Ontwerp en foto’s omslag: Maurice van der Molen. De Nederlandse Mycologische Vereniging Opgericht in 1908, heeft de Vereniging als doel de beoefening van de mycologie in ruime zin te bevorderen. In voor- en najaar worden wekelijks excursies georganiseerd, verder worden er werkweken gehouden en in de winter verscheidene landelijke bijeenkomsten. Tevens is de NMV actief in de natuurbescherming waar het paddenstoelen betreft. De bibliotheek van de NMV is gehuisvest in het Centraal Bureau voor Schimmelcultures (CBS), Uppsalalaan 8, Postbus 85167, 3508 AD Utrecht. Inlichtingen bij de bibliothecaris, G. Verkley (tel. 030-2122684 (CBS)). Het contactblad van de vereniging, Coolia, verschijnt viermaal per jaar en wordt aan de leden toegestuurd. De contributie voor de NMV bedraagt Euro 20,– voor gewone leden (Euro 25,– indien adres in het buitenland), en Euro 10,– voor huisgenootleden (krijgen geen Coolia) en junior leden (nog geen 25 jaar; krijgen Coolia). Lidmaatschap voor het leven: Euro 340,–; voor huisgenootleden Euro 170,–. Informatie is verkrijgbaar bij de secretaris (adres achterin). Nieuwe leden en adreswijzigingen dienen gemeld te worden bij: Marjo Dam, Hooischelf 13, 6581 SL Malden, tel. 024-3582421, e-mail:
[email protected] Webstek: http://www.mycologen.nl/ Index Coolia (vanaf 1983) op http://www.mycologen.nl/nieuws.htm Karteringswebstek: http://www.paddestoelenkartering.nl Verenigingsmededelingen vallen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur, de inhoud van de rubrieken onder die van de samensteller.
INLEVERDATA KOPIJ Het drukklaar maken van Coolia kost enige tijd. We verzoeken auteurs, ook die van de vaste rubrieken, daarom vriendelijk zich strikt aan de volgende inleverdata te houden: Aflevering 50(4) 51(1) 51(2) 51(3) 1
Artikelen 14 augustus 14 november 14 februari 14 mei
Vaste rubrieken1 1 september 1 december 1 maart 1 juni
Column, excursie-aankondigingen, verenigingsmededelingen.
Coolia
CONTACTBLAD VAN DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING ISSN: 0929-783
kaft_voor.indd 1
12-6-2007 22:14:04
Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet – 8 Eef Arnolds1 & Mirjam Veerkamp2 Holthe 21, 9411 TN Beilen Pelikaanweg 54, 3985 RZ Werkhoven 1
2
Arnolds, E. & Veerkamp, M. 2007. Ecological monitoring Network Newsletter 8. Coolia 50(3): 117– 132. Some results are presented on a network of permanent plots for monitoring selected macrofungi in The Netherlands in the period 1999–2005. The total number of plots increased in 2006 to 731 of which 539 (74%) were counted in that year (Fig. 1). Data on the monthly precipitation in the months June-November in the period 1999–2006 are presented (Fig. 2). A map with the actual distribution of the plots is given (Fig. 3). In 2005 the plots witnessed a further recovery of some hydnaceous species after the dramatic decline in the extremely dry year 2003 (Table 1). The geographical distribution of the rare Sarcodon joeides in The Netherlands is presented together with the location of the plots with that species (Fig. 4). The year 2005 has been in general a moderate year for the monitored fungi. In 2005 four species reached their highest performance since 1999 and 7 species their lowest values. (Table 2, 3). It is demonstrated that Cortinarius bolaris is significantly decreasing in the plots in the period 1999–2005, and that this process coincides with a similar decline of records in the database on fungal mapping in The Netherlands (Fig. 5). On the other hand, the data base on mapping shows that the number of records since 2000 is higher than in the preceding 20 years (Fig. 6). In addition, C. bolaris appears to perform considerably better in plots in the north of the country than in the more polluted central and southern parts (Fig. 7). A surprising result of monitoring is the strong, significant decline since 1999 of the widespread saprotrophic agaric Mycena sanguinolenta (Fig. 8). This conclusion is confirmed by a similar decline in number of records in the mapping project and by mycocoenological data. The data base on mapping shows that this decline dates back to at least the period 1980–1985 (Fig. 9). The influence of changes in environmental conditions in the plots was evaluated for Boletus badius. The frequency of this species appears to be reduced by enrichment of the soil and highly productive herbal communities (Fig. 10), but promoted by disturbance of the soil by digging and sod cutting (Fig. 11). On the other hand the performance of Auriscalpium vulgare is increased in plots with soil enrichment and an increasing productivity of the herbal layer (Fig. 12). After 7 years of monitoring the number of decreasing species (29) outnumbers the number of stable (6) and increasing (2) species (Fig. 13). Possible causes of these results are discussed.
H
et paddenstoelenmeetnet heeft wederom een uitstekend jaar achter de rug, in weerwil van de grillige weersomstandigheden in 2006. Het totale aantal uitgezette meetpunten nam wederom toe met 29 tot 731. Het aantal meetpunten waar in 2006 daadwerkelijk geteld werd, bedroeg bij de sluiting van de inzendtermijn van formulieren 539. Dat is iets lager dan in de voorafgaande jaren (figuur 1). Onze verwachting is dat dit aantal door nagekomen inzending van formulieren nog wat zal stijgen. Van sommige medewerkers weten we dat ze hun meetpunten vorig jaar wel hebben bezocht, maar tot op heden hun telresultaten niet hebben doorgegeven. En dat is jammer, want nagekomen gegevens kunnen niet meer verwerkt worden in de berekeningen van de indexen over 2006. Daarom willen we alle tellers nogmaals met klem verzoeken om de jaarformulieren tijdig aan ons door te geven. Op dit moment zijn de telgegevens over 2006 nog niet allemaal door het CBS ingevoerd en bewerkt, zodat deze nieuwsbrief in het teken staat van de resultaten tot en met 2005. We zullen speciale aandacht schenken aan enkele soorten die in de meetpunten een duidelijke 117
meetnet.indd 117
12-6-2007 22:51:02
800 aantal meetpunten
700 600 500
verloren
400
niet geteld
300
geteld
200 100 0 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 teljaren
Figuur 1. Aantal meetpunten per jaar in de periode 1998–2006. afname vertonen. Daarbij zullen we deze keer ook andere gegevens betrekken, bijvoorbeeld van de paddenstoelenkartering. Het CBS heeft vorig jaar de door u verstrekte gegevens over veranderingen in meetpunten aan het waarnemingenbestand toegevoegd, zodat de invloed van factoren als verruiging en bodemverstoring op telsoorten kan worden onderzocht. Enkele voorbeelden hiervan worden in deze nieuwsbrief behandeld. Mirjam Veerkamp besteedt in een afzonderlijk artikeltje (zie pag. xxx) aandacht aan een nieuw initiatief van de samenwerkende vrijwilligersorganisaties: Soort van de maand. Voor oktober 2007 is als soort van de maand onze telsoort de Kostgangerboleet (Boletus parasiticus) gekozen. In de rubriek “De meetpunten van…..” vertellen medewerkers aan het meetnet over ervaringen in hun meetpunten. De vorige aflevering ging over de meetpunten die door de IVN afdeling Roden worden gevolgd. Door een misverstand is deze bijdrage indertijd niet als kader in de nieuwsbrief gepubliceerd, maar als apart artikel in Coolia verschenen (Koelewijn, 2006). Dit jaar voelde Nico Dam zich geroepen om onder de titel ‘Bijvangst’ een artikel te schrijven over zijn meetpunten bij Nijmegen (zie pag. 133). Daarbij komen ook andere paddenstoelen dan telsoorten aan bod en wordt ingegaan op de relaties tussen methode en resultaten. We zien daarom dit jaar af van deze rubriek, maar nodigen tellers uit om volgend jaar in de nieuwsbrief iets over hun meetpunten te vertellen. Het Nederlandse paddenstoelenmeetnet is onderdeel van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Het is een samenwerkingsverband van de Nederlandse Mycologische Vereniging, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Ministerie van LNV. We willen Arco van Strien en Calijn Plate (CBS) graag bedanken voor de vruchtbare samenwerking en Ad van den Berg voor het verstrekken van gegevens uit het karteringsbestand van de NMV.
118
meetnet.indd 118
12-6-2007 22:51:02
600
mm neerslag
500 400 300 200 100 0 1971- 1999 2000
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Figuur 2. De gemiddelde neerslag in Nederland in de maanden juni (onderaan in iedere kolom) tot en met november (bovenaan) in de periode 1999–2006. Ter vergelijking (linker kolom) het langjarig gemiddelde over de periode 1971–2000 (Bron: website KNMI). Lichtgrijs: maandsom normaal (d.w.z. conform het langjarig gemiddelde) Wit: maandsom ten minste 10% minder dan normaal (droog) Donkergrijs: maandsom ten minste 10% meer dan normaal (nat) December paddenstoelenmaand! Het paddenstoelenseizoen van 2006 ligt alweer geruime tijd achter ons. Dat jaar bracht opnieuw een extreem warme herfst met een grillige verdeling van de neerslag (figuur 2). De totale hoeveelheid regen in zomer en herfst was slechts iets kleiner dan normaal. Juli was zeer droog en de warmste maand ooit, maar werd gevolgd door de natte moesson van augustus. Tegen het einde van die maand schoten de paddenstoelen uit de grond, inderdaad als de spreekwoordelijke paddenstoelen. Alle media besteedden aandacht aan deze vroege paddenstoelenexplosie, die de voorbode leek te zijn van een topseizoen. September werd echter een kurkdroge zomermaand en de meeste soorten verdwenen even snel als ze gekomen waren. Pas na de herfstregens van half oktober volgde herstel dat zich doorzette tot in november en later. Uit berichten van tellers maken we op dat het seizoen 2006 op veel plaatsen als matig is ervaren. Opvallende uitschieters van bepaalde soorten zijn ons niet bekend. Het is wel opmerkelijk dat de aantallen van de Valse hanenkam (Hygrophoropsis aurantiaca) bescheiden waren. Deze soort reageert doorgaans positief op warme, droge periodes in zomer en vroege herfst, hetgeen in 2006 het geval was. Van massale fructificatie, zoals in de herfst van 2003 (Arnolds & Veerkamp, 2005), was nu echter geen sprake. 119
meetnet.indd 119
12-6-2007 22:51:02
Figuur 3. Ligging van de meetpunten van het paddenstoelenmeetnet in 2006. Dichte driehoekjes: geteld in 2006, open rondjes: niet geteld in 2006. De fructificatie van veel paddenstoelen, ook van mycorrhizavormers, ging in de vrijwel vorstvrije december gewoon door. Kennelijk hadden de mycelia na de herfstdroogte nog wat in te halen. In de vorige nieuwsbrief (Veerkamp & Arnolds, 2006) berichtten we dat in december 2005 nog diverse paddenstoelen gevonden werden. Maar december als volwaardige paddenstoelenmaand is toch een novum voor ons land! Dat is eigenlijk normaal in het gebied rond de Middellandse Zee. Door de opwarming van de Aarde begint het klimaat in Nederland echter steeds meer mediterrane trekjes te vertonen. Terwijl we eind april deze nieuwsbrief schrijven, hebben we te maken met de langste regenloze periode sinds minstens een eeuw. En ook april 2007 gaat weer als recordwarm en overdreven zonnig de boeken in. Het is nog verre van duidelijk welke consequenties deze klimaatsveranderingen hebben voor de Nederlandse mycoflora, maar sommige gevolgen voor de periodiciteit zijn al wel duidelijk te zien: De potentiële fructificatieperiode wordt langer, maar daarbinnen worden de fluctuaties groter en minder voorspelbaar. Daarom is het van groot belang om paddenstoelentellingen te spreiden over de hele zomer en herfst en daarbinnen vooral tijdens periodes met rijke fructificatie te tellen. Vanwege de recente ontwikkelingen hebben we in overleg met het CBS besloten om de toegestane telperiode met ingang van 2007 te verlengen tot en met 31 december.
120
meetnet.indd 120
12-6-2007 22:51:08
Nog steeds: hoe meer meetpunten hoe beter Vorig jaar hebben we geen kaart met de ligging van de meetpunten afgedrukt. Daarom nu wel weer een actueel beeld van de verspreiding van de meetpunten over Nederland (figuur 3). Daarbij moeten we bedenken dat een stip op de kaart niet zelden betrekking heeft op verschillende meetpunten die echter door de schaal van het kaartje niet afzonderlijk kunnen worden weergegeven. Ten opzichte van eerdere kaartbeelden is er niet veel veranderd. De verdeling over de verschillende fysisch-geografische regio’s is bevredigend (vgl. Arnolds & Veerkamp, 2005, plaat 1). Daarbinnen blijven Midden-Nederland en de Hollandse kuststrook de streken met de hoogste dichtheid aan meetpunten, terwijl de Waddeneilanden, oostelijk Friesland, de Achterhoek en westelijk Brabant nog steeds achterblijven. In figuur 3 hebben we deze keer aangegeven welke meetpunten in 2006 wel en niet geteld werden. Tot de niet getelde proefvlakken behoren ook meetpunten die onherstelbaar beschadigd zijn en dus nooit meer bezocht worden. De getelde punten vertonen eveneens een tamelijk gelijkmatige verdeling over het land. Alleen in Zuid-Limburg zijn in 2006 door persoonlijke omstandigheden helaas veel meetpunten ongeteld gebleven. We hopen dat dit een tijdelijke dip in waarnemingsintensiteit betreft in dit bijzondere stukje Nederland. Het is logisch dat er in de loop van jaren een zeker verloop van tellers plaatsvindt, waardoor meetpunten worden opgegeven. In vergelijking met andere meetnetten zijn paddenstoelentellers overigens bewonderenswaardig trouw. Voor verlaten meetpunten met Rodelijstsoorten proberen we altijd andere tellers te vinden. Een overzicht van de belangrijkste vacante meetpunten vindt u in onderstaand kader. Nieuwe meetpunten zijn nog steeds welkom in alle delen van het land. Omdat we streven naar een meer gedetailleerde analyse van de resultaten, bijvoorbeeld op regionaal niveau en van de invloed van bepaalde milieufactoren (zie hierna), zijn van vrijwel alle telsoorten meer meetpunten zeer gewenst. Ter overname aangeboden Provincie
Nr.
Naam of plaats
x/y coördinaat
Begroeiing
Drenthe Drenthe Gelderland Gelderland Gelderland Noord-Holland Utrecht Utrecht Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant Noord-Brabant
329 330 460 701 357 624 646 667 22 32 443 467 488 588
Sleenerzand Sleenerzand Kaniestraat Scholtenmaatweg Haverkampstegge Koningshof Austerlitz Boswerf Leende Leende De Maayen 1 De Maayen 2 L. & D. Duinen Baardwijkse Overlaat
248,2 / 536,2 248,6 / 536,4 204,5 / 457,8 251,3 / 444,8 248,9 / 437,8 099,9 / 487,7 151,3 / 455,9 146,0 / 455,2 164,6 / 375,8 162,9 / 372,1 138,6 / 408,7 138,9 / 408,9 137,7 / 406,4 135,5 / 409,8
berm met lariks loofbos eikenberm eikenberm beukenlaan dennenbos beukenbos beukenbos dennenbos dennenbos eikenbos naaldbos schraal eikenbos lariksbos
Zie voor een actuele lijst ook onze website: http://nem.paddenstoelenkartering.nl 121
meetnet.indd 121
12-6-2007 22:51:08
Over stekelzwammen en hanekammen Het jaar 2005 lijkt alweer haast uit onze herinnering verdrongen. Toch waren de weersomstandigheden ook in dat jaar opmerkelijk. De klimatologische herfst (september-november) was de warmste in drie eeuwen. Evenals in 2006 waren de neerslaghoeveelheden zeer ongelijkmatig over het paddenstoelenseizoen verdeeld. Juli en augustus waren natter dan normaal, terwijl september en oktober te droog waren. November was zacht met gemiddelde neerslaghoeveelheden (figuur 2). Op grond van het hierboven beschreven neerslagpatroon en de indrukken van tellers voorspelden we in onze vorige nieuwsbrief een goed jaar voor stekelzwammen (Veerkamp & Arnolds, 2006). De meeste soorten fructificeren immers optimaal in de nazomer en vroege herfst. Bovendien groeien ze vrijwel uitsluitend in wegbermen die veel gevoeliger zijn voor droogte dan bossen. De vruchtlichamen van stekelzwammen ontwikkelen zich langzaam en profiteren daarom sterk van nattigheid in de zomer. Inderdaad blijkt deAvondroodstekelzwam (Sarcodon joeides) in 2005 de hoogste index te bereiken sinds het startjaar 1999 (tabel 1). De aantallen van dat jaar worden overigens maar net overtroffen. In ieder geval is het resultaat een hele geruststelling na de lage waarden in 2003 en 2004 van deze ook internationaal zeldzame soort (Arnolds, 2003). Ondanks het hoogtepunt in 2005 is de trend sinds 1999 nog steeds enigszins negatief, maar statistisch kan er geen uitspraak over gedaan worden. We hebben nu 15 meetpunten van de Avondroodstekelzwam, maar een vergelijking met de gegevens uit het karteringsbestand leert dat er nog een aantal vindplaatsen is waar geen meetpunten zijn uitgelegd, vooral in de Achterhoek en Brabant (figuur 4). Uiteraard houden we ons sterk aanbevolen voor nieuwe meetpunten in deze contreien. Figuur 4. Verspreiding van de Avondroodstekelzwam De minder zeldzame Blauwvoetstekel (Sarcodon joeides) in de periode 1998–2004 volgens zwam (Sarcodon scabrosus), die opvallend het karteringsbestand (open rondjes) en ligging van vaak samen met de Avondroodstekelzwam in de meetpunten met deze soort (driehoekjes). dezelfde meetpunten gevonden wordt, herstelde zich eveneens behoorlijk van de dip in 2003, maar bereikte nog niet het niveau van 1999 en 2002. De Gezoneerde stekelzwam (Hydnellum concrescens) groeit eveneens in hetzelfde milieu en presteerde in 2005 maar iets minder dan in de piekjaren 2001 en 2004 (tabel 1). Onze voorspelling wat betreft de stekelzwammen in wegbermen is dus redelijk uitgekomen. De trend van de Gele stekelzwam (Hydnum repandum) vertoont een ander patroon. De index van deze soort heeft in 2005 de op één na laagste waarde, na het extreme jaar 2003. De 122
meetnet.indd 122
12-6-2007 22:51:13
Soort n 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Trend Wet. naam Avondroodstekelzwam 15 100 89 65 73 13 46 103 ? Sarcodon joeides Blauwvoetstekelzwam 40 100 77 69 98 24 75 94 ? Sarcodon scabrosus Geschubde stekelzwam 2 100 0 19 0 0 0 ? Sarcodon imbricatus Gezoneerde stekelzwam 51 100 121 111 9 114 101 ? Hydnellum spongiosipes Gele stekelzwam 31 100 174 147 122 26 103 74 – Hydnum repandum Oorlepelzwam 54 100 162 163 90 118 134 105 ? Auriscalpium vulgare Hanekam 140 100 186 199 187 50 151 172 ? Cantharellus cibarius Trechtercantharel 27 100 250 182 135 20 112 75 – – Cantharellus tubaeformis
Tabel 1. Landelijke indexen van stekelzwammen en cantharellen, 1999–2005. Trend: – matige afname (p < 0,05); – – sterke afname (p < 0,01); ? onzeker Gele stekelzwam fructificeert voornamelijk in september en oktober, gemiddeld later dan de hierboven genoemde soorten (Nauta & Vellinga, 2005). Bovendien groeit de soort veel vaker in bossen. De weersomstandigheden waren voor deze paddenstoel in 2005 dus betrekkelijk ongunstig, hetgeen in de index tot uiting komt (tabel 1). Daarnaast kan er sprake zijn van reële achteruitgang. De trend sinds 1999 is significant negatief. De Geschubde stekelzwam (Sarcodon squamosus) is een karakteristieke mycorrhizapartner van dennen op zeer voedselarme zandgrond. Hij ontbrak voor het vijfde achtereenvolgende jaar op zijn klassieke vindplaats in het Hulshorsterzand. Op de in 2004 ontdekte vindplaats in Brabant is in 2005 door omstandigheden niet geteld. De Oorlepelzwam (Auriscalpium vulgare) blijft op iedere mycologische excursie een kostbaar kleinood. De soort is door zijn bouw en levenswijze, saprotroof op dennenkegels, niet aan de eerder genoemde stekelzwammen verwant. Hij kan vanaf mei fructificeren, maar heeft zijn grootste bloeiperiode toch in september en oktober (Nauta & Vellinga, 1995). Ook deze paddenstoel heeft in 2005 matig gepresteerd (tabel 1). Op grond van de natte zomer mocht ook een grote oogst van de Hanekam (Cantharellus cibarius) worden verwacht. De score was inderdaad beter dan in 2004 en veel beter dan in het woestijnjaar 2003, maar de hoge indexen uit de jaren 2000–2002 werden niet geëvenaard (tabel 1). Daarentegen deed de Trechtercantharel (Cantharellus tubaeformis) het in 2005 relatief slecht. Hij fructificeert later dan de Hanekam, optimaal van half september tot eind oktober (Nauta & Vellinga, 1995), en heeft dus ongetwijfeld last gehad van de toen heersende droogte. Waarschijnlijk is er met deze soort meer aan de hand, want de index is sinds het topjaar 2000 significant sterk afgenomen. De Trechtercantharel wordt beschouwd als zeer gevoelig voor stikstofdepositie, die in de meeste delen van Nederland nog steeds veel te hoog is. Beter in het noorden… Ook de Roodschubbige gordijnzwam (Cortinarius bolaris) staat bekend als een slachtoffer van de overbemesting van het Nederlandse landschap. In de vorige nieuwsbrief constateerden we dat deze soort in 2004 nog lang niet terug was op het niveau van 2000 na de enorme klap in de kurkdroge zomer van 2003 (Veerkamp & Arnolds, 2006, figuur 4). In 2005 lag de index maar weinig hoger (figuur 5), zodat de trend van deze soort over zeven jaar als significant sterk afnemend wordt beoordeeld. Dat valt ook aan de scherp dalende lineaire regressielijn in figuur 5 duidelijk te zien. We hebben de indexen van de Roodschubbige gordijnzwam in het meetnet in de periode 1999– 2005 vergeleken met het aantal meldingen in het karteringsbestand in de jaren 1999–2004 (figuur 5). De meldingen over 2005 waren helaas nog niet allemaal aan het karteringsbestand 123
meetnet.indd 123
12-6-2007 22:51:13
1200
100
1000
80
800
60
600
40
400
20
200
0
index kartering
index meetnet
120
index meetnet (n= 45) index kartering Linear (index kartering) Linear (index meetnet (n= 45))
0 1999
2001
2003
2005
jaar Figuur 5. Landelijke index voor de meetpunten over de jaren 1999–2005 van de Roodschubbige gordijnzwam (Cortinarius bolaris), vergeleken met de index van het aantal meldingen in het karteringsbestand in de jaren 1999–2004.
aantal km-hokken
toegevoegd. Voor deze vergelijking is ook een index berekend voor de karteringsgegevens. Het aantal meldingen in 1999 is daarbij eveneens op 100 gesteld. We zien dat vanaf 2000 het verloop van beide indexen vrijwel identiek is met een piek in 2000 en een diep dal in 2003. Alleen het jaar 1999 wijkt sterk af: De index van het meetnet ligt een factor 10 hoger dan van het karteringsbestand. Zeer waarschijnlijk is de laatste index betrouwbaarder, omdat in 1999 voor het meetnet nog slechts drie meetpunten werden geteld, terwijl een minimum van 25 eigenlijk nodig is voor betrouwbare resultaten. Ondanks deze afwijkende waarden in 1999 vertoont de index voor beide groepen waarnemingen een duidelijke afname. Voor inzicht in de frequentie van de Roodschubbige gordijnzwam over langere termijn kunnen we een beroep doen op het karteringsbestand. Dan blijkt dat de soort over langere ter-
60 50 40 30 20 10 0 -10 1980 1983 1986 1989 1992 1995 1998 2001 2004
Figuur 6. Aantal kmhokken per jaar van de Roodschubbige gordijnzwam (Cortinarius bolaris) in het karteringsbestand in de jaren 1980–2004.
jaar 124
meetnet.indd 124
12-6-2007 22:51:14
index
150 Nederland
100
Noord Midden
50
Zuid
0 2000
2002
Figuur 7. Index voor de meetpunten over de jaren 2000–2005 van de Roodschubbige gordijnzwam (Cortinarius bolaris) in Nederland en in de regio´s noord, midden en zuid afzonderlijk.
2004
jaar mijn bezien juist een positieve trend vertoont (figuur 6). Het jaarlijkse aantal waarnemingen in de periode 1980–1999 was zeer gering en in sommige jaren zelfs nul. In 2000 was de soort plotseling terug van weggeweest, opvallend genoeg voor het uitroepen van het Bolarisjaar (Chrispijn, 2001). Over een mogelijke verklaring van deze opleving hebben we in de vorige nieuwsbrief al een en ander geschreven (Veerkamp & Arnolds, 2006). Ook in de daaropvolgende jaren lag het aantal opgaven hoger dan aan het eind van de 20e eeuw, met uitzondering van het mycologische rampjaar 2003. Voor een beter begrip hebben we ook nagegaan of er verschillen bestaan in de meetnet index van de Roodschubbige gordijnzwam tussen verschillende regio’s (figuur 7). Daartoe hebben we Nederland verdeeld in drie delen: noord (Friesland, Groningen, Drenthe), midden (Utrecht, Gelderland, Overijssel) en zuid (Noord-Brabant, Limburg). Uit het westen (duinstreek) waren te weinig gegevens voorhanden. Het is opvallend dat de index in het noorden in vrijwel alle jaren sinds 2000 veel hoger ligt dan in het midden en deze op haar beurt wat hoger dan in het zuiden. Dit stemt overeen met de verschillen in stikstofdepositie, die gemiddeld het laagst is in het noorden en het hoogst in het zuiden van Nederland. Winnaars in 2005 Met de Avondroodstekelzwam hebben we hiervoor al een (bescheiden) winnaar van 2005 behandeld. Drie andere soorten bereikten hun hoogste indexwaarde in 2005 (tabel 2). Opmerkelijk genoeg behoren daartoe de enige twee telsoorten die als mycorrhizapartner aan lariks gebonden zijn, de Gele ringboleet (Suillus grevillei) en de Holsteelboleet (Boletinus cavipes). Een verklaring voor dit succes kunnen we vooralsnog niet geven. Beide soorten vertonen over de jaren heen overigens beperkte fluctuaties en de waarden in 2005 zijn maar weinig hoger dan in het topjaar 2000. Tabel 2. Landelijke indexen van telsoorten met een maximum in 2005. De trend is in alle gevallen statistisch onzeker.
Soort Spoelvoetcollybia Gele ringboleet Holsteelboleet Avondroodstekelzwam
n 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Trend Wet. naam 20 100 145 116 126 142 180 ? Collybia fusipes 37 100 119 100 82 66 102 128 ? Suillus grevillei 13 100 114 51 86 75 101 126 ? Boletinus cavipes 15 100 89 65 73 13 46 103 ? Sarcodon joeides
125
meetnet.indd 125
12-6-2007 22:51:14
De piek van de Spoelvoetcollybia (Collybia fusipes) in 2005 is meer uitgesproken. De paddenstoel vertoont al sinds 1999 in de meetpunten een opgaande lijn. Deze trend kan nog niet statistisch worden bevestigd, mede vanwege het geringe aantal meetpunten waarin de Spoelvoetcollybia voorkomt. Sommige waarnemers berichten ook buiten de meetpunten een lokale toename van deze wortelparasiet van oude loofbomen, voornamelijk eiken, ondermeer langs de zuidelijke Veluwezoom. Dit kan te maken hebben met vermindering van de vitaliteit van bomen door veranderingen in klimaat en andere stressfactoren. Soort Kleine bloedsteelmycena Grote sponszwam Knotsvoettrechterzwam Roestvlekkenzwam Paarse schijnridderzwam Vliegenzwam Paardenhaartaailing
n 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Trend Wet. Naam 101 100 105 81 48 37 69 26 – – Mycena sanguinolenta 14 100 167 98 99 75 157 47 ? Sparassis crispa 106 100 143 80 149 104 136 50 ? Clitocybe clavipes 82 100 73 96 72 73 57 54 – Collybia maculata 81 100 189 89 114 80 210 67 ? Lepista nuda 264 100 94 105 107 91 115 76 = Amanita muscaria 153 100 114 105 90 101 91 83 ? Marasmius androsaceus
Tabel 3. Landelijke indexen van telsoorten met een minimum in 2005. Trend: – matige afname (p < 0,05); – – sterke afname (p < 0,01); = stabiel; ? onzeker. Verliezers in 2005 Haast ieder seizoen levert naast winnaars ook verliezers op. Zeven soorten hadden in 2005 de laagste index sinds het startjaar 1999 (tabel 3), voor ons een verrassend hoog aantal gezien de extreem ongunstige weersomstandigheden in 2003 en daarmee gepaard gaande zeer lage scores van veel soorten. Wat betreft de Vliegenzwam (Amanita muscaria) en Paardenhaartaailing (Marasmius androsaceus) lijkt er weinig aan de hand. Beide soorten zijn over de jaren heen voor paddenstoelen opmerkelijk stabiel, hetgeen voor de Vliegenzwam ook statistisch bevestigd wordt. De relatief lage scores in 2005 lijken toevalligheden. De Paarse schijnridderzwam (Lepista nuda) en de Grote sponszwam (Sparassis crispa) vertonen veel sterkere flucuaties. De lage waarden in 2005 volgen op relatief hoge waarden in 2004. Een eenvoudige relatie met weersomstandigheden of andere milieufactoren kan door ons niet worden gelegd. Hetzelfde geldt voor de Knotsvoettrechterzwam (Clitocybe clavipes). Met de Roestvlekkenzwam (Collybia maculata) en de Kleine bloedsteelmycena (Mycena sanguinolenta) lijkt meer aan de hand. De lage waarden passen hier in een dalende trend, die statistisch bevestigd wordt en die niet alleen aan de weersomstandigheden kan worden toegeschreven. Op de lotgevallen van de Kleine bloedsteelmycena zullen we hieronder nader ingaan. Kleine bloedsteelmycena, huismus onder de paddenstoelen De Kleine bloedsteelmycena is een van de minst opvallende paddenstoelen die in het meetnet zijn opgenomen. De vruchtlichamen zijn vrij klein met hoedjes tot ongeveer 15 mm breed, maar de soort is wel gemakkelijk herkenbaar aan het rode melksap en de roodgerande lamelsnede. Alleen onder zeer droge omstandigheden wil het ‘bloeden’ wel eens achterwege blijven. De Kleine bloedsteelmycena geldt in Nederland en overig West- en Midden-Europa als een zeer algemene paddenstoel met een wijde ecologische amplitudo (Veerkamp, 1995; 126
meetnet.indd 126
12-6-2007 22:51:14
120
index
100 80
Meetnet (n= 101) Kartering
60 40 20 0 1999
2001
2003
2005
Linear (Meetnet (n= 101)) Linear (Kartering)
jaar Figuur 8. Landelijke index voor de meetpunten over de jaren 1999–2005 van de Kleine bloedsteelmycena (Mycena sanguinolenta), vergeleken met de index van het aantal meldingen in het karteringsbestand in de jaren 1999–2004. Krieglsteiner, 2001). De vruchtlichamen groeien saprotroof op verterende bladeren en takjes, soms op grotere stukken hout van loof- en naaldbomen, maar ook op strooisel van heidesoorten en op sommige grassen met taaie stengels die rijk zijn aan lignine. Voor een zeer algemene paddenstoel is de Kleine bloedsteel met 101 meetpunten eigenlijk zwak in het meetnet vertegenwoordigd. Daarvan liggen er 74 in bossen en 27 langs wegen en bosranden. De soort vertoont sinds 1999 een sterke, statistisch significante afname (figuur 8). Deze afname doet zich simultaan ook voor in het aantal meldingen bij de paddenstoelenkartering. De regressielijnen van deze onafhankelijke datasets lopen vrijwel evenwijdig aan elkaar scherp omlaag. Met behulp van het karteringsbestand hebben we nagegaan of de geconstateerde recente achteruitgang al eerder begonnen is. In figuur 9 is de waarnemingsfrequentie van de Kleine
150
0,8 0,6
100
0,4
50
0,2
0 0 1980 1984 1988 1992 1996 2000 2004
% meldingen
aantal km-hokken
Figuur 9. Aantal km-hokken per jaar en percentage van totaal aantal meldingen van de Kleine bloedsteelmycena (Mycena sanguinolenta) in het karteringsbestand in de jaren 1980–2004.
km-hokken % meldingen Linear (% meldingen) Linear (km-hokken)
jaar 127
meetnet.indd 127
12-6-2007 22:51:15
bloedsteelmycena sinds 1980 op twee manieren uitgezet. Allereerst is het aantal kilometerhokken per jaar weergegeven. Die regressielijn vertoont een lichte daling. Aangezien het totale aantal jaarlijkse meldingen van paddenstoelen sinds 1980 sterk is toegenomen, geeft deze lijn echter een veel te optimistisch beeld. Daarom is daarnaast in de grafiek het percentage meldingen aangegeven van de Kleine bloedsteelmycena ten opzichte van het totale aantal meldingen van alle paddenstoelen in een bepaald jaar. Deze betrouwbaarder methode (Nauta & Vellinga, 1995) wijst erop dat de afname al ten minste in begin jaren tachtig begonnen is. Ook uit andere bronnen kan een dramatische achteruitgang worden afgeleid. Eind jaren zeventig vond Jansen (1984) de Kleine bloedsteelmycena in 84% van haar mycosociologische proefvlakken in voedselarme, zure eikenbossen in Drenthe. Daarbij steekt de huidige presentie in 20% van de meetpunten in bossen schril af. Tijdens mycosociologisch onderzoek in heide en heischrale graslanden eind jaren zeventig werd de Kleine bloedsteelmycena in driekwart van de proefvlakken gevonden, soms met meer dan 1000 vruchtlichamen per 1000 m2 (Arnolds, 1981). Gedurende een herhaling van deze studie eind jaren negentig bleek de soort uit de meeste proefvlakken verdwenen te zijn en in de andere nog maar in lage aantallen voor te komen (Arnolds & De Vries, ongepubl.). Een van de redenen om in 1998 de Kleine bloedsteelmycena als telsoort in het meetnet op te nemen was dat “de indruk bestaat dat de soort achteruitgaat, vermoedelijk door verzuring en vermesting” (Arnolds & Veerkamp, 1999). Uit bovenstaande gegevens blijkt dat de achteruitgang veel sterker is dan werd vermoed. Wat dat betreft lijkt de soort enigszins op de zeer algemene en weinig spectaculaire Huismus die recent, en voor velen onverwacht, op de Rode lijst van Nederlandse broedvogels is beland. Een aannemelijke verklaring voor de achteruitgang van de Kleine bloedsteelmycena hebben we overigens nog niet gevonden. Ook in dit geval zou men kunnen denken aan negatieve invloed van verzuring en/of vermesting. De soort prefereert echter zure substraten (Krieglsteiner, 2001) en groeit vaak op dikke strooiselpakketten, niet uitsluitend op de meest stikstofarme plekken. De paddenstoel is ongetwijfeld een interessante kandidaat voor experimenteel ecologisch onderzoek.
index
Figuur 10. Landelijke index voor de meetpunten over de jaren 1999–2005 van de Kastanjeboleet (Boletus badius) en voor niet en wel verruigde meetpunten afzonderlijk.
140 120 100 80
alle punten (n= 382) verruigd (n= 63)
60 40 20 0
niet verruigd (n= 319) 1999
2001
2003
2005
jaar 128
meetnet.indd 128
12-6-2007 22:51:15
Invloed van verruiging en bodemverstoring op paddenstoelen Op de jaarformulieren kunt u telkens aangeven welke zaken er in de meetpunten zijn veranderd. Hieruit blijkt dat er onverwacht veel ingrepen plaatsvinden in de Nederlandse bossen en lanen. Behalve het kappen, snoeien en dunnen van bomen en struiken betreft dat verruiging van de ondergroei en verstoring van de bodem door o.a. graven, plaggen, het dumpen van slootbagger, houtsnippers en snoeihout. Een overzicht van dergelijke activiteiten werd gegeven in een eerdere nieuwsbrief (Veerkamp & Arnolds, 2004). Sindsdien is het aantal gemelde verstoringen alleen maar toegenomen. Door het CBS zijn de door u aangeleverde terreingegevens vorig jaar aan het bestand toegevoegd, waardoor ze nu ook gebruikt kunnen worden voor berekeningen. Hier presenteren we als voorbeelden de Kastanjeboleet (Boletus badius) en de Oorlepelzwam (Auriscalpium vulgare). De Kastanjeboleet is in Nederland een van de meest algemene mycorrhizapaddenstoelen, die dan ook in 382 meetpunten is aangetroffen. Over de jaren 1999–2005 vertoont de soort in onze meetpunten een matige, maar significante afname. In 63 meetpunten (16%) met Kastanjeboleet is in deze periode enige vorm van verruiging gemeld. Hiertoe rekenen we meldingen van verbraming, vergrassing en andere verruiging van de kruidlaag, alsmede verrijking van de bodem door hondenuitwerpselen, het dumpen van tuinafval, bladeren en slootbagger. Al deze veranderingen indiceren een toename van de hoeveelheid nutriënten, in het bijzonder van stikstof. Het blijkt dat de index van de Kastanjeboleet in deze verruigde meetpunten elk jaar lager ligt dan in de overige meetpunten (figuur 10). Het lijkt er dus op dat de Kastanjeboleet niet gesteld is op een voedselrijker milieu en/of ruigere vegetatie.
index
200
alle punten (n= 382)
150 100
verstoord (n= 57)
50 0 1999
2001
2003
2005
jaar
niet verstoord (n= 325)
Figuur 11. Landelijke index voor de meetpunten over de jaren 1999–2005 van de Kastanjeboleet (Boletus badius) en voor meetpunten met en zonder bodemverstoring afzonderlijk. Het omgekeerde is het geval als we naar de 57 meetpunten met Kastanjeboleet kijken waarvoor enige vorm van bodemverstoring is opgegeven (figuur 11). Onder bodemverstoring verstaan we allerlei graafwerkzaamheden, zoals het afschuiven van wegbermen, het leggen van leidingen, het graven van gaten en, meer natuurlijk, het omwoelen van de bodem door wroetende zwijnen. De index in de verstoorde meetpunten ligt constant hoger dan in de niet verstoorde proefvlakken. Het ziet er dus naar uit dat de Kastanjeboleet niet te lijden heeft van 129
meetnet.indd 129
12-6-2007 22:51:15
250 index
200
alle punten (n= 54)
150 100
verruigd (n= 14)
50 0 1999
2001
2003
2005
niet verruigd (n= 40)
jaar Figuur 12. Landelijke index voor de meetpunten over de jaren 1999–2005 van de Oorlepelzwam (Auriscalpium vulgare) en voor niet en wel verruigde meetpunten afzonderlijk. graven en plaggen, integendeel. Vaak wordt bij graafwerkzaamheden grond aan de oppervlakte gebracht die minder voedselrijk en humusrijk is dan de oorspronkelijke bovengrond. Een vorm van verschraling dus. Bovendien kan bodemverstoring op zich stimulerend werken op de fructificatie van mycelia. De Oorlepelzwam is veel minder algemeen dan de Kastanjeboleet en in 54 meetpunten aangetroffen. De soort vertoont flinke jaarlijkse fluctuaties, maar een duidelijke trend is nog niet aan te tonen. Hij groeit vrijwel uitsluitend op dennenkegels en heeft een duidelijke voorkeur voor plekken met dennen die niet te zuur zijn en relatief rijk aan nutriënten. We vinden de Oorlepelzwam vaak langs bospaden en wegen, in het bijzonder langs schelpenpaden met een pH-verhogende werking, maar ook in rommelige bosjes, bij dennen in tuinen en in duindennenbossen. In overeenstemming daarmee is het aantal van 14 (26%) meetpunten met Oorlepelzwam waarin verruiging of verrijking is geconstateerd relatief hoog. Bovendien zien we dat de index gedurende de meeste jaren hoger ligt in de meetpunten waar verruiging heeft plaatsgehad (figuur 12). De enige uitzondering is het jaar 2003, maar in dat extreme jaar is het aantal waarnemingen erg klein. Uit deze voorbeelden is het wel duidelijk dat gegevens over milieuveranderingen in meetpunten erg interessante informatie kunnen opleveren. We willen u dan ook aanmoedigen om veranderingen in vegetatie en bodem via het jaarformulier aan ons te blijven doorgeven. Balans na zeven jaar tellen Op grond van de door het CBS berekende indexen kunnen we een balans opmaken van de trends van alle telsoorten in de periode 1999–2004 (figuur 13). Van de 110 telsoorten vertonen er 29 landelijk een significante achteruitgang. Daar staan slechts twee toegenomen en zes stabiele soorten tegenover. Eén soort is gedurende de telperiode in het geheel niet aangetroffen. Over het merendeel van de soorten kan nog geen statistisch onderbouwd oordeel worden uitgesproken. Bij voortzetting van de tellingen, en voor sommige soorten een toename van het aantal meetpunten, zal dit aantal snel kleiner worden. De toekomst van paddenstoelen ziet er op het eerste gezicht dus niet bepaald rooskleurig uit, aannemende dat de geselecteerde telsoorten en meetpunten representatief zijn voor de 130
meetnet.indd 130
12-6-2007 22:51:15
Excursies voor tellers In 2007 worden twee speciale excursies georganiseerd voor deelnemers aan het meetnet: Zaterdag 6 oktober: Wijboschbroek bij Veghel. We bezoeken een gemengd bosgebied op lemige bodem met mooie lanen. Bij voldoende neerslag zijn hier o.a. diverse stekelzwammen en de Roodschubbige gordijnzwam te vinden. Verzamelen om 10.30 uur op de parkeerplaats langs de Aekendonk (kaartcoördinaten 161,5 / 403,7). Die is als volgt te bereiken.: Vanuit Veghel de Eerdse baan richting Schijndel. In het plaatsje Wijbosch langs de sportvelden, over de Veghelse dijk, en linksaf de Aekendonk op. Vlak voordat aan de linkerkant het bos begint, staat de parkeerplaats aangegeven. Deelnemers kunnen ook afgehaald worden van het NS station Den Bosch Oost (stoptrein van Den Bosch naar Nijmegen), maar moeten dan van tevoren even opbellen. Lunchpakket meenemen. Leiding: Yvonne Dijkman en Mirjam Veerkamp (0343 551905 en alleen tijdens de excursie 06 14277399). Zaterdag 27 oktober: Omgeving Winterswijk. De omgeving van Winterswijk is voor de meeste paddenstoelenliefhebbers ver weg, maar rijk aan prachtige natuurgebieden. We zullen onder andere een bezoek brengen aan Willinks Weust, een terrein met bossen en schrale graslanden op kalkrijke leemgrond. Het is een van de mycologische schatkamers van ons land. Ook de aanpalende wegbermen met oude beuken en eiken zijn zeer de moeite waard. Verzamelen om 10.30 uur bij NS station Winterswijk. Leiding: Eef Arnolds (0593 523645 en alleen tijdens de excursie 06 27340356). Nederlandse mycoflora. De factoren die bijdragen tot achteruitgang kunnen van soort tot soort verschillen, zoals we hierboven voor sommige soorten reeds zagen. Daarnaast kunnen enkele algemene factoren een rol spelen bij de interpretatie van de gegevens, vooral wisselende weersomstandigheden. Zo kenden we in 2003 voor de meeste paddenstoelen extreem ongunstige weersomstandigheden die contrasteren met de zeer gunstige omstandigheden in 2000. Daardoor tendeert de trend over de jaren 1999–2005 al snel naar afname. Als extreme zomerdroogte in onze streken echter een regelmatig terugkerend fenomeen gaat worden, kunnen we mycologisch armzalige jaren als 2003 niet meer afdoen als simpele fluctuaties. 80
Figuur 13. Aantallen afgenomen, stabiele en toegenomen telsoorten in de meetpunten in de periode 1999–2005.
c (]) t:: 60 0 0
U)
2
40
CO
ë
CO
«
20
0 afwezig
matige afname
matige toename
trend onzeker
Categorie
131
meetnet.indd 131
12-6-2007 22:51:16
Dan moeten we erkennen dat klimaatsveranderingen een structurele negatieve factor voor de mycoflora gaan vormen. Ook is het denkbaar dat bepaalde soorten door natuurlijke processen als voortschrijdende ontwikkeling van de vegetatie weliswaar uit meetpunten verdwijnen, maar elders nieuwe geschikte habitats vinden en dus in werkelijkheid landelijk niet achteruitgaan. Zulke soorten zullen in het karteringsbestand geen afname laten zien. Het zijn vooral de tellers in het paddenstoelenmeetnet die op den duur deze boeiende vragen kunnen helpen beantwoorden! Informatie over het meetnet, aanmelding van nieuwe meetpunten, aanvragen van formulieren, folders etc naar het volgende adres: Paddenstoelenmeetnet t.a.v. Mirjam Veerkamp Antwoordnummer 7200 3985 ZV Werkhoven tel. 0343-551905 e-mail:
[email protected] website: http://nem. paddenstoelenkartering.nl of doorklikken via de NMV website: http://www.mycologen.nl Literatuur Arnolds, E. 1981. Ecology and coenology of macrofungi in grasslands and moist heathlands in Drenthe, the Netherlands. Biblioth. Mycol. 83. J. Cramer, Vaduz. Arnolds, E. 2003. De Stekelzwammen en Pruikzwammen van Nederland en België. Coolia 46(3) suppl. Arnolds, E. & Veerkamp, M. 1999. Gids voor de paddenstoelen in het meetnet. Nederlandse Mycologische Vereniging, Baarn. Arnolds, E. & Veerkamp, M. 2005. Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet – 6. Coolia 48(3): 109–122. Chrispijn, R. 2001. Het Bolarisjaar. Coolia 44(1): 38–47. Jansen, A.E. 1984. Vegetation and macrofungi of acid oakwoods in the north-east of the Netherlands. Agricultural Research Reports 923. Pudoc, Wageningen. Koelewijn, C. 2006. De meetpunten van….. IVN-afdeling Roden. Coolia 49 (3): 163–164. Krieglsteiner, G. (ed.) 2001. Die Grosspilze Baden-Württembergs. Band 3. Ulmer Verlag, Stuttgart. Nauta, M. & Vellinga, E.C. 1995. Atlas van Nederlandse paddenstoelen. A.A. Balkema, Rotterdam, Brookfield. Veerkamp, M. 1995. Mycena. In: Arnolds, E., Kuyper, Th.W. & Noordeloos, M.E. (eds). Overzicht van de paddenstoelen in Nederland. Nederlandse Mycologische Vereniging, Wijster. Veerkamp, M. & Arnolds, E. 2004. Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet – 5. Coolia 47(3): 113–125. Veerkamp, M. & Arnolds, E. 2006. Nieuwsbrief paddenstoelenmeetnet – 7. Coolia 49(3): 113–124.
132
meetnet.indd 132
12-6-2007 22:51:16
Bijvangst Nico Dam Hooischelf 13, 6581 SL Malden Dam, N. 2007. Secondary catch. Coolia 50(3): 133–140. This paper tries to estimate the degree in which the results of mushroom inventories depend on the inventarisation effort. It is based on a dataset obtained in five permanent squares of 500–1250 m2, in which selected macrofungi have been systematically recorded, in the framework of the Network Ecological Monitoring (NEM), on 26 visits that were regularly distributed over the main mushroom season in the years 2000–2006. The cumulative number of species is found to increase steadily by about 10 species per year in all plots (Figure 1). Single visits cannot give a reliable impression of either the species number or the mycological value of a plot (Table 1): as compared to the total dataset, single visits typically result in only 15–20% of the number of species and only 10% of the Red List index (a measure for the mycological value). A more extensive strategy, of one visit per year over 7 years, typically results in 50% for both values (Table 1). The major part of the Red List index is found to be due to species that are found only rarely (Figure 2).
F
avoriete paddenstoelenstekjes, we hebben er allemaal wel een paar. Het kan je eigen tuin zijn, een park om de hoek, een wegberm langs je woon-werkroute, of een bos in de polder. Je komt er regelmatig, en met een waakzaam oog voor paddenstoelen. Met wat geluk maak je zelfs lijstjes, en komen de gegevens ook bij de paddenstoelenkartering terecht. En iedere keer vind je weer nieuwe verrassingen. Iedere keer... en dat stemt, na een jaar of wat, toch wat zorgelijk. Op een gegeven moment zul je alle paddenstoelen van een gebied toch wel gezien hebben? Komen er dan steeds nieuwe soorten bij? Of had je al die vorige bezoeken toch niet zo goed gekeken als je zelf wel dacht? Er spelen, denk ik, twee aspecten een rol bij dergelijke overwegingen. Enerzijds kun je je afvragen of het wel zinvol is om over “alle paddenstoelen van een gebied” te spreken. En anderzijds ligt er de vraag in hoeverre de inventarisatie-inspanning mede bepalend is voor het resultaat. Met dit verhaal wil ik, aan de hand van de gegevens uit de meetpunten waarin ik in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) alle telsoorten tel, alleen op de tweede vraag ingaan. De meetpunten van het NEM worden systematisch en regelmatig geïnventariseerd, en daarmee groeit langzaam maar zeker een unieke set gegevens. Dit artikel is gebaseerd op alleen mijn “eigen” meetpunten. In die meetpunten noteer ik bij ieder bezoek niet alleen de telsoorten, maar alle paddenstoelen die ik er zie. Dat heeft geresulteerd in een gegevensset die ik hier wil proberen te gebruiken om te simuleren wat je gevonden zou hebben als je minder intensief gezocht had, dat wil zeggen als je maar een beperkt deel van de bezoeken aan de meetpunten zou hebben gebracht. Daarmee kun je op basis van een praktijksituatie proberen af te schatten hoe groot het effect van de inventarisatiefrequentie op de inventarisatieresultaten zal zijn. En daarmee is het doel van dit artikel onder woorden gebracht. NEM In de directe omgeving van Nijmegen liggen vijf meetpunten waarin ik alle telsoorten van het NEM monitor. Die meetpunten zijn vanaf 2000 drie tot vier keer per jaar bezocht, en dan systematisch geïnventariseerd. Dat heeft, tot nu toe, voor ieder meetpunt een reeks van 26 133
bijvangst.indd 133
11-6-2007 22:46:36
bezoeken in het paddenstoelenhoofdseizoen opgeleverd. Ik zal verderop nog wat nader op de methodiek ingaan; hier volgt eerst een korte schets van de meetpunten. 179: Witteweg. Een perceel gemengd bos met een vrij dikke humus- en strooisellaag in Heumensoord, direct langs het fietspad. Tot eind 2005 werd hier geen actief beheer gepleegd (afgezien van enkele ongeïdentificeerde onverlaten die de Cantharellen uit het meetpunt oogstten), maar in de winter van 2005/6 is er bruut gedund met een Monsterlijke Machine, die veel houtafval en bodemverstoring heeft achtergelaten. 180: Muntberg. Een laan met oude beuken (één ervan met een Pruikzwam), geflankeerd door jonger naald- en gemengd bos, in Boswachterij Groesbeek. Onder de beuken ligt een dikke strooisellaag, en er wordt geen actief beheer gevoerd. 181: Kraaiendal. Een smalle strook met al wat aftakelende beuken, tussen een geasfalteerd fietspad (Bisseltse baan) en een zandpad door Boswachterij Groesbeek. Hier liggen en staan ook een paar oude stammen weg te rotten. Af en toe wordt er een afgestorven Beuk verwijderd of geknot, en in 2005 is de hele struiklaag verwijderd. 210: Meeuwenven & 227: Uiversnest. Twee lage stuifzandheuvels in de Hatertse en Overasseltse vennen. Aan het begin van de telperiode heeft SBB hier, in het kader van wat ze “herstelbeheer stuifzandkoppen” noemen, vrijwel de volledige vegetatie verwijderd, inclusief de grasmat. Enkele volgroeide dennen en eiken, en een enkele beuk, zijn blijven staan, omringd door kaal zand, soms wat heide. Halverwege de telperiode is jonge opslag van vooral Berk en Den verwijderd. Al die beheeringrepen zijn uitstekend uitgevoerd. Er is vrijwel geen houtafval achtergebleven, en de bodemverstoring is minimaal gehouden. Methode Alle meetpunten zijn in het paddenstoelenhoofdseizoen (augustus t/m november) vier keer bezocht (drie keer in 2003 en 2005). Incidentele bezoeken buiten die periode heb ik hier niet meegenomen, op twee paddenstoelrijke uitzonderingen na (juli 2000 en 2004). Bij ieder bezoek zijn de meetpunten syste-
179: Witteweg (na de Monsterlijke Machine)
181: Kraaiendal
134
bijvangst.indd 134
11-6-2007 22:46:43
matisch zigzaggend en zoveel mogelijk vlakdekkend afgezocht, in een tempo waarmee ik verwacht ook de kleinste telsoorten (Paardehaartaailing en Kleine bloedsteelmycena) nog te zullen zien. Ik heb steeds alle waargenomen soorten genoteerd, maar alleen van de telsoorten vruchtlichamen geteld. Incidenteel zijn door tijdgebrek en invallende duisternis alleen de telsoorten geregistreerd, en daar heb ik verder niet voor proberen te corrigeren. (Ik ga er van uit dat tijdgebrek bij iedere inventarisatie wel eens voor zal komen.) Er is niet zo vaak materiaal mee naar huis genomen voor nadeterminatie, maar wel als het opvallende soorten betrof die ik in het veld niet kon benoemen. Dat betekent uiteindelijk dat de inventarisatie zich beperkt heeft tot in het veld herkenbare soorten (of groepen soorten, zie hieronder). In totaal zijn in alle meetpunten samen ongeveer 300 soorten gevonden, inclusief onopvallende korstjes en een enkele kleine asco. Voor dit artikel heb ik daaruit een selectie gemaakt van 260 soorten. Dit betreft dan alleen die soorten waarvan ik verwacht dat ze systematisch geïnventariseerd zijn. Er zitten een paar sensu lato soorten bij (zoals Dacrymyces stillatus s.l. en Ascocoryne sarcoides s.l.), en een paar andere soorten zelfs helemaal niet (zoals de Crepidotus variabilis groep, waarvan ik de soorten in het veld niet kan onderscheiden, maar ik heb ook geen zin om iedere keer dozen vol Oorzwammetjes mee te nemen). Alle waargenomen soorten per bezoek zijn in een database bijgehouden. Voor dit verhaal is alleen aanwezigheid van soorten gescoord; de aantallen vruchtlichamen blijven buiten beschouwing. Ik zal die database in de rest van dit verhaal de “gehele inventarisatie” noemen, maar wil daarmee alleen aangeven dat alle beschikbare gegevens over die 260 geselecteerde soorten erin zitten. Uiteraard is deze dataset niet compleet in de zin dat alles wat er aan paddenstoelen in de meetpunten gestaan heeft ook echt gevonden zou zijn. Uiteindelijk gaat het maar om een beperkte selectie aan soorten, zijn de bezoeken niet over het hele jaar gespreid, en is er geen enkele garantie dat ik tussen de bezoeken door niets gemist heb. Waar het om gaat is dat ik verwacht dat ieder van de 260 soorten in de database waargenomen zou zijn, als hij bij een bezoek aan een meetpunt aanwezig zou zijn geweest. Resultaten: aantallen soorten Alle meetpunten zijn van 2000 t/m 2006 (7 jaar) 26 keer bezocht, en dat heeft in totaal 2381 waarnemingen opgeleverd. (Een waarneming is de aanwezigheid van een soort bij één be-
180: Muntberg
210: Meeuwenven (met het ven op de achtergrond) 135
bijvangst.indd 135
11-6-2007 22:46:48
Tabel 1. Samenvatting van de inventarisatieresultaten per meetpunt. Zie overige gegevens spreken voor zich. Gemiddelden zijn afgerond. Meetpuntnr. 179 180 181 Oppervlakte (m2) 1000 500 500 Totaal aantal waarnemingen 521 296 746 117 77 154 Totaal aantal waargenomen soorten Maximaal aantal soorten bij één bezoek 51 29 66 Idem als % van het totaal aantal soorten 44% 38% 43% Minimaal aantal soorten bij één bezoek 3 1 5 Gemiddeld aantal soorten per bezoek 20 11 29 Idem als % van het totaal aantal soorten 17% 14% 19% Gemiddelde toename per jaar (excl. 2003)* 11 8 11 30 13 29 Rode Lijst index (RL index)* Maximale RL index bij één bezoek 11 8 10 Minimale RL index bij één bezoek 0 0 0 Gemiddelde RL index per bezoek 3 2 3
tekst voor *, de 210 900 363 88 51 58% 1 14 16% 11 31 12 0 2
227 1250 455 94 43 46% 6 18 19% 9 42 16 0 4
zoek aan één meetpunt.) Een samenvatting van de resultaten per meetpunt staat in Tabel 1. Het eerste dat opvalt in Tabel 1 is het aantal soorten dat per meetpunt gevonden wordt. Ik zou er inmiddels aan gewend moeten zijn, maar ik blijf me verbazen over hoeveel soorten paddenstoelen je zelfs op kleine oppervlakken vindt, als je er maar regelmatig zoekt. Interessanter is nu echter de vraag in hoeverre deze toch behoorlijk intensieve en langdurige inventarisatie nu ook een beeld geeft van het totale aantal soorten dat er in een meetpunt voor zou kunnen komen. Ik heb geprobeerd om daar een Het cumulatieve soortenaantal is indruk van te krijgen door een grafiek te maken van het het totale aantal soorten dat tot en cumulatieve aantal soorten (zie kader) als functie van het met een bepaalde datum gevonden aantal jaren inventariseren (Figuur 1). Uit die figuur blijkt is. Per definitie kan dit cumulatieve dat de cumulatieve soortenaantallen in alle meetpunten soortenaantal dus alleen maar stij- gestaag stijgen met ongeveer 10 soorten per jaar (Tabel gen, of hoogstens constant blijven, 1), met uitzondering van het gortdroge jaar 2003, waarin naarmate de tijd verstrijkt. Je zou sowieso weinig gevonden werd. Sommige datapunten het ook als functie van het aantal be- lijken ook nadrukkelijk boven de trendlijnen te liggen. zoeken kunnen plotten (Dam, 2006), Het relatief hoog liggende datapunt van de Witteweg in maar omdat er in het kader van deze 2006, bijvoorbeeld, is mogelijk een gevolg van de grove inventarisatie meerdere bezoeken kapwerkzaamheden eerder dat jaar, waardoor een aantal per jaar zijn geweest leek me dat nu soorten van recent dood hout die tot dan toe niet waren niet zo zinvol. De fructificatie van waargenomen (zoals Waaiertje en Zwarte knoopzwam) paddenstoelen is een periodiek ver- een kans hebben gekregen. Uit de gestage stijging van het cumulatieve soorschijnsel, met een cyclus van (denk tenaantal kun je concluderen dat, in het geval van mijn ik) een jaar. Omdat het niet zinvol is meetpunten, er na zeven jaar systematisch inventariseren om trends in een periodiek verschijngeen aanleiding is om te denken dat alle soorten die in sel te willen zien over een tijdspanne de meetpunten zouden kunnen voorkomen inmiddels ook die korter is dan de cyclus, heb ik wel zo ongeveer gevonden zijn. er hier voor gekozen om het jaar als tijdseenheid aan te houden. 136
bijvangst.indd 136
11-6-2007 22:46:48
Figuur 1. Het cumulatieve aantal soorten in de individuele proefvakken, en voor alle proefvakken samen, over de 7 jaar van de inventarisatieperiode. De rechte lijnen zijn de best passende lijnen door de gegevens (op basis van χ2). Resultaten: bezoekfrequentie Een tweede vraag waar ik voor mezelf ook wat duidelijkheid over probeer te krijgen is of het nu echt wel nodig is om meetpunten zo vaak te bezoeken voor een goede inventarisatie. Per slot van rekening is een bezoek of vier per jaar toch een significante aanslag op je vrije dagen. Uit Tabel 1 blijkt al wel dat één enkel bezoek nauwelijks een afspiegeling van de realiteit kan geven. Als je geluk hebt vind je in één klap 40-50% van het aantal soorten waar ik nu 7 jaar over gedaan heb, maar ja, dat weet je pas zeker als je die zeven jaar volgemaakt hebt. Gemiddeld kun je per bezoek (en alle bezoeken, ook die waarin maar een handjevol soorten gevonden is, hebben in het paddenstoelenhoofdseizoen plaatsgevonden) op niet meer dan 15-20% van het 7-jaar-totaal rekenen. In de praktijk komt het, denk ik, bij wie een gebied toch wat serieuzer wil inventariseren, vaker voor dat je er in het hoofdseizoen één keer per jaar gaat kijken, en dat dan een aantal jaren volhoudt. Het effect dat die strategie op de inventarisatie van mijn meetpunten zou hebben gehad kan gesimuleerd worden met behulp van de volledige set gegevens. Tabel 2 geeft twee voorbeelden. Hierbij heb ik voor twee meetpunten uit ieder jaar één bezoek geprikt, en het uit die bezoeken resulterende soortenaantal uitgerekend. Je ziet dat in deze voorbeelden ook lang niet alle bij de gehele inventarisatie aangetroffen soorten (Tabel 1) gevonden worden. Nu zijn dit natuurlijk maar twee voorbeelden, en je had de bezoeken ook anders kunnen prikken. Dat zijn echter weer typisch van die overwegingen Tabel 2. Twee willekeurige voorbeelden van één bezoek per meetpunt per jaar (maand/jaar), geselecteerd uit de totale gegevensset. Het totale aantal tijdens deze 7 bezoeken gevonden soorten en de bijbehorende RL index staan in de kolommen rechts. Zie Tabel 1 voor het tijdens de hele inventarisatie gevonden aantal soorten. MeetBezoeken Aantal RL punt soorten index 1 2 3 4 5 6 7 181 10/00 11/01 10/02 11/03 08/04 09/05 11/06 106 15 227 07/00 09/01 08/02 11/03 09/04 10/05 10/06 75 34 137
bijvangst.indd 137
11-6-2007 22:46:49
die je vooraf moeilijk kunt maken. Met de gegevensset van de complete inventarisatie kun je nu echter wel iets meer doen dan alleen een paar willekeurig gekozen bezoeken bekijken, al heb je daar wel even een computer voor nodig. Ik ga hier niet op de berekeningen zelf in, maar alleen op de resultaten. Die geven aan dat je bij zo’n eens-per-jaar inventarisatie typisch 50-75% van de soorten vindt die je bij de meer intensieve inventarisatie gevonden zou hebben. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het totale aantal gevonden soorten toeneemt met de inventarisatie-inspanning. Wie had er dan ook anders verwacht? Niemand, natuurlijk, maar het noopt tot voorzichtigheid bij het trekken van conclusies over de paddenstoelenrijkdom van een gebied. Resultaten: hoe vaak vind je soorten? Het lijkt er dus op dat, als je uit bent op een zo volledig mogelijk beeld van de paddenstoelen in een gebied, het zinvol is om dat gebied meerdere keren per jaar te bezoeken, en dat dan ook nog de nodige jaren vol te houden. Dit hangt, denk ik, samen met het feit dat veel soorten paddenstoelen maar heel sporadisch in een gebied gevonden blijken te worden. Figuur 2 illustreert dit voor mijn meetpunten, met voor ieder meetpunt een staafdiagram dat aangeeft in hoeveel jaren de individuele soorten gevonden zijn. In vrijwel alle meetpunten blijkt (ruim) de helft van de daar aangetroffen soorten slechts in één of twee van de zeven jaren inventariseren aangetroffen te zijn. Als je de fructificatie van één van die soorten dus mist, omdat je net niet op het juiste moment ter plekke was, dan krijg je niet of nauwelijks een tweede kans (althans niet binnen die 7 jaar inventariseren). Resultaten: Rode Lijst index In veel gevallen zullen de resultaten van een inventarisatie niet alleen naar de landelijke paddenstoelenkartering gaan, maar ook naar de terreinbeheerder, in dat laatste geval mogelijk (hopelijk) ook vergezeld van een beheerssuggestie. Terreinbeherende organisaties zijn daarin geïnteresseerd, en vaak ook bereid om waar mogelijk rekening te houden met paddenstoelen (van Tooren et al., 2006). Om aan te geven welke terreinen mycologisch het meest waardevol zijn, is het praktisch om er een soort kengetal aan te kunnen toekennen: hoe hoger hoe waardevoller. De Rode Lijst index (RL index), ingevoerd door Leo Jalink (1999; zie kader), is zo’n praktiRode Lijst index sche manier om de mycologische waarde van een Uitgaande van een soortenlijst van een geterrein in een getal uit te drukken. Gegevens over bied is het uitrekenen van de bijbehorende de RL index van mijn proefvakken zijn ook in Rode Lijst index (Jalink, 1999) een kwestie Tabel 1 opgenomen. Daaruit is duidelijk dat geen van simpel optellen. Iedere soort krijgt een van mijn plots tot de kroonjuwelen gerekend kan Rode Lijst waarde op een schaal van 0–5, geworden, maar daar gaat het ook even niet om. De baseerd op de officiële Rode Lijst (Arnolds vraag is hier in hoeverre de RL index, de “objectie& van Ommering, 1996): soorten die niet ve” maat voor de mycologische kwaliteit van een op de Rode Lijst staan krijgen waarde 0, gebied, afhangt van de inventarisatie-inspanning. soorten uit de laagste categorie (GEvoelig) Uit Tabel 1 blijkt dat één enkel bezoek (natuurlijk) krijgen waarde 1, die uit de op één na laagnauwelijks informatie levert over de RL index van ste categorie (KWetsbaar) krijgen waarde 2, de hele gegevensset. Gemiddeld is de RL index op enz. Als je alle RL waarden bij elkaar optelt basis van één enkel bezoek slechts ongeveer 10% heb je de RL index. 138
bijvangst.indd 138
11-6-2007 22:46:49
van de RL index die uit de totaallijst volgt. En in ieder proefvak is het ook in het hoofdseizoen mogelijk om een prut-excursie te hebben, waarin geen enkele Rode Lijst soort gescoord wordt. Ook als je de hierboven al besproken één-maal-per-jaar inventarisatiestrategie hanteert, blijft de RL index beduidend achter bij de waarde die uit de totaallijst volgt. Als je zeven jaar lang eenmaal per jaar de proefvakken bezoekt, dan Figuur 2. De hoogte van ie- resulteert dat in een RL dere kolom geeft weer hoeveel index die typisch tussoorten in een bepaald proef- sen de 25–60% van het vak in precies N jaar (van de 7 totaal uit Tabel 1 ligt. Ik heb geprobeerd jaar in totaal) gevonden zijn. na te gaan welke soorDe getallen boven iedere koten de grootste bijdrage lom geven de Rode Lijst index leveren aan de RL van de soorten die aan die index, en hoe groot de kolom bijdragen. trefkans voor die soorten is. Dit is toegelicht in de staafdiagrammen van Figuur 2, waarin de getallen boven iedere kolom de RL index geven over alleen de soorten uit de betreffende frequentieklasse. (Bijv. is de RL index van alle soorten die in meetpunt Witteweg in slechts één jaar gevonden zijn 22, die van alle in precies twee jaren gevonden soorten is 1, enz.) Hieruit blijkt dat de verreweg grootste bijdrage aan de RL index van een meetpunt voor rekening komt van soorten die slechts sporadisch worden gevonden. Ook hier blijkt weer dat het trekken van conclusies over de RL index van een gebied genuanceerd dient te gebeuren, rekening houdend met de inventarisatie-inspanning. Conclusie Het Netwerk Ecologische Monitoring is een uitstekende stok achter de deur gebleken om een aantal meetpunten jaren achtereen systematisch te inventariseren. Die inventarisatie is weliswaar beperkt van opzet geweest, en heeft alleen die soorten meegenomen die opvallend genoeg en (grotendeels) in het veld herkenbaar zijn, maar ik denk dat die doelgroep voldoende goed gekarakteriseerd is om tot in principe reproduceerbare resultaten te leiden. 139
bijvangst.indd 139
11-6-2007 22:46:49
Om toch nog even terug te komen op de eerste vraag uit de inleiding: gezien de gestage toename van het soortenaantal in alle proefvakken zou je je inderdaad af kunnen vragen of het zinvol is om over een “complete inventarisatie” te spreken (een complicatie die ook Arnolds & Enzlin (2007) aanstippen). Individuele schimmels komen en gaan, en het is niet uit te sluiten dat individuele vondsten slechts toevallige passanten betreffen, in plaats van permanente bewoners. In beide gevallen gaat het echter om soorten die kunnen fructificeren in het meetpunt, en dus deel uitmaken van het betreffende biotoop. Ook de meetpunten zelf blijven in het algemeen niet constant over een periode van vele jaren, hetzij door beheer ingrepen, hetzij door natuurlijke oorzaken. Uit de resultaten voor mijn meetpunten blijkt in ieder geval dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat, na zeven jaar inventariseren en 26 bezoeken, alle soorten die in die meetpunten voor zouden kunnen komen inderdaad aangetroffen zijn. In alle meetpunten bleek het cumulatieve soortenaantal ongeveer lineair met de inventarisatieduur toe te nemen, en het is onduidelijk hoe lang dat nog door zal gaan. Een lagere, maar in de praktijk natuurlijk beter haalbare, bezoekfrequentie leidt tot significant lagere soortenaantallen. Dezelfde conclusie kan ook voor de Rode Lijst index getrokken worden. Het leeuwendeel van de Rode Lijst index van de proefvakken komt voor rekening van slechts sporadisch gevonden soorten, en dat zijn natuurlijk net de soorten die bij infrequente inventarisatie makkelijk gemist worden. Dit suggereert een verband tussen fructificatiefrequentie en zeldzaamheid, maar laat in feite in het midden of het werkelijk met zeldzaamheid of eerder met intrinsieke soorteigenschappen (zoals de fructificatiefrequentie) te maken heeft. Het is bijvoorbeeld helemaal niet noodzakelijk dat alle in de bodem aanwezige mycelia ook echt ieder seizoen vruchtlichamen produceren (zie bijv. Gardes & Bruns (1996), voor zover het mycorrhizavormers betreft). Een set van vijf meetpunten, zoals hier besproken, is ongetwijfeld niet groot genoeg om op alle vragen over de interpretatie van inventarisatiegegevens antwoord te geven. Het is dan ook te hopen dat het NEM nog een lang en gezond leven beschoren is. Vooral de langetermijn-resultaten zullen van onschatbare waarde worden. Met dank aan Mirjam Veerkamp en Menno Boomsluiter, voor constructief commentaar op een eerdere versie van dit artikel. Literatuur Arnolds, E. & Enzlin, R. 2007. Nooit genoeg geïnventariseerd! Coolia 50(2): 101–106. Arnolds, E. & van Ommering, G. 1996. Bedreigde en kwetsbare paddestoelen in Nederland. Rapport IKC natuurbeheer nr. 24, Wageningen. Dam, N. 2006. Genoeg geïnventariseerd? Coolia 49(4): 178–180. Gardes, M. & Bruns, T.D. 1996. Community structure of ectomycorrhizal fungi in a Pinus muricatus forest: above- and below-ground views. Can. J. Bot. 74: 1572–1583. Jalink, L. 1999. Op zoek naar de mycologische kroonjuwelen van Nederland – I: de 200 meest waardevolle kilometerhokken. Coolia 42(3): 143–162. van Tooren, B., van der Ploeg, N. & Dirks, P. 2006. Paddenstoelen en het beheer van natuurgebieden. Coolia 49(1): 1–3.
140
bijvangst.indd 140
11-6-2007 22:46:50
Plaat 1: Geelwitte russula (Russula ochroleuca). (Foto: Henk Huijser) Plaat 2: Beukenrussula (Russula fellea). (Foto: Eef Arnolds)
141
kleurenkatern.indd 141
13-6-2007 19:05:41
Plaat 3: Gele berkenrussula (Russula claroflava). (Foto: Henk Huijser)
Plaat 4: Zonnerussula (Russula solaris). De hoed kan feller geel zijn dan op (met name de onderste) foto. (Foto: Mans vd Burg)
142
kleurenkatern.indd 142
13-6-2007 19:05:45
Plaat 5: Abrikozenrussula (Russula risigallina). (Foto: Eef Arnolds) Plaat 6: De Paarsstelige pastelrussula (Russula violeipes). (Foto: Henk Huijser)
143
kleurenkatern.indd 143
13-6-2007 19:05:48
Plaat 7: Panaeolus antillarum (voorgestelde Nederlandse naam: Tropische vlekplaat), op paardenmest in een stal te Ammerzoden. (Foto: Lucien Rommelaars) Plaat 8: De Krijtwitte plooiparasol (Leucocoprinus cretaceus) op een mestvaalt bij Ammerzoden. (Foto: Lucien Rommelaars)
144
kleurenkatern.indd 144
13-6-2007 19:05:51
MYCOLOGIE TIJDENS EEN HITTEGOLF: PANAEOLUS ANTILLARUM IN NEDERLAND Luciën Rommelaars1 & Eef Arnolds2 1
Beilerstroom 14, 5032 ER Tilburg 2 Holthe 21, 9411 TN Beilen
Rommelaars, L. & Arnolds, E. 2007. Mycology during a heatwave: Panaeolus antillarum in The Netherlands. Coolia 50(3): 145–148. In July and August 2006 Panaeolus antillarum was found on horse manure in stables in Ammerzoden, Gelderland and on manure in a field in Sleen, Drenthe. It was also found on rotting grass in October in Oudemolen. The species is described in detail with a colour photograph and line drawings. Another warmth-loving species, Leucocoprinus cretaceus, which appeared at the same time in Ammerzoden is also illustrated by a colour photograph. P. antillarum has been reported before, but records are doubtful and these are the first fully authenticated occurrences in The Netherlands.
H
et is altijd wat moeizaam om met z’n tweeën een verhaal te schrijven over ten dele individuele ervaringen. Voor het gemak van de lezer is in dit artikel Luciën Rommelaars consequent de ik-figuur, terwijl Eef Arnolds aangeduid wordt als hij. In 2006 kon ik zorgeloos gaan genieten van mijn zomervakantie. Ruim voor vertrek was het al heet, tijdens mijn vakantie bleef het heet en toen ik terugkwam, was het nog steeds heet. In mycologisch opzicht moet Nederland troosteloos zijn geweest. Ik kon niets gemist hebben. Maar wie schetst mijn verbazing: op 29 juli, een dag na mijn thuiskomst, word ik gebeld door Willy Bruninx, lid van de Paddenstoelenwerkgroep van de KNNV-afdeling Tilburg. Willy heeft in zijn woonplaats Ammerzoden in paardenstallen op mest van Fell pony`s massaal vrijwel witte vlekplaten gevonden. Op grond van een determinatietabel in Coolia (Arnolds, 1996) vermoedt hij dat het Panaeolus antillarum betreft en hij vraagt of ik wil komen kijken. Zondag 30 juli rijd ik dus in alle vroegte naar Ammerzoden. Die morgen zijn we met een paar man enkele uren op onderzoek in de vrij open paardenstallen. De bleke vlekplaat staat er massaal in verschillende boxen. Tevens vinden we de Hoeksporige donsinktzwam (Coprinus marculentus), Kleefsteelstropharia (Psilocybe semiglobata) en Pelsinktzwam (Coprinus ra diatus). Eef was inmiddels door Willy op de hoogte gesteld van de vondst van de vlekplaat. Deze reageert enthousiast en wil dolgraag vers materiaal voor nadere studie en het maken van een aquarel. Het sturen van verse vruchtlichamen mislukt, maar na bestudering van gedroogd materiaal en foto’s kan hij de determinatie toch bevestigen. Wij stellen voor de soort in het Nederlands ‘Tropische vlekplaat’ te dopen en geven in het kader een beschrijving op basis van het nu beschikbare materiaal. Toeval bestaat niet Een van de merkwaardigheden van de mycologie is dat bijzondere soorten niet zelden ongeveer gelijktijdig op verschillende plaatsen worden ontdekt. Dat was ook nu het geval, en wel door Eef zelf. Vanuit de auto ontwaarde hij op 11 augustus in een weitje aan de rand van Sleen op een flinke hoop paardenmest enkele tientallen witte paddenstoelen. U begrijpt het al: ook hier Panaeolus antillarum. Daar bleef het niet bij, want een dikke week later vond hij 145
Pantillarum.indd 145
12-6-2007 22:21:20
Tropische vlekplaat – Panaeolus antillarum (Fr.:Fr) Dennis (Plaat 7, Figuur 1) Synoniemen: Panaeolus sepulchralis (Berk.) Sacc.; Panaeolus solidipes (Peck) Sacc. Hoed 25–80(–130) mm, klokvormig tot halfbolvormig, later gewelfd, soms met ingescheurde rand, niet hygrofaan, aanvankelijk wit tot grijswit, geleidelijk bleek okergeel tot bruingeel verkleurend, oppervlak bij vocht kleverig en glanzend, bij droogte met matte zijdeglans, glad of radiair gerimpeld, uiteindelijk ruguleus. Lamellen (L = 36–50, l = 3–7) opstijgend smal aangehecht, vrij dicht opeen, tot 15 mm breed, eerst beige tot lichtgrijs, spoedig zwart gemarmerd, met witte, gewimperde snede die in vochtige toestand druppeltjes afscheidt. Steel 60–130(–170) × 4–10(–15) mm, cilindrisch of naar de basis verdikt, soms wortelachtig verlengd, dit deel tot 50 mm lang, wit tot vuilwit, bij ouderdom soms met een bruine of vleeskleurige zweem, glad of meestal in de bovenste helft vezelig gestreept tot gegroefd, geheel wit berijpt, vaak met druppeltjes aan de top, basis vaak witviltig. Velum afwezig, ook in jonge vruchtlichamen. Vlees in de hoed tot 5 mm dik, witachtig, eerst vrij stevig, later zacht en bros, in de steel wit tot bruinachtig, massief of met nauwe holte. Sporenfiguur vrijwel zwart. Sporen 13,5–18 × 10–13 × 8–10 µm, enigszins afgeplat, van voren citroenvormig tot zwak zeshoekig, in zijaanzicht langwerpig elliptisch, met grote, centrale kiempore, zeer donker roodbruin in ammonia. Basidiën 24–38 × 12–18 µm, 4-sporig. Lamelsnede steriel. Cheilocystiden 27–55 × 6–16 µm, variabel, utriform, lageniform of cilindrisch met afgeronde, soms gespleten top. Pleurocystiden 34–57 × 15–31 µm, slank of breed knotsvormig, met grote klonten van geelachtige korreltjes die niet verkleuren in loog, maar wijnrood worden in sulfo-vaniline (zgn. sulphidia; Gerhardt, 1996). Hoedhuid een hymeniderm van knotsvormige en bolvormige elementen van 20–45 µm breed. Caulocystiden in groepjes, gelijkend op de cheilocystiden, tot 70 × 15 µm. Standplaats: Bij voorkeur op concentraties paardenmest, ook op uitwerpselen van paarden in weilanden en op rottend hooi. Bestudeerde collecties: L. Rommelaars & W. Bruninx, 30 juli 2006, Ammerzoden; 11 aug. 2006, Sleen, E. Arnolds 06-32; 19 aug. 2006, Holthe bij Beilen, E. Arnolds 06-39; 2 okt. 2006, Oudemolen, A. Palthe (alle collecties in L).
nota bene twee fraaie vruchtlichamen op paardenvijgen in het weiland van zijn overburen in Holthe (Beilen). En op 2 oktober kwam Anneke Palthe, lid van de Drentse paddenstoelenwerkgroep, bij Eef met een onbekende witte vlekplaat, die ook al deze soort bleek te zijn. Ze had hem gevonden op een hoop rottend gras bij Oudemolen, samen met de Gezoneerde vlekplaat (Panaeolus subbalteatus). Uit deze vondsten in Drenthe kunnen we dus afleiden dat de Tropische vlekplaat niet aan stallen gebonden is, maar ook in de buitenlucht kan groeien. Kennelijk heeft de soort geen broeiend materiaal nodig met hoge temperatuur, zoals hopen mest en composterend materiaal, om vruchtlichamen te ontwikkelen. Op gewone paardenvijgen groeit ze ook. Tenslotte kan de soort ook geruime tijd na de hittegolf nog fructificeren. Daarmee rijst de vraag of de soort niet eerder in Nederland gevonden is. Het Nederlandse herbariummateriaal onder de naam Panaeolus antillarum blijkt steeds betrekking te hebben op vormen van de Geringde vlekplaat (P. fimiputris) met een slecht ontwikkeld velum (Arnolds, 1996). Vormen waarbij het velum geen ring vormt, maar slechts als tandjes aan de hoedrand achterblijft, worden door Panaeolus-monograaf Gerhardt (1996) als var. phalaenarum onderscheiden. In het Overzicht (Arnolds et al., 1995) worden voorts onder Panaeolus antillarum twee opgaven genoemd waarvan de identiteit niet meer te achterhalen is. In het karteringsbestand zitten inmiddels waarnemingen van drie andere locaties, waarvan er twee uit de jaren veertig stammen. Aangezien ook van deze vondsten geen materiaal bewaard is gebleven lijkt het er dus op dat de Tropische vlekplaat nu voor het eerst met zekerheid in Nederland is vastgesteld. 146
Pantillarum.indd 146
12-6-2007 22:21:20
IJsberg? Mogelijk betreffen onze vondsten slechts het topje van de ijsberg, want het is moeilijk voorstelbaar dat wij in één seizoen materiaal van vier plaatsen onder ogen krijgen, terwijl verder niemand anders zo’n opvallende paddenstoel zou hebben gezien. We houden ons dan ook aanbevolen voor andere waarnemingen. Het is niet ondenkbaar dat deze licht gekleurde Vlekplaat door sommigen wordt uitgemaakt voor de Witte vlekplaat (Panaeolus papilio naceus), een naam die al tijden in de literatuur rondspookt, maar volgens Gerhardt (1996) slechts een bleke vorm van de Franjevlekplaat (P. sphinctrinus) voorstelt. Die verschilt grondig van de Tropische vlekplaat, onder andere in de kleinere afmetingen, geheel droge hoed, de aanwezigheid van velumtandjes aan de hoedrand en de afwezigheid van pleurocystiden. Anellaria De Tropische en de Geringde vlekplaat zijn de enige vertegenwoordigers van het ondergeslacht Anellaria, dat van de rest van Panaeolus verschilt door de relatief forse vruchtlichamen met een kleverige hoedhuid. De Tropische vlekplaat verschilt niet alleen van de Geringde vlekplaat in het geheel ontbreken van velum, maar ook in de kleinere, duidelijk afgeplatte sporen met een centrale kiempore. Bij de Geringde vlekplaat zijn de sporen gemiddeld langer dan 20 µm, niet afgeplat en zit de pore meestal wat excentrisch. Overigens zijn de door ons gevonden vruchtlichamen erg groot in vergelijking met meldingen in de literatuur. Gerhardt (1996) beschrijft de hoed als 30–60 mm breed, de steel tot
00
00
QO
I-
20J-lm '
'-f
Figuur 1: Microscopische kenmerken van Panaeolus antillarum. A) Sporen; B) Cheilocystiden; C) Sulphidia. 147
Pantillarum.indd 147
12-6-2007 22:21:30
80 mm lang en 3–6(–8) mm dik. Vooral de collectie in Ammerzoden springt uit de band met hoeden tot 13 cm breed en stelen tot 17 cm hoog. Maar ook de exemplaren van Sleen overschrijden de gebruikelijke maten. Waar komt de Tropische vlekplaat opeens vandaan? Gerhardt (1996) beschrijft Panaeolus antillarum als een warmteminnende soort die in de tropen wijd verbreid en talrijk is. Daar groeit hij ook op mest van andere dieren dan paarden, bijvoorbeeld runderen, nijlpaard en neushoorn. Het vóórkomen in Europa beschouwt hij als adventief en van voorbijgaande aard. In een eerder artikel noemde hij twee vindplaatsen in Duitsland uit de jaren 1984–1986 (Gerhardt, 1987). Rald (1984) rapporteerde een vondst uit een paardenstal in Denemarken, vergelijkbaar dus met het voorkomen in Ammerzoden. Watling & Gregory (1987) noemen de soort in Groot-Brittannië “uncommon although fairly widespread” in graslanden. Bij het zeer lokaal optreden in een stal zou men inderdaad kunnen denken aan een ingevoerde soort, bijvoorbeeld aangevoerd met voeder of andere materialen, maar voor de andere vindplaatsen is dit moeilijk voorstelbaar. We vermoeden daarom dat de Tropische vlekplaat onze streken op eigen kracht heeft bereikt en van de tijdelijk tropische toestand alhier dankbaar gebruik heeft gemaakt voor een voorspoedige fructificatie. De Tropische vlekplaat is niet de enige warmteminnende soort die zich in 2006 heeft gemanifesteerd. Zelf vond ik bijvoorbeeld op 11 augustus op een grote mestvaalt talrijke vruchtlichamen van de Krijtwitte plooiparasol (Leucocoprinus cretaceus), alweer bij Ammerzoden. Een uitgebreide beschrijving van deze fraaie, in fijne vlokjes gehulde paddenstoel is te vinden in deel 5 van de Flora Agaricina (Vellinga, 2001). Omdat goede afbeeldingen schaars zijn, is in deze Coolia een kleurenfoto van deze soort opgenomen (Plaat 8). Volgens de Flora is de soort in Nederland voornamelijk bekend van kassen, maar de laatste jaren op enkele plaatsen in de open lucht gevonden. Dat past dus prima in de trend van een warmer wordend klimaat. In het karteringsbestand (met dank aan Ad van den Berg!) zitten waarnemingen van zes vindplaatsen tussen 1995 en 2003. Drie maal werd de paddenstoel opgegeven van houtsnippers. Eén ding mag duidelijk zijn: Zelfs een lange, hete, droge zomer kan verrassende gevolgen hebben op mycologisch gebied. Nijlpaarden en neushoorns laten nog even op zich wachten, maar de tropische paddenstoelen melden zich al. Een mycoloog heeft ook nooit rust! Literatuur Arnolds, E. 1996. Een voorlopige sleutel tot het geslacht Panaeolus (Vlekplaat) in Nederland. Coolia 39:142–147. Arnolds, E., Kuyper, Th. W. & Noordeloos, M. E. 1995. Overzicht van de paddestoelen in Nederland. Nederlandse Mycologische Vereniging. Doveri, F. 2004. Fungi Fimicoli Italici. Associazione Micologica Bresadola, Trento. Gerhardt, E. 1987. Panaeolus cyanescens (Bk. & Br.) Sacc. und Panaeolus antillarum (Fr.) Dennis, zwei Adventivarten in Mitteleuropa. Beitr. Kenntn. Pilze Mitteleuropas 3: 223–227. Gerhardt, E. 1996. Taxonomische Revision der Gattungen Panaeolus und Panaeolina (Fungi, Agaricales, Coprinaceae). Bibl. Bot. 147. E. Schweizerbart’sche Verlagsbuchshandlung, Stuttgart. Rald, E. 1984. Glanshat (Panaeolus) in Danmark. Svampe 10: 57–72. Vellinga, E.C. 2001. Leucocoprinus. In: Noordeloos, M.E., Kuyper, Th.W. & Vellinga, E.C. (eds). Flora Agaricina Neerlandica 5: 76–84. Watling, R & Gregory, N.M. 1987. Panaeolus. In: British Fungus Flora 5: 76–91.
148
Pantillarum.indd 148
12-6-2007 22:21:30
Voetangels en klemmen Aflevering 6: Algemene gele Russula’s Melchior van Tweel1 en Mirjam Veerkamp2 Kadeneterkamp 44, 8014 CA Zwolle Pelikaanweg 54, 3985 RZ Werkhoven
1 2
van Tweel, M. & Veerkamp, M. 2007. Mantraps and Pitfalls – part 6: Common Yellow Russulas. Coolia 50(3): 149–152. From 1994 to 1998 ‘Mantraps and Pitfalls’ was a regular feature in Coolia. The authors now revive this column with an article primarily intended for beginners which includes a table of mainly macroscopic features of common yellow Russulas. This can be used in the field to avoid mistakes in determination of the species.
V
an 1994 tot 1998 heeft, onder coördinatie van Emma van den Dool, in Coolia de rubriek “Voetangels en klemmen” gestaan. In de literatuurlijst zijn de eerdere afleveringen opgenomen. Hierin werd een klein aantal algemene soorten waar veel verwarring over bestond, besproken. Met de huidige bijdrage pakt Melchior de coördinatie van deze rubriek weer op. Hoewel het uitgangspunt van de rubriek gelijk is, zijn er wel enkele kleine aanpassingen. De rubriek is nu vooral bedoeld voor beginnende mycologen. Zo zal de nadruk liggen op veldkenmerken en komt de microscoop alleen in uiterste gevallen uit de kast. Moeilijke termen worden vermeden of duidelijk uitgelegd. De belangrijkste kenmerken zullen in een tabel worden opgenomen, zodat die eventueel in het veld snel gebruikt kan worden. In de tekst wordt de tabel toegelicht en worden tips en trucs gegeven. In deze aflevering worden een aantal algemene gele Russula’s besproken waarbij geregeld determinatiefouten worden gemaakt, vooral bij beginnende mycologen. Mocht je zelf problemen hebben met een bepaalde groep of zelf een aflevering willen verzorgen, neem dan contact op met Melchior (038-4652341 of
[email protected]). Russula Russula’s zijn als groep goed herkenbaar. De hoed is meestal opvallend gekleurd en kan zo ongeveer alle kleuren van de regenboog hebben. De plaatjes en de steel zijn vaak witachtig, maar kunnen soms ook andere tinten hebben of verkleuren. Een opvallend kenmerk is dat Russula’s bros zijn en snel in brokken breken. Dit kenmerk delen ze met de Melkzwammen, maar die hebben vrijwel nooit van die witte plaatjes en steel, en daarbij komt bij verse Melkzwammen vocht (vaak wit gekleurd) vrij bij het beschadigen van de plaatjes. Alle andere paddenstoelen zijn meer vezelig en niet zo bros. Russula’s vormen mycorrhiza met bomen. Hierbij vergroeien de wortels van de boom met de schimmeldraden van de paddenstoelen, waarvan ze beide voordeel hebben. Sommige soorten kunnen heel specifiek met één boomsoort groeien, terwijl andere juist met verschillende boomsoorten kunnen samengroeien. Het is dus belangrijk goed op te letten bij welke boomsoort de paddenstoel groeit. Overigens vormen niet alle boomsoorten mycorrhiza. Voor de gele Russula’s zijn vooral Eik, Beuk, Berk, Spar en Den belangrijk. Als er meerdere boomsoorten door elkaar groeien, schrijf dan al die soorten op. Russula’s kun je vooral vinden in wegbermen beplant met bomen en langs bospaden. 149
GeleRussula.indd 149
12-6-2007 22:25:11
Geelwitte russula en Beukerussula Bij gele Russula’s worden geregeld determinatiefouten gemaakt. De directe aanleiding voor dit artikel over gele Russula’s is de verwarring tussen de Geelwitte russula (Russula ochroleuca) en de Beukenrussula (Russula fellea). Het gemakkelijkste verschil tussen beide is de hoedkleur. Bij de Beukenrussula is die heldergeel, terwijl de Geelwitte juist fletsgeel met een groenige tint is. Ook de standplaats van deze twee soorten is verschillend. Omdat de Geelwitte russula een soort is die profiteert van verrijkte omstandigheden en dikke strooi sellagen, staat deze soort vaak in de bossen. De Beukenrussula is een soort die strengere eisen stelt en daarom vaak langs wegen en paden op strooiselarmere plekken staat. Gebruik van de tabel Gelukkig zijn de meest algemene soorten gele Russula’s na enige oefening goed in het veld te onderscheiden. In de tabel hiernaast staan de belangrijkste kenmerken genoemd waarop gelet moet worden en op de foto’s zijn die soorten geïllustreerd (met dank aan de fotografen!). Let allereerst op de boomsoort waar de Russula bij groeit. De volgende kenmerken zijn de kleuren van de hoed, plaatjes en steel. De kleur van de hoed spreekt voor zichzelf. De kleur van de steel is altijd witachtig. De meeste soorten hebben echter ook een zweem van een andere kleur of veranderen van kleur bij beschadiging en veroudering. Het is die kleur die in de tabel is genoemd. De kleur van de plaatjes is eerst wit, maar na rijping van de sporen kan die kleur veranderen in geel tot zelfs oranjegeel. Het is daarom van belang om de kleur bij volwassen exemplaren te beoordelen. Bij twijfel kan je ook eerst een sporenfiguur maken. Hierbij wordt een afgesneden hoed met de plaatjes naar beneden een paar uur op een vel wit papier gelegd. Om uitdroging te voorkomen moet het geheel worden afgedekt met een doosje en eventueel een vochtig tissue. Als de sporen op het papier met een mesje op een hoop worden geschoven kan een goede indruk ontstaan van de sporenkleur. Die kleur is in de tabel gezet. Ten slotte zijn ook smaak en geur belangrijke kenmerken. Gebruik hiervoor verse paddenstoelen. Oudere paddenstoelen smaken en ruiken allemaal smerig. De geur kan het best aan de onderkant van de hoed worden opgesnoven. Om te voorkomen dat erg scherpe smaken het proeven wel erg ontmoedigen, kan het best begonnen worden met het likken aan de plaatjes. Bij erg scherpe soorten is dat meestal al voldoende. Als dat geen duidelijk scherpe smaak oplevert kan een klein hapje genomen worden van de rand van de hoed. Vooral de plaatjes en het vlees hebben de desbetreffende smaak. Omdat smaakpapillen verspreid op je tong zitten, kan het nuttig zijn een paar kauwbewegingen te maken. Hoewel Russula’s nooit giftig zijn, toch altijd uitspugen! Je zal niet de eerste zijn die een Groene knolamaniet in eerste instantie voor een Russula aanziet… In de tabel staan alleen de algemenere gele Russula’s. Voor de volledigheid nog even een lijstje van de andere, meer zeldzame gele Russula’s: Citroengele russula (Russula raoultii), gele vorm van de Broze russula (R. fragilis var. gilva), Bleekgele russula (R. farinipes), Stinkende russula (R. foetens), Amandelrussula (R. laurocerasi), Vergelende stinkrussula (R. subfoetens), gele vormen van Vissige russula (R. xerampelina sensu lato), gele vorm van Vorkplaatrussula (R. heterophylla) en Onsmakelijke kamrussula (R. pectinatoides). Meer informatie In Coolia nummer 3 van 1998 is een artikel verschenen over hoe te beginnen met Russula’s (Veerkamp & van den Dool 1998). Bart Buyck (1990) heeft een veld-determinatiegids ge150
GeleRussula.indd 150
12-6-2007 22:25:11
GeleRussula.indd 151
12-6-2007 22:25:11
Beuk
Russula fellea
Russula ochroleuca Loofbomen Fletsgeel Naaldbomen vaak met groenige tint
Beukenrussula
Geelwitte russula Geel tot oranje(rood)
Okergeel
Chroomgeel
Helder geel
Zuiver wit
Wit grijs wordend
Creme tot okergeel
Wit tot gelig
Wit grijs wordend
Geel tot oranjegeel
Wit
Creme tot licht okerkleurig
Wit later licht geel
Wit later geel
Creme tot licht geel
Plaatjes
Donker geel
Wit
Wit
Creme tot licht geel
Geel
Creme
Zoetzuur of fruitig
Neutraal
Vis
Geur
Mild
Matig scherp
Fruitig (abrikozen) of afwezig
Neutraal
Zeer scherp Appelmoes met metaal component
Scherp
Mild
Mild
Sporenfiguur Smaak
Tabel met de belangrijkste veldkenmerken van de meest algemene Gele russula’s van Nederland. Zie platen 1 t/m 6 voor kleurenfoto’s van alle hier besproken soorten
Eik Beuk
Beuk
Russula solaris
Zonnerussula
Abrikozenrussula Russula risigallina
Berk
Russula claroflava
Gele berkenrussula
Steel
KLEUREN Lichtgeel Purper violet vaak met olijfkleurige, rode of paarse vlekken
Eik Beuk Berk
Russula violeipes
Paarsstelige pastelrussula
Hoed
Groeit bij
Wetenschappelijk
Nederlands
NAMEN
schreven voor Russula’s. Hoewel dit zeker geen foutloos boekje is, kan het soms toch de moeite waard zijn. In veel veldgidsen staan goede foto’s van de genoemde Russula’s. Voorbeelden hiervan zijn Phillips (1981, nieuwe Engelstalige uitgave 2006), Gerhardt (1999, nieuwe bewerking 2006) en (voor de meer gevorderde of gefortuneerde mycoloog) het 6e deel van Pilze der Schweiz (Kränzlin, 2005). Literatuur Benjaminsen, F. 1996. Voetangels en klemmen: Over Beukeridderzwammen. Coolia 39: 37–38. Buyck, B. 1990. Russula. Determinatiesleutel aan de hand van veldkenmerken. Dool. E. van den & M. van Vuure. 1994. Voetangels en klemmen: Over Russula amoenolens en verwanten. Coolia 37: 72–73. Dool, E. van den & P.J. Keizer. 1994. Voetangels en klemmen: Over Cortinarius flexipes en C. sertipes. Coolia 37: 114–115. Dool, E. van den & M.E. Noordeloos. 1995. Voetangels en klemmen: Halmruitertje versus Takjestaailing (Marasmiellus vaillantii versus M. ramealis). Coolia 38: 41–42. Gerhardt, E. 1999. De grote Paddenstoelen Gids voor onderweg. Tirion Kränzlin, F. 2005. Pilze der Schweiz. Band 6. Russulaceae. Verlag Mykologia. Luzern Phillips, R. 1981. Paddenstoelen en Schimmels van West-Europa. Spectrum. Veerkamp, M.T. & E. van den Dool. 1998. Hoe raak ik thuis in Russula’s? Coolia: 41: 151–171. Vellinga, E.C. 1998. Voetangels en klemmen: Hertezwammen ontsnapt! Coolia 41: 74–77.
ZUID-HOLLANDSE WERKDAG 2007 Dit jaar gaan we op pad in de duinen van Oostvoorne en wel op zaterdag 29 september. Zoals gebruikelijk zoeken we ’s morgens paddenstoelen en na de lunch determineren we met elkaar de vondsten die we niet meteen op naam konden brengen. We kunnen daarvoor terecht in het bezoekerscentrum van Het Zuid-Hollands Landschap bij de Tenellaplas. Als het weer een beetje meezit kan het fantastisch worden! Graag tijdig opgeven voor deze dag. Nadere gegevens worden dan opgestuurd. Grieta Fransen. 152
GeleRussula.indd 152
12-6-2007 22:25:11
DE EXCURSIES IN 2006 Onder redactie van Anneke van der Putte Graafseweg 9, 6512 BM Nijmegen Met medewerking van de excursieleiders van der Putte, A. (ed.). 2007. The NMV excursions in 2006. Coolia 50(3): 153–164. In 2006 the Dutch Mycological Society organised 29 excursions. Five of these were cancelled because of drought. For the others, the excursion leaders provide an impression of the distinctive features of the sites, details of the excursion, and the most interesting finds. On average, each excursion yielded about 100 different species of fungi, but 220 taxa were recorded on one excursion to a nature reserve in the coastal dunes.
N.B. De redactie heeft besloten de verslagen van de excursies van 2005 (waarvan aanlevering en bewerking sterk waren vertraagd) niet alsnog in Coolia op te nemen, omdat het tijdstip waarop de excursies hebben plaatsgevonden inmiddels te lang geleden is. Hieronder volgen de excursies van 2006.
I
n 2006 werden door de NMV 29 landelijke excursies georganiseerd (zie Tabel 1). Daarvan zijn er uiteindelijk 5 niet doorgegaan vanwege het droge weer. Van twee excursies is het door omstandigheden niet mogelijk geweest een verslag te maken. Van de overige 22 excursies vindt u hieronder het verslag. De stijgende lijn die in 2004 werd geconstateerd in aantallen deelnemers aan de NMVexcursies (Coolia 2005(3): 149–159) heeft zich doorgezet in 2006. Het gemiddelde aantal deelnemers is van 13 naar 15 gegaan. Het gemiddelde aantal taxa per excursie lag in 2006 iets lager, namelijk 101, terwijl het jaar 2004 een gemiddelde had van 105. Daar staat dan weer tegenover dat voor wat betreft het ‘aantal tijdens één excursie aangetroffen taxa’ het jaar 2006 – in vergelijking met 2004 – op kop ligt, met 220 taxa tijdens de excursie naar Duin- en Kruidberg! Het jaar 2006 kende een grote afwisseling van zeer droge en soms ook zeer natte perioden. Vooral de maanden juli en augustus met extreem droog/warm, en extreem nat weer, liggen iedereen ongetwijfeld nog vers in het geheugen. Maar ook de maanden ervoor en erna werden gekenmerkt door sterke afwisseling van droog en nat. En de waarnemingen zijn er dan ook naar. De leiders van de excursies zetten wijselijk de tering naar de nering: in de droge perioden waren de verwachtingen niet te hoog gespannen en soms werd uitgeweken naar een terrein waar de kans op vondsten wat groter was. Verder werd de aandacht gericht op “het kleine spul” of, zoals één van de excursieleiders het formuleerde: dan ga je dus 153
Excursie2006.indd 153
12-6-2007 22:26:06
Datum 15 april 22 april 29 april 6 mei 13 mei 27 mei 3 juni 10 juni 17 juni 24 juni 22 juli 29 juli 5 aug. 12 aug. 19 aug. 26 aug. 2 sept. 9 sept. 16 sept. 24 sept. 30 sept. 7 okt. 14 okt. 21 okt. 21 okt. 28 okt. 28 okt. 1 nov. 18 nov.
Terrein Robbenoordbos Almeerderstrand/Zilverstrand Vallei van Meijendel Vervallen… Bunderbos Lauwersmeergebied Uiterwaarden Wageningen Vervallen… Kievitsveld en Vossebroek Heidenhoeksevloed Nyswiller Vervallen… Vervallen… Vervallen… Rivierduingebied Swifterbant Windesheim Borg Verhildersum Boekweitenveentje Tankenberg Oosterzand bij Uffelte Amelterbosch en Veenhuizen Boswachterij Dorst Vegelinbosschen Bergen (N.H.) Den Treek Leusderheide Duin- en Kruidberg Koepelduinen Texel
Leiding F. van den Bergh A. van den Berg L. Bakker-Walter
Deeln. 16 10 ?
Taxa 55 66 64
P. Kelderman T. van der Kooij E. Brouwer
Geen info 12 10
81 42
M. Boomsluiter H. Wassink P. Kelderman
12 6 Geen info
25+23 23
G. en Y. van Duuren A. van den Berg R. Douwes R. Enzlin W. Ligterink E. Arnolds R. Chrispijn J. Gelderblom F. Ozinga F. van den Bergh J. Wisman E. van den Dool N. Buiten Ch. Noordeloos M. Groenendaal Gemiddeld
11 36 10 13 25 3 15 5 ? 20 8 ? 30 ? 23
112 166 88 170 110 67 70+60 156 123 135 90 125 220 78 82 101
15
Tabel 1. Excursies van de NMV in 2006. “dood hout oprapen”. En dat leverde voor de liefhebbers toch al gauw weer aparte vondsten op, zoals bijvoorbeeld het Wit Gaffelhaarbuisje (Henningsomyces candidus) in het duingebied in de Vallei van Meijendel of het Kwartetschorsschijfje (Eutypella quaternata) in het Robbenoordbos. 154
Excursie2006.indd 154
12-6-2007 22:26:07
Maar het was niet alleen maar droog, zodat toch ook soms de soorten aangetroffen konden worden die meer specifiek zijn voor het gebied waar een excursie werd gehouden. Zo kon men bijvoorbeeld in mei de Nonnenkapkluifzwammen (Helvella spadicea) in het Lauwersmeergebied bewonderen, in augustus de Hertenzwammen (Pluteus soorten) en de Grauwe bossatijnzwammen (Entoloma rhodopolium f. rhodopolium) in Flevoland, en in september werd in de heidegebieden in Drenthe de Veenvlamhoed (Gymnopilus fulgens) begroet. Vanaf ongeveer midden augustus tot in de eerste weken van september kreeg de warmte van juli samen met de nattigheid van augustus een positieve uitwerking op de paddenstoelengroei: “het knalde de grond uit”, zozeer zelfs dat het de kranten haalde. Al mopperde een enkele deskundige binnensmonds dat er alleen maar sprake was van “het gewone werk, en helaas juist niks bijzonders” – de excursieverslagen spreken wel degelijk van verrassingen en zelfs ook van vondsten van “Rode lijsters”. Bovendien werden tijdens heel wat excursies ook vondsten genoteerd die nieuw waren voor het betreffende gebied. Zo meldt bijvoorbeeld het verslag van de excursie naar het Almeerder- en Zilverstrand 15 nieuwe soorten. In het Asserbos zorgden de Valse satijnvezelkop (Inocybe paludinella) en de Rossige vezelkop (Inocybe bresadolae) voor aanvulling van de plaatselijke lijst. Tijdens de excursie in Dorst deed de vondst van de Kleinsporige knolvezelkop (Inocybe albomarginata) de harten sneller slaan, want deze paddenstoel was daar al vele jaren niet meer gesignaleerd. Ook voor vondsten buiten het excursiegebied zelf konden sommige excursieleiders warmlopen: het enthousiasme bij het zien van de in Groet en Bergen in Noord-Holland eigenlijk niet of nauwelijks voorkomende Populierleemhoed (Agrocybe cylindracea) spettert van het verslag. Al met al kan gezegd worden dat de excursies in 2006 weer een succes zijn geweest: met bijzondere vondsten tijdens aangename tochten door unieke Nederlandse natuurgebieden. 15 april: Robbenoordbos (Friedjof van den Bergh) Tijdens deze excursie met 16 deelnemers troffen wij het, met mooi rustig weer. Maar door de late inzet van de lente was de ontwikkeling in de natuur zeker 3 weken achterop geraakt: het bos was gortdroog. Dat wij nog 55 soorten vonden, meestal groeiend op dood hout, was vooral te danken aan de kennis en de speurzin van Mels Huisman, hij vond en determineerde o.a. veel leuke “micro-asco’s” waaronder Kwartetschorsschijfjes (Eutypella quaternata) en Esdoornuitbreekkommetjes (Pyrenopeziza petiolaris). Aan plaatjeszwammen vonden wij slechts 8 saprofieten, waaronder de speciale voorjaarsvorm van de Vroege franjehoed (Psathyrella spadiceogrisea f. vernalis). Mycorrhizasoorten lieten geheel verstek gaan. Als compensatie troffen wij wel de mooie roodkleurige Krulhaarkelkzwam (Sarcoscypha austriaca), enkele Kogelhoutskoolzwammen (Daldinia concentrica) alsmede de Berijpte schorszwam (Peniophora lycii) aan. Een slijmzwam met fraaie donker gekleurde bijna zwarte bolletjes op bruine steeltjes op een dood beukentakje kan niet onvermeld blijven, het betrof het Donkerbruin kelkpluisje (Metatrichia floriformis). 22 april: Almeerderstrand en Zilverstrand (Ger van Zanen en Atte van den Berg) De 10 deelnemers hadden een koude, winderige dag op deze “groene” stranden, die resp. aan de west- en oostzijde van de A6 gelegen zijn. In totaal werden er ca. 66 verschillende taxa gevonden, waaronder 15 nieuwe voor dit gebied. Hierdoor kwam het totaal vanaf 1975 155
Excursie2006.indd 155
12-6-2007 22:26:07
gevonden taxa uit op 525. Enkele bijzonderheden waren: Crepidotus calolepis, Grote vilt inktzwam (Coprinus domesticus), Breedsporig hangkommetje (Merismodes anomala), Meidoornrotkelkje (Monilinia johnsonii) en de Grote schotelkluifzwam (Helvella queletii). 29 april: Vallei van Meijendel (Lenie Bakker-Walter) Hoewel het wel wat geregend had, was het duingebied erg droog. Omdat het ook nog lang koud gebleven was, waren er weinig paddenstoelen. Dus wat doe je dan: van het prachtige duinlandschap genieten, naar plantjes kijken en natuurlijk dood hout oprapen. Dat leverde veel leuke vondsten op, zoals het Wit gaffelhaarbuisje (Henningsomyces candidus), het Spinragschijfje (Arachnopeziza aurata) en het Gladharig franjekelkje (Lasiobelonium nidulum) op oude stengels van Salomonszegel. Toch nog een mooie lijst met 64 soorten. 27 mei: Lauwersmeergebied (Tom van der Kooij) Onder gunstige weersomstandigheden werd vanuit het verzamelpunt in de haven van Lauwersoog door een twaalftal deelnemers begonnen aan de voorjaarsexcursie. Het Lauwers meergebied is een zeer gevarieerd gebied dat altijd wel iets oplevert. Naast open natte kruipwilgvegetaties zijn er drogere, zanderige delen, afwisselend beplant met naald- of loofbos. Het geheel heeft een wat parkachtige uitstraling, en is daardoor ook zeer overzichtelijk en afwisselend. Enkele enthousiaste deelnemers droomden al van meer dan 100 soorten. Zover heeft het niet mogen komen: de teller is uiteindelijk stil blijven staan bij een aantal van over de 80, wat voor een voorjaarsexcursie toch niet slecht te noemen is. Vele klassieke voorjaarszwammen konden worden bewonderd, al vielen vaak de aantallen per soort wat tegen. Door het late tijdstip in mei hadden de slakken hun deel al opgeëist. De Nonnenkapkluifzwammen (Helvella spadicea), toch wel een specialiteit van dit gebied, waren weer in volle glorie te bewonderen. De aantallen waren wel iets lager dan in andere jaren, maar het blijft een mooi gezicht, deze grote asco’s vaak zó op het kale witte zand (altijd bij populier of abeel). Ook de Bokaalbekerzwammen (H. acetabulum) waren met wat moeite nog te vinden. Bij de kruipwilgen stonden fraaie exemplaren uit de altijd lastige groep van de Gewone viltkop (Inocybe dulcamara). Na afloop van de excursie waren de bakjes weer rijkelijk gevuld met het nodige huiswerk. Al met al een boeiende tocht. 3 juni: Uiterwaarden Wageningen (Emiel Brouwer) Met tien man sterk, of beter gezegd vijf mannen en vijf vrouwen, werd met mooi weer een rondje gemaakt door de uiterwaarden van de Rijn ter hoogte van Wageningen. De eerste vermeldenswaardige vondst werd gedaan op een twijgje in een vochtige ruigte op een rivierdijk met populieren: de Draadvormige geweizwam (Xylaria filiformis). Even verderop werd onder een sleedoornhaag een mooie groep Sleedoornsatijnzwammen (Entoloma sepium) ontdekt. En bij het laatste huis hebben we ons samen met de eigenares afgevraagd of die zwarte klompen in een grote, oude es nu Ruige weerschijnzwammen (Inonotus hispidus) waren. Langs de Rijn was het feest geweest, getuige een serie brandplekken met bierdopjes. Nu was het feest voor het Spinragkuddeschijfje (Pyronema omphalodes). Het eigenlijke natuurgebied, met een enkel bosje en vooral struinnatuur, had op dat tijdstip alleen algemene paddenstoelen te bieden. Enkele duiken in de ruige vegetatie leverden toch wel een minuscuul ascomyceetje op dat nog niet op de standaardlijst prijkte: Clavidiscus caricis. Zonder twijfel zijn we ook vaak aan dergelijke mogelijke vondsten voorbijgelopen. In totaal werden 42 soorten gezien, 156
Excursie2006.indd 156
12-6-2007 22:26:07
waarvan de meest bijzondere dus buiten het reservaat. De algemene indruk van dit bezoek en enkele herfstbezoeken is dat de vele honderden hectaren ruige, nieuwe natuur in de uiterwaarden van Arnhem tot Rhenen nog slechts weinig bijzondere paddenstoelen herbergen. Stof tot nadenken. 17 juni: Kievitsveld en Vossebroek (Menno Boomsluiter) Het was een warme dag na een droge periode, maar desondanks waren er toch zo’n twaalf deelnemers. Het werd een aardige wandeling, met echter maar heel weinig paddenstoelen, en zeker geen bijzondere vondsten. In de ochtend werden in het Kievitsveld 25 soorten gevonden, waaronder het Rode wasbekertje (Orbilia alnea) en het Korrelzwammetje (Bulbillomyces farinosus) en ’s middags in het Vossenbroek 23 soorten, o.a. het Wilgenhoutvlieskelkje (Hymenoscyphus salicinus). 24 juni: Heidenhoekse vloed (Hermien Wassink) Droog was het. We wisten toen nog niet dat dit pas het begin van een lange, warme periode was. Op de parkeerplaats bij het terrein was ook TV Gelderland aanwezig, en voor we met zes personen op pad gingen, konden we genieten van middeleeuwse taferelen. Het weer was prima, dus een mooie wandeling zou het in ieder geval worden. Dit jonge natuurterrein leverde zelfs op de meest vochtige delen slechts enkele verse exemplaren op. Het grootste deel van de lijst bestond uit houtbewonende soorten. Toch nog twee mooie vondsten: Inocybe lacera var. helobia, een vrij zeldzame vorm van de Zandpadvezelkop, en in een droogstaand ven het Driekleurig ruitertje (Marasmiellus tricolor), een saprotroof op graswortels en -resten. Al met al een mooie dag met vlinders, planten, veel zon en 23 soorten paddenstoelen. Een gebied om bij wat gunstiger weersomstandigheden nog eens te bezoeken. 19 augustus: Rivierduingebied bij De Zandpadvezelkop (Inocybe lacera), hier de Swifterbant (Gerrit en Yvonne van Duuren) Omdat we van Arjan Stroo een uiterst riskante gewone vorm. excursiedatum – een duidelijke B-keus voor een A-provincie – hadden gekregen, wilden we in de aankondiging geen overdreven verwachtingen wekken. Bovendien is augustus vakantiemaand en viel er na de extreem droge julimaand ruim 3 keer zoveel regen als normaal in bijna 2½ maal zoveel uren. Waarschijnlijk had dat het aantal deelnemers beperkt, maar zoals altijd in Flevoland hadden de thuisblijvers ongelijk. Toch vertrokken van het busstation Dronten nog elf onverschrokken doorzetters op een nagenoeg droge dag met een heerlijke zomertemperatuur richting Swifterbant. Het Rivierduingebied is de voormalige delta van IJssel en Vecht tussen Swifterbant en Lelystad. Naast ons eerste bosje ligt een fameus opgravingsgebied van de Rijksuniversiteit Groningen, waar schitterende vondsten zijn gedaan uit de zgn. Swifterbantcultuur. Wij gingen echter op zoek naar Hertenzwammen. Daarvan vonden we ’s morgens tien soorten en ’s middags, in 157
Excursie2006.indd 157
12-6-2007 22:26:07
een ander bos, nog eens vier van de soorten die we die ochtend ook al gezien hadden. In beide bossen stond bijv. de Zwaardvishertenzwam (Pluteus insidiosus), een “Rode lijster”. Andere bijzonderheden van de ochtend: de Witte kaalkopmycena (Hemimycena crispata) en “Rode Lijsters” Gele zijdetruffel (Hymenogaster luteus) en Spitse spleetvezelkop (Inocybe flavella var. flavella). Totaal ’s morgens: 83 soorten. ’s Middags gingen we naar een ander rivierduinbos, waar we onder andere ca. 40 schitterende exemplaren vonden van de Bruingele stekelparasolzwam (Lepiota carinii). Die soort was nieuw voor Flevoland en had veel grotere vruchtlichamen dan in de literatuur beschreven staat. Tevens zagen we op nagenoeg dezelfde plek enkele stuks Vaalroze parasolzwammen (Lepiota subincarnata). De aanwezige fotografen verdrongen elkaar bijna en moesten nummertjes trekken. Behalve de vier hertenzwamsoorten vonden we nog het Teer kleefhoedje (Bolbitius pluteoides). Andere bijzonderheden: Viltig judasoor (Auricularia mesenterica), de Penseelfranjezwam (Thelephora penicillata) en de “Rode Lijster” Zadelkluifzwam (Helvella ephippium). Totaal ’s middags: 61 soorten. Voor de liefhebbers die er nooit genoeg van kunnen krijgen, hadden we nog een korte uitsmijter in petto. In het Swifterbos van SBB wisten we een groeiplaats met o.a. meer dan 10.000 vruchtlichamen van de Grauwe bossatijnzwam (Entoloma rhodopolium f. rhodopolium) samen met meer dan 100 stuks van de Zilveren ridderzwam (Tricholoma argyraceum var. argyraceum). Onnodig te zeggen dat de fotografen onder ons… Totaal van de uitsmijter: 8 soorten, dagtotaal: 112 verschillende soorten. 26 augustus: Landgoed Windesheim (Atte van den Berg) De excursie van 26 augustus naar het landgoed Windesheim was een groot succes, zowel qua aantal deelnemers (36) als qua aantal gevonden soorten (166). Niet alleen de liefhebbers van plaatjeszwammen, maar eveneens die van ‘korstjes’ kwamen ruimschoots aan hun trekken, wat bleek uit het grote aantal nadeterminaties. Enkele bijzonderheden (Rode-Lijstsoorten): Spoelvoetchampignon (Agaricus bohusii), Prachtamaniet (Amanita ceciliae), Kleinsporige vloksteelsatijnzwam (Entoloma dysthaloides), Witstelige zadelkluifzwam (Helvella latispora), Wijnrode vezelkop (Inocybe adaequata), Geurende vezelkop (I. bongardii), Gele Pelargoniumvezelkop (I. pelargonium), Bleekgele russula (Russula farinipes), Gerimpelde russula (R. olivacea), Geraniumrussula (R. pelargonia), Kleibosrussula (R. pseudointegra) en Zonnerussula (R. solaris). 2 september: Borg Verhildersum (Roel Douwes) Met een tiental deelnemers was deze excursie in het hoge noorden goed bezet. We bekeken lanen met o.a. eik, linde, beuk, populier en els rondom de borg. Na de regenrijke periode in augustus troffen we precies het goede moment voor de Groningse klei en kwamen dus nauwelijks vooruit, zoveel was er te zien. Soorten waren vaak in grote aantallen aanwezig, zodat je letterlijk over de paddenstoelen struikelde. Uiteindelijk hebben we 88 soorten op naam gebracht, waaronder bijv. maar liefst elf vezelkoppen: o.a. Geurende vezelkop (Inocybe bongardii var. bongardii), Wijnrode vezelkop (I. adaequata), Muffe vezelkop (I. cervicolor), Sterspoorvezelkop (I. asterospora) en Paarssteelspleetvezelkop (I. pusio). Andere opvallende mycorrhizasoorten waren Netstelige heksenboleet (Boletus luridus), Fijngegordelde melkzwam (Lactarius insulsus), Rode kleibosmelkzwam (L. ichoratus), Witte russula (Russula delica) en Geraniumrussula (R. pelargonia). Fotografen konden zich uitleven 158
Excursie2006.indd 158
12-6-2007 22:26:07
op de Reuzenchampignon (Agaricus augustus) en Pronkhertenzwam (Pluteus umbrosus). Onder de bomen troffen we een aantal groeiplekken aan van het Papegaaizwammetje (Hygrocybe psittacina), vergezeld van Sikkelkoraalzwam (Clavulinopsis corniculata) en Fraaie knotszwam (C. laeticolor). Een greep uit de overige bijzonderheden: Bosstaalsteeltje (Entoloma incarnatofuscescens), Grijs taaisteeltje (Mycenella margaritispora), Gespleten franjezwam (Thelephora anthocephala), Uiige aardappelbovist (Scleroderma cepa) en Zwarthaarwimperzwam (Scutellinia nigrohirtula). Kortom, een rijke excursie met veel bijzondere soorten. Conclusie: Verhildersum is mycologisch nog steeds een van de top-kleibossen in Groningen en de kwaliteit van het gebied lijkt sinds de excursies van de jaren ’90 niet wezenlijk achteruitgegaan te zijn. Een gebied om zuinig op te zijn! 9 september: Boekwijtveentje (Roeland Enzlin) Het aloud bekende terrein bij Gieten liet zich wederom van een goede kant zien. De 13 aanwezigen vonden er in totaal 170 taxa, waaronder diverse interessante, zeldzame en/of Rode-Lijstsoorten. De satijnzwammen, waar het gebied vooral ook om bekend is, lieten het deze keer afweten. Slechts vijf soorten konden genoteerd worden. Vrij in het begin, vlakbij waar de oude cementfabriek heeft gestaan, vonden we de eerste Porfieramanieten (Amanita porphyria) gevolgd door zes verschillende Kluifjeszwammen: de Roet- (Helvella atra), de Witte (H. crispa), de Zwarte (H. lacunosa), de Holsteel- (H. elastica), de Schotel- (H. macropus) en de Gladstelige schotelkluifzwam (H. villosa). Ook stonden daar Cantharellen (Cantharellus cibarius), Kleine trompetzwammen (Pseudocraterellus undulatus) en Zwarte truffelknotszwammen (Cordyceps ophioglossoides). Enkele deelnemers zijn vervolgens naar het NEM-proefvlak gegaan om daar te leren hoe een opname maken in zijn werk gaat. Daarbij werden drie verschillende Otidea’s gevonden: Gewoon varkensoor (O. onotica), en Zeemkleurig (O. alutacea) en Donker hazenoor (O. bufonia). Er werd koffie gedronken en gegeten bij het, midden in het terrein gelegen, zomerhuisje van twee van de deelnemers. Een hagedis kwam tussen de mensen liggen zonnen, tot groot plezier van Pieter, de jongste deelnemer en één van de bewoners van het zomerhuisje. Na de lunch liepen we door naar de diepe afgraving, nu een zwemplas. Daar werden vier verschillende Stekelzwammen genoteerd, namelijk de Gezoneerde (Hydnellum concrescens), de Fluwelige (H. spongiosipes), de Wollige (Phellodon confluens) en de Blauwvoetstekelzwam (Sarcodon scabrosus). Op het laatst, rechts in de berm van het pad, werd een zeer fraaie groep van de Spitsschubbige parasolzwam (Lepiota aspera) gevonden. Daar zijn veel foto’s gemaakt. Bij de nadeterminaties werden nog twee bijzondere asco’s vermeld, te weten het Bruinsporig sapbekertje (Phaeohelotium monticola) en het Rossig ballonbekertje (Sphaerosporella hinnulea). 16 september: Tankenberg (Wim Ligterink) Vanwege de droogte waren de verwachtingen niet erg hoog gespannen deze dag. Maar het bosachtige gebied van de Tankenberg, ten oosten van Oldenzaal, bleek heel wat verrassingen in petto te hebben voor de ca. 25 deelnemers aan deze excursie. Zoals de Potloodrussula (Russula rosea) en de Vorkplaatrussula (R. heterophylla). Ook de Oranje berkenboleet (Leccinum versipelle) en de Eikeboleet (Leccinum quercinum) werden gesignaleerd, evenals de Penseelfranjezwam (Thelephora penicillata), de Zemelige brandplekbekerzwam (Peziza echinospora) en het uiterst zeldzame Witzijdig vliesje (Athelia bombacina). De Tankenberg159
Excursie2006.indd 159
12-6-2007 22:26:07
excursie leverde niet alleen kwaliteit, maar ook kwantiteit, met een voor deze droge periode jaloers makend aantal van 110 aangetroffen soorten. Een zeer geslaagde excursie dus. 24 september: Oosterzand bij Uffelte (Eef Arnolds) In Meppel kwamen slechts drie deelnemers opdagen. Niet verwonderlijk omdat de wekenlange droogte de mycoflora weer ondergronds had gejaagd. Onze verwachtingen waren dan ook bescheiden. We zochten de vochtige randen op van het Brandeveen, een van de grootste vennen in Drenthe, fraai gelegen temidden van de uitgestrekte bossen van het Oosterzand. Maar ook daar waren paddenstoelen schaars. In de veenmoszone groeiden hier en daar het Vlokkig en het Kaal veenmosklokje (Galerina paludosa en G. tibiicystis). Na lang speuren vonden we op één plek bij jonge berken de Veenmosgordijnzwam (Cortinarius tubarius). Iets droger stond een andere kenmerkende veenpaddenstoel, de Witte berkenboleet (Leccinum niveum). In de naaldbossen rond het veen vonden we toch nog een paar vruchtlichamen van de Appelrussula (Russula paludosa) en Duivelsbroodrussula (R. drimeia), karakteristieke soorten voor schrale heidebebossingen en hier soms plaatselijk talrijk. Bij de wandeling terug door de heide lieten we ons bij een vliegden verrassen door een exemplaar van de Fijnschubbige boleet (Suillus variegatus), een soort die nog steeds sterk achteruit gaat. In totaal noteerden we 67 soorten, een magere oogst voor een excursie in wat gewoonlijk het hoogseizoen is. 30 september: Amelterbosch en Veenhuizen (Rob Crispijn) Na de kletsnatte augustusmaand was er in september in de noordelijke provincies slechts een paar millimeter neerslag gevallen. Maar liefhebbers lieten zich niet afschrikken, want de opkomst was behoorlijk hoog. Sommige deelnemers waren van ver gekomen naar het verzamelpunt in Assen. Om niemand teleur te stellen werd besloten om de begraafplaats in het Asserbos te bezoeken. Niet erg origineel, maar wel effectief, want het bezorgde de 15 deelnemers een aangename ochtend. Ondanks dat hier de laatste jaren al enkele inventarisaties hebben plaatsgevonden, werden er toch weer soorten gevonden die nieuw waren voor het gebied. Zoals de, zeker in Drenthe, zeldzame Rossige vezelkop (Inocybe bresadolae) en de Valse satijnvezelkop (I. paludinella). Laatstgenoemde zou je op een begraafplaats niet verwachten, omdat het een soort is die meestal bij els of wilg groeit op vochtige bodems van klei, leem of zand. Vochtig was het hier wel; daar zorgt de ondiep gelegen leemlaag wel voor. Dat droeg ook bij aan het aantal vondsten: 70 soorten – niet gek in zo’n kurkdroge periode! ’s Middags reden we naar Veenhuizen waar een aantal onderbelichte kilometerhokken rond het Esmeer werden bezocht. In deze arme zandgrondbossen had de droogte lelijk huis gehouden. Maar op vochtige heide vonden we op recent afgeschaafde plekken een karakteristieke soort als de Veenvlamhoed (Gymnopilus fulgens). Ook de Heidezwavelkop (Psilocybe ericaea) kwamen we op een paar plaatsen tegen. Tussen dophei stond een vrij forse, grijzige paddenstoel die in het veld onbenoemd bleef, maar thuisgekomen als de Veenmossatijnzwam (Entoloma elodes) werd gedetermineerd. Bij elkaar zijn in de vier bezochte Veenhuizense kilometerhokken ruim 60 soorten waargenomen. 7 oktober: Boswachterij Dorst (Jac Gelderblom) Er waren vijf deelnemers, waarvan er drie al jaren in Dorst inventariseren. In totaal werden er 156 soorten gevonden, waaronder bovendien bijzondere vondsten zaten. Zo werden op een 160
Excursie2006.indd 160
12-6-2007 22:26:07
stukje van een paar vierkante meter drie Aleuria-soorten aangetroffen: de Grote oranje bekerzwam (A. aurantiaca), de Kleinsporige oranje bekerzwam (A. cestrica) en de Olijke oranje bekerzwam (A. bicucullata), de laatste twee zeldzaam. Langs een opgehoogde berm stonden massaal het Vlokkig kaalkopje (Psilocybe flocculosa) en de Schijnwratsporige inktzwam (Coprinus verrucispermus). In open heischraal grasland groeide het Tweesporig staalsteeltje (Entoloma huismanii) en aan de rand bij wat elzen de Spoelsporige vaalhoed (Hebeloma fusisporum). Langs een bospad vonden we de Kleinsporige knolvezelkop (Inocybe albomarginata), die al vele jaren in Dorst niet meer waargenomen was. Het was een plezierige, interessante excursie met vele niet alledaagse soorten, die een grotere opkomst verdiende. 14 oktober: Vegelinbosschen (Frans Ozinga) Toen de groep zich op de parkeerplaats verzamelde voor de excursie, liep een enkeling meteen op de grote beuk af, waar een paar jaar geleden de Zijdeachtige beurszwam (Volvariella bombycina) werd waargenomen. Dit jaar liet hij zich echter niet zien. Wel 123 andere soorten, waarvan enkele voor het eerst in dit bos werden waargenomen. De twee satijnzwammen die werden gevonden, waren meteen ook speciaal: de Fraaie satijnzwam (Entoloma lepidissimum) en de Dwergsatijnzwam (Entoloma rhodocylix). Van de vier Hertenzwammen waren de Splijthoedhertenzwam (Pluteus ephebeus) en de Naaldhouthertenzwam (Pluteus pouzarianus) nieuw voor het bos. De beloofde Trechtercantharel (Cantharellus tubaeformis) stond er met zo’n dikke 300 exemplaren en liet zich uitgebreid fotograferen, evenals de Roodschubbige gordijnzwam (Cortinarius bolaris). Wat het afgelopen jaar vaker ter sprake kwam, en zo ook tijdens deze excursie, waren de opvallend grote vruchtlichamen die werden waargenomen. De Amethistzwam (Laccaria amethystina) was daar deze morgen een voorbeeld van. Leverde de excursie niet bijzonder veel spektakel op, gezellig was het zeker. 21 oktober: Bergen (Friedjof van den Bergh) Onder zeer fraai herfstweer genoot een twintigtal deelnemers van deze bijna traditionele excursie waarbij ca. 135 soorten werden genoteerd. Dat de mycologie zich in het volle leven bevindt, rijk aan veranderingen, bewijst bijv. de vondst van de Gewone berkenboleet (Leccinum scabrum). Onder deze naam prijkt hij op de excursielijst, maar volgens de tabel van Henk den Bakker in Coolia 43(4), 2000 moet deze vondst Bruingrijze berkenboleet (L. brunneogriseolum) worden genoemd. Let op… dit is in deze contreien de meest voorkomende berkenboleet! Als bij het determineren van de berkenboleten ook de meest recente publicatie van Geoffrey Kibby in de Field Mycologist 7(4), 2006, wordt betrokken, dan zou deze naam tevens een synoniem van de Groenwitte berkenboleet (L. cyanobasileucum) zijn. Volop in beweging dus, in lijn met de opmerking van Henk den Bakker dat er nog veel werk moet worden gedaan voordat de taxonomische vraagtekens zullen zijn opgelost. Wij vonden behalve leuke Oorlepelzwammetjes (Auriscalpium vulgare) ook fraaie groepen Zwartvoetkrulzomen (Paxillus atrotomentosus) die nu mede vanwege zijn donkerbruine harige steelbekleding is ondergebracht in het geslacht Tapinella. De grote nesten vol met Okergele vezeltruffels (Rhizopogon luteolus) waren niet te missen, evenals de grote groepen aardsterren, zoals Gekraagde aardster (Geastrum triplex) en Gewimperde aardster (G. fimbriatum). Ook vielen de vele Poederzwamgasten (Asterophora lycoperdoides) op oude Grofplaatrussula’s (Russula nigricans) op. Wij werden vervolgens op russula-problemen getracteerd, met name wat betreft de verschijningsvormen waarin de Roze berkenrussula 161
Excursie2006.indd 161
12-6-2007 22:26:07
(R. betularum) en zijn naaste verwanten zich voordoen. In een vrij vochtig berken/eikenperceel stonden enkele tientallen van deze paddenstoelen, met vele zacht roze tinten. Stof voor langdurige discussies. Een bijzondere vondst even buiten het excursiegebied kan niet onvermeld blijven. Zowel Marcel Groenendaal als ik, samen met Martijn Oud en Jan Vrouwe, vonden onafhankelijk van elkaar in een wegberm aan de voet van een levende populier grote bundels van de Populierleemhoed (Agrocybe cylindracea) in Groet en Bergen. Je zou je haast in Zeeland wanen waar deze soort wel vaker is gevonden. In Noord-Holland boven het Noordzeekanaal kan ik mij geen vindplaats herinneren. 21 oktober: Landgoed Den Treek (Jaap Wisman) De groep van ca. acht man vond in totaal ruim 90 soorten verdeeld over twee kilometerhokken. De excursieleider had een plek gevonden waar ondanks de vrij ongunstige periode nog 55 soorten werden genoteerd. Deze eikenlaan met fietspad, aan een zijde begrensd door naald- en loofbos en een vrij diepe (nu droge) sloot, ligt in kilometerhok (155; 458). Gewone verschijningen in zo’n biotoop als de Witte Kluifzwam (Helvella crispa), Kleine bruine bekerzwam (Humaria hemisphaerica), Geelbruine spleetvezelkop (Inocybe sindonia) en de Amethistzwam (Laccaria amethystina) werden al snel genoteerd. De Greppelmelkzwam (Lactarius lacunarum) stond zoals gebruikelijk in de slootwand en in de berm werd familie gevonden: o.a. het Schaapje (L. vellereus), de Donzige melkzwam (L. pubescens) en de Kokosmelkzwam (L. glyciosmus). Niet helemaal onverwacht vonden we de Wollige stekelzwam (Phellodon confluens) en de Gezoneerde stekelzwam (Hydnellum concrescens). Wel verrassend was de vondst van de Bleekhoedviltkop (Inocybe leucoblema). Zes Russulasoorten waren present waaronder de Verblekende russula (R. exalbicans). Bij beuk vonden we Beukenridderzwam (Tricholoma ustale). Natuurlijk was ook de Roodsteelfluweelboleet (Boletus chrysenteron ss. lat.) present, maar aan dat ss. lat. gaan we met de nieuwe determinatiesleutel uit de eerste Coolia van dit jaar wat doen. U ook? Een vijftigtal soorten werd genoteerd in kilometerhok (154; 456), met een laan en gemengd bos ten noordoosten van de veenplas. Paard met ruiter kwamen we tegen en even later de Paardenmestvlekplaat (Paneolus campanulatus) en ook de Dooiergele mestzwam (Bolbitius vitellinus) was present. In een sparrenbos waren de Kastanjeboleet (Boletus (Xerocomus) badius), de Levermelkzwam (Lactarius hepaticus) en de Rossige melkzwam (L. rufus) algemeen. Ook de Dennensatijnzwam (Entoloma cetratum) is nog vermeldenswaard. 28 oktober: Leusderheide (Emma van den Dool) De knaller vond plaats aan het begin van de excursie: 19 exemplaren van de Slijmige spijkerzwam (Gomphidius glutinosus; zie foto). Deze vondst werd niet meer overtroffen, maar toch zijn er in totaal zo’n 125 soorten (inclusief de nadeterminaties) waargenomen in het prachtige heide- en boslandschap van de Leusderheide. Enkele andere genoteerde Rode-Lijstsoorten: de Heideknotszwam (Clavaria argillacea), de Violetsteelgordijnzwam (Cortinarius evernius), de Bosbrandvlamhoed (Gymnopilus odini), de Oranje berkenboleet (Leccinum versipelle), de Geelvoetfranjehoed 162
Excursie2006.indd 162
12-6-2007 22:26:08
(Psathyrella cotonea) en de Okerkleurige vezeltruffel (Rhizopogon luteolus). 28 oktober: Duin- en Kruidberg (Niko Buiten) Ongeveer 30 personen bezochten het fraaie duingebied Duin- en Kruidberg in SantpoortNoord en beleefden er een geweldige dag. In beukenbos, duineikenbos en duingrasland werden ruim 220 soorten aangetroffen, waaronder zeldzaamheden zoals het Beukenkorrelkopje (Phleogena faginea) op een Paardenkastanje en het Ruig pelsbekertje (Trichophaea boudieri) op mest. Aan het slot van de excursie werd een nog onbekend met verruiging bedreigd wasplatengraslandje ontdekt. Tot onze blijdschap en verrassing vonden we daarop verscheidene aardtongen, wasplaten en staalsteeltjes. De ontdekking is gemeld aan terreinbeheerder Natuurmonumenten, met wie het wasplatengraslandje komend najaar opnieuw bezocht zal worden. Van heinde en verre waren er mensen naar Duin- en Kruidberg gekomen. Behalve de vertrouwde gezichten uit eigen kring waren er via de website Waarnemingen.nl ook enige beginners en jongeren naar de excursie gekomen. Vanwege de hoge opkomst en de drukte die dat met zich meebracht, lukte het niet goed hen tijdens de excursie de nodige aandacht te geven. Daarom is na afloop van de excursie met enkelen van hen contact opgenomen om ervaringen uit te wisselen. 11 november: Koepelduinen (Chiel Noordeloos, verslag Lutgarde Roelandt) Hoewel in november de dagtemperatuur vrijwel continu te hoog lag, maakte de stevige wind het toch wat kil in de duinen. Met een aantal mensen zijn we op zoek gegaan naar de typische duinpaddenstoelen en dat is weer aardig gelukt. We vonden zowel het Zandtulpje (Peziza ammophila) als het Zandputje (Geopora arenicola). Ook een vaste gast in duin is het Gesteeld mosoortje (Arrhenia spathulata); geen grote aantallen deze keer, maar slechts een enkele. Onder de wasplaten waren de Duinwasplaat (Hygrocybe conicoides) en de Zwartwordende wasplaat (H. conica var. chloroides) de meest bijzondere. Direct in het veld vonden we ook de drie soorten Stuifballen en wel de Gesteelde stuifbal (Tulostoma brumale), de Ruwstelige stuifbal (T. fimbriatum) en de Donkerstelige stuifbal (T. melanocyclum). Verder vonden we de Duinparasolzwam (Lepiota alba), die met de Duindoornvuurzwam (Phellinus hippophaecola) zo goed als altijd op onze waarnemingenlijst staat. De vondsten van de Purperen champignonparasol (Leucoagaricus purpureolilacinus) en de Knolchampignonparasol (L. wichanskyi) zijn geen alledaagse en zeker het vermelden waard. Verder vond Chiel Noordeloos nog een donkere vorm van de Bruine satijnzwam, Entoloma sericeum var. cinereo-opacum. Naast al deze bijzonderheden vonden we nog genoeg andere soorten (al was het niet in grote hoeveelheden) en kwamen uit op 78 taxa. Gezegd kan worden dat we een goede excursie hebben gehad. 18 november: Texel-excursie (Marcel Groenendaal) Maar liefst 23 personen kwamen van heinde en verre voor deze laatste excursie van het jaar: naar Texel. Alleen open graslanden werden bezocht, als eerste Ceres. Er stonden grote hoeveelheden Sneeuwzwammetjes (Hygrocybe virginea), Zwartwordende wasplaten (H. conica) en Papegaaizwammetjes (H. psittacina), met daartussen enkele bijzonderheden als Stinkwasplaat (Camarophyllopsis foetens), Zwartgespikkelde wasplaat (C. atropuncta) en Donkere barsthoed (Dermoloma josserandii var. phaeopodium). Na een korte pauze gingen 163
Excursie2006.indd 163
12-6-2007 22:26:08
we naar een stuk oude waddijk bij Zandkes, die vooral opviel door de vele grote Gewone weidewasplaten (Hygrocybe pratensis; zie foto hieronder). Verder waren er Gele (H. chlorophana), Oranje (H. flavescens) en Grauwe wasplaat (H. unguinosa), Zonnegloedknotszwam (Clavaria incarnata) en Grasvlamhoed (Gymnopilus flavus). Voor de Hoornderwegberm was het eigenlijk nog te vroeg, met nog maar weinig Granaatbloemwasplaten (H. punicea). Tenslotte voor de volhouders nog een stukje beweid duingrasland bij paal 12, met o.a. de Grote speldenprikzwam (Poronia punctata) en de Vlokkige mestfranjehoed (Psathyrella hirta). In totaal noteerden we 82 soorten, waaronder 15 wasplaten. Een geslaagde tocht.
Bericht van de penningmeester De bijlage in Coolia 50, no.2 betreffende de herinnering contributie-inning 2007 heeft bij een aantal leden tot verwarring geleid. Deze herinnering was bijgevoegd bij iedere Coolia. Dit kon niet anders aangezien de verzending van Coolia per 2007 uitbesteed is en er niet meer een aparte mededeling per lid bijgevoegd kon worden. Dit was niet vermeld in de bijlage en vandaar de verwarring. Mijn welgemeende excuses voor de leden die op het verkeerde been zijn gezet. Voor dubbel ingestuurde machtigingsformulieren heeft dat verder geen consequentie; uiteraard wordt maar één maal per jaar de verschuldigde contributie afgeschreven. Bij dubbel betaalde contributie is het teveel betaalde bedrag teruggestort. De leden die nog niet aan hun contributieverplichting voldaan hebben, krijgen apart een herinnering (via e-mail of per post). We brengen u dan wel 5 euro aan kosten in rekening. Het aantal leden, dat nog niet betaald heeft, vind ik erg hoog (ca. 150). Mogelijk realiseren deze leden zich niet dat dit voor de penningmeester veel onnodig extra werk oplevert. Wim van der Sluis, penningmeester NMV 164
Excursie2006.indd 164
12-6-2007 22:26:09
COLUMN
N
LA CHOUFFE
door Rob Chrispijn
a afloop van de laatste Floradag had ik erge dorst. Geen probleem, want er is altijd wel een stel mensen bereid om de lange wandeling te maken naar de binnenstad van Leiden en de daar gelegen café’s. Zo ook deze keer. Maar toen ik me aansloot bij het groepje bleek ik me opeens te bevinden in de Cortinarius-werkgroep in oprichting. De vraag was of ik daar aan mee wilde doen. Om daar niet meteen antwoord op te hoeven geven, stelde ik voor om bij de bestudering van het geslacht Cortinarius alle saaie Telemonia’s er buiten te houden. Op dezelfde manier waarop Hans Dorrestijn de bladzij met piepers uit zijn vogelgids heeft gescheurd om zich zo te verlossen van een bron van frustratie. Nadat we in het café een aantal tafels aan elkaar hadden geschoven en iets hadden besteld, werd het toch menens. Een van de voorstellen was om onder de werkgroepleden een lijstje te verspreiden met algemeen voorkomende gordijnzwamsoorten waarop iedereen dan kon aankruisen welke soort hij of zij altijd ondubbelzinnig kon herkennen. Dat leek mij meer een psychologische test dan een onderzoek naar herkenbaarheid. Maar dat zag ik verkeerd. Het ging in dit geval om het bepalen van de sociaal afgedwongen consensus, het mechanisme achter alle benoemingen van fenomenen in de wereld om ons heen. Ik hou meer van een filosofische gedachtenwisseling dan van gordijnzwammen, dus ik begon deze vergadering steeds leuker te vinden. Vooral toen ik een paar flinke slokken had genomen van m’n La Chouffe, een bier dat me door een kenner was aangeraden. Het resultaat was verbluffend. Er doorstroomde mij een groot geluksgevoel, dat zelfs bestand was tegen de inmiddels losgebarsten discussie over de eindeloze rij probleemgevallen van de saaie, bruine en vrijwel identiek ogende gordijnzwammen binnen de Telemoniagroep. Het café en het hele gezelschap veranderde in een grappige droomscène waarbij de term ‘sociaal afgedwongen consensus’ zo’n beetje het leukste was dat ik in jaren had gehoord. Het leek op het effect van hash, maar deze La Chouffe werkte veel sneller, waarschijnlijk omdat ik die middag nauwelijks had gegeten. Enthousiast stortte ik me in de discussie. Mycologen zijn over het algemeen vriendelijke mensen. Ze merkten wel dat ik even niet gehinderd werd door overwegingen van meer rationele aard, maar ondergingen het met een glimlach. Onder aanvoering van Nico en Thom kreeg de werkgroep toch gestalte middels besluiten als dat bij enkele NMV excursies alle soorten gordijnzwammen verzameld zouden worden. Na afloop zouden de aanwezige werkgroepleden zich dan buigen over de collecties om te zien of iedereen dezelfde naam er aan zou geven. Goed idee! Maar verder ging mijn inbreng niet, omdat ik enige moeite had om mezelf voor te blijven houden dat dit geen droom was maar iets dat gewoonlijk doorgaat voor de werkelijkheid. Over sociaal afgedwongen consensus gesproken! Gelukkig was het terug naar de auto nog een heel eind lopen, zodat de mist in mijn hoofd alle tijd had om op te trekken. Maar of ik nou echt lid ben van de Cortinariuswerkgroep? Ik zou het werkelijk niet weten. Mocht dat wel het geval zijn dan zou ik in de statuten willen laten opnemen dat voortaan elke bijeenkomst opgevrolijkt wordt met een La Chouffe!
165
Column.indd 165
11-6-2007 22:49:24
WERKGROEP PADDENSTOELENKARTERING NEDERLAND JAARVERSLAG 2006
2
006 is weer geen rustig jaar geweest voor de paddenstoelenkartering. Naast het verwerken van de waarnemingen en registreren van nieuwe waarnemers (27) is er begonnen aan een grote inhaalslag bij het registreren van nieuwe soorten voor de standaardlijst, waarvoor in eerste instantie Bernhard de Vries en Eef Arnolds een honderdtal formulieren hebben nagelopen op correctheid en volledigheid. Dat laatste liet helaas nogal eens te wensen over. Inmiddels is nog een veel groter aantal formulieren binnengekomen, nu van het nieuwe type en ingevuld volgens het nieuwe protocol (zie hieronder), dat hopelijk iets sneller verwerkt kan worden. Naar verwachting zal begin 2007 een nieuwe aanvulling op de soortenlijst kunnen worden uitgebracht (de laatste dateert van oktober 2003). Uiteraard zijn er ook weer veel gegevens aan het bestand toegevoegd: iets meer dan 100.000. Daarvan is 30% afkomstig uit het meetnet. Alle NEM-gegevens t/m 2004 zijn geschikt gemaakt voor het karteringsbestand en nu dus ook in dit verband beschikbaar voor verspreidings- en trendanalyse. Het totale aantal toegankelijke gegevens bedraagt nu 1,45 miljoen. Er zijn weer veel (ca. 50) aanvragen voor gegevens gehonoreerd, vooral van binnen maar ook van buiten de vereniging. Omdat de aard van de vragen zeer uiteenloopt, van het opzoeken van de waarnemingen van een interessante soort tot ingewikkelde selecties, analyses en verspreidingskaartjes t.b.v. lezingen en artikelen, is dit zeer arbeidsintensief. Al het bestandswerk wordt door Ad van den Berg verricht en is inmiddels zo veelomvattend dat sommige zaken wat in de knel komen. Zo heeft zijn werk aan een nieuwe Spotversie (samen met Peter Frigge) helaas nog niet geleid tot het uitbrengen daarvan, mede omdat de meest recente veranderingen vrij ingrijpend zijn. Er is ook veel tijd gaan zitten in de voorbereidingen voor de Nationale Database Flora en Fauna (“EcoGrid”), die in 2007 voor iedereen toegankelijk zal moeten worden. Op 3 april vergaderde het WPN-kernteam, bestaande uit Ad van den Berg, Aldert Gutter, Eef Arnolds, Bernhard de Vries, Lies Jansen en Mirjam Veerkamp te huize Veerkamp & Van den Berg in Werkhoven. Er werd een aantal actiepunten en werkafspraken vastgesteld. Zo is er een nieuw protocol ‘Nieuwe soorten’ opgesteld, wat inmiddels in Coolia is gepubliceerd. Ook op de WPN-site is dit protocol na te lezen en bovendien kan een verbeterd nieuwe-soorten-formulier daar worden gedownload. De meeste formulieren worden sindsdien via e-mail ontvangen. Het is nog niet gelukt een oplossing voor het papieren archief te vinden. Het zou het mooist zijn als alles werd gescand, maar de tot nu toe onderzochte oplossingen zijn te duur of kwalitatief niet voldoende. In het derde Coolia-nummer van 2006 verschenen in het kader van de paddenstoelenkartering artikelen van Eef Arnolds & Roeland Enzlin (over de volledigheid en representativiteit van de paddenstoelenkartering in Drenthe) en Mirjam Veerkamp & Aldert Gutter (over de stuifzandeninventarisaties). Ook verscheen in deze Coolia het jaarverslag over 2005. Het schrijven van een overzicht van de excursies in 2005 werd gedelegeerd naar Arjan Stroo, maar Arjan kwam er niet aan toe en Coolia zat zo vol dat plaatsing van dit artikel werd uitgesteld. Van dit uitstel is om praktische redenen afstel gekomen: in deze Coolia vind u het overzicht van de excursies van 2006. 166
WPN2006.indd 166
12-6-2007 22:28:48
Op zaterdag 14 oktober vond de eerste landelijke karteringsdag plaats. Deze dag werd georganiseerd in Zeist. Er kwamen 19 deelnemers, allen nieuwe karteerders. Er werd een excursie gehouden in een nabij gelegen park om knelpunten bij het invullen van karteringsformulieren te ervaren en er werden drie inleidingen verzorgd door Eef Arnolds (over de kartering in het algemeen, over de werkwijze en hoe je een karteringsformulier moet invullen), Ad van den Berg (over Spot, waarbij om te oefenen gegevens van de excursie werden ingevoerd) en Aldert Gutter (over de zin van karteren en het zinvol gebruik van de WPN-site, waarop o.a. ook een interactieve versie van de karteerdershandleiding te vinden is). De dag was zowel inhoudelijk als qua sfeer een succes. Tijdens de karteringsdag werd voor het eerst duidelijk dat er mensen zijn die waarnemingen van paddenstoelen invoeren op waarnemingensites, zoals Waarnemingen.nl en Soortenbank.nl en er daarbij van uitgaan dat de via deze sites “doorgegeven” waarnemingen ook automatisch bij de PGO’s terechtkomen, zodat apart opgeven van waarnemingen via formulieren of Spot niet meer nodig zou zijn. Dat is een misverstand dat zelfs hardnekkige vormen heeft aangenomen. Ten eerste komen via dit soort sites “doorgegeven” waarnemingen helemaal niet bij de paddenstoelenkartering terecht en ten tweede is er, behoudens het zo nu en dan vrijwillig optreden van enkele van onze leden als ‘moderator’, geen enkele validatie, zodat het gebruik van dergelijke gegevens het NMV-bestand alleen maar zou vertroebelen, waardoor de wetenschappelijke waarde af- in plaats van toeneemt. Het doorgeven van waarnemingen op een andere manier dan door onze eigen karteringsformulieren of via Spot moet ernstig worden ontraden. Het wachten is op “EcoGrid”, want daarmee wordt online doorgeven van waarnemingen ten behoeve van de PGO’s voor het eerst werkelijk mogelijk. De WPN-site (www.paddestoelenkartering.nl) blijft altijd om onderhoud vragen. Bovendien kwamen er vernieuwingen, zoals de interactieve karteerdershandleiding en een volledig overzicht van alle oecocodes. Sinds 19 mei kan men bovendien de volledige namenlijst raadplegen, gesorteerd op code, Nederlandse naam of wetenschappelijke naam. Er zaten aanvankelijk wel fouten in, maar die zijn er inmiddels uitgehaald. Op dit moment draait dit deel van de site nog op een server van Peter Klok. Een andere, overigens minder inhoudelijke, aanvulling op de site is de in juli gerealiseerde sitemap. Dit maakt zoeken op de WPNsite een stuk sneller. Ook is gekozen voor een andere ‘tracker’ die de bezoekersaantallen iets realistischer bijhoudt dan de vorige. De laatste zeven maanden van 2006 werd de site met 5418 enkelvoudige bezoekjes vereerd. Dus exclusief reloads. Over heel 2006 werden ruim 6500 bezoekjes geregistreerd (inclusief reloads). Daaruit kan worden afgeleid dat het aantal bezoekers in 2006 flink is toegenomen. De herfstperiodes (september t/m november) in de twee jaren zijn goed vergelijkbaar: in 2006 waren er (inclusief reloads) zo’n 4500 bezoekjes tegen ongeveer 3000 in 2005. Dat is een bezoekerstoename van 50%. Aldert Gutter, Enkhuizen Ad van den Berg, Capelle a/d IJssel
PGO: Particuliere Gegevensbeherende Organisatie, zoals de NMV, Vlinderstich ting, enz. 167
WPN2006.indd 167
12-6-2007 22:28:48
Project ‘Soort van de maand’ de Kostgangerboleet Mirjam Veerkamp Pelikaanweg 54, 3985 RZ Werkhoven
D
e meeste gegevens over de natuur worden in Nederland door vrijwilligers verzameld. Deze gegevens hebben een belangrijke functie bij de bescherming van de natuur, mits ze bekend zijn bij de instanties die deze gegevens beheren en bewerken. Om meer mensen enthousiast te maken voor het verzamelen en doorgeven van waarnemingen over planten en dieren hebben de PGO’s (Particuliere Gegevensbeherende Organisaties), verenigd binnen de VOFF (Vereniging Onderzoek Flora en Fauna), het project ‘soort van de maand – op stap en tellen in de natuur’ opgezet. Het is een laagdrempelig project waarbij gegevens worden verzameld van een beperkte groep soorten behorend tot verschillende groepen organismen. In 2007 staat iedere maand een andere soort in de schijnwerpers. Door een intensieve campagne met behulp van verwante organisaties, landelijke en regionale pers worden er zoveel mogelijk mensen van dit project op de hoogte gebracht. Er is ook een poster in de vorm van een kalender uitgegeven, waarin van alle gekozen soorten kleurenfoto’s zijn opgenomen. Voor de maand oktober staat de Kostgangerboleet (Boletus parasiticus) centraal. De NMV heeft deze soort gekozen omdat hij onmiskenbaar en wijd verbreid is. Bovendien staat de soort als kwetsbaar op de Rode Lijst en is hij opgenomen in het paddenstoelenmeetnet. In de meetpunten vertoont de soort in de periode 1999–2005 een significante achteruitgang. Het is de bedoeling dat er dit jaar zoveel mogelijk vondsten van de Kostgangerboleet worden doorgegeven. Het opgeven van de waarnemingen gaat heel eenvoudig via internet (www.telmee.nl). De waarnemingen kunnen natuurlijk het hele jaar gemeld worden en niet alleen in de maand van deze soort. Per datum en groeiplaats vragen we naar het aantal vruchtlichamen van de Kostgangerboleet. De groeiplaats kan gemakkelijk op een kaart aangeklikt worden. Voor de echte liefhebbers hebben we er een paar extra vragen aan toegevoegd (facultatief): Hoe groot is de plek waar de Kostgangerboleet voorkomt? Hoeveel vruchtlichamen van de Gele aardappelbovist (Scleroderma citrinum), de gastheer, komen daar voor? Wat is het maximum aantal Kostgangerboleten op één Gele aardappelbovist? We hopen op veel waarnemingen, uiteraard ook van NMV-leden en tellers van het meetnet. Tellingen in de meetpunten hoeven niet nogmaals op bovengenoemde website te worden opgegeven. De meldingen van de Kostgangerboleet op www.telmee.nl worden automatisch aan het karteringsbestand toegevoegd en hoeven dus niet nog een keer apart voor de kartering te worden opgegeven. In 2008 zullen we in Coolia aandacht aan de resultaten van dit project besteden, waarbij tevens de lotgevallen van de Kostgangerboleet in het meetnet aan de orde zullen komen.
168
WPN2006.indd 168
12-6-2007 22:28:48
BESTUUR VAN DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING L.M. Jalink, voorzitter, Jan Vermeerlaan 33, 2343 CT Oegstgeest, tel. 071-5156768 J.N.J. Gelderblom, secretaris, Guido Gezellelaan 102, 4873 GG Etten-Leur, tel. 076-5016130. Secretariaatsadres (voorlopig): Centraalbureau voor Schimmelcultures, postbus 85167, 3508 AD Utrecht, tel. (receptie): 030-2122600, e-mail:
[email protected] Dr. W.G. van der Sluis, penningmeester, Beatrixstraat 28, 4101 HK Culemborg, tel. 0345-513348, gironummer 90902, e-mail:
[email protected] M.W. Boomsluiter, publiciteitscoördinator, T. van Lohuizenstraat 34, 8172 XL Vaassen, tel. 0578574108, e-mail:
[email protected] S.B.R. Helleman, werkweekcoördinator, Sweelinck 78, 5831 KT Boxmeer, tel. 0485-577213 Dr. J.A. Stalpers, vertegenwoordiger Wetenschappelijke Commissie, Torenlaan 43, 3742 CR Baarn, tel. 035-5417475 A. Stroo, excursiecoördinator, Haarlemmerstraat 73H, 2312 DL Leiden, tel. 071-5135472, e-mail:
[email protected]
LEDENADMINISTRATIE Mw. M.J. Dam, Hooischelf 13, 6581 SL Malden, tel. 024-3582421,
[email protected]
REDACTIE COOLIA Postadres: redactie Coolia, t.a.v. M.M. Nauta, NHN, Postbus 9514, 2300 RA Leiden E-mail adres:
[email protected]
Eindredactie N.J. Dam, Hooischelf 13, 6581 SL Malden, tel. 024-3582421 Mw. Y. Dijkman, G. van Dinterstraat 13, 5246 EJ Rosmalen, tel. 073-6420472 Mw. M.M. Nauta, Jan Vermeerlaan 33, 2343 CT Oegstgeest, tel. 071-5156768 M.N. van der Molen, Wagenaarstraat 370, 1093 CX Amsterdam, tel. 020-6943541
Buitenredactie R. Chrispijn, Jodenweg 1, 8385 GP Vledderveen, tel. 0521-381934 M.M. Groenendaal, de Ruyterstraat 91, 1792 AM Oudeschild, tel. 0222-322321 M.J.H. Kortselius, Morsebellaan 88, 2343 BN Oegstgeest, tel. 071-5172966 S. Lomas, Akkerhoornbloem 7, 2317 KP Leiden, tel. 071-5211972 M.E. Noordeloos, Solingenstraat 12, 2804 XT Gouda, tel. 0182-538684
OPROEP AAN AUTEURS Kopij is van harte welkom, en dient te worden gezonden naar het redactie-adres. Wilt u de redactie van Coolia wat werk uit handen nemen, neem dan vooraf contact op met de redactie over uw plannen. De redactie behoudt zich het recht voor teksten aan te passen of in te korten. Als de kopij digitaal wordt aangeleverd, dan het liefst met zo weinig mogelijk opmaak. Tabellen dienen aangeleverd te worden door de kolommen te scheiden met behulp van één ‘tab’ en niet met spaties. Indien u uw bijdrage per e-mail wilt verzenden: graag de bestandsnaam van uw bijdrage beginnen met ‘Coolia-...’. Tekeningen, grafieken en zwart-wit platen ontvangen wij het liefst als origineel. Indien u ze toch zelf wilt scannen: tekeningen op 1200 dpi, zwart-wit platen op 300 dpi op origineel formaat van Coolia. Opsturen kan per e-mail, op flop of op CD-Rom.
COPYRIGHT Het copyright voor tekst en illustraties van de artikelen berust bij de Nederlandse Mycologische Vereniging. Auteurs behouden te allen tijde het recht om onderdelen van de tekst en de illustraties voor andere doeleinden te gebruiken. Voor overname van hele artikelen is toestemming van de redactie vereist.
kaft_achter.indd 1
10-6-2007 13:53:39