Marko Bos & Bart van Riel
Verder investeren in de EMU Onder druk van de crisis van de financiële markten zijn de afgelopen jaren maatregelen genomen voor versterking van de EMU, maatregelen waartoe de lidstaten eerder niet bereid waren. Het Europees Stabiliteitsmechanisme is operationeel en het bestuur van de EMU is verstevigd en verbreed. In diverse probleemlanden wordt vaart gemaakt met hervormingen en de Bankenunie wordt in de steigers gezet. Er is dus goed geïnvesteerd in de EMU, maar het doordenken en doorvoeren van structurele oplossingen blijven nodig.
D
e Duitse Minister van Financiën, Wolfgang Schäuble, constateerde onlangs dat de paniek op de financiële markten rond de euro verdwenen is. De euro is stabiel, de risicopremies op de rente zijn gedaald en het besmettingsgevaar is geweken. De markten lijken vertrouwen te hebben in het vangnet van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) en de belofte van de president van de Europese Centrale Bank, Marit Draghi, om lidstaten in moeilijkheden die zich aan de voorwaarden houden, ongelimiteerd te steunen. Met deze maatregel en de eerdere driejaarlijkse leningen ter waarde van 1.000 miljard euro aan de Europese banken, heeft de ECB in feite tijd gekocht voor politici om structurele maatregelen te nemen teneinde de eurocrisis op te lossen. Die tijd is ook benut om belangrijke voortgang te boeken. Het ESM is operationeel en het bestuur van de EMU is in relatief korte tijd verstevigd en verbreed. In diverse probleemlanden wordt vaart gemaakt met hervormingen. Aan een belangrijk element – de bankenunie – wordt echter nog gewerkt. Dat is ook begrijpelijk, omdat de lidstaten hiervoor pas in 2012 het licht op groen hebben gezet en de uitwerking ervan complex is. Maar de daadwerkelijke uitvoering van de bankenunie blijft urgent.
Marko Bos is directeur Economische Zaken bij de Sociaal-Economische Raad (SER); Bart van Riel is senior beleidsmedewerker bij dezelfde directie.
36
Of het nu voorzichtige economische herstel door zal zetten, hangt mede af van de voortgang die gemaakt wordt met de bankenunie en het opschonen van de bankbalansen als voorwaarde daarvoor en onderdeel daarvan. De economische crisis heeft geleid tot zeer hoge niveaus van de publieke en private schuld en werkloosheid. De
Europese economieën zijn hierdoor nog kwetsbaar. Structurele hervormingen blijven hard nodig; zeker ook gezien de vergrijzing die de economische groei onder druk zet en tot een opwaartse druk in de overheidsuitgaven leidt Onderstaande tabellen schetsen de stand van zaken met betrekking tot het beleid en de economische resultaten in de EMU. Economische situatie in de EMU Onderdeel Stand van zaken Financiële stabiliteit Risicopremies gedaald, besmettingsgevaar geweken Schuldquote en tekorten. Stabilisatie op hoog niveau, Private schulden daardoor kwetsbaar Groei Eerste teken van groei, maar fragiel Werkloosheid Hoog, loopt achter bij groeiherstel Beleid en instituties in de EMU Onderdeel
Stand van zaken
Governance EMU
Operationeel
EMS
Operationeel
Bankenunie
In wording
Interne markt
Verdere voortgang bij (digitale) diensten en netwerken mogelijk en gewenst
Hervormingen in de lidsta- Voortgang in de programten malanden; vooral Frankrijk loopt achter In dit artikel richten we ons op de structurele oplossingen, toegespitst op de bankenunie. Wij bespreken de voortgang daarin, de hordes die nog moeten worden genomen en de consistentie van
Februari 2014 Jaargang 68 nr. 2
de keuzen, mede in het licht van subsidiariteit en democratische legitimatie. Wij gaan daarbij uit van de continuïteit van de EMU, in overeenstemming met het volgende zinnetje in het Duitse coalitieakkoord: “Deutschland steht zur gemeinsamen Währung.”1 Wanneer René Cuperus de toekomst van het Europese project reduceert tot een keuze tussen een ‘Duits Europa’ en een ‘Brits Europa’,2 dan kiezen wij voor een ‘Duits Europa’ – ook al is de Duitse inzet voor de EMU op onderdelen discutabel – omdat het alternatief evident in strijd is met het voortbestaan van de EMU. Dat neemt overigens de uitdaging om hiervoor een breed maatschappelijk draagvlak te mobiliseren, absoluut niet weg. Gelukkig is er in het eurogebied – met uitzondering van Cyprus en Portugal – nog steeds een meerderheid van de bevolking (gemiddeld 57%) die de euro een goede zaak voor het eigen land vindt.3 Maar die meerderheid is door de financiële crisis geslonken en behoeft nadrukkelijk versterking. Daarbij verwachten wij dat meer vertrouwen zal uitgaan van weloverwogen investeringen in de stabiliteit van de EMU, dan van doormodderen en het uit de weg gaan van lastige keuzen, in de hoop dat de problemen na verloop van tijd zullen overgaan. Die investeringen zijn niet gericht op de ambitie van een ‘Grote Europese Sprong Voorwaarts’, maar dienen simpelweg om de voorwaarden te scheppen voor financiële stabiliteit en herstel van economische groei en werkgelegenheid in Europa.
Achtergrond: Van EMU ‘light’ naar Maastricht 2.0
nemen. Daar is veel kritiek op geweest. Die kritiek betrof zowel de specifieke grenzen van 3% respectievelijk 60%, maar ook de vraag naar de ratio van dergelijke regels: zijn de externe effecten van een onverantwoord begrotingsbeleid wel zo groot in een monetaire unie?
Het opnemen van maxima voor overheidstekort en Met de wijsheid van overheidsschuld in het Verdrag nu, kan gesteld worvan Maastricht heeft den dat wat betreft de noodzaak van regels voor destijds tot veel tekort en schuld de critici ongelijk hadden. De begrotingsproblekritiek geleid men van een van de kleinste lidstaten – 5
Griekenland – leidden ertoe dat de gehele EMU op haar grondvesten schudde. De aandacht voor buitensporige tekorten was dus terecht. Het probleem was echter dat de lidstaten geacht werden elkaar bij de les te houden en dat bij het toezicht de Europese Commissie een ondergeschikte rol kreeg toebedeeld. Nadat een brede groep lidstaten was toegelaten tot de euro, doofde in een aantal lidstaten snel de prikkel tot verdere begrotingsconsolidatie. Dit leidde uiteindelijk tot een handhavingscrisis van het Stabiliteits- en Groeipact.6 De voorkeur voor een maximale beleidsruimte kwam ten tweede tot uiting in het beperkte mandaat van de ECB en de beperkte reikwijdte van de afspraken over de coördinatie van het economisch beleid. De ECB kreeg geen expliciete
Om de achtergrond van de recente maatregelen en voornemens te begrijpen, is het nodig terug te gaan naar de keuzen die in de onderhandelingen over het Verdrag van Maastricht zijn gemaakt, alsmede de voorbereiding daarvan in het Delorsrapport uit 1989.4 De politieke leiders hebben toen gekozen voor een EMU die maximale beleidsruimte bood aan de lidstaten – duidelijk meer ruimte bijvoorbeeld dan in het eerdere Rapport Werner (1970) was voorzien. In dat rapport werd nog gepleit voor een Europese begrotingsautoriteit. Het ontzag voor de nationale beleidsautonomie kwam ten eerste tot uiting in de vormgeving van de buitensporige-tekortprocedure. Vanwege de geloofwaardigheid van het monetaire beleid werd het noodzakelijk geacht in het Verdrag van Maastricht maxima voor overheidstekort en overheidsschuld (als percentage van het bbp) op te
Februari 2014 Jaargang 68 nr. 2
De begrotingsproblemen van een van de kleinste lidstaten – Griekenland – leidden ertoe dat de gehele EMU op haar grondvesten schudde. Foto Duncan Hull
Internationale Spectator 37
verantwoordelijkheid voor het handhaven van de financiële stabiliteit, maar zou alleen kunnen bijdragen aan “een goede beleidsvoering van de bevoegde autoriteiten ten aanzien van het bankentoezicht en de stabiliteit van het financiële stelsel”. Alleen met unanimiteit kon besloten worden de ECB specifieke toezichtstaken te geven. Daartoe hebben de lidstaten pas onlangs, onder druk van de omstandigheden, besloten. De sterke focus van de afspraken over het economisch beleid op de publieke schuld betekende dat onderliggende onevenwichtigheden in de economische groei, zoals zeepbellen in de huizenmarkt, buiten beeld bleven. Deze geringe aandacht voor financiële stabiliteit is de eurozone duur komen te staan. De roekeloze kredietverlening in en aan Ierland, Spanje, Portugal en Griekenland leidde ertoe dat via verschillende kanalen de in het Verdrag opgeworpen dam tegen buitensporige tekorten gepasseerd werd, toen de zeepbellen in de economie barstten.7 Daarnaast hadden in het bijzonder de ontwikkelingen in Griekenland en Portugal al laten zien dat de fundamenten voor deze dam niet stevig genoeg waren.De afgelopen jaren zijn diverse maatregelen getroffen om bovengenoemde weeffouten te herstellen. De
economische beleidscoördinatie is verbreed naar macro-economische onevenwichtigheden, en verdiept door versterking van het toezicht van de Europese Commissie. Daarnaast is besloten een bankenunie aan te gaan.
Verbreding en versterking van de economische beleidscoördinatie De maatregelen die op dit terrein zijn genomen, hebben overwegend betrekking op de lidstaten in de eurozone. Ze hebben vier hoofdkenmerken: 1. Ze versterken de positie van de Europese Commissie (o.a. door het lastiger te maken aanbevelingen van de Commissie in de Raad weg te stemmen en door versterking van het toezicht in de zogeheten programmalanden); 2. Ze verfijnen de regels (o.a. door meer te sturen op het structurele begrotingssaldo); 3. Ze verankeren de afspraken in het nationale beleid (o.a. via het fiscal compact en het instellen van een Europees semester); en 4. Ze verbreden de reikwijdte van de coördinatie via de aandacht voor macro-economische onevenwichtigheden.
Figuur 1. Indicator structurele aanpassingen en hervormingen (verticale as) en indicator gezondheid van de economie (horizontale as), 20 EU-lidstaten (2013)
Bron: samengesteld op basis van de Europlus monitor 2013, Lisbon Council.
Toelichting: Op de verticale as staat de score voor structurele aanpassingen en hervormingen (op vier vlakken: betalingsbalans; financieringstekort; loonkosten; en de OESO-hervormingsindicator). Op de horizontale as staat de score voor de gezondheid van de economie (ook op vier vlakken: trendmatige groei; concurrentievermogen; houdbaarheid van overheidsfinanciën; en veerkracht na financiële schokken). Zie voor details: Lisbon Council, The 2013 Europlus monitor – From Pain to Gain, december 2013 (www. lisboncouncil.net).
38
Februari 2014 Jaargang 68 nr. 2
De eerste ervaringen laten zien dat de Europese Commissie behoedzaam met haar nieuwe bevoegdheden omgaat. Bij het toezicht op het terugdringen van de buitensporige overheidstekorten wordt getracht geen onnodige schade aan de economie toe te brengen door temporisering en maatwerk in de schuldreductie en het ontzien van uitgaven in onderwijs. Positief is ook dat het tempo van structurele aanpassingen en hervormingen over het algemeen het hoogst is in die lidstaten waar dat, gezien de staat van de economie, ook het meest nodig is. Figuur 1 laat dat zien: de hoogste scores op de verticale as (van de structurele hervormingen) vinden we bij landen met lage scores voor economische gezondheid (op de horizontale as). Dit komt vooral door de (afgedwongen) inspanningen in de programmalanden: Griekenland, Ierland, Spanje, Portugal en Cyprus (linksboven). De lijn in fig. 1 geeft het gemiddelde verband (voor de 20 EU-landen) tussen beide indicatoren aan. Nederland bevindt zich vlak bij het gemiddelde, met een relatief hoge score voor gezondheid van de economie en een relatief lage score voor structurele aanpassingen. Verontrustend is dat het hervormingstempo duidelijk achterblijft in twee grote eurolanden: Frankrijk en Italië, waar hervormingen nog veel groeipotentieel zouden kunnen losmaken. Volgens de Lisbon Council is het gevaar groot dat Frankrijk zich zonder verdere hervormingen ontwikkelt tot de zieke man van Europa en daarmee een bedreiging gaat vormen voor de herwonnen stabiliteit. Dit roept de vraag op of de huidige maatregelen ver genoeg gaan. Hierbij is ook een nog weinig opgemerkte zinsnede uit het Duitse coalitie-akkoord van belang, waarin het voornemen wordt uitgesproken de economische beleidscoördinatie verder te versterken en hiervoor de “vertraglichen Grundlagen der Wirtschafts- und Währungsunion an [zu] passen”. Gezien de huidige Britse opstelling is het de vraag of het opstarten van een proces om het Verdrag te veranderen, nu wel zo’n goed idee is.
Bankenunie In 2012 heeft de Europese Raad besloten tot instelling van een bankenunie. Wat beweegt de lidstaten hiertoe? Dat is vooral de riskant gebleken verstrengeling van overheden met oplopende schuldposities en een onvoldoende gekapitaliseerd bankwezen dat veel van de staatsobligaties op de balans heeft staan. De bankenunie moet die verstrengeling doorbreken en daarmee de fragmentatie en onzekerheid op financiële markten die daarvan de gevolgen zijn, wegnemen. De verwachting is dat de bankenunie financierings-
Februari 2014 Jaargang 68 nr. 2
voorwaarden voor kwetsbare overheden en banken gaat verbeteren. Met de bankenunie wordt een belangrijke weeffout hersteld. Door de vrijmaking van het kapitaalverkeer, de voltooiing van de interne markt voor financiële diensten en de invoering van de euro, is de integratie van financiële markten en instellingen sterk toegenomen. Daardoor wordt de eurozone geconfronteerd met een financieel trilemma. Van de drie desiderata – financiële stabiliteit, financiële integratie en nationaal financieel beleid (waaronder toezicht op het bankwezen) – zijn er maar twee simultaan te verwezenlijken.8 Het belang van financiële stabiliteit is door de financieel-economische crisis wel aangetoond. Als men kiest voor financiële integratie, dan hoort daar een effectief gemeenschappelijk toezicht op financiële markten en instellingen bij. Een toezichthouder moet daarvoor kunnen beschikken over de middelen om effectief in te grijpen en een financiële instelling desnoods te sluiten. Dat vraagt om een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM), met bijbehorende financiële middelen waaruit zo nodig kan worden geput. Een derde element is een geharmoniseerd depositogarantiesysteem (met een garantie tot 100.000 euro voor particuliere rekeninghouders, te financieren door het bankwezen). Daarmee zijn de drie basiselementen van de zogenoemde Bankenunie aangeduid. Dit alles moet uiteraard berusten op gemeenschappelijke regels voor banken: het ‘single rule book’, met onder meer kapitaal- en liquiditeitseisen. Ook hebben de lidstaten afspraken gemaakt over ‘bail in’: de kosten van een eventuele afwikkeling van een bank worden voortaan zoveel mogelijk gedragen door crediteuren en het bankwezen zelf. Het gemeenschappelijk toezichtmechanisme staat in de steigers. De ECB wordt vanaf eind 2014 eindverantwoordelijk voor het toezicht op banken in de eurozone. Het dagelijks toezicht door de ECB zal zijn toegespitst op de 128 grootste, internationaal opererende banken (die samen goed zijn voor 85% van de activa van het bankensysteem in de eurozone). De ECB dringt aan op de spoedige inwerkingtreding van het GAM.9 De basis van het GAM is de bovengenoemde ‘bail in’ van aandeelhouders en crediteuren van de bank. Daarnaast is een fonds nodig als achtervang: een ‘eurozone-breed verzekeringsmechanisme’. Dit fonds moet worden gevoed met bijdragen van alle banken die onder het GAM vallen. De Europese Commissie heeft voorgesteld om in tien jaar een fonds van ten minste 1% van de gedekte deposi-
Internationale Spectator 39
De Bankenunie vereist een beduidende overdracht van toezichthoudende bevoegdheden aan de EU
to’s in het bankenstelsel van de deelnemende lidstaten op te bouwen (dat is zo’n 55 miljard euro). De lidstaten stemmen daarmee in, maar willen het fonds in nationale compartimenten opdelen, die in de loop van die tien jaar geleidelijk worden opgeheven. Dat beperkt de effectieve inzetbaarheid van het fonds – dat overigens ook uiteindelijk, in 2026, te klein zal zijn om een systeemcrisis aan te kunnen. De werking van het afwikkelingsfonds wordt in een intergouvernementeel verdrag vastgelegd.
Bovendien is de besluitvorming over de inzet van het fonds op aandringen van lidstaten gecompliceerd. De ECB wijst er terecht op dat dit de slagvaardigheid van de toezichthouder beperkt. De afwikkeling van een bank moet in een weekend worden geregeld, en dat wordt lastig als een honderdtal mensen bij de besluitvorming moet worden betrokken.13 Het Europees Parlement maakt hier in de onderhandelingen met de Raad zeker een punt van.
Tot het GAM-regime zouden alleen gezonde banken moeten kunnen toetreden. De komende tijd worden de balansen van de Europese banken aan een Asset Quality Review (AQR) onderworpen. Daaruit zal waarschijnlijk voor diverse banken uit verscheidene lidstaten – in Noord en Zuid10 – de noodzaak van versterking van hun kapitaalbasis naar voren komen. De schattingen van de behoeften aan herkapitalisatie lopen uiteen van 50 tot 650 miljard euro.11 De ECB en de lidstaten komen daarbij voor een dilemma te staan. Enerzijds is het belang van een grondige beoordeling van de banken groot; anderzijds kan bij een scherpe AQR naar voren komen dat er onvoldoende (particuliere en publieke) middelen beschikbaar zijn om de gebleken kapitaaltekorten op korte termijn te verhelpen. Daarom is het zaak dat alle lidstaten vooraf concreet aangeven hoe zij de kosten van een noodzakelijke herkapitalisatie resp. afwikkeling van banken gaan regelen.12 Het zou goed zijn om betrokken lidstaten voor herkapitalisatie en nationale achtervang vereenvoudigde toegang tot het noodfonds ESM te geven. Erfenissen uit het verleden moeten niet als blokkade voor de inwerkingtreding van de bankenunie gaan fungeren; voor ideaaltypische afwikkelingen daarvan ontbreekt de tijd. Wél is het zaak naar de toekomst toe de ‘moral hazard’ binnen de perken te houden.
Democratische verankering van de beleidscoördinatie
De bankenunie houdt een substantiële verdieping van de interne markt in en vergt zonder meer een beduidende overdracht van (toezichthoudende) bevoegdheden aan de EU. Het GAM introduceert via de fondsvorming een belangrijke vorm van risicodeling. Die is van doorslaggevend belang om de verstrengeling van banken en overheden te doorbreken, maar gaat op aandringen van o.a. Duitsland helaas pas op lange termijn echt werken. Het is goed om te bedenken dat ook thans al risicodeling plaatsvindt, zij het vooral impliciet via de balans van de ECB. Dan is een weloverwogen systeem in het kader van het GAM te verkiezen.
40
Door het Verdrag van Lissabon heeft het Europees Parlement een volwaardig medebeslissingsrecht verworven. De zwakke schakel is nu de afstand die de burger ervaart tot de Europese instellingen, met inbegrip van het EP. Deze ondermijnt het maatschappelijk draagvlak voor Europese integratie en samenwerking. Dit probleem speelt vooral bij de intensivering van de economische beleidscoördinatie, zowel bij het crisismanagement als in het kader van de structurele versterking van de EMU. Fred van Staden vraagt terecht aandacht voor dit probleem.14 Hij ziet de oplossing in een zekere ‘politisering’ van de Europese Commissie, die de begrotingsdiscipline moet handhaven. Van Staden heeft groot gelijk wanneer hij vaststelt dat de toepassing van de regels van het Stabiliteitsen Groeipact geen mechanische aangelegenheid is, maar ook een beoordeling vergt. Wat ons betreft gaat het dan echter primair om een zo goed mogelijke beoordeling van de feitelijke situatie en van de effecten van mogelijke aanpassingstrajecten. Een politiek-ideologische inkleuring van die beoordeling zou bij de huidige stand van de integratie afbreuk doen aan het gezag van de Europese Commissie en mogelijk wel helpen om vertrouwen te wekken bij de aanhangers van een bepaalde politieke familie, maar dat zou dan ten koste gaan van vervreemding van andersdenkenden. De politieke inkleuring (of inbedding) kunnen wij beter overlaten aan de (Europese) Raad, die – via de omgekeerde meerderheidsregel – nog enige invloed kan uitoefenen op het handhavingsbeleid. Daarmee is het vraagstuk van de democratische legitimatie van het economisch bestuur nog niet weg. Van Staden heeft ook gelijk als hij zegt dat de sleutel nu niet bij uitbreiding van de bevoegdheden van het EP ligt. Niet alleen omdat het EP “een schouwtoneel zonder toeschouwers” is, maar ook omdat het economisch beleid, ondanks de
Februari 2014 Jaargang 68 nr. 2
versterkte coördinatie in E(M)U-verband, primair een aangelegenheid van de lidstaten is en blijft.15 Dat geldt ook voor noodzakelijke aanpassingen en hervormingen. Zoals de Raad van State vaststelt: “De maatregelen die door lidstaten moeten worden genomen zijn geen dictaat van de Unie of van andere lidstaten, maar de consequentie van de situatie waarin men door eigen beleid is verzeild geraakt en van verplichtingen die al met het Stabiliteits- en Groeipact zijn aanvaard.”16 Het primaat voor het economisch en het begrotingsbeleid blijft bij de lidstaten berusten, maar de randvoorwaarden worden door steviger coördinatie en toezicht scherper getrokken. Over de keuzen die regeringen binnen die marges maken, zullen zij primair verantwoording aan hun eigen, nationale parlementen moeten afleggen. Het Europees Semester – dat een goede nationale verankering van de Europese beleidscoördinatie moet verzekeren – leidt daarbij tot een zekere verschuiving van de begrotingscyclus. Dat vraagt om een actieve betrokkenheid van nationale parlementen bij het Europees Semester; dit betrekt hen meer direct bij de verplichting van de lidstaten hun economische beleid binnen de Unie te coördineren. Het EP heeft bij dit alles een aanvullende rol, bij de beoordeling van de ‘policy mix’ op communautair niveau. Daarbij kan worden aangesloten bij voorstellen van Jean-Claude Trichet, de voormalige president van de ECB, voor een “economische en begrotingsfederatie in uitzonderingsgevallen”.17 Het Verdrag van Maastricht houdt al een beperking in van de begrotingsautonomie “in uitzonderingsgevallen”. Trichet stelt voor dat maatregelen die in dat verband door de
Commissie zijn voorgesteld en door de Raad zijn goedgekeurd, ook nog de steun van een meerderheid van het EP (althans van dié leden die zijn verkozen in lidstaten van de eurozone) behoeven, alvorens in werking te treden. Daarbij wil hij een dialoog tussen het EP en het parlement van de betrokken lidstaat organiseren, om dit nationale parlement in staat te stellen uit te leggen waarom het de eerder voorgestelde aanbevelingen niet heeft kunnen uitvoeren. Omgekeerd kan het EP dan verklaren waarom communautair ingrijpen noodzakelijk is voor de stabiliteit en welvaart van de eurozone als geheel. Langs deze lijnen kan zich een Europese publieke ruimte gaan ontwikkelen die de kloof tussen burger (en ook de nationale politicus) en Europa helpt overbruggen.
Tot slot Onder druk van de crisis – van financiële markten in het bijzonder – zijn de afgelopen jaren maatregelen voor versterking van de EMU genomen waartoe de lidstaten eerder niet bereid waren. Herhaaldelijk hebben regeringsleiders aan de rand van de afgrond lastige knopen doorgehakt. Met de onorthodoxe inzet van de ECB is nu kostbare tijd gewonnen voor het doordenken en doorvoeren van structurele oplossingen. Het is zaak dat politici deze tijd goed benutten. Hopelijk werkt het wegvallen van de acute tijdsdruk niet averechts en weerstaat men de verleiding zich achter de ECB te gaan verschuilen. Dat zou namelijk het vertrouwen van burgers in de EU en de euro geen goed doen en ook schade toebrengen aan de positie van de ECB.
Noten 1 2 3
4 5 6
7
8 9
Deutschlands Zukunft gestalten, Koalitionsvertrag zwischen CDU, CSU und SPD, 18. Legislaturperiode, blz. 158. René Cuperus, ‘Hoe hittebestendig is het Europees Project? De vuurproef van 2013’, Internationale Spectator, januari 2013, blz. 26-31. In Nederland en Griekenland (!) ligt dit percentage met 58% net boven het eurozonegemiddelde; het zwaar beproefde Ierland scoort het hoogst met 72%. ‘Flash Eurobarometer 386, The Euro Area’, in oktober 2013 uitgevoerd door TNS Opinion & Social voor de Europese Commissie (DG ECFIN). Zie uitgebreider: M. Seegers & B. van Riel, ‘De weeffouten in de EMU’, Openbaar Bestuur, nr. 11, 2012, blz. 2-6. Zie: J. de Haan, ‘Het ongelijk van Willem Buiter’, ESB 95 (4587), 2010, blz. 372-373. Zie B. van Riel, ‘De Europese Commissie en de handhaving van het Stabiliteits- en groeipact’, Internationale Spectator, november 2011, blz. 593-597. Zie uitgebreider: M. Obstfeld, ‘Finance at centre stage: some lessons of the euro crisis’, European Economy, Economic Papers 493; 2013; N. Gilbert & J. Hessel, ‘De Europese overheidsfinanciën tijdens de crisis’, ESB 97 (4631), 2012, blz. 166-169. Zie: Dirk Schoenmaker, ‘The Financial trilemma’, Economics Letters, 111 (2011), blz. 57-59. Zie het advies van de ECB over het GAM, dd. 6 november 2013.
Februari 2014 Jaargang 68 nr. 2
10
11
12
13
14
15 16 17
De banken in Noord-Europa hebben over het algemeen een veel smallere kapitaalbasis dan die in Zuid-Europa. Daar staat tegenover dat banken in Zuid-Europa vaak meer probleemleningen op de balans hebben staan. Zie: Paul de Grauwe & Yuemei Ji, ‘Strong Governments, Weak Banks’, CEPS Policy Brief no. 305, 25 november 2013. Silvia Merler & Guntram B. Wolff, ‘Ending Uncertainty: Recapitalisation under European Central Bank Supervision’, Bruegel Policy Contribution 2013/18, december 2013. Sachverständigenrat zur Begutachtung der gesamtwirtschaftlichen Entwicklung, Gegen eine rückwärtsgewandte Wirtschaftspolitik, Jahresgutachten 2013/14, Wiesbaden, november 2013. Zie: Alex Barker & Sam Fleming, ‘Eurozone rules for failing banks raise prospect of red-tape burden’, Financial Times, 16 december 2013, blz. 1. Fred van Staden, ‘De democratische verankering van de Europese begrotingsregels’, Internationale Spectator, november 2012, blz. 534537. Dit geldt uiteraard niet voor de totstandkoming van de bankenunie; deze vormt onderdeel van de interne markt. Eerste Kamer, 33 454, AB, blz. 8. Jean-Claude Trichet, Reflections on Unconventional Monetary Policy Measures and on European Economic Governance: Towards an Economic and Fiscal Federation by Exception, Mandeville-lezing, Rotterdam, 6 juni 2012 (zie www.eur.nl/mandeville/).
Internationale Spectator 41