3
+
Maakt van de actieve interface een screen-shot en slaat deze als bestand op.
6
+
Schakelt in de simulatie de afzonderlijke record in resp. uit.
9
+
Voegt tekst op het klembord op de huidige cursorpositie in. Voegt tekst op het klembord in op de plaats van een gemarkeerde tekst.
;
Knipt de gemarkeerde tekst. De tekst bevindt zich op het klembord.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
21
Inleiding 1.2 Front bedieningspaneel +
Activeert geresette wijzigingen opnieuw (enkel in de programma-editor).
+
+
Maakt de laatste actie ongedaan (alleen in de programmaeditor). +
+
+
+
+
+
+
+
Start "HMI Trace". <SHIFT> +
7
+
Slaat de logbestanden op een USB-FlashDrive op. Wanneer er geen USB-FlashDrive is aangesloten, worden de bestanden opgeslagen in het fabrikantgeheugen op de CF-Card. <SHIFT> +
7
+
Slaat de logbestanden op een USB-FlashDrive op. Wanneer er geen USB-FlashDrive is aangesloten, worden de bestanden opgeslagen in het fabrikantgeheugen op de CF-Card. <SHIFT> +
'
+
Genereert een volledig archief op een externe gegevensdrager (USB-FlashDrive).
'
+
Genereert een volledig archief op een externe gegevensdrager (USB-FlashDrive).
Beëindigt "HMI Trace".
6
Opent de editor voor het invoeren van Aziatische tekens. In een editveld Wist het eerste symbool rechts van de cursor. Navigeren Wist alle symbolen.
Universal
22
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.2 Front bedieningspaneel +
+
Opent een directory die elementen bevat. Vergroot de grafische weergave bij simulatie en Traceregistraties. <Minus>
Sluit een directory die elementen bevat. Verkleint de grafische weergave bij simulatie en Traceregistraties.
Opent een venster met alle subdirectories. <Tilde>
a
Wijzigt het voorteken van een aantal tussen plus en minus.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
23
Inleiding 1.2 Front bedieningspaneel Sluit de invoer van een waarde in een invoerveld af. Opent een directory of een programma. Voegt een leeg programmablok in als de cursor aan het einde van een programmablok staat. Er wordt een teken ingevoegd ter markering van een nieuwe regel en het programmablok wordt in 2 delen gesplitst. Voegt in de G-code een nieuwe regel in na het programmablok. Voegt in het werkstappenprogramma een lege regel voor Gcode in.
Universal
24
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.3 Controlepanelen
1.3
Controlepanelen
1.3.1
Overzicht De werktuigmachine kan met een controlepaneel van Siemens of met een specifiek controlepaneel van de machinefabrikant zijn uitgerust. Aan het controlepaneel worden bewegingen van de werktuigmachine geactiveerd, zoals het verplaatsen van assen of de bewerking van een werkstuk starten.
1.3.2
Bedieningselementen op het controlepaneel Aan de hand van controlepaneel MCP 483C IE wordt een voorbeeld van de bedienings- en weergave-elementen van de Siemens controlepanelen gegeven.
Overzicht
(1)
Noodstopknop De toets indrukken in gevallen waarbij
mensenlevens in gevaar zijn,
het risico bestaat dat de machine of het werkstuk worden beschadigd.
Alle aandrijvingen worden met maximaal remkoppel gestopt.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
25
Inleiding 1.3 Controlepanelen Machinefabrikant Lees de informatie van de machinefabrikant wanneer u meer wilt weten over de gevolgen van het indrukken van de noodstopknop. (2)
Montageslots voor besturingsunits (d = 16 mm)
(3)
RESET
(4)
De afloop van het huidige programma afbreken. De NCK-besturing blijft synchroon met de machine. Deze bevindt zich in basisstand en is klaar voor een nieuwe programma-afloop.
Alarm wissen.
Programmabesturing <SINGLE BLOCK> Blok-per-blok modus in-/uitschakelen.
(5)
Bedrijfsmodi, machinefuncties <JOG> Bedrijfsmodus "JOG" selecteren.
...
Stapmaat met vooraf ingestelde staplengte van 1, ..., 10000 incrementen gebruiken.
Universal
26
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.3 Controlepanelen Machinefabrikant De grootte van de incrementeelwaarde is afhankelijk van een machinedatum. (6)
Klantspecifieke toetsen T1 tot T15
(7)
Verplaatsingsassen met ijlgangoverlapping en coördinatenomschakeling Astoetsen ;
As selecteren.
... =
Richtingstoetsen De verplaatsingsrichting selecteren.
...
Spilbesturing met override-schakelaar <SPINDLE STOP> Spil stoppen. <SPINDLE START> Spil wordt vrijgegeven.
(9)
Voedingsbesturing met override-schakelaar
(10) Beeld 1-2
Sleutelschakelaar (vier standen) Vooraanzicht controlepaneel (uitvoering frezen)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
27
Inleiding 1.4 Interface
1.4
Interface
1.4.1
Schermindeling
Overzicht
1
Actief bedieningsbereik; actieve bedrijfsmodus
2
Alarm-/waarschuwingsbalk
3
Programmanaam
4
Toestand kanaal en programmabeïnvloeding
5
Kanaalbedrijfsmeldingen
6
Positieweergave van de assen in het venster met de reële waarden
Universal
28
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.4 Interface 7
Weergave van
actief gereedschap T
actieve voeding F
actieve spil met actuele toestand (S)
spilbelasting in procent
8
Werkvenster met weergave programmablok
9
Weergave actieve G-functies , alle G-functies , hulpfuncties en invoervenster voor verschillende functies (bijvoorbeeld blokken overslaan , programmabeïnvloeding).
10
Dialoogbalk voor de weergave van extra gebruikersinstructies.
11
Horizontale softkeybalk
12
Verticale softkeybalk
Beeld 1-3
1.4.2
Interface
Statusweergave In de statusweergave wordt de belangrijkste informatie over de actuele machinestatus en de status van de NCK getoond. Bovendien worden alarm-, NC- en PLC-meldingen weergegeven. Afhankelijk van het bedieningsbereik waarin u zich bevindt, bestaat de statusweergave uit verschillende regels: ● Grote statusweergave In het bedieningsbereik "Machine" bestaat de statusweergave uit drie regels. ● Kleine statusweergave In de bedieningsbereiken "Parameters", "Programma", "Programma-manager", "Diagnose", en "Inbedrijfstelling" bestaat de statusweergave uit de eerste regel van de grote weergave.
Statusweergave in het bedieningsbereik "Machine" Eerste regel Weergave
Betekenis
Actief bedieningsbereik Bedieningsbereik "Machine" Bij touchbediening kunt u hier het bedieningsbereik omschakelen. Bedieningsbereik "Parameters"
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
29
Inleiding 1.4 Interface
Weergave
Betekenis Bedieningsbereik "Programma" Bedieningsbereik "Programma-manager" Bedieningsbereik "Diagnose" Bedieningsbereik "Inbedrijfstelling"
Actieve bedrijfsmodus of subbedrijfsmodus Bedrijfsmodus "JOG" Bedrijfsmodus "MDA" Bedrijfsmodus "AUTO" Subbedrijfsmodus "TEACH In" Subbedrijfsmodus "REPOS" Subbedrijfsmodus "REF POINT" Alarmen en meldingen Alarmweergave De alarmnummers worden in witte tekst op een rode achtergrond weergegeven. De bijbehorende alarmtekst wordt in rode tekst weergegeven. Een pijl geeft aan dat er meerdere alarmen actief zijn. Een bevestigingssymbool geeft aan dat een alarm kan worden bevestigd of gewist. NC- of PLC-melding Meldingsnummers en -teksten worden in zwarte tekst weergegeven. Een pijl geeft aan dat er meerdere meldingen actief zijn. Meldingen uit NC-programma's hebben geen nummer en worden in groene tekst weergegeven.
Universal
30
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.4 Interface Tweede regel Weergave
Betekenis Programmapad en programmanaam
De vermeldingen op de tweede regel kunnen worden geconfigureerd. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Derde regel Weergave
Betekenis Weergave van de kanaaltoestand. Wanneer op de machine meerdere kanalen aanwezig zijn, dan wordt ook de kanaalnaam weergegeven. Wanneer slechts één kanaal aanwezig is, wordt enkel "Reset" als kanaaltoestand weergegeven. Bij touchbediening kunt u hier het kanaal omschakelen Weergave van de kanaaltoestand: Het programma werd met "Reset" afgebroken. Het programma wordt afgewerkt. Het programma werd met "Stop" onderbroken. Weergave van actieve programmabeïnvloedingen: PRT: geen asbeweging DRY: testrunvoeding RG0: gereduceerde ijlgang M01: geprogrammeerde stop 1 M101: geprogrammeerde stop 2 (aanduiding variabel) SB1: blok-per-blok ruw (het programma stopt enkel na blokken die een machinefunctie uitvoeren) SB2: rekenblok (het programma stopt na elk blok) SB3: blok-per-blok fijn (het programma stopt ook in cycli enkel na blokken die een machinefunctie uitvoeren) Kanaalbedrijfsmeldingen Stop: er is normaal gezien een bedieningshandeling vereist. Wachten: er is geen bedieningshandeling vereist.
Welke programmabeïnvloedingen worden weergegeven, is afhankelijk van de instellingen van de machinefabrikant.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
31
Inleiding 1.4 Interface
Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Zie ook Kanaalomschakeling (Pagina 58) Touch-bediening (Pagina 41)
1.4.3
Venster reële waarden Hier worden de reële waarden en de posities van de assen weergegeven.
WKS/MKS De weergegeven coördinaten verwijzen naar het machine- of het werkstukcoördinatensysteem. Bij het machinecoördinatensysteem (MKS) wordt, in tegenstelling tot het werkstukcoördinatensysteem (WKS), geen rekening gehouden met nulpuntverschuivingen. Met de softkey "Reële waarden MKS" kunt u omschakelen tussen de weergave van het machine- en het werkstukcoördinatensysteem. De weergave van de reële waarde van de posities kan verwijzen naar het ENScoördinatensysteem. De uitvoer van de posities gebeurt echter nog steeds in het WKS. Het ENS-coördinatensysteem komt overeen met het WKS-coördinatensysteem, min een aantal delen ($P_TRAFRAME, $P_PFRAME, $P_ISO4FRAME, $P_CYCFRAME), die door het systeem tijdens de bewerking worden ingesteld en opnieuw worden gereset. Door het gebruik van het ENS-coördinatensysteem worden sprongen in de weergave van reële waarden vermeden die worden veroorzaakt door de extra delen. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Weergave op volledig scherm Druk de softkeys ">>" en "Zoom reële waarde" in.
Universal
32
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.4 Interface
Overzicht van de weergaven Weergave
Betekenis
Kolommen op de kopregel WKS/MKS
Weergave van de assen in het geselecteerde coördinatensysteem.
Positie
Positie van de weergegeven assen.
Weergave resterende weg
Terwijl het programma loopt, wordt de resterende weg voor het actuele NC-blok weergegeven.
Voeding/Override
In de uitvoering op volledig scherm wordt de voor de assen actieve voeding en override weergegeven.
Repos-verschuiving
Het wegverschil bij de verplaatsing van de assen in manueel bedrijf wordt weergegeven. Deze informatie wordt enkel weergegeven wanneer u zich in subbedrijfsmodus "Repos" bevindt.
Voetregel
Weergave van de actieve nulpuntverschuivingen en transformaties. In de uitvoering op volledig scherm worden ook de T,F,S-waarden weergegeven.
Zie ook Nulpuntverschuivingen (Pagina 64)
1.4.4
T,F,S-venster In het T,F,S-venster worden de belangrijkste gegevens over het actieve gereedschap, over de voeding (baanvoeding, of asvoeding in JOG) en over de spil weergegeven.
Gereedschapsgegevens Weergave
Betekenis
T Gereedschapsnaam
Naam van het actieve gereedschap
Plaats
Plaatsnummer van het actieve gereedschap
D
Snijkantnummer van het actieve gereedschap Het gereedschap wordt samen met het bijbehorende gereedschapstypesymbool in de geselecteerde snijpositie weergegeven, in overeenstemming met het actieve coördinatensysteem. Wanneer het gereedschap wordt gezwenkt, dan wordt hiermee rekening gehouden in de weergave van de snijpositie. In DIN-ISO-modus wordt het H-nummer weergegeven in plaats van de snijkantnummer.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
33
Inleiding 1.4 Interface
Weergave
Betekenis
H
H-nummer (gereedschapscorrectierecord in DIN-ISO-modus) Wanneer het actieve gereedschap een geldige D-nummer heeft, dan wordt ook deze weergegeven.
Ø
Diameter van het actieve gereedschap
R
Radius van het actieve gereedschap
Z
Z-waarde van het actieve gereedschap
X
X-waarde van het actieve gereedschap
Voedingsgegevens Weergave
Betekenis
F Voedingsblokkering Reële waarde voeding Wanneer meerdere assen worden verplaatst, wordt het volgende weergegeven:
in bedrijfsmodus "JOG": asvoeding van de bewegende as
in bedrijfsmodus "MDA" en "AUTO": geprogrammeerde asvoeding
IJlgang
G0 is actief
0.000
Geen voeding actief
Override
Weergave in procent
Spilgegevens Weergave
Betekenis
S S1
Spilselectie, wordt aangegeven met spilnummer en hoofdspil
Toerental
Reële waarde (wanneer spil draait, is weergave groter) Ingestelde waarde (wordt steeds weergegeven, ook bij het positioneren)
Symbool
Spiltoestand Spil niet vrijgegeven Spil draait rechts Spil draait links Spil staat stil
Override
Weergave in procent
Spilbelasting
Weergave tussen 0 en 100 % De bovenste grenswaarde kan groter dan 100 % zijn. Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal
34
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.4 Interface
1.4.5
Weergave huidig blok In het venster met de weergave van het huidig blok worden de programmablokken weergegeven die op dat ogenblik in afloop zijn.
Weergeven van het huidige programma Terwijl het programma loopt, ziet u de volgende informatie: ● Op de titelregel worden de naam van het werkstuk of van het programma weergegeven. ● Het programmablok dat op dat ogenblik in afloop is, wordt in kleur weergegeven.
Programma rechtstreeks wijzigen In Reset-toestand heeft u de mogelijkheid het huidige programma rechtstreeks te wijzigen. 1.
Druk op de toets
2.
Plaats de cursor op de juiste positie en wijzig het programmablok. Rechtstreeks wijzigen is enkel mogelijk voor G-codeblokken in het NCgeheugen, niet voor afloop van extern.
3.
Druk op de toets
Zie ook Programma corrigeren (Pagina 97)
1.4.6
Bediening via softkeys en toetsen Bedieningsbereiken / Bedrijfsmodi De interface bestaat uit verschillende vensters waarin telkens 8 horizontale en 8 verticale softkeys aanwezig zijn. De softkeys kunt u bedienen via de toetsen die zich naast de softkeys bevinden. Door middel van de softkeys kunt u telkens een nieuw venster activeren of functies uitvoeren. De bedieningssoftware kan worden onderverdeeld in 6 bedieningsbereiken (Machine, Parameters, Programma, Programma-manager, Diagnose, Inbedrijfstelling) en in 5 bedrijfsmodi of subbedrijfsmodi (JOG, MDA, AUTO, TEACH IN, REF POINT, REPOS).
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
35
Inleiding 1.4 Interface
Bedieningsbereik omschakelen Druk op de toets <MENU SELECT> en selecteer op de horizontale softkeybalk het gewenste bedieningsbereik.
Het bedieningsbereik "Machine" kan rechtstreeks via de toets op het bedieningspaneel worden opgeroepen. Druk op de toets <MACHINE> om het bedieningsbereik "Machine" te selecteren.
Bedrijfsmodus omschakelen Een bedrijfsmodus of subbedrijfsmodus kan rechtstreeks via de toetsen op het controlepaneel van de machine of via de verticale softkeys in het basismenu worden geselecteerd.
Algemene toetsen en softkeys Wanneer in de dialoogbalk rechts op de interface het symbool verschijnt, kunt u binnen een bedieningsbereik de horizontale softkeybalk wijzigen. Druk hiervoor op de menu doorschakeltoets. Het symbool
geeft aan dat u zich in de uitgebreide softkeybalk bevindt.
Door opnieuw op de toets te drukken verschijnt opnieuw de oorspronkelijke horizontale softkeybalk. Met de softkey ">>" opent u een nieuwe verticale softkeybalk. Met de softkey "<<" keert u terug naar de vorige verticale softkeybalk. Met de softkey "Terug" sluit u een geopend venster. Met de softkey "Afbreken" verlaat u een venster zonder dat de ingevoerde waarden worden overgenomen. U keert terug naar het hogere venster. Wanneer u alle vereiste parameters correct in het parameterveld heeft ingevoerd kunt u het venster sluiten met de softkey "Overnemen"; de waarden worden opgeslagen. De ingevoerde waarden worden in een programma overgenomen. Met de softkey "OK" wordt een actie onmiddellijk geactiveerd; bijvoorbeeld de naam van een programma wijzigen of een programma wissen.
Universal
36
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.4 Interface
Zie ook Bedieningselementen op het controlepaneel (Pagina 25) Kanaalomschakeling (Pagina 58)
1.4.7
Parameters invoeren of selecteren Bij het instellen van de machine en bij het programmeren moet u telkens voor verschillende parameters waarden invoeren in de invoervelden. De gekleurde achtergrond van de velden verwijst naar de toestand van de invoervelden. Oranje achtergrond
Het invoerveld is geselecteerd
Lichtoranje achtergrond
Het invoerveld bevindt zich in Edit-modus
Roze achtergrond
De ingevoerde waarde is fout
Parameters selecteren Bij sommige parameters kunt u in het invoerveld selecteren uit verschillende keuzemogelijkheden. In deze velden kunt u zelf geen waarde invoeren. In de tooltip wordt het selectiesymbool weergegeven: Bijbehorende selectievelden Bij verschillende parameters staan selectievelden ter beschikking: ● Keuze tussen eenheden ● Omschakelen tussen absolute maat en incrementele maat
Procedure 1.
Druk op de toets <SELECT> tot de gewenste instelling of eenheid is geselecteerd. De toets <SELECT> is enkel actief wanneer er verschillende selectiemogelijkheden zijn. - OF Druk op de toets
2.
Met de toetsen
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
37
Inleiding 1.4 Interface 3.
Geef indien nodig een waarde in het bijbehorende invoerveld in.
4.
Druk opnieuw op de toets om het invoeren van de parameter af te sluiten.
Parameters wijzigen of berekenen Wanneer u een waarde in een invoerveld niet volledig wilt overschrijven, maar enkel een paar tekens wilt wijzigen, kunt u omschakelen naar de invoegmodus. In deze modus kunt u ook eenvoudige rekenbewerkingen invoeren zonder expliciet de rekenmachine te moeten oproepen. U kunt de vier basisbewerkingen uitvoeren, met haakjes werken, worteltrekken en in het kwadraat verheffen. Opmerking Worteltrekken en in het kwadraat verheffen In de parametervelden van de cycli en functies in bedieningsbereik "Programma" staan de functies worteltrekken en in het kwadraat verheffen niet ter beschikking.
Druk op de toets kunt u afzonderlijke tekens wissen.
+ <*>
Met de toetsen <SHIFT> + <*> kunt u het vermenigvuldigingsteken invoeren.
+ >
Met de toetsen <SHIFT> + > kunt u het deelteken invoeren.
Met de toetsen <SHIFT> + <(> en <SHIFT> + <)> kunt u haakjes invoeren. + <)>
+
Voer "r" of "R" en getal x in, waaruit u de wortel wilt trekken.
5
Universal
38
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.4 Interface +
Voer "s" of "S" en getal x in dat u in het kwadraat wilt verheffen.
6
Met de toets sluit u het invoeren van de waarde af; het resultaat wordt in het veld overgenomen.
Parameters overnemen Wanneer u alle vereiste parameters correct heeft ingevoerd, kunt u het venster sluiten en opslaan. U kunt de parameters niet overnemen zolang deze niet volledig of niet correct zijn ingevoerd. In de dialoogbalk kunt u dan zien welke parameters ontbreken of fout zijn ingevoerd. Druk op de softkey "OK". - OF Druk op de softkey "Overnemen".
1.4.8
Rekenmachine Met de rekenmachine kunt u eenvoudig parameterwaarden berekenen tijdens het programmeren. Wanneer bijvoorbeeld de diameter van een werkstuk op de werkstuktekening enkel onrechtstreeks wordt vermeld (m.a.w. de diameter moet uit verschillende andere afmetingen worden berekend) kunt u de berekening van de diameter rechtstreeks in het invoerveld van deze parameter uitvoeren. Bewerkingen De volgende bewerkingen staan ter beschikking: ● Optellen ● Aftrekken ● Vermenigvuldigen ● Delen ● Werken met haakjes
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
39
Inleiding 1.4 Interface ● Vierkantswortel van x ● Kwadraat van x Er kunnen maximaal 256 tekens in een veld worden ingevoerd.
Procedure 1.
Plaats de cursor op het gewenste invoerveld.
2.
Druk op de toets <=>.
De rekenmachine verschijnt op het scherm. 3.
Voer de bewerking in. U kunt bewerkingstekens, getallen en komma's gebruiken.
4.
Druk op het gelijkheidsteken van de rekenmachine. - OF Druk op de softkey "Berekenen". - OF Druk op de toets . De waarde wordt berekend en weergegeven in het invoerveld van de rekenmachine.
5.
Druk op de softkey "Overnemen". De berekende waarde wordt overgenomen en weergegeven in het invoerveld van het venster.
Opmerking Invoervolgorde bij functies Wanneer u gebruik maakt van de functies worteltrekken of in het kwadraat verheffen moet u erop letten dat u eerst de functietoetsen "R" of "S" indrukt voor u de getallen invoert.
Universal
40
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.4 Interface
Zie ook Parameters invoeren of selecteren (Pagina 37)
1.4.9
Contextmenu Bij een rechter muisklik wordt het contextmenu geopend; u heeft nu toegang tot volgende functies: ● Knippen Cut Ctrl+X ● Kopiëren Copy Ctrl+C ● Invoegen Paste Ctrl+V Programma-editor In de editor staan volgende extra functies ter beschikking ● De laatste wijziging ongedaan maken Undo Ctrl+Z ● Ongedaan gemaakte wijzigingen opnieuw uitvoeren Redo Ctrl+Y Tot 10 wijzigingen kunnen ongedaan worden gemaakt.
1.4.10
Touch-bediening Wanneer u beschikt over een bedieningspaneel met touchscreen heeft u de mogelijkheid volgende functies via de touch-bediening uit te voeren:
Omschakelen van bedieningsbereik Door touch-bediening van het weergavesymbool voor het actieve bedieningsbereik in de statusweergave verschijnt het bedieningsbereikmenu.
Kanaalomschakeling Door touch-bediening van de kanaalweergave in de statusweergave schakelt u over naar het volgende kanaal.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
41
Inleiding 1.4 Interface
1.4.11
De taal op de interface wijzigen
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling".
2.
Druk op de softkey "Change language". Het venster "Taalkeuze" wordt geopend. De laatst ingestelde taal is geselecteerd.
3.
Plaats de cursor op de gewenste taal.
4.
Druk op de softkey "OK". - OF Druk op de toets .
De interface wordt omgeschakeld naar de gewenste taal.
Opmerking Taal in invoervensters rechtstreeks omschakelen U heeft de mogelijkheid om rechtstreeks in de interface om te schakelen tussen talen die in de besturing beschikbaar zijn; hiervoor moet u de toetsencombinatie
Universal
42
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.4 Interface
1.4.12
Aziatische tekens invoeren U heeft de mogelijkheid om Aziatische tekens in te voeren. Opmerking Oproepen invoereditor met
Opbouw van de editor .ODQNLQYRHU
)XQFWLHNHX]H
$DQJHERGHQWHNHQV .ODQNVHOHFWLHXLWZRRUGHQERHN
Functies Pinyin-invoer Bewerken van het woordenboek Invoer van Latijnse lettertekens
Voorwaarde De besturing is omgeschakeld op de Chinese of Koreaanse taal.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
43
Inleiding 1.4 Interface
Procedure Karakters wijzigen 1. $
Open het venster, plaats de cursor in het invoerveld en druk op de toetsen
+ 6
2.
Voer de gewenste klank in.
3.
Druk op de toets
4.
Door nogmaals op de toets
5.
Druk op de toets
6.
Druk op de nummertoets om het bijbehorende karakter in te voegen. Wanneer een karakter wordt geselecteerd, slaat de editor de selectiefrequentie klankafhankelijk op. Wanneer later de editor opnieuw wordt geopend, wordt dit karakter bovenaan de lijst getoond.
Het woordenboek bewerken 1.
Kies in het selectieveld de functie "Woordenboek bewerken". In de editor wordt een extra regel weergegeven waarin het samengestelde karakter en de klank worden getoond.
2.
Voer in het veld voor klankinvoer de gewenste klank in. Voor deze klank worden verschillende karakters getoond, waaruit u een karakter kunt selecteren door het bijbehorende nummer (1 ... 9) te kiezen. Voor het invoeren kan de cursor met de
3.
Druk de <SELECT>-toets in om een samengestelde klank in het woordenboek over te nemen.
Universal
44
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.4 Interface
1.4.13
Beveiligingsniveaus Het invoeren of wijzigen van gegevens in de besturing is op cruciale locaties beveiligd d.m.v. een wachtwoord.
Toegangsbeveiliging via beveiligingsniveaus Het invoeren of wijzigen van gegevens bij volgende functies is afhankelijk van het ingestelde beveiligingsniveau: ● Gereedschapscorrecties ● Nulpuntverschuivingen ● Settinggegevens ● Programma opstellen / Programmacorrectie Opmerking Toegangsniveaus voor softkeys programmeren U kunt softkeys voorzien van beveiligingsniveaus of ze volledig verbergen.
Documentatie Meer informatie vindt u in de volgende documentatie: Handboek voor de inbedrijfstelling SINUMERIK Operate (IM9) / SINUMERIK 840D sl
Softkeys Bedieningsbereik Machine
Beveiligingsniveau Eindgebruiker (beveiligingsniveau 3)
Bedieningsbereik Parameters
Beveiligingsniveau
Lijsten voor gereedschapsbeheer Sleutelschakelaar 3 (beveiligingsniveau 4).
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
45
Inleiding 1.4 Interface
Bedieningsbereik Diagnose
Beveiligingsniveau Sleutelschakelaar 3 (beveiligingsniveau 4) Eindgebruiker (beveiligingsniveau 3) Eindgebruiker (beveiligingsniveau 3) Fabrikant (beveiligingsniveau 1) Eindgebruiker (beveiligingsniveau 3) Service (beveiligingsniveau 2)
Bedieningsbereik Inbedrijfstelling Beveiligingsniveaus Eindgebruiker (beveiligingsniveau 3) Sleutelschakelaar 3 (beveiligingsniveau 4)
Sleutelschakelaar 3 (beveiligingsniveau 4)
Sleutelschakelaar 3 (beveiligingsniveau 4)
Sleutelschakelaar 3 (beveiligingsniveau 4) Service (beveiligingsniveau 2)
Eindgebruiker (beveiligingsniveau 3) Eindgebruiker (beveiligingsniveau 3)
Universal
46
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.4 Interface
1.4.14
Online-hulp in SINUMERIK Operate In de besturing is een omvangrijke contextafhankelijke online-hulp geïntegreerd. ● Van elk venster wordt een korte beschrijving gegeven en eventueel stap-voor-stap instructies voor bedieningsprocedures ● In de editor is voor elke ingevoerde G-code gedetailleerde hulp beschikbaar. Bovendien heeft u de mogelijkheid om alle G-functies te zien en een geselecteerd commando rechtstreeks uit de hulpfunctie in de editor over te nemen. ● Bij het programmeren van cycli krijgt u in het invoerveld een hulppagina met alle parameters. ● Lijsten met machinegegevens ● Lijsten met settinggegevens ● Lijsten met aandrijvingsparameters ● Lijst met alle alarmen
Procedure Contextafhankelijke online-hulp oproepen 1.
U bevindt zich in een willekeurig venster van een bedieningsbereik.
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de softkey "Volledig scherm" om het volledige schermoppervlak te gebruiken voor het weergeven van de online-hulp. Druk opnieuw op de softkey "Volledig scherm" om terug te keren naar het kleinere venster.
4.
Wanneer nog meer hulp over de functies of over aanverwante thema's beschikbaar is, kunt u die oproepen door de cursor op de gewenste link te plaatsen en de softkey "Verwijzing volgen" in te drukken. De geselecteerde hulppagina wordt weergegeven.
5.
Druk op de softkey "Verwijzing terug" om terug te keren naar de vorige hulppagina.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
47
Inleiding 1.4 Interface Een thema in de inhoudsopgave oproepen 1.
Druk op de softkey "Inhoudsopgave". Afhankelijk van de technologie waar u zich bevindt, wordt nu de handleiding "Bedienen frezen", "Bedienen draaien" of "Bedienen universeel" en het programmeerhandlboek "Programmeren" getoond.
2.
Selecteer de gewenste handleiding met de toetsen
3
Druk op de toets
4.
Beweeg met de toets
5.
Druk op de softkey "Verwijzing volgen" of op de toets om de hulppagina voor het geselecteerde thema weer te geven.
6.
Druk op de softkey "Huidig thema" om opnieuw naar de oorspronkelijke hulppagina terug te keren.
Een thema zoeken 1.
Druk op de softkey "Zoeken". Het venster "Zoeken in hulp volgens: " wordt geopend.
2.
Activeer het aankruisvakje "Volledige tekst" om alle hulppagina's te doorzoeken. Wanneer u het aankruisvakje niet activeert wordt in de inhoudsopgave en in de index gezocht.
3.
Voer in het veld "Tekst" het gewenste trefwoord in en druk op de softkey "OK". Wanneer u het trefwoord invoert op het bedieningspaneel moet u een umlaut vervangen door een sterretje (*) als wildcard. Alle ingevoerde begrippen en zinnen worden met een EN-bewerking gezocht. Er worden dus enkel documenten en records getoond die aan alle zoekcriteria voldoen.
4.
Om enkel de index van het bedienings- en programmeerhandboek weer te geven, moet u de softkey "Trefwoordregister" indrukken.
Universal
48
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Inleiding 1.4 Interface Weergeven van alarmbeschrijvingen en machinegegevens 1.
Wanneer in de vensters "Alarmen", "Meldingen" of "Alarmprotocol" meldingen of alarmen actief zijn, dan moet u de cursor op de bewuste vermelding plaatsen en op de toets
2.
Wanneer u zich in het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling" in de vensters voor de weergave van machine-, setting- of aandrijvingsgegevens bevindt, dan moet u de cursor op de gewenste machinedatum of aandrijvingsparameter plaatsen en de toets
G-code commando in de editor weergeven en invoegen 1.
Een programma is in de editor geopend. Plaats de cursor op het gewenste G-code commando en druk op de toets
2.
Druk op de softkey "Alle G-functies tonen".
3.
Selecteer bijv. met behulp van de zoekfunctie het gewenste G-code commando.
4.
Druk op de softkey "In de editor overnemen". De geselecteerde G-functie wordt op de positie van de cursor in het programma overgenomen.
5.
Druk op de softkey "Hulp beëindigen" om de hulpfunctie te beëindigen.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
49
Inleiding 1.4 Interface
Universal
50
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.1
2
In- en uitschakelen
Opstarten
Na het opstarten wordt het basisscherm geopend, afhankelijk van de door de machinefabrikant vooraf ingestelde bedrijfsmodus. Normaal gezien is dit het basisscherm van de subbedrijfsmodus "REF POINT". Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
51
Machine instellen 2.2 Naar referentiepunt verplaatsen
2.2
Naar referentiepunt verplaatsen
2.2.1
Assen naar referentiepunt verplaatsen Uw werktuigmachine kan uitgerust zijn met een absoluut of een incrementeel wegmeetsysteem. Een as met incrementeel wegmeetsysteem moet na het inschakelen naar een referentiepunt worden verplaatst; een absolute as niet. Bij een incrementeel wegmeetsysteem moeten alle machineassen daarom eerst naar een referentiepunt worden verplaatst waarvan de coördinaten m.b.t. het machinenulpunt bekend zijn.
Volgorde De assen moeten zich vooraf op een positie bevinden van waaruit het referentiepunt zonder risico's op botsing kan worden aangelopen. Afhankelijk van de instellingen van de machinefabrikant kunnen alle assen ook gelijktijdig naar het referentiepunt worden verplaatst. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
LET OP Wanneer het referentiepunt vanuit de huidige positie van de as niet zonder risico's op botsing kan worden aangelopen, moet de as eerst in bedrijfsmodus "JOG" of "MDA" op een geschikte positie worden geplaatst. Houd daarbij absoluut rekening met de asbewegingen direct aan de machine! Negeer de weergave van de reële positie zolang de as het referentiepunt niet heeft aangelopen. De software-eindschakelaars zijn niet actief!
Procedure 1.
Druk op de toets <JOG>.
2.
Druk op de toets
Universal
52
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.2 Naar referentiepunt verplaatsen 3.
Selecteer de as die u gaat verplaatsen.
4.
Druk op de toets <-> of <+>.
;
=
De geselecteerde as beweegt zich naar het referentiepunt. Wanneer u op de verkeerde richtingtoets heeft gedrukt, wordt het commando niet geaccepteerd. Er volgt geen verplaatsing.
Naast de as wordt een symbool weergegeven zodra de as het referentiepunt heeft bereikt. Na het bereiken van het referentiepunt is de as "gereferentieerd". De reële waarde wordt op de waarde van het referentiepunt ingesteld. Vanaf dat moment zijn wegbegrenzingen zoals software-eindschakelaars actief. U kunt deze functie beëindigen door op het controlepaneel van de machine bedrijfsmodus "AUTO" i.p.v. "JOG" te selecteren.
2.2.2
Bevestiging gebruiker Wanneer u aan de machine Safety Integrated (SI) gebruikt, moet u bij het verplaatsen van een as naar het referentiepunt bevestigen dat de weergegeven huidige positie van de as overeenstemt met de reële positie aan de machine. Deze bevestiging is daarna een voorwaarde voor verdere functies van Safety Integrated. Deze bevestiging kunt u voor elke as pas geven wanneer de as vooraf naar het referentiepunt werd verplaatst. De weergegeven positie van de as heeft steeds betrekking op het machinecoördinatensysteem (MKS). Optie Voor de bevestiging gebruiker bij Safety Integrated heeft u een software-optie nodig.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets .
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
53
Machine instellen 2.2 Naar referentiepunt verplaatsen 3.
Selecteer de as die u gaat verplaatsen.
4.
Druk op de toets <-> of <+>.
;
=
De geselecteerde as beweegt zich naar het referentiepunt en stopt. De coördinaten van het referentiepunt worden weergegeven.
Naast de as wordt het symbool 5.
weergegeven.
Druk op de softkey "Bevestiging gebr." Het venster "Bevestiging gebruiker" wordt geopend. Er wordt een lijst weergegeven met alle machineassen en hun huidige en SI-posities.
5.
Plaats de cursor in het veld "Bevestiging" van de gewenste as.
6.
Activeer de bevestiging door de toets <SELECT> in te drukken.
In de kolom "Bevestiging" van de gewenste as verschijnt een kruissymbool; de as is nu "veilig gereferentieerd". Door opnieuw de toets <SELECT> in te drukken maakt u de bevestiging weer ongedaan.
Universal
54
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.3 Bedrijfsmodi
2.3
Bedrijfsmodi
2.3.1
Algemeen De machine kan werken in drie verschillende bedrijfsmodi.
Bedrijfsmodus "JOG" Bedrijfsmodus "JOG" is voorzien voor de volgende handelingen: ● Assen naar hun referentiepunt verplaatsen; m.a.w. de machineas wordt gereferentieerd ● De machine voorbereiden op het aflopen van een programma in automatische modus; d.w.z. het gereedschap meten, het werkstuk meten en eventueel in het programma gebruikte nulpuntverschuivingen definiëren. ● Assen verplaatsen, bijv. tijdens een programma-onderbreking. ● Assen positioneren
"JOG" selecteren Druk op de toets <JOG>.
Subbedrijfsmodus "REF POINT" Subbedrijfsmodus "REF POINT" wordt gebruikt voor het synchroniseren van de besturing en de machine. Dat doet u door in bedrijfsmodus "JOG" het referentiepunt aan te lopen. "REF POINT" selecteren Druk op de toets .
Subbedrijfsmodus "REPOS" Subbedrijfsmodus "REPOS" wordt gebruikt voor het terugkeren naar een gedefinieerde positie. Na een programma-onderbreking (bijv. voor het corrigeren van gereedschapsslijtagewaarden) beweegt u in bedrijfsmodus "JOG" het gereedschap van de contour weg. In het venster met de reële waarden worden de in "JOG" bewogen wegverschillen weergegeven als "Repos"-verschuiving.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
55
Machine instellen 2.3 Bedrijfsmodi De "REPOS"-verschuiving kan in het machinecoördinatensysteem (MKS) of in het werkstukcoördinatensysteem (WKS) worden weergegeven. "Repos" selecteren Druk op de toets
Bedrijfsmodus "MDA" (Manual Data Automatic). In bedrijfsmodus "MDA" kunt u G-code commando's in blokken invoeren en laten uitvoeren, om de machine in te stellen of afzonderlijke handelingen te laten uitvoeren. "MDA" selecteren Druk op de toets <MDA>.
Bedrijfsmodus "AUTO" In automatische modus kunt u een programma volledig of gedeeltelijk uitvoeren. "AUTO" selecteren Druk op de toets
Subbedrijfsmodus "TEACH IN" De subbedrijfsmodus "TEACH IN" staat ter beschikking in bedrijfsmodi "AUTO" en "MDA". U heeft de mogelijkheid daar deelprogramma's (hoofd- en subprogramma's) voor bewegingsaflopen of eenvoudige werkstukken te maken, wijzigen of uitvoeren door posities aan te lopen en op te slaan. "Teach In" selecteren Druk op de toets
Universal
56
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.3 Bedrijfsmodi
2.3.2
Bedrijfsmodusgroepen en kanalen Elk kanaal kan worden beschouwd als een zelfstandige NC. Per kanaal kan er maximaal één deelprogramma worden uitgevoerd. ● Besturing met 1 kanaal Er is één bedrijfsmodusgroep. ● Besturing met verschillende kanalen Kanalen kunnen in verschillende bedrijfsmodusgroepen samengevat worden.
Voorbeeld Besturing met 4 kanalen, waarbij in 2 kanalen wordt bewerkt en in 2 andere kanalen het transport van nieuwe werkstukken wordt geregeld. BAG1 Kanaal 1 (bewerking) Kanaal 2 (transport) BAG2 Kanaal 3 (bewerking) Kanaal 4 (transport)
Bedrijfsmodusgroepen (BAG) Kanalen die technologisch bij elkaar horen kunnen in een bedrijfsmodusgroep (BAG) worden samengebracht. Assen en spillen van een BAG kunnen door 1 of meerdere kanalen worden bestuurd. Een BAG bevindt zich in bedrijfsmodus "Automatisch", "JOG" of "MDA", d.w.z. verschillende kanalen in dezelfde bedrijfsmodusgroep kunnen zich niet gelijktijdig in verschillende bedrijfsmodi bevinden.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
57
Machine instellen 2.3 Bedrijfsmodi
2.3.3
Kanaalomschakeling Bij meerdere kanalen is een kanaalomschakeling mogelijk. Omdat afzonderlijke kanalen aan verschillende bedrijfsmodusgroepen (BAG) kunnen zijn toegewezen, wordt bij de kanaalomschakeling impliciet ook op de bijbehorende BAG omgeschakeld. Wanneer het kanaalmenu beschikbaar is, worden alle kanalen op softkeys weergegeven. Op die manier kan er omgeschakeld worden.
Kanaal omschakelen Druk op de toets
Documentatie Handboek voor de inbedrijfstelling SINUMERIK Operate (IM9) / SINUMERIK 840D sl Kanaalomschakeling via touch-bediening Bij HT 8 en bij het gebruik van het bedieningspaneel met touchscreen heeft u de mogelijkheid om in de statusweergave via touch-bediening van de kanaalweergave op het volgende kanaal over te schakelen resp. het kanaalmenu weer te geven.
Zie ook HT 8 overzicht (Pagina 273)
Universal
58
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.4 Instellingen voor de machine
2.4
Instellingen voor de machine
2.4.1
Coördinatensysteem (MKS/WKS) omschakelen De coördinaten in de weergave met reële waarden verwijzen naar het machine- of het werkstukcoördinatensysteem. Standaard is voor de weergave met reële waarden het werkstukcoördinatensysteem ingesteld. Bij het machinecoördinatensysteem (MKS) wordt, in tegenstelling tot het werkstukcoördinatensysteem (WKS), geen rekening gehouden met nulpuntverschuivingen, gereedschapscorrecties en coördinatenrotaties.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets <JOG> of
3.
Druk op de softkey "Reële waarden MKS". Het machinecoördinatensysteem is geselecteerd. De header van het venster met de reële waarden wordt gewijzigd in "MKS".
Machinefabrikant De softkey voor het omschakelen van het coördinatensysteem kan verborgen zijn. Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
59
Machine instellen 2.4 Instellingen voor de machine
2.4.2
Meeteenheid omschakelen Als meeteenheid voor de machine kunt u millimeter of inch instellen. Het omschakelen van de meeteenheid gebeurt telkens voor de volledige machine. Alle noodzakelijke afmetingen worden daardoor automatisch omgezet in de nieuwe meeteenheid, bijv.: ● Posities ● Gereedschapscorrecties ● Nulpuntverschuivingen Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
Selecteer in bedieningsbereik "Machine" de bedrijfsmodus <JOG> of
2.
Druk op de menu doorschakeltoets en de softkey "Instellingen". Er wordt een nieuwe verticale softkeybalk weergegeven.
3.
Druk op de softkey "Omschakelen inch". Het systeem vraagt om een bevestiging of u echt op de nieuwe meeteenheid wil overschakelen.
4.
Druk op de softkey "OK". De tekst van de softkey wordt nu gewijzigd in "Omschakelen metrisch". De meeteenheid voor de volledige machine wordt aangepast.
5.
Druk op de softkey "Omschakelen metrisch" om de meeteenheid voor de volledige machine opnieuw op metrisch in te stellen.
Universal
60
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.4 Instellingen voor de machine
2.4.3
Nulpuntverschuiving instellen U heeft de mogelijkheid om voor afzonderlijke assen een nieuwe positiewaarde in de weergave met reële waarden in te voeren wanneer een instelbare nulpuntverschuiving actief is. Het verschil tussen de positiewaarde in het machinecoördinatensysteem MKS en de nieuwe positiewaarde in het werkstukcoördinatensysteem WKS wordt permanent opgeslagen in de nulpuntverschuiving (bijv. G54) die op dat moment actief is.
Relatieve reële waarde U kunt bovendien positiewaarden in het relatieve coördinatensysteem invoeren. Opmerking De nieuwe reële waarde wordt nu weergegeven. De relatieve reële waarde heeft geen invloed op de asposities en de actieve nulpuntverschuiving.
Relatieve reële waarde resetten Druk op de softkey "REL wissen". De reële waarden worden gewist. De softkeys voor het instellen van het nulpunt in het relatieve coördinatensysteem staan alleen ter beschikking als de bijbehorende machinedatum is ingesteld. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Voorwaarde De besturing bevindt zich in het werkstukcoördinatensysteem. De reële waarde wordt in reset-toestand geplaatst. Opmerking NPV instellen in stop-toestand Wanneer u de nieuwe reële waarde invoert tijdens een stop-toestand, dan worden de ingevoerde wijzigingen pas zichtbaar en actief na het opnieuw opstarten van het programma.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
61
Machine instellen 2.4 Instellingen voor de machine
Procedure 1.
Selecteer in bedieningsbereik "Machine" de bedrijfsmodus <JOG>.
2.
Druk op de softkey "NPV instellen". - OF Druk op de softkeys ">>", "Reële waarde REL" en "Rel. instellen" om positiewaarden in het relatieve coördinatensysteem in te stellen.
3.
Voer de gewenste nieuwe positiewaarde voor X, Y of Z rechtstreeks in de weergave met reële waarden in (m.b.v. de cursortoetsen kunt u omschakelen tussen de assen) en druk daarna op de toets "Input" om de invoer te bevestigen. - OF Druk op de softkeys "X=0", "Y=0" of "Z=0" om de gewenste positie op nul in te stellen.
...
- OF Druk op de softkey "X=Y=Z=0" om de asposities tegelijk op nul in te stellen.
Universal
62
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.4 Instellingen voor de machine
Reële waarde opnieuw resetten Druk op de softkey "actieve NPV wissen" De verschuiving wordt permanent gewist.
LET OP Actieve nulpuntverschuiving irreversibel De nulpuntverschuiving die op dit moment actief is wordt door deze actie onherroepelijk gewist.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
63
Machine instellen 2.5 Nulpuntverschuivingen
2.5
Nulpuntverschuivingen De weergave van de reële waarden van de ascoördinaten heeft na het instellen van het referentiepunt betrekking op het machinenulpunt (M) van het machinecoördinatensysteem (MKS). Het programma voor het bewerken van het werkstuk daarentegen heeft betrekking op het werkstuknulpunt (W) van het werkstukcoördinatensysteem (WKS). Het machinenulpunt en het werkstuknulpunt hoeven niet identiek te zijn. Afhankelijk van het type werkstuk en de manier van opspannen kan de afstand tussen het machinenulpunt en het werkstuknulpunt variëren. Bij de programmabewerking wordt met deze nulpuntverschuiving rekening gehouden; deze kan zijn samengesteld uit verschillende verschuivingen. De weergave van de reële waarden van de ascoördinaten heeft na het instellen van het referentiepunt betrekking op het machinenulpunt van het machinecoördinatensysteem (MKS). De weergave van de reële waarde van de posities kan verwijzen naar het ENScoördinatensysteem. Daarbij wordt de positie van het actieve gereedschap in relatie tot het werkstuknulpunt weergegeven.
:
:&6
&R¸UGLQDWHQWUDQVIRUPDWLH 7RWDOH YHUVFKXLYLQJ
(16 1XOSXQWYHUVFKXLYLQJILMQ
1XOSXQWYHUVFKXLYLQJUXZ %DVLVYHUVFKXLYLQJ
0&6
0
Beeld 2-1
Nulpuntverschuivingen
Wanneer het machinenulpunt en het werkstuknulpunt niet identiek zijn, is er minimaal één verschuiving (basisverschuiving of een nulpuntverschuiving) waarin de positie van het werkstuknulpunt is opgeslagen. Basisverschuiving De basisverschuiving is een nulpuntverschuiving die steeds actief is. Wanneer u geen basisverschuiving heeft gedefinieerd, dan is deze nul. De basisverschuiving moet worden vastgelegd in het venster "nulpuntverschuiving - basis".
Universal
64
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.5 Nulpuntverschuivingen Ruwe en fijne verschuiving Nulpuntverschuivingen (G54 tot G57, G505 tot G599) bestaan telkens uit een ruwe en een fijne verschuiving. U kunt de nulpuntverschuivingen uit elk gewenst programma oproepen (ruwe en fijne verschuivingen worden daarbij opgeteld). In de ruwe verschuiving kunt u bijvoorbeeld het nulpunt van het werkstuk opslaan. In de fijne verschuiving kunt u dan het verschil vastleggen dat bij het opspannen van een nieuw werkstuk ontstaat tussen het oude en het nieuwe werkstuknulpunt. Opmerking Fijne verschuiving uitschakelen U heeft de mogelijkheid om via machinedatum $MN_MM_FRAM_FINE_TRANS de fijne verschuiving uit te schakelen.
2.5.1
Actieve nulpuntverschuiving weergeven In het venster "nulpuntverschuiving - actief" worden volgende nulpuntverschuivingen weergegeven: ● Nulpuntverschuivingen die actieve verschuivingen bevatten of waarvoor waarden zijn ingevoerd ● Instelbare nulpuntverschuivingen ● Totale nulpuntverschuiving Normaal gezien kan dit venster enkel worden gelezen ('read-only'). Het hangt van de instelling af of verschuivingen beschikbaar zijn. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
65
Machine instellen 2.5 Nulpuntverschuivingen
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Nulp. versch." Het venster "Nulpuntverschuiving - actief" wordt geopend.
Opmerking Meer informatie over nulpuntverschuivingen Wanneer u meer informatie wilt over de weergegeven verschuivingen of wanneer u de waarden voor draaiing, schaalverdeling of spiegeling wilt wijzigen, druk dan op de softkey "Details".
2.5.2
Nulpuntverschuiving "Overzicht" weergeven In het venster "Nulpuntverschuiving - Overzicht" worden voor alle ingestelde assen de actieve verschuivingen of systeemverschuivingen weergegeven. Naast de verschuiving (ruw en fijn) wordt ook de draaiing, schaalverdeling en spiegeling weergegeven die op basis daarvan wordt bepaald. Normaal gezien kan dit venster enkel worden gelezen ('read-only').
Weergave van de actieve nulpuntverschuivingen Nulpuntverschuivingen DRF
Weergave van de handwiel-asverschuiving.
Basisreferentie
Weergave van de met $P_SETFRAME geprogrammeerde extra nulpuntverschuivingen. De toegang tot systeemverschuivingen is via een sleutelschakelaar beveiligd.
Externe NPV frame
Weergave van de met $P_EXTFRAME geprogrammeerde extra nulpuntverschuivingen.
Totaal basis NPV
Weergave van alle actieve basisverschuivingen.
G500
Weergave van met G54 - G599 geactiveerde nulpuntverschuivingen. In bepaalde omstandigheden kunt u via "NPV instellen" de gegevens wijzigen, d.w.z. dat u een ingesteld nulpunt kunt corrigeren.
Universal
66
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.5 Nulpuntverschuivingen
Nulpuntverschuivingen Gereedschapsreferentie
Weergave van de met $P_TOOLFRAME geprogrammeerde extra nulpuntverschuivingen.
Werkstukreferentie
Weergave van de met $P_WPFRAME geprogrammeerde extra nulpuntverschuivingen.
Geprogrammeerde NPV
Weergave van de met $P_PFRAME geprogrammeerde extra nulpuntverschuivingen.
Cyclusreferentie
Weergave van de met $P_CYCFRAME geprogrammeerde extra nulpuntverschuivingen.
Totale NPV
Weergave van de actieve nulpuntverschuiving die bestaat uit de som van alle nulpuntverschuivingen.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2
Druk op de softkeys "Nulp. versch." en "Overzicht". Het venster "Nulpuntverschuivingen - overzicht" wordt geopend.
2.5.3
Basisnulpuntverschuiving weergeven en bewerken In het venster "nulpuntverschuiving - basis" worden voor alle ingestelde assen de gedefinieerde kanaalspecifieke en globale basisverschuivingen (onderverdeeld in ruwe en fijne verschuiving) weergegeven. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Nulp. versch."
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
67
Machine instellen 2.5 Nulpuntverschuivingen 3.
Druk op de softkey "Basis". Het venster "Nulpuntverschuiving - basis" wordt geopend.
4.
Wijzig de waarden rechtstreeks in de tabel.
Opmerking Basisverschuivingen activeren De verschuivingen die hier worden ingevoerd zijn onmiddellijk actief.
2.5.4
Instelbare nulpuntverschuivingen weergeven en bewerken In het venster "Nulpuntverschuiving - G54..G599" worden alle instelbare verschuivingen (onderverdeeld in ruwe en fijne verschuiving) weergegeven. Draaiingen, schaalverdeling en spiegeling worden weergegeven.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Nulp. versch.".
3.
Druk op de softkey "G54...G599". Het venster "Nulpuntverschuiving - G54...G599" wordt geopend. Aanwijzing De tekst van de softkeys voor de instelbare nulpuntverschuivingen varieert: de instelbare nulpuntverschuivingen die aan de machine zijn geconfigureerd, worden weergegeven (voorbeelden: G54…G57, G54…G505, G54…G599). Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
4.
Wijzig de waarden rechtstreeks in de tabel.
Universal
68
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.5 Nulpuntverschuivingen
Opmerking Instelbare nulpuntverschuivingen activeren De instelbare nulpuntverschuivingen worden pas geactiveerd wanneer ze in het programma worden geselecteerd.
2.5.5
Details van de nulpuntverschuivingen weergeven en bewerken Voor elke nulpuntverschuiving kunt u voor alle assen alle gegevens weergeven en bewerken. Bovendien kunt u ook nulpuntverschuivingen wissen. Voor elke as worden waarden voor de volgende gegevens weergegeven: ● Ruwe en fijne verschuiving ● Draaiing ● Schaalverdeling ● Spiegeling Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Opmerking De gegevens voor draaiing, schaalverdeling en spiegeling worden hier vastgelegd en kunnen enkel hier worden gewijzigd.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Nulp. versch."
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
69
Machine instellen 2.5 Nulpuntverschuivingen 3.
Druk op de softkeys "Actief", "Basis" of "G54...G599". Het bijbehorende venster wordt geopend.
4.
Plaats de cursor op de gewenste nulpuntverschuiving waarvan u de details wilt weergeven.
5.
Druk op de softkey "Details". Afhankelijk van de geselecteerde nulpuntverschuiving wordt een venster geopend, bijv. "Nulpuntverschuiving - Details: G54...G599".
6.
Wijzig de waarden rechtstreeks in de tabel. - OF Druk op de softkey "NPV wissen" om alle ingevoerde waarden te resetten.
...
Druk op de softkey "NPV +" of "NPV -" om binnen het geselecteerde bereik ("Actief", "Basis", "G54...G599") rechtstreeks de volgende of vorige nulpuntverschuiving te selecteren, zonder eerst naar het overzichtsvenster te moeten overschakelen. Wanneer het einde van het bereik (bijv. G599) werd bereikt, wordt overgeschakeld naar het begin van het bereik (bijv. G54).
De wijzigingen van de waarden zijn in het deelprogramma onmiddellijk of na "Reset" beschikbaar. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Druk op de softkey "Terug" om het venster te sluiten.
Universal
70
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.5 Nulpuntverschuivingen
2.5.6
Nulpuntverschuiving wissen U heeft de mogelijkheid de nulpuntverschuivingen te wissen. In dat geval worden de ingevoerde waarden gereset.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Nulp. versch.".
3.
Druk op de softkeys "Actief", "Basis" of "G54...G599".
4.
Druk op de softkey "Details".
5.
Plaats de cursor op de nulpuntverschuiving die u wilt wissen.
6.
Druk op de softkey "NPV wissen".
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
71
Machine instellen 2.6 As- en spilgegevens bewaken
2.6
As- en spilgegevens bewaken
2.6.1
Werkveldbegrenzing vastleggen Met de functie "werkveldbegrenzing" kunt u het werkveld waarbinnen een gereedschap moet worden verplaatst, in alle kanaalassen begrenzen. Op deze manier kunt u in de werkruimte veiligheidszones instellen die voor gereedschapsbewegingen geblokkeerd zijn. Zo heeft u de mogelijkheid om, naast de eindschakelaars, het verplaatsingsbereik van de assen extra te beperken.
Voorwaarden In bedrijfsmodus "AUTO" kunt u wijzigingen enkel in resettoestand uitvoeren. Die zijn dan onmiddellijk actief. In bedrijfsmodus "JOG" kunt u wijzigingen op gelijk welk tijdstip uitvoeren. Die worden echter pas bij het begin van een nieuwe beweging actief.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Setting-gegevens". Het venster "Werkveldbegrenzing" wordt geopend.
3.
Plaats de cursor in het gewenste veld en voer de nieuwe waarde in m.b.v. het numeriek toetsenbord. De onder- en bovengrens van de veiligheidszone wordt afhankelijk van de ingevoerde waarden gewijzigd.
4.
Klik het aankruisvakje "actief" aan om de veiligheidszone te activeren.
Opmerking In het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling" vindt u onder "Machinegegevens" via de menudoorschakeltoets alle setting-gegevens.
Universal
72
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.6 As- en spilgegevens bewaken
2.6.2
Spilgegevens wijzigen In het venster "Spillen" worden de ingestelde toerentalgrenzen voor de spillen weergegeven; waarden boven of onder deze grenzen zijn niet toegestaan. U heeft de mogelijkheid om de spiltoerentallen in de velden "Minimum" en "Maximum" binnen de in de desbetreffende machinegegevens vastgelegde grenswaarden te beperken.
Spiltoerentalbegrenzing bij constante snijsnelheid In het veld "spiltoerentalbegrenzing bij G96" wordt de toerentalbegrenzing bij constante snijsnelheid, die naast de continu actieve begrenzingen werd geprogrammeerd, weergegeven. Deze toerentalbegrenzing voorkomt dat bijvoorbeeld bij het afsteken of bij uiterst kleine bewerkingsdiameters de spil bij constante snijsnelheid (G96) tot het maximale spiltoerental van de actieve transmissietrap stijgt. Opmerking De softkey "Spilgegevens" is enkel zichtbaar wanneer een spil aanwezig is.
Procedure 1.
2.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
Druk de softkeys "Setting-gegevens" en "Spilgegevens" in. Het venster "Spillen" wordt geopend.
3.
Wanneer u het spiltoerental wilt wijzigen, plaats dan de cursor in het veld "Maximum", "Minimum" of "Spiltoerentalbegrenzing bij G96" en voer de nieuwe waarde in.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
73
Machine instellen 2.7 Setting-gegevenslijsten weergeven
2.7
Setting-gegevenslijsten weergeven U heeft de mogelijkheid om lijsten met geconfigureerde setting-gegevens weer te geven. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk de softkeys "Setting-gegevens" en "Gegevenslijsten" in. Het venster "Setting-gegevenslijsten" wordt geopend.
3.
Druk op de softkey "Gegevenslijst selecteren" en selecteer in de lijst "Zicht" de gewenste lijst met setting-gegevens.
Universal
74
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.8 Handwiel toewijzen
2.8
Handwiel toewijzen Via handwielen kunnen assen in het machinecoördinatensysteem (MKS) of in het werkstukcoördinatensysteem (WKS) worden verplaatst. Software-optie Voor de handwielverschuiving is de optie "Uitgebreide bedieningsfuncties" nodig (alleen voor 828D). Voor het toewijzen van handwielen worden alle assen in deze volgorde getoond: ● Geometrieassen Bij het verplaatsen houden geometrieassen rekening met de actuele machinetoestand (bijv. draaiingen, transformaties). Alle kanaalmachineassen die op dat ogenblik aan de geometrieas zijn toegewezen, worden daarbij gelijktijdig verplaatst. ● Kanaalmachineassen Kanaalmachineassen zijn aan het desbetreffende kanaal toegewezen. Ze kunnen enkel afzonderlijk worden verplaatst; d.w.z. dat de actuele machinetoestand van geen invloed is. Dat geldt ook voor kanaalmachineassen die als geometrieassen zijn benoemd. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
Druk op de toets <JOG>,
2.
Druk op de menu doorschakeltoets en de softkey "handwiel". Het venster "Handwiel" wordt geopend. Voor elk aangesloten handwiel wordt een veld getoond waarin een as kan worden toegewezen.
3.
Plaats de cursor in het veld naast het handrad waaraan u de as wilt toewijzen (bijv. nr. 1).
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
75
Machine instellen 2.8 Handwiel toewijzen 4.
Druk op de overeenkomstige softkey om de gewenste as te selecteren (bijv. "X"). - OF Open het selectieveld "As" m.b.v. de toets
5.
Druk opnieuw op de softkey "Handwiel". - OF Druk op de softkey "Terug". Het venster "Handwiel" wordt gesloten.
Handwiel uitschakelen 1.
Plaats de cursor op het handwiel waarvan u de toewijzing wilt ongedaan maken (bijv. nr. 1).
2.
Druk opnieuw op de softkey van de toegewezen as (bijv. "X"). - OF Open het selectieveld "As" m.b.v. de toets
Universal
76
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.9 MDA
2.9
MDA In bedrijfsmodus "MDA" (Manual Data Automatic) kunt u voor het instellen van de machine G-Code commando's in blokken invoeren en die onmiddellijk laten uitvoeren. U heeft de mogelijkheid om een MDA-programma rechtstreeks uit de programma-manager in het MDA-geheugen te laden of een in het MDA-werkvenster opgesteld of gewijzigd programma in de programma-manager in een directory naar keuze op te slaan. Software-optie Voor het laden en opslaan van MDA-programma's is de optie "Uitgebreide bedieningsfuncties" nodig (voor 828D).
2.9.1
MDA-programma uit de programma-manager laden
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets <MDA>. De MDA-editor wordt geopend.
3.
Druk op de softkey "MDA laden". Het programma schakelt over naar de programma-manager. Het venster "Laden in MDA" wordt geopend. Daarin ziet u de programma-manager.
4.
Plaats de cursor op de betreffende opslagplaats, druk op de softkey "Zoeken" en voer in de zoekdialoog het gewenste zoekbegrip in als u op een bepaald bestand wilt zoeken. Opmerking: De wildcards "*" (vervangt een willekeurige tekenreeks) en "?" (vervangt een willekeurig teken) maken het zoeken eenvoudiger.
5.
Markeer het programma dat u in het MDA-venster wilt bewerken of laten uitvoeren.
6.
Druk op de softkey "OK". Het venster wordt gesloten en het programma is klaar voor bewerking.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
77
Machine instellen 2.9 MDA
2.9.2
MDA-programma opslaan
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets <MDA>. De MDA-editor wordt geopend.
3.
Maak het MDA-programma door commando's als G-code in te voeren op het bedieningstoetsenbord.
4.
Druk op de softkey "MDA opsl.". Het venster "Opslaan uit MDA: geheugenlocatie selecteren" wordt geopend. Daarin ziet u de programma-manager.
5.
Selecteer de drive waarop het gemaakte MDA-programma moet worden opgeslagen; plaats de cursor in de directory waarin het programma moet worden opgeslagen. - OF Plaats de cursor op de gewenste opslagplaats, druk op de softkey "Zoeken" en voer in de zoekdialoog het gewenste zoekbegrip in als u op een bepaalde directory resp. subdirectory wilt zoeken. Opmerking: De wildcards "*" (vervangt een willekeurige tekenreeks) en "?" (vervangt een willekeurig teken) maken het zoeken eenvoudiger.
6.
Druk op de softkey "OK". Wanneer u de cursor op een map plaatst, wordt een venster geopend waarin u een naam moet invoeren. - OF Wanneer u de cursor op een programma plaatst wordt u gevraagd of het bestand moet worden overschreven.
7.
Voer de naam van het gemaakte programma in en druk op de softkey "OK". Het programma wordt onder de ingevoerde naam in de geselecteerde directory opgeslagen.
Universal
78
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Machine instellen 2.9 MDA
2.9.3
MDA-programma uitvoeren
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets <MDA>. De MDA-editor wordt geopend.
3.
Voer de gewenste commando's in als G-code op het bedieningstoetsenbord.
4.
Druk op de toets
Bij het uitvoeren van de G-code commando's kunt u de afloop als volgt beïnvloeden: ● Programma per blok uitvoeren ● Programma testen Instellingen onder programma-beïnvloeding ● Test voeding instellen Instellingen onder programma-beïnvloeding
Zie ook Programmabeïnvloedingen (Pagina 108)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
79
Machine instellen 2.9 MDA
2.9.4
MDA-programma wissen
Voorwaarde In de MDA-editor bevindt zich een programma dat u in het MDA-venster heeft gemaakt of uit de programma-manager heeft geladen.
Procedure Druk op de softkey "Blokken wissen". De programmablokken die in het programmavenster worden weergegeven, worden gewist.
Universal
80
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
In manuele modus werken 3.1
3
Algemeen De bedrijfsmodus "JOG" moet steeds worden gebruikt wanneer u de machine instelt voor het uitvoeren van een programma of wanneer u eenvoudige verplaatsingen aan de machine wilt uitvoeren: ● Synchroniseren van het meetsysteem van de besturing met de machine (bewegen naar het referentiepunt) ● Instellen van de machine, d.w.z. u kunt via de voorziene toetsen en handwielen aan het controlepaneel van de machine manueel gestuurde bewegingen uitvoeren. ● Tijdens een onderbreking van een programma kunt u via de voorziene toetsen en handwielen aan het controlepaneel van de machine manueel gestuurde bewegingen uitvoeren.
3.2
Gereedschap en spil selecteren
3.2.1
T,S,M-venster Voor voorbereide handelingen in manueel bedrijf gebeurt het selecteren van het gereedschap en het besturen van de spil telkens centraal in een venster. In manueel bedrijf kunt u gereedschap via de naam of via het plaatsnummer selecteren. Wanneer u een getal invoert, wordt eerst naar een naam gezocht en daarna naar een plaatsnummer. M.a.w. wanneer u bijv. "5" invoert en er bestaat geen gereedschap met de naam "5", dan wordt het gereedschap met plaatsnummer "5" geselecteerd. Opmerking Via de plaatsnummer kunt u ook naar een lege plaats in de bewerkingspositie zwenken en dan eenvoudig een nieuw gereedschap monteren.
Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
81
In manuele modus werken 3.2 Gereedschap en spil selecteren
Weergave
Betekenis
T
Invoeren van het gereedschap (naam of plaatsnummer) Via de softkey "Gereedschap selecteren" heeft u de mogelijkheid om een gereedschap uit de gereedschapslijst te selecteren.
D
Snijkantnummer van het gereedschap (1-9)
Spil
Spilselectie, wordt aangegeven met spilnummer
Spil M-functie
Andere M-functies
Invoeren van machinefuncties In een tabel van de machinefabrikant vindt u de toewijzing tussen benaming en functienummer terug.
Nulpuntverschuiving G
Selecteren van de nulpuntverschuiving (basisreferentie, G54 - 57) Via de softkey "Nulpuntversch." heeft u de mogelijkheid om nulpuntverschuivingen uit de lijst met instelbare nulpuntverschuivingen te selecteren.
Meeteenheid
Keuze van de meeteenheid (inch, mm) De instelling die hier wordt gekozen is van toepassing op de programmering.
Bewerkingsvlak
Selectie van het bewerkingsvlak (G17(XY), G18 (ZX), G19 (YZ))
Transmissietrap
Vastleggen van de transmissietrap (auto, I - V)
Stoppositie
Invoeren van de spilpositie in graden
Opmerking Spilpositionering Met deze functie kan de spil in een bepaalde hoekpositie worden geplaatst, bijv. bij een gereedschapswissel. Bij stilstaande spil wordt op de kortste weg gepositioneerd. Bij draaiende spil wordt de huidige draairichting aangehouden en gepositioneerd.
Universal
82
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
In manuele modus werken 3.2 Gereedschap en spil selecteren
3.2.2
Gereedschap selecteren
Procedure 1.
Selecteer bedrijfsmodus "JOG".
2.
Druk op de softkey "T,S,M".
3.
Voer in het invoerveld de naam of het nummer van het gereedschap T in. - OF Druk op de softkey "Gereedschap selecteren" om de gereedschapslijst te openen, plaats de cursor op het gewenste gereedschap en druk op de softkey "In manueel". Het gereedschap wordt in het "T, S, M...-venster" overgenomen en in het veld van de gereedschapsparameter "T" weergegeven.
4.
Selecteer gereedschapssnijkant D of voer het nummer rechtstreeks in het veld "D" in.
5.
Druk op de toets
3.2.3
Spil manueel doen starten of stoppen
Procedure 1.
Selecteer bedrijfsmodus "JOG".
2.
Druk op de softkey "T,S,M".
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
83
In manuele modus werken 3.2 Gereedschap en spil selecteren 3.
Selecteer de gewenste spil (bijv. S1) en voer in het invoerveld ernaast het gewenste spiltoerental (omw/min) in. De spil blijft nog steeds stilstaan.
4.
Voer de transmissietrap in (bijv. auto) wanneer de machine over een transmissie voor de spil beschikt.
5.
Selecteer in het veld "Spil M-functie" de gewenste spildraairichting in (rechts of links).
6.
Druk op de toets
7.
Selecteer in het veld "Spil M-functie" de instelling "Stop".
Druk op de toets
Opmerking Spiltoerental wijzigen Wanneer u het toerental in het veld "Spil" invoert terwijl de spil draait, dan wordt het nieuwe toerental overgenomen.
3.2.4
Spil positioneren
Procedure 1.
Selecteer bedrijfsmodus "JOG".
2.
Druk op de softkey "T, S, M".
3.
Selecteer in het veld "Spil M-functie" de instelling "Stop-pos.". Het invoerveld "Stop-pos." verschijnt.
Universal
84
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
In manuele modus werken 3.3 Assen verplaatsen 4.
Voer de gewenste spil-stoppositie in. De spilpositie wordt in graden weergegeven.
5.
Druk op de toets
Opmerking Met deze functie kan de spil in een bepaalde hoekpositie worden geplaatst, bijv. bij een gereedschapswissel: Bij stilstaande spil wordt op de kortste weg gepositioneerd. Bij draaiende spil wordt de huidige draairichting aangehouden en gepositioneerd.
3.3
Assen verplaatsen De assen kunnen in manueel bedrijf via de increment- of astoetsen of de handwielen worden verplaatst. Bij het verplaatsen d.m.v. het toetsenbord wordt de geselecteerde as verplaatst in de geprogrammeerde instelvoeding, bij incrementeel bewegen met een vastgelegde staplengte. Instelvoeding instellen In het venster "Instellingen voor manueel bedrijf" kunt u de voeding bepalen waarmee de assen in instelbedrijf moeten worden verplaatst.
3.3.1
Assen met een vaste staplengte verplaatsen De assen kunnen in manueel bedrijf via de increment- en astoetsen of de handwielen worden verplaatst.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets <JOG>.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
85
In manuele modus werken 3.3 Assen verplaatsen 3.
Druk op de toetsen 1, 10, ..., 10000, om de as met een vaste staplengte (increment) te verplaatsen. De getallen op de toetsen geven de verplaatsingsweg in micrometer of micro-inch weer. Voorbeeld: Bij een gewenste staplengte van 100 µm (= 0,1 mm) moet u op de toets "100" drukken.
4.
Selecteer de as die u wilt verplaatsen.
5.
Druk op de toets <+> of <->.
;
Telkens u op de toets drukt wordt de geselecteerde as met de vaste staplengte verplaatst. De voedings- en ijlgangcorrectieschakelaars kunnen actief zijn.
Opmerking Na het inschakelen van de besturing kunnen assen tot in het grensbereik van de machine worden verplaatst, omdat de assen nog niet naar hun referentiepunten zijn verplaatst. Het is daarom mogelijk dat noodeindschakelaars worden geactiveerd. De software-eindschakelaars en de werkveldbegrenzing zijn nog niet actief! De voedingvrijgave moet zijn ingesteld.
Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
3.3.2
Assen met een variabele staplengte verplaatsen
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
Druk op de toets <JOG>.
2.
Druk op de softkey "Instellingen". Het venster "Instellingen voor manueel bedrijf" wordt geopend.
Universal
86
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
In manuele modus werken 3.4 Assen positioneren 3.
Voer de gewenste waarde voor de parameter "Variabele staplengte" in. Voorbeeld: Voor een gewenste staplengte van 500 µm (0,5 mm) voert u 500 in.
4.
Druk op de toets
5.
Selecteer de as die u wilt verplaatsen.
6.
Druk op de toets <+> of <->. Telkens u op de toets drukt wordt de geselecteerde as met de ingestelde staplengte verplaatst.
3.4
De voedings- en ijlgangcorrectieschakelaars kunnen actief zijn.
Assen positioneren In manueel bedrijf kunt u afzonderlijke of meerdere assen naar bepaalde posities verplaatsen om eenvoudige bewerkingsaflopen te realiseren. Tijdens het verplaatsen is de voedings-/ijlgangoverride actief.
Procedure 1.
Selecteer indien nodig een gereedschap.
2.
Selecteer bedrijfsmodus "JOG".
3.
Druk op de softkey "Positie".
4.
Voer de gewenste waarde voor de voeding F in. - OF Druk op de softkey "IJlgang". In veld "F" wordt de ijlgang weergegeven.
5. 6.
Voer de doelpositie of de doelhoek in voor de as(sen) die u wilt verplaatsen. Druk op de toets
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
87
In manuele modus werken 3.5 Voorinstellingen voor manueel bedrijf
3.5
Voorinstellingen voor manueel bedrijf In het venster "Instellingen voor manueel bedrijf" kunt u de configuratie voor het manueel bedrijf vastleggen.
Voorinstellingen Instellingen
Betekenis
Voedingtype
Hier kunt u het voedingtype selecteren
G94: Asvoeding/lineaire voeding
G95: Omwentelingsvoeding
Instelvoeding G94
Hier voert u de gewenste voeding in mm/min in.
Instelvoeding G95
Hier voert u de gewenste voeding in mm/omw in.
Variabele staplengte
Hier voert u de gewenste staplengte in voor het verplaatsen van de assen met variabele staplengte.
Spilsnelheid
Hier voert u de spilsnelheid in omw/min in.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets <JOG>.
3.
Druk op de menu doorschakeltoets en de softkey "Instellingen". Het venster "Instellingen voor manueel bedrijf" wordt geopend.
Universal
88
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
4
Werkstuk bewerken 4.1
Bewerking starten en stoppen Bij het uitvoeren van een programma wordt het werkstuk volgens de programmering aan de machine bewerkt. Na het starten van het programma in automatische modus wordt het bewerken van het werkstuk vervolgens automatisch uitgevoerd.
Voorwaarden Aan de volgende voorwaarden moet voor het uitvoeren van een programma zijn voldaan: ● Het meetsysteem van de besturing moet met de machine zijn gereferentieerd. ● Noodzakelijke gereedschapscorrecties en nulpuntverschuivingen zijn ingevoerd. ● Noodzakelijke veiligheidsvergrendelingen van de machinefabrikant zijn geactiveerd.
Algemene procedure 1.
Selecteer in de programma-manager het gewenste programma.
Selecteer onder "NC", "Pl. drive", "USB" of ingestelde netwerkdrives het gewenste programma.
3.
Druk op de softkey "Selecteren". Het programma wordt voor uitvoering geselecteerd en automatisch in bedieningsbereik "Machine" omgeschakeld.
4.
Druk op de toets
Opmerking Het programma in om het even welk bedieningsbereik starten Wanneer de besturing zich in bedrijfsmodus "AUTO" bevindt, kan het geselecteerde programma ook worden gestart wanneer u zich in om het even welk bedieningsbereik bevindt.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
89
Werkstuk bewerken 4.1 Bewerking starten en stoppen Bewerking stoppen Druk op de toets
Bewerking afbreken Druk op de toets
Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Zie ook EXTCALL (Pagina 252)
Universal
90
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.2 Programma selecteren
4.2
Programma selecteren
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager". Het directory-overzicht wordt geopend.
2.
Plaats de cursor op de directory waarin u een programma wilt selecteren.
3.
Druk op de toets
- OF Druk op de toets
De inhoud van de directory wordt weergegeven. 4.
Plaats de cursor op het gewenste programma.
5.
Druk op de softkey "Selecteren". Het programma wordt geselecteerd. Wanneer het programma met succes werd geselecteerd wordt er automatisch omgeschakeld naar het bedieningsbereik "Machine".
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
91
Werkstuk bewerken 4.3 Programma inlopen
4.3
Programma inlopen Bij het inlopen van een programma kan het systeem de bewerking van het werkstuk na elk programmablok dat een beweging of een hulpfunctie aan de machine activeert, onderbreken. Wanneer een programma een eerste keer aan de machine wordt doorlopen kan het resultaat van de bewerking per blok worden gecontroleerd. Opmerking Instellingen voor automatische modus Voor het inlopen of testen van een programma staan de ijlgangreductie en de testrunvoeding ter beschikking.
Per blok uitvoeren U heeft de mogelijkheid om onder "Programmabeïnvloeding" verschillende varianten van uitvoeren per blok te selecteren: SB-modus
Procedure bij het uitvoeren
SB1 per blok ruw
De bewerking stopt na elk machineblok (behalve in cycli)
SB2 rekenblok
De bewerking stopt na elk blok, dus ook na rekenblokken (behalve in cycli)
SB3 Per blok fijn
De bewerking stopt na elk machineblok (ook in cycli)
Voorwaarde Een programma is voor uitvoering in bedrijfsmodus "AUTO" of "MDA" geselecteerd.
Procedure 1.
Druk op de softkey "Progr. beïnvl" en selecteer in het veld "SBL" de gewenste variant.
2.
Druk op de toets <SINGLE BLOCK>.
3.
Druk op de toets
4.
Druk op de toets
Universal
92
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.3 Programma inlopen 5.
Druk opnieuw op de toets <SINGLE BLOCK> wanneer de bewerking niet langer per blok moet worden uitgevoerd. De toets is nu niet langer actief. Wanneer u nu opnieuw op de toets
Zie ook Programma selecteren (Pagina 91) Instelling voor automatische modus (Pagina 131)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
93
Werkstuk bewerken 4.4 Huidig programmablok weergeven
4.4
Huidig programmablok weergeven
4.4.1
Weergave huidig blok In het venster met de weergave van het huidig blok worden de programmablokken weergegeven die op dat ogenblik in afloop zijn.
Weergeven van het huidige programma Terwijl het programma loopt, ziet u de volgende informatie: ● Op de titelregel worden de naam van het werkstuk of van het programma weergegeven. ● Het programmablok dat op dat ogenblik in afloop is, wordt in kleur weergegeven.
Programma rechtstreeks wijzigen In Reset-toestand heeft u de mogelijkheid het huidige programma rechtstreeks te wijzigen. 1.
Druk op de toets
2.
Plaats de cursor op de juiste positie en wijzig het programmablok. Rechtstreeks wijzigen is enkel mogelijk voor G-codeblokken in het NCgeheugen, niet voor afloop van extern.
3.
4.4.2
Druk op de toets
Basisblok weergeven Wanneer u bij het inlopen of tijdens het uitvoeren van een programma meer informatie wilt over de asposities en belangrijke G-functies kunt u de basisblokweergave activeren. Op die manier kunt u bijv. bij het gebruik van cycli controleren of er werkelijk verplaatsingen plaatsvinden op de machine. Posities die via variabelen of R-parameters zijn geprogrammeerd, worden in de basisblokweergave ontbonden en vervangen door de variabele waarde. De basisblokweergave kunt u in testmodus en ook tijdens de reële bewerking van het werkstuk aan de machine gebruiken. Voor het programmablok dat op dat ogenblik actief is worden in het venster "basisblokken" alle G-code commando's weergegeven die een functie aan de machine activeren: ● Absolute asposities ● G-functies van de eerste G-groep
Universal
94
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.4 Huidig programmablok weergeven ● Verdere modale G-functies ● Verdere geprogrammeerde adressen ● M-functies Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1. 2.
Een programma is voor uitvoering geselecteerd en in het bedieningsbereik "Machine" geopend. Druk op de softkey "Basisblokken". Het venster "Basisblokken" verschijnt.
3.
Druk op de toets <SINGLE BLOCK> wanneer u het programma per blok wilt uitvoeren.
4.
Druk op de toets
5.
4.4.3
Druk opnieuw op de softkey "Basisblokken" om het venster opnieuw te sluiten.
Programmaniveau weergeven Tijdens het uitvoeren van een omvangrijk programma met verschillende subprogrammaniveaus kunt u op het scherm weergeven op welk programmaniveau de bewerking zich momenteel bevindt. Een programma meer dan één keer doorlopen Wanneer u heeft geprogrammeerd dat programma's meer dan één keer moeten worden doorlopen, d.w.z. dat subprogramma's door de vermelding van extra parameter P meerdere malen na elkaar worden uitgevoerd, dan wordt in het venster "Programmaniveaus" tijdens de bewerking weergegeven hoeveel keer het programma nog moet worden doorlopen. Programmavoorbeeld N10 subprogramma P25 Wanneer minimaal in een programmaniveau een programma nog meermaals wordt doorlopen, dan verschijnt een horizontale scrollbar om de weergave van de doorloopteller P in het rechtse deel van het venster mogelijk te maken. Wanneer het programma niet meer meermaals moet worden doorlopen verdwijnt de scrollbar.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
95
Werkstuk bewerken 4.4 Huidig programmablok weergeven
Weergave programmaniveau U ziet volgende informatie: ● Niveaunummer ● Programmanaam ● Bloknummer of regelnummer ● Resterend aantal keren dat het programma wordt doorlopen (enkel bij meermaals doorlopen van programma's)
Voorwaarde Een programma is voor uitvoering in bedrijfsmodus "AUTO" geselecteerd.
Procedure Druk op de softkey "Programmaniveaus". Het venster "Programmaniveaus" wordt geopend.
Universal
96
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.5 Programma corrigeren
4.5
Programma corrigeren Van zodra de besturing een syntaxfout in een deelprogramma detecteert, wordt de uitvoering van het programma gestopt en de syntaxfout wordt weergegeven in de alarmregel.
Correctiemogelijkheden Afhankelijk van de toestand waarin de besturing zich bevindt, kunt u volgende correcties uitvoeren m.b.v. de functie programmacorrectie. ● Stoptoestand Enkel de regels die nog niet werden uitgevoerd kunnen worden gewijzigd. ● Resettoestand Alle regels kunnen worden gewijzigd. Opmerking De functie "Programmacorrectie" is ook tijdens het uitvoeren extern beschikbaar; voor programmawijzigingen van het NC-kanaal moet het eerst in resettoestand worden gebracht.
Voorwaarde Een programma is voor uitvoering in bedrijfsmodus "AUTO" geselecteerd.
Procedure 1. 2.
Het programma dat moet worden gecorrigeerd bevindt zich in stop- of resettoestand. Druk op de softkey "Progr. corr." Het programma wordt in de editor geopend. De programmavoorloop en het huidig blok worden weergegeven. Het huidig blok wordt ook in het lopende programma geactualiseerd, maar het weergegeven programmafragment niet; d.w.z. dat het huidig blok uit het weergegeven programmafragment wordt genomen. Wanneer een subprogramma wordt uitgevoerd, dan wordt dit niet automatisch geopend.
3.
Voer de gewenste correcties uit.
4.
Druk op de softkey "NC uitvoeren". Het systeem schakelt opnieuw over naar het bedieningsbereik "Machine" en selecteert de bedrijfsmodus "AUTO".
5.
Druk op de toets
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
97
Werkstuk bewerken 4.6 Assen terug positioneren
Opmerking Wanneer u de editor verlaat via de softkey "Sluiten" keert u terug naar het bedieningsbereik "Programma-manager".
4.6
Assen terug positioneren Na een programma-onderbreking in automatische modus (bijv. na een gereedschapsbreuk) heeft u de mogelijkheid het gereedschap in manueel bedrijf van de contour weg te bewegen. Daarbij worden de coördinaten van de onderbrekingspositie opgeslagen. Het wegverschil bij de verplaatsing van de assen in manueel bedrijf wordt in het venster met de reële waarden weergegeven. Dit wegverschil wordt de "Repos-verschuiving" genoemd. De uitvoering van het programma verderzetten Met de functie "Repos" kunt u het gereedschap opnieuw naar de contour van het werkstuk bewegen om de uitvoering van het programma verder te zetten. De onderbrekingspositie kan niet worden overschreden omdat deze door door de besturing geblokkeerd is. De voeding-/ijlgangoverride is actief. WAARSCHUWING Bij het terug positioneren bewegen de assen met de geprogrammeerde voeding en lineaire interpolatie, d.w.z. op een rechte van de huidige positie naar de onderbrekingspositie. Om die reden moeten de assen eerst naar een veilige positie worden verplaatst om botsingen te vermijden. Wanneer u de functie "Repos" na een programma-onderbreking en een aansluitende verplaatsing van de assen in manueel bedrijf niet gebruikt, dan zal de besturing de assen na het omschakelen in automatische modus en het aansluitend starten van de bewerking automatisch op een rechte lijn naar de onderbrekingspositie terug plaatsen.
Voorwaarde Bij het terug positioneren van de assen moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: ● Het uitvoeren van het programma werd met
Universal
98
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.6 Assen terug positioneren
Procedure 1.
Druk op de toets
2.
Selecteer na elkaar elke as die u gaat verplaatsen.
3.
Druk op de toets <+> of <-> voor de overeenkomstige richting.
;
=
De assen worden naar de onderbrekingspositie verplaatst.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
99
Werkstuk bewerken 4.7 Bewerking op bepaalde plaats starten
4.7
Bewerking op bepaalde plaats starten
4.7.1
Blok zoeken gebruiken Wanneer u slechts een bepaald gedeelte van een programma aan de machine wilt uitvoeren, dan is het niet nodig om het programma vanaf het begin uit te voeren. U kunt de uitvoering van het programma ook vanaf een bepaald programmablok starten.
Voorbeelden van gebruik ● Afbreken of onderbreken van de uitvoering van een programma ● Aangeven van een bepaalde doelpositie, bijv. bij nabewerking
Zoekdoel bepalen ● Eenvoudig aangeven van het zoekdoel (zoekposities) – Rechtstreeks aangeven van het zoekdoel door de cursor in het geselecteerde programma (hoofdprogramma) te plaatsen – Zoekdoel via tekst zoeken – Zoekdoel is een onderbrekingspositie (hoofd- en subprogramma) Deze functie staat enkel ter beschikking wanneer er een onderbrekingspositie aanwezig is. Na een programma-onderbreking (CYCLE STOP of RESET) slaat de besturing de coördinaten van de onderbrekingspositie op. – Het zoekdoel is het hogere programmaniveau bij een onderbrekingspositie (hoofd- en subprogramma) Het omschakelen van niveau is enkel mogelijk wanneer vooraf een onderbrekingspositie kon worden geselecteerd die in een subprogramma ligt. Het programmaniveau kan dan tot het hoofdprogrammaniveau en opnieuw terug in het niveau van de onderbrekingspositie worden omgeschakeld. ● Zoekweergave – Rechtstreeks invoeren van het programmapad Opmerking Plaats in subprogramma zoeken Met de zoekweergave heeft u de mogelijkheid om gericht naar een plaats in subprogramma's te zoeken wanneer geen onderbrekingspositie aanwezig is.
Software-optie Voor de functie "Zoekweergave" is de optie "Uitgebreide bedieningsfuncties" nodig (enkel voor 828D).
Universal
100
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.7 Bewerking op bepaalde plaats starten
Gecascadeerde zoekfunctie U heeft de mogelijkheid om vanuit de toestand "Zoekdoel gevonden" een nieuwe zoekfunctie te starten. De gecascadeerde zoekfunctie kan na elk gevonden zoekdoel zo vaak u wilt worden verdergezet. Opmerking Enkel wanneer het zoekdoel werd gevonden kan vanuit de gestopte programma-uitvoering een nieuwe gecascadeerde zoekfunctie worden gestart.
Literatuur Functiehandboek Basisfuncties, Blok zoeken Voorwaarden 1. U heeft het gewenste programma geselecteerd. 2. De besturing bevindt zich in resettoestand. 3. De gewenste zoekfunctiemodus is geselecteerd. LET OP Startpositie zonder risico op botsing Let erop dat de startpositie geen risico op botsing inhoudt, dat het actieve gereedschap geschikt is en houd rekening met alle relevante technologische waarden. Eventueel gaat u manueel naar een startpositie die geen risico op botsing inhoudt. Houd bij het selecteren van het doelblok rekening met het geselecteerde type van Blok zoeken.
Omschakelen tussen Zoekweergave en Zoekposities Druk opnieuw op de softkey "Zoekweergave" om vanuit het zoekweergavevenster terug te keren naar het programmavenster voor het bepalen van de zoekposities. - OF Druk op de softkey "Terug". U verlaat de het Blok zoeken volledig.
Zie ook Bok zoeken modus (Pagina 106) Programma selecteren (Pagina 91)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
101
Werkstuk bewerken 4.7 Bewerking op bepaalde plaats starten
4.7.2
Programma vanaf zoekdoel verderzetten Om het programma op de gewenste plaats verder te zetten moet u tweemaal op de toets
4.7.3
Eenvoudig aangeven van het zoekdoel
Voorwaarde Het programma is geselecteerd en de besturing bevindt zich in resettoestand.
Procedure 1.
Druk op de softkey "Blok zoeken"
2.
Plaats de cursor op het gewenste programmablok. - OF Druk op de softkey "Tekst zoeken", selecteer de zoekrichting, voer de tekst in die moet worden gezocht en bevestig door op "OK" te drukken.
3.
Druk op de softkey "Zoekfunctie starten". De zoekfunctie wordt gestart. Daarbij wordt rekening gehouden met de door u gekozen zoekfunctiemodus. Wanneer een doel werd gevonden, wordt het actuele blok in het programmavenster weergegeven.
4.
Wanneer het gevonden doel (bijv. bij het zoeken via tekst) niet overeenstemt met het gezochte programmablok, dan moet u opnieuw op de softkey "Zoekfunctie starten" drukken tot het gewenste doel bereikt is. Druk tweemaal op de toets
Universal
102
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.7 Bewerking op bepaalde plaats starten
4.7.4
Onderbrekingspositie als zoekdoel opgeven
Voorwaarde In bedrijfsmodus "AUTO" is een programma geselecteerd en het werd bij de uitvoering onderbroken door CYCLE STOP of RESET. Software-optie U heeft de optie "Uitgebreide bedieningsfuncties" nodig (enkel voor 828D).
Procedure 1.
Druk op de softkey "Blok zoeken".
2.
Druk op de softkey "Onderbr. locatie". De onderbrekingslocatie wordt geladen.
3.
Wanneer de softkeys "Niveau hoger" of "Niveau lager" ter beschikking staan, dan kunt u die indrukken om van programmaniveau om te schakelen.
4.
Druk op de softkey "Zoekfunctie starten". De zoekfunctie wordt gestart. Daarbij wordt rekening gehouden met de door u gekozen zoekfunctiemodus. Het zoekfunctiescherm wordt gesloten. Wanneer een doel werd gevonden, wordt het actuele blok in het programmavenster weergegeven.
5.
Druk tweemaal op de toets
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
103
Werkstuk bewerken 4.7 Bewerking op bepaalde plaats starten
4.7.5
Zoekdoel via Zoekweergave invoeren In het venster "Zoekweergave" voert u de gewenste programmalocatie in waar u rechtstreeks naartoe wil. Software-optie Voor de functie "Zoekweergave" is de optie "Uitgebreide bedieningsfuncties" nodig (enkel voor 828D).
Voorwaarde Het programma is geselecteerd en de besturing bevindt zich in resettoestand.
Invoerscherm Elke regel verwijst naar een programmaniveau. Het aantal niveaus dat effectief in het programma beschikbaar is, komt overeen met de nestdiepte van het programma. Het eerste niveau komt steeds overeen met het hoofdprogramma; alle andere niveaus komen overeen met subprogramma's. Afhankelijk van in welk programmaniveau zich het doel bevindt, moet u in de overeenkomstige regel van het venster het doel invoeren. Wanneer het doel zich bijvoorbeeld in een subprogramma bevindt dat rechtstreeks wordt opgeroepen door het hoofdprogramma, dan moet u het doel invoeren in het tweede programmaniveau. Het doel moet steeds ondubbelzinnig worden aangegeven. Dit betekent bijvoorbeeld dat u extra in het eerste programmaniveau (hoofdprogramma) een doel moet aangeven wanneer het subprogramma in het hoofdprogramma op 2 verschillende plaatsen wordt opgeroepen.
Procedure 1.
Druk op de softkey "Blok zoeken"
2.
Druk op de softkey "Zoekweergave".
3.
Voer het volledige pad van het programma en eventueel ook van de subprogramma's in de invoervelden in.
4.
Druk op de softkey "Zoekfunctie starten". De zoekfunctie wordt gestart. Daarbij wordt rekening gehouden met de door u gekozen zoekfunctiemodus.
Universal
104
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.7 Bewerking op bepaalde plaats starten Het zoekfunctievenster wordt gesloten. Wanneer een doel werd gevonden, wordt het actuele blok in het programmavenster weergegeven. 5.
Druk tweemaal op de toets
Opmerking Onderbrekingslocatie U kunt in de zoekweergavemodus de onderbrekingslocatie laden.
4.7.6
Parameters voor blok zoeken in Zoekweergave Parameters
Betekenis
Nummer programmaniveau Programma:
De naam van het hoofdprogramma wordt automatisch ingevoerd.
Ext:
Extensie van het bestand
P:
Doorloopteller Wanneer een programmadeel meermaals wordt doorlopen, dan kunt u hier het nummer van de doorloop aangeven waarop de bewerking moet worden verdergezet.
Regel:
Wordt bij een onderbrekingslocatie automatisch ingevuld
Type
" " Met een zoekdoel op dit niveau wordt geen rekening gehouden N-Nr. Bloknummer Markering Sprongmarkering Tekst tekenreeks S-prg. Subprogramma-oproep Regel Regelnummer
Zoekdoel
Programmalocatie vanaf waar de bewerking moet starten
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
105
Werkstuk bewerken 4.7 Bewerking op bepaalde plaats starten
4.7.7
Bok zoeken modus In het venster "Blok zoeken modus" kunt u de gewenste zoekvariante instellen. De ingestelde modus blijft na het uitschakelen van de besturing bewaard. Wanneer u na het opnieuw inschakelen van de besturing de functie "Blok zoeken" opnieuw activeert, wordt in de titelbalk de actuele modus voor Blok zoeken weergegeven.
Zoekvarianten Bok zoeken modus
Betekenis
met berekening
Dient ervoor om in gelijk welke situatie naar een doelpositie (bijv. gereedschapswisselpositie) te kunnen verplaatsen.
- zonder naar positie verplaatsen
met berekening - met naar positie verplaatsen
met berekening - extcall negeren
Er wordt verplaatst naar het eindpunt van het doelblok of naar de volgende geprogrammeerde positie waarbij de in het doelblok geldige interpolatiewijze wordt gebruikt. Enkel de assen die in het doelblok zijn geprogrammeerd, worden verplaatst. Dient ervoor om in gelijk welke situatie naar de contour te kunnen verplaatsen. Met
zonder berekening
Dient voor het snel zoeken in het hoofdprogramma. Tijdens de zoekfunctie worden geen berekeningen uitgevoerd, d.w.z. de berekening wordt tot aan het doelblok genegeerd. Vanaf het doelblok moeten alle instellingen die voor het uitvoeren nodig zijn (bijv. voeding, toerental, enz.) geprogrammeerd zijn.
met programmatest
Meerkanalig blok zoeken met berekening (SERUPRO). Tijdens het blok zoeken worden alle blokken berekend. Er worden geen asbewegingen uitgevoerd, maar alle hulpfuncties worden uitgestuurd. De NC start het geselecteerde programma in de modus programmatest. Wanneer de NC in het huidige kanaal het aangegeven doelblok bereikt, dan stopt de NC aan het begin van het doelblok en deactiveert de modus programmatest. De hulpfuncties van het doelblok worden na het verderzetten van het programma met NC-start (na REPOS bewegingen) uitgestuurd. Bij éénkanaalssystemen wordt de coördinatie met parallel lopende activiteiten, zoals bijv. synchroonacties, ondersteund. Aanwijzing De snelheid van de zoekfunctie is afhankelijk van de MD-instellingen.
Universal
106
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.7 Bewerking op bepaalde plaats starten
Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Literatuur Meer informatie vindt u in de volgende literatuur: Handboek voor inbedrijfstelling SINUMERIK Operate (IM9) / SINUMERIK 840D sl
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
3.
Druk de softkeys "Bl. zoeken" en "Blokzoekmodus" in. Het venster "Blokzoekmodus" wordt geopend.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
107
Werkstuk bewerken 4.8 Programma-afloop beïnvloeden
4.8
Programma-afloop beïnvloeden
4.8.1
Programmabeïnvloedingen In bedrijfsmodi "AUTO" en MDA" kunt u de afloop van een programma wijzigen.
Afkorting / Programmabeïnvloeding
Werkwijze
PRT
Het programma wordt gestart en wordt afgewerkt, met uitsturen van hulpfuncties en verblijftijd. De assen worden niet verplaatst.
geen asbeweging
Op die manier worden de geprogrammeerde asposities en het uitsturen van de hulpfuncties van een programma gecontroleerd. Aanwijzing: Het uitvoeren van het programma zonder asbewegingen kan ook samen met de functie "Testrunvoeding" worden geactiveerd.
DRY Testrunvoeding
De verplaatsingssnelheden, die in combinatie met G1, G2, G3, CIP en CT zijn geprogrammeerd, worden door een vastgelegde testrunvoeding vervangen. De waarde van de testrunvoeding geldt ook in plaats van de geprogrammeerde omwentelingsvoeding. Opgelet: Bij geactiveerde "Testrunvoeding" mag geen bewerking van het werkstuk gebeuren, omdat door de gewijzigde voedingswaarden de snijsnelheden van het gereedschap kunnen worden overschreden en het werkstuk of de machine onherstelbaar kunnen worden beschadigd.
RG0 Gereduceerde ijlgang
M01 Geprogrammeerde stop 1
De verplaatsingssnelheid van de assen wordt in ijlgangmodus tot op de in RG0 ingevoerde procentwaarde gereduceerd. Aanwijzing: De gereduceerde ijlgang kunt u definiëren in de instellingen voor automatische modus. Het uitvoeren van het programma wordt telkens gestopt bij de blokken waarin de extra functie M01 is geprogrammeerd. Op die manier kunt u tijdens het bewerken van een werkstuk het tussentijds resultaat van de bewerking controleren. Aanwijzing: Om het uitvoeren van het programma verder te zetten, moet u opnieuw op de toets
Geprogrammeerde stop 2 (bijv. M101)
Het uitvoeren van het programma wordt gestopt bij blokken waarin "Cycluseinde" (bijv. met M101) is geprogrammeerd. Aanwijzing: Om het uitvoeren van het programma verder te zetten, moet u opnieuw op de toets
DRF Handwielverschuiving
Maakt tijdens de bewerking in automatische modus met het elektronisch handwiel een extra incrementele nulpuntverschuiving mogelijk. Op die manier kan de slijtage van het gereedschap binnen een geprogrammeerd blok worden gecorrigeerd. Aanwijzing: Voor het gebruik van de handwielverschuiving is de optie "Uitgebreide bedieningsfuncties" nodig (voor 828D).
Universal
108
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.8 Programma-afloop beïnvloeden
Afkorting / Programmabeïnvloeding
Werkwijze
SB
Afzonderlijke blokken worden als volgt geconfigureerd. Per blok ruw: Het programma stopt enkel na blokken waarin een machinefunctie wordt uitgevoerd. Rekenblok: Het programma stopt na elk blok. Per blok fijn: Het programma stopt ook in cycli enkel na blokken waarin een machinefunctie wordt uitgevoerd. De gewenste instelling kunt u selecteren m.b.v. de toets <SELECT>.
SKP
Deze blokken worden bij de bewerking overgeslagen.
Programmabeïnvloedingen activeren Door het activeren en deactiveren van het overeenkomstige aankruisvakje beïnvloedt u het uitvoeren van de programma's op de gewenste manier.
Weergave / terugmelding van de actieve programmabeïnvloeding Wanneer de programmabeïnvloeding is geactiveerd, dan wordt als terugmelding de afkorting van de desbetreffende functie in de statusbalk weergegeven.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de softkey "Progr. beïnvl". Het venster "Programmabeïnvloeding" wordt geopend.
Zie ook Instelling voor automatische modus (Pagina 131)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
109
Werkstuk bewerken 4.8 Programma-afloop beïnvloeden
4.8.2
Blokken overslaan Programmablokken die niet bij elke programmadoorloop moeten worden uitgevoerd, kunnen worden overgeslagen. Deze blokken worden met het teken "/" (schuine streep) of "/x" (x = nummer van het over te slaan niveau) voor het bloknummer aangegeven. Er kunnen ook meerdere blokken na elkaar worden overgeslagen. De instructies in de overgeslagen blokken worden niet uitgevoerd, d.w.z. het programma gaat verder bij het volgende blok dat niet wordt overgeslagen. Hoeveel niveaus bij het overslaan kunnen worden gebruikt, hangt af van een machinedatum. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Software-optie Om over meer dan twee niveaus te beschikken die moeten worden overgeslagen, heeft u bij 828D de optie "Uitgebreide bedieningsfuncties".
Over te slaan niveaus activeren Markeer het overeenkomstige aankruisvakje om het gewenste niveau te activeren dat moet worden overgeslagen. Opmerking Het venster "Programmabeïnvloeding - Blokken overslaan" staat nu ter beschikking wanneer meer dan één over te slaan niveau is ingesteld.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
Universal
110
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.8 Programma-afloop beïnvloeden
3
Druk de softkeys "Progr. beïnvl" en "Blokken overslaan" in. Het venster "Programmabeïnvloeding" wordt geopend en de lijst met niveaus die moeten worden overgeslagen, wordt weergegeven.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
111
Werkstuk bewerken 4.9 Overschrijven
4.9
Overschrijven Met Overschrijven heeft u de mogelijkheid, technologische parameters (bijv. hulpfuncties, asvoeding, spiltoerental, programmeerbare instructies, enz.) voor de eigenlijke programmastart uit te laten voeren. Deze programma-instructies functioneren alsof ze in normale deelprogramma's staan. Deze programma-instructies zijn echter maar geldig voor één enkele programmadoorloop. Het deelprogramma wordt daardoor niet permanent gewijzigd. Bij de volgende start wordt het programma afgewerkt zoals oorspronkelijk werd geprogrammeerd. Na een Blokzoekfunctie kunt u met Overschrijven de machine in een toestand brengen (bijv. M-functies, gereedschap, voeding, toerental, asposities, enz.) waarbij het normale deelprogramma met succes kan worden verdergezet. Software-optie Voor het Overschrijven is de optie "Uitgebreide bedieningsfuncties" nodig (voor 828D).
Voorwaarde Het programma bevindt zich in stop- of resettoestand.
Procedure 1.
Open het programma in bedrijfsmodus "AUTO".
2.
Druk op de softkey "Overschr". Het venster "Overschrijven" wordt geopend.
3.
Voer de gewenste gegevens of het gewenste NC-blok in.
4.
Druk op de toets
5.
Druk op de softkey "Terug". Het venster "Overschrijven" wordt gesloten.
6.
Druk opnieuw op de toets
112
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.9 Overschrijven
Opmerking Per blok uitvoeren De toets <SINGLE BLOCK> kan ook in overschrijfmodus worden gebruikt. Wanneer meerdere blokken in het overschrijfgeheugen werden ingevoerd, dan worden die na elke NC-start per blok uitgevoerd.
Blokken wissen Druk op de softkey "Blokken wissen" om de ingevoerde programmablokken te wissen.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
113
Werkstuk bewerken 4.10 Programma wijzigen
4.10
Programma wijzigen Met de editor heeft u de mogelijkheid om deelprogramma's te maken, uit te breiden of te wijzigen. Opmerking De maximale bloklengte bedraagt 512 tekens. Oproepen van de editor ● In het bedieningsbereik "Machine" wordt de editor opgeroepen via de functie "Programmacorrectie". ● In het bedieningsbereik "Programma-manager" wordt de editor opgeroepen m.b.v. de softkey "Openen" en met de toetsen of
Zie ook Instellingen editor (Pagina 121) Programma's openen en sluiten (Pagina 231) Programma corrigeren (Pagina 97)
Universal
114
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.10 Programma wijzigen
4.10.1
Zoeken in programma's Om ervoor te zorgen dat u, bijvoorbeeld in zeer grote programma's, snel op de locatie komt waar u wijzigingen wilt aanbrengen, kunt u de zoekfunctie gebruiken. Opmerking Zoeken met wildcards Bij het zoeken op bepaalde programmalocaties kunt u wildcards gebruiken: "*": vervangt een willekeurige tekenreeks "?": vervangt een willekeurig teken
Voorwaarde Het gewenste programma is in de editor geopend.
Procedure 1.
Druk op de softkey "Zoeken". Er wordt een nieuwe verticale softkeybalk weergegeven. Tegelijkertijd wordt het venster "Zoeken" geopend.
2.
Voer in het veld "Tekst" het gewenste zoekbegrip in.
3.
Activeer het aankruisvakje "Volledige woorden" wanneer de ingevoerde tekst enkel als volledig woord moet worden gezocht.
4.
Plaats de cursor in het veld "Richting" en kies via de toets <SELECT> de zoekrichting (vooruit, achteruit).
5.
Druk op de softkey "OK" om het zoeken te starten. Wanneer de gezochte tekst wordt gevonden, dan wordt de desbetreffende regel gemarkeerd.
6.
Druk op de softkey "Verder zoeken" wanneer de gevonden tekst niet overeenkomt met de gewenste locatie. - OF Druk op de softkey "Afbreken" wanneer u de zoekfunctie wilt afbreken.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
115
Werkstuk bewerken 4.10 Programma wijzigen Andere zoekmogelijkheden Softkey
Functie De cursor wordt op het eerste teken in het programma geplaatst. De cursor wordt op het laatste teken in het programma geplaatst.
4.10.2
Programmatekst vervangen U kunt in één enkele stap een gezochte tekst vervangen door een andere tekst.
Voorwaarde Het gewenste programma is in de editor geopend.
Procedure 1.
Druk op de softkey "Zoeken". Er wordt een nieuwe verticale softkeybalk weergegeven.
2.
Druk op de softkey "Zoeken + vervangen". Het venster "Zoeken en vervangen" wordt geopend.
3.
Voer in het veld "Tekst" het gewenste zoekbegrip in, en in het veld "Vervangen door" de gewenste tekst die u bij de zoekfunctie automatisch wilt invoegen.
4.
Plaats de cursor in het veld "Richting" en kies via de toets <SELECT> de zoekrichting (vooruit, achteruit).
5.
Druk op de softkey "OK" om het zoeken te starten. Wanneer de gezochte tekst wordt gevonden, dan wordt de desbetreffende regel gemarkeerd.
6.
Druk op de softkey "Vervangen" om de gezochte tekst te vervangen door de nieuwe. - OF Druk op de softkey "Alles vervangen" wanneer alle teksten van het bestand die overeenkomen met het zoekbegrip moeten worden vervangen. - OF Druk op de softkey "Verder zoeken" wanneer de gevonden tekst niet moet worden vervangen.
Universal
116
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.10 Programma wijzigen - OF Druk op de softkey "Afbreken" wanneer u de zoekfunctie wilt afbreken.
4.10.3
Programmablokken kopiëren / invoegen / wissen
Voorwaarde Het programma is in de editor geopend.
Procedure 1.
Druk op de softkey "Markeren". - OF Druk op de toets <SELECT>.
2.
Selecteer m.b.v. de cursor of de muis de gewenste programmablokken.
3.
Druk op de softkey "Kopiëren" om de selectie naar het klembord te kopiëren.
4.
Plaats de cursor op de gewenste invoegpositie in het programma en druk op de softkey "Invoegen". De inhoud op het klembord wordt ingevoegd.
Programmablokken wissen Om geselecteerde programmablokken te wissen, moet u de softkey "Knippen" gebruiken. Opmerking: Bij het bewerken van een programma kunt u niet meer dan 1024 regels kopiëren resp. knippen. Tijdens het openen van een programma dat zich niet op de NC bevindt (voortgangsindicatie is kleiner dan 100%), kunt u niet meer dan 10 regels kopiëren of knippen resp. 1024 tekens invoegen.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
117
Werkstuk bewerken 4.10 Programma wijzigen
Opmerking De inhoud op het klembord blijft ook na het sluiten van de editor behouden, zodat u de inhoud ook in een ander programma kunt invoegen.
Zie ook Overige programma's openen (Pagina 120)
4.10.4
Programma opnieuw nummeren U heeft de mogelijkheid om de bloknummering van een programma dat in de editor is geopend achteraf te wijzigen.
Voorwaarde Het programma is in de editor geopend.
Procedure 1.
Druk op de softkey ">>". Er wordt een nieuwe verticale softkeybalk weergegeven.
2.
Druk op de softkey "Opnieuw nummeren". Het venster "Opnieuw nummeren" wordt geopend.
3.
Voer de waarden voor het eerste bloknummer en de staplengte van het bloknummer in.
4.
Druk op de softkey "OK". Het programma wordt nu opnieuw genummerd.
Opmerking Wanneer u één enkel segment opnieuw wilt nummeren, moet u de programmablokken markeren waarvan u de bloknummering wilt bewerken.
Universal
118
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.10 Programma wijzigen
4.10.5
Programmablok aanmaken Om programma's te structureren en op die manier voor een grotere overzichtelijkheid te zorgen, heeft u de mogelijkheid om meerdere G-codeblokken tot programmablokken samen te voegen. Instellingen voor programmablok Weergave
Betekenis
Tekst
Betekenis van het blok
Spil
S1
S2 Toewijzing van de spil. U bepaalt aan welke spil een programmablok wordt uitgevoerd.
Extra inloopcode
ja Voor het geval het blok niet wordt uitgevoerd omdat de opgegeven spil niet moet worden bewerkt, is het mogelijk om een zogenaamde "Extra inloopcode" tijdelijk mee te activeren.
Automat. Terugtrekken
nee
ja Het blokbegin en blokeinde worden op het gereedschapswisselpunt aangelopen, d.w.z. het gereedschap wordt in veiligheid gebracht.
nee
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de plaats waar u het programma wilt opslaan en maak of open een programma. De programma-editor wordt geopend.
3.
Markeer de gewenste programmablokken die u tot één blok wilt samenvoegen.
4.
Druk op de softkey "Blok vormen". Het venster "Blok vormen" wordt geopend.
5.
Voer een benaming voor het blok in, wijs de spil toe, selecteer eventueel de extra inloopcode en het automatisch terugtrekken en druk op de softkey "OK".
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
119
Werkstuk bewerken 4.10 Programma wijzigen
4.10.6
Overige programma's openen U heeft de mogelijkheid om twee programma's gelijktijdig in de editor te bekijken en te bewerken. U kunt bijvoorbeeld programmablokken of bewerkingsstappen van een programma kopiëren en in het andere programma invoegen. Meerdere programma's openen U heeft de mogelijkheid om tot 10 programma's te openen. 1.
Markeer in de programma-manager de programma's die u in de dubbele editor wilt kunnen bekijken, en druk daarna op de softkey "Openen". De dubbele editor wordt geopend en de eerste twee programma's worden weergegeven.
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de softkey "Sluiten" om het huidige programma te sluiten.
Opmerking Programmablokken invoegen Jobshop-bewerkingsstappen kunnen niet in een G-code programma worden gekopieerd.
Voorwaarde U heeft een programma in de editor geopend.
Procedure 1.
Druk de softkeys ">>" en "Overig programma openen" in. Het venster " Overig programma selecteren" wordt geopend.
2.
Selecteer één of meerdere programma's die u naast het al geopende programma wilt bekijken.
3.
Druk op de softkey "OK". De dubbele editor wordt geopend en toont beide programma's naast elkaar. Universal
120
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.10 Programma wijzigen
Zie ook Programmablokken kopiëren / invoegen / wissen (Pagina 117)
4.10.7
Instellingen editor In het venster "Instellingen" voert u de voorinstellingen in die bij het openen van de editor automatisch actief zijn.
Voorinstellingen Instelling
Betekenis
Automatisch nummeren
Ja: Na elke regelwissel wordt automatisch een nieuw bloknummer toegekend. Daarbij zijn de bepalingen van kracht die onder "Eerste bloknummer" en "Staplengte" zijn vastgelegd.
Eerste bloknummer
Bepaalt het beginbloknummer van een nieuw gegenereerd programma.
Nee: Geen automatische nummering Het veld kan enkel worden gewijzigd wanneer onder "Automatisch nummeren" de invoer "Ja" aanwezig is. Staplengte
Bepaalt de stapwaarde van de bloknummers Het veld kan enkel worden gewijzigd wanneer onder "Automatisch nummeren" de invoer "Ja" aanwezig is.
Verborgen regels weergeven
Verborgen regels die met "HD" (hidden) werden gemarkeerd, worden weergegeven.
Blokeinde als symbool weergeven
Het symbool "CFLF" (Line feed) ¶ wordt aan het blokeinde weergegeven.
Horizontaal verschuiven
Er verschijnt een horizontale scrollbar. Op die manier kunt u ook bij lange regels, die anders afgebroken worden, horizontaal tot aan het einde scrollen.
Automatisch opslaan Ja: Wanneer u overschakelt naar een ander bedieningsbereik, dan worden (enkel plaatselijke en uitgevoerde wijzigingen automatisch opgeslagen. externe drives) Nee: Wanneer u overschakelt naar een ander bedieningsbereik, dan wordt u gevraagd of u wilt opslaan. Via de softkeys "Ja" of "Nee" kunt u de wijzigingen opslaan of negeren. Zichtbare programma's
1 - 10 Aanduiding hoeveel programma's naast elkaar in de editor kunnen worden weergegeven.
Auto Geeft aan, dat het aantal programma's in een joblijst zichtbaar naast elkaar worden weergegeven.
Breedte programma met focus
Hier voert u de breedte van het geselecteerde programma in de editor in procenten van de vensterbreedte in.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
121
Werkstuk bewerken 4.10 Programma wijzigen
Opmerking Alles wat u hier invoert is onmiddellijk actief.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma".
De editor is geactiveerd. 2.
Druk de softkeys ">>" en "Instellingen" in. Het venster "Instellingen" wordt geopend.
3.
Voer de gewenste wijzigingen in en druk op de softkey "OK" om de instellingen te bevestigen.
Universal
122
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.11 G- en hulpfuncties weergeven
4.11
G- en hulpfuncties weergeven
4.11.1
Geselecteerde G-functies In het venster "G-functies" worden 16 geselecteerde G-groepen weergegeven. Binnen een G-groep wordt telkens de G-functie weergegeven die op dat moment in de besturing actief is. Enkele G-codes (bijv. G17, G18, G19) zijn na het inschakelen van de machinebesturing onmiddellijk actief. Welke G-codes steeds actief zijn, hangt af van de instellingen. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Standaard weergegeven G-groepen Groep
Betekenis
G-groep 1
Modaal actieve bewegingscommando's (bijv. G0, G1, G2, G3).
G-groep 2
Per blok actieve bewegingen, verblijftijd (bijv. G4, G74, G75).
G-groep 3
Programmeerbare verschuivingen, werkveldbegrenzing en poolprogrammering (bijv. TRANS, ROT, G25, G110).
G-groep 6
Niveaukeuze (bijv. G17, G18)
G-groep 7
Gereedschapsradiuscorrectie (bijv. G40, G42)
G-groep 8
Instelbare nulpuntverschuiving (bijv. G54, G57, G500)
G-groep 9
Onderdrukken van verschuivingen (bijv. SUPA, G53)
G-groep 10
Precieze stop - Baanbesturingsmodus (bijv. G60, G641)
G-groep 13
Werkstukopmeting inch/metrisch (bijv. G70, G700)
G-groep 14
Werkstukopmeting absoluut/incrementeel (G90)
G-groep 15
Voedingstype (bijv. G93, G961, G972)
G-groep 16
Voedingcorrectie aan binnen- en buitenkromming (bijv. CFC)
G-groep 21
Versnellingsprofiel (bijv. SOFT, DRIVE)
G-groep 22
Gereedschapscorrectietypes (bijv. CUT2D, CUT2DF)
G-groep 29
Radius- /diameter-programmering (bijv. DIAMOF, DIAMCYMOF)
G-groep 30
Compressor aan/uit (bijv. COMPOF)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
123
Werkstuk bewerken 4.11 G- en hulpfuncties weergeven
Standaard weergegeven G-groepen (ISO-code) Groep
Betekenis
G-groep 1
Modaal actieve bewegingscommando's (bijv. G0, G1, G2, G3).
G-groep 2
Per blok actieve bewegingen, verblijftijd (bijv. G4, G74, G75).
G-groep 3
Programmeerbare verschuivingen, werkveldbegrenzing en poolprogrammering (bijv. TRANS, ROT, G25, G110).
G-groep 6
Niveaukeuze (bijv. G17, G18)
G-groep 7
Gereedschapsradiuscorrectie (bijv. G40, G42)
G-groep 8
Instelbare nulpuntverschuiving (bijv. G54, G57, G500)
G-groep 9
Onderdrukken van verschuivingen (bijv. SUPA, G53)
G-groep 10
Precieze stop - Baanbesturingsmodus (bijv. G60, G641)
G-groep 13
Werkstukopmeting inch/metrisch (bijv. G70, G700)
G-groep 14
Werkstukopmeting absoluut/incrementeel (G90)
G-groep 15
Voedingstype (bijv. G93, G961, G972)
G-groep 16
Voedingcorrectie aan binnen- en buitenkromming (bijv. CFC)
G-groep 21
Versnellingsprofiel (bijv. SOFT, DRIVE)
G-groep 22
Gereedschapscorrectietypes (bijv. CUT2D, CUT2DF)
G-groep 29
Radius- /diameter-programmering (bijv. DIAMOF, DIAMCYMOF)
G-groep 30
Compressor aan/uit (bijv. COMPOF)
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets <JOG>, <MDA> of
3.
Druk op de softkey "G-functies".
...
Het venster "G-functies" wordt geopend. 4.
Druk opnieuw op de softkey "G-functies" om het venster opnieuw te sluiten.
De selectie G-groepen die in het venster "G-functies" wordt weergegeven, kan verschillend zijn.
Universal
124
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.11 G- en hulpfuncties weergeven
Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Literatuur Meer informatie over het projecteren van weergegeven G-groepen vindt u in de volgende documentatie: Handboek voor inbedrijfstelling SINUMERIK Operate (IM9) / SINUMERIK 840D sl
4.11.2
Alle G-functies In het venster "G-functies" worden alle G-groepen met hun groepsnummers weergegeven. Binnen een G-groep wordt telkens enkel de G-functie weergegeven die op dat moment in de besturing actief is. Extra informatie in de voetregel In de voetregel wordt de volgende extra informatie weergegeven: ● Huidige transformaties Weergave
Betekenis
TRANSMIT
Polaire transformatie actief
TRACYL
Cilindermanteltransformatie actief
TRAORI
Oriëntatietransformatie actief
TRAANG
Transformatie schuine as actief
TRACON
Gecascadeerde transformatie actief Bij TRACON worden twee transformaties (TRAANG en TRACYL of TRAANG en TRANSMIT) achter elkaar geschakeld.
● Actuele nulpuntverschuivingen ● Spiltoerental ● Baanvoeding ● Actief gereedschap
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
125
Werkstuk bewerken 4.11 G- en hulpfuncties weergeven
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets <JOG>, <MDA> of
...
3.
Druk de softkeys ">>" en "Alle G-functies" in. Het venster "G-functies" wordt geopend.
4.11.3
Hulpfuncties Tot de hulpfuncties behoren o.m. door de machinefabrikant vastgelegde M- en H-functies, die parameters aan de PLC doorgeven en daar door de machinefabrikant bepaalde reacties activeren.
Weergegeven hulpfuncties In het venster "Hulpfuncties" worden tot 5 actieve M-functies en 3 H-functies weergegeven.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets <JOG>, <MDA> of
...
Universal
126
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.12 Status van synchroonacties weergeven 3.
Druk op de softkey "H-functies". Het venster "Hulpfuncties" wordt geopend.
4.
4.12
Druk opnieuw op de softkey "H-functies" om het venster opnieuw te sluiten.
Status van synchroonacties weergeven Voor de diagnose van synchroonacties kunt u in het venster "synchroonacties" statusinformatie weergeven. Er wordt een lijst getoond met alle synchroonacties die op dat moment actief zijn. In de lijst wordt de programmering van synchroonacties in dezelfde vorm als in het deelprogramma weergegeven.
Literatuur Programmeerhandleiding Werkvoorbereiding (PGA), hoofdstuk: Bewegingssynchroonacties Status van synchroonacties In de kolom "Toestand" vindt u terug in welke status de synchroonacties zich bevinden. ● in afwachting ● actief ● geblokkeerd Synchroonacties die per blok actief zijn worden enkel door de weergave van hun toestand kenbaar gemaakt. Ze worden enkel tijdens de uitvoering weergegeven. Synchronisatietypes Synchronisatietypes
Betekenis
ID=n
Modaal actieve synchroonacties in automatische modus tot programmaeinde, programma-plaatselijk; n = 1... 254
IDS=n
Statisch actieve synchroonacties, modaal actief in elk bedrijfstype, ook over het programma-einde; n = 1... 254
zonder ID/IDS
Per blok actieve synchroonacties in automatische modus
Opmerking De getallen uit de reeks 1 - 254 mogen, onafhankelijk voor welk identificatienummer, steeds maar één keer worden toegekend.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
127
Werkstuk bewerken 4.12 Status van synchroonacties weergeven Weergaven van synchroonacties Via softkeys heeft u de mogelijkheid om de weergave van de geactiveerde synchroonacties te beperken.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de menu doorschakeltoets en de softkey "Synchr. actie". Het venster "Synchroonacties" wordt geopend. Alle geactiveerde synchroonacties worden weergegeven.
4.
Druk op de softkey "ID" wanneer u de in automatische modus modaal actieve synchroonacties wilt verbergen. - EN / OF Druk op de softkey "IDS" wanneer u de statische synchroonacties wilt verbergen. - EN / OF Druk op de softkey "Per blok" wanneer u de per blok actieve synchroonacties in automatische modus wilt verbergen.
5.
Druk op de softkeys "ID", "IDS" of "Per blok" om de desbetreffende synchroonacties opnieuw weer te geven.
...
Universal
128
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.13 Looptijd weergeven en werkstukken tellen
4.13
Looptijd weergeven en werkstukken tellen Om een overzicht te krijgen over de programmalooptijd en het aantal bewerkte werkstukken moet u het venster "Tijden, Teller" oproepen. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Weergegeven tijden ● Programma Wanneer u de eerste keer op de softkey drukt, wordt weergegeven hoe lang het programma al loopt. Bij elke nieuwe programmastart wordt de tijd weergegeven die bij de eerste doorloop nodig was voor het volledig doorlopen van het programma. Wanneer het programma of de voeding wordt gewijzigd, dan wordt de nieuwe programmalooptijd gecorrigeerd na de eerste doorloop. ● Resterende tijd op programma Er wordt aangegeven hoe lang het huidige programma nog loopt. Bovendien kunt u m.b.v. een voortgangsweergave in procent zien hoever de huidige programmadoorloop al gevorderd is. Deze weergave wordt pas bij de tweede doorloop van een programma getoond. Wanneer u een programma extern uitvoert, dan verschijnt hier de voortgang van het laden van het programma. ● Beïnvloeding van de tijdsmeting De tijdsmeting wordt gestart bij de start van het programma en stopt bij het programmaeinde (M30) of met een afgesproken M-functie. Wanneer het programma loopt wordt de tijdsmeting onderbroken met CYCLE STOP en opnieuw verdergezet met CYCLE START. Met RESET en aansluitend CYCLE START begint de tijdsmeting opnieuw van voren af aan. Bij CYCLE STOP of een voedingoverride = 0 wordt de tijdsmeting gestopt.
Werkstukken tellen U heeft de mogelijkheid om programmaherhalingen of het aantal afgewerkte werkstukken weer te geven. Voor de telling van de werkstukken geeft u getelde en ingevoerde werkstukken op.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
129
Werkstuk bewerken 4.13 Looptijd weergeven en werkstukken tellen
Tellen van werkstukken Het tellen van afgewerkte werkstukken kan via het programma-einde (M30) of via een Mcommando gebeuren.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de softkey "Tijden, Teller". Het venster "Tijden, Teller" wordt weergegeven.
4.
Selecteer onder "Werkstukken tellen" de invoer "ja" wanneer u het aantal afgewerkte werkstukken wilt tellen.
5.
Voer in het veld "Werkstukken doel" het aantal werkstukken in dat u nodig heeft. In "Werkstukken gemeten" worden de werkstukken weergegeven die al zijn afgewerkt. Deze waarde kan indien nodig worden gewijzigd. Nadat het vastgelegde aantal werkstukken bereikt is, wordt de weergave van het actuele aantal werkstukken automatisch opnieuw op nul gezet.
Universal
130
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.14 Instelling voor automatische modus
4.14
Instelling voor automatische modus Voor de bewerking van een werkstuk kunt u het programma testen, om snel fouten in de programmering te kunnen detecteren. Hiervoor gebruikt u een testrunvoeding. Bovendien heeft u de mogelijkheid om de verplaatsingssnelheid bij ijlgang extra te beperken, zodat er bij het inlopen van een nieuw programma met ijlgang geen ongewenst hoge verplaatsingssnelheden optreden. Testrunvoeding De hier ingevoerde voeding vervangt de geprogrammeerde voeding bij het uitvoeren van het programma, wanneer u onder programmabeïnvloeding "DRY testrunvoeding" heeft geselecteerd. Gereduceerde ijlgang De hier ingevoerde waarde reduceert de ijlgang tot een ingevoerde procentwaarde, wanneer u onder programmabeïnvloeding "RG0 gereduceerde ijlgang" heeft geselecteerd. Meetresultaat weergeven In een deelprogramma kunt u via een MMC-commando meetresultaten weergeven: U moet instellen ● of de besturing bij het bereiken van het commando automatisch naar het bedieningsbereik "Machine" omschakelt en het venster met de meetresultaten wordt weergegeven, of ● of het venster met de meetresultaten geopend wordt door het indrukken van de softkey "Meetresultaat".
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de menu doorschakeltoets en de softkey "Instellingen". Het venster "Instellingen voor automatische modus" wordt geopend.
4.
Voer in het veld "Testrunvoeding DRY" de gewenste testrunsnelheid in.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
131
Werkstuk bewerken 4.14 Instelling voor automatische modus 5.
Voer in het veld "gereduceerde ijlgang RG0" het gewenste percentage in. Wanneer u het voorgegeven percentage van 100% niet wijzigt, dan is RG0 niet actief.
6.
Selecteer in het veld "Meetresultaat weergeven" de invoer "automatisch" wanneer het meetresultaat-venster automatisch moet worden geopend, of "manueel" wanneer het meetresultaat-venster moet worden geopend door het indrukken van de softkey "Meetresultaat".
Documentatie Programmeerhandboek meetcycli / 840D sl/828D Opmerking De voedingssnelheid kan tijdens lopende modus worden gewijzigd.
Zie ook Programmabeïnvloedingen (Pagina 108)
Universal
132
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.15 Matrijsweergave
4.15
Matrijsweergave
4.15.1
Matrijsweergave Bij grote matrijsconstructieprogramma's zoals die door CAD-systemen worden aangeboden, kunt u met behulp van een snelle weergave de bewerkingstrajecten laten weergeven. Op die manier krijgt u een snel overzicht over het programma en kunt u eventueel correcties invoeren.
Programmacontrole U kunt bijvoorbeeld controleren of ● het geprogrammeerde werkstuk de juiste vorm heeft, ● of er sprake is van grote procedurefouten, ● en indien dit het geval is, welke blok moet worden gecorrigeerd, ● hoe genaderd en teruggetrokken moet worden.
Gelijktijdige weergave van programma en matrijsweergave In de editor schakelt u naast de weergave van de programmablokken ook de grafische weergave in. Als u links in de editor de cursor op een NC-blok met positie-opgave plaatst, dan wordt deze NC-blok in de grafische weergave gemarkeerd. Als u rechts in de grafische weergave een punt selecteert, wordt omgekeerd de NC-blok in het linker gedeelte van de editor gemarkeerd. Zo springt u rechtstreeks naar een positie in het programma om bijvoorbeeld een programmablok te bewerken.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
133
Werkstuk bewerken 4.15 Matrijsweergave
Interpreteerbare NC-blokken De volgende NC-blokken worden in de matrijsweergave ondersteund. ● Types – Lijnen G0, G1 met X Y Z – Cirkels G2, G3 met middelpunt I, J, K of radius CR, afhankelijk van het werkvlak G17, G18, G19, CIP met cirkelpunt I1, J1, K1 of radius CR – Polynomen POLY met X, Y, Z of PO[X] PO[Y] PO[Z] – B-splines BSPLINE met Graden SD (SD < 6) Knopen PL Gewichten PW – Incrementele weergave IC en absolute weergave AC mogelijk – Bij G2, G3 en verschillende radius in start en einde wordt archimedische spiraal ondersteund ● Oriëntatie – Rondasprogrammering met ORIAXES of ORIVECT per ABC bij G0, G1, G2, G3, CIP, POLY – Rondasprogrammering met ORIAXES of ORIVECT per PO[A] PO[B] PO[C] bij POLY – Oriëntatievectorprogrammering met ORIVECT per A3, B3, C3 bij G0, G1, G2, G3, CIP – Oriëntatiecurve met ORICURVE per XH, YH, ZH, bij G0, G1, G2, G3, CIP, POLY, BSPLINE – Oriëntatiecurve met ORICURVE per PO[XH] PO[YH] PO[ZH] bij POLY – Rondassen kunnen per DC worden aangegeven ● G-codes – Werkvlakken (voor cirkeldefinie G2, G3): G17 G18 G19 – Incrementele of absolute opgave: G90 G91 De volgende NC-blokken worden in de matrijsweergave nietondersteund. ● Helixprogrammering ● Rationale polynomen ● Andere G-codes resp. taalcommando's Alle niet-interpreteerbare blokken worden gewoon genegeerd
Universal
134
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.15 Matrijsweergave
Matrijsweergave wijzigen en aanpassen Net als bij Simulatie en Meetekenen kunt u de simulatiegrafiek voor een optimale weergave wijzigen en aanpassen. ● Grafiek vergroten en verkleinen ● Grafiek verschuiven ● Grafiek draaien ● Detail wijzigen
4.15.2
Matrijsweergave starten
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de opslagplaats en plaats de cursor op het programma dat u in de matijsweergave wilt laten weergeven.
3.
Druk op de softkey "Openen". Het programma wordt in de editor geopend.
4.
Druk de softkeys ">>" en "Matrijsweergave" in. De editor wordt in twee delen gesplitst.
In de linker helft van de editor worden de G-codeblokken weergegeven. In de rechter helft van de editor worddt de grafiek van het werkstuk weergegeven. In de weergave van de grafiek worden alle punten en banen afgebeeld die in het deelprogramma zijn geprogrammeerd. 5.
Druk op de softkey "Grafiek" om de grafiek te verbergen en het programma zoals gewoonlijk weer te geven in de editor. - OF Druk op de softkey "NC-blokken" om de G-codeblokken te verbergen en alleen de grafiek weer te geven.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
135
Werkstuk bewerken 4.15 Matrijsweergave
4.15.3
Gericht naar een programmablok springen Als u in de grafiek een bijzonderheid of een fout ontdekt, dan kunt u vanuit deze positie direct naar het betreffende programmablok springen om het programma desgewenst aan te passen.
Voorwaarden ● Het gewenste programma is in de matrijsweergave geopend. ● De softkey "Grafiek" is geactiveerd.
Procedure 1.
Druk de softkeys ">>" en "Punt selecteren" in. Er wordt een dradenkruis ingevoegd waarmee u een punt kunt selecteren.
2.
Verplaats het dradenkruis met behulp van de cursortoetsen naar de gewenste positie in de grafiek.
3.
Druk op de softkey "NC-commando selecteren". De cursor springt in de editor naar de bijbehorende programmablok.
4.15.4
Programmablokken zoeken U kunt met de functie "Zoeken" gericht zoeken op programmablokken. Bovendien kunt u programma's aanpassen door in één keer een gezochte tekst te laten vervangen door een andere tekst.
Voorwaarde ● Het gewenste programma is in de matrijsweergave geopend. ● De softkey "NC-blokken" is geactiveerd.
Procedure 1.
Druk op de softkey "Zoeken". Er wordt een nieuwe verticale softkeybalk weergegeven.
Universal
136
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Werkstuk bewerken 4.15 Matrijsweergave
Zie ook Zoeken in programma's (Pagina 115) Programmatekst vervangen (Pagina 116)
4.15.5
Weergave wijzigen
4.15.5.1
Grafiek vergroten en verkleinen
Voorwaarde ● De matrijsweergave is gestart. ● De softkey "Grafiek" is geactiveerd.
Procedure
1.
Druk op de toetsen <+> of <-> wanneer u de huidige grafiek wilt vergroten of verkleinen. De grafiek wordt vanuit het midden vergroot of verkleind.
...
- OF Druk op de softkeys "Details" en "Zoom +" wanneer u het detail wilt vergroten.
- OF Druk op de softkeys "Details" en "Zoom -" wanneer u het detail wilt verkleinen.
- OF Druk op de softkeys "Details" en "Autozoom" wanneer u het detail automatisch wilt aanpassen aan de venstergrootte. De automatische groottewijziging houdt rekening met de grootste expansie van het werkstuk in de afzonderlijke assen.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
137
Werkstuk bewerken 4.15 Matrijsweergave
Opmerking Geselecteerd detail De geselecteerde details en groottewijzigingen blijven behouden terwijl het programma is geselecteerd.
4.15.5.2
Detail wijzigen Wanneer u het detail van de matrijsweergave wilt verschuiven, vergroten of verkleinen, om bijv. details beter te kunnen zien of later opnieuw het volledige werkstuk weer te geven, moet u het vergrootglas gebruiken. Met het vergrootglas kunt u het detail zelf bepalen en daarna vergroten of verkleinen.
Voorwaarde ● De matrijsweergave is gestart. ● De softkey "Grafiek" is geactiveerd.
Procedure 1.
Druk op de softkey "Details".
2.
Druk op de softkey "Vergrootglas". Een vergrootglas in de vorm van een rechthoekig venster verschijnt.
3.
Druk op de softkey "Vergrootglas +" of op de toets <+> om het venster te vergroten. - OF Druk op de softkey "Vergrootglas -" of op de toets <-> om het venster te verkleinen. - OF Druk op een cursortoets om het venster naar boven, links, rechts of naar beneden te verschuiven.
4.
Druk op de softkey "Overnemen" om het geselecteerde detail over te nemen.
Universal
138
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Bewerking simuleren 5.1
5
Overzicht In de simulatie wordt het huidige programma volledig berekend en het resultaat wordt grafisch weergegeven. Zonder de machineassen te verplaatsen, wordt op deze manier het resultaat van de programmering gecontroleerd. Verkeerd geprogrammeerde bewerkingsstappen worden tijdig gedetecteerd en foutieve bewerkingen aan het werkstukken worden vermeden. Grafische weergave Voor de weergave op het beeldscherm worden bij de simulatie de reële proporties van het werkstuk en van het gereedschap gebruikt. Bij de simulatie aan freesmachines staat het werkstuk vast in de ruimte. Onafhankelijk van het type machine beweegt enkel het gereedschap. Definitie basismateriaal Voor het werkstuk worden de afmetingen van het basismateriaal gebruikt, die in de programma-editor worden ingevoerd. Het basismateriaal wordt opgespannen met betrekking tot het coördinatensysteem dat op het ogenblik van de definitie van het basismateriaal geldig is. Voor de definitie van het basismateriaal in G-code programma's moeten dus de gewenste uitgangsvoorwaarden worden vervuld, bijvoorbeeld door het selecteren van een geschikte nulpuntverschuiving.
Programmering basismateriaal (voorbeeld) G54 G17 G90 CYCLE800(0,"TISCH", 100000,57,0,0,0,0,0,0,0,0,0,-1,100,1) WORKPIECE(,,,"Box",112,0,-50,-80,00,155,100) T="NC-ANBOHRER_D16
Opmerking Verschuiving basismateriaal bij gewijzigde nulpuntverschuiving Het basismateriaal wordt steeds in de nulpuntverschuiving aangemaakt die op dat moment actief is. Wanneer u aansluitend een andere nulpuntverschuiving selecteert, dan wordt het coördinatensysteem omgerekend, maar de weergave van het basismateriaal wordt niet aangepast.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
139
Bewerking simuleren 5.1 Overzicht Weergave van de verplaatsingswegen De verplaatsingswegen worden in kleur weergegeven. IJlgang in rood en voeding in groen. Diepteweergave De diepteweergave wordt als kleurschakering weergegeven. De diepteweergave geeft het actuele diepteniveau weer waarin de bewerking zich momenteel bevindt. Voor de diepteweergave geldt: "hoe dieper, des te donkerder". MCS-verbanden De simulatie is ontworpen als werkstuksimulatie, d.w.z. het is geen voorwaarde dat de nulpuntverschuiving al exact getoucheerd of bepaald moet zijn. Dan nog zijn er bij de programmering niet te vermijden MCS-verbanden zoals bijv. het gereedschapswisselpunt in MCS, de vrijlooppositie bij zwenken en het tafelaandeel bij zwenkkinematica. Deze MCS-verbanden kunnen, afhankelijk van de actieve nulpuntverschuiving, in een ongunstig geval ertoe leiden dat in de simulatie botsingen worden getoond, die bij een nulpuntverschuiving in werkelijkheid niet kunnen optreden, of omgekeerd dat botsingen niet worden weergegeven die echter bij een nulpuntverschuiving in werkelijkheid wel zullen optreden. Programmeerbare frames Bij de simulatie wordt rekening gehouden met alle frames en nulpuntverschuivingen.
Simulatieweergave U heeft de keuze tussen de volgende weergaven: ● Simulatie weggenomen materiaal Bij de simulatie of bij het meetekenen ziet u rechtstreeks het wegnemen van spanen van het gedefinieerde basismateriaal. ● Baanweergave U heeft de mogelijkheid om extra een baanweergave op het scherm te zien. Daarbij wordt de geprogrammeerde gereedschapsbaan weergegeven. Opmerking Weergave gereedschap in de simulatie en bij het meetekenen Omdat een werkstuksimulatie ook bij niet opgemeten of onvolledig ingevoerd gereedschap mogelijk is, worden bepaalde veronderstellingen gedaan i.v.m. de gereedschapsgeometrie. De lengte van een frees of boor wordt bijvoorbeeld op een waarde in verhouding tot de gereedschapsradius gezet, zodat het wegnemen van spanen kan worden gesimuleerd.
Universal
140
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Bewerking simuleren 5.1 Overzicht
Weergavevarianten U heeft bij de grafische weergave de keuze tussen drie varianten: ● Simuleren voor de bewerking van het werkstuk Voor de bewerking van het werkstuk aan de machine kunt u de uitvoering van een programma in snelle doorloop grafisch op het beeldscherm weergeven. ● Meetekenen voor de bewerking van het werkstuk Voor de bewerking van het werkstuk aan de machine kunt u de uitvoering van een programma met programmatest en testrunvoeding grafisch op het beeldscherm weergeven. De machineassen worden niet verplaatst wanneer u "geen asbewegingen" heeft geselecteerd. ● Meetekenen tijdens de bewerking van het werkstuk Terwijl het programma aan de machine wordt uitgevoerd, kunt u de bewerking van het werkstuk ook op het beeldscherm volgen.
Aanzichten Bij alle drie varianten staan volgende aanzichten ter beschikking: ● Bovenaanzicht ● 3D-aanzicht ● Zijaanzichten Statusweergave De huidige ascoördinaten, de override, het actieve gereedschap met snijkant, het huidige programmablok, de voeding en de bewerkingstijd worden weergegeven. In alle aanzichten loopt tijdens de grafische uitvoering een klok mee. De bewerkingstijd wordt weergegeven in uren, minuten en seconden. Die komt ongeveer overeen met de tijd die het programma voor de bewerking, inclusief gereedschapswissel, nodig heeft. Software-opties Voor het 3D-aanzicht heeft u de optie "3D-simulatie van afgewerkt stuk" nodig. Voor de functie "Meetekenen" heeft u de optie "Meetekenen (real-time simulatie)" nodig.
Bepalen van de programmalooptijd Bij het doorlopen van de simulatie wordt de programmalooptijd bepaald. De programmalooptijd wordt in de editor tijdelijk aan het programma-einde weergegeven.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
141
Bewerking simuleren 5.1 Overzicht
Eigenschappen van meetekenen en simulatie Verplaatsingswegen Bij de simulatie worden de weergegeven verplaatsingswegen in een ringbuffer opgeslagen. Wanneer dat geheugen vol is wordt bij het toevoegen van een nieuwe verplaatsingsweg de oudste gewist. Geoptimaliseerde weergave Als de simulatiebewerking gestopt of afgesloten is, wordt de weergave nog een keer omgerekend in een afbeelding met hoge resolutie. In sommige situaties is dit niet mogelijk. In dat geval verschijnt de melding: "Afbeelding met hoge resolutie kan niet worden aangemaakt". Werkruimtebegrenzing In de werkstuksimulatie zijn geen werkruimtebegrenzingen en software-eindschakelaars actief. Beperking ● Traori: 5-assige bewegingen worden lineair geïnterpoleerd. Complexere bewegingen kunnen niet worden weergegeven. ● Spieën en polynomen worden niet ondersteund. ● Naar referentiepunt verplaatsen: G74 vanuit een programma-afloop functioneert niet. ● Alarm 15110 "Blok REORG niet mogelijk" wordt niet weergegeven. ● Compile-cycli worden niet ondersteund. ● Geen PLC-ondersteuning. ● Geen ondersteuning van ascontainers. Randvoorwaarden ● Alle aanwezige gegevensblokken (Toolcarrier / TRAORI, TRACYL) worden geëvalueerd en moeten voor een correcte simulatie op de juiste manier in bedrijf zijn gesteld. ● Transformaties met gezwenkte lineaire as (TRAORI 64 - 69) en OEM-transformaties (TRAORI 4096 - 4098) worden niet ondersteund. ● Wijzigingen aan Toolcarrier- of transformatiegegevens worden pas actief na Power On. ● Transformatiewissel en zwenkrecordwissel worden ondersteund. Echte kinematicawissels waarbij een zwenkkop daadwerkelijk wordt gewisseld, worden echter niet ondersteund. ● De simulatie van matrijzenbouwprogramma's met uiterst korte blokwisseltijden kan langer duren dan de bewerking, omdat de rekentijdverdeling bij deze toepassingen in het voordeel van de bewerking en in het nadeel van de simulatie is geconfigureerd.
Universal
142
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Bewerking simuleren 5.1 Overzicht Voorbeelden Enkele voorbeelden van ondersteunde machinebouwtypes:
Zwenkkop 90°/90°
Zwenkkop 90°/45°
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
143
Bewerking simuleren 5.1 Overzicht
Zwenktafel 90°/90°
Zwenktafel 90°/45°
Universal
144
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Bewerking simuleren 5.1 Overzicht
Zwenkcombinatie 90°/90°
Zwenkcombinatie 45°/90°
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
145
Bewerking simuleren 5.2 Simuleren van de bewerking van het werkstuk
5.2
Simuleren van de bewerking van het werkstuk U heeft de mogelijkheid om voor de bewerking van het werkstuk aan de machine de uitvoering van een programma in snelle doorloop grafisch op het beeldscherm weer te geven. Op die manier kunt u eenvoudig het resultaat van de programmering controleren. Voeding-override Tijdens de simulatie is ook de voeding-override actief. Op de interfaces kunt u de voeding tijdens de simulatie wijzigen. 0 %: de simulatie stopt. 100 %: het programma wordt met grote snelheid uitgevoerd.
Zie ook Voeding wijzigen (Pagina 152) Programma per blok simuleren (Pagina 153)
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de plaats waar u wilt opslaan en plaats de cursor op het te simuleren programma.
3.
Druk op de toets of op de toets
- OF Dubbelklik op het programma. Het geselecteerde programma wordt in het bedieningsbereik "Programma" geopend. 4.
Druk op de softkey "Simulatie". De uitvoering van het programma wordt grafisch op het beeldscherm weergegeven. De machineassen worden niet verplaatst.
5.
Druk op de softkey "Stop" wanneer u de simulatie wilt stoppen. - OF -
Universal
146
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Bewerking simuleren 5.3 Meetekenen voor de bewerking van het werkstuk Druk op de softkey "Reset" om de simulatie af te breken. 6.
Druk op de softkey "Start" om de simulatie opnieuw te starten of verder te zetten.
Opmerking Omschakelen van bedieningsbereik Wanneer u naar een ander bedieningsbereik overschakelt, wordt de simulatie beëindigd. Wanneer u de simulatie opnieuw start, begint die opnieuw bij de aanvang van het programma.
5.3
Meetekenen voor de bewerking van het werkstuk Voor de bewerking van een werkstuk aan de machine kunt u de uitvoering van het programma grafisch op het beeldscherm weergeven, om het resultaat van de programmering te controleren. Software-optie Voor het meetekenen heeft u de optie "Meetekenen (real-time simulatie)" nodig. U kunt de geprogrammeerde voeding vervangen door een testrunvoeding om de uitvoeringssnelheid te beïnvloeden en de programmatest selecteren om de asbeweging uit te schakelen. Wanneer u in plaats van de grafische weergave opnieuw de actieve programmablokken wilt zien, kunt u naar het programma-aanzicht overschakelen.
Procedure 1.
Laad een programma in bedrijfsmodus "AUTO".
2.
Druk op de softkey "Progr. beïnvl" en activeer de aankruisvakjes "PRT geen asbeweging" en "DRY testrunvoeding". Het programma wordt uitgevoerd zonder asbeweging. De geprogrammeerde voedingssnelheid wordt vervangen door een testrunsnelheid.
3.
Druk op de softkey "Meetekenen".
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
147
Bewerking simuleren 5.4 Meetekenen tijdens de bewerking van het werkstuk 4.
Druk op de toets
5.
5.4
Druk opnieuw op de softkey "Meetekenen" om de weergave te beëindigen.
Meetekenen tijdens de bewerking van het werkstuk Wanneer het zicht op de werkruimte tijdens de bewerking van het werkstuk belemmerd is (bijv. door koelmiddel), dan kunt u de uitvoering van het programma ook volgen op het beeldscherm. Software-optie Voor het meetekenen heeft u de optie "Meetekenen (real-time simulatie)" nodig.
Procedure 1.
Laad een programma in bedrijfsmodus "AUTO".
2.
Druk op de softkey "Meetekenen".
3.
Druk op de toets
4.
Druk opnieuw op de softkey "Meetekenen" om de weergave te beëindigen.
Opmerking Wanneer u het meetekenen inschakelt nadat de informatie over het basismateriaal al in het programma werd verwerkt, dan worden enkel verplaatsingswegen en gereedschap weergegeven. Wanneer u het meetekenen tijdens de bewerking uitschakelt en de functie later opnieuw inschakelt, dan worden de verplaatsingswegen die intussen werden afgelegd niet getoond.
Universal
148
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Bewerking simuleren 5.5 Verschillende aanzichten van het werkstuk
5.5
Verschillende aanzichten van het werkstuk Bij de grafische weergave kunt u kiezen tussen verschillende aanzichten om de bewerking aan het werkstuk steeds optimaal te kunnen bekijken, of om details of het volledige aanzicht van het afgewerkte werkstuk op het scherm weer te geven. De volgende aanzichten staan ter beschikking: ● Bovenaanzicht ● 3D-aanzicht ● Zijaanzichten
5.5.1
Bovenaanzicht 1.
Start de simulatie.
2.
Druk op de softkey "Bovenaanzicht". Het werkstuk wordt in bovenaanzicht weergegeven.
Weergave wijzigen U kunt de simulatiegrafiek vergroten, verkleinen en verschuiven, en het detail wijzigen.
Zie ook Grafiek vergroten en verkleinen (Pagina 154) Grafiek verschuiven (Pagina 155) Detail wijzigen (Pagina 156)
5.5.2
3D-aanzicht 1.
Start de simulatie.
2.
Druk de softkeys "Andere aanzichten" en "3D-aanzicht" in.
Software-optie Voor de simulatie heeft u de optie "3D-simulatie (afgewerkt stuk)" nodig.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
149
Bewerking simuleren 5.5 Verschillende aanzichten van het werkstuk
Weergave wijzigen U kunt de simulatiegrafiek vergroten, verkleinen, verschuiven of draaien en het detail wijzigen.
Sectieniveaus weergeven en verschuiven U kunt ook de sectieniveaus X, Y en Z weergeven en verschuiven.
Zie ook Grafiek vergroten en verkleinen (Pagina 154) Grafiek verschuiven (Pagina 155) Grafiek draaien (Pagina 155) Detail wijzigen (Pagina 156) Sectieniveaus vastleggen (Pagina 157)
5.5.3
Zijaanzichten 1.
Start de simulatie.
2.
Druk op de softkey "Andere aanzichten".
3.
Druk op de softkey "Vooraan" wanneer u een vooraanzicht van het werkstuk wilt zien. - OF Druk op de softkey "Achteraan" wanneer u een achteraanzicht van het werkstuk wilt zien. - OF Druk op de softkey "Van links" wanneer u het werkstuk van links wilt zien. - OF Druk op de softkey "Van rechts" wanneer u het werkstuk van rechts wilt zien.
Weergave wijzigen U kunt de simulatiegrafiek vergroten, verkleinen en verschuiven, en het detail wijzigen.
Universal
150
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Bewerking simuleren 5.6 Simulatieweergave bewerken
5.6
Simulatieweergave bewerken
5.6.1
Invoeren basismateriaal U heeft de mogelijkheid om het in het programma gedefinieerde basismateriaal te vervangen of een basismateriaal voor programma's te definiëren waarin een basismateriaaldefinitie niet kan worden ingevoegd. Opmerking De basismateriaalinvoer is niet mogelijk wanneer de simulatie of het meetekenen zich in resettoestand bevindt.
Procedure 1.
De simulatie of het meetekenen is gestart.
2.
Druk de softkeys ">>" en "Basismateriaal" in. Het venster "Basismateriaalinvoer" wordt geopend en de vooraf ingevoerde waarden worden weergegeven.
5.6.2
3.
Voer de gewenste waarden voor de afmetingen in.
4.
Druk op de softkey "Overnemen" om de ingevoerde waarden te bevestigen. Het nieuw gedefinieerde werkstuk wordt weergegeven.
Gereedschapsbaan verbergen en tonen Met de baanweergave kunt u de geprogrammeerde gereedschapsbaan van het geselecteerde programma volgen. De baan wordt, afhankelijk van de gereedschapsbeweging, voortdurend geactualiseerd. Gereedschapsbanen kunnen op elk moment worden verborgen of getoond.
Procedure 1.
De simulatie of het meetekenen is gestart.
2.
Druk op de softkey ">>". De gereedschapsbanen worden in actief aanzicht getoond.
3.
Druk op de softkey om de gereedschapsbanen te verbergen. In de achtergrond worden de gereedschapsbanen nog steeds gegenereerd; door de softkey opnieuw in te drukken, worden ze opnieuw getoond.
4.
Druk op de softkey "Ger.-baan wissen". Alle tot nu toe weergegeven gereedschapsbanen worden gewist.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
151
Bewerking simuleren 5.7 Programmabesturing tijdens de simulatie
5.7
Programmabesturing tijdens de simulatie
5.7.1
Voeding wijzigen U kunt tijdens de simulatie de voeding op elk moment wijzigen. In de statusbalk kunt u de wijzigingen volgen. Opmerking Wanneer u werkt met de functie "Meetekenen", dan wordt de draaischakelaar (override) op het bedieningspaneel gebruikt.
Procedure 1.
De simulatie is gestart.
2.
Druk op de softkey "Programmabesturing".
3.
Druk op de softkey "Override +" of "Override -" om de voeding telkens met 5% te vergroten of te verkleinen.
- OF Druk op de softkey "Override 100%" om de voeding op de maximale waarde in te stellen. - OF Druk op de softkey "<<" om naar het basisscherm terug te keren en de simulatie met gewijzigde voeding uit te voeren.
Opmerking Omschakelen tussen "Override +" en "Override -"
Druk op de toetsen
Universal
152
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Bewerking simuleren 5.7 Programmabesturing tijdens de simulatie
5.7.2
Programma per blok simuleren Net zoals bij het uitvoeren van een programma kunt u ook tijdens de simulatie de programma-afloop sturen, d.w.z. een programma bijv. blok per blok laten uitvoeren.
Procedure 1.
De simulatie is gestart.
2.
Druk de softkeys "Programmabesturing" en "Per blok" in.
3.
Druk de softkeys "Terug" en "Start SBL" in. Het actieve blok van het programma wordt gesimuleerd en daarna gestopt.
4.
Druk telkens op de toets "Start SBL" wanneer u een afzonderlijk programmablok wilt simuleren.
5.
Druk op de softkey "Programmabesturing" en op de softkey "Per blok" om de modus per blok opnieuw te verlaten.
Opmerking Blok-per-blok modus in-/uitschakelen
Druk tegelijkertijd op de toetsen
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
153
Bewerking simuleren 5.8 Simulatiegrafiek wijzigen en aanpassen
5.8
Simulatiegrafiek wijzigen en aanpassen
5.8.1
Grafiek vergroten en verkleinen
Voorwaarde De simulatie of het meetekenen is gestart.
Procedure
1.
Druk op de toetsen <+> of <-> wanneer u de huidige grafiek wilt vergroten of verkleinen. De grafiek wordt vanuit het midden vergroot of verkleind.
...
- OF Druk op de softkeys "Details" en "Zoom +" wanneer u het detail wilt vergroten.
- OF Druk op de softkeys "Details" en "Zoom -" wanneer u het detail wilt verkleinen.
- OF Druk op de softkeys "Details" en "Autozoom" wanneer u het detail automatisch wilt aanpassen aan de venstergrootte. De automatische groottewijziging houdt rekening met de grootste expansie van het werkstuk in de afzonderlijke assen.
Opmerking Geselecteerd detail De geselecteerde details en groottewijzigingen blijven behouden terwijl het programma is geselecteerd.
Universal
154
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Bewerking simuleren 5.8 Simulatiegrafiek wijzigen en aanpassen
5.8.2
Grafiek verschuiven
Voorwaarde De simulatie of het meetekenen is gestart.
Procedure 1.
5.8.3
Druk op een cursortoets wanneer u de grafiek naar boven, naar beneden, links of rechts wilt verschuiven.
Grafiek draaien In het 3D-aanzicht heeft u de mogelijkheid om de positie van het werkstuk te draaien, zodat u het van alle kanten kunt bekijken.
Voorwaarde De simulatie is gestart en het 3D-aanzicht is geselecteerd.
Procedure 1.
Druk op de softkey "Details".
2.
Druk op de softkey "Aanzicht draaien".
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
155
Bewerking simuleren 5.8 Simulatiegrafiek wijzigen en aanpassen 2. ...
Druk op de softkey "Pijl naar rechts", "Pijl naar links", "Pijl naar boven", "Pijl naar beneden", "Pijl rechts draaien" en "Pijl links draaien" om de positie van het werkstuk te wijzigen.
- OF -
...
Houd de <Shift>-toets ingedrukt en draai met de overeenkomstige cursortoetsen het werkstuk in de gewenste richting.
5.8.4
Detail wijzigen Wanneer u het detail van de grafische weergave wilt verschuiven, vergroten of verkleinen, om bijv. details beter te kunnen zien of later opnieuw het volledige werkstuk weer te geven, moet u het vergrootglas gebruiken. Met het vergrootglas kunt u het detail zelf bepalen en daarna vergroten of verkleinen.
Voorwaarde De simulatie of het meetekenen is gestart.
Procedure 1. 2.
Druk op de softkey "Details". Druk op de softkey "Vergrootglas". Een vergrootglas in de vorm van een rechthoekig venster verschijnt.
3.
Druk op de softkey "Vergrootglas +" of op de toets <+> om het venster te vergroten. - OF Druk op de softkey "Vergrootglas -" of op de toets <-> om het venster te verkleinen. - OF -
Universal
156
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Bewerking simuleren 5.8 Simulatiegrafiek wijzigen en aanpassen Druk op een cursortoets om het venster naar boven, links, rechts of naar beneden te verschuiven.
4.
5.8.5
Druk op de softkey "Overnemen" om het geselecteerde detail over te nemen.
Sectieniveaus vastleggen In het 3D-aanzicht heeft u de mogelijkheid om het werkstuk "in stukken te snijden" en zo bepaalde aanzichten weer te geven waarbij verborgen hoeken zichtbaar worden gemaakt.
Voorwaarde De simulatie of het meetekenen is gestart.
Procedure 1.
Druk op de softkey "Details".
2.
Druk op de softkey "Sectie". Het werkstuk wordt in secties weergegeven.
3.
Druk op de bijbehorende softkey om het sectieniveau in de gewenste richting te verschuiven.
…
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
157
Bewerking simuleren 5.9 Simulatie-alarmen weergeven
5.9
Simulatie-alarmen weergeven Tijdens de simulatie kunnen alarmen optreden. Wanneer tijdens een simulatie een alarm optreedt, dan verschijnt er een venster met de alarmmelding. Het alarmoverzicht bevat de volgende informatie: ● Datum en tijdstip ● Wiscriterium geeft aan met welke softkey het alarm wordt bevestigd ● Alarmnummer ● Alarmtekst
Voorwaarde De simulatie loopt en het alarm is actief.
Procedure 1.
Druk de softkeys "Programmabesturing" en "Alarm" in. Het venster "Simulatie-alarmen" wordt geopend en u ziet een lijst met alle actieve alarmen. Druk op de softkey "Alarm bevestigen" om de simulatie-alarmen die met de reset- of met het cancel-symbool zijn aangegeven, te kunnen resetten. De simulatie kan worden verdergezet. - OF Druk op de softkey "Simulatie Power On" om een simulatie-alarm dat met het Power On-symbool is aangegeven, te kunnen resetten.
Universal
158
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Meerkanalenaanzicht 6.1
6
Meerkanalenaanzicht Dankzij het meerkanalenaanzicht is het mogelijk om in de volgende bedieningsbereiken meerdere kanalen gelijktijdig te bekijken: ● Bedieningsbereik "Machine" ● Bedieningsbereik "Programma"
6.2
Meerkanalenaanzicht in bedieningsbereik "Machine" Bij een meerkanalige machine heeft u de mogelijkheid om de afloop van meerdere programma's gelijktijdig te bekijken of te beïnvloeden. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant. Weergave van de kanalen in het bedieningsbereik "Machine" In het bedieningsbereik "Machine" kunnen 2 - 4 kanalen gelijktijdig worden weergegeven. Via Instellingen kunt u bepalen welke kanalen in welke volgorde moeten worden weergegeven. Hier kunt u ook instellen of u een kanaal wilt verbergen. Opmerking De subbedrijfsmodus "REF POINT" wordt enkel weergegeven in éénkanaalsaanzicht. Meerkanalenaanzicht Op de interface worden 2 -4 kanalen gelijktijdig in kanaalkolommen weergegeven. ● Voor elk kanaal worden 2 vensters boven elkaar weergegeven. ● In het bovenste venster ziet u steeds de weergave van de reële waarden. ● In het onderste venster wordt voor beide kanalen hetzelfde venster weergegeven. ● De weergave in het onderste venster selecteert u m.b.v. de verticale softkeybalk. Bij de keuze m.b.v. verticale softkeys gelden de volgende uitzonderingen: – Door het indrukken van de softkey "Reële waarden MCS" worden de coördinatensystemen van beide kanalen omgeschakeld. – Door het indrukken van de softkeys "Zoom reële waarde" en "Alle G-functies" wordt overgeschakeld naar éénkanaalsaanzicht.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
159
Meerkanalenaanzicht 6.2 Meerkanalenaanzicht in bedieningsbereik "Machine" Eénkanaalsaanzicht Wanneer u op uw meerkanalige machine steeds maar één enkel kanaal wilt bekijken, dan moet u het permanente éénkanaalsaanzicht instellen. Horizontale softkeys ● Blok zoeken Bij het selecteren van Blok zoeken blijft het meerkanalenaanzicht behouden. De blokweergave verschijnt op het scherm als zoekfunctievenster. ● Programmabeïnvloeding Het venster "Programmabeïnvloeding" wordt weergegeven voor de in meerkanalenaanzicht geprojecteerde kanalen. De gegevens die hier worden ingevoerd zijn geldig voor al deze kanalen. ● Wanneer u in bedieningsbereik "Machine" op één van de andere horizontale softkeys drukt (bijv. "Overschrijven, "Synchroonacties"), dan wordt tijdelijk overgeschakeld naar éénkanaalsaanzicht. Wanneer u het venster opnieuw sluit, keert u terug naar het meerkanalenaanzicht. Omschakelen tussen éénkanaals- en meerkanalenaanzicht Druk op de toets <MACHINE> om kort om te schakelen tussen éénkanaals- en meerkanalenaanzicht in het bereik Machine.
Druk op de toets
Programma in blokweergave editeren Eenvoudige wijzigingen kunt u zoals steeds aanbrengen in de actuele blokweergave. Wanneer u onvoldoende plaats heeft, schakelt u om naar het éénkanaalsaanzicht. Programma's inlopen U selecteert afzonderlijke kanalen voor het inlopen van het programma aan de machine.
Voorwaarde ● Er zijn meerdere kanalen ingesteld. ● De instelling "2 kanalen", "3 kanalen", resp. "4 kanalen" is gekozen.
Universal
160
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Meerkanalenaanzicht 6.2 Meerkanalenaanzicht in bedieningsbereik "Machine"
Meerkanalenaanzicht tonen/verbergen 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine"
2.
Selecteer bedrijfsmodus "JOG", "MDA" of "AUTO".
3.
Druk op de menu doorschakeltoets en de softkey "Instellingen".
4.
Druk op de softkey "Meerkanalenaanzicht".
5.
Selecteer in het venster "Instellingen voor meerkanalenaanzicht" in het selectieveld "Aanzicht" de invoer (bijvoorbeeld "2 kanalen") en definieer de kanalen en de volgorde voor de weergave.
...
In het basisscherm van bedrijfsmodi "AUTO", "MDA" en "JOG" worden de bovenste venster van de linkse en rechtse kanaalkolom ingenomen door het venster met de reële waarden. 6.
Druk op de softkey "T,F,S" wanneer u het venster "T,F,S" wilt bekijken. Het venster "T,F,S" wordt in het onderste venster van de linkse en de rechtse kanaalkolom weergegeven.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
161
Meerkanalenaanzicht 6.3 Meerkanalenweergave bij grote bedieningspanelen
6.3
Meerkanalenweergave bij grote bedieningspanelen Bij grote bedieningspanelen OP15, OP019 alsmede op de PC staat meer ruimte ter beschikking in de bedieningsbereiken "Machine", "Programma" en "Parameters" en in alle lijsten voor de weergave van NC-blokken, gereedschappen etc. Bovendien kunt u meer dan 2 kanalen gelijktijdig laten weergeven. Hierdoor heeft u een beter overzicht van de machinesituatie bij machines met 3 of meer kanalen. Bovendien is het aanmaken en inlopen van programma's met drie of vier kanalen eenvoudiger.
Randvoorwaarden ● OP15, OP19 of PC met een scherm van ten minste 1280x1024 pixels ● Voor het gebruik van een OP019 is ten minste een NCU720.2 of 730.2 met 1 GB RAM of een PCU50 nodig.
3- / 4-kanaalsweergave in het bedieningsbereik "Machine" Als u via de optie Instellingen 3 kanalen heeft geselecteerd, dan worden 3 resp. 4 kanaalkolommen naast elkaar weergegeven. Kanalenweergave
Weergave in het bedieningsbereik "Machine".
3-kanaalsweergave
Voor elk kanaal worden de volgende vensters boven elkaar weergegeven:
4-kanaalsweergave
Venster reële waarden
T,F,S-venster
Blokweergavevenster
Voor elk kanaal worden de volgende vensters boven elkaar weergegeven:
Venster reële waarden
T,S,F-venster
G-functies (de softkey "G-functies" komt te vervallen)
Blokweergavevenster
Universal
162
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Meerkanalenaanzicht 6.3 Meerkanalenweergave bij grote bedieningspanelen Weergave van functies Kanalenweergave
Weergave in het bedieningsbereik "Machine". Selectie via verticale softkeys:
3-kanaalsweergave
Als u een van de verticale softkeys indrukt, dan wordt het T,F,S-venster overschreven.
4-kanaalsweergave
Als u een van de verticale softkeys indrukt, dan wordt het venster met de weergave van de G-codes overschreven.
Selectie via horizontale softkeys: 3-kanaalsweergave / 4-kanaalsweergave
Als u op de horizontale softkey "Overschrijven" drukt, wordt de blokweergave overschreven.
Als u op de horizontale softkey "Blokzoeken" drukt, wordt de blokweergave overgeschakeld in 1-kanaalsweergave.
Als u op de softkey "Prog. beïnvl." drukt, dan wordt het venster overgeschakeld in de éénkanaalsweergave.
Als u in de bedieningsmodus "JOG" een van de horizontale softkeys indrukt (bijvoorbeeld "T,S,M", "Ger. meten", "Posities" etc.), dan schakelt de weergave over op éénkanaalsweergave.
Wisselen tussen de kanalen Druk op de toets
Druk op de toets
Opmerking 2-kanaalsweergave In tegenstelling tot kleinere bedieningspanelen is in het bedieningsbereik "Machine" het TFSvenster zichtbaar bij 2-kanaalsweergave.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
163
Meerkanalenaanzicht 6.4 Meerkanalenaanzicht instellen
Bedieningsbereik programma In de editor worden eveneens net zoveel programma's weergegeven als in het bedieningsbereik "Machine". Weergave van het programma Met de instellingen van de editor kunt u de breedte van de programma's in het editor-venster definiëren. Op die manier kunt u de programma's gelijkmatig verdelen of de kolom met het actieve programma extra breed weergeven. Kanaalstatus In de statusweergave worden indien nodig kanaalmeldingen weergegeven. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
6.4
Meerkanalenaanzicht instellen Instelling
Betekenis
Aanzicht
Hier bepaalt u hoeveel kanalen worden weergegeven.
Kanaalselectie en volgorde
1 kanaal
2 kanalen
3 kanalen
4 kanalen
U geeft aan welke kanalen in welke volgorde moeten worden weergegeven in de meerkanalenweergave.
(bij weergave "2 - 4 kanalen") Zichtbaar (bij weergave "2 - 4 kanalen")
Hier geeft u aan welke kanalen in de meerkanalenweergave worden weergegeven. U kunt de weergave van kanalen tijdelijk verbergen
Voorbeeld Uw machine beschikt over 6 kanalen. U projecteert kanalen 1 - 4 voor het meerkanalenaanzicht en legt de volgorde van de weergave vast (bijv. 1,3,4,2). In het meerkanalenaanzicht kunt u bij een kanaalomschakeling enkel tussen de kanalen die voor het meerkanalenaanzicht werden geprojecteerd, omschakelen. Met alle andere kanalen wordt geen rekening gehouden. Wanneer u met de toets
Universal
164
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Meerkanalenaanzicht 6.4 Meerkanalenaanzicht instellen In het éénkanaalsaanzicht kunt u omschakelen tussen alle kanalen (1...6) zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de geprojecteerde volgorde voor het meerkanalenaanzicht. M.b.v. Kanaalmenu kunt u steeds alle kanalen selecteren, ook kanalen die niet voor het meerkanalenaanzicht werden geprojecteerd. Wanneer u overschakelt naar een kanaal dat niet voor het meerkanalenaanzicht is geprojecteerd, dan wordt automatisch overgeschakeld naar het éénkanaalsaanzicht. Er vindt geen automatische terugschakeling naar het meerkanalenaanzicht plaats, ook niet wanneer opnieuw een kanaal wordt geselecteerd dat wel voor het meerkanalenaanzicht werd geprojecteerd.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Selecteer bedrijfsmodus "JOG", "MDA" of "AUTO".
3.
Druk op de menu doorschakeltoets en de softkey "Instellingen".
4.
Druk op de softkey "Meerkanalenaanzicht". Het venster "Instellingen voor meerkanalenaanzicht" wordt geopend.
5.
Stel de meerkanalen- resp. éénkanaalsweergave in en geef aan, welke kanalen in het bedieningsbereik "Machine" en in de editor in welke volgorde moeten worden weergegeven.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
165
Meerkanalenaanzicht 6.4 Meerkanalenaanzicht instellen
Universal
166
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gebruikersvariabelen 7.1
7
Overzicht De door u gedefinieerde gebruikersvariabelen kunnen in lijsten worden weergegeven. De volgende variabelen kunnen gedefinieerd zijn: ● Rekenparameters (R-parameters) ● Globale gebruikersvariabelen (GUD) die in alle programma's geldig zijn ● Plaatselijke gebruikersvariabelen (LUD) die in één enkel programma geldig zijn ● Programmaglobale gebruikersvariabelen (PUD) die in een programma en in de opgeroepen subprogramma's geldig zijn Kanaalspecifieke gebruikersvariabelen kunnen telkens voor elk kanaal met een verschillende waarde worden gedefinieerd. Invoeren en weergeven van parameterwaarden Er worden tot 15 cijfers (incl. cijfers na de komma) geëvalueerd. Wanneer u een getal met meer dan 15 cijfers invoert, dan wordt dit getal in exponentiële weergave geschreven (15 cijfers +EXXX). LUD of PUD Er kunnen steeds enkel plaatselijke of programmaglobale gebruikersvariabelen worden weergegeven. Of de gebruikersvariabelen LUD of PUD ter beschikking staan, is afhankelijk van de huidige besturingsconfiguratie. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant. Opmerking Lezen en schrijven van variabelen beschermd Het lezen en schrijven van gebruikersvariabelen is d.m.v. een sleutelschakelaar en beveiligingsniveau's beschermd. Gebruikersvariabelen zoeken U heeft de mogelijkheid om binnen de lijsten d.m.v. symboolreeksen gericht naar gebruikersvariabelen te zoeken. In het hoofdstuk "Gebruikersvariabelen definiëren en activeren" vindt u terug hoe u de weergegeven gebruikersvariabelen kunt bewerken.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
167
Gebruikersvariabelen 7.2 R-parameters
7.2
R-parameters R-parameters (rekenparameters) zijn kanaalspecifieke variabelen die u in een G-code programma kunt gebruiken. R-parameters kunnen door G-code programma's worden gelezen en geschreven. De waarden blijven ook na het uitschakelen van de besturing behouden. Aantal kanaalspecifieke R-parameters Een machinedatum legt het aantal kanaalspecifieke R-parameters vast. Bereik: R0 - R999 (afhankelijk van de machinedatum). In dit bereik volgen de nummers elkaar onmiddellijk op (zonder hiaten). Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Gebr. variabele".
3.
Druk op de softkey "R-parameter". Het venster "R-parameter" wordt geopend.
R-parameter wissen 1.
Druk de softkeys ">>" en "Wissen" in. Het venster "R-parameter wissen" wordt geopend.
2.
Voer de R-parameter of de kanaalspecifieke waarde die u wilt wissen in en druk op de softkey "OK". De waarde van de geselecteerde R-parameter of van alle R-parameters wordt op 0 gezet.
Universal
168
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gebruikersvariabelen 7.3 Globale GUD's weergeven
7.3
Globale GUD's weergeven
Globale gebruikersvariabelen Globale GUD's zijn NC-globale gebruikersgegevens (Global User Data), die ook na het uitschakelen van de machine behouden blijven. GUD's zijn geldig in alle programma's. Definitie Een GUD-variabele wordt door volgende gegevens gedefinieerd: ● Sleutelwoord DEF ● Geldigheidsbereik NCK ● Gegevenstype (INT, REAL, ...) ● Variabelenaam ● Waardetoewijzing (optioneel)
Voorbeeld DEF NCK INT TELLER1 = 10 GUD's worden in bestanden met de extensie DEF gedefinieerd. De volgende gereserveerde bestandsnamen staan daarvoor ter beschikking: Bestandsnaam
Betekenis
MGUD.DEF
Definities voor globale gegevens van de machinefabrikant
UGUD.DEF
Definities voor globale gegevens van de gebruiker
GUD4.DEF
Vrij definieerbare gegevens van de gebruiker
GUD8.DEF, GUD9.DEF
Vrij definieerbare gegevens van de gebruiker
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Gebr. variabele".
3.
Druk op de softkey "Globale GUD". Het venster "Globale gebruikersvariabelen" wordt geopend. Er wordt een lijst weergegeven met de gedefinieerde UGUD-variabelen.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
169
Gebruikersvariabelen 7.4 Kanaal GUD's weergeven - OF Druk op de softkey "GUD selectie" en de softkeys "SGUD" ... "GUD6" wanneer u SGUD, MGUD, UGUD of GUD4 tot GUD6 van de globale gebruikersvariabelen wilt weergeven. - OF Druk op de softkeys "GUD selectie" en ">>" en de softkeys "GUD7" ... "GUD9" wanneer u GUD7 en GUD9 van de globale gebruikersvariabelen wilt weergeven.
Opmerking Telkens de besturing wordt opgestart, wordt in het venster "Globale gebruikersvariabelen" opnieuw de lijst met de gedefinieerde UGUD-variabelen weergegeven.
7.4
Kanaal GUD's weergeven
Kanaalspecifieke gebruikersvariabelen De kanaalspecifieke gebruikersvariabelen zijn net als GUD's geldig in alle programma's per kanaal. In tegenstelling tot GUD's hebben ze echter specifieke waarden. Definitie Een kanaalspecifieke GUD-variabele wordt door volgende gegevens gedefinieerd: ● Sleutelwoord DEF ● Geldigheidsbereik CHAN ● Gegevenstype ● Variabelenaam ● Waardetoewijzing (optioneel)
Voorbeeld DEF CHAN REAL X_POS = 100.5
Universal
170
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gebruikersvariabelen 7.5 Plaatselijke LUD's weergeven
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Gebr. variabele".
3.
Druk de softkeys "Kanaal GUD" en "GUD selectie" in.
Er wordt een nieuwe verticale softkeybalk weergegeven. 4.
Druk op de softkeys "SGUD" ... "GUD6" wanneer u SGUD, MGUD, UGUD en GUD4 tot GUD6 van de kanaalspecifieke gebruikersvariabelen wilt weergeven. - OF Druk op de softkey "Verder" en de softkeys "GUD7" ... "GUD9" wanneer u GUD7 en GUD9 van de kanaalspecifieke gebruikersvariabelen wilt weergeven.
7.5
Plaatselijke LUD's weergeven
Plaatselijke gebruikersvariabelen LUD's zijn enkel geldig in het programma of subprogramma waarin ze werden gedefinieerd. De besturing toont bij het uitvoeren van het programma's de LUD's na het begin. De weergave blijft tot het einde van de programma-afloop behouden. Definitie Een plaatselijke gebruikersvariabele wordt door volgende gegevens gedefinieerd: ● Sleutelwoord DEF ● Gegevenstype ● Variabelenaam ● Waardetoewijzing (optioneel)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
171
Gebruikersvariabelen 7.6 Programma PUD's weergeven
Procedure
7.6
1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Gebr. variabele".
3.
Druk op de softkey "Plaatselijke LUD".
Programma PUD's weergeven
Programmaglobale gebruikersvariabelen PUD's zijn deelprogramma-globale variabelen (Program User Data). PUD's zijn geldig in hoofd- en alle subprogramma's en kunnen daar worden geschreven en gelezen. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Gebr. variabele".
3.
Druk op de softkey "Programma PUD".
Universal
172
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gebruikersvariabelen 7.7 Gebruikersvariabelen zoeken
7.7
Gebruikersvariabelen zoeken U heeft de mogelijkheid om gericht naar R-parameters of gebruikersvariabelen te zoeken.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkeys "R-parameter", "Globale GUD", "Kanaal GUD", "Plaatselijke GUD" of "Programma GUD" om in de lijst te selecteren naar welke gebruikersvariabele u wilt zoeken.
3.
Druk op de softkey "Zoeken". Het venster "R-parameter zoeken" of "Gebruikersvariabele zoeken" wordt geopend.
4.
Voer het gewenste zoekbegrip in en druk op "OK". De cursor wordt automatisch op de gezochte R-parameter of de gezochte gebruikersvariabele geplaatst, wanneer deze worden gevonden.
7.8
Gebruikersvariabelen definiëren en activeren Door het wijzigen van een bestand van het type DEF/MAC kunnen aanwezige definitie/macrobestanden worden gewijzigd of gewist, of kunnen nieuwe worden toegevoegd.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling".
2.
Druk op de softkey "Systeemgegevens".
3.
Selecteer in de bestandsstructuur de map "NC-gegevens" en open daar de map "Definities".
4.
Selecteer het bestand dat u wilt bewerken.
5.
Dubbelklik op het bestand. - OF -
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
173
Gebruikersvariabelen 7.8 Gebruikersvariabelen definiëren en activeren Druk op de softkey "Openen". - OF Druk op de toets .
- OF Druk op de toets
Definieer de gewenste gebruikersvariabele.
7.
Druk op de softkey "Sluiten" om de editor te sluiten.
Gebruikersvariabelen activeren 1.
Druk op de softkey "Activeren". Het systeem vraagt om bevestiging.
2.
Selecteer of de tot nu toe geldige waarden van de definitiebestanden moeten behouden blijven - OF Selecteer of de tot nu toe geldige waarden van de definitiebestanden moeten worden gewist. Daarbij worden de definitiebestanden met de oorspronkelijke waarden overschreven.
3.
Druk op de softkey "OK" om de procedure verder te zetten.
Universal
174
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
8
Programma teachen 8.1
Overzicht Met de functie "Teach In" kunt u in de bedrijfsmodi "AUTO" en "MDA" programma's wijzigen. U kunt eenvoudige verplaatsingsblokken genereren en wijzigen. U verplaatst de assen manueel naar bepaalde posities om eenvoudige bewerkingsaflopen te realiseren en reproduceerbaar te maken. Deze posities worden overgenomen. In bedrijfsmodus "AUTO" teachen wordt het geselecteerde programma geteacht. In bedrijfsmodus "MDA" teacht u in het MDA-geheugen. Externe programma's die u eventueel offline hebt gegenereerd, kunnen op die manier worden aangepast en indien nodig worden gewijzigd.
8.2
Algemene procedure
Algemene procedure Selecteer het gewenste programmablok, druk op de bijbehorende softkey "Positie teachen", "IJlgang G01", "Rechte G1" of "Cirkel steunpunt CIP" en "Cirkel eindpunt CIP" en verplaats de assen om het programmablok te wijzigen. U kunt een blok met een ander gelijkaardig blok overschrijven. - OF Plaats de cursor op de gewenste locatie in het programma, druk op de bijbehorende softkey "Positie teachen", "IJlgang G01", "Rechte G1" of "Cirkel steunpunt CIP" en "Cirkel eindpunt CIP" en verplaats de assen om een nieuw programmablok in te voegen. De cursor moet m.b.v. de cursortoets en de inputtoets op een lege regel worden geplaatst om het blok te kunnen invoegen. Druk op de softkey "Overnemen" om het gewijzigde of nieuw gegenereerde programmablok te teachen.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
175
Programma teachen 8.3 Blok invoegen
Opmerking Bij het eerste teachblok worden alle ingestelde assen geteacht. Bij elk volgend teachblok worden enkel de verplaatste assen of door manuele invoer gewijzigde assen geteacht. Wanneer u de teachmodus verlaat start de afloop opnieuw.
Omschakelen van bedrijfsmodus en bedieningsbereik Wanneer u tijdens het teachen overschakelt naar een andere bedrijfsmodus of een ander bedieningsbereik, dan worden positiewijzigingen verworpen en de teachmodus uitgeschakeld.
8.3
Blok invoegen U heeft de mogelijkheid om assen te verplaatsen en de actuele reële waarden rechtstreeks in een nieuw positieblok te schrijven.
Voorwaarde Bedrijfsmodus "AUTO": Het programma dat bewerkt moet worden, is geselecteerd.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de toets
4.
Druk op de softkey "Progr. teachen".
Universal
176
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma teachen 8.3 Blok invoegen 5.
Verplaats de assen naar de gewenste positie.
6.
Druk op de softkey "Positie teachen". Er wordt een nieuw programmablok met de actuele positiewaarden gegenereerd.
8.3.1
Invoerparameters bij teachblokken
Parameters bij positie teachen, G0, G1 en cirkeleindpunt CIP teachen Parameter
Beschrijving
X
Aan te lopen positie in X-richting
Y
Aan te lopen positie in Y-richting
Z
Aan te lopen positie in Z-richting
F
Voedingssnelheid (mm/omw.; mm/min) - enkel bij G1 en cirkeleindpunt CIP teachen
Parameters bij cirkeltussenpunt CIP teachen Parameter
Beschrijving
I
Coördinaat van het cirkelmiddelpunt in X-richting
J
Coördinaat van het cirkelmiddelpunt in Y-richting
K
Coördinaat van het cirkelmiddelpunt in Z-richting
Overgangstypes bij positie teachen, G0 en G1 teachen evenals ASPLINE De volgende parameters zijn beschikbaar voor de overgang: Parameter
Beschrijving
G60
Precieze stop
G64
Overslijpen
G641
Overslijpen programmeerbaar
G642
Overslijpen axiaal precies
G643
Overslijpen blokintern
G644
Overslijpen asdynamiek
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
177
Programma teachen 8.4 Teachen via venster
Bewegingstypes bij positie teachen, G0 en G1 teachen De volgende parameters zijn beschikbaar voor de beweging: Parameter
Beschrijving
CP
Baansynchroon
PTP
Punt naar punt
PTPG0
Enkel G0 punt naar punt
Overgangsverhouding aan het begin en het einde van de spline-curve De volgende parameters zijn beschikbaar voor de beweging: Parameter
Beschrijving
Begin BAUTO
Automatische berekening
BNAT
Kromming is nul of natuurlijk
BTAN
Tangentiaal
Einde EAUTO
Automatische berekening
ENAT
Kromming is nul of natuurlijk
ETAN
Tangentiaal
8.4
Teachen via venster
8.4.1
Algemeen De cursor moet op een lege regel staan. De vensters voor het invoegen van programmablokken bevatten in-en uitvoervelden voor de reële waarden in WCS. Afhankelijk van de voorinstelling worden selectievelden met parameters voor bewegingsgedrag en bewegingsovergang getoond. De invoervelden zijn bij de eerste selectie nog leeg, behalve wanneer er al voor de selectie van het venster assen werden verplaatst. Alle gegevens uit de in-/uitvoervelden worden met de softkey "Overnemen" in het programma overgenomen.
Voorwaarde Bedrijfsmodus "AUTO": Het programma dat bewerkt moet worden, is geselecteerd.
Universal
178
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma teachen 8.4 Teachen via venster
Procedure 1
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de toets
4.
Druk op de softkey "Progr. teachen".
5.
Plaats de cursor m.b.v. de cursortoets of de inputtoets op de gewenste locatie in het programma. Wanneer er geen lege regel aanwezig is, moet u die invoegen.
6.
Druk op de softkeys "IJlgang G0", "Rechte G1" of "Cirkel steunpunt CIP" en "Cirkel eindpunt CIP". Het bijbehorende venster met de invoervelden verschijnt.
7.
Verplaats de assen naar de gewenste positie.
8.
Druk op de softkey "Overnemen". Er wordt een nieuw programmablok ingevoegd op de positie van de cursor. - OF Druk op de softkey "Afbreken" om de ingevoerde waarden te verwerpen.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
179
Programma teachen 8.4 Teachen via venster
8.4.2
IJlgang G0 teachen U verplaatst de assen en teacht een ijlgangblok met de nieuwe posities.
Opmerking Selectie van assen en parameters die moeten worden geteacht M.b.v. het venster "Instellingen" kunt u instellen welke assen bij het teachblok moeten worden overgenomen. Hier bepaalt u ook of bewegings- en overgangsparameters voor het teachen beschikbaar moeten worden gemaakt.
8.4.3
Rechte G1 teachen U verplaatst de assen en teacht een bewerkingsblok (G1) met de nieuwe posities.
Opmerking Selectie van assen en parameters die moeten worden geteacht M.b.v. het venster "Instellingen" kunt u instellen welke assen bij het teachblok moeten worden overgenomen. Hier bepaalt u ook of bewegings- en overgangsparameters voor het teachen beschikbaar moeten worden gemaakt.
8.4.4
Cirkeltussenpunt en cirkeleindpunt CIP teachen Bij de cirkelinterpolatie CIP voert u het tussen- en het eindpunt in. Die teacht u afzonderlijk in één enkel blok. De volgorde waarin u beide punten programmeert, is niet bepaald. Opmerking Let erop dat de cursorpositie tijdens het teachen van beide punten niet wordt gewijzigd. Het tussenpunt teacht u in het venster "Cirkeltussenpunt CIP". Het eindpunt teacht u in het venster "Cirkeleindpunt CIP".
Universal
180
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma teachen 8.4 Teachen via venster Het tussen- of steunpunt wordt enkel met de geometrieassen geteacht. Er moeten dus minimaal 2 geometrieassen voor de overname zijn ingesteld. Opmerking Selectie van te teachen assen M.b.v. het venster "Instellingen" kunt u instellen welke assen voor het teachblok moeten worden overgenomen.
8.4.5
A-spline teachen Bij de Akima-spline interpolatie voert u steunpunten in die door een vlakke curve worden verbonden. U voert het startpunt in en legt daarbij een overgang aan het begin en aan het einde vast. De afzonderlijke steunpunten teacht u via "Positie teachen". Software-optie Voor de A-spline interpolatie heeft u de optie "Spline-interpolatie" nodig.
Opmerking Om een spline-interpolatie te kunnen programmeren, moet een overeenkomstig optiebit zijn ingesteld.
Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
181
Programma teachen 8.4 Teachen via venster 3.
Druk op de toets
4.
Druk op de softkey "Progr. teachen".
5.
Druk de softkeys ">>" en "ASPLINE" in. Het venster "Akima-spline" met de invoervelden wordt geopend.
6.
Verplaats de assen naar de gewenste positie en stel indien nodig het overgangstype voor het begin- en eindpunt in.
7.
Druk op de softkey "Overnemen". Er wordt een nieuw programmablok ingevoegd op de positie van de cursor. - OF Druk op de softkey "Afbreken" om de ingevoerde waarden te verwerpen.
Opmerking Selectie van assen en parameters die moeten worden geteacht M.b.v. het venster "Instellingen" kunt u instellen welke assen bij het teachblok moeten worden overgenomen. Hier bepaalt u ook of bewegings- en overgangsparameters voor het teachen beschikbaar moeten worden gemaakt.
Universal
182
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma teachen 8.5 Blok wijzigen
8.5
Blok wijzigen U kunt een programmablok enkel met een gelijkaardig teachblok overschrijven. De aswaarden die in elk venster worden weergegeven, zijn reële waarden, niet de waarden die in het blok moeten worden overschreven! Opmerking Wanneer u in een programmablokvenster in een blok één of andere waarde buiten de positie of de bijbehorende parameters wilt wijzigen, dan raden wij aan om de alfanumerieke invoer te gebruiken.
Voorwaarde Het programma dat bewerkt moet worden, is geselecteerd.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de toets
4.
Druk op de softkey "Progr. teachen".
5.
Selecteer het programmablok dat u wilt bewerken.
6.
Druk op de overeenkomstige softkey "Positie teachen" "IJlgang G0", "Rechte G1" of "Cirkeltussenpunt CIP" en "Cirkeleindpunt CIP". De bijbehorende vensters met de invoervelden verschijnen.
7.
Verplaats de assen naar de gewenste positie en druk op de softkey "Overnemen". Het programmablok wordt met de gewijzigde waarde geteacht. - OF Druk op de softkey "Afbreken" om de wijzigingen te verwerpen.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
183
Programma teachen 8.6 Blok selecteren
8.6
Blok selecteren U heeft de mogelijkheid om de onderbrekingsaanwijzer op de huidige cursorpositie te plaatsen. Bij de volgende programmastart wordt de bewerking op deze plaats verdergezet. Bij het teachen kunt u ook programmabereiken wijzigen die al zijn uitgevoerd. Daarbij wordt automatisch de programmabewerking geblokkeerd. Om het programma verder te kunnen zetten, moet een reset of een blokselectie worden uitgevoerd.
Voorwaarde Het programma dat bewerkt moet worden, is geselecteerd.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de toets
4.
Druk op de softkey "Progr. teachen".
5.
Plaats de cursor op het gewenste programmablok.
6.
Druk op de softkey "Blokselectie".
Universal
184
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma teachen 8.7 Blok wissen
8.7
Blok wissen U heeft de mogelijkheid om een programmablok volledig te wissen.
Voorwaarde Bedrijfsmodus "AUTO": Het programma dat bewerkt moet worden, is geselecteerd.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de toets
4.
Druk op de softkey "Progr. teachen".
5.
Selecteer het programmablok dat u wilt wissen.
6.
Druk de softkeys ">>" en "Blok wissen" in. Het programmablok waarop de cursor staat, wordt gewist.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
185
Programma teachen 8.8 Instellingen voor teachen
8.8
Instellingen voor teachen In het venster "Instellingen" kunt u bepalen welke assen bij het teachblok moeten worden overgenomen, en of parameters voor het bewegingstype en voor de baanbesturingsmodus beschikbaar moeten zijn.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets
3.
Druk op de toets
4.
Druk op de softkey "Progr. teachen".
5.
Druk de softkeys ">>" en "Instellingen" in. Het venster "Instellingen" wordt geopend.
6.
Activeer onder "Te teachen assen" en onder "Te teachen parameters" de aankruisvakjes voor de gewenste instellingen en druk de softkey "Overnemen" in om de instellingen te bevestigen.
Universal
186
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.1
9
Lijsten voor het beheren van gereedschappen In de lijsten in het bereik Gereedschap worden alle gereedschappen en, indien geconfigureerd, ook alle magazijnplaatsen weergegeven die in de NC zijn gegenereerd of geconfigureerd. In alle lijsten worden dezelfde gereedschappen in dezelfde sortering weergegeven. Bij het omschakelen tussen lijsten blijft de cursor op hetzelfde gereedschap in hetzelfde beeldsegment staan. De lijsten verschillen door de weergegeven parameters en de functie van de softkeys. Het omschakelen tussen de lijsten is een gerichte wissel van het ene themabereik naar het volgende. ● Gereedschapslijst Alle parameters en functies voor het aanmaken en instellen van gereedschappen worden weergegeven. ● Slijtage gereedschap Hier vindt u alle parameters en functies terug die tijdens het lopende bedrijf vereist zijn, bijv. slijtage en bewakingsfuncties. ● Magazijn Hier vindt u magazijn- en magazijnplaatsgerelateerde parameters en functies terug voor gereedschappen/magazijnplaatsen. ● Gereedschapsgegevens OEM Deze lijst kan door OEM vrij gegenereerd worden. Hier bevinden zich de slijpspecifieke gereedschapsgegevens als u met slijpgereedschap werkt. Sortering van de lijsten U heeft de mogelijkheid de sortering binnen de lijsten te wijzigen: ● volgens magazijn ● volgens naam (gereedschapsidentificator alfabetisch) ● volgens gereedschapstype ● volgens T-nummer (gereedschapsidentificator numeriek) Lijsten filteren U heeft de mogelijkheid de lijsten volgens deze criteria te filteren: ● enkel de eerste snijkant weergeven ● enkel gebruiksklare gereedschappen
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
187
Gereedschappen beheren 9.2 Magazijnbeheer ● enkel gereedschap waarvan de waarschuwingsgrens is bereikt ● enkel geblokkeerd gereedschap Zoekfuncties U heeft de mogelijkheid de lijsten te doorzoeken op basis van: ● Gereedschap ● Magazijnplaats ● Lege plaats
9.2
Magazijnbeheer Afhankelijk van de configuratie ondersteunen de gereedschapslijsten een magazijnbeheer. Functies van het magazijnbeheer ● M.b.v. de horizontale softkey "Magazijn" verschijnt een lijst waarin de gereedschappen met magazijngerelateerde gegevens worden weergegeven. ● De kolom Magazijn/magazijnplaats wordt in de lijsten weergegeven. ● De lijsten worden in de basisinstelling in een sortering volgens magazijnplaats weergegeven. ● In de titelregel van de verschillende lijsten wordt het magazijn weergegeven dat d.m.v. de cursor is geselecteerd. ● De verticale softkey "Magazijnselectie" wordt in de gereedschapslijst weergegeven. ● Gereedschappen kunnen via de gereedschapslijst in een magazijn worden geladen of ontladen. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal
188
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.3 Gereedschapstypes
9.3
Gereedschapstypes Bij het aanmaken van een nieuw gereedschap staat een selectie aan gereedschapstypes ter beschikking. Via het gereedschapstype wordt bepaald welke geometrie-afmetingen noodzakelijk zijn en hoe deze worden berekend.
Gereedschapstypes
Beeld 9-1
Voorbeeld van de favorietenlijst
Beeld 9-2
Selectielijst gereedschappen in het venster "Nieuw gereedschap - frezen"
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
189
Gereedschappen beheren 9.3 Gereedschapstypes
Beeld 9-3
Selectielijst gereedschappen in het venster "Nieuw gereedschap - boren"
Beeld 9-4
Selectielijst gereedschappen in het venster "Nieuw gereedschap - slijpgereedschap"
Beeld 9-5
Selectielijst gereedschappen in het venster "Nieuw gereedschap - speciaal gereedschap"
Universal
190
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.4 Gereedschapmeting
9.4
Gereedschapmeting In dit hoofdstuk krijgt u een overzicht over het meten van gereedschap.
Gereedschapstypes
/HQJWH
'LDPHWHU
Schachtfrees (type 120)
/HQJWH
Beeld 9-6
'LDPHWHU %XLWHQGLDPHWHU
Beeld 9-7
Vlakfrees (type 140)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
191
Gereedschappen beheren 9.4 Gereedschapmeting
/HQJWH=
'LDPHWHU
/HQJWH=
/HQJWH;
<
;
Hoekfrees (type 130)
'LDPHWHU
/HQJWH
Beeld 9-8
6QLMKRHN
Beeld 9-9
Boor (type 200)
Universal
192
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
6SRHG
'LDPHWHU
Tap (type 240)
/HQJWH
Beeld 9-10
/HQJWH
Gereedschappen beheren 9.4 Gereedschapmeting
'LDPHWHU
Beeld 9-11
3D-gereedschap; voorbeeld een cilindrische verzinkfrees (type 110)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
193
/HQJWH
Gereedschappen beheren 9.4 Gereedschapmeting
+RHNUDGLXV 'LDPHWHU
3D-gereedschapstype; voorbeeld een kogelfrees (type 111)
/HQJWH
Beeld 9-12
'LDPHWHU
Beeld 9-13
+RHNUDGLXV
3D-gereedschap; voorbeeld een schachtfrees met hoekafronding (type 121)
Universal
194
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.4 Gereedschapmeting
/HQJWH
+RHNYRRUNHJHOYRUPLJ JHUHHGVFKDS
'LDPHWHU
Beeld 9-14
3D-gereedschapstype; voorbeeld een frees met afgeknotte kegel (type 155)
/HQJWH
+RHNYRRUNHJHOYRUPLJ JHUHHGVFKDS
'LDPHWHU +RHNUDGLXV
Beeld 9-15
3D-gereedschap; voorbeeld een frees met afgeknotte kegel en hoekafronding (type 156)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
195
Gereedschappen beheren 9.4 Gereedschapmeting
/HQJWH
+RHNYRRUNHJHOYRUPLJ JHUHHGVFKDS
'LDPHWHU
/HQJWHX
3D-gereedschap; voorbeeld een kegelvormige verzinkfrees (type 157)
/HQJWHP
Beeld 9-16
'LDPHWHU
Beeld 9-17
Elektronische werkstukmeettaster
Universal
196
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.4 Gereedschapmeting
Machinefabrikant De gereedschapslengte van de werkstukmeettaster wordt tot aan het kogelmiddelpunt (lengte m) of tot aan de kogelomtrek (lengte u) gemeten. Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Opmerking Een elektronische werkstukmeettaster moet voor gebruik worden geijkt.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
197
Gereedschappen beheren 9.5 Gereedschapslijst
9.5
Gereedschapslijst
9.5.1
Gereedschapslijst In de gereedschapslijst worden alle parameters en functies weergegeven die nodig zijn voor het aanmaken en instellen van gereedschappen. Elk gereedschap wordt door een gereedschapsidentificator en het zustergereedschapsnummer ondubbelzinnig geïdentificeerd.
Gereedschapsparameters Kolomtitel
Betekenis
Plaats
Magazijn/plaatsnummer
magazijnplaatsnummers Eerst wordt het magazijnnummer weergegeven, en daarna het plaatsnummer in het magazijn. Wanneer slechts één magazijn aanwezig is, wordt het plaatsnummer weergegeven.
BS
Laadplaats in het laadmagazijn
Bij andere magazijntypes (bijv. bij een keten) kunnen bijkomend volgende symbolen worden weergegeven: *indien in magazijnselectie geactiveerd Type
Spilplaats als symbool
Plaatsen voor grijper 1 en grijper 2 (geldt enkel bij het gebruik van een spil met dubbele grijper) als symbool.
Gereedschapstype Afhankelijk van het gereedschapstype (weergegeven als symbool) worden bepaalde gereedschapscorrectiegegevens weergegeven. M.b.v. de toets <SELECT> heeft u de mogelijkheid om het gereedschapstype te wijzigen.
Gereedschapsnaam
De identificatie van het gereedschap gebeurt via de naam en het zustergereedschapsnummer. De naam kunt u als tekst of als nummer invoeren. Opmerking: De maximale lengte voor gereedschapsnamen is 31 ASCIItekens. Bij het gebruik van Aziatische tekens of Unicode-tekens is het maximale aantal tekens lager. De volgende speciale tekens kunnen niet worden gebruikt: | # ".
ST
Zustergereedschapsnummer (voor reservegereedschapsstrategie)
D
Snijkantnummer
Lengte
Gereedschapslengte Geometriegegevens lengte
Universal
198
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.5 Gereedschapslijst
Kolomtitel
Betekenis
Radius
Gereedschapsradius
Snijhoek of
Snijhoek bij type 200 - spiraalboor, type 220 - centreerboor en type 230 spitse verzinkboor
spoed
Schroefdraadspoed bij type 240 - tap
N
Aantal tanden bij type 100 - freesgereedschap, type 110 - kogelkop cilindrische verzinkfrees, type 111 - kogelkop kegelvormige verzinkfrees, type 120 - schachtfrees, type 121 - schachtfrees met hoekafronding, type 130 - hoekfrees, type 131 - hoekfrees met hoekafronding, type 140 vlakfrees, type 150 - schijffrees, type 155 - frees met afgeknotte kegel, type 156 - frees met afgeknotte kegel en hoekafronding, type 157 kegelvormige verzinkfrees. Spildraairichting Spil is niet ingeschakeld Spildraairichting rechts Spildraairichting links Koelmiddel 1 en 2 (bijv. binnen- en buitenkoeling) in- en uitschakelbaar. De koelmiddeltoevoer naar de machine moet niet noodzakelijk ingesteld zijn.
M1 - M4
Andere gereedschapsspecifieke functies zoals extra koelmiddeltoevoer, toerentalbewaking, bewaking tegen gereedschapsbreuk, enz.
Via het configuratiebestand kunt u de selectie van parameters in de lijst bepalen. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Symbolen in de gereedschapslijst Symbool /
Betekenis
aanduiding Gereedschapstype Rood kruis
Het gereedschap is geblokkeerd.
Gele driehoek - punt naar beneden
De waarschuwingsgrens is bereikt.
Gele driehoek - punt naar boven
Het gereedschap bevindt zich in een speciale toestand.
Groen vierkant
Het gereedschap is voorgeselecteerd.
Plaats de cursor op het aangeduide gereedschap. In een tooltip wordt een korte beschrijving gegeven.
Magazijn/plaatsnummer
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
199
Gereedschappen beheren 9.5 Gereedschapslijst
Symbool /
Betekenis
aanduiding Dubbele groene pijl
De magazijnplaats bevindt zich op de wisselplaats.
Dubbele grijze pijl (configureerbaar)
De magazijnplaats bevindt zich op de laadplaats.
Rood kruis
De magazijnplaats is geblokkeerd.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Ger. lijst". Het venster "Gereedschapslijst" wordt geopend.
9.5.2
Nieuw werktuig genereren Via het venster "Nieuw gereedschap - favorieten" ziet u bij het aanmaken van een nieuw gereedschap een reeks geselecteerde gereedschapstypes, de zogenaamde favorieten. Wanneer het gewenste gereedschap zich niet in de lijst met favorieten bevindt, dan kunt u m.b.v. de overeenkomstige softkeys het gewenste frees-, boor-, slijp- of speciaal gereedschap selecteren. Opmerking Slijpgereedschap Afhankelijk van de configuratie van de machine staat alleen slijpgereedschap ter beschikking.
Procedure 1..
De gereedschapslijst is geopend.
2.
Plaats de cursor in de gereedschapslijst op de positie waar het gereedschap moet worden gegenereerd. U kunt daarbij kiezen voor een lege magazijnplaats of het NCgereedschapsgeheugen buiten het magazijn. In het NC-gereedschapsgeheugen kunt u de cursor ook op een aanwezig gereedschap plaatsen. De gegevens van het weergegeven gereedschap worden niet overschreven.
Universal
200
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.5 Gereedschapslijst 3.
Druk op de softkey "Nieuw gereedschap". Het venster "Nieuw gereedschap – favorieten" wordt geopend. - OF Wanneer u een gereedschap wilt aanmaken dat zich niet in de favorietenlijst bevindt, druk dan op de softkey "Frezen 100-199", "Boren 200-299", "Slijpger. 400-499" of "Speciaal ger. 700-900".
...
Het venster "Nieuw gereedschap - frezen", "Nieuw gereedschap boren", "Nieuw gereedschap - slijpgereedschap" of "Nieuw gereedschap - speciaal gereedschap" wordt geopend. 4.
Selecteer het gereedschap door de cursor op het overeenkomstige symbool te plaatsen.
5.
Druk op de softkey "OK". Het gereedschap wordt met een vooraf bepaalde naam in de gereedschapslijst overgenomen. Wanneer de cursor zich in de gereedschapslijst op een lege magazijnplaats bevindt, dan wordt het gereedschap op deze magazijnplaats geladen.
De afloop voor het aanmaken van gereedschap kan anders zijn ingesteld. Meerdere laadplaatsen Wanneer u meerdere laadplaatsen voor een magazijn heeft geconfigureerd, dan verschijnt bij het aanmaken van een gereedschap rechtstreeks op een lege magazijnplaats of na het indrukken van de softkey "Laden" het venster "Selectie van de laadplaats". Selecteer daar de gewenste laadplaats en bevestig uw keuze met de softkey "OK". Bijkomende gegevens Bij de desbetreffende configuratie wordt na de selectie van het gewenste gereedschap en de bevestiging met "OK" het venster "Nieuw gereedschap" geopend. Hier kunt u de volgende gegevens bepalen: ● Naam ● Gereedschapsplaatstype ● Grootte van het gereedschap
Documentatie: Een beschrijving van de configuratiemogelijkheden vindt u in Handboek voor de inbedrijfstelling SINUMERIK Operate / SINUMERIK 840D sl
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
201
Gereedschappen beheren 9.5 Gereedschapslijst
9.5.3
Andere gegevens Voor de volgende gereedschapstypes zijn bijkomende geometrie-afmetingen nodig, die niet in de lijstweergave van de gereedschapslijst zijn opgenomen.
Gereedschappen met bijkomende geometrie-afmetingen Gereedschapstype
Bijkomende parameter
111 Kogelfrees, kegelvormig
Hoekradius
121 Schachtfrees met hoekafronding
Hoekradius
130 Hoekfrees
Geometrielengte (lengte X, lengte Y, lengte Z) Slijtagelengte (Δlengte X, Δlengte Y, Δlengte Z) Adapterlengte (lengte X, lengte Y, lengte Z) V (richtingsvector 1 - 6) vector X, vector Y, vector Z
131 Hoekfrees met hoekafronding
Geometrielengte (lengte X, lengte Y, lengte Z) Hoekradius Slijtagelengte (Δlengte X, Δlengte Y, Δlengte Z) Adapterlengte (lengte X, lengte Y, lengte Z) V (richtingsvector 1 - 6) vector X, vector Y, vector Z
140 Vlakfrees
Buitenradius Gereedschapshoek
155 Frees met afgeknotte kegel
Kegelhoek
156 Frees met afgeknotte kegel en hoekafronding
Hoekradius
157 Kegelvormige verzinkfrees
Kegelhoek
Kegelhoek
Via het configuratiebestand bepaalt u voor welke gereedschapstypes welke gegevens in het venster "Andere gegevens" worden weergegeven. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal
202
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.5 Gereedschapslijst
Procedure 1.
De gereedschapslijst is geopend.
2.
Selecteer in de lijst een overeenkomstig gereedschap, bijv. een hoekfrees.
3.
Druk op de softkey "Andere gegevens". Het venster "Andere gegevens - ..." wordt geopend. De softkey "Andere gegevens" is nu actief wanneer een gereedschap is geselecteerd waarvoor het venster "Andere gegevens" is geconfigureerd.
9.5.4
Meerdere snijkanten beheren Bij gereedschappen met meerdere snijkanten heeft u voor elke snijkant een eigen correctierecord. Hoeveel snijkanten u kunt aanmaken, is afhankelijk van wat er in de besturing is geconfigureerd. Snijkanten van een gereedschap die niet nodig zijn, kunnen worden gewist.
Procedure 1.
De gereedschapslijst is geopend.
2.
Plaats de cursor op het gereedschap waarvoor u meerdere snijkanten wilt genereren.
3.
Druk in de "Gereedschapslijst" op de softkey "Snijkanten".
4.
Druk op de softkey "Nieuwe snijkant". Er wordt een nieuwe record in de lijst gegenereerd. Het snijkantnummer wordt met 1 verhoogd, de correctiegegevens zijn vooraf bepaald door de waarden van de snijkant waarop de cursor zich bevindt.
5.
Voer de correctiegegevens voor de tweede snijkant in.
6.
Herhaal deze procedure wanneer u nog andere snijkantcorrectiegegevens wilt aanmaken.
7.
Plaats de cursor op de snijkant van een gereedschap dat u wilt wissen, en druk daarna op de softkey "Snijkant wissen". De record wordt uit de lijst gewist. De eerste snijkant van een gereedschap kan niet worden gewist.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
203
Gereedschappen beheren 9.5 Gereedschapslijst
9.5.5
Gereedschap wissen Gereedschappen die niet meer worden gebruikt, kunt u uit de gereedschapslijst verwijderen om deze overzichtelijk te houden.
Procedure 1.
De gereedschapslijst is geopend.
2.
Plaats de cursor in de gereedschapslijst op het gereedschap dat u wilt wissen.
3.
Druk op de softkey "Gereedschap wissen". Het systeem vraagt om bevestiging.
4.
Druk op de softkey "OK" wanneer u het geselecteerde gereedschap inderdaad wilt wissen. Het gereedschap wordt gewist. Wanneer het gereedschap zich op een magazijnplaats bevond, dan wordt het ontladen en vervolgens gewist.
Meerdere laadplaatsen - gereedschap op magazijnplaats Wanneer u meerdere laadplaatsen voor een magazijn heeft geconfigureerd, dan verschijnt na het indrukken van de softkey "Gereedschap wissen" het venster "Selectie van laadplaats". Selecteer de gewenste laadplaats en druk op de softkey "OK" om het gereedschap te ontladen en te wissen.
9.5.6
Gereedschap laden en ontladen Gereedschappen kunnen via de gereedschapslijst in een magazijn worden geladen of ontladen. Bij het laden wordt het gereedschap naar een magazijnplaats gebracht. Bij het ontladen wordt het gereedschap uit het magazijn verwijderd in in het NC-geheugen opgeslagen. Bij het laden wordt automatisch een lege plaats voorgesteld waarop u het gereedschap kunt laden. U kunt echter ook rechtstreeks een lege magazijnplaats opgeven. Gereedschappen die u momenteel niet in het magazijn nodig heeft, kunt u uit het magazijn ontladen. De HMI slaat de gereedschapsgegevens dan automatisch in het NC-geheugen op. Wanneer u het gereedschap later opnieuw wilt gebruiken, dan laadt u het gereedschap en de bijbehorende gereedschapsgegevens gewoon terug op de overeenkomstige magazijnplaats. Op die manier hoeft u niet meerdere keren dezelfde gereedschapsgegevens in te voeren.
Universal
204
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.5 Gereedschapslijst
Procedure 1.
De gereedschapslijst is geopend.
2.
Plaats de cursor op het gereedschap dat u in het magazijn wilt laden (bij sortering volgens magazijnplaatsnummer vindt u het op het einde van de gereedschapslijst).
3.
Druk op de softkey "Laden". Het venster "Laden op..." wordt geopend. Het veld "... plaats" is vooraf ingevuld met het nummer van de eerstvolgende lege magazijnplaats.
4.
Druk op de softkey "OK" wanneer u het gereedschap op de voorgestelde plaats wilt laden. - OF Voer het gewenste plaatsnummer in en druk op de softkey "OK". - OF Druk op de softkey "Spindel". Het gereedschap wordt op de opgegeven magazijnplaats of in de spil geladen.
Meerdere magazijnen Wanneer u meerdere magazijnen heeft geconfigureerd, dan verschijnt na het indrukken van de softkey "Laden" het venster "Laden op ...". Voer hier het gewenste magazijn en magazijnplaats in wanneer u de voorgestelde lege plaats niet wilt gebruiken en bevestig uw selectie met "OK". Meerdere laadplaatsen Wanneer u meerdere laadplaatsen voor een magazijn heeft geconfigureerd, dan verschijnt na het indrukken van de softkey "Laden" het venster "Selectie van laadplaats". Selecteer daar de gewenste laadplaats en bevestig uw keuze met "OK".
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
205
Gereedschappen beheren 9.5 Gereedschapslijst Gereedschappen ontladen 1.
Plaats de cursor op het gereedschap dat u uit het magazijn wilt ontladen en druk op de softkey "Ontladen".
2.
Selecteer in het venster "Selectie van laadplaats" de gewenste laadplaats.
3.
Bevestig uw keuze met "OK". - OF Druk op "Afbreken" om de keuze te verwerpen.
9.5.7
Magazijn selecteren U heeft de mogelijkheid om rechtstreeks het klembord, het magazijn of het NC-geheugen te selecteren.
Procedure 1.
De gereedschapslijst is geopend.
2.
Druk op de softkey "Magazijnkeuze". Wanneer slechts één magazijn aanwezig is, schakelt u met elke druk op de softkey over van het ene bereik naar het volgende, m.a.w. van het klembord naar het magazijn, van het magazijn naar het NCgeheugen en van het NC-geheugen opnieuw naar het klembord. De cursor wordt telkens aan het begin van het magazijn geplaatst. - OF Wanneer meerdere magazijnen aanwezig zijn, dan wordt het venster "Magazijnkeuze" geopend. Daar plaatst u de cursor op het gewenste magazijn en drukt u op de softkey "Ga naar". De cursor wordt verplaatst naar het begin van het opgegeven magazijn.
Universal
206
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.5 Gereedschapslijst Magazijnen verbergen
Deactiveer het aankruisvakje naast de magazijnen die niet in de magazijnlijst moeten worden weergegeven. De manier waarop magazijnen bij meerdere magazijnen moeten worden geselecteerd, kan verschillend zijn geconfigureerd. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Literatuur Een beschrijving van de configuratiemogelijkheden vindt u in Handboek voor inbedrijfstelling SINUMERIK Operate / SINUMERIK 840D sl
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
207
Gereedschappen beheren 9.6 Slijtage gereedschap
9.6
Slijtage gereedschap In de gereedschapsslijtagelijst zijn alle parameters en functies opgenomen die tijdens het lopende bedrijf vereist zijn. Gereedschap dat gedurende een lange tijd in gebruik is, kan verslijten. Deze slijtage kunt u meten en in de gereedschapsslijtagelijst invoeren. De besturing houdt rekening met deze gegevens bij de berekening van gereedschapslengte- of radiuscorrecties. Op die manier wordt bij de werkstukbewerking een gelijkblijvende nauwkeurigheid bereikt. U kunt de gebruiksduur van gereedschappen automatisch laten bewaken via het aantal, de gebruikstijd of de slijtage. Bovendien kunt u gereedschappen blokkeren wanneer u die niet meer wilt gebruiken.
Gereedschapsparameters Kolomtitel
Betekenis
Plaats
Magazijn/plaatsnummer
Magazijnplaatsnummers Eerst wordt het magazijnnummer aangegeven, en daarna het plaatsnummer in het magazijn. Wanneer maar één enkel magazijn aanwezig is, wordt enkel het plaatsnummer weergegeven.
Laadplaats in het laadmagazijn
BS
Bij andere magazijntypes (bijv. bij een keten) kunnen bijkomend volgende symbolen worden weergegeven:
*indien in magazijnselectie geactiveerd Type
Spilplaats als symbool
Plaatsen voor grijper 1 en grijper 2 (geldt enkel bij het gebruik van een spil met dubbele grijper) als symbool.
Gereedschapstype Afhankelijk van het gereedschapstype (weergegeven als symbool) worden bepaalde gereedschapscorrectiegegevens vrijgegeven.
Gereedschapsnaam
De identificatie van het gereedschap gebeurt via de naam en het zustergereedschapsnummer. De naam kunt u als tekst of als nummer invoeren. Opmerking: De maximale lengte voor gereedschapsnamen is 31 ASCIItekens. Bij het gebruik van Aziatische tekens of Unicode-tekens is het maximale aantal tekens lager. De volgende speciale tekens kunnen niet worden gebruikt: | # ".
ST
Zustergereedschapsnummer (voor reservegereedschapsstrategie)
D
Snijkantnummer
Δ lengte
Slijtage t.o.v. lengte
Δ radius
Slijtage t.o.v. de radius
Universal
208
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.6 Slijtage gereedschap
Kolomtitel
Betekenis
TC
Selectie van de gereedschapsbewaking - door gebruikstijd (T) - door aantal (C) - door slijtage (W) De slijtagebewaking wordt via een machinedatum geconfigureerd. Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Gebruikstijd, of
Gebruikstijd van het gereedschap
aantal, of
Aantal werkstukken
slijtage *
Slijtage van het gereedschap
*parameters afhankelijk van selectie in TC Doelwaarde
Doelwaarde voor de gebruikstijd, het aantal of de slijtage
Waarsch.-grens
Weergave van de gebruikstijd, het aantal of de slijtage waarbij een waarschuwing wordt gestuurd.
G
Het gereedschap is geblokkeerd wanneer het aankruisvakje is geactiveerd.
Symbolen in de slijtagelijst Symbool /
Betekenis
aanduiding Gereedschapstype Rood kruis
Het gereedschap is geblokkeerd.
Gele driehoek - punt naar beneden
De waarschuwingsgrens is bereikt.
Gele driehoek - punt naar boven
Het gereedschap bevindt zich in een speciale toestand.
Groen vierkant
Het gereedschap is voorgeselecteerd.
Plaats de cursor op het aangeduide gereedschap. In een tooltip wordt een korte beschrijving gegeven.
Magazijn/plaatsnummer Dubbele groene pijl
De magazijnplaats bevindt zich op de wisselplaats.
Dubbele grijze pijl
De magazijnplaats bevindt zich op de laadplaats.
(configureerbaar) Rood kruis
De magazijnplaats is geblokkeerd.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
209
Gereedschappen beheren 9.6 Slijtage gereedschap
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Ger. slijtage".
Zie ook Gereedschapstype wijzigen (Pagina 223)
9.6.1
Gereedschap reactiveren U heeft de mogelijkheid om geblokkeerd gereedschap te vervangen of dit gereedschap opnieuw gebruiksklaar te maken.
Voorwaarden Om gereedschap te kunnen reactiveren moet de bewakingsfunctie zijn geactiveerd, en moet er een doelwaarde aan zijn toegekend.
Procedure 1.
De gereedschapsslijtagelijst is geopend.
2.
Plaats de cursor op het gereedschap dat geblokkeerd is en dat u opnieuw gebruiksklaar wilt maken.
3.
Druk op de softkey "Reactiveren". De als doelwaarde ingevoerde waarde wordt als nieuwe gebruikstijd of aantal stuks ingevoerd. De blokkering van het gereedschap wordt opgeheven.
Reactiveren en positioneren Wanneer de functie "Reactiveren en positioneren" is geconfigureerd, dan wordt bijkomend de magazijnplaats waarop het geselecteerde gereedschap zich bevindt, op de laadplaats gepositioneerd. U kunt het gereedschap nu vervangen.
Universal
210
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.6 Slijtage gereedschap Reactiveren van alle bewakingstypes Wanneer de functie "Reactiveren van alle bewakingstypes" is geconfigureerd, dan worden bij het reactiveren all in de NC ingestelde bewakingstypes voor een bepaald gereedschap gereset. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Literatuur Handboek voor inbedrijfstelling SINUMERIK Operate / SINUMERIK 840D sl Meerdere laadplaatsen Wanneer u meerdere laadplaatsen voor een magazijn heeft geconfigureerd, dan verschijnt na het indrukken van de softkey "Laden" het venster "Selectie van laadplaats". Selecteer daar de gewenste laadplaats en bevestig uw keuze met de softkey "OK".
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
211
Gereedschappen beheren 9.7 Gereedschapsgegevens OEM
9.7
Gereedschapsgegevens OEM U heeft de mogelijkheid de lijst volgens uw eigen vereisten te projecteren. Afhankelijk van de configuratie van de machine worden in de lijst met OEMgereedschapsgegevens de slijpspecifieke parameters weergegeven.
Slijpgereedschapspecifieke parameters Kolomtitel
Betekenis
min. radius
Grenswaarde voor de radius van de slijfschijf ter controle van de geometrie.
actuele radius
Geeft de som van de geometriewaarde, slijtagewaarde en -indien ingesteld - basisafmeting weer.
min. breedte
Grenswaarde voor de breedte van de slijfschijf ter controle van de geometrie.
actuele breedte
Breedte van de slijpschijf die bijvoorbeeld na het africhten ontstaat.
max. toerent.
Maximale toerental
max. omt. snelh.
Maximale omtreksnelheid
Hoek schijf
Hoek van de schuine schijf
Bewaking
Controle van geometrie en toerental
Basisafmeting
Bepaalt, of de basisafmeting bij het berekenen van de SOS en bij de controle van de minimale schijfradius moet worden gebruikt.
Spilnummer
Nummer van de spil die moet worden gecontroleerd (bijv. schijfradius en schijfbreedte) en geprogrammeerd (bijv. schijfomtreksnelheid).
Param. Radiusb.
Selectie van de parameter voor de radiusberekening
Gekopp. voorschr.
Lengte X
Lengte Y
Lengte Z
Radius
Bepaalt, welke gereedschapsparameters van snijkant 2 (D2) en snijkant 1 (D1) met elkaar moeten worden gekoppeld. Een wijziging van de waarde van een van de gekoppelde parameters wordt dan automatisch overgenomen bij het koppelen van de parameter van de andere snijkant.
Documentatie Meer informatie over slijpgereedschap vindt u in het volgende handboek: Functiehandboek uitbreidingsfuncties, W4: Slijpspecifieke gereedschapscorrectie en controle / SINUMERIK 840D sl Meer informatie over het projecteren van de OEM-gereedschapsgegevens vindt u in de volgende documentatie: Handboek voor de inbedrijfstelling SINUMERIK Operate (IM9) / SINUMERIK 840D sl
Universal
212
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.7 Gereedschapsgegevens OEM
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "OEM Ger."
3.
Plaats de cursor op een slijpgereedschap.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
213
Gereedschappen beheren 9.8 Magazijn
9.8
Magazijn In de magazijnlijst worden gereedschappen met de magazijngerelateerde gegevens weergegeven. Hier voert u gericht acties uit die betrekking hebben op de magazijnen en de magazijnplaatsen. Afzonderlijke magazijnplaatsen kunnen voor gereedschappen plaatsgecodeerd of geblokkeerd worden.
Gereedschapsparameters Kolomtitel
Betekenis
Plaats
Magazijn/plaatsnummer
BS
Magazijnplaatsnummers Eerst wordt het magazijnnummer aangegeven, en daarna het plaatsnummer in het magazijn. Wanneer maar één enkel magazijn aanwezig is, wordt enkel het plaatsnummer weergegeven.
Laadplaats in het laadmagazijn
Bij andere magazijntypes (bijv. bij een keten) kunnen bijkomend volgende symbolen worden weergegeven:
Spilplaats als symbool
Plaatsen voor grijper 1 en grijper 2 (geldt enkel bij het gebruik van een spil met dubbele grijper) als symbool.
*indien in magazijnselectie geactiveerd Type
Gereedschapstype Afhankelijk van het gereedschapstype (weergegeven als symbool) worden bepaalde gereedschapscorrectiegegevens vrijgegeven.
Gereedschapsnaam
De identificatie van het gereedschap gebeurt via de naam en het zustergereedschapsnummer. De naam kunt u als tekst of als nummer invoeren. Opmerking: De maximale lengte voor gereedschapsnamen is 31 ASCIItekens. Bij het gebruik van Aziatische tekens of Unicode-tekens is het maximale aantal tekens lager. De volgende speciale tekens kunnen niet worden gebruikt: | # ".
ST
Zustergereedschapsnummer (voor reservegereedschapsstrategie)
D
Snijkantnummer
G
Blokkeren van de magazijnplaats.
Mag.plaatstype
Weergave van het magazijnplaatstype
Ger.plaatstype
Weergave welk gereedschapsplaatstype het gereedschap heeft.
Universal
214
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.8 Magazijn
Kolomtitel
Betekenis
Ü
Hiermee wordt aangegeven dat het gereedschap te groot is. Het gereedschap bezet de grootte van twee have plaatsen links, twee halve plaatsen rechts, een halve plaats bovenaan en een halve plaats onderaan in een magazijn.
P
Vaste plaats-codering Het gereedschap is vast toegewezen aan deze magazijnplaats.
Symbolen van de magazijnlijst Symbool /
Betekenis
aanduiding Gereedschapstype Rood kruis
Het gereedschap is geblokkeerd.
Gele driehoek - punt naar beneden
De waarschuwingsgrens is bereikt.
Gele driehoek - punt naar boven
Het gereedschap bevindt zich in een speciale toestand. Plaats de cursor op het aangeduide gereedschap. In een tooltip wordt een korte beschrijving gegeven.
Groen vierkant
Het gereedschap is voorgeselecteerd.
Magazijn/plaatsnummer Dubbele groene pijl
De magazijnplaats bevindt zich op de wisselplaats.
Dubbele grijze pijl (configureerbaar)
De magazijnplaats bevindt zich op de laadplaats.
Rood kruis
De magazijnplaats is geblokkeerd.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Magazijn".
Zie ook Gereedschapstype wijzigen (Pagina 223)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
215
Gereedschappen beheren 9.8 Magazijn
9.8.1
Magazijn positioneren U kunt magazijnplaatsen rechtstreeks op de laadplaats positioneren.
Procedure 1.
De magazijnlijst is geopend.
2.
Plaats de cursor op de magazijnplaats die u op de laadplaats wilt positioneren.
3.
Druk op de softkey "Magazijn positioneren". De magazijnplaats wordt op de laadplaats gepositioneerd.
Meerdere laadplaatsen Wanneer u meerdere laadplaatsen voor een magazijn heeft geconfigureerd, dan verschijnt na het indrukken van de softkey "Magazijn positioneren" het venster "Selectie van laadplaats". Selecteer daar de gewenste laadplaats en bevestig uw keuze met "OK" om de magazijnplaats op de laadplaats te positioneren.
Universal
216
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.8 Magazijn
9.8.2
Gereedschap verplaatsen Gereedschappen kunnen in een magazijn rechtstreeks naar een andere magazijnplaats worden verplaatst. Dit betekent dat u het gereedschap niet eerst uit het magazijn moet ontladen om het daarna op een andere plaats te laden. Bij het verplaatsen wordt automatisch een lege plaats voorgesteld waarnaar u het gereedschap kunt verplaatsen. U kunt echter ook rechtstreeks een lege magazijnplaats opgeven. Klembord U heeft de mogelijkheid om het gereedschap naar een klembordplaats te verplaatsen. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
De magazijnlijst is geopend.
2.
Plaats de cursor op het gereedschap dat u naar een andere magazijnplaats wilt verplaatsen.
3.
Druk op de softkey "Verplaatsen". Het venster "... verplaatsen van plaats ... naar plaats ..." verschijnt. Het veld "Plaats" is vooraf ingevuld met het nummer van de eerstvolgende lege magazijnplaats.
4.
Druk op de softkey "OK" wanneer u het gereedschap op de voorgestelde magazijnplaats wilt plaatsen. - OF Voer het gewenste magazijn in, voer het plaatsnummer in en druk op de softkey "OK". - OF Voer in het veld "... magazijn" het nummer "9998" of "9999" in om het klembord te selecteren, en in het veld de "Plaats" van de gewenste klembordplaats. - OF Druk op de softkey "Spil" wanneer u het gereedschap in de spil wilt verplaatsen, en druk daarna op de softkey "OK".
Het gereedschap wordt naar de opgegeven magazijnplaats, de spil of het klembord verplaatst.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
217
Gereedschappen beheren 9.8 Magazijn Meerdere magazijnen Wanneer u meerdere magazijnen heeft ingesteld, dan verschijnt na het indrukken van de softkey "Verplaatsen" het venster "... verplaatsen van magazijn ... plaats... naar...". Selecteer hier het gewenste magazijn en de gewenste plaats en bevestig uw keuze met "OK" om het gereedschap te laden.
Universal
218
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.9 Lijsten van gereedschapsbeheer sorteren
9.9
Lijsten van gereedschapsbeheer sorteren Wanneer u werkt met veel gereedschappen, met grote of meerdere magazijnen, dan kan het nuttig zijn dat de gereedschappen gesorteerd worden weergegeven, volgens verschillende criteria. Op die manier vindt u gezochte gereedschappen sneller in de lijsten terug.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Ger. lijst", "Ger. slijtage" of "Magazijn".
3.
Druk de softkeys ">>" en "Sorteren" in.
...
De lijsten worden volgens de magazijnplaatsen numeriek gesorteerd weergegeven. Bij gereedschappen met een identieke magazijnplaats wordt het gereedschapstype als sortering gebruikt. Identieke types (bijv. frezen) worden gesorteerd volgens de radiuswaarde. 4.
Druk de softkey "Volgens type" in om de gereedschappen gesorteerd volgens het type weer te geven. Identieke types (bijv. frezen) worden gesorteerd volgens het radiustype. - OF Druk de softkey "Volgens naam" in om de gereedschapsnamen alfabetisch gerangschikt weer te geven. Bij gereedschappen met een identieke naam wordt het zustergereedschapsnummer als sortering gebruikt. - OF Druk de softkey "Volgens T-nummer" in om de gereedschapsnamen numeriek gesorteerd weer te geven. De lijst wordt volgens de opgegeven criteria gesorteerd.
Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
219
Gereedschappen beheren 9.10 Lijsten voor gereedschapsbeheer filteren
9.10
Lijsten voor gereedschapsbeheer filteren Met de filterfunctie kunt u in de lijsten voor gereedschapsbeheer gereedschappen met bepaalde eigenschappen filteren. U heeft bijvoorbeeld de mogelijkheid om tijdens de bewerking gereedschappen weer te geven die al de waarschuwingsgrens hebben bereikt, om de overeenkomstige gereedschappen voor het laden voor te bereiden. Filtercriteria ● enkel de eerste snijkant weergeven ● enkel gebruiksklare gereedschappen ● enkel gereedschap waarvan de waarschuwingsgrens is bereikt ● enkel geblokkeerd gereedschap Opmerking Meervoudige selectie U heeft de mogelijkheid om meerdere criteria te selecteren. Bij een tegenstrijdige selectie van filteropties wordt een overeenkomstige melding weergegeven.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Ger. lijst", "Ger. slijtage" of "Magazijn".
...
3.
Druk de softkeys ">>" en "Filteren" in. Het venster "Filter" wordt geopend.
...
4.
Voer het gewenste filtercriterium in en druk op de softkey "OK". In de lijst worden de gereedschappen weergegeven die voldoen aan de selectiecriteria. In de kopregel van het venster wordt de actieve filter weergegeven.
Universal
220
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.11 Gericht zoeken in de lijsten voor gereedschapsbeheer
9.11
Gericht zoeken in de lijsten voor gereedschapsbeheer In alle lijsten voor gereedschapsbeheer staat een zoekfunctie ter beschikking, waarmee u kunt zoeken naar: ● Gereedschappen U voert een gereedschapsnaam in. Door het invoeren van een zustergereedschapsnummer kunt u de zoekopdracht verfijnen. U heeft de mogelijkheid om enkel een gedeelte van de naam als zoekbegrip in te voeren. ● Magazijnplaatsen of magazijnen Wanneer slechts één magazijn werd geconfigureerd, dan wordt enkel naar de magazijnplaats gezocht. Wanneer meerdere magazijnen zijn geconfigureerd, dan heeft u de mogelijkheid om een bepaalde magazijnplaats in een bepaald magazijn of enkel een bepaald magazijn te zoeken. ● Lege plaatsen Wanneer in de lijsten met het plaatstype wordt gewerkt, dan gebeurt het zoeken naar een lege plaats via het plaatstype en de plaatsgrootte. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de softkey "Ger. lijst", "Ger. slijtage" of "Magazijn".
3.
Druk de softkeys ">>" en "Zoeken".
4.
Druk op de softkey "Gereedschap" wanneer u een bepaald gereedschap wilt zoeken.
...
...
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
221
Gereedschappen beheren 9.12 Gereedschapsdetails weergeven - OF Druk op de softkey "Magazijnplaats" wanneer u een bepaalde magazijnplaats of een bepaald magazijn wilt zoeken. - OF Druk op de softkey "Lege plaats" wanneer u een bepaalde lege plaats wilt zoeken.
9.12
Gereedschapsdetails weergeven In het venster "Gereedschapsdetails - alle parameters" worden alle parameters van het geselecteerde gereedschap weergegeven. De parameters worden gesorteerd volgens deze criteria weergegeven: ● Gereedschapsgegevens ● Slijpgegevens (indien er slijpgereedschappen zijn geconfigureerd) ● Snijkantgegevens ● Bewakingsgegevens Beveiligingsniveau Om de parameters in het detailvenster te kunnen bewerken, heeft u toegangsniveau sleutelschakelaar 3 (beveiligingsniveau 4) nodig. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
De gereedschapslijst, de slijtagelijst, de OEM-gereedschapslijst of het magazijn is geopend.
2.
Plaats de cursor op het gewenste gereedschap.
3.
Wanneer u zich in de gereedschapslijst of in het magazijn bevindt, druk dan de softkeys ">>" en "Details" in.
...
- OF -
Universal
222
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Gereedschappen beheren 9.13 Gereedschapstype wijzigen Wanneer u zich in de slijtagelijst of in de OEM-gereedschapslijst bevindt, druk dan de softkey "Details" in. Het venster "Gereedschapsdetails" wordt weergegeven. In de lijst worden alle beschikbare gereedschapsgegevens weergegeven. 4.
Druk op de softkey "Slijpgegevens" wanneer u de slijpgegevens wilt laten weergeven.
5.
Druk op de softkey "Snijkantgegevens" wanneer u de snijkantgegevens wilt laten weergeven.
6.
Druk op de softkey "Bew. gegevens" wanneer u de bewakingsgegevens wilt laten weergeven.
7.
Druk op de softkey "Overige details". Het venster "Gereedschapsdetails - alle parameters" wordt geopend. In de lijst worden alle parameters van het gereedschap weergegeven.
9.13
Gereedschapstype wijzigen
Procedure 1.
De gereedschapslijst, de slijtagelijst, de OEM-gereedschapslijst of het magazijn is geopend.
2.
Plaats de cursor in de kolom "Type" van het gereedschap dat u wilt wijzigen.
3.
Druk op de toets <SELECT>.
...
Het venster "Gereedschapstypes - favorieten" wordt geopend. 4.
Selecteer in de lijst met favorieten of kies m.b.v. de softkeys "Frezen 100-199", "Boren 200-299", "Slijpger. 400-499" of "Speciaal ger. 700900" het gewenste gereedschapstype. Opmerking: Een slijpgereedschap kan alleen gewijzigd worden in een ander slijpgereedschap.
5.
Druk op de softkey "OK". Het nieuwe gereedschapstype wordt overgenomen en het bijbehorende symbool wordt in de kolom "Type" weergegeven.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
223
Gereedschappen beheren 9.13 Gereedschapstype wijzigen
Universal
224
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.1
10
Overzicht Via de programma-manager kunt u op gelijk welk moment programma's selecteren om deze uit te voeren, te wijzigen, te kopiëren of van naam te veranderen. Programma's die u niet meer gebruikt, kunt u wissen om geheugen vrij te maken.
LET OP Rechtstreeks uitvoeren van USB-FlashDrive Rechtstreeks uitvoeren van een USB-FlashDrive wordt niet aanbevolen. Er is geen enkele beveiliging tegen contactproblemen, uitvallen, afbreken door tegen de USB-FlashDrive te stoten of deze onbedoeld te verwijderen terwijl het programma loopt. Wanneer de USB-FlashDrive wordt verwijderd, wordt automatisch ook de uitvoering gestopt, wat leidt tot schade aan het werkstuk.
Opslaan van programma's Programma's kunnen worden opgeslagen op: ● NC ● Plaatselijke drive ● Netwerkdrives ● USB-drives ● V24 Software-opties Om de softkey "Plaats. drive"weer te kunnen geven heeft u de optie "Extra 256 MB HMI-An.geheugen op CF-Card d.NCU" nodig (niet bij SINUMERIK Operate op PCU50 of PC/PG).
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
225
Programma's beheren 10.1 Overzicht
Gegevensuitwisseling met andere werkplekken Voor het uitwisselen van programma's en gegevens met andere werkplaatsen heeft u de volgende mogelijkheden: ● USB-drives (bijv. USB-FlashDrive) ● Netwerkdrives
Keuze van opslagplaats In de horizontale softkeybalk kunt u de opslagplaats selecteren waarvan u de directories en programma's wilt weergeven. Naast de softkey "NC", waarmee de gegevens van het passieve bestandssysteem worden getoond, kunnen nog andere softkeys worden weergegeven. De softkey "USB" kan enkel worden gebruikt wanneer een extern geheugen (bijv. USBFlashDrive aan de USB-poort op het bedieningspaneel) is aangesloten.
Structuur van directories In het overzicht hebben de symbolen in de linkerkolom de volgende betekenis: Directory Programma Wanneer de programma-manager een eerste keer wordt opgeroepen, staat er een plusteken bij alle directories.
Beeld 10-1
Programmadirectory in programma-manager
Pas nadat ze voor de eerste keer werden gelezen, wordt het plusteken voor lege directories verwijderd. Directories en programma's worden steeds met de volgende informatie opgesomd:
Universal
226
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.1 Overzicht ● Naam De naam mag maximaal 24 tekens lang zijn. Toegelaten tekens zijn alle hoofdletters (geen umlaut), cijfers en underscores ● Type Directory: WPD Programma: MPF Subprogramma: SPF Initialisatieprogramma: INI Joblists: JOB Gereedschapsgegevens: TOA Magazijnbezetting: TMA Nulpunten: UFR R-parameters: RPA Globale gebruikersgegevens/-definities: GUD Settingsgegevens: SEA Veiligheidszones: PRO Doorhang: CEC ● Grootte (in bytes) ● Datum/Tijd (van genereren of laatste wijziging) Actieve programma's Geselecteerde, d.w.z. actieve programma's worden aangeduid met een groen symbool.
Beeld 10-2
Groen weergegeven, actief programma
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
227
Programma's beheren 10.1 Overzicht
10.1.1
NC-geheugen Het volledige NC-werkgeheugen met alle werkstukken, hoofd- en subprogramma's wordt weergegeven. U kunt hier nog meer subdirectories genereren.
Procedure
10.1.2
1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Druk op de softkey "NC".
Plaatselijke drive De werkstukken en hoofd- en subprogramma's die op de CF-card resp. op de lokale vaste schijf zijn opgeslagen, worden weergegeven. Voor het opslaan heeft u de mogelijkheid om de systeemstructuur van het NC-geheugen te gebruiken of een eigen opslagsysteem te maken. U kunt hier zoveel subdirectories aanmaken als u wilt, om daar zo veel bestanden (bijv. tekstbestanden met notities) in op te slaan als u wilt. Software-opties Om de softkey "Plaats. drive"weer te kunnen geven heeft u de optie "Extra 256 MB HMI-An.geheugen op CF-Card d.NCU" nodig (niet bij SINUMERIK Operate op PCU50 of PC/PG).
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Druk op de softkey "Plaats. drive".
U heeft de mogelijkheid om op de plaatselijke drive de directorystructuur van het NCgeheugen te gebruiken. Dat maakt zoekopdrachten eenvoudiger.
Universal
228
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.1 Overzicht
Procedure 1.
De plaatselijke drive is geselecteerd.
2.
Plaats de cursor op de hoofddirectory.
3.
Druk de softkeys "Nieuw" en "Directory" in. Het venster "Nieuwe directory" wordt geopend.
4.
Voer in het invoerveld "Naam" telkens de begrippen "mpf.dir", "spf.dir" en "wks.dir" in en druk op de softkey "OK". De directories "Deelprogramma's", "Subprogramma's" en "Werkstukken" worden onder de hoofddirectory gegenereerd.
10.1.3
USB-drives Met de USB-drives heeft u de mogelijkheid om gegevens uit te wisselen. Zo kunt u bijvoorbeeld programma's, die extern werden gegenereerd, in het NC kopiëren en laten uitvoeren. LET OP Rechtstreeks uitvoeren van USB-FlashDrive Rechtstreeks uitvoeren van een USB-FlashDrive wordt niet aanbevolen.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Druk op de softkey "USB".
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
229
Programma's beheren 10.1 Overzicht
Opmerking De softkey "USB" kan enkel worden gebruikt wanneer een USB-FlashDrive aan de interface vooraan op het bedieningspaneel is aangesloten.
Universal
230
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.2 Programma's openen en sluiten
10.2
Programma's openen en sluiten Wanneer u een programma meer in detail wilt bekijken of er wijzigingen in wilt aanbrengen, dan moet u het programma openen in de editor. Bij programma's die in het NCK-geheugen zijn opgeslagen, kunt u al tijdens het openen navigeren. De programmablokken kunnen pas worden gewijzigd wanneer het programma volledig is geopend. In de dialoogbalk kunt u het openen van het programma volgen. Bij programma's die u opent via de plaatselijke drive, USB-FlashDrive of netwerkverbindingen is navigeren pas mogelijk nadat het programma volledig is geopend. Bij het openen van het programma wordt de voortgang weergegeven. Opmerking Kanaalomschakeling in de editor Bij het openen van het programma wordt de editor voor het actueel geselecteerde kanaal geopend. Bij een simulatie van het programma wordt dit kanaal gebruikt. Als u een kanaalomschakeling in de editor uitvoert, dan heeft dit geen effect op de editor. Pas wanneer u de editor sluit, schakelt u over op het andere kanaal.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de gewenste opslagplaats en plaats de cursor op het programma dat u wilt bewerken.
3.
Druk op de softkey "Openen". - OF Druk op de toets .
- OF Druk op de toets
- OF Dubbelklik op het programma. Het geselecteerde programma wordt in het bedieningsbereik "Editor" geopend. 4.
Voer de gewenste programmacorrecties uit.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
231
Programma's beheren 10.2 Programma's openen en sluiten 5.
Druk op de softkey "NC selectie" om over te schakelen naar het bedieningsbereik "Machine" en de uitvoering te starten. Wanneer het programma loopt, is de softkey niet actief.
Programma sluiten Druk op de softkeys ">>" en "Sluiten" om het programma en de editor opnieuw te sluiten.
- OF Wanneer u zich aan het begin van de eerste regel van het programma bevindt, druk dan op de toets
Opmerking Om een programma uit te voeren, moet dit niet noodzakelijk worden gesloten.
Universal
232
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.3 Programma afwerken
10.3
Programma afwerken Wanneer u een programma voor uitvoering selecteert, dan schakelt de besturing automatisch over naar het bedieningsbereik "Machine".
Programmaselectie Werkstukken (WPD), hoofdprogramma's (MPF) of subprogramma's (SPF) kunt u selecteren door de cursor op het gewenste programma of werkstuk te plaatsen. Bij werkstukken moet zich een programma met dezelfde naam in de werkstukdirectory bevinden dat automatisch voor uitvoering is geselecteerd (bijv. door de selectie van het werkstuk WELLE.WPD wordt automatisch het hoofdprogramma WELLE.MPF geselecteerd). Wanneer een INI-bestand met dezelfde naam bestaat (bijv. WELLE.INI) dan wordt dit eenmalig uitgevoerd bij het starten van het eerste deelprogramma na het selecteren van het deelprogramma. Afhankelijk van machinedatum MD11280 $MN_WPD_INI_MODE worden eventueel andere INI-bestanden uitgevoerd. MD11280 $MN_WPD_INI_MODE=0: Het INI-bestand met dezelfde naam als het geselecteerde werkstuk wordt uitgevoerd. Bijvoorbeeld: bij de selectie van WELLE1.MPF wordt ook >CYCLE START> WELLE1.INI uitgevoerd. MD11280 $MN_WPD_INI_MODE=1: Alle bestanden van het type SEA, GUD, RPA, UFR, PRO, TOA, TMA en CEC met dezelfde naam als het geselecteerde hoofdprogramma worden in de opgegeven volgorde uitgevoerd. De hoofdprogramma's die in een werkstukdirectory zijn opgeslagen, kunnen door meerdere kanalen worden geselecteerd en uitgevoerd. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de gewenste opslagplaats en plaats de cursor op het werkstuk/programma dat u wilt uitvoeren.
3.
Druk op de softkey "Selecteren". De besturing schakelt automatisch over naar het bedieningsbereik "Machine". - OF -
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
233
Programma's beheren 10.3 Programma afwerken Wanneer het programma al in het bedieningsbereik "Programma" is geopend, druk dan op de softkey "NC uitvoeren". Druk op de toets
Opmerking Enkel werkstukken/programma's die zich in het NCK-geheugen, op een plaatselijke drive of op een USB-drive bevinden, kunnen voor uitvoering worden geselecteerd.
Universal
234
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.4 Directory/Programma/Joblist/Programmalijst maken
10.4
Directory/Programma/Joblist/Programmalijst maken
10.4.1
Nieuwe directory maken De directorystructuur helpt u om programma's en gegevens overzichtelijk te beheren. Hiervoor kunt u op de plaatselijke drive of op USB-/netwerkdrives in een directory subdirectories maken. In een subdirectory kunt u programma's genereren; voor die programma's kunt u ook programmablokken genereren. Opmerking Directories moeten de extensie .DIR of .WPD hebben. De maximale lengte van de naam, inclusief extensie, bedraagt 49 tekens. Voor deze naam zijn alle letters (met uitzondering van de umlaut), cijfers en underscores toegelaten. De naam wordt automatisch in hoofdletters omgezet. Deze beperking geldt niet voor het opslaan op USB-/netwerkdrives.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de gewenste opslagplaats, d.w.z. de plaatselijke of de USBdrive.
3.
Wanneer u een nieuwe directory wilt maken op de plaatselijke drive, plaats dan de cursor op de bovenste map en druk de softkeys "Nieuw" en "Directory" in. Het venster "Nieuwe directory" wordt geopend.
4.
Voer de gewenste directorynaam in en druk op de softkey "OK".
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
235
Programma's beheren 10.4 Directory/Programma/Joblist/Programmalijst maken
10.4.2
Nieuw werkstuk genereren In een werkstuk kunnen verschillende bestandstypes zoals hoofdprogramma's, initialisatiebestanden, gereedschapscorrecties worden gegenereerd. Opmerking Geneste werkstukken Onder een werkstukdirectory (WPD) kunnen geen verdere werkstukdirectories worden gegenereerd.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de gewenste opslagplaats en plaats de cursor op de map waaronder u het werkstuk wilt aanmaken.
3.
Druk de softkey "Nieuw" in. Het venster "Nieuw werkstuk" wordt geopend.
4.
Selecteer eventueel een sjabloon wanneer die beschikbaar zijn.
5.
Voer de gewenste werkstuknaam in en druk op de softkey "OK". De naam mag maximaal 24 tekens lang zijn. Alle letters (met uitzondering van umlauten), cijfers en underscores (_) zijn toegelaten. Het directorytype (WPD) is al vooraf ingevuld. Er wordt een nieuwe map met de naam van het werkstuk gemaakt. Het venster "Nieuw G-code programma" wordt geopend.
6.
Druk opnieuw op de softkey "OK" wanneer u het programma wilt aanmaken. Het programma wordt in de editor geopend.
Zie ook Nieuw bestand naar keuze maken (Pagina 238)
Universal
236
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.4 Directory/Programma/Joblist/Programmalijst maken
10.4.3
Nieuw G-code programma maken In een directory/werkstuk kunt u G-code programma's maken en daar vervolgens G-code blokken voor genereren.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de gewenste opslagplaats en plaats de cursor op de map waaronder u het programma wilt opslaan.
3.
Druk op de softkey "Nieuw". Het venster "Nieuw G-code programma" wordt geopend.
4. 5.
Selecteer eventueel een sjabloon wanneer die beschikbaar zijn. Selecteer het bestandstype (MPF of SPF). Wanneer u zich in het NC-geheugen bevindt en u heeft de map "Subprogramma's" of "Deelprogramma's" geselecteerd, dan kunt u telkens slecht één onderprogramma (SPF) of hoofdprogramma (MPF) genereren.
6.
Voer de gewenste programmanaam in en druk op de softkey "OK". De programmanaam mag maximaal 24 tekens lang zijn. Alle letters (met uitzondering van speciale tekens, taalspecifieke tekens, Aziatische of cyrillische tekens), cijfers en underscores (_) zijn toegelaten. Het programmatype wordt overeenkomstig vooraf ingesteld.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
237
Programma's beheren 10.4 Directory/Programma/Joblist/Programmalijst maken
10.4.4
Nieuw bestand naar keuze maken U kunt in elke directory of subdirectory een bestand in een formaat naar keuze maken (het formaat moet worden opgegeven). Dit is niet het geval voor het NC-geheugen. Daar heeft u de mogelijkheid om onder een werkstuk met de softkey "Naar keuze" de volgende bestandstypen te genereren:
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de gewenste opslagplaats en plaats de cursor op de map waaronder u het bestand wilt genereren.
3.
Druk de softkeys "Nieuw" en "Naar keuze" in. Het venster "Nieuw programma naar keuze" wordt geopend.
4.
Selecteer in het selectieveld "Type" het gewenste bestandstype (bijv. "Definities GUD") en voer de naam van het te genereren bestand in, wanneer u een werkstukdirectory in het NC-geheugen heeft geselecteerd. Het bestand krijgt automatisch het geselecteerde bestandsformaat. - OF Voer de naam en het bestandsformaat van het te genereren bestand in (bijv. Mijn_tekst.txt).
Universal
238
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.4 Directory/Programma/Joblist/Programmalijst maken De naam mag maximaal 24 tekens lang zijn. Alle letters (met uitzondering van umlauten), cijfers en underscores (_) zijn toegelaten. 5.
10.4.5
Druk op de softkey "OK".
Joblist genereren U heeft de mogelijkheid om voor elk werkstuk een joblist voor uitgebreide werkstukselectie te genereren. M.b.v. de joblist geeft u instructies voor de programmaselectie in verschillende kanalen.
Syntaxis De joblist bestaat uit de selectie-instructie SELECT. SELECT
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
239
Programma's beheren 10.4 Directory/Programma/Joblist/Programmalijst maken
Sjabloon Bij het genereren van een nieuwe joblist kunt u een sjabloon van Siemens of een machinefabrikant selecteren.
Werkstuk bewerken Door het indrukken van de softkey "Selectie" voor een werkstuk wordt de bijbehorende joblist syntactisch gecontroleerd en vervolgens uitgevoerd. Voor de selectie kan de cursor ook op de joblist zelf staan.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Druk op de softkey "NC" en plaats de cursor in de directory "Werkstukken" op het programma waarvoor u een joblist wilt genereren.
3.
Druk de softkeys "Nieuw" en "Naar keuze" in. Het venster "Nieuw programma naar keuze" wordt geopend.
4.
Selecteer in het selectieveld "Type" de invoer "Joblist JOB", voer de gewenste naam in en druk op de softkey "OK".
Universal
240
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.4 Directory/Programma/Joblist/Programmalijst maken
10.4.6
Programmalijst maken U heeft de mogelijkheid om programma's in een programmalijst op te nemen, die dan PLCgestuurd kan worden geselecteerd en uitgevoerd. De programmalijst kan tot 100 programma's bevatten. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Druk op de menu doorschakeltoets en de softkey "Programmalijst". Het venster "Progr. lijst" wordt geopend.
3. 4.
Plaats de cursor op de gewenste regel (programmanummer). Druk op de softkey "Programma selecteren". Het venster "Programma's" wordt geopend. De bestandsstructuur van het NC-geheugen met werkstuk-, deelprogramma- en subprogrammadirectories wordt weergegeven.
5.
Plaats de cursor op het gewenste programma en druk op de softkey "OK". Het geselecteerde programma wordt met padweergave in de eerste regel van de lijst opgenomen. - OF Voer de programmanaam rechtstreeks in de lijst in. Let er bij het manueel invoeren op dat u het exacte pad (bijv. //NC/WKS.DIR/MIJNPROGRAMMA.WPD/MIJNPROGRAMMA.MPF) opgeeft. Eventueel worden //NC en de extensie (.MPF) aangevuld. Bij meerkanalige machines kunt u opgeven in welk kanaal het programma telkens moet worden geselecteerd.
6.
Om een programma uit de lijst te verwijderen, moet u de cursor in de desbetreffende regel plaatsen en op de softkey "Wissen" drukken. - OF Om alle programma's uit een programmalijst te wissen, moet u op de softkey "Alle wissen" drukken.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
241
Programma's beheren 10.5 Sjablonen maken
10.5
Sjablonen maken U kunt eigen sjablonen maken voor het genereren van deelprogramma's en werkstukken. Die sjablonen dienen dan als basis die verder kan worden aangepast. Hiervoor kunt u deelprogramma's of werkstukken naar keuze gebruiken die u zelf heeft gemaakt.
Opslagplaats van de sjablonen De sjablonen voor het genereren van deelprogramma's of werkstukken worden in de volgende directories opgeslagen: HMI-Gegevens/Sjablonen/Fabrikant/Deelprogramma's of werkstukken HMI-Gegevens/Sjablonen/Gebruiker/Deelprogramma's of werkstukken
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling".
2.
Druk op de softkey "Systeemgegevens".
3.
Plaats de cursor op het gewenste bestand, dat u als sjabloon wilt opslaan en druk op de softkey "Kopiëren".
4.
Selecteer de directory "Deelprogramma's" of "Werkstukken" waarin u de gegevens wilt opslaan, en druk op de softkey "Invoegen". De opgeslagen sjablonen staan bij ter beschikking bij het genereren van een deelprogramma of een werkstuk.
Universal
242
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.6 Directories en bestanden zoeken
10.6
Directories en bestanden zoeken In de Programma-manager kunt u naar bepaalde directories en bestanden zoeken. Opmerking Zoeken met wildcards De volgende wildcards ondersteunen het zoeken: "*": vervangt een willekeurige tekenreeks "?": vervangt een willekeurig teken
Zoekstrategie De zoekactie wordt in alle geselecteerde directories en bijbehorende subdirectories uitgevoerd. Als de cursor op een bestand is geplaatst, wordt gezocht vanaf de bovenliggende directory. Opmerking Zoeken in geopende directories Klap gesloten directories open voor een succensvolle zoekactie.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de gewenste opslagplaats waarin moet worden gezocht en druk op de softkeys ">>" en "Zoeken". Het venster "Bestand zoeken" wordt geopend.
3.
Voer in het veld "Tekst" het gewenste zoekbegrip in. Opmerking: Geef bij het zoeken naar een bestand de volledige naam inclusief extensie in (bijvoorbeeld BOREN.MPF).
4.
Indien gewenst, schakel het aankruisvakje "Let op het gebruik van hoofdletters en kleine letters" in.
5.
Druk op de softkey "OK" om het zoeken te starten.
6.
Als er een oveenkomstige directory of bestand wordt gevonden, dan wordt dit gemarkeerd.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
243
Programma's beheren 10.7 Een programma in preview bekijken 7.
Druk op de softkeys "Doorzoeken" en "OK" als de directory of het bestand niet aan het gewenste resultaat voldoet.
- OF Druk op de softkey "Afbreken" wanneer u de zoekfunctie wilt afbreken.
10.7
Een programma in preview bekijken U heeft de mogelijkheid om de inhoud van een programma in een preview kort te bekijken voor u met het editeren begint.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de plaats waar u wilt opslaan en plaats de cursor op het gewenste programma.
3.
Druk de softkeys ">>" en "Preview venster". Het venster "Preview bekijken: ..." verschijnt.
4.
Druk opnieuw op de softkey "Preview venster" om het venster weer te sluiten.
Universal
244
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.8 Verschillende directories/programma's markeren
10.8
Verschillende directories/programma's markeren U kunt verschillende bestanden en directories selecteren voor verdere bewerking. Wanneer u een directory markeert, dan worden alle directories en gegevens die zich daaronder bevinden, mee geselecteerd. Opmerking Geselecteerde bestanden Als u afzonderlijke bestanden in een directory selecteert, wordt deze selectie bij het dicktklappen van de directory opgeheven. Als de hele directory inclusief alle bestanden is geselecteerd, blijft de selectie bij het dichtklappen behouden.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de gewenste opslagplaats en positioneer de cursor op het bestand of op de directory vanaf waar u het markeren wilt starten.
3.
Druk op de softkey "Markeren". De softkey is geactiveerd.
4.
Selecteer m.b.v. de cursor of de muis de gewenste directories/programma's.
5.
Druk opnieuw op de softkey "Markeren" om de werking met de cursortoetsen te beëindigen.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
245
Programma's beheren 10.8 Verschillende directories/programma's markeren Selectie opheffen Door een element opnieuw te markeren wordt de bestaande markering opgeheven.
Selecteren via toetsen Toetsencombinatie
Betekenis Start een selectie of breidt deze uit. U kunt elementen afzonderlijk selecteren. Start een samenhangende selectie.
Een selectie die al bestaat, wordt opgeheven.
Selecteren met de muis Toetsencombinatie
Betekenis
Linker muisknop
Element aanklikken: het element wordt gemarkeerd. Een selectie die al bestaat, wordt opgeheven.
Linker muisknop +
De selectie tot aan de volgende klikpositie samenhangend uitbreiden.
ingedrukt Linker muisknop +
De selectie uitbreiden door op afzonderlijke elementen te klikken. Een selectie die al bestaat wordt met het aangeklikte element uitgebreid.
ingedrukt
Universal
246
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.9 Directory/programma kopiëren en invoegen
10.9
Directory/programma kopiëren en invoegen Wanneer u een nieuwe directory of nieuw programma wilt genereren dat gelijkaardig is aan een directory of programma dat al bestaat, dan kunt u tijd besparen door de al bestaande directory of programma te kopiëren en enkel geselecteerde programma's of programmablokken wijzigen. De mogelijkheid om directories en programma's te kopiëren en op een andere plaats in te voegen, kunt u ook gebruiken om gegevens via USB-/netwerkdrives (bijv. USB-FlashDrive) met andere installaties uit te wisselen. Gekopieerde bestanden of directories kunt u op een andere plaats invoegen. Opmerking Directories kunt u enkel op plaatselijke drives en op USB- of netwerkdrives invoegen. Opmerking Schrijfrechten Wanneer de bediener in de actuele directory geen schrijfrechten heeft, dan is de functie niet beschikbaar. Opmerking Tijdens het kopiëren worden extensies die aan directories ontbreken automatisch toegevoegd. Voor de naam zijn alle letters (met uitzondering van de umlaut), cijfers en underscores toegelaten. De naam wordt automatisch in hoofdletters omgezet; hetzelfde geldt voor punten in underscores. Voorbeeld Wanneer bij het kopiëren de naam niet wordt gewijzigd, dan wordt automatisch een kopie gemaakt: MYPROGRAM.MPF wordt op MYPROGRAM__1.MPF gekopieerd. De volgende keer dat het wordt gekopieerd, wordt dat MYPROGRAM_2.MPF, enzovoort. Wanneer in een directory de bestanden MYPROGRAM.MPF, MYPROGRAM__1.MPF en MYPROGRAM__3.MPF al bestaan, dan wordt bij de volgende kopie van MYPROGRAM.MPF het bestand MYPROGRAM__2.MPF gemaakt.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
247
Programma's beheren 10.9 Directory/programma kopiëren en invoegen
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de gewenste opslagplaats en plaats de cursor op het bestand of de directory die u wilt kopiëren.
3.
Druk op de softkey "Kopiëren".
4.
Selecteer de directory waarin u de gekopieerde directory/programma wilt invoegen.
5.
Druk op de softkey "Invoegen". Wanneer in die directory al een directory/programma bestaat met dezelfde naam, dan verschijnt op het scherm een melding. Er wordt u gevraagd een nieuwe naam in te voeren; anders wordt de directory/programma met het door het systeem voorgestelde naam ingevoegd. Wanneer in de naam niet toegelaten tekens voorkomen of wanneer de naam te lang is, verschijnt een overeenkomstige melding, waarin u een naam kunt invoeren die is toegelaten.
6.
Druk op de softkey "OK" of "Alle overschrijven" wanneer u directories of programma's die al aanwezig zijn, wilt overschrijven.
- OF Druk op de softkey "Geen overschrijven" wanneer u verschillende directories of programma's die al aanwezig zijn, niet wilt overschrijven. - OF Druk op de softkey "Negeren" wanneer u het kopiëren wilt verderzetten met het volgende bestand. - OF Voer een andere naam in, wanneer u de directory/programma onder een andere naam wilt invoegen en druk op de softkey "OK".
Universal
248
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.10 Directory/programma wissen
Opmerking Bestanden in dezelfde directory kopiëren U kunt bestanden niet in dezelfde directory kopiëren. U moet de kopie onder een nieuwe naam invoegen.
10.10
Directory/programma wissen Het is nuttig om van tijd tot tijd programma's of directories te wissen die u niet meer gebruikt, om uw bestandsbeheer overzichtelijk te houden. Sla deze gegevens eventueel vooraf op een externe gegevensdrager (bijv. USB-FlashDrive) of op een netwerkdrive op. Let erop dat u door het wissen van een directory ook alle programma's, gereedschaps- en nulpuntgegevens en subdirectories wist die zich in deze directory bevinden.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de gewenste opslagplaats en plaats de cursor op het bestand of de directory die u wilt wissen.
3.
Druk de softkeys ">>" en "Wissen" in. Het systeem vraagt om bevestiging of u daadwerkelijk wilt wissen.
4.
Druk op de softkey "OK" om het programma of de directory te wissen. - OF Druk op de softkey "Afbreken" om de procedure af te breken.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
249
Programma's beheren 10.11 Bestands- en directorykenmerken wijzigen
10.11
Bestands- en directorykenmerken wijzigen In het venster "Eigenschappen van ..." kunt u informatie over directories en bestanden weergeven. Naast het pad en en de naam van het bestand wordt informatie over de datum van het maken van het bestand weergegeven. U heeft de mogelijkheid om namen te wijzigen.
Toegangsrechten wijzigen In het Eigenschappen-venster worden de toegangsrechten voor uitvoeren, schrijven, lijsten weergeven en lezen getoond. ● Uitvoeren: wordt voor de selectie gebruikt ● Schrijven: stuurt het wijzigen en wissen van een bestand of een directory U heeft de mogelijkheid om de toegangsrechten van sleutelschakelaar 0 tot het actieve toegangsniveau in te stellen. Wanneer een toegangsniveau hoger is dan het niveau dat op dat ogenblik actief is, dan kan dit niet worden gewijzigd. Opmerking Instellingen van het toegangsrecht De instellingen van het toegangsrecht voor schrijven resp. wissen worden in de MD 51050 geëvalueerd. Directories en bestanden wijzigen Met het configuratiebestand slfsfileattributes.ini kunt u de toegangsrechten voor directories en bestandstypen van NC- en gebruikersgeheugens (lokale schijf) wijzigen resp. instellen. Een sjabloon hiervan vindt u onder Systeemgegevens in de directory HMI-gegevens/Sjablonen/Voorbeelden/Configuratiegegevens Na het bewerken van het configuratiebestand slaat u het bestand op in de directory HMIgegevens/Instellingen/Fabrikant resp. HMI-gegevens/Instellingen/Gebruikers. Na het opnieuw starten van de machine worden de nieuwe toegangsrechten actief. Als bij het opstarten fouten in een bestand worden ontdekt, wordt een bijbehorende foutmelding (slfsfileattributesError.txt) opgeslagen onder HMIgegevens/Sjablonen/Voorbeelden/Configuratiegegevens.
Documentatie Een gedetailleerde beschrijving van het configuratiebestand vindt u in de volgende documentatie: Handboek voor de inbedrijfstelling SINUMERIK Operate (IM9) / SINUMERIK 840D sl
Universal
250
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.11 Bestands- en directorykenmerken wijzigen
Procedure 1.
Selecteer de programma-manager.
2.
Selecteer de gewenste opslagpositie en plaats de cursor op het bestand resp. de directory waarvan u de eigenschappen wilt laten weergeven of wijzigen.
3.
Druk de softkeys ">>" en "Eigenschappen" in. Het venster "Eigenschappen van ..." wordt geopend.
...
4.
Voer indien nodig de wijzigingen uit. Opmerking: Wijzigingen via de interface kunt u in het NC-geheugen doorvoeren.
5.
Druk op de softkey "OK" om de wijzigingen op te slaan.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
251
Programma's beheren 10.12 EXTCALL
10.12
EXTCALL Vanuit een deelprogramma heeft u met het commando EXTCALL toegang tot bestanden op een plaatselijke drive, USB-gegevensdrager of netwerkdrive. De programmeur kan met de settingdatum SD $SC42700 EXT_PROG_PATH de brondirectory en met het commando EXTCALL de bestandsnaam voor het na te laden subprogramma vastleggen. Randvoorwaarden Bij EXTCALL-oproepen moet met de volgende randvoorwaarden worden rekening gehouden: ● Enkel bestanden met extensie MPF of SPF kunnen via EXTCALL vanop een netwerkdrive worden opgeroepen. ● De bestanden en paden moeten overeenkomen met NCK-naamgeving (max. 25 tekens voor de naam, 3 tekens voor de extensie). ● Een programma op een netwerkdrive kan met het commando EXTCALL worden gevonden, wanneer – met SD $SC42700 EXT_PROG_PATH het zoekpad naar de netwerkdrive - of een directory daarin - verwijst. Het programma moet rechtstreeks daar zijn opgeslagen; er worden geen subdirectories doorzocht. – zonder SD $SC42700: in de EXTCALL-oproep het programma rechtstreeks - via een volledig opgegeven pad, wat ook naar een subdirectory van een netwerkdrive kan verwijzen - wordt opgegeven en zich daar ook inderdaad bevindt. ● Let bij programma's die op externe opslagmedia (Windows-systeem) zijn aangemaakt op het juiste gebruik van hoofdletters en kleine letters. Opmerking Maximale padlengte voor EXTCALL De lengte van het pad mag niet langer zijn dan 112 tekens. Het pad wordt samengesteld uit de inhoud van de settingdatum (SD $SC42700) en de opgave van het pad bij de EXTCALL-oproep uit het deelprogramma.
Universal
252
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.12 EXTCALL
Voorbeelden van EXTCALL-oproepen Door de settingdatum te gebruiken kan het zoeken naar het programma gericht worden gestuurd. ● Oproep USB-drive aan TCU (USB-geheugen aan aansluiting X203) wanneer SD42700 leeg is: bijv. EXTCALL "//TCU/TCU1 /X203 ,1/TEST.SPF" - OF Oproep USB-drive aan TCU (USB-geheugen aan aansluiting X203) wanneer SD42700 "//TCU/TCU1 /X203 ,1" bevat: "EXTCALL "TEST.SPF" ● Oproep van USB frontaansluiting (USB-FlashDrive), wanneer SD $SC 42700 leeg is: bijv. EXTCALL "//ACTTCU/FRONT,1/TEST.SPF" - OF Oproep van USB frontaansluiting (USB-FlashDrive), wanneer SD42700 "//ACTTCU/FRONT,1" bevat: EXTCALL "TEST.SPF" ● Oproep van netwerkdrive, wanneer SD42700 leeg is: bijv. EXTCALL "//Computernaam/vrijgegevenDrive/TEST.SPF" - OF Oproep van netwerkdrive, wanneer SD $SC42700 "//Computernaam/vrijgegevenDrive" bevat: EXTCALL "TEST.SPF" ● Gebruik van het HMI-gebruikersgeheugen (plaatselijke drive): – U heeft op de plaatselijke drive de directories deelprogramma's (mpf.dir), subprogramma's (spf.dir) en werkstukken (wks.dir) met de bijbehorende werkstukdirectories (.wpd) gemaakt: SD42700 is leeg: EXTCALL "TEST.SPF" Op de CompactFlash-Card wordt dezelfde zoekvolgorde gebruikt als in het NCKdeelprogrammageheugen. – U heeft op de plaatselijke drive een eigen directory gemaakt (bijv. my.dir): Weergave van het volledige pad: bijv. EXTCALL "/card/user/sinumerik/data/prog/my.dir/TEST.SPF" Er wordt gericht naar het opgegeven bestand gezocht. Opmerking Korte beschrijvingen voor plaatselijke drive, CompactFlash-Card en USB frontaansluiting Als afkorting voor de plaatselijke drive, de CompactFlash-Card en de USBfrontaansluiting kunt u de korte beschrijving LOCAL_DRIVE:, CF_CARD: en USB: gebruiken (bijv. EXTCALL "LOCAL_DRIVE:/spf.dir/TEST.SPF"). De korte beschrijvingen CF_Card en LOCAL_DRIVE kunt u alternatief gebruiken.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
253
Programma's beheren 10.12 EXTCALL
Software-opties Om de softkey "Plaats. drive"weer te kunnen geven heeft u de optie "Extra 256 MB HMI-An.geheugen op CF-Card d.NCU" nodig (niet bij SINUMERIK Operate op PCU50 / PC).
LET OP Rechtstreeks uitvoeren van USB-FlashDrive Rechtstreeks uitvoeren van een USB-FlashDrive wordt niet aanbevolen. Er is geen enkele beveiliging tegen contactproblemen, uitvallen, afbreken door tegen de USB-FlashDrive te stoten of deze onbedoeld te verwijderen terwijl het programma loopt. Wanneer de USB-FlashDrive wordt verwijderd, wordt automatisch ook de uitvoering onmiddellijk gestopt, wat leidt tot schade aan het werkstuk.
Machinefabrikant Het bewerken van EXTCALL-oproepen kan in- of uitgeschakeld zijn. Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal
254
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.13 Gegevens opslaan
10.13
Gegevens opslaan
10.13.1
Archief aanmaken in de Programma-manager U heeft de mogelijkheid om afzonderlijke bestanden uit het NC-geheugen en de plaatselijke drive te archiveren. Archiefformaten U heeft de mogelijkheid om uw archief in binair of in ponsbandformaat op te slaan. Doelgeheugen Als doelgeheugen kunt u kiezen voor de archiefmap van de systeemgegevens in het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling" of voor USB- en netwerkdrives.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Selecteer de opslagplaats voor het bestand/de bestanden die moet(en) worden gearchiveerd.
3.
Selecteer in de directories het gewenste bestand waarvan u een archief wilt maken. - OF Druk op de softkey "Markeren" wanneer u meerdere bestanden of directories wilt opslaan, en selecteer m.b.v. de cursor of de muis de gewenste directories of bestanden.
4.
Druk de softkeys ">>" en "Archiveren".
5.
Druk op de softkey "Archief aanmaken". Het venster "Archief aanmaken: opslagplaats selecteren" wordt geopend.
6.
Plaats de cursor op de gewenste opslagplaats, druk op de softkey "Zoeken", voer in de zoekdialoog het gewenste zoekbegrip in en druk op de softkey "OK" als u wilt zoeken op een bepaalde directory of subdirectory. Opmerking: De wildcards "*" (vervangt een willekeurige tekenreeks) en "?" (vervangt een willekeurig teken) maken het zoeken eenvoudiger. - OF -
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
255
Programma's beheren 10.13 Gegevens opslaan Selecteer de gewenste opslagplaats, druk op de softkey "Nieuwe directory", voer in het venster "Nieuwe directory" de gewenste naam in en druk op de softkey "OK" om een directory aan te maken. 7.
Druk op "OK". Het venster "Archief aanmaken: naam" wordt geopend.
9.
Selecteer het formaat (bijv. Archief ARC (binair formaat)), voer de gewenste naam in en druk op de softkey "OK". Er wordt een melding getoond wanneer de archivering met succes werd afgesloten.
10.13.2
Archief aanmaken met systeemgegevens Wanneer u enkel bepaalde gegevens wilt opslaan, dan kunt u de gewenste gegevens rechtstreeks uit de bestandsstructuur selecteren en een archief maken. Archiefformaten U heeft de mogelijkheid om uw archief in binair of in ponsbandformaat op te slaan. De inhoud van de geselecteerde bestanden (XML-, ini-, hsp-, syf-bestanden, programma's) kunt u vooraf kort weergeven. Informatie over het bestand zoals het pad, de naam, data van genereren en wijzigen, kunt u weergeven via een eigenschappenvenster.
Voorwaarde De toegangsrechten zijn toereikend voor de desbetreffende bereiken, en gaan van beveiligingsniveau 7 (sleutelschakelaar stand 0) tot beveiligingsniveau 2 (wachtwoord: Service).
Opslagplaats ● CompactFlash Card onder /user/sinumerik/data/archieven, of /oem/sinumerik/data/archieven ● Alle geprojecteerde logische drives (USB, netwerkdrives) Software-optie Om de archieven op de CompactFlash Card in de gebruikerszone te kunnen opslaan, heeft u de optie "Extra HMI-gebr.geheugen op CF-card v.NCU".
Universal
256
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.13 Gegevens opslaan
LET OP USB-FlashDrive USB-FlashDrives zijn niet geschikt als permanent geheugen.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling".
2.
Druk op de softkey "Systeemgegevens". De bestandsstructuur wordt geopend.
3.
Selecteer in de bestandsstructuur de gewenste bestanden waarvan u een archief wilt maken. - OF Druk op de softkey "Markeren" wanneer u meerdere bestanden of directories wilt opslaan, en selecteer m.b.v. de cursor of de muis de gewenste directories of bestanden.
4.
Wanneer u op de softkey ">>" drukt, dan worden op de verticale balk nog meer softkeys getoond.
5.
Druk op de softkey "Venster vooraf weergeven" De inhoud van het geselecteerde bestand wordt in een klein venster weergegeven. Druk opnieuw op de softkey "Venster vooraf weergeven" om het venster opnieuw te sluiten.
6.
Druk op de softkey "Eigenschappen". In een klein venster ziet u informatie over het geselecteerde bestand. Druk op de softkey "OK" om het venster opnieuw te sluiten.
7.
Druk op de softkey "Zoeken". Voer in de zoekdialoog het gewenste zoekbegrip in en druk op de softkey "OK" als u op een bepaalde directory resp. subdirectory wilt zoeken. Opmerking: De wildcards "*" (vervangt een willekeurige tekenreeks) en "?" (vervangt een willekeurig teken) maken het zoeken eenvoudiger.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
257
Programma's beheren 10.13 Gegevens opslaan 8.
Druk de softkeys "Archiveren" en "Archief aanmaken" in. Het venster "Archief aanmaken: opslagplaats selecteren" wordt geopend. De directory "Archieven" met de subdirectories "gebruikers" en "Fabrikanten" alsmede de opslagmedia (bijv. USB) worden weergegeven.
9.
Selecteer de gewenste opslagplaats en druk op de softkey "Nieuwe directory" om een bijbehorende subdirectory te maken. Het venster "Nieuwe directory" wordt geopend.
10.
Voer de gewenste naam in en druk op de softkey "OK". De directory wordt in de geselecteerde map opgeslagen.
11.
Druk op de softkey "OK". Het venster "Archief aanmaken: naam" wordt geopend.
12.
Selecteer het formaat (bijv. Archief ARC (binair formaat)), voer de gewenste naam in en druk op de softkey "OK" om het bestand/de bestanden te archiveren. Er wordt een melding getoond wanneer de archivering met succes werd afgesloten.
13.
Druk op de softkey "OK" om de melding te bevestigen en het archiveerproces te beëindigen. Er wordt een archiefbestand met formaattype .ARC in de geselecteerde directory opgeslagen.
10.13.3
Archief inlezen in de Programma-manager In het bedieningsbereik "Programma-manager" kunt u archieven uit de archiefdirectory van de systeemgegevens alsmede uit geprojecteerde USB- en netwerkschijven inlezen. Software-optie Om gebruikersarchieven te kunnen inlezen in het bedieningsbereik "proghramma-manager", heeft u de optie "extra HMI-gebr.geheugen op CFcard v.NCU" nodig (niet bij SINUMERIK Operate op PCU50 / PC).
Universal
258
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.13 Gegevens opslaan
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Druk de softkeys "Archiveren" en "Archief inlezen" in. Het venster "Archief inlezen: archief selecteren" wordt geopend.
3.
Selecteer de gewenste opslagpositie en plaats de cursor op de gewenste directory. Opmerking: Als de optie niet ingeschakeld is, wordt de directory voor gebruikersacrhieven alleen weergegeven als er ten minste één archief aanwezig is. - OF Druk op de softkey "Zoeken", voer in de zoekdialoog de naam van het archiefbestand inclusief extensie (*.arc) in als u gericht wilt zoeken op een archief en druk vervolgens op de softkey "OK".
4.
Druk op de softkey "OK" of "Alle overschrijven" wanneer u bestanden die al aanwezig zijn, wilt overschrijven.
...
- OF Druk op de softkey "Geen overschrijven" wanneer u bestanden die al aanwezig zijn, niet wilt overschrijven. - OF Druk op de softkey "Negeren" wanneer u het inlezen wilt voortzetten met het volgende bestand. Hen venster "Archief inlezen" wordt geopend en de voortgang van het inlezen wordt weergegeven. Daarna wordt een "Foutprotocol voor archief inlezen" getoond, waarin de genegeerde of overschreven bestanden worden weergegeven. 5.
Druk op de softkey "Afbreken" om de inleesprocedure af te breken.
Zie ook Directories en bestanden zoeken (Pagina 243)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
259
Programma's beheren 10.13 Gegevens opslaan
10.13.4
Archief inlezen uit systeemgegeven Wanneer u een bepaald archief wilt inlezen, dan kunt u dit rechtstreeks uit de bestandsstructuur selecteren.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling".
2.
Druk op de softkey "Systeemgegevens".
3.
Selecteer in de bestandsstructuur onder de directory "Archieven" in de directory "Gebruikers" het gewenste bestand dat u wilt inlezen.
4.
Druk op de softkey "Inlezen".
5.
Druk op de softkey "OK" of "Alle overschrijven" wanneer u bestanden die al aanwezig zijn, wilt overschrijven.
...
- OF Druk op de softkey "Geen overschrijven" wanneer u bestanden die al aanwezig zijn, niet wilt overschrijven. - OF Druk op de softkey "Negeren" wanneer u het inlezen wilt voortzetten met het volgende bestand. Hen venster "Archief inlezen" wordt geopend en de voortgang van het inlezen wordt weergegeven. Daarna wordt een "Foutprotocol voor archief inlezen" getoond, waarin de genegeerde of overschreven bestanden worden weergegeven. 6.
Druk op de softkey "Afbreken" om de inleesprocedure af te breken.
Universal
260
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.14 Uitrustingsdata
10.14
Uitrustingsdata Naast de programma's kunt u ook gereedschapsgegevens en nulpuntinstellingen opslaan. U kunt deze mogelijkheid gebruiken om bijv. de vereiste gereedschappen en nulpuntgegevens voor een bepaald G-code programma op te slaan. Wanneer u dit programma op een later tijdstip opnieuw wilt uitvoeren, kunt u op die manier snel deze instellingen terugvinden. Ook gereedschapsgegevens die u heeft vastgelegd m.b.v. een extern apparaat voor het voorinstellen van gereedschappen, kunt u op deze manier eenvoudig in het gereedschapsbeheer opnemen. Opmerking Uitrustingsdata van deelprogramma's opslaan Uitrustingsdata van deelprogramma's kunnen alleen worden opgeslagen als ze zich in de directory "Werkstukken" bevinden. Voor deelprogramma's die zich in de directory "Deelprogramma's" bevinden, wordt de optie "Uitrustingsdata opslaan" niet aangeboden.
Gegevens opslaan Gegevens Gereedschapsgegevens Magazijnbezetting Nulpunten
nee
volledige gereedschapslijst
ja
nee
nee Het selectieveld "Basisnulpunt" wordt weergegeven
Basisnulpunten
alle
nee
ja
Directory
De directory wordt getoond waarin het geselecteerde programma zich bevindt.
Bestandsnaam
Hier heeft u de mogelijkheid om de voorgestelde bestandsnaam te wijzigen.
Opmerking Magazijnbezetting Het evalueren van de magazijnbezetting is enkel mogelijk wanneer in uw systeem het laden of ontladen van gereedschapsgegevens in of uit het magazijn is voorzien.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
261
Programma's beheren 10.14 Uitrustingsdata
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Plaats de cursor op het programma waarvan u de gereedschapsen nulpuntgegevens wilt opslaan.
3.
Druk de softkeys ">>" en "Archiveren".
...
4.
Druk op de softkey "Uitrustingsdata opslaan". Het venster "Uitrustingsdata opslaan" wordt geopend.
5.
Selecteer de gegevens die u wilt opslaan.
6.
Wijzig hier in het veld "Bestandsnaam" eventueel de voorgestelde naam van het oorspronkelijk geselecteerde programma.
7.
Druk op de softkey "OK". De uitrustingsdata worden in dezelfde directory opgeslagen waarin zich ook het geselecteerde programma bevindt. Het bestand wordt automatisch als INI-bestand opgeslagen.
Opmerking Programmaselectie Wanneer zich in een directory een hoofdprogramma en een INI-bestand bevinden met dezelfde naam, dan wordt bij de selectie van het hoofdprogramma eerst automatisch het INIbestand gestart. Op die manier kunnen ongewild gereedschapsgegevens worden gewijzigd.
Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal
262
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.14 Uitrustingsdata
10.14.1
Uitrustingsdata inlezen Bij het inlezen kunt u selecteren welke opgeslagen gegevens u wilt inlezen. ● Gereedschapsgegevens ● Magazijnbezetting ● Nulpunten ● Basisnulpunt Gereedschapsgegevens Afhankelijk van de gegevens die werden geselecteerd, zal het systeem het volgende doen: ● volledige gereedschapslijst Eerst worden alle gegevens van het gereedschapsbeheer gewist, en daarna worden de opgeslagen gegevens ingelezen. ● alle in het programma gebruikte gereedschapsgegevens Wanneer minimaal één van de in te lezen gereedschappen al in het gereedschapsbeheer bestaat, dan kunt u kiezen tussen de volgende twee mogelijkheden: Druk op de softkey "Alle vervangen" wanneer u alle gereedschapsgegevens wilt inlezen. Andere gereedschappen die al bestaan worden nu overschreven zonder vraag om bevestiging. - OF Druk op de softkey "Geen overschrijven" wanneer de gereedschappen die al aanwezig zijn, niet mogen worden overschreven. Gereedschappen die al aanwezig zijn worden genegeerd zonder vraag om bevestiging. - OF Druk op de softkey "Negeren" wanneer de gereedschappen die al aanwezig zijn, niet mogen worden overschreven. Bij elk gereedschap dat al aanwezig is, vraagt het systeem om bevestiging. Laadplaats selecteren Wanneer voor een magazijn meer dan één laadplaats werd ingesteld, dan heeft u de mogelijkheid om via de softkey "Laadplaats selecteren" een venster te openen waarin u aan een magazijn een laadplaats toewijst.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
263
Programma's beheren 10.14 Uitrustingsdata
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Plaats de cursor in het bestand met de opgeslagen gereedschaps- en nulpuntgegevens (*.INI) die u opnieuw wilt inlezen.
3.
Druk op de toets
- OF Dubbelklik op het bestand. Het venster "Uitrustingsdata inlezen" wordt geopend. 4.
Selecteer de gegevens (bijv. magazijnbezetting) die u wilt inlezen.
5.
Druk op de softkey "OK".
Universal
264
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.15 V24
10.15
V24
10.15.1
Archieven verzenden en inlezen Via de seriële interface V24 heeft u de mogelijkheid om, in bedieningsbereik "Programmamanager" en in bedieningsbereik "Inbedrijfstelling" archieven te verzenden en in te lezen. Beschikbaarheid van de seriële interface V24 ● SINUMERIK Operate in de NCU De softkeys voor de V24-interface zijn beschikbaar van zodra een optionele module is aangesloten en de sleuf bezet is. ● SINUMERIK Operate op PCU 50.3 De softkeys voor de V24-interface zijn steeds beschikbaar. Archieven verzenden De bestanden (directories of afzonderlijke bestanden) die moeten worden verzonden, worden in een archief (*.ARC) verpakt. Wanneer u een archief (*.arc) verzendt, dan gebeurt dit rechtstreeks, zonder het eerst te verpakken. Wanneer u een archief (*.arc) samen met een ander bestand (bijv. directory) heeft geselecteerd, dan worden die in een nieuw archief verpakt en daarna verzonden. Archieven inlezen Via de V24-interface kunnen nu archieven worden ingelezen. Die worden overgedragen en daarna uitgepakt. Opmerking Standaard inbedrijfstellingsarchief Wanneer u een standaard inbedrijfstellingsarchief via de V24-interface inleest, dan wordt dit onmiddellijk geactiveerd. Ponsbandformaat extern bewerken Wanneer u archieven extern wilt bewerken, dan moet u die in ponsbandformaat omzetten. Met het SinuCom Inbedrijfstellings- en Servicetool SinuCom ARC kunt u de archieven in binair formaat en de standaard inbedrijfstellingsarchieven bewerken.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
265
Programma's beheren 10.15 V24
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager" en druk op de softkey "NC" of "Plaats. drive".
...
- OF Selecteer het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling" en druk op de softkey "Systeemgegevens".
Archief verzenden 2.
Markeer de directories of de bestanden die u aan V24 wilt verzenden.
3.
Druk de softkeys ">>" en "Archiveren".
4.
Druk op de softkey "V24 zenden". - OF -
Archief inlezen Druk op de softkey "V24 ontvangen" wanneer u bestanden via V24 wilt inlezen.
Universal
266
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Programma's beheren 10.15 V24
V24 instelling
Betekenis
Protocol
Bij de overdracht via de V24-interface worden de volgende protocols ondersteund:
Overdracht
RTS/CTS (vooraf ingesteld)
Xon/Xoff
U heeft bovendien de mogelijkheid om voor de overdracht een beveiligd protocol (ZMODEM-protocol) te gebruiken.
normaal (vooraf ingesteld)
beveiligd Voor de geselecteerde interface wordt de beveiligde overdracht in combinatie met handshake RTS/CTS ingesteld.
Baudsnelheid
Transmissiesnelheden: er kan een snelheid tot 115 kBaud worden ingesteld. De beschikbare baudsnelheid is afhankelijk van het aangesloten apparaat, de kabellengte en de elektrische omgevingscondities.
110
....
19200 (vooraf ingesteld)
...
115200
Ponsbandformaat (vooraf ingesteld)
Binair formaat (PC-formaat)
Interface
COM1
Pariteit
Pariteitsbits worden voor foutdetectie gebruikt: De pariteitsbits worden toegevoegd aan de gecodeerde tekens, om het aantal op "1" ingestelde locaties oneven (oneven pariteit) of even (even pariteit) te maken.
Archiefformaat V24 instellingen (details)
Stopbits
Gegevensbits
geen (vooraf ingesteld)
oneven
even
Aantal stopbits bij asynchrone gegevensoverdracht
1 (vooraf ingesteld)
2
Aantal gegevensbits bij asynchrone gegevensoverdracht
5 Bit
...
-8 Bit (vooraf ingesteld)
XON (Hex)
Enkel bij ponsbandformaat
XOFF (Hex)
Enkel bij ponsbandformaat
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
267
Programma's beheren 10.15 V24
V24 instelling
Betekenis
Einde overdracht (Hex)
Enkel bij ponsbandformaat Stop met symbool einde overdracht De vooraf ingestelde waarde voor het symbool einde overdracht is (HEX) 1A
Tijdbewaking (sec.)
Tijdbewaking Bij problemen tijdens de overdracht of einde van de overdracht (zonder symbool einde overdracht) wordt de overdracht na het opgegeven aantal seconden afgebroken. De tijdbewaking wordt gestuurd door een timer die wordt gestart met het eerste symbool en gereset met elk overgedragen symbool. De tijdbewaking is instelbaar (seconden).
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Programma-manager".
2.
Druk op de softkey "NC" of "Plaats. drive".
3.
Druk de softkeys ">>" en "Archiveren".
4.
Druk op de softkey "V24 instellingen". Het venster "Interface: V24" wordt geopend.
5.
De interface-instellingen worden weergegeven.
6.
Druk op de softkey "Details" wanneer u meer instellingen voor de interface wilt bekijken en bewerken.
Universal
268
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
11
Drives instellen 11.1
Overzicht
Drives aansluiten Er kunnen tot 8 verbindingen naar zogenaamde logische drives (gegevensdragers) worden ingesteld. U heeft toegang tot die drives via de bedieningsbereiken "Programma-manager" en "Inbedrijfstelling". De volgende logische drives kunnen worden ingesteld: ● USB-interface ● CompactFlash Card van NCU, enkel bij SINUMERIK Operate in de NCU ● Netwerkdrives ● Plaatselijke harde schijf van de PCU 50.3, enkel bij SINUMERIK Operate op PCU Software-optie Om de CompactFlash Card als gegevensdrager te kunnen gebruiken, heeft u de optie "Extra 256 MB HMI-An.geheugen op CF-Card d.NCU" nodig (niet bij SINUMERIK Operate op PCU50 / PC).
Opmerking De USB-interfaces van NCU kunnen door SINUMERIK Operate niet worden gebruikt en kunnen dus ook niet worden ingesteld.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
269
Drives instellen 11.2 Drives instellen
11.2
Drives instellen U kunt drives instellen in het venster "Drives instellen" in het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling".
Bestand De instelgegevens worden in het bestand "logdrive.ini" opgeslagen. Dat bestand bevindt zich in de directory /user/sinumerik/hmi/cfg.
Algemene gegevens Invoer Type
Aansluiting
Betekenis Geen drive
Geen drive gedefinieerd.
USB plaatselijk
Toegang tot USB-geheugen enkel mogelijk via de TCU waaraan het geheugen is aangesloten. USB-drives worden automatisch gedetecteerd wanneer het geheugen bij het opstarten van SINUMERIK Operate is aangesloten.
USB globaal
Toegang tot het USB-geheugen is mogelijk vanuit elke TCU die zich in het netwerk bevindt. - USB globaal is onder Windows niet mogelijk!
NW Windows
Netwerk drive
Plaatselijke drive
Plaatselijke drive Harde schijf of gebruikersgeheugen op de CompactFlash Card
Front
USB-aansluiting die zich aan de voorzijde van het bedieningspaneel bevindt.
X203/X204
USB-aansluiting X203/X204 die zich aan de achterzijde van het bedieningspaneel bevinden.
X204
Bij SIMATIC Thin Client is de USB-aansluiting X204.
Apparaat
TCU-naam waaraan het USB-geheugen is aangesloten, bijv. tcu1. De TCU-naam moet in NCU bekend zijn.
Partitie
Partitienummer op USB-geheugen, bijv. 1. Bij gebruik van een USB-hub: weergave van de USB-poort van de hub.
Pad
Startdirectory van de gegevensdrager die via de plaatselijke drive is aangesloten.
Netwerkpad bij een directory die in het netwerk is vrijgegeven. Dit pad moet steeds met "//" beginnen, bijv. //Server01/share3.
Toegangsniveau
Toegangsrechten op de verbindingen toewijzen van beveiligingsniveau 7 (sleutelschakelaar stand 0) tot beveiligingsniveau 1 (wachtwoord: fabrikant). Het telkens aangegeven beveiligingsniveau geldt voor alle bedieningsbereiken.
Universal
270
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Drives instellen 11.2 Drives instellen
Invoer
Betekenis
Softkey tekst
Er staan 2 regels ter beschikking voor de tekst die hoort bij de softkey. Voor de scheiding tussen beide regels wordt %n geaccepteerd. Wanneer de eerste regel te lang is, wordt die automatisch afgebroken. Wanneer een spatie aanwezig is, wordt die als regelscheider gebruikt.
Softkey symbool
Geen symbool
Er wordt geen symbool op de softkey weergegeven.
sk_usb_front.png
Bestandsnaam van het symbool. Wordt op de softkey afgebeeld.
sk_local_drive.pn g
Bestandsnaam van het symbool. Wordt op de softkey afgebeeld.
Tekstbestand
slpmdialog
Tekst-context
SlPmDialog
Bestand voor taalafhankelijke softkey-tekst. Wanneer in de invoervelden niets wordt ingevoerd, dan verschijnt de tekst op de softkey zoals deze werd aangegeven in het invoerveld "Softkey-tekst". Wanneer enkele tekstbestanden werden opgeslagen, dan wordt in het invoerveld "Softkey-tekst" de tekst-ID vermeld via dewelke in het tekstbestand wordt gezocht.
Gebruikersnaam Wachtwoord
Gebruikersnaam en bijbehorend wachtwoord, waarvoor de directory op de netwerkcomputer is vrijgegeven. Het wachtwoord wordt met "*" beveiligd weergegeven en in het bestand "logdrive.ini" opgeslagen.
Foutmeldingen Foutmelding
Betekenis
Fout opgetreden bij verbinding afsluiten
Een bestaande drive kon niet worden gedeactiveerd.
Fout opgetreden bij verbinding maken
Verbinding naar de drive kon niet tot stand worden gebracht.
Fout opgetreden bij verbinding maken: verkeerde invoer of geen toegangsrecht.
Verbinding naar de drive kon niet tot stand worden gebracht.
Verkeerde invoer
De ingevoerde gegevens zijn foutief of niet consistent.
Functie staat niet ter beschikking
Deze functie wordt door de huidige softwareversie nog niet ondersteund.
Onbekend fout - foutcode: %1
De fout kon niet worden herkend.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
271
Drives instellen 11.2 Drives instellen
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling".
2.
Druk de softkeys "HMI" en "Log. Drive" in. Het venster "Drive instellen" wordt geopend.
3.
Selecteer de gegevens voor de desbetreffende drive of voer de vereiste gegevens in.
4.
Druk op de softkey "Drive activeren". Het activeren van de drive wordt gestart. Het bedrijfssysteem controleert nu de ingevoerde gegevens en het tot stand brengen van de verbinding. Wanneer geen fouten worden vastgesteld, dan wordt in de dialoogbalk gemeld dat de verbinding met succes tot stand werd gebracht. U heeft nu toegang tot de drive. - OF Wanneer het bedrijfssysteem fouten detecteert, dan wordt een foutmelding weergegeven. Druk op de softkey "OK". U keert nu terug naar het venster "Drive instellen". Controleer en corrigeer de ingevoerde gegevens en activeer de drive opnieuw. Wanneer u op de softkey "OK" drukt, worden de gewijzigde gegevens zonder vraag om bevestiging overgenomen. Er wordt geen melding weergegeven over een succesvolle of mislukte verbinding. Wanneer u op de softkey "Afbreken" drukt, worden alle nog niet geactiveerde gegevens verworpen.
Universal
272
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
12
HT 8 12.1
HT 8 overzicht Op de mobiele handheld terminal SINUMERIK HT8 zijn alle functies van een bedieningspaneel en van een controlepaneel van de machine beschikbaar. Het is dus geschikt voor bekijken, bedienen, teachen en programmeren aan de machine.
1
Klanttoetsen (vrij configureerbaar)
2
Verplaatsingstoetsen
3
Toets gebruikersmenu
4
Handwiel (optioneel)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
273
HT 8 12.1 HT 8 overzicht
Bediening Het 7,5" TFT-kleurenscherm is voorzien van touchbediening. Bovendien zijn toetsen voorzien voor het verplaatsen van de assen, voor numerieke invoer, voor het besturen van de cursor en voor controlepaneel-functies zoals start en stop. Er zijn een ook een noodstopknop en twee 3-traps bevestigingstoetsen aanwezig. Bovendien heeft u de mogelijkheid om een extern toetsenbord aan te sluiten.
Literatuur Meer informatie over het aansluiten en inbedrijfstellen van de HT 8 vindt u in de volgende documentatie: Handboek voor inbedrijfstelling SINUMERIK Operate (IM9) / SINUMERIK 840D sl Klantspecifieke toetsen De vier klantspecifieke toetsen zijn vrij configureerbaar en kunnen door de machinefabrikant klantspecifiek worden ingesteld. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant. Geïntegreerd controlepaneel machine In de HT 8 is een controlepaneel machine geïntegreerd dat bestaat uit toetsen (bijv. start, stop, verplaatsingstoetsen, enz.) en als softkeys uitgevoerde toetsen (zie menu controlepaneel machine). De beschrijving van de afzonderlijke toetsen vindt u terug in het hoofdstuk "Bedieningselementen van het controlepaneel machine". Opmerking PLC-interfacesignalen die via de softkeys van het menu controlepaneel machine worden geactiveerd, zijn flankgestuurd.
Bevestigingstoetsen De HT 8 is uitgerust met twee bevestigingstoetsen. Daarmee kan de bevestigingsfunctie bij bepaalde bedieningshandelingen met verplichte bevestiging (bijv. het weergeven en bedienen van verplaatsingstoetsen) zowel met de linker- als de rechterhand worden uitgevoerd. De bevestigingstoetsen zijn uitgevoerd voor volgende toetsposities: ● Losgelaten (geen bediening) ● Bevestiging (middelste positie) - Bevestiging kanaal 1 en kanaal 2 ligt op dezelfde schakelaar. ● Paniek (volledig ingedrukt)
Universal
274
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
HT 8 12.1 HT 8 overzicht
Verplaatsingstoetsen Om de assen van de machine via de verplaatsingstoetsen van de HT 8 te kunnen verplaatsen, moet de bedrijfsmodus "JOG", de subbedrijfsmodus "Teach In" of "Ref. Point" zijn geselecteerd. Afhankelijk van de instelling moet de bevestigingstoets worden ingedrukt. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Virtueel toetsenbord Om eenvoudig waarden te kunnen invoeren is een virtueel toetsenbord aanwezig.
Kanaal omschakelen ● In de statusweergave heeft u de mogelijkheid om d.m.v. touchbediening van de kanaalweergave het kanaal over te schakelen: – In het bedieningsbereik machine (grote statusweergave) d.m.v. touchbediening van de kanaalweergave in de kanaalweergave. – In de andere bedieningsbereiken (kleine statusweergave) door touchbediening van de kanaalweergave in de titelbalk van de schermen (geel veld). ● In het menu controlepaneel machine, dat u bereikt via de gebruikersmenutoets "U", staat de softkey "1... n CHANNEL" ter beschikking.
Omschakelen bedieningsbereik Door touchbediening van het weergavesymbool voor het actieve bedieningsbereik kunt u het menu bedieningsbereik weergeven.
Handwiel De HT 8 is verkrijgbaar met handwiel.
Literatuur Meer informatie over het aansluiten vindt u in Handboek bedieningscomponenten en koppeling aan een netwerk, SINUMERIK 840D sl/840Di sl
Zie ook Kanaalomschakeling (Pagina 58)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
275
HT 8 12.2 Verplaatsingstoetsen
12.2
Verplaatsingstoetsen De verplaatsingstoetsen zijn niet gemarkeerd. U heeft echter wel de mogelijkheid om een markering van de toetsen weer te geven in plaats van de verticale softkeybalk. Standaard wordt de markering van de verplaatsingstoetsen voor max. 6 assen op het Touch Panel weergegeven. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Weergeven en verbergen Het weergeven en verbergen van de markeringen kan bijv. met het indrukken van de bevestigingstoets verbonden zijn. Na het indrukken van de bevestigingstoets worden dan de verplaatsingstoetsen weergegeven. Wanneer u de bevestigingstoets weer loslaat, worden de verplaatsingstoetsen opnieuw verborgen. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Alle beschikbare verticale en horizontale softkeys worden weergegeven of verborgen, d.w.z. andere softkeys niet kunnen worden bediend.
Universal
276
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
HT 8 12.3 Menu controlepaneel machine
12.3
Menu controlepaneel machine Hier selecteert u bepaalde toetsen van het controlepaneel machine, die softwarematig worden weergegeven, d.m.v. touchbediening van de overeenkomstige softkeys. De beschrijving van de afzonderlijke toetsen vindt u terug in het hoofdstuk "Bedieningselementen van het controlepaneel machine". Opmerking PLC-interfacesignalen die via de softkeys van het menu controlepaneel machine worden geactiveerd, zijn flankgestuurd. Weergeven en verbergen Met de gebruikersmenutoets "U" worden de CPF-softkeybalk (verticale softkeybalk) en de gebruiker-softkeybalk (horizontale softkeybalk) weergegeven.
Via de menu doorschakeltoets kunt u de horizontale gebruiker-softkeybalk uitbreiden; op die manier staan nog extra 8 softkeys ter beschikking.
Met de softkey "Terug" kunt u de menubalk opnieuw verbergen.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
277
HT 8 12.4 Virtueel toetsenbord
Softkeys van het menu controlepaneel machine De volgende softkeys staan ter beschikking: Softkey "Machine"
Bedieningsbereik "Machine" selecteren
Softkey "[VAR]"
Asvoeding in variabele stapmaat selecteren
Softkey "1… n CHANNEL "
Kanaal omschakelen
Softkey "Single Block"
Blok-per-blok bewerking in-/uitschakelen
Softkey "WCS MCS" Omschakelen tussen WCS en MCS Softkey "Terug"
Venster sluiten
Opmerking Bij het omschakelen van bereik met de toets "Menu Select" wordt het venster automatisch gesloten.
12.4
Virtueel toetsenbord Het virtuele toetsenbord wordt als invoermiddel bij touch-bedieningsvelden gebruikt. Het virtueel toetsenbord wordt door dubbelklikken op een bedieningselement met invoermogelijkheid (editor, editveld) geopend. Het virtuele toetsenbord kan in de interfaces vrij worden geplaatst. Bovendien kan worden omgeschakeld tussen een volledig toetsenbord en een verkleind toetsenbord dat enkel een numeriek blok omvat. In het geval van een volledig toetsenbord kan bovendien worden omgeschakeld tussen Engelse toetsconfiguratie en een bij de huidige ingestelde landstaal passende toetsconfiguratie.
Procedure 1.
Klik op het gewenste invoerveld om de cursor daar te positioneren.
2.
Klik op het invoerveld. Het virtuele toetsenbord wordt weergegeven.
3
Voer uw waarden in via het virtuele toetsenbord.
4.
Druk op de toets .
- OF Plaats de cursor op een ander bedieningselement. De waarde wordt overgenomen en het virtuele toetsenbord wordt gesloten.
Universal
278
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
HT 8 12.4 Virtueel toetsenbord
Positioneren van het virtueel toetsenbord U heeft de mogelijkheid om het virtueel toetsenbord in het venster vrij te positioneren. U kunt dit doen door met de pen of de vinger de vrije balk naast het symbool voor "Venster sluiten" ingedrukt te houden en heen en weer te verschuiven.
Speciale toetsen van het virtueel toetsenbord
1
Num: Beperkt het virtueel toetsenbord tot een numeriek blok.
2
Eng: Schakelt de toetsconfiguratie naar Engels of terug naar de toetsconfiguratie die past bij de op dat moment ingestelde landstaal.
Numeriek blok van het virtueel toetsenbord
Met de toetsen "Ned" of "Eng" keert u opnieuw terug naar het volledig toetsenbord met Engelse toetsconfiguratie of de met de toetsconfiguratie die past bij de op dat moment ingestelde landstaal.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
279
HT 8 12.5 Touch Panel ijken
12.5
Touch Panel ijken Wanneer het Touch Panel voor de eerste keer aan de besturing wordt aangesloten, is een ijking noodzakelijk. Opmerking Opnieuw ijken Wanneer u vaststelt dat de bediening onnauwkeurig wordt, dan moet u een nieuwe ijking uitvoeren.
Procedure 1.
Druk gelijktijdig op de terugkeertoets en de toets <MENU SELECT> om het TCU servicescherm te starten.
2.
Druk op de knop "Calibrate Touch Panel". Het ijken wordt gestart.
3.
Volg de instructies op het beeldscherm en druk na elkaar op de drie ijkingspunten. Het ijken is beëindigd.
4.
Druk op de horizontale softkey "1" of op de toets met het cijfer "1" om het TCU-servicescherm te sluiten.
Universal
280
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
13
Ctrl Energy 13.1
Overzicht Met de functie "Ctrl-Energy" beschikt u over de volgende toepassingsmogelijkheden voor een beter energierendement van uw machine.
Registratie van het energieverbruik De eerste stap naar een betere energie-efficiëntie is de registratie van het energieverbruik. Met behulp van het multifunctionele apparaat SENTRON PAC wordt het energieverbruik gemeten en bij de besturing weergegeven. Afhankelijk van de configuratie en schakeling van de SENTRON PAC kunt u of het vermogen van de hele machine of van slechts één bepaalde verbruiker meten. Onafhankelijk hiervan wordt het vermogen direct uit de aandrijvingen bepaald en weergegeven.
Regeling van het energieverbruik Om het energieverbruik te optimaliseren, kunt u energiespaarprofielen definiëren en opslaan. Op die manier beschikt uw machine bijvoorbeeld over een eenvoudige of hoogwaardige energiespaarmodus of schakelt ze onder bepaalde omstandigheden automatisch uit. Deze gedefinieerde energietoestanden worden als profielen opgeslagen. U kunt deze energiespaarprofielen via de bedieningsinterface inschakelen (bijv. de zogenoemde toets Ontbijtpauze). Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
281
Ctrl Energy 13.2 Energieverbruik weergeven
13.2
Energieverbruik weergeven U kunt de actuele verbruikswaarden van de afzonderlijke assen en het totale energieverbruik laten weergeven. Weergave
Betekenis
Manueel
Geen invoer
Invoer en weergave van een vaste waarde
Weergave van een waarde uit een gegevensbron
Sentron PAC
Weergave van de door SENTRON PAC gemeten actuele waarde.
Totaal aandrijvingen
Weergave van het totaal van alle gemeten aandrijvingen
Totaal machine
Som van alle waarden van alle assen alsmede de vaste waarden en Sentron PAC.
De weergave in de tabel is afhankelijk van de configuratie.
Documentatie Informatie over de configuratie vindt u in de volgende documentatie: Systeemhandboek "Ctrl Energy", SINUMERIK 840D sl / 828D
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters" en druk op de softkey "Ctrl Energy".
- OF +
Druk op de toetsen
(
2.
Druk op de softkey "Energie-analyse". Het venster "SINUMERIK Ctrl-Energy Analyse" wordt geopend. Voor alle assen wordt het actuele nuttig vermogen weergegeven.
Universal
282
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Ctrl Energy 13.3 Energieverbruik meten en opslaan
13.3
Energieverbruik meten en opslaan U kunt voor actueel geselecteerde assen het energieverbruik meten en registreren. U slaat de gemeten verbruikswaarden op om ze later te kunnen vergelijken. Opmerking Er kunnen maximaal 3 gegevensrecords worden opgeslagen. Als er meer dan 3 metingen zijn opgeslagen, wordt de oudste gegevensrecorda automatisch overschreven.
Duur van de meting De meettijd is begrensd. Bij het bereiken van de maximale meettijd wordt de meting beëindigd en verschijnt er een bijbehorende melding in de dialoogregel. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Resetten Druk op de softkey "Reset". De inhoud van de kolommen Voeding, Terugvoeding en Totaal wordt gewist.
Procedure 1.
Het venster "Ctrl-Energy Analyse" is geopend.
2.
Druk op de softkey "Start meting". Het selectievenster "Instelling meting: selectie apparaat" wordt geopend.
3.
Selecteer in de lijst het gewenste apparaat en druk op de softkey "OK". De registratie wordt gestart.
4.
Druk op de softkey "Stop meting". De meting wordt beëindigd.
5.
Druk op de softkey "Grafiek" om het verloop van de meting te volgen.
5.
Druk op de softkey "Meting opslaan" om de verbruikswaarden van de actuele meting op te slaan.
De selectie van de te meten assen is afhankelijk van de configuratie.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
283
Ctrl Energy 13.4 Meetcurven weergeven
Documentatie Informatie over de configuratie vindt u in de volgende documentatie: Systeemhandboek "Ctrl Energy", SINUMERIK 840D sl / 828D
13.4
Meetcurven weergeven
Procedure 1. 2.
Het venster "SINUMERIK Ctrl-Energy Analyse" is geopend en u heeft reeds metingen uitgevoerd. Druk de softkeys "Grafiek" en "Opgeslagen metingen" in. In het venster "SINUMERIK Ctrl-Energy Analyse" worden de gemeten meetcurven weergegeven.
3.
Druk op de softkey "Opgeslagen metingen" opnieuw in om alleen de actuele meting weer te geven.
Universal
284
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Ctrl Energy 13.5 Energiespraaprofielen gebruiken
13.5
Energiespraaprofielen gebruiken In het venster "SINUMERIK Ctrl-Energy Energiespaarprofielen" kunt u alle gedefinieerde energiespraarprofielen laten weergeven. Hier schakelt u een gewenste energiespaarprofiel rechtstreeks in en kunt u profielen blokkeren resp. vrijgeven.
SINUMERIK Ctrl-Energy Energiespaarprofielen Weergave
Betekenis
Energiespaarprofiel
Alle energiespaarprofielen worden weergegeven.
actief in [min]
De resterende tijd tot het bereiken van het gedefinieerde profiel wordt weergegeven.
Opmerking Alle energiespaarprofielen blokkeren Om bijvoorbeeld bij lopende metingen de machine niet te verstoren, selecteert u de optie "Alle blokkeren". Als de voorwaarschuwingstijd van een profiel is bereikt, verschijnt er een meldvenster waarin de resterende tijd wordt weergegeven. Als de energiespaarmodus is bereikt, verschijnt een bijbehorende melding in de alarmregel.
Energiespaarprofielen Energiespaarprofiel
Betekenis
Eenvoudige energiespaarmodus (machine-standby)
Niet benodigde machine-aggregaten worden teruggedraaid of afgeschakeld. De machine is indien nodig weer direct gereed voor gebruik
Volledige energiespaarmodus Niet benodigde machine-aggregaten worden teruggedraaid of (NC-standby) afgeschakeld. Voor de overgang naar de bedrijfsklare toestand ontstaan wachttijden. Maximale energiespaarmodus (autoshut-off)
De machine is volledig uitgeschakeld. Voor de overgang naar de bedrijfsklare toestand ontstaan wachttijden.
Machinefabrikant De selectie en werking van de weergegeven energiespaarprofielen kan verschillend zijn. Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
285
Ctrl Energy 13.5 Energiespraaprofielen gebruiken
Documentatie Informatie over de configuratie van de energiespaarprofielen vindt u in de volgende documentatie: Systeemhandboek "Ctrl Energy", SINUMERIK 840D sl / 828D
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Parameters".
2.
Druk op de menu doorschakeltoets en de softkey "Ctrl Energy".
- OF Druk op de toetsen
+
(
Het venster "SINUMERIK Ctrl-Energy Energiespaarprofielen" wordt geopend. 3.
Plaats de cursor op het gewenste energiespaarprofiel en druk op de softkey "Direct inschakelen" als u deze toestand direct wilt inschakelen.
4.
Plaats de cursor op het gewenste energiespaarprofiel en druk op de softkey "Profiel blokkeren" als u deze toestand wilt blokkeren. Het profiel is geblokkeerd. Het energiespaarprofiel kan niet worden gebruikt, d.w.z. het wordt grijs en zonder tijdaanduiding weergegeven. Het opschrift van de softkey "Profiel blokkeren" wordt gewijzigd in "Profiel vrijgeven". Druk op de softkey "Profiel vrijgeven" om de blokkering van het energiespaarprofiel op te heffen.
5.
Druk op de softkey "Alle blokkeren" om alle toestanden te blokkeren. Alle profielen zijn geblokkeerd en kunnen niet worden gebruikt. Het opschrift van de softkey "Alle blokkeren" wordt gewijzigd in "Alle vrijgeven".
6.
Druk op de softkey "Alle vrijgeven" om de blokkering van alle profielen op te heffen.
Universal
286
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.1
14
Alarmen weergeven Wanneer tijdens het bedrijf van de machine foutieve toestanden worden gedetecteerd, dan wordt een alarm gegenereerd en de bewerking wordt eventueel onderbroken. De fouttekst, die tegelijkertijd met het alarmnummer verschijnt, geeft meer informatie over de oorzaak van de fout. WAARSCHUWING Controleer de toestand van de installatie nauwgezet aan de hand van de beschrijving van het opgetreden alarm. Los de oorzaak voor het optreden van het alarm op en bevestig het alarm op de opgegeven manier. Wanneer u dat niet doet, ontstaan er risico's voor de machine, het werkstuk, de opgeslagen instellingen en mogelijk ook voor uw welzijn. Alarmoverzicht U heeft de mogelijkheid om alle geactiveerde alarmen weer te geven en deze te bevestigen. Het alarmoverzicht bevat de volgende informatie: ● Datum en tijdstip ● Wiscriterium geeft aan met welke toets of softkey het alarm kan worden bevestigd ● Alarmnummer ● Alarmtekst
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Diagnose".
2.
Druk op de softkey "Alarmlijst". Het venster "Alarmen" wordt geopend. Alle geactiveerde alarmen worden weergegeven. Wanneer Safety-alarmen werden geactiveerd, wordt de softkey "SI alarmen verbergen" weergegeven.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
287
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.1 Alarmen weergeven 3.
Druk op de softkey "SI alarmen verbergen" wanneer u geen SI alarmen wilt weergeven.
4.
Plaats de cursor op een alarm.
5.
Druk op de toets die als bevestigingssymbool is aangegeven om het alarm te wissen.
...
- OF Druk op de softkey "HMI-alarmen wissen" om een HMI-alarm te wissen. - OF Druk op de softkey "Alarm bevestigen" om een PLC-alarm van het type SQ te wissen (alarmnummer vanaf 800000). De softkeys kunnen worden gebruikt wanneer de cursor op een overeenkomstig alarm staat.
Bevestigingssymbolen Symbool
Betekenis Schakel het apparaat uit en opnieuw in (hoofdschakelaar) of druk op NCK-POWER ON. Druk op de toets
Druk op de toets
...
Druk op de door de machinefabrikant voorziene toets.
Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Universal
288
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.2 Alarmprotocol weergeven
14.2
Alarmprotocol weergeven In het venster "Alarmprotocollen" wordt een lijst weergegeven met alle alarmen en meldingen die tot nu toe zijn opgetreden. Er kunnen tot 500 beheerde come-and-go gebeurtenissen in chronologische volgorde worden weergegeven. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Diagnose".
2.
Druk op de softkey "Alarmprot." Het venster "Alarmprotocol" wordt geopend. De come-and-go gebeurtenissen die tot nu toe zijn opgetreden sinds het opstarten van de HMI worden weergegeven.
3.
Druk op de softkey "Nieuwe weergeven" om de lijst met weergegeven alarmen/meldingen te actualiseren.
4.
Druk op de softkey "Protocol opslaan". Het huidig weergegeven protocol wordt als tekstbestand alarmlog.txt in de systeemgegevens in de directory card/user/sinumerik/hmi/log/alarm_log opgeslagen.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
289
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.3 Meldingen weergeven
14.3
Meldingen weergeven Tijdens de bewerking kunnen PLC- en deelprogramma-meldingen worden uitgestuurd. Deze meldingen onderbreken de bewerking niet. Meldingen geven u aanwijzingen over bepaald cyclusgedrag en over de voortgang van de bewerking. Normaal gezien blijven ze ook na een bewerkingsgedeelte of tot aan het einde van de cyclus behouden. Overzicht meldingen U heeft de mogelijkheid om alle uitgestuurde meldingen weer te geven. Het overzicht met de meldingen bevat de volgende informatie: ● Datum ● Meldingsnummer wordt enkel bij PLC-melding weergegeven ● Meldingstekst Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Diagnose".
2.
Druk op de softkey "Meldingen" Het venster "Meldingen" wordt geopend.
Universal
290
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.4 Alarmen, fouten en meldingen sorteren
14.4
Alarmen, fouten en meldingen sorteren Als in de weergave een groot aantal alarmen, meldingen of alarmmeldingen wordt weergegeven, dan kunt u deze op basis van de volgende criteria op- of aflopend sorteren: ● Datum (alarmlijst, meldingen, alarmprotocol) ● Nummer (alarmlijst, meldingen) Op deze manier kunt u bij zeer grote lijsten de gewenste informatie sneller opvragen.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Diagnose".
2.
Druk op de softkey "Alarmlijst", "Meldingen" of "Alarm.protoc." om de gewenste meldingen en alarmen te laten weergeven.
...
3.
Druk op de softkey "Sorteren". De lijst is op oplopende datum gesorteerd, d.w.z. de jongste informatie bevindt zich aan het einde van de lijst.
4.
Druk op de softkey "Aflopend" om de lijst in tegengestelde volgorde te sorteren. De jongste gebeurtenis bevindt zich aan het begin van de lijst.
5.
Druk op de softkey "Nummer" als u de alarmlijst of de lijst met meldingen naar nummer wilt sorteren.
6.
Druk op de softkey "Oplopend" als u de lijst weer in oplopende volgorde wilt laten weergeven.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
291
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.5 PLC- en NC-variabelen
14.5
PLC- en NC-variabelen
14.5.1
PLC- en NC-variabelen weergeven en bewerken Het venster "NC/PLC-variabelen" maakt het weergeven en wijzigen van NCsysteemvariabelen en PLC-variabelen mogelijk. De volgende lijsten worden getoond, waarin u de gewenste NC / PLC-variabelen invoeren om de actuele waarden weer te geven. ● Variabele Adres voor NC-/PLC-variabele Foute variabelen verschijnen in een rode achtergrond en in de kolom Waarde verschijnt #. ● Commentaar Commentaar naar keuze bij de variabele. Deze kolom kan worden verborgen of getoond. ● Formaat Weergave van het formaat waarin de variabele moet worden weergegeven. Het formaat kan vooraf vast zijn ingesteld (bijv. glijpunt) ● Waarde Weergave van de actuele waarde van de NC-/PLC variabelen PLC-variabelen Ingangen
Ingangsbit (Ex), ingangsbyte (EBx), Ingangswoord (EWx), Ingangsdubbelwoord (EDx)
Uitgangen
Uitgangsbit (Ax), uitgangsbyte (ABx), Uitgangswoord (AWx), Uitgangsdubbelwoord (Adx)
Merker
Merkerbit (Mx), merkerbyte (MBx), merkerwoord (MWx), merkerdubbelwoord (MDx)
Tijden
Tijd (Tx)
Teller
Teller (Zx)
Gegevens
Gegevensmodule (DBx): Gegevensbit (DBXx), gegevensbyte (DBBx), gegevenswoord (DBWx), gegevensdubbelwoord (DBDx)
Formaten B
Binair
H
Hexadecimaal
D
Decimaal zonder voorteken
+/-D
Decimaal met voorteken
F
Float/glijpunt (bij dubbelwoorden)
A
ASCII-tekens
Universal
292
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.5 PLC- en NC-variabelen
Schrijfwijzen voor variabelen ● PLC-variabelen EB2 A1.2 DB2.DBW2 ● NC-variabelen – NC-systeemvariabelen - schrijfwijze $AA_IM[1] – Gebruikersvariabelen/GUDs - schrijfwijze GUD/MyVariable[1,3] – BTSS - schrijfwijze /CHANNEL/PARAMETER/R[u1,2] Opmerking NC-systeemvariabelen en PLC-variabelen Systeemvariabelen kunnen kanaalafhankelijk zijn. Bij kanaalomschakeling worden waarden uit het overeenkomstige kanaal weergegeven. Voor gebruikersvariabelen (GUDs) is een specificatie naar globale of kanaalspecifieke GUDs niet nodig. De indices van GUD-arrays zijn, net als NC-variabelen in in de systeemvariabelen-syntaxis, 0-gebaseerd, d.w.z. het eerste element begint met de index 0. Via tooltip kunt u voor NC-systeemvariabelen de BTSS-schrijfwijze weergeven (behalve bij GUDs).
Wijzigingen van PLC-variabelen Wijzigingen van PLC-variabelen zijn enkel met het bijbehorende wachtwoord mogelijk. GEVAAR Wijzigingen van de toestand van NC-/PLC-variabelen hebben een doorslaggevende invloed op de machine. Het invoeren van foutieve parameters kan mensenlevens in gevaar brengen en kan leiden tot onherstelbare schade aan de machine.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
293
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.5 PLC- en NC-variabelen
Waarden wijzigen en wissen 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Diagnose".
2.
Druk op de softkey "NC/PLC variab.". Het venster "NC/PLC-variabelen" wordt geopend.
3.
Plaats de cursor in de kolom "Variabele" en voer de gewenste variabele in.
4.
Druk op de toets . De operand wordt met de waarde weergegeven.
5.
Druk op de softkey "Details". Het venster "NC/PLC-variabelen: details" wordt geopend. De gegevens over "Variabele", "Commentaar" en "Waarde" worden in volledige lengte weergegeven.
6.
Plaats de cursor in het veld "Formaat" en selecteer m.b.v. <SELECT> het gewenste formaat.
7.
Druk op de softkey "Commentaren weergeven". De kolom "Commentaar" wordt weergegeven. U heeft de mogelijkheid om commentaren op te stellen of al aanwezig commentaren te bewerken. Druk opnieuw op de softkey "Commentaren weergeven" om de kolom opnieuw te sluiten.
8.
Druk op de softkey "Wijzigen" wanneer u de waarde wilt bewerken. De kolom "Waarde" kan worden gewijzigd.
9.
Druk op de softkey "Variabele invoegen" wanneer u een variabele uit een lijst met alle beschikbare variabelen wilt selecteren en invoegen.
10.
Druk op de softkey "Filter/Zoeken" om met behulp van het selectieveld "Filter" de weergave van de variabelen (bijv. op bedrijfsmodusgroepenvariabelen) te beperken en/of met het invoerveld "Zoeken" de gewenste variabele te selecteren.
Het venster "Variabele selecteren" wordt geopend.
Druk op de softkey "Alles wissen" wanneer u de invoer van de operands wilt wissen. 11.
Druk op de softkey "OK" om wijzigingen of het wissen te bevestigen. - OF Druk op de softkey "Afbreken" om de wijzigingen te verwerpen.
Universal
294
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.5 PLC- en NC-variabelen
Opmerking "Filter/zoeken" bij het invoegen van variabelen De startwaarde bij "Filter/zoeken" van variabelen is verschillend. Om bijvoorbeeld de variabele $R[0] in te voegen, schakelt u "Filter/zoeken" in: De startwaarde is 0 als u op "Systeemvariabelen" filtert. De startwaarde is 1 als u op "Alle (geen filter)" filtert. Hierbij worden alle signalen weergegeven en in BTSS-formaat weergegeven.
Operands wijzigen Met de softkeys "Operand +" en "Operand -" kunt u, afhankelijk van het type operand, het adres of de index van het adres telkens met 1 verhogen of verlagen. Opmerking Asnamen als index De softkeys "Operand +" en "Operand -" werken niet bij asnamen als index, bijv. bij $AA_IM[X1].
Voorbeelden DB97.DBX2.5 Resultaat: DB97.DBX2.6 $AA_IM[1] Resultaat: $AA_IM[2] MB201 Resultaat: MB200 /Channel/Parameter/R[u1,3] Resultaat: /Channel/Parameter/R[u1,2]
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
295
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.5 PLC- en NC-variabelen
14.5.2
Schermen opslaan en laden U heeft de mogelijkheid om de configuraties van variabelen die in het venster "NC/PLCvariabelen" zijn gemaakt, in een scherm op te slaan dat u op een later tijdstip opnieuw kunt laden. Scherm bewerken Wanneer u een geladen scherm wijzigt, dan wordt dit weergegeven door een * achter de schermnaam. De naam van een scherm blijft in de weergave behouden na het uitschakelen.
Procedure 1.
U heeft in het venster "NC/PLC-variabelen" voor de gewenste variabelen waarden ingevoerd.
2.
Druk op de softkey ">>".
3.
Druk op de softkey "Scherm opslaan". Het venster "Scherm opslaan: opslagplaats selecteren" wordt geopend.
4.
Plaats de cursor op de map met sjablonen voor variabelenschermen waarin u het huidige scherm wilt opslaan en druk op de softkey "OK". Het venster "Scherm opslaan: naam" wordt geopend.
5.
Voer de gewenste bestandsnaam in en druk op de softkey "OK". Een melding in de statusbalk geeft aan dat het scherm in de opgegeven map werd opgeslagen. Wanneer al een bestand met dezelfde naam bestaat, dan verschijnt er een melding.
6.
Druk op de softkey "Scherm laden". Het venster "Scherm laden" wordt geopend en de map met sjablonen voor variabelenschermen wordt weergegeven.
7.
Voer het gewenste bestand in en druk op de softkey "OK". U keert terug naar het variabelenaanzicht. De lijst van alle vastgelegde NC- en PLC-variabelen wordt weergegeven.
Universal
296
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.5 PLC- en NC-variabelen
14.5.3
PLC-symbolen laden De PLC-informatie kunt u ook via symbolen bewerken. Hiervoor moeten de symbooltabellen en teksten bij symbolen voor het PLC-project op de juiste manier worden voorbereid (STEP7) en in SINUMERIK Operate ter beschikking worden gesteld. Voorbereiden van PLC-gegevens Sla de gegenereerde bestanden op in de directory /oem/sinumerik/plc/symbols.
Procedure 1. 2.
Het variabelenaanzicht is geopend. Druk de softkeys ">>" en "Symbolen laden". Het venster "PLC symbolen import: *.snh" wordt geopend.
3.
Selecteer in de map "/oem/sinumerik/plc/symbols" het bestand "PlcSym.snh", om de symbolen te importeren en klik op "OK".
4.
Selecteer in de map "/oem/sinumerik/plc/symbols" het bestand "PlcSym.snt", om de symbolen te importeren en druk op de softkey "OK". Wanneer de tabellen met succes werden geïmporteerd, verschijnt op het scherm een overeenkomstige melding.
5.
Druk op de softkey "OK". U keert terug naar het venster "NC/PLC-variabelen".
6.
Start SINUMERIK Operate opnieuw om de bestanden te activeren.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
297
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.6 Screenshots maken
14.6
Screenshots maken U heeft de mogelijkheid om van het actieve beeldscherm een screenshot te maken. Elke screenshot wordt als bestand opgeslagen in de volgende map: /user/sinumerik/hmi/log/screenshot
Procedure Ctrl + P
Druk de toetsencombinatie
Bestand kopiëren 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Inbedrijfstelling".
2.
Druk op de softkey "Systeemgegevens" en open de hierboven vermelde map. Screenshots kunnen niet in SINUMERIK Operate worden geopend. U moet de bestanden via "WinSCP" of via een USB-FlashDrive naar een Windows-PC kopiëren. Met een grafisch programma, bijv. "Office Picture Manager" kunt u deze bestanden openen.
Universal
298
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.7 Versie
14.7
Versie
14.7.1
Versiegegevens weergeven In het venster "Versiegegevens" worden de volgende componenten met de bijbehorende versiegegevens getoond: ● Systeemsoftware ● PLC-basisprogramma ● PLC-gebruikersprogramma ● Systeemuitbreidingen ● OEM-toepassingen ● Hardware In de kolom "Doelwaarde versie" wordt weergegeven of de versie van de componenten afwijkt van de geleverde versie op de CompactFlash Card. De versie die in de kolom "Reële versie" wordt weergegeven komt overeen met de versie op de CF-Card. De versie die in de kolom "Reële versie" wordt weergegeven komt niet overeen met de versie op de CF-Card. U heeft de mogelijkheid de versiegegevens op te slaan. De als tekstbestand opgeslagen versiegegevens kunnen vrij worden bewerkt of bij service aan de Hotline worden doorgegeven.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Diagnose".
2.
Druk op de softkey "Versie". Het venster "Versiegegevens" wordt geopend. De gegevens van de aanwezige componenten worden weergegeven.
3.
Selecteer de gewenste component waarover u meer informatie wilt.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
299
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.7 Versie
4.
14.7.2
Druk op de softkey "Details" om meer informatie over de weergegeven componenten te tonen.
Informatie opslaan Via de interfaces wordt alle machinespecifieke informatie van de besturing in een configuratiebestand samengevat. M.b.v. de geconfigureerde drives kan machinespecifieke informatie worden opgeslagen.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Diagnose".
2.
Druk op de softkey "Versie". Het oproepen van de versieweergave neemt enige tijd in beslag. In de dialoogbalk wordt het verzamelen van gegevens getoond m.b.v. een voortgangweergave en bijbehorende tekst.
3.
Druk op de softkey "Opslaan". Het venster "Versieinformatie opslaan: opslagplaats selecteren" wordt geopend. Afhankelijk van de configuratie zijn volgende opslagplaatsen mogelijk:
Plaatselijke drive Netwerkdrives USB Versiegegevens (opslag: bestandsstructuur in directory "HMIgegevens")
4.
Druk op de softkey "Nieuwe directory" wanneer u een eigen directory wilt aanmaken.
5.
Druk op de softkey "OK". De directory wordt gemaakt.
6.
Druk opnieuw op de softkey "OK" om de opslagplaats te bevestigen.
Universal
300
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.7 Versie Het venster "Versieinformatie opslaan: naam" wordt geopend. Hier heeft u de volgende mogelijkheden: In het tekstveld "Naam:" de bestandsnaam wordt vooraf ingesteld als <machinenaam/nr.>+
Druk op de softkey "OK" om de gegevensoverdracht te starten.
Zie ook Logboek (Pagina 302)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
301
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.8 Logboek
14.8
Logboek Met het logboek heeft u de beschikking over een elektronische machinegeschiedenis. Wanneer service wordt uitgevoerd aan de machine, dan kan dit elektronisch worden opgeslagen. Op die manier is het mogelijk om een beeld te vormen over de "levensloop" van de besturing en de service te optimaliseren. Logboek wijzigen De volgende informatie kunt u bewerken: ● Informatie over de machine-identiteit bewerken – Machinenaam/nr. – Machinetype – Adresgegevens ● Informatie in logboek invoeren (bijv. "Filter vervangen") Logboek uitsturen U heeft de mogelijkheid om het logboek uit te sturen door m.b.v. de functie "Versie opslaan" een bestand te maken waarin het logboek als onderdeel is opgenomen.
Zie ook Informatie opslaan (Pagina 300)
14.8.1
Logboek weergeven en bewerken
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Diagnose".
2.
Druk op de softkey "Versie".
3.
Druk op de softkey "Logboek". Het venster "Machinelogboek" wordt geopend.
Universal
302
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.8 Logboek Gegevens over de eindklant bewerken Met de softkey "Wijzigen" heeft u de mogelijkheid om adresgegevens van de eindklant te wijzigen.
14.8.2
Logboekinvoer uitvoeren / zoeken In het venster "Nieuwe logboekinvoer" kunt u een nieuwe invoer in het logboek uitvoeren. U voert de naam, firma en afdeling in en stelt een korte beschrijving op van de maatregelen die moeten worden geregistreerd, of een foutbeschrijving. Opmerking Wanneer u in het veld "Foutdiagnose/maatregelen" een regel wilt afbreken, dan moet u daarvoor de toetsencombinatie
Procedure 1. 2.
Het logboek is geopend. Druk op de softkey "Nieuwe invoer". Het venster "Nieuwe logboekinvoer" wordt geopend.
3.
Voer de gewenste gegevens in en druk op de softkey "OK". U keert terug naar het venster "Machinelogboek" en de invoer wordt onder de machine-identiteitsgegevens weergegeven.
Opmerking Wanneer u invoer heeft opgeslagen, kan deze niet meer worden gewijzigd of gewist.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
303
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.8 Logboek Logboekinvoer zoeken U heeft de mogelijkheid om speciale invoer via de zoekfunctie te vinden. 1.
Het venster "Machinelogboek" is geopend.
2.
Druk op de softkey "Zoeken" en voer in het zoekvenster het gewenste begrip in. U kunt het systeem laten zoeken op datum/tijd, firmanaam/afdeling of op foutdiagnose/maatregel. De cursor wordt op de eerste invoer geplaatst die overeenstemt met het zoekbegrip.
3.
Druk op de softkey "Verder zoeken" wanneer het gevonden gegeven niet overeenstemt met wat u zoekt.
Andere zoekmogelijkheid Druk op de softkey "Ga naar begin" om de zoekopdracht bij de recentste invoer te beginnen. Druk op de softkey "Ga naar einde" om de zoekopdracht bij de oudste invoer te beginnen.
Universal
304
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.9 Diagnose op afstand
14.9
Diagnose op afstand
14.9.1
Toegang op afstand instellen In het venster "Diagnose op afstand (RCS)" kunt u de toegang op afstand tot uw besturing beïnvloeden. Hier worden de rechten voor bediening op afstand van elk type ingesteld. De ingestelde rechten worden door de PLC en via de instelling aan de HMI bepaald. Via de HMI kunnen de door PLC ingestelde rechten worden beperkt, maar de rechten kunnen niet boven de PLC-rechten worden uitgebreid. Wanneer de instellingen een externe toegang toelaten, dan moet die steeds nog manueel of automatisch worden bevestigd. Rechten voor toegang op afstand In het veld "Door PLC ingesteld" worden de door de PLC ingestelde rechten voor toegang op afstand of bekijken op afstand weergegeven. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant. In het selectieveld "In HMI geselecteerd" heeft u de mogelijkheid de rechten voor bediening op afstand in te stellen: ● Geen toegang op afstand toelaten ● Bekijken op afstand toelaten ● Bediening op afstand toelaten De koppeling van de instellingen in de HMI en in de PLC geeft de geldende status aan of de toegang toegelaten is of niet. Dat wordt weergegeven in de balk "Hieruit volgt". Instellingen voor bevestigingsdialoog Wanneer de instellingen "Door PLC ingesteld" en "In HMI geselecteerd" een externe toegang toelaten, dan moet die steeds nog manueel of automatisch worden bevestigd. Van zodra een toegelaten toegang op afstand is uitgevoerd, verschijnt op alle actieve bedieningsstations een dialoog met de vraag om bevestiging of weigering van de toegang door de bediener aan het actieve bedieningsstation. Wanneer er geen bediening ter plekke gebeurt, kan worden ingesteld hoe de besturing in deze gevallen moet reageren. U bepaalt hoe lang dit venster moet worden weergegeven, en of na afloop van de bevestigingstijd de toegang op afstand automatisch moet worden geweigerd of toegestaan.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
305
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.9 Diagnose op afstand Weergave van de toestand Bekijken op afstand actief Bediening op afstand actief
Wanneer toegang op afstand actief is, verschijnt dit symbool in de statusbalk, waarmee wordt aangegeven of op dat moment toegang op afstand actief is, of dat enkel bekijken op afstand toegelaten is.
Procedure 1.
Selecteer het bedieningsbereik "Diagnose".
2.
Druk op de softkey "Diagn. op afstand". Het venster "Diagnose op afstand (RCS)" wordt geopend.
3.
Druk op de softkey "Wijzigen". Het veld "In HMI geselecteerd" wordt geactiveerd.
4.
Selecteer de invoer "Bediening op afstand toelaten" wanneer u bediening op afstand wenst. Om ervoor te zorgen dat bediening op afstand kan gebeuren, moet in de velden "Door PLC ingesteld" en "In HMI geselecteerd" de invoer "Bediening op afstand toelaten" zijn aangegeven.
5.
Voer een nieuwe waarde in de groep "Reactie voor bevestiging van toegang op afstand" in wanneer u de reactie bij het bevestigen van de toegang op afstand wilt wijzigen.
6.
Druk op de softkey "OK". De instellingen worden overgenomen en opgeslagen.
Literatuur Een beschrijving van de configuratiemogelijkheden vindt u in Handboek voor inbedrijfstelling SINUMERIK Operate (IM9) / SINUMERIK 840D sl
Universal
306
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.9 Diagnose op afstand
14.9.2
Modem toelaten U kunt de toegang op afstand tot uw besturing toelaten via een Teleservice-adapter IE die aan X127 is aangesloten. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant.
Software-optie Voor de weergave van de softkey "Modem toelaten" heeft u de optie "MC informatiesysteem RCS Host" nodig.
Procedure 1.
Het venster "Diagnose op afstand (RCS)" is geopend.
2.
Druk op de softkey "Modem toelaten". De toegang tot de besturing via modem wordt vrijgeschakeld zodat een verbinding kan worden gemaakt.
3.
14.9.3
Druk opnieuw op de softkey "Modem toelaten" om de toegang opnieuw te blokkeren.
Diagnose op afstand aanvragen Via de softkey "Diagnose op afstand aanvragen" heeft u de mogelijkheid om vanuit uw besturing actief een diagnose op afstand bij uw machinefabrikant aan te vragen. Wanneer de toegang via een modem moet gebeuren, dan moet de toegang via modem zijn vrijgeschakeld. Machinefabrikant Raadpleeg hiervoor de instructies van de machinefabrikant. Wanneer u een diagnose op afstand aanvraagt, verschijnt er een venster met de vooraf ingestelde gegevens en waarden van de Ping Service. Eventueel kunt u deze gegevens opvragen bij uw machinefabrikant.
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
307
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.9 Diagnose op afstand
Gegevens
Betekenis
IP-adres
IP-adres van de Remote PC
Poort
Poort die standaard voor de diagnose op afstand is voorzien
Zendduur
Duur van de vraag in minuten
Zendintervaltijd
Cyclus waarin het bericht aan de Remote PC werd gestuurd in seconden
Ping zendgegeven s
Bericht voor de Remote PC
Procedure 1.
Het venster "Diagnose op afstand (RCS)" is geopend.
2.
Druk op de softkey "Diagn. op afstand aanvragen". Het venster "Diagnose op afstand aanvragen" wordt weergegeven.
3.
Druk op de softkey "Wijzigen" wanneer u de waarden wilt bewerken.
4.
Druk op de softkey "OK". De aanvraag wordt naar de Remote PC gestuurd.
Literatuur Handboek voor inbedrijfstelling SINUMERIK Operate (IM9) / SINUMERIK 840D sl
Zie ook Modem toelaten (Pagina 307)
Universal
308
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.9 Diagnose op afstand
14.9.4
Diagnose op afstand beëindigen
Procedure 1.
Het venster "Diagnose op afstand (RCS)" is geopend en eventueel is bekijken op afstand of toegang op afstand actief.
2.
Blokkeer de modemtoegang wanneer de toegang via modem niet is toegelaten Auto-Hotspot - OF Zet in het venster "Diagnose op afstand (RCS) de toegangsrechten terug op "Geen toegang op afstand toegelaten" Auto-Hotspot
Zie ook Modem toelaten (Pagina 307) Toegang op afstand instellen (Pagina 305)
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
309
Alarm-, fout- en systeemmeldingen 14.9 Diagnose op afstand
Universal
310
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
A
Appendix A.1
Overzicht documentatie 'RFXPHQWDWLHRYHU]LFKW6,180(5,.'VO
$OJHPHQHGRFXPHQWDWLH 6,180(5,.
6,180(5,.
6,1$0,&6
'VO
'VO 'LVO 'VO
6
5HFODPHEURFKXUH
&DWDORJXV1&
&DWDORJXV306,027,21 6,1$0,&66HQPRWRUHQ YRRUSURGXFWLHPDFKLQHV
*HEUXLNHUVGRFXPHQWDWLH 6,180(5,.
6,180(5,.
6,180(5,.
6,180(5,.
6,180(5,.
'VO
'VO '
'VO '
'VO 'LVO ' 'VO
'VO 6
%HGLHQLQJVKDQGERHN ದ8QLYHUVHHO ದ'UDDLHQ ದ)UH]HQ ದ+0,$GYDQFHG
%HGLHQLQJVKDQGERHN ದ'UDDLHQ ದ)UH]HQ
3URJUDPPHHUKDQGERHN ದ%DVLV ದ:HUNYRRUEHUHLGLQJ ದ0HHWF\FOL
3URJUDPPHHUKDQGERHN ದ,62'UDDLHQ ದ,62)UH]HQ
'LDJQRVHKDQGERHN
)DEULNDQW6HUYLFHGRFXPHQWDWLH 6,180(5,.
6,180(5,.
6,180(5,.
6,180(5,.
6,180(5,.
'VO
'VO 6
'VO '
'VO
'VO 6
$SSDUDWHQKDQGERHN 6\VWHHPKDQGERHN ದ1&8 /HLGUDDGYRRUGH ದEHGLHQLQJVFRPSRQHQWHQ PDFKLQHSURMHFWHULQJ HQQHWZHUNLQWHJUDWLH
6\VWHHPKDQGERHN &WUO(QHUJ\
,QEHGULMIVVWHOOLQJVKDQGERHN ದ&1&1&.3/& $DQGULMYLQJ ದ%DVHVRIWZDUHHQ EHGLHQLQJVVRIWZDUH ದ%DVHVRIWZDUHHQ +0,$GYDQFHG
/LMVWHQKDQGERHN ದ'HHO ದ'HHO ದ8LWJHEUHLGH PDFKLQHJHJHYHQV EHVFKULMYLQJ ದ6\VWHHPYDULDEHOHQ
)DEULNDQW6HUYLFHGRFXPHQWDWLH 6,180(5,.
6,180(5,.
6,1$0,&6
6,180(5,.
'VO '
'VO 'LVO 'VO '
6
'VO
)XQFWLHKDQGERHN ದ%DVLVIXQFWLHV ದ8LWEUHLGLQJVIXQFWLHV ದ6SHFLDOHIXQFWLHV ದ6\QFKURQHDFWLHV ದ*HUHHGVFKDSEHKHHU
)XQFWLHKDQGERHN ,62GLDOHFWHQ
)XQFWLHKDQGERHN $DQGULMYLQJVIXQFWLHV
,QIR7UDLQLQJ 6,180(5,.
+DQGOHLGLQJYRRU EHJLQQHUV )UHVHQHQGUDDLHQ
)XQFWLHKDQGERHN 6DIHW\,QWHJUDWHG
6,180(5,.
3URMHFWHULQJVKDQGOHLGLQJ (0&ULFKWOLMQ
(OHNWURQLVFKHGRFXPHQWDWLH 6,180(5,.
7UDLQLQJVGRFXPHQWDWLH ದ(HQYRXGLJHUIUH]HQ PHW6KRS0LOO ದ(HQYRXGLJHUGUDDLHQ PHW6KRS7XUQ
6,180(5,.
+DQGERHNHQ *HUHHGVFKDSHQ PDWULM]HQERXZ
'2&RQ&' '2&RQ:(%
0\'RFXPHQWDWLRQ 0DQDJHU
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
311
Appendix A.1 Overzicht documentatie
Universal
312
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Index
A Aanmaken Programmablok, 119 Werkstuk, 236 Aantal, 209 Aantal tanden, 199 Alarmen, 287 sorteren, 291 Alarmprotocol sorteren, 291 weergeven, 289 Archief aanmaken in systeemgegevens, 256 inlezen in de Programma-manager, 258 inlezen uit systeemgegevens, 260 maken in programma-manager, 255 Assen naar referentiepunt verplaatsen, 52 Rechtstreeks positioneren, 87 terug positioneren, 98 Variabele staplengte, 86 Vaste staplengte, 85 verplaatsen, 85 Aziatische tekens, 43
B Baanbesturingsmodus, 178 Basisblokken, 94 Basisverschuiving, 64 Bedieningsbereik wisselen, 35 Bedrijfsmodus AUTO, 56 JOG, 55, 81 MDA, 56 wisselen, 35 Bedrijfsmodusgroepen, 57 Bestand naar keuze genereren, 238 Beveiligingsniveaus, 45 Bevestiging gebruiker, 53 Bevestigingstoetsen, 274 Bewerking
afbreken, 90 Starten, 89 Stoppen, 89 Binair formaat, 255 Blok zoeken, 75, 100, 104 Blok zoeken, 100 Aangeven van het zoekdoel, 102 Modus, 106 Programma-onderbreking, 75 Zoekdoel-parameters, 105 Zoekweergave, 75, 100, 104 Blok zoeken modus, 106 Blokken overslaan, 110
C Contextafhankelijke online-hulp, 47 Controlepaneel Bedieningselementen, 25 Coördinatensysteem omschakelen, 59 Ctrl-Energy Energie-analyse, 282
D Diagnose op afstand, 305 aanvragen, 307 beëindigen, 309 Directory Eigenschappen, 250 invoegen, 247 kopiëren, 247 maken, 235 markeren, 245 selecteren, 245 wissen, 249 DRF (handwielverschuiving), 108 Drive Foutmeldingen, 271 instellen, 270 logische drive, 269 DRY (testrunvoeding), 108 Dubbele editor, 120 Duplonummer, 198
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
313
Index
E Editor Instellingen, 121 oproepen, 114 Eigenschappen Directory, 250 Programma, 250 Energieverbruik weergeven, 282 EXTCALL, 252
F Fronten bedieningspaneel, 14
G G-code programma genereren, 237 Gebruikersvariabelen, 167 activeren, 173 definiëren, 173 Globale GUD, 169, 173 Kanaal GUD, 170 Plaatselijke LUD, 171 Programma PUD, 172 R-parameters, 168 zoeken, 173 Gebruikstijd, 209 Genereren Bestand naar keuze, 238 G-code programma, 237 Joblist, 239 Geprogrammeerde stop 1, 108 Geprogrammeerde stop 2, 108 Gereedschap aanmaken, 200 Details, 222 laden, 204 Meerdere snijkanten, 203 meten, 191 ontladen, 204 reactiveren, 210 Type wijzigen, 223 verplaatsen, 217 wissen, 204 Gereedschapsbeheer, 187 Lijsten filteren, 220 Lijsten sorteren, 219 Gereedschapsgegevens inlezen, 263
opslaan, 261 Venster reële waarden, 33 Gereedschapslijst, 198 Gereedschapsparameters, 191 Gereedschapsslijtagelijst openen, 208 Gereedschapstypes, 189 G-functies alle G-groepen weergeven, 125 geselecteerde G-groepen weergeven, 123 Globale gebruikersvariabelen, 169
H Handheld Terminal 8, 273 Handwiel toewijzen, 75 HT 8, 273 Bevestigingstoetsen, 274 Gebruikersmenu, 277 Touch Panel, 280 Verplaatsingstoetsen, 276 Virtueel toetsenbord, 278 Hulpfuncties H-functies, 126 M-functies, 126
I In preview bekijken Programma, 244 Inlezen Uitrustingsdata, 263 Inschakelen, 51 Instellingen Editor, 121 Meerkanalenaanzicht, 164 Teachen, 186 voor automatische modus, 131 Voor manueel bedrijf, 88 Invoegen Directories, 247 Programma, 247
J Joblist genereren, 239
Universal
314
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Index
K Kanaalomschakeling, 58 Kopiëren Directory, 247 Programma, 247
L Logboek, 302 Adresgegevens bewerken, 302 Invoer uitvoeren, 303 Invoer zoeken, 304 verzenden, 300 weergeven, 302
M Machinespecifieke informatie opslaan, 300 Magazijn openen, 214 positioneren, 216 selecteren, 206 Magazijnbeheer, 188 maken Directory, 235 Maken NC-directory op plaatselijke drive, 228 Programmalijst, 241 Manueel bedrijf, 81 Assen positioneren, 87 Assen verplaatsen, 85 Gereedschap, 83 Instellingen, 88 Meeteenheid, 81 Spil, 83 T,S,M-venster, 81 Markeren Directory, 245 Programma, 245 Matrijsconstructieprogramma's, 133 Matrijsweergave, 133 Detail wijzigen, 138 Grafiek wijzigen, 137 Programmablok wijzigen, 136 Programmablokken zoeken, 136 Starten, 135 MDA Programma laden, 77 Programma opslaan, 78 Programma uitvoeren, 79
Programma wissen, 80 Meerkanalenaanzicht, 159 Bedieningsbereik "Machine", Instellingen, 164 Meeteenheid omschakelen, 60 Meetekenen, 141 voor de bewerking, 147 Meldingen, 290 sorteren, 291 M-functies, 126
N NC/PLC-variabelen Symbolen laden, 297 wijzigen, 294 NC-directory maken op plaatselijke drive, 228 NC-variabelen, 292 Nulpuntinstellingen inlezen, 263 opslaan, 261 Nulpuntverschuivingen, 64 Actieve NPV, 65 Details weergeven, 69 Instelbare NPV, 68 instellen, 61 Overzicht, 66 wissen, 71
O Omschakelen Coördinatensysteem, 59 kanaal, 58 Meeteenheid, 60 Onderbrekingslocatie naar een punt verplaatsen, 75 online-hulp Contextafhankelijke, 47 Openen Programma, 231 tweede programma, 120 Opslaan Gegevens, 255, 256 Uitrustingsdata, 261
P Parameters
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
315
Index
berekenen, 38 invoeren, 37 wijzigen, 38 Per blok fijn (SB3), 92 ruw (SB1), 92 Pinyin Invoereditor, 43 PLC-symbolen laden, 297 PLC-variabelen, 292 Ponsbandformaat, 255 Programma Eigenschappen, 250 In preview bekijken, 244 invoegen, 247 kopiëren, 247 markeren, 245 openen, 231 selecteren, 245 sluiten, 231 tweede programma openen, 120 uitvoeren, 233 wissen, 249 Programma corrigeren, 97 Programmabeïnvloeding, 108 activeren, 109 Programmablok kopiëren en invoegen, 117 markeren, 117 nummeren, 118 wijzigen, 114 wissen, 117 zoeken, 115 Programmablokken, 119 Programmalijst maken, 241 Programmalooptijd, 129 Programma-manager, 225 Directories en bestanden zoeken, 243 Programmaniveau weergeven, 95 Programma's beheren, 225 bewerken, 114 Blokken opnieuw nummeren, 118 corrigeren, 35, 94, 97 inlopen, 92 Programmalocatie zoeken, 115 selecteren, 91 teachen, 175 Tekst vervangen, 116
PRT (geen asbeweging), 108
R Reële waarden instellen, 61 Referentiepunt aanlopen, 52 Rekenblok (SB2), 92 Rekenmachine, 39 RG0 (gereduceerde ijlgang), 108 R-parameters, 168 Ruwe en fijne verschuiving, 65
S SB (per blok), 109 SB1, 92 SB2, 92 SB3, 92 Schroefdraadspoed, 199 Screenshots kopiëren, 298 maken, 298 openen, 298 Selecteren Directory, 245 Programma, 245 Simulatie, 139 Aanzichten, 149 Alarmweergave, 158 Basismateriaal, 151 De baanweergave tonen en verbergen, 151 Grafiek wijzigen, 154 Programmabesturing, 152 Sjablonen maken, 242 Opslagplaats, 242 SKP (Blokken overslaan), 109 Slijtage, 209 Slijtage gereedschap, 208 Snijhoek, 199 Snijkanten, 203 Spilgegevens Venster reële waarden, 34 Spiltoerentalbegrenzing, 73 Statusweergave, 29 Subbedrijfsmodus REF POINT, 55 REPOS, 55 TEACH In, 56 Synchroonacties Status weergeven, 127
Universal
316
Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
Index
T Teachen, 175 algemene procedure, 175 Bewegingstype, 177 Blok selecteren, 184 Blokken invoegen, 178 Blokken wijzigen, 183 Blokken wissen, 185 Cirkeltussenpunt CIP, 180 IJlgang G0, 180 Instellingen, 186 Parameters, 177 Positie invoegen, 176 Verplaatsingsblok G1, 180 Terug positioneren, 98 Toegang op afstand instellen, 305 toelaten, 307 Touch Panel ijken, 280
Programma, 249
Z Zoeken in Programma-manager, 243 Logboekinvoer, 304 Zoekweergave, 75, 100, 104 Zustergereedschapsnummer, 198
U Uitrustingsdata inlezen, 263 opslaan, 261 Uitschakelen, 51 Uitvoeren Programma, 233
V Variabelenscherm, 296 Virtueel toetsenbord, 278 Voedingsgegevens Venster reële waarden, 34
W Weergave programmablok, 35, 94 Weergave reële waarden, 32 Weergeven Energieverbruik, 282 Programmaniveau, 95 Werkstuk aanmaken, 236 Werkstukteller, 129 Werkveldbegrenzing, 72 Wissen Directory, 249
Universal Bedieningshandboek, 09/2011, 6FC5398-6AP40-2JA0
317