UIT DE PERS. SURINAME. He/ /ees*rferfcoeren-Ao/owzsteM.— Zondag was het 75 jaar geleden, dat de eerste Hollandsche boeren-kolonisten in Suriname aankwamen. Dit feit is gisteren onder belangstelling van verschillende zijden herdacht, des morgens door een feest vanwege de Vereeniging van Nederlandsche kolonisten op de boerderij van den heer W. van Brussel, des avonds door een receptie in de Buiten Sociëteit Het Park vanwege het Algemeen Nederlandsch Verbond. Onder de genoodigden ten huize van den heer van Brussel bevonden zich de wd. Gouverneur, de districts commissaris, het bestuur van het Algemeen Nederl. Verbond, Ds. Ort, de heer Huizinga, vroeger directeur avn den landbouw, enz. De heer H. J. Loor, voorzitter van genoemde vereeniging, hield een toespraak waarin hij een historische schets gaf, waarna de heer J. J. Leys in een uitgewerkte rede den toestand besprak, vroeger en thans. Hij kwam tot de slotsom, dat de kolonisten alle reden hadden om feest te vieren. Voor de toekomst der kolonisatie achtte hij het een bemoedigend feit, dat onlangs twee jonge afstammelingen der boeren naar Nederland zijn vertrokken, waar zij zich vertrouwd zullen kunnen maken met het gebruik van moderne landbouwgereedschappen en wellicht banden zullen aanknoopen die leiden zullen tot het uitkomen van nieuwe kolonisten. In weerwil van alle critiek, blijft spreker vertrouwen stellen in de toekomst dezer kolonisatie. Van groot belang achtte hij een verdere ontwikkeling van het vereenigingsleven onder de boeren en de algemeene opleving die te verwachten is van de uitvoering der plannen van het Suriname Studie Syndicaat, een opleving, die ook ten goede zal komen aan de boeren. De toekomst achtte spreker — meer nog dan voor den grooten landbouw — weggelegd voor den kleinen en middenstandslandbouw. De vraag, die bij de komende ontwikkeling de boeren zich ernstig behooren te stellen, is deze: zullen wij voorgaan, of zullen wij volgen ? De Gouverneur, daarna het woord voerend, onderschreef de opwekking ten aanzien van het vereenigingsleven onder de boeren en verklaarde, dat het Gouvernement, als blijk van sympathie, een bedrag van / 600 beschikbaar stelde voor verbetering van de loozing der terreinen gelegen ten Noorden en ten Zuiden van den Kassabaholo, westelijk van de gronden Hermitage en Uitvlugt. Spreker betreurde, dat de heer R. A. Tammenga, de eenig overlevende van de boeren, die 75 jaar geleden uitkwamen, door ongesteldheid niet aanwezig kon zijn. De heer Tammenga is nu 82 jaar. Na het officieel gedeelte, werd tot vier uur 's middags opgewekt feest gevierd op de boerderij.
266
UIT DE PERS.
Des avonds, bij de receptie in Het Park, waren vele leden van het Verbond opgekomen en was ook de Gouverneur weder aanwezig. De Voorzitter van de groep Suriname, Mr. J. J. W. Eekhout, hield de volgende rede: Ao/owtsfen ƒ dames ew Aeere» /eden i/an Ae Op mij als Voorzitter der Groep Suriname van het Algemeen Nederlandsch Verbond rust de aangename taak, op dezen feestavond het eerst een woord tot U te mogen spreken. Tot U, Mijnheer de wd. Gouverneur, een woord van diepe erkentelijkheid, dat U, als vertegenwoordiger van Hare Majesteit onze geëerbiedigde Koningin, wel gevolg hebt willen geven aan de uitnoodiging van ons Bestuur om deze plechtigheid met Uwe tegenwoordigheid te vereeren niet alleen, doch om daaraan ook zelf — om het zoo te zeggen — een werkzaam aandeel te willen nemen. Tot U, leden van het Verbond, een woord van dank, dat gij hebt willen gehoor geven aan de roepstem van ons Bestuur om in grooten getale hier tegenwoordig te zijn en daardoor blijk te geven van Uwe belangstelling in dit, voor een groep uit onze burgerij zoo gewichtige, herden kingsfeest. Tot U, Nederlandsche kolonisten, onze gasten, uit naam van ons Bestuur en van de geheele Groep Suriname van het Algemeen Nederlandsch Verbond, een woord van hartelijk welkom in ons midden! Het is nu bijna een half jaar geleden, dat het adviseerend lid van Uwe vereeniging „De Nederlandsche Kolonist," de Heer Leys, de aandacht van ons Bestuur kwam vestigen op het historisch feit, dat op 20 Juni 1920 zou worden herdacht, nl. de aankomst op 20 Juni 1845 van het eerste schip met Nederlandsche kolonisten in Suriname. De Heer Leys kwam daarbij onze medewerking en steun inroepen voor de verwezenlijking van het bij hem gerezen denkbeeld om U op dien dag een verrassing te bereiden, die ik U straks zal mededeelen. Het voorstel van den Heer Leys vond in ons Bestuur dadelijk van alle zijden warme instemming; met algemeene stemmen besloot ons Bestuur de gevraagde steun en medewerking aan het plan van den Heer Leys te verleenen. Doch ons Bestuur was van meening, dat er méér moest gebeuren; dat de door den Heer Leys beraamde verrassing U niet moest worden medegedeeld daarginder op Uwe ver afgelegen boerderijen, doch hier in de hoofdstad des lands te midden van de Surinaamsche burgerij. Al te veel leeft gij in Uw betrekkelijk kleinen kring op U zelf, al te weinig komt gij in aanraking met de overige groepen der bevolking, al te zeer gaat Uw leven en streven buiten de burgerij om van de stad, waarvan gij hoogstens één uur verwijderd leeft. Ieder kent U, zooals gij des morgens, in Uwe karretjes, bespannen met paard of ezel, stadwaarts komt om de melk en de verdere voortbrengselen van Uw bedrijf aan den man te brengen. Maar hoe weinigen van de stedelingen weten iets méér af van dat bedrijf, van Uw heele bestaan, hoe zelden ziet men U in de stad, in ernstig over het heil van den Lande beraadslagende vergaderingen of te midden van het lustig feestgedruisch! Toen de oude Heer Tammenga, thans de eenig overgeblevene van de oorspronkelijke kolonisten die op 20 Juni 1845 voet aan land zetten
UIT DE PERS.
267
op Suriname's bodem, nog lid was der Koloniale Staten, werd daar in 's Lands vergaderingzaal een stem uit Uw midden vernomen, en die stem had een goeden klank; doch toen de spreker zich door zijn hoogen leeftijd genoopt zag zich uit het openbare leven terug te trekken, zweeg ook die stem, en leefdet gij verder in stille afzondering Uw leventje voort. Gedeeltelijk zullen hieraan wel schuld hebben de eischen van Uw bedrijf, de betrekkelijk groote afstand van de stad, het ontbreken van een openbaar vervoermiddel; gedeeltelijk misschien ook is het te wijten aan Uwe eigen vrije verkiezing. Doch wat ook de oorzaak moge zijn, vast stond het voor ons Bestuur, dat op dezen dag Uwe afzondering moesl verbroken worden; dat gij moest komen, desnoods moest gehaald worden naar de stad, om in het volle licht van deze feestzaal te worden gevierd en gehuldigd te midden van deze Vereeniging, die alle groepen der Surinaamsche samenleving omvat zonder onderscheid van ras, godsdienst of politieke overtuiging. Het is een groote voldoening voor ons Bestuur, dat zóó velen Uwer na de vermoeiende feestelijkheden van ochtend en middag, nog lust hebben gehad om in den avond de verre tocht naar de stad te ondernemen en aan onze uitnoodiging gehoor te geven. Ik sprak U daar straks aan met „Nederlandsche kolonisten". Dit is Uwe officieele benaming; zoo wordt gij genoemd in gewichtige staatsstukken en zwaarlijvige documenten. Maar in de wandeling* spreken wij altijd van de „Hollandsche boeren". Dat klinkt ons vertrouwelijker, gemoedelijker, Hollandscher. En ik hoop, dat gij het mij niet kwalijk zult nemen, wanneer ik U voortaan zoo noem. Ik weet het wel! het woord „boer" heeft niet voor een ieder een aangenamen klank. Vraagt men aan een echten Rotterdamschen pandjas of aan een Amsterdammer, die nog nooit een weiland heeft gezien: „wat is een boer?", dan zal hij zeggen: „een boer is iemand die niet weet hoe het hoort", en ook hier in Suriname, zal menig kantoorklerkje of winkelbediende, die nauwelijks een koe van een varken kan onderscheiden, met diepe minachting zijn neus ophalen voor „zoo'n boer" die in het zweet zijns aanschijns handenarbeid moet verrichten, die omgaat met aarde en mest en vuile beesten. Maar ook zij, die wat verder kijken dan hun neus lang is en wat meer afweten van den boer en zijn bedrijf, hebben vaak heel wat af te dingen op den boerenstand, die zij zelfzucht, achterdochtigheid, conservatisme, starre bekrompenheid en nog vele ondeugden meer ten laste leggen. Dit alles valt echter in het niet tegenover de goede eigenschappen van den echten Hollandschen boer en tegenover het onberekenbaar nut, dat zijn bedrijf heeft voor de geheele maatschappij. Hoe ontwikkelder de beoordeelaar is, hoe verder hij zelf afstaat van den boerenstand, des te beter zal hij kunnen overzien en doorgronden, dat een goed beoefende landbouw de grootste zegen voor een land is. Geleerden wijzen op de voordeelen van landbouw en veeteelt boven fabrieksnijverheid voor het geluk van een volk, en dichters bezingen den landbouw en het vrije buitenleven als het hoogste goed. Maar ook al dalen wij van de poëzie af tot de nuchtere werkelijkheid, dan blijft er bij het zien van een mooie Hollandsche boerderij met welige weilanden vol vette koeien of met uitgestrekte akkers vol golvend graan, genoeg over om zelfs een Surinaamsch hoofdambtenaar te doen water-
268
UIT DE PERS.
tanden en te doen benijden het leven en de welvaart van een gezeten Hollandschen boer. Hoe is de toestand bij U, Hollandsche boeren in Suriname ? Veel heb ik er met eigen oogen nog niet van gezien, maar wat ik zag, heeft mij zeker niet met nijd en afgunst vervuld. Om meer van U te weten te komen dan eigen aanschouwing mij leerde, zocht ik voorlichting in het bekende werkje van den Heer Leys: „Kolonisatie van Suriname door Nederlandsche Landbouwers", behelzende een reeks van drie lezingen, door den Heer Leys indertijd gehouden voor Uwe Vereeniging „De Nederlandsche Kolonist". Die drie voordrachten behandelden onderscheidenlijk het verleden, het heden en de toekomst. Daar het heden mij het meest belang inboezemde, begon ik met de tweede, voordracht. Met leedwezen zag ik toen hoezeer in vele opzichten de toestanden bij U te wenschen overlaten; met schrik las ik het lange zondenregister, dat de heer Leys U voorhield. Aan de waarheid viel niet te twijfelen; de Heer Leys, die U genegen is als niemand vóór hem ooit geweest is, zou zeker niet overdrijven. Welke die zonden zijn, ik wil daarop heden niet ingaan; dat ligt zeker niet op mijn weg en allerminst op een avond als deze. Maar ik vroeg mij af: hebben die menschen redenen om feestelijk te herdenken den dag waarop hunne vaders en grootvaders vóór 75 jaren den Surinaamschen bodem betraden? Doch naast die donkere schaduwzijden trof mij de groote vriendschap, die hij, die de lezing hield, voor U moest gevoelen juist om zoo tot U te mogen spreken en U zoo de waarheid in het aangezicht te mogen zeggen; trof mij ook het onverwoestbaar optimisme van den Heer Leys over de toekomst van Hollandsche boeren-kolonisatie in het algemeen, over Uwe toekomst in het bijzonder. Wat gaf den heer Leys het recht om ondanks alle gebreken van het heden zóó goed over U te oordeelen? Het antwoord op die vraag vond ik niet meer zoozeer in de derde voordracht, die over de toekomst, als wel in de eerste, die over het verleden. Zoo ooit, dan is hier de geschiedkunde onmisbaar, om het heden te kunnen begrijpen en op de juiste waarde te schatten. Uwe geschiedenis, Hollandsche boeren, is zóó eervol voor U, zóó beschamend voor de eerste leiders die U hier brachten en voor Bestuur en burgerij van kolonie en moederland, dat Uwe tegenwoordige toestand er door in een geheel ander daglicht treedt. Wanneer men ziet, hoe onverstand en bekrompenheid bij Uwe eigen leidsmannen, opzettelijke onwil en misdadige nalatigheid van de zijde van Bestuur en burgerij hebben samengewerkt, ja al het mogelijke hebben gedaan om deze kolonisatie-poging te doen mislukken, dan, Hollandsche boeren! krijgt men bewondering voor de taaie volharding, waarmede gij, ondanks alles wat tegen U was, hebt volgehouden; dan vraagt men zich vol verbazing af: hoe is het mogelijk dat gij zonder eenige hulp, steun of voorlichting, ja met stille of openlijke tegenwerking, het zoover hebt kunnen brengen als gij het hebt gebracht! Voor mij als vreemdeling in deze kolonie komende, was Uwe geschiedenis een openbaring; in Holland leert men geen geschiedenis van Suriname. Voor hen die hier geboren of althans langeren tijd in de kolonie geweest zijn, moet ik aannemen, dat Uwe geschiedenis overbekend is. En toch moet ik, juist op dezen avond, nog eens in het kort die geschiedenis vermelden. Hoe pijnlijk die in de ooren moge klinken voor
UIT DE PERS.
269
ieder rechtgeaard Surinamer of Hollander buiten Uwe groep, gij hebt er recht op dat, ter rechtvaardiging van Uw heden, op dezen avond het volle licht wordt geworpen op Uw verleden. Daarna deed spreker eenige grepen uit het bekende werkje van de heeren Julius E. Muller en Ds. C. Hoekstra, uitgegeven ter gelegenheid van het gouden feest der boeren. Hij schetste de aankomst, vol hoop, van de eerste boeren in Saramacca, aan wie voorgespiegeld was, dat alles voor hun ontvangst zou worden voorbereid. Huizen, stallen, vee, alles zouden zij vinden. Reikhalzend zagen zij naar het land van belofte uit. Hoe groot was de teleurstelling, toen het bleek, dat niets, letterlijk niets was gedaan. In ellendige hutten werden de kolonisten ondergebracht. Het terrein was niet eens ontboscht. Weldra braken ziekten uit, die van de 384 aangekomenen 189 ten grave sleepten; slechts 9 bleven gezond. Ontzettend is de lijdensgeschiedenis geweest van de eerste kolonisten. Eerst hun verplaatsing naar de omstreken van de hoofdstad in latere jaren, bracht daarin eenige verbetering. Na de aanhaling uit het werkje vervolgde spreker: Dawes e« Aeemt / Wie beseft met hoeveel moeilijkheden elk Europeesch kolonist in een tropisch land den eersten tijd heeft te kampen; wie weet, hoe elk verstandig Gouvernement al het mogelijke doet om de komst van kolonisten zooveel mogelijk voor te bereiden en hen door dien eersten moeilijken tijd heen te helpen, die zal inzien, hoezeer men indertijd tegenover deze kolonisten in elk opzicht is te kort geschoten; die zal begrijpen, welk een energie en uitputtende arbeid van deze Hollandsche boeren in Suriname gevorderd is om zich staande te houden en te bereiken wat zij hebben bereikt; die zal voelen, dat zij Recht hebben om heden feest te vieren. Met een gepast gevoel van eigenwaarde moogt gij herdenken den dag, waarop vóór 75 jaren de eersten der kloeke Hollandsche boeren in Suriname voet aan wal zetten. Maar juist die gepaste eigenwaarde moet U er toe brengen, niet tevreden te zijn met het heden, doch hooger op te willen. Ontevreden moet gij zijn met Uw tegenwoordig bestaan. Niet die ontevredenheid, die zich bepaalt tot nutteloos kankeren en verwijten, maar die ontevredenheid, die U de koppen bijeen doet steken en samen, in onderling overleg, doet zinnen op middelen tot verbetering en uitbreiding van Uw bedrijf, die ontevredenheid wensch ik U in ruime mate toe. Begrijpt de teekenen des tij ds! Vijf en twintig jaar geleden moest in het boekje, waaruit ik U zoo even voorlas, nog worden vastgesteld, dat „tot op heden over het algemeen bitter weinig voor U was gedaan". De laatste jaren is daarin verandering gekomen. Het Bestuur is eindelijk begonnen aan U goed te maken, wat vorige Besturen aan u misdreven. Aan een van de allereerste eisenen — behoorlijk lager onderwijs voor uwe kinderen — is voldaan door de stichting in uw midden van de school aan den 2n Rijweg. Dat gebouw strekt u ook overigens tot vergaderplaats en vereenigingslokaal. Onlangs is daarin ondergebracht een flinke partij Hollandsche boeken, u door de Boekencommissie van het Algemeen Nederlandsen Verbond uit Nederland
•"•5?
270
UIT DE PERS.
gezonden. De vorige Directeur van den Landbouw, de Heer Huizinga, deed een eerste poging om het vereenigingsleven in u te wekken door de oprichting van de „Nederlandsche Boerenvereeniging". Het hoofd van het Landbouwonderwijs en de landbouwleeraar Liems kwamen in uw midden geven den eersten landbouwleergang. Uit de oudleerlingen daarvan vormde zich de jonge flinke vereeniging „de Nederlandsche kolonist". Het tegenwoordig Bestuur der kolonie en zijn dienaren zijn U hartelijk genegen, vóór allen Gouverneur Staal en de Heer Leys, in welken laatsten gij een vriend en raadsman — ik zou bijna zeggen: een voorvechter — hebt gevonden, die gij niet hoog genoeg op prijs kunt stellen. Ook de tegenwoordige „Districts-Commissaris van Beneden-Suriname en Beneden-Para heeft zich Uw lot aangetrokken: plannen voor de zoo hoognoodige verbetering van de afwatering Uwer gronden en voor eene betere voorziening in Uw behoefte aan geneeskundige hulp zijn in overweging; voor het eerste doel heeft het Bestuur op dezen dag een bedrag beschikbaar gesteld, zooals de wd. Gouverneur U hedenmorgen mededeelde. Ook de handel wil U helpen. Districts-Commissaris Weytingh heeft het hoofd der firma C. Kersten & Co. bereid gevonden dagelijks per auto de melk aan Uwe boerderijen af te halen; nog minder zullen wij U dientengevolge in de stad zien, maar vele kostbare uren zullen eiken dag worden uitgespaard, die aan Uw bedrijf zullen ten goede komen. En ten slotte het voornaamste: twee van de besten en flinksten Uwer zonen zijn onlangs met steun der Regeering naar Nederland vertrokken om daar met eigen oogen te zien het echte Hollandsche boerenbedrijf, dat de boeren zelf en het geheele land tot zoo groot voordeel strekt, en dat zooveel krachtiger, en intensiever wordt gedreven dan het U thans mogelijk is. Ons aller beste wenschen vergezellen die jonge mannen op hun reis. Mogen zij zich den tijd in Holland in elk opzicht zooveel mogelijk ten nutte maken en verrijkt met praktische kennis van het goede Hollandsche boerenbedrijf hier wederkeeren, om al wat zij geleerd hebben, in toepassing te brengen. Maar dan ook, gij ouderen! schaamt U niet, te leeren van de jongeren; ergert U niet, wanneer zij wat al te eigenwijs schijnen en alles beter willen weten dan hunne oudere verwanten; berispt hen niet te zeer, wanneer zij in jeugdigen overmoed een misgreep doen en niet alles hun gelukt wat zij ondernemen. Maar begrijpt, dat aan de jeugd de toekomst is en dat stilstand achteruitgang beteekent. En laten meerdere Uwer het voorbeeld van die twee baanbrekers volgen en eveneens zich bereid verklaren om naar Nederland te worden uitgezonden. Zóó moet het gaan, wilt gij ooit vooruitkomen, en zóó zal misschien van zelf gebeuren, wat anderen kunstmatig in het leven willen roepen: dat Uwe zonen Hollandsche vrienden of Hollandsche meisjes als vrouw medebrengen naar Suriname, en dat op die wijze versch bloed U wordt toegevoerd en een natuurlijke emigratie van Hollandsche boeren naar Suriname ontstaat. Ten slotte deelde spreker mede, dat op initiatief van den heer Leys het Verbond besloten had om een zilveren gedenkpenning aan te bieden aan alle boerengezinnen. De penningen, vervaardigd in de fabriek van Begeer te Utrecht, zijn zeer goed geslaagd. Aan de ééne zijde vertoonen zij een zittende vrouwenfiguur, de welvaart voorstellende met een bundel graan en een hoorn des overvloeds vol.
UIT DE PERS.
271
fruit. Naast haar een ploeg en andere landbouwgereedschappen. Op den achtergrond ziet men een zaaienden boer op zijn akker, in het verschiet een weiland met vee en een Hollandsch dorpje met kerktoren en windmolen. Daarboven staat geschreven: zaai en hoop op zegen. Aan de keerzijde staat te lezen: „Ter herinnering aan de vestiging der Nederlandsche kolonisten in Suriname. Aangeboden door het Alg. Ned. Verbond. 1845—20 Juni— 1920". Dit is het geschenk, aldus sprak Mr. Eekhout tot de boeren, dat het Verbond U aanbiedt, met de bede: dat God inderdaad uw zaaien moge zegenen. Spreker eindigde met de volgende woorden: „Zoo mogen wij constateeren, dat op dezen feestdag voor U, Hollandsche boeren, gij niet meer alleen staat zooals zoo vaak in de jaren die achter U liggen, doch dat gij thans uw feest viert te midden van de burgerij der hoofdstad, terwijl deze tot het welslagen van dat feest daadwerkelijk heeft bijgedragen. Laat deze eendrachtige samenwerking een voorteeken zijn voor de komende 25 jaren. Versterkt U onderling tot een krachtige groep in onze maatschappij en laat die groep weer samenwerken met de andere bestanddeelen van onze samenleving aan den opbloei van Suriname. Toen het applaus dat op deze rede volgde, eenigszins bedaarde, trad de waarnemend Gouverneur naar voren om persoonlijk de herinneringsmedaille uit te reiken aan de boeren. De eerste medaille spelde Zijne Excellentie op de borst van den heer A. Loor, als de oudst aanwezige der boeren. De Gouverneur noemde het een gelukkige gedachte om dit feest te vieren, en zeide, dat in weerwil van veel beproeving en ellende, de Hollandsche geestkracht en vitaliteit hebben gezegevierd, waarvan deze nakomelingen der oorspronkelijke kolonisten de getuigen zijn. Spreker hoopte, dat de boeren, die in Suriname geschiedenis hebben, ook zullen toonen een toekomst te hebben en mede te gaan met hun tijd. (/l££/at<s.) Nadat de medailles waren uitgereikt, betuigde de heer H. J. Loor namens de boeren dank voor de belangstelling van zooveel verschillende zijden ondervonden. Daarna kwam een zeer gezellig deel van den avond. Mevrouw Huizinga zong eenige liederen onder pianoaccompagnement van mevrouw Nijssingh, terwijl de heer Simons eenige kleine Hollandsche gedichten voordroeg, die, evenals de liederen, een welverdiend succes hadden. De voorzitter verklaarde daarna het officieel gedeelte van den avond afgeloopen en noodigde de aanwezigen uit deel te nemen aan het nu volgend bal, aan welke uitnoodiging met animo werd voldaan. Het was een in alle opzichten geslaagde avond. (, 22 Juni 1920). .