodra de laptop op het netwerk is aangesloten, heeft de laptop dezelfde functionaliteit als die van een gewone werkplek.
10.3.
Met een extern op het VP Den Helder netwerk aangesloten PC dient het mogelijk te zijn om een in te stellen registratie af te spelen. De opdrachtnemer realiseert deze mogelijkheid en geeft de specificaties voor de benodigde hard-en softwarematige voorzieningen. Ook wordt een korte handleiding hiervoor geleverd.
De werkplek bediening van de beeld- en geluidregistratie installatie heeft prioriteit boven die van de laptop of de externe PC. " 12.
Bij het afspelen van registraties kunnen een of meer informatiebronnen geselecteerd worden. Het afspelen van een registratie dient tijdsynchroon plaats te vinden: het maximale tijdverschil tussen afgespeelde informatie van meerdere informatiebronnen bedraagt 1 seconde. Op de monitor dient optisch te worden aangegeven dat de beelden niet de actuele situatie weergeven, maar een opgenomen situatie.
15.
Het afspelen en kopiëren van registraties van beelden en geluiden dient gebruikersvriendelijk voor niet-specialisten te zijn. Hieronder wordt onder meer verstaan het eenvoudig: 15.1. selecteren van een of meerdere informatiebronnen 15.2. opzoeken van gewenste registratie-periodes 15.3. voor- en terugspoelen van registraties 15.4. (terug)zoeken van marifoon- en telefoongesprekken 15.5. kopiëren van geselecteerde informatiebronnen en gewenste periodes 15.6. afspelen op de aangegeven ruimten in de VP Den Helder (met aangegeven apparatuur aanwezig) 15.7. De bediening zal in nader overleg met de Directie UAV worden vastgesteld.
16.
De registratie-installatie dient voorbereid te zijn op de aansluiting in de toekomst van: 16.1. 2 extra radarposten 16.2. 2 extra marifoonkanalen 16.3. 2 extra externe telefoonlijnen 16.4. 2 extra transponder walstations
44
45
8 Status- en alarmeringsinstallatie
Ten behoeve van de visualisering en registratie van status- en alarmsignalen van installaties in of van: 1.1. de radarstations 1.2. het transponderwalstation 1.3. de marifoonposten 1.4. de meteorologische sensoren 1.5. de installaties van derden 1.6. de lokale signaleringen van VP Den Helder 1.7. de no-breaks van de deelsystemen dient in één systeem voor status- en alarmsignalering en -registratie te worden voorzien waarop t.p.v. de verkeerspost alle status- en alarmsignalen kunnen worden binnengevoerd. Er dient hiervoor in een systeem te worden voorzien met 2 status- en alarmdisplays. Het uitprinten van teksten dient plaats te vinden op de bij de kantoor-pc behorende printer. Eén display dient op de tussenconsole te worden geplaatst; de andere in de technische ruimte van VP Den Helder. Ten behoeve van het administratief systeembeheer dient een remote log-in faciliteit aanwezig te zijn voor het raadplegen van de actuele status van storingen en alarmen en het overhalen van historische informatie, die opgeslagen is in het systeem. Het systeem dient tevens ter informatie voor de verkeersleiders. Zij kunnen aan de hand van de gegevens die op de status- en alarmdisplay in de tussenconsole verschijnen, storingen herkennen. De gegevenspresentatie dient voor een niet-technisch geschoolde operator interpreteerbaar te zijn voor verdere actie. Er zijn in totaal maximaal 40 lokale signaleringen van de VP Den Helder, te weten van onder meer de CV, de ventilatie en luchtbehandeling, de koeling, de elektrotechnische voorzieningen, beveiliging en inbraakbeveiliging. Deze lokale signaleringen worden door de bouwkundig aannemer aangeleverd in een patch kast in de technische ruimte voorzien van specificaties. De aanwezige alarmen en aansluitpunten worden op de patch kast aangeduid. De opdrachtnemer verzorgt de aansluiting en correcte verwerking van deze signaleringen op de status-en alarmeringsinstallatie. Hiertoe voert hij het nodige overleg met de bouwkundig aannemer en neemt hij hiervoor het initiatief.
Alle signaleringscontacten welke in de diverse systeemdelen dienen te worden opgenomen, behoren tevens tot het werk, voor installaties van derden (en toekomstige uitbreidingen) dienen potentiaal vrije contacten beschikbaar te worden gesteld. De data verbindingen tussen de alarm-contacten op de lokale stations en het systeem in de verkeerspost dienen te worden gemaakt m.b.v. een kieslijn verbinding of mee te "liften" via de dataverbindingen met deze
46
lokale stations. Hiervoor worden automatische telefoonkiezers c.q. modems opgenomen voor het verzorgen van de communicatie over deze lijnen. Om uitval van dataverbindingen te signaleren, dienen de systemen te zijn uitgerust met een zgn. 'heart-beat'. 7.
:
•
In de lokale stations dient tevens een lokale signaleringsunit aanwezig te zijn met een optische melding per alarm.
Beschikbaarheidsbepaling 1. Het systeem dient alle alarmmeldingen gedurende minimaal één jaar te bewaren. Deze zullen worden gebruikt voor het bepalen van de beschikbaarheid. Voor archiveringsdoeleinden dient opslag van informatie op een extern medium - CD- mogelijk te zijn Alle systeemdelen die (bij storing) bijdragen aan de beschikbaarheidsbepaling én de lokale signaleringen van VP Den Helder dienen op het systeem voor status- en alarmsignalering en -registratie binnengevoerd te worden. Ook de in overige hoofdstukken beschreven specifieke installatie-afhankelijke alarmen dienen met deze status- en alarmeringsinstallatie vastgelegd te worden. 2.
Van een alarm dient te worden vastgelegd: 2.1. het tijdstip van optreden van een storing, 2.2. het tijdstip dat het alarm/de storing is opgeheven, 2.3. het systeemdeel/apparaat en lokatie waar de storing optreedt, 2.4. karakterisering van de storing en storingsniveaus conform de indeling weergegeven in de onderhoudsbijlage van dit bestek. Tevens dienen daarbij, in het kader van de beschikbaarheidsbepaling, storingen aan installaties van derden - zoals bijvoorbeeld lijnstoringen en netspanning - onderscheiden te kunnen worden van storingen aan radarapparatuur, marifoonapparatuur, etc.
3.
In het kader van de beschikbaarheidsbepaling dient ook het moment vastgelegd te worden dat een monteur ter plaatse is voor het verhelpen van een storing. In de technische ruimte van de verkeerspost en in de lokale stations dienen, t.b.v. de "monteur ter plaatse" melding, drukknoppen te worden aangebracht.
4.
Opgeslagen storingen dienen zowel chronologisch als selectief op systeemdeel en/of storingsniveau gepresenteerd te kunnen worden.
Status- en alarmsignalering 1. Het systeem dient tevens ter informatie voor de verkeersleiders; zij kunnen aan de hand van de gegevens welke op de tekstdisplays verschijnen de storing herkennen. De gegevenspresentatie dient voor een niet technisch geschoolde operator interpreteerbaar te zijn voor verdere actie. De tekst vereist de goedkeuring van de Directie UAV. 2.
Een gesignaleerde storing kan wijzigen van storingsniveau door het gelijktijdig optreden van een storing van vervangende apparatuur. Het aangegeven niveau op het display wijzigt dan automatisch in het nieuwe niveau.
3.
De detail-presentatie-procedure voor de (aan de bestaande status- en alarmeringsinstallatie) gewijzigde onderdelen wordt in overleg met de directie UAV nader uitgewerkt.24
4.
Een melding van deze alarmen dient, in aanvulling op de presentatie op de alarmdisplays, plaats te vinden via een - in geluidsterkte regelbare akoestische signaalgever op de werkplek in de operationele ruimte. De storing blijft zichtbaar op de alarmdisplays totdat deze is opgeheven. Bij een opvolgende storing dienen de gegevens van de eerste storing te worden opgeslagen in het geheugen en verschijnt de nieuwe storing op het display.
5.
Daarnaast dienen status- en storings/alarmmeldingen eenduidig gesignaleerd te worden op de relevante monitoren, waarop normaliter de informatie van dat systeem gepresenteerd wordt, te weten: 5.1. op een verkeersbeeldmonitor informatie van het radar- en transpondersysteem 5.2. op een marifoonbedienscherm informatie van het marifoonsysteem 5.3. zodat de operator onmiddellijk op de relevante monitoren een fout kan signaleren. In overleg met de directie UAV wordt bepaald welke monitor daarvoor zal worden gebruikt.
Diversen 1. Op het systeem dienen als onderdeel van de levering binnengevoerd te worden de alannsignaleringen voor inbraak en brand alsmede de status van de net- en noodvoeding van de lokale stations en de diverse (data) verbindingen. Telecom-lijnen dienen bewaakt te worden door middel van meting van de BER2:>. 2.
Voor elke aangesloten alarmmelding dient het systeem te zijn uitgerust met een instelbare (tijd-) filtering, waarmee kortstondige alarmen voor presentatie uitgefilterd kunnen worden. Opslag en afdrukken van alarmen dient ongefilterd plaats te vinden.
3.
Het wissen of wijzigen van opgeslagen informatie kan alleen door een daartoe geautoriseerd systeembeheerder worden uitgevoerd. Een wijzigingsactie dient in het systeem gekenmerkt te worden.
4.
Het systeem dient geschikt te zijn voor de uitbreiding met 1 display en alarmmelders/acceptoren voor: 4.1. 2 extra radarposten 4.2. 2 extra transponderwalstations 4.3. 2 extra marifoonkanalen 4.4. 2 extra externe telefoonlijnen 4.5. 10 overige alarmeringen als rookmelders en inbraakbeveiligingen 4.6. Er mag hierbij van worden uitgegaan dat het aantal alarmmeldingen/acceptoren per voorziening gelijk is aan de bestaande of binnen dit project aangeboden voorzieningen.
24
b.v. bij elke alarmsignalering kan het storingsniveau en een telefoonnummer (van de service onderneming) worden geplaatst
25
BER = Bit Error Rate
48
5.
Het systeem dient daarnaast een reserve capaciteit te bezitten van 25% ten behoeve van aansluiting van extra alarm- en statuscontacten.
6.
In de aanbieding dient een blokschema opgenomen te zijn van alle informatiestromen van status- en alarmmeldingen van de diverse systeemdelen naar het systeem voor status- en alarmsignalering en registratie.
49
i 9 Overige functionele voorzieningen
,.
2.
3
Op VP Den Helder zijn naast de eerder gespecificeerde voorzieningen nog een groep -merendeels kleinere- functionele voorzieningen nodig om de werkzaamheden vanuit de operationele ruimte goed uit te kunnen voeren. De te installeren voorzieningen bestaan gedeeltelijk uit hergebruik van bestaande componenten en gedeeltelijk uit nieuw te leveren componenten. Deze apparatuur wordt gedeeltelijk ingebouwd in de werkplek, gedeeltelijk in de "tussenconsole"en gedeeltelijk elders in de operationele ruimte. De locaties van de voorzieninigen elders in de operationele ruimte zijn weergegeven in figuur 1 (hoofdstuk 3). De opdrachtnemer dient in de operationele ruimte de volgende voorzieningen bedrijfsvaardig en netjes ingebouwd op te leveren. Deze voorzieningen bestaan deels uit te verplaatsen apparatuur vanuit de oude operationele ruimte en deels uit nieuw te leveren componenten.
9.1 Hergebruik bestaande voorzieningen
1
1.
In de console van de werkplek VP l 26 dient te worden ingebouwd: 1.1. intercom 1.2. telefoon
2-
In en op de tussenconsole dienen te worden ingebouwd, dan wel te worden geplaatst: 2.1. bediening sein-, sper- en havenlichten 2.2. radio kruispeiler 2.3. nautofoon 2.4. meteosensordisplay van VTS Den Helder 2.5. noodnettelefoon 2.6. hotline met Marine brandweer 2.7. deurbediening en bijbehorende monitor
3.
In een elders in de operationele ruimte te plaatsen 19 inch rek dienen te worden geplaatst: 3.1. Navtex 3.2. militaire zender/ontvanger (UHF Park Air Electronics) 3.3. fax en printer
i\e schets indeling operationele ruimte (hoofdstuk 3)
50
9.2 Nieuwe systemen
2.
Elders in de operationele ruimte dienen de volgende voorzieningen te worden aangebracht:: 1.1. een eenvoudig in positie verstelbare en aan het plafond opgehangen verrekijker (10 x 80) en een losse verrekijker (7x50) 1.2. geplastificeerde en overschrijfbare wandkaarten van: 1.2.1. beheersgebied VTS Den Helder 1.2.2. kaart Waddenzee 1.2.3. overzichtkaart haven Den Helder 1.2.4. whiteboard 1.2.5. De wandkaarten dienen in een ophangsysteem te worden geplaatst en te worden aangebracht op de locatie aangegeven in figuur 1 (hoofdstuk 3) met de letter A. Elke werkplek dient te zijn voorzien van apart regelbare verlichting van zowel de console- als de plafondverlichting. De bouwkundige aannemer verzorgt de levering, inbouw en bedrij fsvaardige oplevering van de regelbare plafondverlichting. De opdrachtnemer verzorgt de levering, inbouw en bedrij fsvaardige oplevering van: 2.1. de console verlichting 2.2. dimmers voor de console- en plafondverlichting. In de console van werkplek VP 1 dient een scanner met ontvangstmogelijkheid van alle marifoonkanalen te worden ingebouwd. In het (toekomstige) kantoor van het hoofd Verkeersdienst (= de huidige operationele ruimte) dient een scanner met ontvangstmogelijkheid van alle marifoonkanalen te worden ingebouwd.
51
10 Communicatievoorzieningen
10.1 Algemeen
1. 2.
Dit hoofdstuk omschrijft de specificaties voor de communicatievoorzieningen. Er worden externe en inteme communicatievoorzieningen onderscheiden. Externe communicatievoorzieningen maken communicatie tussen lokale stations (bijv. radarposten) en de Verkeerspost mogelijk. Interne communicatievoorzieningen verzorgen de distributie van signalen (vanaf de patch-kast in de technische ruimte) naar apparatuur in de operationele en andere ruimtes van de Verkeerspost.
3.
De technische ruimte bevat (wat communicatievoorzieningen betreft): 3.1. de invoer van alle externe communicatielijnen 3.2. de aan te sluiten randapparatuur (bijv. modems) op de communicatielijnen 3.3. bekabeling van randapparatuur naar de ingangen van signaalverwerkende apparatuur (bijv. radarprocessoren) 3.4. signaalverwerkende en besturingsappararuur, die alleen voor technisch beheerders en onderhoudstechnici, toegankelijk dient te zijn 3.5. schakelkast(en)27 voor een flexibele aansluiting van (uitgangen van signaalverwerkende) apparatuur met de apparatuur/applicaties in de diverse ruimtes van de verkeerspost via een categorie 5 UTP netwerk.
4.
Tot de oplevering van communicatievoorzieningen behoren de keuze, de aanleg, de installatie en in bedrij fstelling van geschikte: 4.1. randapparatuur (aan beide zijden) van de telecommunicatielijnen (om communicatie mogelijk te maken) 4.2. verbindingen tussen randapparatuur en de signaalverwerkende apparatuur in de technische ruimte 4.3. verbindingen tussen uitgangen van signaalverwerkende apparatuur en een schakelkast in de technische ruimte 4.4. netwerksbesturingsapparatuur 4.5. en alle bijbehorende bekabeling, adapters, connectoren en software.
5.
De schakelkast(en) (voor het maken van verbindingen tussen het inteme netwerk ,UTP categorie 5, en de applicaties/apparatuur in de overige ruimten) én de inteme netwerk-bekabeling en aansluitpunten in de operationele ruimten worden door de opdrachtnemer verzorgd.
6.
De opdrachtnemer stelt een communicatieplan op voor de externe en inteme communicatievoorzieningen dat: 6.1. aan alle specificaties van dit document voldoet
27
Normaliter patchkast genoemd.
52
6.2. 6.3.
dat voorziet in de communicatie met en van alle omschreven functionele voorzieningen in dit document voldoende beschikbaarheid garandeert
Het communicatieplan beschrijft: 7.1. telecommunicatielijnen 7.2. de inteme en externe netwerken 7.3. de apparatuur 7.4. aansluitpunten (locaties en type) 7.5. besturingssystemen (hard- en software) 7.6. de investerings- en exploitatiekosten (over een periode van 10 jaar) Het definitieve communicatieplan wordt in overleg met de Directie UAV vastgesteld, waarbij de Directie UAV niet de verantwoordelijkheid overneemt.
10.2 Externe communicatievoorzieningen 1.
Als huurlijnen gebruikt worden, dan dienen dit digitale huurlijnen te zijn.
2.
Voor de verbinding van de onbemande radarposten dient gebruik gemaakt te worden van vaste digitale lijnen. De bestaande telefoonlijn met de Lange Jaap mag gebruikt worden. De bestaande straalverbinding vanaf de Lange Jaap dient verwijderd te worden.
3.
De signaaltransmissie, dient onvervormd. storingsvrij en zonder verlies aan relevante informatie gerealiseerd te worden. Overdracht van besturings- en statussignalen mogen de overdracht van informatie niet verstoren. Ten aanzien van de benutting van lijnbandbreedtes en beschikbaarheid, mag niet worden afgeweken van door de KPN afgegeven garanties.
4.
Lijnstoringen korter dan 1 seconde dan wel dataverminking (te karakteriseren als een bitfourverhouding van beter dan 10 "*) in een periode van 1 minuut mogen geen aanleiding zijn voor verstoring dan wel kwaliteitsvermindering op een van de monitoren op de verkeerspost over een periode van langer dan 3 seconden.
5.
Daarnaast draagt de opdrachtnemer zorg voor een voorbereiding van de aanvraag van geschikte telecommunicatielijnen tussen de stations en de verkeerspost.
53
10.3 Interne communicatievoorzieningen 1.
2.
Gescheiden inteme (categorie 5 UTP) netwerken worden geleverd voor de volgende systemen: 1.1. radar- en transpondersysteem 1.2. marifoonsysteem 1.3. status-, alarmerings- en registratiesysteem 1.4. WATIS systeem(bestaand systeem) 1.5. telefoonsysteem(bestaand systeem) 1.6. een systeem voor de applicaties op de kantoor PC's (bestaand systeem) De netwerken zijn bewust gescheiden om te voorkomen dat uitval of complicaties in een netwerk andere netwerken nadelig beïnvloedt. Indien de opdrachtnemer de voorkeur heeft voor een andere netwerkindeling, dan zal de opdrachtnemer dit in de aanbieding beargumenteren en de verschillen in eigenschappen en kosten t.o.v. de hierboven gegeven indeling aangeven. Zo'n wijziging heeft de goedkeuring van de opdrachtgever nodig. De aanbieding dient dan als alternatieve inschrijving te worden gedaan.
3.
De aanbieding specificeert de netwerken en de besturingssystemen ervan. Alle programmatuur kan draaien onder het Operating systeem dat gebruik maakt van pre-emptive multitasking, zoals Windows NT(service pack 4), Unix en Linux. De twee laatst genoemde systemen genieten een voorkeur wat betrouwbaarheid betreft.
4.
De aanbieding dient aan te tonen dat de netwerken voldoende capaciteit bieden voor de huidige en toekomstige aansluitingen. Daarnaast dienen de netwerken boven het genoemde een reservecapaciteit van 25% te hebben in het kader van toekomstige systeemuitbreidingen
5.
In de verkeerspost dient een categorie 5 UTP netwerk te worden gebruikt. Met identieke aansluitpunten in de ruimtes én op de patchkast(en) om een flexibele aansluiting en opstelling van apparatuur voor nu en in de toekomst te waarborgen. Ieder aansluitpunt in een ruimte28 dient permanent verbonden te worden met één poort op de patchkast in de technische ruimte. Alleen in de operationele ruimte(n) dient iedere verbinding in een gescheiden eigen kabelgoot aangelegd te worden. De poorten op de schakelkast en de netwerkaansluitingen in elke ruimte van de verkeerspost dienen eenduidig en logisch gelabeld te zijn. Verder dient een toegepaste kleurcodering in de bekabeling de overzichtelijkheid van de enorme hoeveelheid bekabeling in de technische ruimte te verhogen.
6.
Per werkplek dienen voldoende netwerkaansluitingen gerealiseerd te worden inclusief een zes-tal extra aansluitingen per werkplek, gericht op toekomstige uitbreidingen.
28
anders dan de technische ruimte
54
55
11 Test- en keuringsprocedures
i.
Het keuringsprogramma omvat: 1.1. Een fabriekskeuring of Factory Acceptance Test (FAT) van het complete systeem of een representatief deel van het systeem 1.2. Een duurtest van 2 weken 1.3. Een ovemamekeuring of Site Acceptance Test (SAT) van de totaallevering 1.4. Een bedrijfstest van 3 weken
2.
De opdrachtnemer presenteert het geheel in een testplan, waarin staat aangegeven welke specificaties tijdens een FAT, SAT en bedrijfstest gecontroleerd worden. Dit testplan wordt binnen twee maanden na acceptatie van de opdracht ter goedkeuring aangeboden aan de Directie UAV. In de aanbieding geeft de opdrachtnemer de hoofdlijnen van het keuringsprogramma aan. Voornoemde keuringen (1 t/m 4) worden als stoppunten beschouwd, die eerst dienen te zijn voltooid en door de Directie U.A.V. zijn goedgekeurd.
FAT 1.
De FAT wordt beperkt tot apparatuur en/of delen van systemen, die worden ontwikkeld en/of geproduceerd voor de functionele voorzieningen t.b.v. de verkeerspost. De FAT wordt niet uitgevoerd voor systemen, die vanuit de bestaande verkeerspost worden overgenomen. Tijdens de FAT vindt een visuele inspectie plaats, een controle op de aanwezigheid van alle systeemcomponenten, een beperkte functionele test en een technische keuring van systeemparameters die tijdens de Site Acceptance Test niet controleerbaar zijn. De FAT dient - bij acceptatie van de resultaten - te worden afgesloten met de ondertekening van een FAT-protocol, ten teken dat de Directie U.A.V. accoord gaat met het transport van goederen naar de bouwlokatie; een voorwaarde voor toepassing in de systeemconfiguratie.
3.
Drie weken voor aanvang van de FAT dient overeenstemming te bestaan over de FAT-procedure. De opdrachtnemer dient hiertoe uiterlijk 6 weken voor de FAT een procedure voorstel in te dienen waarin opgenomen: 3.1. testplan voor keuringprogramma onderscheiden naar FAT, SAT en bedrijfstest 3.2. een gedetailleerde tijdplanning van de FAT 3.3. in detail een overzicht van systeemdelen en componenten die ter inspectie worden aangeboden 3.4. de functionele en technische (conditie-)beschrijvingen van de uit te voeren tests 3.5. de goedkeuringscriteria.
4.
Voor aanvang van de FAT dienen beproevingsrapporten van de te testen installaties/systemen aan de opdrachtgever gegeven te worden.
56
SAT
1. 2.
De SAT omvat een aantal elementen en vangt aan na in bedrijfstelling en een succesvolle duurtest op de verkeerspost van 2 weken van de complete installatie. De SAT bestaat uit een technische, functionele en operationele overnamekeuring. Drie weken voor aanvang van de SAT dient overeenstemming te bestaan over de SAT-procedure. De opdrachtnemer dient hiertoe uiterlijk 6 weken voor de SAT een procedure-voorstel in te dienen waarin opgenomen: 3.1. een gedetailleerde tijdplanning van de SAT 3.2. in detail een overzicht van systeemdelen en componenten die ter inspectie worden aangeboden 3.3. de functionele en technische (conditie-)beschrijvingen van de uit te voeren tests 3.4. de goedkeuringscriteria Voor aanvang van de SAT dienen beproevingsrapporten van de te testen installaties/systemen aan de opdrachtgever gegeven te worden. De bij de FAT of SAT in te zetten ter zake deskundig personeel en gekalibreerde - meetapparatuur en overige benodigdheden dienen door de opdrachtnemer ter beschikking te worden gesteld. De SAT wordt pas uitgevoerd zodra de opdrachtnemer er middels inteme verificaties en een duurtest van overtuigd is dat de te testen installatie aan alle specificaties voldoet en de betrouwbaarheid is gebleken. Afwijkingen in de keuringsresultaten waarbij sprake is van verlies aan systeemfunctionaliteit is aanleiding om de FAT of SAT te onderbreken en eerst na verhelping van de problemen volledig te herstarten danwei in later stadium voort te zetten. De keuze is ter beoordeling van de Directie UAV en afhankelijk van de ernst en oorzaak van de problematiek.
8.
"Schoonheidsfouten" en detailfouten kunnen aanleiding zijn de keuring tijdelijk op te schorten danwei te kenmerken als restpunten welke aansluitend aan de overnamekeuring binnen een maand in de onderhoudstermijn te herstellen zijn. De kosten van vertraging door deze fouten zijn geheel voor rekening en risico van de opdrachtnemer.
57
Bedrijfstest 1. De bedrijfstest vindt plaats in een ononderbroken periode direct na een succesvol verlopen SAT. De opdrachtnemer verandert na de SAT niets meer aan het (deel)systeem, tenzij anders wordt overeengekomen met de Directie UAV. 2.
De bedrijfstest duurt voor uitsluitend verplaatste - mits ongewijzigde installaties één week en voor de overige installaties drie weken.
3.
De aannemer dient gedurende de bedrijfstest en voor de eerste maand na operationele ingebruikneming van de technische systemen op afroep binnen 2 uur ondersteuning te leveren aan de Directie UAV/operators voor assistentie aan de operators bij gewenningsproblemen en het verhelpen van "kinderziektes". Deze periode kan zonder extra kosten worden verlengd als volgens de Directie UAV het storingspatroon daar aanleiding toe geeft.
58
59
12 Algemene randvoorwaarden
De lay-out van de beeldscherm- en bedienfuncties van de diverse systemen (o.a. radar, Elektronische Navigatiekaart, marifoon en registratiesysteem) dient in overleg met de directie UAV bepaald te worden en vormt een onderdeel van het ontwerp. Tot de oplevering van de in dit document genoemde systemen en installaties behoort, tenzij anders vermeld, : 2.1. de levering van apparatuur, bekabeling en connectoren 2.2. de verplaatsing van bestaande her te gebruiken apparatuur 2.3. de aansluiting van apparatuur op netwerken en aansluitpunten 2.4. de levering van de consoles 2.5. de inbouw van de apparatuur in de consoles 2.6. de aanvraag van telecommunicatievoorzieningen 2.7. in bedrijf stelling van de systemen 2.8. de operationeel bedrijfsklare oplevering van de systemen 2.9. de levering van gebruikers- en beheerders documentatie Alle toegepaste apparatuur dient volledig en correct te functioneren met behoud van specificaties russen -20°C en +55°C, bij een relatieve vochtigheid van 25% tot 85%. Waar nodig dienen apparatuurkasten voorzien te zijn van een klimaatregeling. Hierbij dient te worden uitgegaan van 230 Volt (50 Hz)+/- 10%. De minimale beschikbaarheid van de geleverde systemen bedraagt 99,85%. De beschikbaarheid is gedefinieerd en wordt berekend en bepaald conform het hierover gestelde in bijlage 2 van NN-4231: het onderhouds- en servicecontract.fi]. De opdrachtnemer onderbouwt de gespecificeerde beschikbaarheid van de te leveren systemen met berekeningen. De installaties dienen beveiligd te zijn tegen blikseminslag en dienen zodanig geplaatst te worden dat ze geen hinder ondervinden van extreme waterstanden of ijsgang. Alle apparatuur dient beveiligd te zijn tegen electrostatische beïnvloeding. Atmosferische ontladingen mogen de apparatuur niet beschadigen en/of tijdelijk buiten werking stellen. Alle in- en uitgaande lijnen dienen voorzien te zijn van adequate overspanningsbeveiligingen. De apparatuur en installaties dienen te voldoen aan alle relevante Europese richtlijnen, zoals de EMC richtlijn, de machine richtlijn en de laagspanningsrichthjn en voorzien zijn van de CE markering. De installaties dienen te voldoen aan de (stralings- en geluidshinder) eisen die gesteld worden in het kader van de Wet Milieubeheer. De VHF zend-, ontvangst- en radarapparatuur dient te voldoen aan de
60
eisen van de RDR29. 7.
De apparatuur dient modulair van opbouw te zijn, waarbij belangrijke meetpunten eenvoudig bereikbaar dienen te zijn.
8.
De opdrachtnemer dient de vergunningsaanvragen en ontheffingen voor het verkrijgen van de zendvergunningen voor de radar- en VHFapparatuur voor de Directie UAV volledig voor te bereiden. De opdrachtnemer dient de opdrachtgever over de status te informeren en het benodigde overleg bij te wonen. Het antenneplan van het te realiseren marifoon- en transpondersysteem dient de goedkeuring te verkrijgen van de RDR.
9.
De opdrachtnemer dient de interface te ontwerpen, specificaties en protocollen voor koppeling van alle deelsystemen, t.b.v. leveranties c.q. uitbreiding van en door derden, aan te leveren.
10.
Alle installaties dienen volledig gedocumenteerd geleverd te worden. In het Nederlands geschreven gebruikershandleidingen zullen in vijfvoud losbladig geleverd worden van elke applicatie/installatie op de verkeerspost. Handleidingen voor de technisch/systeem beheerder van de verkeerspost zullen ook in vijfvoud aangeleverd worden.
11.
De opdrachtnemer zorgt voor een adequate opleiding van het personeel van de verkeerspost. De opdrachtnemer beschrijft in de aanbieding een opleidingsplan met: 11.1. doelgroep van cursus 11.2. overzicht van onderwerpen 11.3. de organisatorische aspecten van de cursus (locatie, tijdsduur, aantal deelnemers), waarbij rekening gehouden wordt met de volcontinu dienst van de operators. 11.4. De opleiding betreft in ieder geval: 11.5. de functionele bediening van de systemen in de operationele ruimte voor iedere operator 11.6. de meer technische achtergronden voor de systeembeheerder(s) van verkeerspost en remote lokaties van radar, marifoon, video en meteorologische sensoren. 11.7. de technische opleiding voor eerstelijns onderhoud. 11.8. Het opleidingsplan wordt in overleg met de Directie UAV vastgesteld.
29
RDR = RijksDienst voor de Radiocommunicatie
61
13 Referenties
[1]
Bijlage 2 van bestek nr NN-4231, "Verkeersbegeleiding Den Helder, Onderhouds- en service contract".
[2]
VTS Den Helder, onderzoek functionaliteit (nota HDIN 96.307.1) 1998, A W
62