NATIONALE BANK VAN BELGIË
TIJDSCHRIFT voor Documentatie en Voorlichting
Afdeeling
Verschijnt maandelijks
Studiën en Documentatie
XXe Jaar,• Vol. x, Nv 6.
Juni 1g45.
Dit tijdschrift wordt als objectieve documentatie uitgegeven. De artikels geven de opvatting van: de schrijvers weer, onafhankelijk van de meening der Bank.
INHOUD : Algemeene uiteenzetting betreffende den financieelen toestand — Economische Wetgeving — Statistieken
ALGEMEENE UITEENZETTING BETREFFENDE. DEN FINANCIEELEN TOESTAND Door den Minister van Financiën werd een wetsontwerp bij het Parlement ingediend, waarbij de bestem: ming geregeld wordt der bij besluit van 6 October 1944 geblokkeerde of tijdelijk onbeschikbare geldmiddelen. Het voorziet de verplichte conversie der • eblokkeerde biljetten en banktegoeden (60 pat.) in overheidsfondsen, terwijl anderzijds de tijdelijk onbeschikbare saldi (40 pe t.) door den 'Minister van Financiën kunnen worden vrijgemaakt, overeenkomstig de modaliteiten die het best aan de monetaire politiek beantwoorden. Ten einde den voorgenomen maatregel te rechtvaardigen en tevens te doen uitschijnen hoezeer een stipte voortzetting van de geldsaneeringspolitiek onontbeer-
lijk is, gaf de Minister een opsomming van de lasten, welke door den oorlog en de bezetting aan het land werden opgelegd en maakte hij een staat op. van 's kinds financieelen toestand enkele maanden na de bevrijding en de toepassing der eerste saneeringsbesluiten. Deze uiteenzetting die in vorm van bijlage tot bovengenoemd wetsontwerp gepubliceerd werd, bevat talrijke cijfergegevens over de financieele verrichtingen van den Staat sedert 1940, alsmede beschouwingen dienaangaande. Daar aan dit belangrijk document slechts weinig bekendheid kon worden gegeven, achten wij het nuttig de integrale publicatie er van hieronder te laten volgen.
Twee maal, binnen een tijdruimte van vijf en twintig jaar, heeft België den oorlog en de Duitsche bezetting gekend.
te verwezenlijken door een aangepaste monetaire en financieele politiek.
Voor de tweede maal bevindt het zich vóór de ,ernstige monetaire en financieele problemen die de nasleep van oorlogen zijn. De ervaring van het tijdsbestek 1914 1918 is nog ,levendig, in het geheugen. Het gansche land is er toe besloten geen vergissingen meer te begaan zooals in het verleden. Het wil de inflatie, de onvastheid van de wisselkoersen en de ongebreidelde stijging van de prijzen kost wat kost vermijden. Het eischt, in het •bijzonder, dat de lasten van• den oorlog billijk verdeeld worden en dat de klasse der loontrekkenden, bedienden en spaarders niet door een overdreven waardevermindering der munt beroofd worde van de vrucht van haren arbeid. ,
-
• Sedert de bevrijding heeft de vorige Regeering en heeft deze Regeering getracht dezen wensch der Natie
De financieele last van dezen oorlog en de materieele schade die hij berokkend heeft zijn indrukwekkend. Het van het land gevergd offer zal bijzonder zwaar zijn. Het is dus van belang dat allen weten hoe groot het ons bedreigend gevaar is, hoe omvangrijk de gevraagde, offers zijn en welke uitslagen men . mag hopen. te verkrijgen door een gezonde financieele politiek. Het is het voorrecht van de groote democratieën de moeilijke toestanden te' aanvaarden• zonder den ernst er van te bemantelen en zich, zoodoende, de vrije instemming van allen met de voor het algemeen welzijn gevergde offers, te verzekeren. Uit onderhavig verslag moet blijken dat de door de Regeering in overweging' gegeven financieele maatregelen onontbeerlijk zijn om onzen huidigere toestand
— 305 —
te verbeteren, maar ook juist en billijk zijn, en dat zij, door allen met moed en tucht aanvaard, van aard zijn de tot herstel van een gezond economisch evenwicht vereischte voorwaarden, zoowel in het binnenland als in de betrekkingen met het buitenland, in het leven te roepen.
slechts voor fr 5.524 millioen verbintenissen op langen en op korten termijn bevatte.
half-
De last van de staatsschuld, fr 2.579 millioen, vertegenwoordigde 16,5 pet. van de totale staatsuitgaven, 4,3 pet.. van de globale schuld en 4 pet. van het nationaal inkomen.
Zoo dit evenwicht, dank zij gepaste financieele maatregelen, snel verwezenlijkt wordt, dan -mag Worden verwacht dat de levensstandaard van de bevolking weer op ongeveer het peil van vóór den oorlog en ten slotte zelfs hooger zal kunnen gebracht worden. Zooniet, zal het land dezelfde teleurstellingen beleven als na den oorlog 1914-1918.
De staatsschuld was fr 4 milliard lager nationaal inkomen.
dan het
Volgens sommige private ramingen, bedroeg het nationaal vermogen van België fr 445 miljard in 1939 en het nationaal inkomen fr 64 milliard in 1938. Ten slotte zal men zich een denkbeeld kunnen vormen van 's Lands economische bedrijvigheid door er aan te herinneren dat, in 1938, de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie 31,6 millioen ton voor een globale waarde van fr 23,2 milliard invoerde en 22 millioen ton voor een globale waarde van fr 21,7 milliard uitvoerde. De Belgische export vertegenwoordigde 3,6 pet. van den wereldexport. Ons land kwam in den wereldhandel op de zesde plaats voor den invoer en op de zevende voor den uitvoer.
HOOFDSTUK I
INLEIDING § 1. België in vredestijd Om den omvang van de door den oorlog in den economischen en financieelen toestand van België teweeggebrachte wijzigingen te beseffen en af te meten, moet eerst naar enkele basiscijfers worden verwezen.
De cijfers betreffende onzen import wijzen aan in welke mate wij van het buitenland afhankelijk waren voor onze bevoorrading in grondstoffen en voedingswaren.
Het jaar 1938 kan als betrekkelijk normaal worden beschouwd. Het situeert zich tusschen een welstandsperiode (1935-1936) en een crisisjaar (1939). Over 't algemeen zal het als vergelijkingspunt dienen.
Buiten de kolen, waarvan de voortbrengst 29,6 millioen ton bereikte in 1938, werden de meeste grondstoffen ingevoerd.
Herinneren wij in 't kort aan enkele karakteristieke gegevens betreffende het jaar 1938. Het gemiddeld cijfer van den goudvoorraad der Nationale Bank van België bedroeg fr 15.945 millioen en dit van haar deviezenportefeuille en andere goudactiva fr 4.717 millioen, terwijl de biljettencirculatie der Nationale Bank van België fr 21.812 millioen en haar gezamenlijke verbintenissen op zicht fr 24.157 millioen bereikten. De gemiddelde valutakoers noteerde te Brussel fr 144,65 voor het pond sterling, fr 85,25 voor 100 Fransche francs en fr 29,60 voor een dollar der Vereenigde Staten.
Onze voedingsbalans was ruimschoots deficitair. In 1938 hadden wij een overschot aan voedingsimport ten overstaan van voedingsexport van circa fr 3,5 milliard en, volgens zekere berekeningen, welke evenwel met voorbehoud dienen te worden aanvaard, vertegenwoordigde de voedingswaarde van de nationale productie slechts 51 pet. van 's Lands voedingsverbruik. Men begrijpt dat de oorlog, die het Land van zijn voornaamste bevoorradingsbronnen afsneed, het voor een bijzonder ernstigen voedingstoestand plaatste. § 2.
Het tegoed bij den Postcheckdienst bereikte
fr 3.654 millioen in December 1938 en de depo-
Vredeseconomie, oorlogseconomie, bezettingseconomie
sito's op zicht en op ten hoogste dertig dagen bij de particuliere banken fr 14.592 millioen.
De oorlog heeft een diepen weerslag gehad op de economie van alle landen, zelfs van die welke niet rechtstreeks in het conflict werden betrokken.
De totale staatsuitgaven, gestadig stijgend sinds 1933, hadden fr 15.525 millioen bereikt, waarvan 12 milliard voor de gewone uitgaven, terwijl de ontvangsten fr 11.115 millioen bedroegen.
van landen :
Dienaangaande onderscheidt men drie categorieën 1° de landen in oorlog, die stelselmatig een oorlogs-
• De staatsschuld, anderzijds, beliep op 31 December 1938 fr 60 miljard, waarvan fr 40.382 millioen voor de binnenlandsche schuld, met inbegrip van het tegoed der particulieren bij den Postcheckdienst, en fr 19.693 millioen voor de buitenlandsche schuld, met inbegrip van fr 13.133 miljoen gemoratorieerde schulden tegenover buitenlandsche regeerin:gen. Zij was' bijna geheel géconSolidéerd, daar zij -
—
economie hebben ingericht; 2° de landen zooals Zweden, Zwitserland, de lberisch-Amerikaansche naties, die, zonder de vrijheid en de faciliteiten van een vredeseconomie te kunnen behouden, zich toch hebben kunnen vergenoegen met betrekkelijk gematigde beperkingsmaatregelen; 3° de bezette landen die, wat wij
economie noemen, ondergaan hebben.
306 —
een bezettings-
ERRATA In het Tijdschift voor Documentatie en Voorlichting nr 2, van Februari. 1945, dient tabel V (hlz: 66) als volgt gewijzigd : « Bestuur der Postchèques » (gemiddelde 1936-1938):
7,1 in plaats van 3,4.
In het Tijdschrift voor Documentatie en Voorlichting nr 5, van Mei 1945, dient bijlage I (blz. 254) als volgt gewijzigd : eerste gedeelte der tabel : Totaalbedrag der uitgaven Indexcijfer basis 1936/1938
95,76 100
110,50 115,4
182,2
100
115,4
184,5
174,51
tweede gedeelte der tabel : Indexcijfer basis 1936/1938
,7
Laatstbedoelde landen hebben bijzonder geleden onder den oorlog, waarschijnlijk zelfs meer dan de oorlogvoerenden die, trots alles, een zekere vrijheid van beslissing en van handeling behielden en die dus hun oorlogseconomie in functie van de hoogere belangen der natie mochten inrichten. Om de bezettingseconomie te kenschetsen, is het van nut nader te bepalen in wat zij verschilt van een vredeseconomie en van een oorlogseconomie.
Vredeseconomie De economische inrichting van de Angel-Saksische naties en van het meerendeel der landen van WestEuropa was in vredestijd hierdoor gekenmerkt, dat de oriëntatie van de productie bepaald werd door de vrije keuze van den verbruiker. Die keuze kwam in het prijzenstelsel tot uiting door het vrije spel van vraag en aanbod. De verbruikte goederen, de belangrijkheid van het gespaarde inkomen, de aard der gekozen beleggingen werden door ieder vrij bepaald binnen de grenzen van de koopkracht waarover elkeen beschikte. De voor de goederen of voor de investeeringen betaalde prijzen, de voor de overdracht aan anderen van de beschikbare besparingen gevraagde prijzen, waren de resultanten van die individueele beslissingen. Kortom, het economisch evenwicht werd bereikt door de werking van de vrije markt, eventueel geholpen door beroep op het krediet. Een dergelijk stelsel is er geheel op gericht een zoo groot mogelijke hoeveelheid goederen en diensten ter beschikking van den particulieren verbruiker te stellen. De laatste jaren is men zich tevens gaan beijveren een genoegzame stabiliteit der prijzen en inkomsten (vooral der loonen) te handhaven. De economische expansie moet in dit geval niet het gevolg zijn van een monetaire expansie of van een prijsstijging, maar wel van den technischen vooruitgang en van de verhooging der productiviteit. In de mate. waarin die voorwaarden verwezenlijkt zijn, zijn een gematigde monetaire expansie en een opvoering der private inkomsten, gelijktijdig met de vermeerdering der beschikbare goederen en diensten, te rechtvaardigen. Dit geschiedt trouwens omzeggens automatisch.
Oorlogseconomie In geval van oorlog kan er geen sprake meer zijn de economie ten dienste te stellen van de vrije keuze der verbruikers. Eén doel van algemeen welzijn stelt alle andere overwegingen in de schaduw, nl. : de verwezenlijking van een maximum krachtsinspanning met het oog op de eindzege. Dit objectief heeft tweeërlei uitzicht. Eerst en vooral een eigenlijk economisch uitzicht : de voortbrenging van al wat nuttig is voor den oorlog dient
tot in den hoogsten graad doorgedreven te worden; dan een financieel uitzicht : het tot stand brengen. van zoodanige monetaire en financieele voorwaarden dat de Staat zich doorloopend het grootste deel der nationale productie kan toeëigenen, eventueel ten nadeele van het privé-verbruik, om die productie ten dienste te stellen van de oorlogsinspanning. In de Vereenigde Staten zijn de staatsuitgaven van $ 9,1 milliard in 1939 tot $ 98 milliard in 1944 gestegen en de ontvangsten van $ 5,4 milliard tot $ 40,8 mil-
liard. In Groot-Brittannië bereiken de uitgaven £ 5,9 milliard in 1944 tegen £ 1,3 milliard in 1939 en de ontvangsten £ 3 milliard tegen £ 1 milliard. Door de oorlogsinspanning werd het globaal indexcijfer der nijverheidsproductie van de Vereenigde Staten opgevoerd tot 247 in November 1943 tegen 103 in 1936 (basis 100 = 1935-1939). Van September 1939 tot Juni 1944 heeft Groot-Brittannië alléén 25.116 tanks en 102.609 vliegtuigen van alle categorieën voortgebracht. Het financieel probleem was bijzonder delicaat in de oorlogvoerende landen. De expansie van de economische bedrijvigheid, het te werk stellen van werkloozen, vrouwen, werkeloozen, het verlengen van den arbeidsduur en de stijging der loonen vermeerderden immers het nationaal inkomen juist op het oogenblik dat het privé-verbruik moest worden verminderd om het maximum aan goederen beschikbaar te laten voor de oorlogsinspanning. Zoo de Vereenigde Staten, dank zij hun ontzaglijke hulpbronnen en het feit dat ze eerst in December 1941 in oorlog zijn getreden, hun levensniveau in een zekere mate schijnen te hebben kunnen handhaven, is zulks evenwel niet het geval geweest voor GrootBrittannië. In bedoeld land is het totaal inkomen van de particulieren gestegen van £ 4.779 millioen in 1938 tot £ 7.708 millioen in 1943, terwijl de hoeveelheden door de particulieren verbruikte goederen eiidiensten verminderd zijn met 21 pet. Dit is hel resultaat van de stijging der prijzen, van de rantsoeneering en van de verhooging der fiscale inspanning (15,2 pCt. van het inkomen tegen 9,9 pCt. in 1938) en van het privé-sparen (19,3 pet. van het inkomen tegen 3,5 pOt. in 1938). Deze enkele cijfers toonen aan op welke wijze de financieele inrichting van de oorlogseconomie er toe bijdraagt een zoo groot mogelijk deel der nationale productie ter beschikking te stellen van den Staat. Eenerzijds is de nationale productie vermeerderd. Anderzijds wordt het privé-verbruik beperkt door rantsoeneering, belastingen en vrije of gedwongen leeningen. De stijgende marge tusschen de productie en het verbruik is beschikbaar voor de oorlogsinspanning. De Staat verkrijgt die marge door het aanwenden van de bijkomende middelen welke hem door leeningen en belastingen worden verschaft. In de mate dat
die middelen ontoereikend zijn, neemt hij zijn toe-
— 307 —
vlucht tot de monetaire expansie, dat wil zeggen tot de inflatie. .
Immers, terwijl zij al de -nadeelen en al de gevaren van een oorlogseconomie, zooals de goederenschaarschte, het wegvallen van den invoer, de expansie van de koopkracht, de stijging der prijzen en loonen, hebben gekend, genoten die landen niet dezelfde vrijheid van handelen als de landen in oorlog. Hun financieele en economische politiek was voor een groot deel bepaald door de eischen van een bezettende macht die persoonlijke doeleinden nastreefde zonder ook maar eenigszins te letten op den weerslag van zulk een politiek op de financiën van het bezette land.
Het gevaar van de inflatie is, dat zij een eindelooze stijging van prijzen en loonen en tevens een overeenstemmende waardevermindering van de koopkracht der munteenheid- veroorzaakt. Niettegenstaande het succes van hun financieele politiek, hebben noch. de Vereenigde Staten, noch Groot-Brittannië een zekere stijging der prijzen en der levensduurte en een overeenstemmende stijging der foonen kunnen beletten. In de Vereenigde Staten is het indexcijfer der groothandelsprijzen gestegen van 103 in 1940 tot 136 in September 1'944 en dit van de levensduurte van 101 tot 125. In Groot - Brittannië, op basis van liet gemiddelde der jaren 1936-1938 (= 100), bereikte het indexcijfer der groothandelsprijzen 164 en dit van de levensduurte 133 (en 157 indien rekening wordt gehouden met alle gezinsuitgaven) in September 1944 en het indexcijfer der loonen 149 in Juni 1944.
Niet alleen had een bezet land geen baat bij de bijzondere politieke en psychologische omstandigheden welke toelaten het succes van een gezonde monetaire en financieele politiek in een oorlogvoerend land te verzekeren, niet alleen mocht het geen u Victorie »leeningen uitgeven of tot gedwongen sparen aanzetten, doch daarenboven zag het den bezetter zijn nationale rijkdommen stelselmatig uitbuiten, wat het gewicht der financieele verliezen nog verergerde.
In die mate heeft de munteenheid van bedoelde landen een waardevermindering ondergaan. Doch, de stijgingen der indexcijfers zijn heel gematigd gebleven. Zij blijken overigens onvermijdelijk in een oorlogseconomie. De oorlogsomstandigheden, zooals de zeevaartrisico's, de oriënteering van alle productieve krachten naar een eenig doel, de schaarschte aan grondstoffen en aan werkkrachten verwekken immers een spanning in het prijzenstelsel en oriënteeren de prijzen onvermijdelijk naar stijging. Overigens is die stijging in zekere mate een prikkel voor de productie. Hetzelfde geldt voor de loonen die zich noodzakelijkerwijze aan de levensduurte aanpassen. Hun stijging draagt er toe bij de inspanning der werkkrachten te vermeerderen. Doch Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten hebben begrepen dat de inflatie het grootste gevaar en zelfs, uit technisch oogpunt, de rampzaligste oplossing van het financieel probleem was. Hebben ze eenigszins beroep gedaan op de monetaire expansie, dan toch hebben ze haar kunnen in toom houden en haar weerslag op de prijzen en loonen verminderen door een ruime politiek van belastingen, leeningen en gedwongen sparen, om aldus zooveel mogelijk de nieuwe koopkracht op te slorpen. Ten slotte hebben die landen sinds 1940 enorme technische vorderingen gemaakt die het hun mogelijk zullen maken, na den oorlog, een veel hooger Productiepeil te bereiken dan dit van Vóór den oorlog. De monetaire expansie zal op deze wijze een tegenwicht . in den goederensector vinden. Bezettingseconomie
De toestand, waarin de bezette landen van Europa zich- bevonden, verschilt 'grondig van dien eener oorlogseconomie. —
De Vereenigde Staten en Groot-Brittannië zullen gewis na den oorlog het gewicht van hun bewonderenswaardige inspanning gevoelen. Een financieele politiek, waarvan ze de modaliteiten vrijelijk en rationeel hebben bepaald, en een heel wat vergroot en gansch gemoderniseerd productieapparaat zijn echter faktoren die ze zullen kunnen laten gelden. België daarentegen bevond zich in September 1944 in een neteligen financieelen en monetairen toestand — gedurende vier jaar had men zich ten hoogste kunnen beijveren dezen toestand het minst slecht te maken — en het beschikte slechts over een versleten, ten deele vernietigd productieapparaat, zonder voorraden en zonder mogelijkheden van onmiddellijke economische heropleving, tenzij na een aanzienlijken import van allerlei producten. Bezet België heeft den oorlog gedurende twee en vijftig maanden ondergaan in zijn dooden,, zijn gewonden, zijn gevangenen, in de tegenwoordigheid van den hatelijken bezetter, in de aanhoudingen, de deportaties; doch het heeft hem ook ondergaan in zijn economisch patrimonium, in de vernietigingen en in de stelselmatige uitbuiting waarvan het het slachtoffer was. Daarin bestaat zijn werkelijke verarming, waarvan de financieele toestand om zoo te zeggen de weerspiegeling of de voorloopige balans is. In dit opzicht moet echter een onderscheid worden gemaakt. Een passieve houding aannemen ten opzichte •van den rampzaligen financieelen toestand van September 1944 bestaat er niet in de oorlogsverarming zonder meer te aanvaarden. Die verarming is een feit. Zij staat onomstootelijk vast en kan niet meer weggewerkt worden, tenzij door op Duitschland en' zijn geallieerden zooveel het maar eenigszins mogelijk is hetgeen zij aan het land hebben ontnomen te verhalen.
308
—
Niet optreden op monetair en financieel gebied zou daarentegen bij den zwaren last van onze economische verarming nog een nieuw verlies voegen door een overdreven waardevermindering der munt en een bovenmatige stijging der prijzen. Aan degenen die vaste bezoldigingen en inkomsten genieten, en in 't bijzonder aan de spaarders, zou men zoodoende het weinige dat de oorlog hun gelaten heeft, ontnemen. Het oogenblik is gekomen om een, ongetwijfeld heel voorloopige, balans van de Duitsche bezetting op te maken. Het land moet duidelijk inzien hoe het er v66r staat en welk de omvang is van de gevergde offers. Doch het moet ook weten dat de offers niet blindelings en op goed geluk af door de schijnoplossing der inflatie zullen worden verdeeld, maar integendeel op billijke wijze en in functie van ieders mogelijkheden, door een monetaire saneering en door een geheel van aangepaste fiscale maatregelen. Dienvolgens is het wenschelijk de •evolutie van 's Lands financieelen toestand sinds Mei 1940 na te gaan. § 3. De te onderzoeken problemen
,
Het voornaamste doel van dit exposé is een overigens geheel voorloopige en in zekere opzichten zeer beknopte balans van den financieelen toestand van het land te geven. Men beschikt natuurlijk niet over al de noodige gegevens om aan deze balans -de ver- . langde nauwkeurigheid te geven. Het is vooral van belang klaar te zien, zelfs als zekere schattingen of cijfers met voorzichtigheid moeten aanvaard worden en later dienen te worden -herzien. Het betreft een werk met een voorloopig karakter, bestemd om het land aangaande de noodwendigheden van het oogenblik voor te lichten. Men zal hoofdzakelijk trachten . aan de wetgevende macht en de openbare opinie een objectieve uiteenzetting te geven van de appreciatieelementen die zij noodig hebben on een oogenblik waarop belangrijke monetaire en financieele beslissingen moeten genomen worden.
Bij den aanvang van dit exposé, is het noodig een , inventaris op te maken van de uit den oorlog voortspruitende verliezen. Vooral in dit opzicht heeft de uiteenzetting een voorloopig karakter. De naar voren gebrachte cijfers geven slechts een eerste overzicht. Het eerste hoofdstuk is aan dit probleem gewijd. Eens dat de verliezen bekend zijn, moet de weerslag er van op den •financieelen .en monetairen toestand bestudeerd worden. Hoofdstuk II onderzoekt dit vraagstuk voor de periode 1940 1944. Hoofdstuk M ontleedt in bijzonderheden den toestand .zooals hij zich . op het oogenblik van de bevrijding voordeed. -
Nadat alle elementen van het vraagstuk op deze wijze .samengebracht zijn, gaat- men in 'hoofdstuk IV over tot de studie van de maatregelen strekkend tot -monetaire en -financieele saneering.
Waarom dringen deze ,maatregelen zich op II Welke waren hun eerste resultaten ? Welke maabregelen moeten nog genomen worden om het werk der sanee-
ring tot een goed einde te brengen ? Deze vragen zullen in bedoeld hoofdstuk IV onderzocht worden. Ten slotte geeft het laatste 'hoofdstuk ,een overzicht van den monetairen en financieelen toestand sedert de bevrijding en tevens van de waarschijnlijke gevolgen der saneering.
HOOFDSTUK II DE VERLIEZEN VOORTSPRUITEND UIT DEN OORLOG Het is thans nog niet mogelijk de uit den oorlog voortvloeiende verliezen nauwkeurig te ramen.
Eenerzijds zijn de jongste verliezen, zooals die welke aan de oorlogshandelingen van ,AugustusSeptember 1944 ,en December 1944 Januari 1945 te wijten zijn en de door vliegende bommen ,aangerichte verwoestingen, nog niet bekend. Anderzijds ontbreken nog talrijke inlichtingen betreffende den globalen omvang van de sedert Mei 1940 ,geleden verliezen. In sommige gevallen ,zal bet waarschijnlijk niet mogelijk zijn tot juiste gegevens te komen, vooral wat aangaat de vermindering van de nijverheidsstocks ; in andere gevallen zal men slechts na . grondig onderzoek en nauwkeurige studie over juiste inlichtingen beschikken : b.v. wat betreft de oorlogsschade aan onroerende goederen. -
Moet het onderzoek van het belangrijk vraagstuk van de aan den oorlog te wijten verliezen dienvolgens tot later worden uitgesteld ? Ontneemt het gebrek aan nauwkeurige inlichtingen alle waarde aan een eerste ramingspoging ? Het schijnt integendeel van het hoogste belang, na een zoo omvangrijk conflict als het land juist doorworsteld heeft, ten minste een voorloopige balans op te maken, de voornaamste door het land geleden 'verliezen in 't kort op te sommen ,en, op grondslag van de onvolledige inlichtingen waarover romen •beschikt, de belangrijkheid er van bij •benadering vast 'te stellen. Alhoewel voorloopig en voor herziening vatbaar, zal dit eerste overzicht het mogelijk maken -de huidige monetaire en financieele vraagstukken beter te situeeren. De ontleding van den financieelen toestand op 4 September 1944 zou • een onvolledig beeld geven van de door den oorlog gevergde -offers. Gezondmaking van dezen financieelen toestand voorstellen zonder — ten minste als .eerste -benaderende raming — terzelfdertijd •een schematisch overzicht van de globale verliezen te -geven, -ware den wetgever en het gansche land een belangrijk -appreciatieelement onthouden. Wat in dit ,eerste overzicht van belang ns, ris minder het absoluut cijfer van de globale verliezen ,of van de
- 349 -
eene of andere speciale categorie van schade, dan de benaderende omvang van het totaal verlies.
Door globale uit den oorlog voortvloeiende verliezen verstaan wij dus de gezamenlijke roerende en
Na dit voorbehoud betreffende het voorloopig en benaderend karakter van de ramingen, dient het begrip « globale uit den oorlog voortvloeiende verliezen » nauwkeuriger bepaald te worden.
onroerende gOctderen, diensten en kapitalen welke door den oorlog of de Duitsche bezetting verloren, vernietigd, geschonden of beschadigd werden, of waarvan de beschikking of het genot door den bezetter of ten voordeele van den bezetter aan de nationale gemeenschap werd onttrokken.
§ 1. Het begrip « globale uit den oorlog
voortvloeiende verliezen » Na den oorlog 1914-1918 heeft men er zich over 't algemeen toe beperkt de kapitaalverliezen of zelfs, nog enger, de « oorlogsschade », anders gezegd de schade aan de private onroerende goederen, te begrooten. Het ligt voor de hand dat dit begrip veel te eng is. Zooals de specialisten hebben aangestipt, omvat het kapitaalverlies ten minste de verliezen op onroerende goederen en op voorraden. Wil men een algemeen overzicht van de gevolgen van den oorlog hebben, dan dient evenwel aan het begrip globale verliezen een ruimere beteekenis te worden gegeven en dienen er eveneens in te worden opgenomen bestanddeelen zooals de opgeëischte of weggevoerde arbeidskrachten evenals de producten welke door den bezetter zonder compensatie werden weggenomen. Het is niet te ontkennen dat, in vredestijd, werkloosheid of een brand die een goederenopslagplaats vernietigt, als een verlies voor het land worden beschouwd. Dienvolgens kan men niet inzien waarom het wegvoeren van de arbeiders en een niet door invoer gecompenseerde uitvoer niet evenzeer een verlies zouden beteekenen. Men zou daartegen kunnen inbrengen dat zulk een verlies door den Staat niet hoeft vergoed te worden. Maar deze beschouwing houdt verband met een ander standpunt dan dit waarop wij ons thans stellen. Is de schade aan reëele kapitalen bijzonder ernstig omdat' zij 's Lands toekomst in gevaar brengt en is 'het dus een nationaal belang deze zoo spoedig mogelijk te herstellen, niet minder zeker is het dat de andere bestanddeelen, zooals de zonder compensatie door den bezetter opgeëischte arbeid en productie, werkelijke verliezen beteekenen. Er bestaat dus geen reden toe ze te verwaarloozen of te verzwijgen. De kapitaalverliezen hebben een werkelijke verarming van het land, een vermindering van het nationaai patrimonium ten gevolge: de andere verliezen hebben zich laten voelen door een algemeene verlaging van den levensstandaard, anders gezegd, door een vermindering van het werkelijk inkomen dat ter 'beschikking van de gemeenschap werd gesteld of, om een vertrouwde uitdrukking te gebruiken, door het feit dat « België, in een zekere mate, gedurende vier jaar voor niets heeft gewerkt ». Te zamen genomen, veriegenwobrdigen deze twee categorieën verliezen het globaal offer dat de gemeenschap werd opgelegd.
Deze verliezen hebben een dubbel aspect. De eene zijn physische verliezen : zij moeten in geld worden geraamd. De andere zijn financieele verliezen : zij stemmen overeen met physische verliezen waarvan de belangrijkheid niet juist bekend is. De physische verliezen, omvatten, bij voorbeeld, het legermaterieel van 1940, de oorlogsschade aan de roerende en onroerende goederen, de slijtage en het gebrek aan onderhoud van het openbaar en privaat domein, in 't bijzonder van het productieapparaat, de opeischingen van allen aard. De raming van de waarde dezer verliezen is zeer moeilijk. Onvermijdelijk zijn de naar voren gebrachte cijfers slechts benaderend. Daarentegen is voor de financieele verliezen, zooals de bezettingskosten, het clearingcreditsaldo, de Reichskreditkassenscheine, het nominaal verlies nauwkeurig bekend, zonder dat het altijd mogelijk is te bepalen in welke mate dit met een werkelijk verlies overeenstemt. De bezettingskosten b.v. hebben gedeeltelijk gediend tot het dekken van de werkelijke onderhoudskosten van de Duitsche troepen, doch tevens gedeeltelijk tot het aankoopen van goederen omtrent welke men over geen enkele inlichting beschikt. Zeker zijn de sommen die door den vijand in ons land werden uitgegeven in den vorm van bezettingskosten, clearingbetalingen en opeisching van gebouwen, goederen of arbeidskrachten, in het bezit van Belgen gekomen. Dit feit vermindert evenwel niet het verlies voor de gemeenschap. Dit in het leven roepen van een inkomen zonder overeenstemmende verhooging van beschikbare verbruiks- of beleggingsgoederen is juist het inflatieverschijnsel. In normalen tijd beschikt degene. die een goed of een dienst verkrijgt en aldus door deze verwerving een inkomen bij den verkooper in het leven roept, slechts over de noodige koopkracht na zelf een economische prestatie te hebben geleverd of, in geval van een gezonde kredietexpansie, na zich er toe verbonden te hebben door middel van de te zijner beschikking gestelde kapitalen een economische prestatie te leveren. Gedurende de twee en vijftig maanden bezetting stemde het inkomen voortvloeiend uit Duitsche uitgaven of eischen met geen enkele prestatie van wege den bezetter overeen. Voor de Belgische gemeenschap in haar geheel, beteekenden deze verrichtingen een heffing op het nationaal vermogen of het nationaal inkomen ten voordeele van den bezetter. Het is van geen belang of de goederen' of diensten naar Duitschland werden' uitgev6erd of in België wer-
- 810 -
den gebruikt. De weggevoerde werklieden evenals de in België te werk gestelde arbeiders, de uitgevoerde goederen zoowel als de ter plaatse opgeëischte of verbruikte grondstoffen en producten, zelfs het gebruik van de door den vijand bezette gebouwen en terreinen, beteekenen evenzeer een zuiver verlies voor de nationale gemeenschap, aangezien deze er nooit meer van zal genieten of er gedurende een zekeren tijd geen genot meer van heeft gehad. •••
Het blijkt dus redelijk de algeheelheid van de ter beschikking van den bezetter gestelde betaalmiddelen, zooals de Reichskreditkassenscheine, de bezettingskosten en andere soortgelijke kosten, het clearingcreditsaldo, als een rechtstreeksch verlies voor het land te beschouwen, zelfs indien het in omloop brengen van deze betaalmiddelen niet tot uitvoer van goederen en diensten heeft geleid. Door het aldus bekomen bedrag te voegen bij de physische verliezen, zooals oorlogsschade, sommige opeischingen, de slijtage en waardevermindering van het nationaal actief, bekomt men bij benadering het globaal bedrag van de uit den oorlog voortvloeiende verliezen. Bij het geven van een algemeen overzicht van deze verliezen, dient men nochtans voorzichtig te werk te gaan. Vooreerst komt men onvermijdelijk vóór dubbeltellingen te staan. Zooals hierboven werd aangestipt, is het globaal bedrag slechts een benaderende raming. Voor zoover het kon werden dubbeltellingen vermeden, vooral wat betreft de opeischingen en het slinken der stocks, welke grootendeels in de financieele verliezen zijn begrepen. Een veel moeilijker probleem is evenwel het opmaken van het totaal der verschillende verliezen. De moeilijkheid ligt in het feit dat de in franken uitgedrukte financieele verliezen veranderlijke hoeveelheden goederen en diensten vertegenwoordigen volgens het tijdstip waarop deze franken werden uitgegeven. Inderdaad, het stijgen van prijzen en loonen heeft tot gevolg gehad een vermindering van het physisch verlies dat overeenstemt met een zelfde nominale uitgave in den loop der oorlogsjaren. Daar de physische verliezen anderzijds zooveel mogelijk op het prijzen- en loonenniveau van 1939 werden geraamd, dient men rekening te houden met een zeker gebrek aan eenheid in de ramingsmethodes. Het bekomen brutocijfer steunt gedeeltelijk op waarden-1939 en gedeeltelijk op veranderlijke waarden voor het tijdvak 1940-1945. Een rechtstreeksche raming van de gezamenlijke verliezen op grondslag van de 1939-waarde zou zeer lange nasporingen vergen en trouwens sommige onoverkomelijke moeilijkheden onmoeten. Bijgevolg moet men zich voor een eerste raming tevreden stellen met het voorloopig cijfer, dat dit is der in de onderstaande paragrafen ontlede elementen, en er zoo noodig een verbeteringscoëfficiënt op toepassen om
alle bestanddeelen tot de 1939- of 1945-waarde te herleiden. § 2. Ontleding van de samenstellende elementen
welke de uit den oorlog voortvloeiende globale verliezen uitmaken In deze paragraaf zullen wij een ontleding geven van de verschillende elementen waarmede rekening dient te worden gehouden bij de raming van de uit den oorlog voortvloeiende globale verliezen. Sommige elementen waarvoor elke ramingsgrondslag ontbreekt zullen pro memorie worden vermeld; het is niet mogelijk de kwantitatieve belangrijkheid er van nader aan te geven. Andere, zooals de financieele verliezen, kunnen uitvoerig worden ontleed. Nog andere, ten slotte, vooral de oorlogsschade, zullen worden geraamd. In beginsel worden de physische verliezen in 1939-waarde geraamd. De cijfers van de nominale of financieele verliezen (clearing, bezettingskosten, Reichskreditkassenscheine) zijn geen ramingen, maar wel nauwkeurige boekhoudkundige sommen. I. — Verliezen aan menschen Zijn de verliezen aan menschen, dooden en invaliden, wat het leger betreft, voor dezen oorlog niet zoo groot als in 1914-1918, voor de burgerlijke bevolking ligt het voor de hand dat zij veel hooger zullen zijn. Daaruit zal, wat militaire en burgerlijke pensioenen aangaat, een zware last voor den Staat volgen. Daar nog talrijke dossiers in behandeling 'zijn, is het voorbarig cijfers naar voren te brengen wat betreft die verliezen en de lasten welke zij voor den Staat zullen beteekenen. Wij halen dezen post pro memorie aan. Ir. — Materieel, uitrusting en installaties
van militairen aard Ten gevolge van de militaire operaties in Mei 1940 is bijna al het materieel en de uitrusting van het leger vernield of als oorlogsbuit in handen van den vijand gevallen. Verschillende militaire installaties, zooals forten en de ijzeren muur, werden vernield of onbrufir baar gemaakt. Volgens zekere officieuse ramingen zouden de uitrusting, het materieel en de ammunitie van het leger alsmede de vernielde installaties en de ijzeren muur bij benadering 24 milliard 1939-frank vertegenwoordigen. Het uit den oorlog voortvloeiend physisch verlies bereikt natuurlijk bedoeld cijfer niet. Doch het is onbetwistbaar dat wij daar v66r een zeer aanzienlijk reëel verlies staan. Het land moet thans belangrijke sommen aan de heruitrusting van het leger besteden.
-- 811 —
'Gezien het bijzonder karakter van'•edoelde militaire uitgaven en daar het moeilijk is de reëele waarde er van te schatten, zullen wij dezen post slechts pro memorie vermelden.
III. — Reichskreditkassenscheine en Duitsche betaalmiddelen Gedurende de militaire handelingen van Mei 1910 -en in de eerste maanden der bezetting hebben het Duitsche leger en het Duitsche bestuur hun betalingen gedaan door middel van een speciaal betaal'middel, de Reickskreditkassenscheine.
.
Bedoelde Reichskreditkassenscheine werden in Augustus 1942 buiten omloop gesteld en omgewisseld tegen Belgische biljetten. •De Emissiebank te Brussel bezat op 2 September 1944, uit dien hoofde, Reichskreditkassenscheine voor een som van fr 3 milliard '566.547.650.
Voegt men bij deze som het bedrag van fr 12 millioen 501.640,86. van de girorekening der Emissiebank bij de Reichskreditkasse en van fr 643.958.574,50 Reichskreditkassenscheine, Reichsmark en Rentemark die de Emissiebank op denzelfden datum in kas had, dan krijgt men een globaal bedrag van fr 4.223.007.865;37 koopkracht rechtstreeks door den bezetter uitgegeven en door hem nog niet terugbetaald -op het -oogenblik der bevrijding. Bedoelde koopkracht werd door de Duitschers aangewend om zich in ons land een gelijkwaardige som goederen •en diensten toe te eigenen.
IV. — Bezettingskosten en andere gelijkaardige uitgaven Volgens de bepalingen van de Conventie van Den Haag, mogen de bezettingskosten alleen dienen om de werkelijke lasten van de militaire bezetting te dekken. Het is duidelijk dat de door den bezetter geëischte sommen deze werkelijke lasten ver te boven gingen en aangewend werden voor aanzienlijke aankoopen. De cijfers nopens clearing en opeischingen geven dus slechts een 'gedeeltelijk beeld van hetgeen door den 'bezetter weggenomen werd. De 'Reichskreditkassenscheine zoowel als de 'bezettingskosten werden doelbewust door Duitsehland gebruikt als systematiách 'middel 'voor economische plundering. In 1940 eischten de Duitschers fr 4,5 milliard bezettingskosten, later één milliard frank per maand -en ;anderhalf milliard frank vanaf October 1941. De bezettingskosten beliepen "in -totaal fr •67 miltiard. Moeten 'aan dit 'bedrag toegevoegd worden : dP huisvestings- en installatiekosten van de troepen, fr '5.766 millioen, de vergoedingen aan Duitsdhe onderhoorigen, fr 161 millioen, en een -forfaitair bedrag van fr 180 millioen betaald ten titel van oorlogsbuit als tegenwaarde der gelden die in het bezit der rekenplichtigen van het leger waren .per 28 Mei 1940. Aldus bekomt .men een totaal van fr 78.107 lioen aan bezettingskosten en gelijksoortige uitgaven tot einde Augustus 1944.
TABEL I
Baettillgákotten 'en gelijkaardige uitgaven
(in millioenen franken). Jaarlijksche cijfers
Bezettings, `kosten
1918 (Mértot Deténib.). 1941 1942 1943 1944 (tot einde Augus.) ,
4 800 15.150 17.351
18:001 11.998
-lluisveátingsen installatiekosten der troepen
123 1.154 1.218 3:669 1.602
'Cumulatieve cijfers
Vergoeding aan Duitsche onderhoorigen
Oorlogsbuit
47 77 37
180
Stippen we ter vergelijking aan, dat de op grond Van 'de bp dat °Ogenblik Vigeerende valutakoersen in Belgische 'franken omgezette bezettingSkoáten, op het einde van Juli 1944 bij benadering fr 80 milliard in Nederland, fr 386 -milliard -in Frankrijk en fr 23 milliard in -Denemarken heliepen, tegen fr 65,5 milliard in België -voor de bezettingskosten alleen en ongeveer fr 70 ,milliard• voor -de bezettingskosten en -gelijksoortige -uitgaven.
Bezettingskosten
Hu isvestings, en installatie.' -kosten der troepen
4 500 -19:650 37.001 55.002 67:000
123 1 :277 2.495 4 :164 5.767
Vergoeding aan Duitsche onderhoorigen
47 '124 160
Oorlogsbuit
.180
V. — Clearingcreditsaldo (1) Niet 'tevreden 'met het •opleggen wan 'overdreven bezettingskoSten, drong •de Duitsche -overheid •een èlearingstelsel op dat 'haar toeliet - zich •voor -meer -dan fr 62 'milliard goederen en diensten toe te eigenen zonder 'eenige 'compensatie. (1) De in deze [paragraaf ,gecommenteerde 'cijfers betreffende de clearing omvatten niet het bedrag van fr 397 millioen niet afgewikkelde verrichtingen.
- 3n-
De clearing, waarvan het mechanisme reeds v66r den oorlog in sommige landen bekend was en gebruikt werd, heeft in principe tot doel de tijdelijke onevenwichtigheid der betalingsbalans van twee of meer landen te compenseeren, ten einde den internationalen handel te vergemakkelijken.
De financiering van de clearing werd in ons land toevertrouwd aan de Emissiebank te Brussel. Wat betreft de clearing, bestond de opdracht der Emissiebank te Brussel in het in ontvangst nemen van de betalingen der Belgen die tegenover het buitenland verbintenissen te vereffenen hadden en in het betalen der Belgen tegenover wie het buitenland verbintenissen had. Dus, wanneer een Belgische exporteur goederen leverde aan een importeur van een land dat lid was van de clearing, werd hem het bedrag van zijn factuur vereffend door de Emissiebank die in haar rekeningen een gelijkwaardige schuldvordering op de Deutsche Verrechnungskasse te Berlijn als tegenpost boekte. In geval van invoer, had de tegenovergestelde verrichting plaats.
In den loop van het jaar 1940 stelden de Duitschers een clearing in tusschen verschillende landen van Europa. De verrichtingen werden door de Deutsche Verrechnungskasse te Berlijn gecentraliseerd. Dit organisme boekte op het credit van ieder land dat lid was van de clearing het bedrag der prestaties die dit land aan andere landen-leden in den vorm van uitvoer van goederen, diensten of kapitalen leverde. Omgekeerd, boekte het op het debet van ieder land het bedrag der prestaties (invoer van goederen, diensten of kapitalen) die dit land van een ander clearingland ontving. Het clearingcreditsaldo wijst de belangrijkheid aan der door een land zonder tegenwaarde geleverde prestaties, terwijl het debetsaldo aanwijst wat een land van de andere landen-leden afneemt zonder zelf prestaties te leveren.
In de mate waarin de uitbetalingen door de Emissiebank binnen het bestek der clearingverrichtingen ten bate van Belgen gedaan (uitvoer), de stortingen te boven gingen die haar door Belgen gedaan waren ter betaling van uit den vreemde ontvangen prestaties (invoer), d.w.z. in de mate waarin ons algemeen saldo in clearing een creditsaldo was, zag de Belgische gemeenschap .zich verplicht de door den bezetter aan het land ontnomen goederen en diensten zelf te financieren.
De normale werking van dit mechanisme eischt, dat de credit- en debetsaldo's redelijke grenzen niet overschrijden. Tot het begin van 1941 ging ons clearingcreditsaldo een milliard frank niet ver te boven. Doch Duitschland heeft geleidelijk en systematisch van de clearing een instrument gemaakt dienend tot het wegnemen in alle bezette landen van het maximum beschikbare goederen en diensten zonder een gelijkwaardige tegenprestatie te leveren. Onderstaande tabel II vermeldt, voor eenige landen, het bij benadering berekend creditsaldo bij de Deutsche Verrechnungskasse. Zij laat toe den omvang van de door Duitschland verrichte wegnemingen te schatten.
TABEL II Clearingcreditsaldi bij de Deutsche Verrechnungskasse (Bij benadering geraamde cijfers uitgedrukt in millioenen Belgische franken op basis van één RM. = B.fr. 12,50.)
Land Frankrijk Nederland België Bohemen-Moravië Denemarken Croatië
Datum.
Creditsaldo (in millioenen franken)
Januari 1944 Augustus 1944 September 1944 Juni 1944 Augustus 1944 Augustus 1944
68.700 64.075 02.413 46.636 16.375 12.863
Men kan dus vaststellen dat België en Nederland vooraan komen. Zij hebben een verpletterenden last gedragen vergeleken met de andere landen, vooral met Frankrijk.
Inderdaad, ons clearingcreditsaldo, ten bedrage van fr 62.665 millioen bij de bevrijding, d.w.z. het overschot van hetgeen wij aan de landen die lid waren van de clearing geleverd hebben op hetgeen zij ons leverden, werd gefinancierd door de Emissiebank te Brussel, die te dien einde beroep deed op voorschotten der Nationale Bank van België, dus op de monetaire expansie. Ten andere, heeft de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Financiën de Emissiebank een waarborg verleend betreffend alle verlies dat kan voortvloeien hetzij uit de waardevermindering, hetzij uit het niet betalen der sommen die met de bij artikel 13, 3°, der statuten van de Bank voorziene verrichtingen overeenstemmen, te weten : « de deviezen welke de bank (Emissiebank te Brussel) onder zich houdt en met name de Duitsche betaalmiddelen, inclusief de Reichskreditkassenscheine, alsmede haar tegoed bij de Deutsche Reichsbank, de Deutsche Verrechnungskasse of de Reichskreditkasse ». De door bedoelden waarborg gedekte gezamenlijke schuldvorderingen van de Emissiebank te Brussel beliepen op 2 September 1944 fr 66,9 milliard en waren als volgt verdeeld (in franken) (1) : (1) De quaestie der Emissiebank te Brussel en de er snede verband houdende problemen zijn thans aanhangig gemaakt bij de Onderzoekscommissie ingesteld door de besluitwetten van 11 December 1944 en 23 Maart 1945. Wat in het huidig verslag gezegd wordt aangaande de Emissiebank en de clearingverrichtingen loopt in geenen deele vooruit op de conclusiën die door de Onderzoekscommissie zullen geformuleerd worden, noch op de uiteindelijke oplossing die aan deze verschillende vraagstukken zal worden gegeven. Wij beperken ons hier tot het probleem der , monetaire saneering. Te dien opzichte zal de Staat moeten tusschenkomen ten einde den toestand der Nationale Bank te saneeren. Overigens zal alles in het werk moeten gesteld worden om Duitschland het bedrag der clearingschuld en gelijksoortige schulden te doen betalen of het bedrag er van op Duitschland te verhalen.
—313
.—
Schuldvorderingen in vreemde deviezen :
de Emissiebank en het tegoed van derden bij Dienst der Postchecks.
Deutsche Verrechnungskasse (clearing in engen zin) fr 61.752.113.624,09 Deutsche Reichsbank (Sonderkonto) 911.823.668,84 Deutsche Reichsbank (te realiseeren ongeMschte deviezen) .... 1.000.396,85 Totaal (clearing in den breeden zin) fr
den
Het is niet zonder belang even een blik te werpen op de in clearing verrichte operaties. 62.664.937.689,78
Duitsche biljetten en muntstukken : Reichskreditkassenscheine (omwisseling) 3.566.547.650,— Kasvoorraad 643.840.075,— Totaal ....fr
4.210.387.785,—
Rentenmarken iletchskreditkasse, girorekening
118.499,50 12.501.640,87
Totaal van de door den Secretaris-Generaal van het Ministerie van Financiën gewaarborgde verfr 66.887.945.555,15 richtingen der Emissiebank te Brussel
De clearingquaestie is innig verbonden met de monetaire saneering en in het bijzonder met de gezondmaking van den toestand der Nationale Bank van België. Door het verleenen van voorschotten in den vorm van biljetten aan de Emissiebank te Brussel om deze laatste toe te laten de clearing te financieren, bezit de Nationale Bank van België thans een schuldvordering van fr 64.589.460.272,38 op de Emissiebank te Brussel. Men stelt dus vast dat de clearing en de andere verrichtingen der Emissiebank te Brussel bijna geheel gefinancierd werden door directe voorschotten van de Nationale Bank van België en dat, anderzijds, de voornaamste oorzaak der expansie van den biljettenomloop der Nationale Bank van België schuilt in haar voorschotten aan de Emissiebank te Brussel voor het financieren van de clearing. De saneering van den toestand der Nationale Bank van België vergt de terugbetaling van de door haar aan de Emissiebank te Brussel toegestane voorschotten. Het spreekt vanzelf dat in de mate waarin Duitschland de clearingschuld niet volledig terugbetaalt en andere recuperaties onmogelijk blijken, een tusschenkomst van den Staat zich zal opdringen. Kortom, op grond van de jongste cijfers, doet de toestand zich als volgt voor. De door de Emissiebank te Brussel verrichte gezamenlijke operaties waarvoor de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Financiën waarborg verleende (clearingverrichtingen en verrichtingen op Duitsche betaalmiddelen) beloopen fr 66,9 milliard. Bedoeld cijfer omvat de eigenlijke schuldvordering in clearing, d.w.z. . het creditsaldo bij de Deutsche V errechnungskasse, ten bedrage van fr 62,7 milliard, het bedrag van de omwisseling der in Augustus 1942 ingehouden Reichskreditkassenscheine, zegge fr 3,6 milliard, en diverse Duitsche betaalmiddelen. Om bedoelde verrichtingen ter waarde van fr 66,9 milliard te financieren, deed de Emissiebank te Brussel ten beloope van fr 64,6 milliard beroep op de Nationale Bank van België. Het verschil werd gefinancierd door de fondsen beheerd door de Emissiebank te Brussel, namelijk de rekeningen-courant bij
Onderstaande tabel 111 geeft een algemeen overzicht dezer verrichtingen. De ontleding van de cijfers brengt aan het licht dat het compenseerend karakter van het stelsel, in 1940, in zekere mate geëerbiedigd werd. De gezamenlijke prestaties van België gingen slechts die van het buitenland met fr 881 millioen te boven. Doch vanaf 1941 ging de vermeerdering der van België geëischte prestaties gepaard met steeds minder omvangrijke compensaties. Einde Augustus 1944 beliep ons creditsaldo fr 62,7 milliard, overschot van fr 98,3 milliard goederen, kapitalen en diensten door België geleverd tegen fr 35,6 milliard ontvangen van het buitenland. TABEL III
Clearingverrichtingen Boekhoudkundige toestand
(1)
(in millioenen franken) Stortingen Stortingen ten bate ten bate van het van België buitenland (Credit) (Debet)
Creditsaldo jaarlijksoh cumulatief
1940 (sedert Augustus) .. 1941 1942 1943 1944 (tot 2 September) .
2.908 17.282 26.183 32.493 19.401
2.027 10.310 9.330 8.431 5.504
881 6.972 16.853 24.062 13.897
Totaal .. .
98.267
35.602
62.665
881 7.853 24.706 48.768 62.665
(1) De boekhoudkundige toestand registreert de orders tot betaling zoodra ze gegeven worden, terwijl de statistische toestand enkel rekening houdt met de geliquideerde orders tot betaling.
Tabel iv geeft per land dat lid was van de clearing het totaal van de stortingen ten bate van België (credit) en van de stortingen door België gedaan (debet), alsmede het creditsaldo of het debetsaldo. Het clearingcreditsaldo vormt een van de meest belangrijke posten van de uit den oorlog voortvloeiende verliezen. Door de clearing is het dat een groot deel van de voorraden, van de productie en van de arbeidskrachten door den bezetter werd ingepalmd. Het feit dat wij enkel met het creditsaldo rekening houden, laat ons toe met zekerheid te verklaren dat het wel om een zuiver verlies gaat. Inderdaad, wanneer tegenover den uitvoer van goederen, diensten en kapitalen prestaties vanwege het buitenland stonden, beschouwen wij bedoelden uitvoer niet als een verlies. Slechts in de mate waarin wij naar het buitenland meer goederen hebben uitgevoerd dan wij er van hebben ontvangen en in de mate waarin een deel van het loon van onze werklieden in den vreemde door de Belgische gemeenschap werd gedragen, is het dat wij zeggen dat er een verlies bestaat., Wat de
— 314 —
arbeidskrachten in het bijzonder betreft, is die raming zeer gematigd, daar zij er op neerkomt te beweren dat er voor de Belgische gemeenschap slechts
verlies bestaat in zoover de arbeider zijn loon niet in het buitenland heeft kunnen uitgeven. Alleen het niet uitgegeven overschot komt in aanmerking.
TABEL I V
Clearingverrichtingen met het buitenland Boekhoudkundige toestand op 2 September 1944 (in Belgische franken) Globaal bedrag der verrichtingen van 1940 tot 2 September 1944
Duitschland (inclusief de rekeningen bij de Deutsche Reichsbank) Frankrijk Nederland Bohemen-Moravië Bulgarije Croatië Denemarken Finland Griekenland Hongarije Italië Noorwegen Gouvernement–generaal Roumenië Servië Slowakije Zweden Zwitserland Yougoslavi8 Oekrajiene Totaal
Stortingen ten bate van België (credit)
Stortingen van België (debet)
78.915.084.861,16 10 768.461.215,49 5.987.546.046,17 158.571.586,35 125.382.974,80 7.488.637,65 218.418.425,65 235.897.570,61 5.511.790,25 351.987.979,50 456.604.530,03 208.200.638,95 20.355.318,25 137.454.413,60 4.714.389,30 10.980.387,50 286.718.210,25 347.487.150,15 8.837.674,05 11.303.755,--
21.047.714.146,99 6.564.989.358,61 4.592.435.629,82 220.387.718,30 164.664.229,26 5.312.257,30 208.600.900,10 461.111.048,40 1.233.774,70 415.772.425,49 577.611.439,62 228.786.939,77 12.033.080,26 259.574.310,07 1.099.730,50 13.672.685,317.177.832,14 508.335.726,28 1.556.632,32
98.267.007.554,71
35.602.069.864,93
Netto-creditsaldo van België...
Wij zullen het clearingcreditsaldo dus onder de uit den oorlog voortvloeiende globale verliezen vermelden als vertegenwoordigend het globaal excedent van goederen en diensten die door België aan het buitenland verstrekt werden onder den druk van de oorlogsomstandigheden. VI. — Opeischingen van den bezetter De meeste opeischingen van den bezetter zijn begrepen in vorenstaande cijfers. Inderdaad, een deel van die opeischingen werd rechtstreeks door den bezetter betaald, hetzij door middel van de bezettingskosten, hetzij door tusschenkomst van de Emissiebank (sommige opeischingen van auto's). Bijgevolg is het niet mogelijk een overzicht te geven van de belangrijkheid en van den aard van die opeischingen. Andere opeischingen, zooals deze betreffende gebouwen en installatiekosten der troepen, werden betaald door de gemeenten die deze op den Staat terugvorderden. Zooals wij in tabel 1 hebben aangewezen, beliepen die uitgaven gezamenlijk fr 5.767 millioen op einde Augustus 1944. Er moet nochtans rekening gehouden worden met bijkomende prestaties, die door den bezetter gevor-
Slotsaldo van België
Credit
Debet
57.867.370.714,17 4.203.471.856,88 1.395.110.416,35 61.816.131,95 39.281.254,46 2.176.380,35 9.817.525,55 225.213.477,79 4.278.015,55 63.784.445,99 121.006.909,59 20.586.300,82 8.322.237,99 122.119.896,47 3.614.658,80 2.692.297,50 30.459.621,89 160.848.676,13 7.281.041,73 11.303.755,-63 512.746.602,37
1
847.808.912,59
62.664.937.689,78
derd werden buiten het clearingcreditsaldo, de bezettingskosten en andere gelijkaardige lasten, namelijk met de prestaties opgelegd aan de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen (gratis vervoer, gebruik en opeisching van het materieel, enz.), aan de Regie van Telegraaf en Telefoon en aan verscheidene openbare en particuliere organismen. Zonder te dien aanzien juiste cijfers te kunnen verstrekken, kan men aannemen dat die bijkomende opeischingen gezamenlijk een bedrag van 4 lt 5 milliard 1939-frank vertegenwoordigen. VII. — Oorlogsschade Er is geen raming die meer ,aanleiding geeft tot betwisting dan die van de eigenlijke oorlogsschade, d.w.z. van de physische schade aan roerende en onroerende goederen. Het vraagstuk wordt nog ingewikkelder door de afwezigheid van becijferde inlichtingen betreffende de jongste schade (bevrijding, vliegende bommen en krijgsverrichtingen in de Ardennen in den loop van de maanden December 1944 en Januari 1945). Het is onmogelijk, in de tegenwoordige omstandigheden, een nauwkeurig cijfer aan te geven. Men moet genoegen nemen met bij benadering berekende.
— 315 —
cijfers, die er ten hoogste toe kunnen dienen een algemeen denkbeeld nopens de quaestie te geven. De eenige beschikbare cijfers zijn die betreffende de tot 31 Maart 1943 door particulieren ingediende aangiften nopens schade aan het privaat domein. Op dien datum waren 295.312 in cijfers uitgedrukte aanvragen ingediend voor een globale schade van fr 9,2 milliard; daarbij kwamen 15.086 niet in cijfers uitgedrukte aanvragen, welke overeenstemmen met een schade die bij benadering op fr 469 millioen kan geraamd worden. De in cijfers uitgedrukte aanvragen zijn verdeeld als volgt ,: Gebouwde onroerende goederen Roerende goederen Bedrij fsuitrusting Landbouw Binnenscheepvaart Totaal
fr
2.881.297.038 2.620.758.141 2.963.252.794 536.044.310 233.908.681
fr
9.235.260.964
De gezamenlijke in cijfers uitgedrukte en niet in cijfers uitgedrukte aanvragen, ingediend tot 31 Maart 1943, vertegenwoordigen dus, in ronde cijfers, een globale schade van fr 10 milliard. Er dient evenwel op te worden gewezen, dat volgens de bevoegde diensten dit cijfer de werkelijke schade overtreft. Inderdaad, de ramingen moeten principieel op grondslag van de waarde in 1939 gedaan worden. Wat de reeds onderzochte dossiers betreft, ziet men echter dat de door de particulieren ingebrachte schattingen over het algemeen die waarde overschrijden en slechts voor 60 pCt. van het voorgesteld cijfer worden aangenomen. Wat er van die quaestie van overschatting ook zij, het blijkt voorzichtig het cijfer van fr 10 milliard te verlagen en terug te brengen op fr 8 milliard, zijnde bij benadering de 1939-waarde van de schade aan private goederen waarvoor op 31 Maart 1943 een aanvraag tot schadevergoeding was ingediend. Het spreekt vanzelf dat, ingevolge de stijging der prijzen, de kosten van wederopbouw dit bedrag ver te boven zullen gaan. Sedert einde 1942 heeft België bijzonder zware schade geleden : geregelde bombardementen, in het bijzonder in April-Mei 1944, krijgsverrichtingen in den loop van de maanden Augustus en September 1944, vliegende bommen, Duitsch offensief in de Ardennen in December 1944 en Januari 1945. Bij gebrek aan voldoende beoordeelingsbases schijnt het niet overdreven, wanneer men die nieuwe schade met deze van 1940 tot einde 1942 vergelijkt, ze op 12 milliard 1939-frank te ramen. Aan die verliezen dienen nog, wat .het privaat domein betreft, bepaalde speciale schadeposten te worden toegevoegd, zooals de bezettingsschade, die bijzonder hoog is aan de kust. De bevoegde diensten ramen ze op ongeveer fr 3 milliard.
Het openbaar domein heeft eveneens ernstige schade geleden. Dienaangaande werd nog geen nauwkeurige schatting gedaan; de cijfers die wij hierna aanduiden moeten als benaderingen worden beschouwd. Zij behelzen de tot op liet tijdstip van de bevrijding geleden schade, geraamd naar de waarde op 10 Mei 1940. Wegens haar bijzonder statuut groepeeren wij de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen en de Nationale Maatschappij der Buurtspoorwegen onder het openbaar domein. Het cijfer betreffende de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen behelst enkel de schade aan het net en aan de goederen, exclusief het rollend materieel dat zich op het tijdstip van de bevrijding niet in België bevond. Die schade werd geschat op basis van de kosten der reeds uitgevoerde of nog uit te voeren herstellingswerken en werd vervolgens teruggebracht tot een met de waarde op 1 Mei 1940 overeenstemmend cijfer. Laten wij er op wijzen dat zij slechts een gedeelte der geleden verliezen vertegenwoordigt — wij hebben hierboven gesproken over de opeischingen door den bezetter, en er zijn nog verschillende andere categorieën van moeilijk te schatten verliezen — en dat het cijfer van fr 2 milliard slechts een zeer voorloopige raming is. TABEL V
Voorloopige raming van de oorlogsschade aan het openbaar domein Waarde op 10 Mei 1940 Toestand in September 1944
Millioenen franken Aan den Staat toebehoorende onroerende 450 goederen Onroerende goederen (inclusief wegen) en roerende goederen toebehoorend aan de provinciën, de gemeenten en de openbare 1.500 instellingen 2.500 Bruggen en waterwegen 25 Rijkswegen 2 Posterijen 156 Zeewezen (hoofdzakelijk schepen) 82 Luchtvaart (Sabena niet inbegrepen) Telegraaf, Telefoon 300 Nationale Maatschappij der Buurtspoor50 wegen Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (het rollend materieel buiten het land niet inbegrepen) 2.000 Totaal
7.065
Op dit globaal cijfer van fr 7.065 millioen zou, indien men het tot de waarde van 1939 wil terugbrengen, een verlagingscoëfficiënt moeten worden toegepast. Aangezien het echter sommige moeilijk te becijferen posten en de sedert de bevrijding aan het openbaar domein toegebrachte schade ter zijde laat, zou, anderzijds, een verhoogingscoëfficiënt dienen aangewend.
— 316 —
Als wordt aangenomen dat die noodige verhooging en verlaging tegen elkaar opwegen, zal men waarschijnlijk niet zeer ver van de waarheid blijven. Wij kunnen dus, als eerste raming aannemen, dat de gezamenlijke sedert 10 Mei 1940 door het openbaar domein geleden schade ongeveer 7 milliard 1939frank bedraagt. Onder voorbehoud van latere correcties, is de globale schade aan het openbaar en privaat domein als volgt voor te stellen:
TABEL VI
•
Voorloopige raming van de oorlogsschade aan het openbaar domein en het privaat domein Waarde 1939 Milliarden franken
Privaat domein : Schade aangegeven tot 31 Maart 1943 Schade van 1943 tot Mei 1945 Bezettingsschade Openbaar domein Totale schade
8 12 3
7 30
Het globaal cijfer van fr 30 milliard (waarde 1939) is maar een aanwijzing. Waarschijnlijk is, dat het werkelijk verlies, met inachtneming van alle gegevens, tusschen fr 30 en 35 milliard ligt. VIII. — Diverse verliezen Er valt nog iets te zeggen omtrent verschillende verliezen welke een zeker belang hebben. Sommige zijn reeds in de vorige posten begrepen. a) Voorraden van grondstoffen en goederen In 1940 was België ruim voorzien van grondstoffen en goederen van eerste kwaliteit. Op 31 Augustus 1944 was, te dien opzichte, het land totaal uitgeput. Gewis werden deze stocks gedeeltelijk door het land verbruikt. Doch ingevolge Duitsche weghalingen en gebrek aan invoer is het niet mogelijk geweest deze voorraden te vervangen, althans niet door producten van dezelfde kwaliteit. Zulks beteekent een belangrijk, alhoewel moeilijk onder cijfers te brengen verlies. Anderzijds werd een groot gedeelte van deze stocks door den bezetter ingepalmd, rechtstreeks door aankoopen of opeischingen of onrechtstreeks door bedoelde stocks door de Belgische industrie te laten bewerken. Aangestipt weze nochtans dat de daaruit voortvloeiende verliezen vertegenwoordigd zijn door de in den aanvang van deze uiteenzetting ontlede financieele lasten (clearing, bezettingskosten, enz.).
b) Private voorraden (levensmiddelen en kleedingstukken)
De verliezen door de particulieren
ondergaan
wegens de uitputting hunner voorraden aan levensmiddelen en het verslijten hunner kleederen zijn insgelijks een rechtstreeks gevolg van den oorlog. Terwijl in normalen tijd alles geleidelijk werd vernieuwd, zal het gansche land in korten tijd belangrijke aankoopen moeten doen. Om daarvan een denkbeeld te geven, stippen we aan dat, zoo men enkel een verlies aanneemt van fr 500 per Belg, cijfer dat klaarblijkelijk beneden de werkelijkheid ligt, men reeds een globaal cijfer van méér dan fr 4 milliard bereikt. c) Onderhoud en vernieuwing van de gebouwde onroerende goederen en van het meubilair Hetzelfde vraagstuk stelt zich voor de gebouwen en het meubilair. Niet alleen heeft het land ingevolge de vernietiging van talrijke gebouwen belangrijke schade geleden, doch het heeft daarenboven gedurende vier jaar het aantal nieuwe gebouwen tot een uiterst laag peil zien dalen. Anderzijds heeft het onderhoud der gebouwen, bij gebrek aan materiaal, veel te wenschen overgelaten : de daken, de beschildering, de buisleidingen, de centrale verwarmingsinstallaties, enz., werden niet onderhouden; de dringende herstellingen geschieden vaak met onvoldoende materiaal. Het gebrek aan verwarming, ingevolge het ontbreken van brandstof, heeft in talrijke gebouwen belangrijke schade veroorzaakt. Het meubilair heeft eveneens geleden, vooral het linnengoed en het keukengerief. Kunnen deze verliezen in cijfers worden uitgedrukt ? Zulks schijnt niet gemakkelijk. Het lijkt evenwel niet overdreven hiervoor ongeveer fr 13,7 milliard te nemen, d.w.z. 10 pct. van fr 137 milliard, cijfer vertegenwoordigend de raming van de globale waarde in 1939 der particuliere gebouwde onroerende goederen. d) Landbouwverliezen De landbouwverliezen, voortspruitend uit de verarming van den grond en de vermindering van den veestapel, zijn eveneens belangrijk. e) Private vervoermiddelen Ingevolge de opeischingen en de slijtage van de tot het verkeer toegelaten vervoermiddelen, is het aantal private vervoermiddelen (auto's, autobussen en autocars, moto's, rijwielen) zeer sterk verminderd. Om in het bezit te komen van de noodige private transportmiddelen zal het land belangrijke sommen moeten besteden. De Duitsche opeischingen kunnen hier buiten beschouwing worden gelaten daar zij reeds in de cijfers der financieele verliezen zijn opge-
nomen.
— 317 —
f) Productieapparaat De door het productieapparaat geleden verliezen .zijn zoowel van physischen als van economischen aard. De in werking gebleven fabrieken hebben hun installaties moeten gebruiken zonder ze behoorlijk te kunnen vernieuwen of onderhouden. Andere bedrijven hebben gedurende min of meer langen tijd stilgelegen. Vaak heeft de bezetter de stocks ingepalmd of heeft de bedrijven verplicht hun voorraden en zelfs een gedeelte van hun machines af te staan. Erger nog is het feit, dat ons productieapparaat geen gelijken tred met den jongsten technischen vooruitgang gehoudell heeft. g) Arbeid en productiviteit De ingevolge de door den bezetter verrichte deportaties verloren gegane arbeid is gedeeltelijk vertegenwoordigd door het bedrag van het clearingcreditsaldo betrekking hebbend op de diensten. De in België gebruikte arbeidskrachten, hetzij rechtstreeks voor rekening van den bezetter, hetzij onrechtstreeks voor het vervaardigen van naar Duitschland uitgevoerde producten, zijn begrepen in de bezettingskosten, de clearing en de opeischingen. Maar er is méér dan dat. Er is de gedwongen werkloosheid van sommige arbeiders; er is de ontreddering van de arbeidsmarkt ingevolge de sluiting van talrijke ondernemingen; er is ten slotte en bovenal de merkelijke daling van 's lands productievermogen, die aan den physischen en moreelen last van de bezetting te wijten is. Deze verschillende « diverse verliezen » hebben verarming van het land of verlaging van zijn levensstandaard te weeg gebracht. Sommige, hebben wij gezegd, zijn in bovenstaande posten opgenomen; andere moeten bij het totaal worden gevoegd. Kan de vermindering in waarde van de gebouwde onroerende goederen en van het meubilair reeds op fr 13,7 milliard worden geraamd, dan schijnt het ons niet overdreven een globaal cijfer van fr 20 milliard (waarde 1939) aan te nemen voor het gezamenlijk cijfer van de in bovenstaande posten niet begrepen diverse verliezen. Wij brengen opzettelijk een gematigd cijfer naar voren, ten einde de eventueel te hooge ramingen in de eerste ontlede posten te compenseeren. Het ligt voor de hand dat deze raming zeer benaderend is. Doch, met inachtneming van het feit dat zij alle onvermeld gebleven categorieën van schadeposten dekt, schijnt zij voorloopig te kunnen worden aangenomen. § 3. Globaal cijfer van de uit den oorlog voortvloeiende verliezen 'In' de voorgaande paragraaf hebben wij de bestanddeelen van de uit den oorlog voortvloeiende verliezen
ontleed.
-
Zooals wij hebben aangestipt, staat men, wanneer men, ter verkrijging van een globaal cijfer, deze verschillende bestanddeelen samentelt, voor een dubbele moeilijkheid. De eerste moeilijkheid ligt in het gebrek aan homogeniteit van de cijfers : sommige vertegenwoordigen waarden van 1939, andere een boekhoudkundig cijfer waarvan de werkelijke koopkracht van 1940 tot 1944 afneemt in functie van den datum waarop deze koopkracht werd aangewend. Om deze moeilijkheid te omzeilen, geven wij, benevens het bruto-cijfer, bekomen door de samentelling van de verschillende bestanddeelen, een globaal cijfer der verliezen geschat in waarde 1939 en in waarde 1945. De tweede moeilijkheid ligt in het feit, dat het begrip « globale verliezen » zoowel kapitaalverliezen als andere verliezen dekt, m.a.w. werkelijke verarmingen benevens eenvoudige verminderingen van den levensstandaard. Wij hebben de redenen uiteengezet waarom wij meenen dat de berekeningen betreffende den oorlog 1914-1918 op een te engen grondslag werden gedaan. Wij hebben dus in het concept van de globale verliezen elke soort van rijkdom (goederen of diensten) opgenomen waarvan het land beroofd werd. Dit procédé heeft het volgend nadeel : het maakt een nauwkeurig onderscheid tusschen de kapitaalverliezen en de andere verliezen onmogelijk. Om de vergelijking met den toestand van 1914-1918 te kunnen maken, zullen wij nochtans trachten de belangrijkheid van de kapitaalverliezen bij benadering te bepalen. Ten slotte merken wij op, dat het globaal cijfer geen rekening houdt met de verliezen voortvloeiend uit de deelneming van België aan den oorlog binnen het kader van de internationale overeenkomsten (Lend-Lease en Mittual Aid), noch met sommige speciale verliezen, zooals die van de koopvaardijvloot. Overigens worden de verliezen aan menschen en de verliezen van militairen aard alleen pro memorie vermeld. Gelet op dit feit, kan het in tabel vil bekomen globaal cijfer als zeker niet overdreven worden beschouwd. Bruto beloopt het uit den oorlog voortvloeiend globaal verlies fr 195 milliard. In dat bedrag vertegenwoordigen fr 55 milliard verliezen geraamd op hun waarde van 1939 en fr 140 milliard de boekhoudkundige waarde van de financieele verliezen, waarvan de werkelijke last verminderde naar rato van de stijging van prijzen en loonen. Het is natuurlijk onmogelijk nauwkeurig te bepalen wat de financieele verliezen in koopkracht van 1939 zouden vertegenwoordigen. Grosso-modo kan nochtans worden aangenomen, dat de uit den oorlog voortvloeiende globale verliezen bepaald kunnen worden op ongeveer 125-150 milliard 1989 frank en 225-250 milliard 1945-frank.
— 318 —
's Lands reserves door den bezetter onder dezen oorlog methodisch geschiedde, terwijl zij practisch niet bestond gedurende den voorgaanden oorlog. Dit is de voornaamste oorzaak van den omvang der huidige verliezen.
TABEL VII
Voorloopige raming der uit den oorlog
voortvloeiende globale verliezen Bedrag van het verlies in millioenen franken Categorie
Boekhoudkundige waarde in franken1940-1945
I. Verliezen aan menschen . II. Materieel,. installaties an militairen aard III. Reichskreditkassenscheine en Duitsche betaalmiddelen IV. Bezettingskosten en andere gelijkaardige uitgaven. V. Clearingcreditsaldo VI. In vorenstaande posten niet begrepen opeischingen (N.M.B.S., enz.) .. . . VII. Oorlogsschade : Aan het privaat domein. Aan het openbaar domein (+ Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen en Nationale Maatschappij der Buurtspoorwegen) VIII. Diverse verliezen Totaal
Bruto cijfer in millioenen franken (franken-1939 Raming en frankenin franken1940-1945) 1939
pro memorie
4.223
4 223
73.107 62.665
73.107 62.665
139.995
5.000
5.000
23.000
23.000
7.000 20.000
7.000 20.000
55.000
194.995
In hoeverre gaat het om kapitaalverliezen. ? Dit is een delicate quaestie. De kapitaalverliezen omvatten hoofdzakelijk de oorlogsschade (30 milliard), de verliezen op de stocks, sómmige opeischingen en de waardevermindering, de slijtage en het gebrek aan onderhoud van de roerende en onroerende goederen. Volgens zekere private ramingen was de waarde der voorraden in 1939 fr 22,5 milliard. Zoo wij onderstellen dat alle kapitaalverliezen andere dan de eigenlijke oorlogsschade, een met de stocks van 1939 overeenstemmend bedrag vertegenwoordigen, dan krijgen wij een globaal cijfer van 52,5 miljard 1939-frank aan kapitaalverlies. § 4. Vergelijking tusschen de toestanden in 1914-1918 en 1940-1945 De ramingen en de beschikbare cijfers zijn te onnauwkeurig om een scherpe vergelijking tusschen de aan den oorlog 1914-1918 te wijten verliezen en die welke uit den huidigen strijd voortvloeien, mogelijk te maken. De berekeningen werden niet op dezelfde grondslagen gedaan. De bekomen uitslagen geven slechts een algemeen idee. Het is echter van het grootste belang toch te trachten een zekere vergelijking te maken, hoe onvolkomen en onzeker deze ook moge zijn. Men hechte nochtans aan de verkregen cijfers geen grootere beteekenis en geen grootere waarde dan ze verdienen. Zij worden dan ook onder alle voorbehoud verstrekt. Het is duidelijk dat de politiek van economische exploitatie en van stelselmatige uitbuiting van
Na 1918 is de oorlogsschade het voorwerp geweest van heel uiteenloopende ramingen : eerst 10 miljard goudfrank, daarna 7 milliard goudfrank of 30 railHard papierfrank, indien rekening werd gehouden met de reconstructiewaarde. Volgens den Engelschen econoom, Lord Keynes, zouden die cijfers dienen te worden teruggebracht tot op 3,75 milliard goudfrank en F. Baudhuin beschouwde 3,5 tot 4 milliard goudfrank als een redelijk cijfer. Het geldt echter oorlogsschade in den engen zin van het woord en niet globale uit den oorlog voortspruitende verliezen. Bij wijze van aanduiding stippen wij aan dat, van 1918 tot einde 1942, de Belgische Staat een som van 12.200 millioen papierfrank (met inbegrip van de interesten op de ontleende kapitalen) heeft uitgegeven voor het herstel der uit den oorlog 1914-1918 voortvloeiende schade aan de private goederen. Anderzijds heeft de Staat, van 1918 tot 1924, 4 milliard papierfrank besteed aan het herstel van het openbaar domein, spoorwegen inbegrepen. Voegt men bij de fr 3,5 tot 4 miljard eigenlijke oorlogsschade het bedrag van de financieele eischen der Duitschers, nl. fr 2.280 millioen oorlogsbelastingen, fr 1.025 millioen bijzondere oorlogsbelastingen, boeten, opeischingen en allerhande prestaties, alsmede de fr 7,5 milliard die uitgewisseld werden tegen marken, dan krijgt men voor 1914-1918 een brutocijfer van fr 14.805 millioen (1) globale verliezen, vergelijkbaar met het bedrag van fr 196 milliard voor 1940-1945. Uitgedrukt in koopkracht van 1914, kan het globaal verlies in 1914-1918 approximatief geraamd worden op 10-11 milliard goud-frank (1) tegen 125-150 milliard 1939-frank voor den huidigen oorlog. Ten slotte, zoo men in aanmerking neemt dat de voorraden in 1913 op fr 3.375 millioen waren geschat en dat het cijfer der oorlogsschade voor 1914-1918, dat 3,5 tot 4 milliard goud-frank bedraagt, ten deele betrekking heeft op stocks, kan het bedrag der kapitaalverliezen, zooals ze hooger werden gedefinieerd (oorlogsschade, uitputting der stocks, waardevermindering, slijtage en gemis aan onderhoud der onroerende goederen en van het meubilair) bij benadering vastgesteld worden op 6,3 milliard goud-frank voor 1914-1918 tegen 53 milliard 1939-frank voor het huidig conflict. Tabel vin geeft deze verschillende cijfers aan. De cijfers van deze tabel laten toe vast te stellen, dat de huidige globale verliezen 28-34 pet. van het
(1) Deze cijfers omvatten niet de oorlogsschulden tegenover de buitenlandsche regeeringen en de verliezen op buitenlandsche activa (vooral in Rusland).
-- 319 -
nationaal vermogen en 192-230 pet. van het nationaal jaarlijksch inkomen van vóór den oorlog vertegenwoordigen, tegen respectievelijk 20-22 pet. en 154170 pet. voor 1914-1918.
door de strengheid van de blokkade, heeft de vijand het land stelselmatig beroofd van een aanzienlijk deel van de vruchten van zijn arbeid. Uit de vergelijking tusschen een nationaal vermogen van fr 443 milliard in 1939 en globale verliezen van fr 125 - 150 milliard kan niet worden geconcludeerd, dat het vermogen van België evenveel is verminderd. De verliezen van fr 125-150 milliard beteekenen eenvoudigweg dat België aan kapitaal, voorraden, koopwaren, arbeid, goederen en diensten van allen aard, een hoeveelheid rijkdom heeft verloren die gelijk is aan circa de helft van het vooroorlogsch nationaal vermogen en aan het dubbel van zijn inkomen van 1938.
Evenwel zijn de oorlogsschade in beperkten zin en de kapitaalverliezen gedurende de twee oorlogen om zoo te zeggen even groot; de relatieve cijfers van 1940-1945 in procenten uitgedrukt zijn, slechts iets lager dan die van 1914-1918. De omvang van het globaal verlies van 1940-1945 wordt uitgelegd door de politiek van den bezetter. Onder den druk van de stijgende schaarschte veroorzaakt door de vereischten van den totalen oorlog en
TABEL VIII Verliezen voortspruitend uit den oorlog (Approximatieve ramingen) 1914.1918 (a
1940-1945 Relatieve cijfers in pCt .
Relatieve cilers in pCt. Absoluut cijfer in milliarden goudfranken
In pet. van het nationaal vermogen van 1913 (51 miljard goudfrank)
In pa. van het nationaal inkomen van 1913 (6,5 milliard goudfrank)
Absoluut cijfer in milliarden 1939-franken
10-11
20-22 7 -8 12
154-170 54-61 97
125-150 30 53
Globale verliezen Oorhgsschade in beperkten zin (b) Kapitaalverliezen
3,5-4 6,3
In pCt. van het In pCt. van hert nationaal nationaal vermogen van inkomen van 1939 (443 milliard 1938 (65,2 milliard 1939-frank) 1939-frank) 28-34
7
12
192-230 43 81
(a) De oorlogsschulden tegenover de geallieerde regeeringen en de verliezen op buttenlandsche activa (vooral in Rusland) niet inbegrepen. (b) Over het tijdperk 19144918, dekt de oorlogsschade in beperkten zin een ruimer geheel van verliezen (bij voorbeeld, een deel der voorraden) dan over het tijdperk 1940-1945.
HOOFDSTUK III DE FINANCIEELE TOESTAND VAN 1940 TOT SEPTEMBER 1944 § 1. Inleiding De sinds September 1944 voorgeschreven monetaire saneeringsmaatregelen en de door de Regeering voorgestelde fiscale ontwerpen vinden hun reden van bestaan en hun verantwoording in den rampzaligen monetairen en financieelen toestand van het land na twee en vijftig maanden Duitsche bezetting. Het onderzoek van dien toestand is een der voornaamste punten van dit verslag. In het voorgaande hoofdstuk hebben wij heel schematisch de door België tijdens den huidigen strijd geleden verliezen ontleed. Nu zullen wij onderzoeken welken weerslag die verliezen hebben gehad op een der sectoren van het economisch leven, nl. het geldwezen en de openbare financiën.
te zeggen de in cijfers uitgedrukte vertolking of de weerspiegeling van de werkelijke verliezen. Zooals reeds werd aangestipt, kan geen monetaire of financieele saneering een reeds voltrokken werkelijk verlies te niet doen of uitwisschen. Alleen een verhaal op den vijand zou een dergelijk resultaat kunnen bereiken. Dringt een monetaire saneering zich op, dan is het dus niet wegens het verleden, doch integendeel enkel omdat aan de toekomst dient gedacht te worden. Hetgeen van belang is voor 's Lands economisch herstel, is het eindbedrag der circulatie, het peil der prijzen en loonen, het evenwicht van de begrooting. Welnu, de monetaire en financieele toestand, zooals hij zich in September 1944 voordeed, was zóó ongezond dat het illusoir was te gelooven dat de prijzen en loonen op een peil dat in evenwicht was met de AngelSaksische economieën konden gestabiliseerd worden, zonder een diepgaande monetaire saneering.
In werkelijkheid berusten, uit economisch oogpunt
De in onderhavig hoofdstuk en in de volgende hoofdstukken ontlede cijfers zullen dit feit toelichten.
en voor de collectiviteit in haar geheel, de verliezen niet in de monetaire en financieele verschijnselen, zooals monetaire expansie, begrootingsdeficit, vermeerdering van de openbare schuld. Deze zijn om zoo
Om den financieelen toestand van September 1944 te begrijpen, moet men zich echter tot het verleden wenden en nagaan welke de diepe oorzaken van dien
— 320 —
toestand zijn. Zulks brengt ons er toe de rekeningen van den Staat en de openbare uitgaven in den loop der jongste vijf jaren vluchtig te overzien. Deze ontleding van de evolutie van den financieelen toestand sinds 1940 kan geschieden onder een drievoudig oogpunt, naargelang men let op de eigenlijke begrooting, op het geheel van alle door den Staat gedane verrichtingen of op het totaal bedrag der openbare uitgaven (in ruimen zin verstaan) welke het Land heeft moeten bestrijden.
Inderdaad, de eigenlijke begrootingen hebben gedurende het tijdvak 1940-1944, slechts een deel van de door den Staat gedane betalingen en geboekte ontvangsten gedekt. Zij zijn geen volledige weergave van den werkelijken toestand. Uitgaven van een bijzonder karakter, zooals de bezettingskosten en de schatkistvoorschotten, komen op de begrootingen niet voor. Ze maken nochtans grondbestanddeelen uit voor de beoordeeling van den financieelen toestand van den Staat, zoowel wegens hun bijzonder karakter als wegens hun belang. Om zich een juist denkbeeld van den toestand te vormen, is het dus onontbeerlijk de begrootingsverrichtingen en alle andere financieele verrichtingen van den Staat tegelijk te onderzoeken. Buiten de staatsfinanciën dienen nog andere gegevens in acht genomen te worden. Het zijn namelijk zekere uit de bezetting voortspruitende lasten, zooals de clearingverrichtingen en de door de Duitschers uitgegeven Reichskreditkassenscheine. Deze lasten komen niet tot uiting in de staatsuitgaven. Zij werden gefinancierd door de Emissiebank te Brussel en onrechtstreeks dus door de Nationale Bank van België. Deze financieele lasten vertegenwoordigen niettemin werkelijke « openbare uitgaven », in dien zin dat ze feitelijk door de nationale gemeenschap werden gedragen, door het feit dat zij de voornaamste oorzaak van de inflatie vormen. Bij een overzicht van den financieelen toestand gedurende de Duitsche bezetting, is het onontbeerlijk rekening te houden met die bijkomende lasten welke in de staatsrekeningen niet voorkomen. Zij zullen ontleed worden in de paragraaf handelend over de « openbare uitgaven in ruimen zin ». Op nauwkeurige wijze zullen wij verder de verschillende categorieën van ontvangsten en uitgaven bedoeld onder de benamingen « begrooting », « financieele verrichtingen van den Staat » en « openbare uitgaven in ruimen zin » omschrijven.
De budgetaire operaties omvatten de in de jaarlijksche gewone en buitengewone begrootingen voorziene ontvangsten en uitgaven. Van den kant der ontvangsten, zijn er de belastingen (directe belastingen, douanerechten en accijnzen, registratiere'chten, enz.), de tolgelden, de kapitalen en inkomsten, de terugbetalingen en diverse ontvangsten. Van den kant der uitgaven, vindt men de volgende posten : dienst van de staatsschuld, personeel, materieel, subsidiën en subventies, uitgaven voor sociale voorzorg, hulpgelden aan in nood verkeerende personen, kwade posten en terugbetalingen, pensioenen, werken en leveranties. Het is van belang er den nadruk op te leggen, dat de budgetaire uitgaven enkele uit den oorlog voortspruitende lasten bevatten. Men kan ze dus niet zonder meer beschouwen als « nationale uitgaven », dat wil zeggen als uitgaven die hun verantwoording in een nationaal belang' vinden en die geen rechtstreeksch gevolg zijn van een eisch van den bezetter. Het is immers duidelijk dat de vermeerdering van den last der openbare schuld voor een deel te wijten is aan de Duitsche bezetting. Hetzelfde geldt voor sommige andere uitgaven, zooals de « subsidiën en subventies » welke namelijk de toelagen aan de kolennijverheid omvatten, alsmede de « hulpgelden aan in nood verkeerende personen », gevolg van de intrekking van den werkloozensteun en van 's Lands economischen toestand. Zijn insgelijks begrepen in de budgetaire uitgaven, enkele aan de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen en aan de Regie van Telegraaf en Telefoon toegestane voorschotten voor den heropbouw van' hun net. In de budgetaire uitgaven zou dus een onderscheid moeten kunnen gemaakt worden tusschen de uitgaven die voortspruiten uit de Duitsche bezetting en degene die werkelijke « nationale uitgaven » betreffen, dat wil zeggen normale uitgaven vergelijkbaar met die van vóór den oorlog. Ongelukkigerwijze ontbreken nauwkeurige cijfers, omdat het bijzonder moeilijk is een onderscheid tusschen die beide categorieën van uitgaven te maken. In sommige gevallen wordt het onderscheid zelfs heelemaal willekeurig. Verder zullen wij zien dat men echter sommige aanwijzingen bezit nopens het aandeel der « oorlogslasten » in het totaal bedrag der begrootingsuitgaven en der schatkistvoorschotten. Buiten zijn budgetaire uitgaven, heeft de Staat schatkistvoorschotten moeten verstrekken en extrabudgetaire uitgaven moeten bestrijden. Worden onder de rubriek
§ 2. De budgetaire operaties en de financieele verrichtingen van den Staat
extra-budgetaire uit-
gaven ingedeeld : de bezettingskosten, de opeischingen
De door den Staat in den loop van de bezetting verrichte financieele operaties kunnen in drie groote categorieën worden ingedeeld : de eigenlijke budgetaire operaties, de extra-budgetaire verrichtingen en de voorschotten van de Schatkist.
van de bezettende overheid (onroerende goederen en inkwartieringskosten der troepen), de vergoedingen aan de Reichsonderhoorigen, de hospitalisatiekosten der buitenlandsche militairen en een betaling ten titel van oorlogsbuit. Deze uitgaven komen definitief ten laste van den Staat, maar om klaarblijke-
— 321 —
lijke redenen konden ze niet op de begrooting voorkomen. Ze vertegenwoordigen vanzelisprekend voor hun volledig bedrag « oorlogslasten ». Ten slotte heeft de Staat voor,schutten, verleend aan sommige collectiviteiten om het hun mogelijk te maken hun kastekort te dekken. Bedoelde voorschotten dienen in principe terugbetaald te worden en voor sommige was dit reeds het geval. Dit verklaart, in de rubriek ontvangsten, het bestaan van een post genaamd « terugbetaling van toegestane voorschotten », die feitelijk ue eenige categorie van extra-budgetaire ontvangsten uitmaakt. liet schijnt evenwel waarschijnlijk dat de Staat een deel van de schatkistvoorschotten definitief te zijnen laste zal moeten nemen. De voorschotten aan de provinciën en gemeenten, wier geldelijke toestand in het begin van den oorlog heel moeilijk was, doch trapsgewijze verbeterde, werden gedeeltelijk terugbetaald. De aanzienlijkste post is vertegenwoordigd door de voorschotten aan de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, wier deficit wegens de eischen van den bezetter, van jaar tot jaar aangroeide. Andere voorschotten werden ook toegestaan om 's Lands voedselvoorziening te verzekeren (invoer, subsidiën), alsmede aan diverse openbare organismen. Terwijl de extra-budgetaire uitgaven onbetwistbaar oorlogslasten uitmaken, stelt zich voor de voorschotten van de Schatkist, evenals voor de budgetaire uitgaven, het probleem een scheiding te maken tusschen de oorlogslasten en de uitgaven voor nationale doeleinden. Enkele voorschotten, zooals die aan gemeenten en provinciën of die voor de voedselvoorziening, zijn meer specifiek « nationaal » dan andere, zooals de voorschotten aan de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen tot dekking van een deficit dat voor een groot deel voortspruit uit het gebruik van het net door den bezetter. Doch zeker is het : al die voorschotten der Schatkist, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, zijn een gevolg van de vijandelijke bezetting. Volgens sommige onderzoekingen betreffende de begrootingskredieten van 1940 tot 1944, zouden de uit de mobilisatie of uit den oorlog voortspruitende uitgaven ongeveer 31 pet. van het globaal bedrag dier kredieten in 1940 vertegenwoordigen, 22 pCt. in 1941, 21 pCt. in 1942 en 19 pet. in 1943 en 1944. Het belang van deze percentages hangt natuurlijk af van het criterium dat wordt aangenomen om de oorlogslasten van de nationale uitgaven te onderscheiden. We zullen aannemen dat gemiddeld 20 put. van het globaal bedrag der budgetaire uitgaven en der schatkistvoorschotten oorlogslasten vertegenwoordigen en het overige werkelijk nationale uitgaven zijn. Alvorens over te gaan tot de ontleding der cijfers betreffende de staatsfinanciën dient een laatste punt
nader te worden bepaald.
De gecommenteerde cijfers vertegenwoordigen de werkelijk gedurende een kalenderjaar uitgevoerde operaties. Ze sluiten de in Frankrijk gedurende de gebeurtenissen van Mei-J uni 1940 gedane verrichtingen in, maar niet die te Londen, te New-York of in Congo voor de li,egeering van Londen gedaan. Zooals bekend, worden de ontvangsten en uitgaven in verband met een dienstjaar beschouwd als vallend
onder dit dienstjaar zoolang het niet afgesloten is. Na de afsluiting van het dienstjaar waaronder ze vallen, worden ze geboekt op het dienstjaar in den loop waarvan ze gedaan werden. De verrichtingen voor het dienstjaar 1940 werden op 30 J uni 1941 afgesloten, die voor het dienstjaar 1941 op 31 Mei 1942, die voor het dienstjaar 1942 op 30 April 1943, die voor het dienstjaar 1943 op 30 April 1944 en olie voor het dienstjaar 1944 op 31 Mei 1945. Daardoor omvatten de cijfers der begrootingsuitgaven en -ontvangsten van een kalenderjaar verrichtingen van het vorig dienstjaar en verrichtingen van liet loopend dienstjaar (1). In het onderzoek der budgetaire operaties zullen wij hiermede rekening houden en tegelijk al de voor rekening van één dienstjaar tot den datum van zijn afsluiting gedane verrichtingen ontleden. In de ontleding van de financieele verrichtingen van den Staat en van de openbare uitgaven in ruimen zin (volgende paragraaf) integendeel, zullen wij alleen rekening houden met de gedurende een kalenderjaar gedane verrichtingen, zonder ons te bekommeren om het dienstjaar waaronder ze vallen. In dit geval immers heeft enkel het eindbedrag belang voor ons. Ten slotte is het dienstig aan te stippen, dat de uitgaven ten laste van het speciaal krediet van fr 3,1 milliard (wetten van 7 October 1939 en van 30 December 1939) alsmede de uitgaven ten laste van de bijkredieten voor de uit de mobilisatie voortspruitende uitgaven die overgebracht werden naar de begrooting van het dienstjaar 1940, begrepen zijn in
de budgetaire betalingen van de verschillende dienstjaren, rubrieken « Materieel » en « Hulpgelden ». Terwijl wij in de volgende paragraaf de openbare uitgaven in ruimen zin voor het tijdvak Mei 1940einde Augustus 1944 zullen ontleden, dat wil zeggen alle door het land gedurende de Duitsche bezetting gedragen financieele lasten, is het verkieslijk gebleken in onderhavige paragraaf den toestand sinds Januari 1940 te onderzoeken. Het voorstellen der cijfers per begrootingsjaar of per geheel kalenderjaar laat toe ze beter met den
vooroorlogschen toestand te vergelijken. Ten andere in den loop der eerste maanden van 1940 had de mobilisatie uitgaven medegebracht welke als oorlogslasten mogen beschouwd worden en waarmede men rekening moet houden bij het onderzoek van de staatsfinanciën. (1) Uitgezonderd voor het jaar 1940 dat de voor het dienstjaar 1939 gedane verrichtingen niet omvat
— 322 —
In de gevallen waar dit eenig belang kan hebben, zijn de cijfers betreffende het tijdvak Mei 1940-einde Augustus 1944 tusschen haakjes vermeld. A.
-
De budgetaire verrichtingen van Januari 1940 tot einde Augustus 1944 (1)
Tabel x vermeldt de cijfers der budgetaire verrichtingen, voor de verschillende dienstjaren sinds 1940. De cijfers betreffende het dienstjaar 1944 eindigen per 31 Augustus 1944. Zooals kan worden vastgesteld is de aangroei der budgetaire uitgaven (gewone en buitengewone) betrekkelijk gematigd gebleven. Terwijl de uitgaven fr 10,8 milliard in 1928 en fr 15,5 milliard in 1938 bereikten, gaan ze over van fr 16,8 milliard in 1940 tot circa fr 20 milliard in 1943. Rekening houdend met de uitzonderlijke omstandigheden waarin het land zich bevond, is die progressie tamelijk zwak. Anderzijds zijn de totale budgetaire ontvangsten gestegen in een veel aanzienlijker verhouding. Zij bedroegen fr 17,4 milliard in 1943 tegen fr 10 milliard in 1940 en fr 11,1 milliard in 1938. Van Januari 1940 tot einde Augustus 1944, hebben de begrootingsuitgaven fr 83,5 milliard (76,6) en de ontvangsten fr 68,3 milliard (65,1) bereikt en een globaal deficit van fr 15,2 milliard (11,5) gelaten. Wij hebben er reeds op gewezen dat de begrootingsuitgaven niet te vereenzelvigen zijn met hetgeen wij « nationale uitgaven » noemen, maar dat ze integendeel uit de mobilisatie of den oorlog voortvloeiende lasten dekken. Indien wij veronderstellen dat die oorlogsuitgaven maar 10 pet. van de budge(1) De cijfers tusschen haakjes slaan alleen op de periode Mei 1940-einde Augustus 1944.
taire uitgaven vertegenwoordigen (2), - cijfer dat bijna zeker beneden de werkelijkheid ligt, - zou het eigenlijk nationaal begrootingsdeficit teruggebracht worden tot circa fr 7 milliard (3,8) voor een tijdvak van vier jaar en acht maanden (52 maanden), dus ongeveer fr 1,5 milliard (876 millioen) per jaar. Dit resultaat werd verkregen dank zij de fiscale inspanning van het land, hetgeen tot uiting komt in de sterke vermeerdering der ontvangsten. Verder dient rekening te worden gehouden met de aanzienlijke minderwaarde van de fiscale ontvangsten in 1940 en met de vertraging der fiscale inningen in 1944 ingevolge de oorlogsgebeurtenissen. Beperkt men zich tot dè jaren 1941, 1942 en 1943, dan bedraagt het bruto-begrootingsdeficit fr 4,9 milliard. Door van het cijfer der begrootingsuitgaven 10 pet. af te trekken voor de in de begrootingsverrichtingen begrepen oorlogslasten, of fr 5,4 milliard voor deze drie jaren, komt men tot de conclusie dat de eigenlijke nationale begrooting gedurende dit tijdvak niet deficitair was. Deze vaststelling laat toe het schadelijk karakter van de uit de Duitsche bezetting voortvloeiende uitgaven nader te bepalen. Ten slotte zijn zij alleen de bron van al onze financieele moeilijkheden. De Staat heeft, in een heel ruime mate, de nationale uitgaven kunnen dekken door zijn normale inkomsten. Het bruto-deficit spruit voor een goed deel voort uit de uitzonderlijke omstandigheden welke het land in 1940 en in 1944 heeft gekend en uit de in de begrootingscijfers begrepen oorlogslasten. (2) Op bladzijde 322 werden de oorlogsuitgaven op 20 pet. van het globaal bedrag der begrootingsuitgaven en der schatkistvoorschotten geraamd. Aangezien de schatkistvoorschotten voor het grootste deel oorlogsuitgaven vertegenwoordigen, is het, bij gebrek aan nauwkeurige gegevens en ten titel van benadering, te aanvaarden dat het aandeel der oorlogsuitgaven vervat in de eigenlijke begrootingsuitgaven op 10 pet. kan worden geraamd.
TABEL IX
Budgetaire verrichtingen per dienstjaar (In millioenen franken) - (Afgeronde cijfers)
(3)
Dienstjaar 1940
Dienstjaar 1921
Dienstjaar 1942
Dienstjaar 1943
Dienstjaar 1944 tot 31-8-1944
Totaal der dienstjaren van 1940 tot 31.8-1944
Gedaan in den loop van het jaar Gedaan in den loop van het volgend jaar
14.476 2.354
14.757 1.223
16.663 1.017
18.640 1.313
13.014 -
77.550 5.907
Totaal voor het dienstjaar tot aan zijn afsluiting
16.830
15.979
17.681
19.953
13.014
83.457
Gedaan in den loop van het jaar Gedaan in den loop van het volgend jaar
8.502 1.529
12.939 1.640
14.634 2.170
15.064 2.309
9.465 -
60.604 7.648
Totaal voor het dienstjaar tot aan zijn af sluiting
10.031
14.579
16.804
17.373
9.465
68.252
6 .799
1.400
877
2.580
3.549
15.205
Budgetaire uitgaven :
Budgetaire ontvangsten :
Budgetair deficit :
Tot de afsluiting van het dienstjaar
(3) Daar de cijfers afgerond werden, zijn enkele totalen één eenheid hooger o lager dan de som der samengetelde gegevens. De totalen houden immers rekening met de in de afgeronde cijfers verwaarloosde decimalen. Deze aanmerking geldt
voor verschillende tabellen dezer uiteenzetting.
- 323 -
Ten titel van aanwijzing geeft onderstaande tabel de evolutie van enkele categorieën van budgetaire uitgaven aan. De eerste drie bevatten bepaalde sommen die als oorlogslasten zouden dienen te worden beschouwd. T'Annt x Evolutie van enkele begrootingsuitgaven per dienstjaar (In millioenen franken) - (Afgeronde cijfers) ..-
-
Dienstjaar
1940 1941 1942 1943 1944 (tot einde Augustus)
zuipgelden Dienst der Subsidiën aaninnoo openbare en verkeeren- Personeel schuld, subventies de personen
Totaaltl der budgetaire uitgaven
2.002 2.932 3.052 4.416
359 721 703 952
2.283 1.635 1.392 589
3.262 3.823 4.652 5.280
16.830 15.979 17.681 19.953
2.048
659
1.149
3.569
13.014
B. - De financieele verrichtingen van den Staat van Januari 1940 tot einde Augustus 1944 (1) Het feit dat de budgetaire uitgaven voor eigenlijk nationale doeleinden voor een groot deel gedekt werden door de budgetaire . ontvangsten, heeft een groot belang voor de ontleding- van den weerslag van den oorlog en van de bezetting op onze staatsfinanciën. Het is echter zonder groet belang wanneer het gaat om de gezamenlijke staatsfinanciën te onderzoeken en om het belang van het werkelijk mali vast te stellen dat de Staat sinds 1940 heeft moeten bestrijden, van welken aard het ook weze. Dit blijkt uit het onderzoek der financieele verrichtingen van den Staat, welke de budgetaire verrichtingen, de extra-budgetaire uitgaven en de schatkist(1) De cijfers tusschen haakjes slaan alleen op het tijdvak Mei 1940-einde Augustus 1944. Zijn in de gecommenteerde cijfers niet begrepen de financieele verrichtingen der Belgische Regeering te Londen, evenals de door deze Regeering uitgegeven leeningen en aan haar verstrekte voorschotten.
voorschotten, alsmede de terugbetalingen op door de Schatkist toegestane voorschotten omvatten. Men stelt immers vast dat de begrootingsuitgaven een dalend percentage hebben vertegenwoordigd in het geheel der uitgaven van allen aard welke de Staat genoodzaakt was te doen : 67 pet. in 1940, 47 pet. in 1941, 46 pet. in 1942, 47 pet. in 1943, 46 pet. van Januari tot einde Augustus 1944 en 49 pOt. voor het tijdvak Januari 1940-Augustus 1944. Op een globaal mali der financieele verrichtingen van den Staat van fr 99,5 milliard vertegenwoordigen de budgetaire tekorten slechts fr 15,2 milliard of 15 pet. Het aandeel van het bruto budgetair deficit per kalenderjaar in het jaarlijksch mali der financieele verrichtingen van den Staat was 46 pUt. in 1940, 13 pCt. in 1941, 7 pet. in 1942, 10 pet. in 1943 en 13 pCt. van Januari tot einde Augustus 1944. Het is duidelijk dat de beslissende factor voor de staatsfinanciën te vinden is in de totale financieele verrichtingen. Men zal van deze verrichtingen een gedetailleerde uiteenzetting vinden in tabel Deze tabel geeft per kalenderjaar het bedrag van de in den loop van het jaar gedane verrichtingen aan. Voor de budgetaire verrichtingen wordt er dus geen rekening gehouden met het dienstjaar waartoe de verrichtingen behooren. De cijfers van 1940 omvatten niet de budgetaire operaties die voor rekening van het dienstjaar 1939 vóór de afsluiting van dit dienstjaar (31 Maart 1940) verricht werden. De extra.-budgetaire uitgaven kunnen worden beschouwd als vallende definitief ten laste van den Staat. Hetzelfde zal waarschijnlijk gelden voor een deel der schatkistvoorschotten, alhoewel zij in principe moeten terugbetaald worden. In de mate waarin zij nog niet werden terugbetaald vertegenwoordigen zij, ten minste op korten termijn, een last voor den Staat.
Financieele verrichtingen uitgevoerd door den Staat
TABEL XI
(in duizenden franken per kalenderjaar - afgeronde cijfers) _ .. 1940(a)
Uitgaven : 3udgetaire uitgaven Extra-budgetaire uitgaven 3ohatkistvoorschotten
14.475.877 4.623.193 2.379.902 Totaal
Inkomsten : Budgetaire ontvangsten Terugbetalingen van schatkistvoorschotten Totaal Bruto•mali Dekkingsmiddelen (a) : Bruto-opbrengst van de uitgifte van betaalmiddelen Netto-opbrengst van de uitgifte van leeningen en schatkistcertificaten
1941
1942
1943
1944 tot einde Augustus
Totaal 1940 tot einde Augustus 1944
17.110.491 16.306.585 3.226.184
17.886.158 18,614 597 2.377.600
19.657.547 19.747.054 2.176.823
14.326.563 13.815.275 3.309.696
83.456.636 73.106.704 13.470.205
21.478 972
36 643 260
38 878.355
41.581.424
31.451.534
170.033.545
. 8 501.741 -
14.468.136 1.084.311
16 273.984 892.255
17.234.148 157.323
11.774.283 161.673
68.252.290 2 275.682
8 501.741
15 532 447
17.166.239
17.391.469
11.935.958
70.527.852
12 977.231
21.110.813
21.712.116
24.189.955
19.515.578
99.505.693
.
695.581
1.394.978
468.822
461.515
684.258
3.705.154
12.169.570
19.153.694
21.138.094
24.236.521
19.750.965
96.446.244
(a) Het verschil tusschen het mali en de dekk ngsmiddelen werd afgenomen op of teruggestort aan «
tijdelijk ter beschikking van de Schatkist ».
gelden van derden
(b) Voor het jaar 1940 omvatten de cijfers niet, de budgetaire verrichtingen betreffende het dienstjaar 1939 uitgevoerd vóór de afsluiting hiervan (31 Maart 1940). Die verrichtingen beliepen fr 1.187 millioen voor de budgetalre uitgaven, fr 886 millioen voor de budgetaire ontvangsten en laten dus een tekort van fr 301 millioen, waarmede geen rekening wordt gehouden.
De cijfers van tabel xi geven dus nagenoeg getrouw den definitieven toestand van de staatsfinanciën weer. De gezamenlijke uitgaven voor het tijdvak Januari 1940-einde Augustus 1944 bedragen fr 170 milliard (163,2) waartegenover fr 70,5 milliard (67,4) aan inkomsten staan, hetgeen dus een bruto mali van fr 99,5 milliard (95,8) laat. Buiten fr 83,5 milliard (76,6) budgetaire uitgaven, heeft de Staat voorzien in fr 73,1 milliard (73,1) extra-budgetaire uitgaven welke alleen Duitsche eischen betreffen en fr 13,5 milliard (13,5) schatkistvoorschotten. Op laatstgemelde uitgaven werden fr 2,3 milliard terugbetaald die voorkomen onder de inkomsten. Het netto saldo der schatkistvoorschotten beloopt dus fr 11,2 milliard. Dé extra-budgetaire uitgaven worden onderverdeeld als volgt (1) : Millioenen
franken
Bezettingskosten Opeischin gen (huisvestings- en installatiekosten der troepen) Vergoedingen aan Reichsonderhoorigen Oorlogsbuit
67.000 5.767 160 180
Totaal
73.107
(1) Voor de blizonderheden per jaar, zie tabellen I en XIII.
Zooals men ziet, werden de gezamenlijke re .chtstreeks door den bezetter voor eigen behoeften gevorderde sommen in de categorie der extra-budgetaire uitgaven ondergebracht. Ingevolge de latere vereffening van sommige verrichtingen, moet aan dit bedrag een som van fr 162 millioen worden toegevoegd om het cijfer per 31 Januari 1945 te bekomen. De detailleering van de 'voorschotten door de Schatkist aan verscheidene collectiviteiten verleend om hen in staat te stellen hun kastekort te dekken, wordt in tabel xii gegeven. Op een door de Schatkist voorgeschoten bedrag van fr 13.471 millioen werd fr 2.275 millioen terugbetaald : het netto-saldo beloopt dus fr 11.198 millioen. De meest belangrijke voorschotten betreffen de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen, (fr 7.051 millioen), en 's Lands voedselvoorziening (fr 3.538 millioen). Eerstvermelde voorschotten hadden tot doel te voorzien in den kasnood der Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen, wier financieel evenwicht door de oorlogsomstandigheden en door de eischen van den bezetter in gevaar werd gebracht; de laatstvermelde strekten tot verbetering van 's Lands voedselvoorziening door invoer van levensmiddelen.
Voorschotten verleend door de Schatkist (in millioenen franken)
Jaar
1940 1941 1942 1943 1944 (tot einde Augustus) Totaal
N. M. B. S.
Regie T. T.
725 1.275 1.345 1.375
-290 195 150
2.331
50
7.051
685
Provinciën en gemeenten
Voedselvoorziening van het land
689 444 -37 --1 170
De inkomsten van den Staat, die voor het tijdvak Januari 1940-Augustus 1944 de som van fr 70,5 milliard (67,4) beliepen, bevatten fr 68,3 milliard (65,1) budgetaire ontvangsten en fr 2,3 milliard (2,3) terugbetalingen van schatkistvoorschotten. Het bruto-mali, groot fr. 99,5 milliard (95,8), d.w.z. hetgeen de Schatkist meer uitgaf dan ontving, werd ten beloope van fr 96,5 milliard (93,2) gedekt door de netto-opbrengst van de uitgifte van leeningen en van schatkistcertificaten en ten beloope van fr 3,7 milliard (3,7) door de uitgifte van betaalmiddelen, nl. door vermeerdering van den omloop van
.
Diversen
Brutototaal
Teru gbetalingen van voorschotten
Netto-totaal
103 1.054 838 614
863 163 --
1
2.380 3.226 2.378 2.177
__ 1.064 892 157
2.380 2.163 1.486 2.021
929
--
3.310
162
3.148
3.538
1.027
13.471
2.276
11.189
muntstukken en biljetten der Thesaurie
(fr 20 en
fr 50).
In navolgende paragraaf ontleden wij uitvoeriger het vraagstuk van de financieringsbronnen der openbare uitgaven. Alvorens tot de behandeling van dit vraagstuk over te gaan, kan het nuttig zijn een laatste quaestie te onderzoeken. Welk gedeelte, in de gezamenlijke van Januari 1940 tot einde Augustus 1944 door den Staat verrichte uitgaven, kan als een uit de mobilisatie of de vijan-
- 325 -
delijke bezetting voortvloeiende last beschouwd worden '1 Het volle bedrag van de extra-budgetaire uitgaven, wij hebben het reeds gezegd, vormt een oorlogslast. Wat de budgetaire uitgaven betreft, is een betrekkelijk beperkt deel aan den oorlog toe te schrijven. De voorschotten van de Schatkist, daarentegen, zijn grootendeels een rechtstreeksch gevolg van den oorlog. Zonder een nauwkeurig cijfer te kunnen vermelden, hadden we geschat dat ongeveer 20 pet. van het globaal bedrag der begrootingsuitgaven en nettovoorschotten van de Schatkist als oorlogslasten dienen te worden beschouwd. Zooals wij er op gewezen hebben, wordt dit cijfer van 20 pet. door sommige over de begrootingskredieten gemaakte studies bevestigd. Dienvolgens komt men tot de gevolgtrekking, dat op het door de Staatskas uitgegeven totaal van fr 170 milliard circa fr 90 milliard aan de mobilisatie en de Duitsche bezetting kunnen worden toegerekend. De extra-budgetaire uitgaven vertegenwoordigen inderdaad fr 73,1 milliard en het geheel der budgetaire uitgaven en netto-schatkistvoorschotten fr 94,5 milliard, waarvan men ongeveer 20 pet. moet beschouwen als oorlogslasten, dus fr 15 tot 20 milliard. Volgens deze berekening, zouden de eigenlijk nationale uitgaven slechts fr 80 milliard of 47 pet. der totale uigaven van den Staat bedragen, daar waar de uit de mobilisatie en de Duitsche bezetting voortvloeiende lasten fr 90 milliard of 53 pet. zouden vertegenwoordigen, dus bijna het aequivalent van het bruto-mali van fr 99,5 milliard. Deze cijfers wijzen eens te meer op het feit, dat de financieele en economische politiek van den vijand feitelijk de eenige oorzaak van onze financieele moeilijkheden is. § 3. De openbare uitgaven in ruimen zin
en hun financiering van Mei 1940 tot September 1944 (1) Om zich een juist denkbeeld te vormen van de financieele lasten, waaraan de Belgische gemeenschap in den loop van de Duitsche bezetting het hoofd moest bieden, volstaat het niet de rekeningen van den Staat na te gaan. Inderdaad, de ontleding van de budgetaire uitgaven en ontvangsten en die van de uitgaven en ontvangsten van den Staat geven geen overzichtelijk beeld van den financieelen toestand van het land. Zij laten ter zijde het clearingcreditsaldo en de verrichtingen op Duitsche betaalmiddelen die. alhoewel door de Emissiebank te Brussel gefinancierd en geen *
fil Lichte afwijkingen tusschen de in deze paragraaf vermelde ciffers en die van de vorige paragraaf. komen voort van verschil in classificatie of in datum van zekere gegevens. Voor de algemeene toelichtingen betreffende den aard van de ontlede cijfers, wordt verwezen naar de twee vorige paragrafen, alsmede naar hoofdstuk I wat de clearing betreft. •
uitgave vanwege de Staatskas vertegenwoordigend, niettemin werkelijke lasten voor de Belgische gemeenschap uitmaken. Die in de rekeningen van den Staat niet voorkomende verschillende verrichtingen beloopen nagenoeg fr 67 milliard en zijn een van de voornaamste oorzaken van de monetaire expansie. Dit brengt ons er toe het financieel vraagstuk onder een derde oogpunt te onderzoeken, dat van de « openbare uitgaven in ruimen zin ». De openbare uitgaven in ruimen zin behelzen de budgetaire verrichtingen, de extra-budgetaire uitgaven, de nettovoorschotten van de Schatkist en de verschillende door de Emissiebank te Brussel gefinancierde verrichtingen, nl. het clearingcreditsaldo, de giro-rekening van de Emissiebank te Brussel bij de Reichskreditkasse, de intrekking van de Reichskreditkassenscheine in Augustus 1942 en de voorraad Duitsche betaalmiddelen der Emissiebank te Brussel. Deze elementen vormen de gezamenlijke door het land gedragen financieele lasten. Wij geven de cijfers van Mei 1940 tot einde Augustus 1944, ten einde de financiering over het tijdvak van de Duitsche bezetting beter te doen uitkomen. Zij zijn vermeld in de tabellen xiii en xiv. In den loop van de periode Mei 1940-einde Augustus 1944, heeft de Staat voorzien in fr 160,9 milliard uitgaven, waaronder circa fr 73,1 milliard bezettingskosten en andere gelijkaardige uitgaven. De circulatiebanken hunnerzijds hebben fr 66,9 milliard aan uitgaven gefinancierd, waarvan fr 62,7 milliard voor de clearing en fr 3,6 milliard voor de in 1942 uit den omloop getrokken Reichskreditkassenscheine. De gezamenlijke openbare uitgaven in ruimen zin beloopen dus fr 227,8 milliard, Waarvan fr 140 milliard of 61 pet. rechtstreeks door den bezetter werden gevorderd, nl. in den vorm van bezettingskosten en andere gelijkaardige uitgaven, van creditsaldo bij de clearing en van uitgifte van Duitsche betaalmiddelen. Er dient opgemerkt te worden dat het totaal bedrag van de bezettingskosten en dat van het clearingcreditsaldo nagenoeg gelijkwaardig zijn. In 1940 en 1941 overschreden de bezettingskosten in hooge mate het clearingcreditsaldo, terwijl in 1943 en 1944 juist het omgekeerde zich voordeed. De fr 87,8 milliard aan budgetaire uitgaven en netto-schatkistvoorschotten vormen grootendeels eigenlijk nationale uitgaven. Zij dekken nochtans eveneens oorlogslasten, die men bij benadering op 20 pet. van de globale som mag ramen (2). Het schijnt dus niet overdreven het globaal bedrag van de uit de Duitsche bezetting voortvloeiende uitgaven op fr 150-155 milliard vast te stellen, namelijk fr 140 milliard rechtstreeks ter beschikking van den bezetter gesteld en fr 10 h 15 milliard begrepen in de budgetaire uitgaven en de netto-schatkistvoorschot(2) Zie hooger, blz. 322 en 323.
- 326 -
-
ten. Deze fr 150-155 milliard vertegenwoordigen 66 pet. (1) van de gezamenlijke openbare uitgaven
in ruimen zin en zijn te scheiden in fr 85-90 milliard begrepen in de financieele verrichtingen van den Staat en fr 66,9 milliard gefinancierd door de Emissiebank te Brussel (clearing en Duitsche betaalmiddelen).
(1) In Frankrijk werden op, van 3i Augustus 1936 tot 31 December 1944 gedane fr 1.960 milliard openbare uitgaven, fr 858 milliard of 44 pCt rechtstreeks oi onrechtstreeks aan den • bezetter betaald.
Openbare uitgaven in den ruimen zin (a)
TABEL XIII
(in, millioenen franken - afgeronde cijfers)
▪
Betaalmiddelen door den beze tterII evorderdg
: t ±
1
Budgetaire uitgaven ± co en netto-schatkist voorschotten II
-I
Verdeeling der openbare uitgaven
o
S± I1
±: ..., .. Totaalder uitgave n „,,,, g edekt door de Circulatiebanken
R. K. K. S. in kas bij de N. B. B. en bij de E. B. B.
Om wisseling van R. K. K. S. co
,5,
Girorekening bij de R. K. K. co
-1 Clearingcreditsaldo
Staat gedekte uitgaven
II _ ca
_L b'
01 Totaal van de door den
Gedekt door de circulatiebanken
Vergoedingen aan Reichsonderhoorigen en oorlogsbuit
Huisvesting en installatie der troepen
cz Bezettingskosten
I ia
■
Jaar
Netto- voorschotten van de schatkist
-•Budgetaire uitgaven
Gedekt door den Staat
Totaalder openbare uitgaven in ruimen zin
Openbare uitgaven in den ruimen zin
JAARCIJFERS. 1940(vanMeitotDecember) 1941 1942 1943 1944 (tot einde Augustus)
7.582 17.110 17.888 19.658
2.379 2.163 1.484 2 021
4.500 15 150 17.351 18.001
123 1.154 1.218 1.669
47 77
14.584 35.577 37.988 41.426
881 6.997 16.828 24 069
556 -419 150 -248
1.212 450 3.117 -- 1.067 1.489 -- 543
3.099 8.628 18.467 23.278
17 683 44.205 56.445 64 704
9 961 19 273 19 372 21 679
7.722 24.932 37.083 43 025
14.376
3 . 097
11.998
1.602
217
31.290
13.889
- 16
- 397
13.476
44.766
17.473
27 293
(a) Zie
4.500 19.650 37.001 55 002
123 1.277 2 495 4.164
11.144
67.000
5.767
14.584 50.161 47 88 149 124 129.575
881 7.878 24.706 48.775
556 137 287 39
450 3 567 3.567 3 567
1.212 145 1.634 1.091
3 099 17.683 11.727 61.888 30.194 118.343 53 472 183 047
9.961 29 234 48.606 70.285
7.722 32.654 69.737 112 762
340 160.865
62.664
23
3 567
694
66.948 227.813
87.758
140.055
Totaal
Algemeen totaal
13= (10+11 + 12)
14= (5+9 +13)
nota (1), blz. 326. Het teeken - duidt de verminderingen
aan.
Afkortingen : N.B.B. = Nationale Bank van België; E.B.B. = Emissiebank te Brussel;
R.R.R. = Reichskreditkasse; = Reichskreditkassenscheine.
Dekkingsmiddelen der openbare uitgaven in den ruimen zin (a)
TABEL XIV
(in millioenen franken - afgeronde cijfers)
7
(9 = 6 -7 A+8)
Coupures en pasmunt
6
Totaal
, Dekking door de circulatiebanken (c)
5= ( 1 +2+3 A-4)
Halflange termijn
Papiergeld Schatkistcertificaten op korten termijn opge0 nomen door de Nat. B. en de Emissiebank( b)
4
Lange temijn
Korte termijn ( in de markt)
Totaal
cc
Registratie
Douanen en accijnzen b2
Diversen
Leen'ngen
1
...
Jaar
Directe belastingen
Belastingen en diverse ontvangsten
3.099 8 628 18.467 23.278 13.476
624 1.195 470 460 684
9.941 15.866 23.283 18.831 18.387
3.099 11.727 30 194 53.472 66.948
624 1.819 2.289 2.749 3.433
19.182 9.941 25.807 61 600 117 322 49.090 67.921 181.848 84.308 227.301
JAARCIJFERS 1940 (van Mei tot December) 1941 1942 1943 1944 (tot einde Aug )
1.638 4.821 5.639 7 517 5.351
2.603 1 , 361 2.829 2.270 1.377
1 900 5.055 5.611 5 632 3 625
445 1.987 2.196 1.817 1.422
5.350 14.466 16.275 17.236 11.775
1.168 2.143 -- 553 2.664 -- 238
5 .306 10.762 10.619 10.051
2 723 4.637 5 955 15.176 7.478
3 891 6 218 12.086 6.043 16 164 4.346 28.459 -- 4.907 17 291 2.227
19.182 42.418 45.722 64.526 45.453
GECUMULEERDE CIJFERS BIJ HET EINDE VAN HET JAAR 1940 (sedert Mei) 1941 1942 1943 1944 (tot einde Aug ) (a) (b) lieren (c)
1.638 6.459 12.098 19.615 24.966
1.367 3 970 6.799 9.069 10.448
1.900 6.955 12.566 18.198 21.823
445 2.432 4.628 6.445 7.867
5.350 19.816 36.091 53.327 65.102
1.168 3.311 2.758 5.422 5.184
±
2.379 4.542 6 026 8.047
-
1940 (sedert Mei) . 7.582 1941 24 692 1942 42 580 1943 62.238 1944 (tot einde Augustus) 76 614
-
,
GECUMULEERDE CIJFERS BIJ HET EINDE VAN HET JAAR.
5 .306 16.068 26.687 36.738
2.723 7.360 13.315 28.491 35.738
3.891 15.977 32.141 60.600 77.891
6.218 12.261 16 607 11.700 13.927
Zie nota (i) blz, 326. Niet inbegrepen het schatkistcertificaat ten bedrage van fr 3.059 millioen vertegenwoordigend het tegoed van particubij den Postcheckdienst op 3 Augustus 1940. Zie kolom 11 van tabel XIII.
Ongeveer fr 75 á 80 milliard, of 33 pet. van de openbare uitgaven, stemmen met eigenlijk nationale uitgaven overeen en vertegenwoordigen hetgeen de gemeenschap aan haar eigen onderhoud heeft besteed. Ziedaar de balans van twee en vijftig maanden vijandelijke bezetting. Deze beschouwingen bevestigen het bijzonder gevaarlijk karakter van de Duitsche eischen wat aangaat de financieele politiek gedurende de bezetting. Zooals men bij het lezen van tabel xiii vaststelt, steekt de betrekkelijk matige stijging van het bedrag der budgetaire uitgaven scherp af tegen de groote verhooging van de door den bezetter gevorderde betaalmiddelen. Deze laatste stijgen van gemidddeld fr 642 millioen per maand in 1940 tot fr 3.412 millioen per maand in 1944. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een beroep op de monetaire expansie onvermijdelijk werd. Thans zullen we nagaan hoe die overgroote massa van fr 227,3 milliard openbare uitgaven gefinancierd werd. Drie bronnen werden aangesproken : belasting, leening en monetaire expansie. De belastingen, en diverse ontvangsten van den Staat leverden van Mei 1940 tot einde Augustus 1944, fr 65.102 millioen of 29 pet. van de openbare uitgaven. De fiscale inspanning was dus zeer aanmerkelijk. De directe belastingen namelijk kenden een gestadige stijging. In 1943 bereikt de gezamenlijke belastingopbrengst fr 17.236 millioen tegen fr 9.784 millioen in 1938. Doch, de fiscale mogelijkheden hebben hun grenzen. In ruime mate moest op leening en op voorschotten van de circulatiebanken beroep worden gedaan. De op de markt geplaatste leeningen, d.w.z. deze geplaatst bij de particulieren en vooral bij . de banken, krediet-, spaar- en kapitalisatieinstellingen, brachten fr 77,9 milliard op of 34 pet. van de openbare uitgaven. Zijn in dit bedrag niet begrepen de fr 13,9 milliard bij de Nationale Bank van België en de Emissiebank geplaatste schatkistcertificaten op korten termijn. Dit laatste bedrag moet als papiergeld beschouwd worden, daar het gaat om rechtstreeksche voorschotten van de circulatiebanken aan den Staat. De som van de op de markt geplaatste leeningen en van de vermeerdering van de portefeuille schatkistcertificaten op korten termijn der circulatiebanken stemt overeen met de globale toename van de openbare schuld, dus iets meer dan fr 90 milliard. De op de markt uitgegeven leeningen waren voor het overgroote deel leeningen op korten termijn (één jaar en minder) en op halflangen termijn. De leeningen op langen termijn vertegenwoordigen nauwelijks fr 5,2 milliard op een geheel van fr 77,9 milliard.
Op leeningen op korten en halflangen termijn werd in een gelijke mate beroep gedaan : de verhooging van de op de markt geplaatste schatkistcertificaten van één jaar en minder bereikte fr 36 milliard en die van de effecten op halflangen termijn fr 36,7 railHard. Aangezien belastingen en op de markt geplaatste leeningen niet volstonden om de gezamenlijke openbare uitgaven te financieren, werd het tekort gedekt door directe voorschotten van, de circulatiebanken en door het uitgeven van coupures en pasmunt.
Op deze wijze werden fr 84,3 milliard of 37 pUt. der openbare uitgaven gefinancierd door hetgeen wij papiergeld zullen noemen, dus practisch door de monetaire expansie. De Staat heeft voor fr 3,4 milliard nieuwe betaalmiddelen uitgegeven (pasmunt en coupures) en heeft zich fr 13,9 milliard door de circulatiebanken laten voorschieten. Bijna al deze voorschotten werden verleend tegen rentelooze kortloopende schatkistcertificaten. Tegen het einde van 1942 was het bedrag der voorschotten van de Nationale Bank van België merkelijk grooter, doch, dank zij een betere organisatie der financieele politiek, kon de Staat zijn schuld bij de circulatiebank gedeeltelijk aanzuiveren. Het aandeel der rechtstreeks door de Emissiebank te Brussel gefinancierde openbare uitgaven was veel grooter. Zooals wij het hierboven hebben uiteengezet (1), heeft de Emissiebank het clearingcreditsaldo, de omwisseling der Reichskreditkassenscheine in 1942 en diverse verrichtingen op Duitsche betaalmiddelen gefinancierd. Op 31 Augustus 1944 vertegenwoordigde dit geheel fr 66,9 milliard. Tot dekking hiervan had de Nationale Bank van België een voorschot van fr 64,1 milliard aan de Emissiebank verleend. Dit was eens te meer de toevlucht tot de monetaire expansie. Laten we, tot besluit, de financiering van de openbare uitgaven in het buitenland even in beschouwing nemen. (Tabel xv, blz. 329.) De tegenstelling is opvallend. Bij ons, evenals in Nederland is het aandeel der belastingen en der normale ontvangsten veel lager dan in de Vereenigde Staten en in Groot-Brittannië. Ondanks de voortdurende stijging der uitgaven, heeft laatstgenoemd land, in 1944, nog de helft er van door belastingen en normale ontvangsten gedekt. Anderzijds is het beroep op het krediet van de circulatiebanken, rechtstreeksche oorzaak van inflatie, zoowel in Nederland als bij ons de voornaamste financieringsbron geweest terwijl het in de Angelsaksische landen slechts enkele procenten van het gezamenlijk bedrag vertegenwoordigt. Het is bijgevolg niet te verwonderen, dat er tusschen onzen monetairen toestand en dien van bedoelde landen zulk een diepgaande wanverhouding (1) Zie hoofdstuk I, 4 2/V.
— 328 —
bestaat. Deze quaestie zal in het volgend hoofdstuk worden. behandeld.
gezegd de globale expansie van de nominale koopkracht, en dat van de openbare schuld.
TABEL XV
§ 1. Het inflatieverschijnsel
Financiering van de openbare uitgaven in verschillende landen
Zooals reeds werd uiteengezet, heeft het totaal bedrag van de door den Staat van Januari 1940 tot einde Augustus 1944 rechtstreeká gedane• betalingen fr 170 milliard bereikt en beliep het globaal cijfer der openbare uitgaven in ruimen zin tijdens de bezetting fr 227,8 milliard.
(Procentueele cijfers van de globale uitgaven) Landen België
I Frankrijk
Nederland
GrootBrittannië
Vereenigde Staten
De budgetaire ontvangsten en de terugbetaling van door de Schatkist toegestane voorschotten hebben slechts fr 70,5 milliard uitgaven gedekt. Het saldo werd door leerling en monetaire expansie gefinancierd. Zulks heeft tot een zeer aanzienlijke verhooging van de monetaire circulatie en van de openbare schuld geleid.
Beschouwde periode Mei Sept. 1940August. ' 19391944 Dec.1944 Venkeling van de dekking : Diverse belastingen en ontvangsten Op de markt geplaatste leeningen Krediet van de Circulatiebanken (a) Totale dekking
1942
Gemiddelde 19401942
19401942
pet.
PCt.
pet.
pet.
pet.
29
30
24
50
37
34
47 (b)
36
47
59
37
23
39
3
4
100
^100
100
100 "
100
(a) Voor.. België : door .de circulatiebanken opgenomen kortloopende schatkistcertificaten, clearingsaldo en verrichtingen op Duitsche betaalmiddelen, uitgifte van betaalmiddelen door den Staat. • Voor Frankrijk : voorschotten van de Banque de France en van de Banque d'Algérie. voor Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten :' bij de circulatiebank geplaatste leeningen. (b) Dit cijfer dekt het gezamenlijk bedrag van de openbare schuld.
HOOFDSTUK
IV.
DE MONETAIRE EN FINANCIEELE TOESTAND BEGIN SEPTEMBER 1944 In de voorgaande bladzijden hebben wij stap voor stap de ontwikkeling van 's Lands financiën tijdens de .Duitsche bezetting gevolgd. Wij hebben kunnen vaststellen dat de monetaire expansie in zeer ruime mate bijdroeg tot de financiering van de buitensporige eischen van den vijand. ' -Dit - hoofdstuk . zal gewijd worden aan het onderzoek van - Lands toestand op het tijdstip van de bevrijding. Wij zullen ons beperken tot de monetaire en financieele aspecten. De werkelijke verliezen werden in hoofdstuk I ontleed. De schitterende militaire operaties van de geallieerde legers in de eerste dagen van September 1944 hebben ons van het verfoeide Duitsche juk bevrijd. Jammer genoeg blijven de financieele gevolgen van de _bezetting voortduren.. De. ontleding van deze gevolgen en de vergelijking van 's Lands toestand met dien van de voornaamste geallieerde landen zullen het mogelijk maken de monetaire en financieele politiek, 'welke het land gevoerd heeft en moet blijven voeren, nader te omschrijven en te verantwoorden. Twee vraagstukken verdienen onze aandacht : dat van de monetaire circulatie in ruimen zin, anders .
—
Feitelijk dekken monetaire expansie in ruimen zin en verhooging van de openbare schuld elkander gedeeltelijk. In de mate waarin de biljetten van de Nationale Bank rechtstreeks ter beschikking van. den Staat werden gesteld en in de mate waarin de bankdeposito's in schatkistcertificaten werden belegd, vertegenwoordigen de cijfers van de openbare schuld en van de monetaire circulatie in ruimen zin één en dezelfde zaak. Waaraan is deze expansie van de monetaire circulatie in werkelijkheid te wijten ? De éénige oorzaak van dat verschijnsel ligt in het deficit der openbare uitgaven. Het particulier nijverheids- en handelskrediet is integendeel ingekrompen. Had de Staat alle openbare uitgaven door belasting kunnen dekken, dan ware er geen inflatie geweest. Door belasting wordt de aan den Staat afgestane koopkracht volledig opgeslorpt. Hetzelfde geldt voor de leeningen welke rechtstreeks bij het publiek worden geplaatst : zij nemen de door het publiek afgestane geldmiddelen definitief op. . Gelet evenwel op de belangrijkheid van de openbare uitgaven, was het volkomen onmogelijk. deze alleen te laten dragen door belasting en door bij particulieren geplaatste leeningen. Er moesten middelen worden aangewend oin de koopkracht op indirecte wijze te_ resorbeeren. Deze procédé's, die trouwens in alle landen reeds werden aangewend, vooral in Groot-Brittannië en. de Vereenigde Staten, bestaan in het plaatsen van leerlingen bij kredietinstellingen zooals banken en spaarkassen. De monetaire gevolgen -van een dergelijke- techniek zijn evenwel zeer verschillend van die van de rechtstreeks bij het publiek geplaatste leerlingen. Dit procédé resorbeert ongetwijfeld de koopkracht; het belet dat ze wordt opgepot, dat ze inactief blijft en aldus een veel grootere indirecte expansie van het totaal bedrag der betaalmiddelen doet ontstaan. Doch het vernietigt de koopkracht niet. Inderdaad, de particulier die een som bij een bank of een spaarkas deponeert, beschouwt zijn deposito als beschikbare
329 —
koopkracht, welke ook het gebruik weze dat deze inrichting van de haar toevertrouwde gelden maakt. Laten we een voorbeeld nemen. Een particulier belegt rechtstreeks fr 1 miljoen in schatkistcertificaten. Na deze operatie is de openbare schuld met een millioen toegenomen, terwijl een millioen uit de handen van den particulier in de kassen van den Staat is overgegaan.. De monetaire circulatie blijft dus onveranderd: Wordt dit millioen 'daarentegen toevertrouwd aan een bank welke het in schatkistcertificaten belegt, dan neemt de openbare schuld toe met hetzelfde bedrag, doch de monetaire circulatie in ruimen zin is insgelijks met een mihoen vermeerderd, daar de particulier zijn bankdeposito (giraal geld) als liquide koopkracht beschouwt en de Staat anderzijds een millioen méér te zijner beschikking heeft. In dit mechanisme van de expansie van het bankkrediet vinden wij een eerste manifestatie van de inflatie. De 'Staat' laat zich door spaar- en -kredietinrichtingen koopkracht voorschieten welke niet •aan de monetaire circulatie wordt onttrokken, in tegenstelling met hetgeen geschiedt in geval van belastingen en rechtstreeks bij het publiek uitgegeven leeningen.
fr 9;8 miljard niet : te boven 'gaan. De tegenwaarde .
er van vindt men terug in de openbare. schuld, in den vorm van schatkistcertificaten op korten termijn. De voorschotten aan de Emissiebank te Brussel, welke niet in de openbare schuld voorkomen, hebben integendeel een grooten omvang genomen : zij beloopen fr 64,1 milliard per 31 Augustus 1944. In het geheel heeft de Nationale Bank van België rechtstreeks of onrechtstreeks aan de gemeenschap bijna fr 74 milliard -voorgeschoten. De vermindering van den goudvoorraad en van de voorschotten aan den privaten sector verklaren waarom de expansie niet hooger is dan fr 71 milliard voor de in omloop zijnde bankbiljetten en fr 756 miljoen voor de rekeningen-courant bij de Nationale Bank van België. Voegt men bij deze verhooging het bedrag van de tijdens de bezetting uitgegeven pasmunt en coupures, ter waarde van fr 3,4 milliard, de saldi van de rekeningen-courant bij de Emissiebank te Brussel, fr 2,5 milliard, dan krijgt men een globaal bedrag van fr 77,7 milliard aan inflatie in den klassieken en beperkten zin van het woord, m.a.w. expansie der munten, bankbiljetten en rekeningen-courant bij de circulatiebanken. Waarom is er feitelijk expansie van koopkracht ontstaan 1 Omdat de Staat, tot dekking van zijn eigen behoeften en voornamelijk van de eischen van den bezetter, aan het Land een hoogere nominale som koopkracht heeft moeten vragen dan die welke het Land geneigd of zelfs bekwaam was af te staan. Het evenwicht werd hersteld door nieuwe koopkracht, welke zich bij de oude kwam voegen. Wij gaan dadelijk zien op welk niveau de globale monetaire circulatie zoodoende werd gebracht. Wat bijzonder ernstig was, was niet zoozeer de monetaire expansie zelf dan wel een expansie in een land, wiens productie grootendeels ten voordeele van den bezetter werd ontvreemd en wiens kapitaalrijkdommen zelfs •waren aangesproken.
Moet uit deze beschouwingen worden geconcludeerd, dat het financieringsprocédé door plaatsing van schatkistcertificaten bij de kredietinrichtingen geen nut heeft en met zuivere en eenvoudige inflatie kan worden gelijkgesteld 1 Geenszins. In de mate waarin de door het publiek toevertrouwde koopkracht in de banken blijft en waarin deze banken die koopkracht aan den Staat overmaken, hoeft de Staat voor een overeenstemmend volume geen beroep te doen op rechtstreeksche voorschotten van de circulatiebank. Werd dit middeld niet aangewend, dan zou bij de massa van de bankdeposito's een veel grootere verhooging van de biljettencirculatie komen, aangezien de Staat geen andere bron dan de voorschotten van de circulatiebank zou hebben om zijn deficit te dekken.
De monetaire expansie• eenerzijds, waardoor steeds meer nominaal inkomen ter beschikking van het Land werd gesteld, de inkrimping van het volume der beschikbare goederen en diensten anderzijds, dat is het inflatiedilemma, dat onvermijdelijk moet leiden tot prijzenverhooging en waardevermindering van de munt. Dit was de toestand waarvoor de overheden na de bevrijding kwamen te staan.
Dit procédé van indirecte financiering langs het plaatsen van schatkistcertificaten bij spaar- en kredietinrichtingen, hetwelk één van de . grondbestanddeelen is van de moderne financieringstechniek van de oorlogseconomie, maakt het dus mogelijk de expansie van de koopkracht te beperken en te remmen, doch niet af te schaffen.
,
Het is dienvolgens van belang dezen toestand met enkele cijfers toe te lichten.
Een tweede uiting van de inflatie, en dit is de klassieke vorm, ligt in de voorschotten van de circulatiebank en in de uitgifte van pasmunt en coupures.
§ 2. De expansie van de nominale koopkracht
Zooals reeds gezegd, hebben de voorschotten van de Nationale Bank van België een dubbelen vorm aangenomen; eenerzijds voorschotten aan den Staat en, anderzijds, voorschotten aan de Emissiebank te Brussel.
Tabel xvi, blz. 331, geeft een vergelijking van den globalen toestand van de nominale koopkracht over de jaren 1936-1938 (gemiddelde) met dien 'van begin Mei 1940 en dien per einde Augustus 1944.
De voorschotten van de Nationale Bank aan den' Staat zijn betrekkelijk matig gebleven, daar zij
Het begrip nominale koopkracht wordt in den ruimsten zin genomen : het slaat niet alleen op' de muntstukken en 'de biljetten« (chartaal' geld), doch
330
insgelijks op al de deposito's en rekeningen-courant op zicht en op termijn bij de banken (giraal geld), alsmede op de deposito's bij de Spaar- en Lijfrentekas en de particuliere spaarkassen (spaargelden). Dit begrip is ruimer dan dit van monetaire circulatie, zooals men het doorgaans opvat. Om de monetaire circulatie in ruimen zin te definieeren, moet men het begrip ietwat verengen om dubbeltellingen tusschen de liquide middelen der banken en de andere bestanddeelen van de monetaire circulatie te vermijden. Aangezien het er in onderhavige paragraaf op aan komt een vergelijking in den tijd op te stellen, leveren bepaalde dubbeltellingen geen bezwaar op voor zoover het verkregen cijfer niet beschouwd wordt als representatief voor de monetaire circulatie. Te dien opzichte is dit cijfer inderdaad te hoog. Bedoeld cijfer behelst anderzijds de spaargelden bij de Spaar- en Lijfrentekas en bij de particuliere spaarkassen. Die spaargelden zijn wel een bestanddeel van de nominale koopkracht, doch mogen niet te zelfden titel als in omloop zijnde koopkracht, d.w.z. als geld, beschouwd worden. De gezamenlijke nominale koopkracht is van fr 62,6 milliard in 1936-1938 gestegen tot fr 185,9 mil-
liard in begin September 1944. Practisch is zij dus verdrievoudigd. • De vergelijking met den toestand van Mei 1940 levert merkbaar hetzelfde resultaat op. Het gemiddelde der jaren 1936 - 1938 is nochtans een betere vergelijkingsgrondslag, want de toestand van Mei 1940 draagt reeds de sporen van den oorlog. Men stelt inderdaad vast, dat de rekening-courantsaldi bij de Nationale Bank van België in Mei 1940 tot op fr 909 millioen gedaald waren, terwijl zij fr 3.467 millioen bereikten in 1936-1938, en dat de bankdeposito's van fr 19,1 milliard tot op fr 13,5 milliard waren gedaald. De biljettenomloop was overigens reeds met bijna fr 8 milliard gestegen. Voor de ontleding van het evenwicht tusschen de Belgische economie en de Angel-Saksische economieën zullen wij insgelijks naar de gemiddelde cijfers van de jaren 1936-1938 verwijzen, zoowel voor de prijzen als voor het volume van de betaalmiddelen. Zoo kunnen wij den huidigen toestand met een normalen vooroorlogschen toestand vergelijken. Wil men evenwel weten in hoeverre de Duitsche bezetting het globaal volume van de nominale koopkracht heeft verhoogd, dan moet men de toestanden van September 1944 en Mei 1940 vergelijken.
TABEL XVI
Expansie van de nominale koopkracht Begin September 1944
1. Circulatie van de Thesaurie (muntstukken en biljetten) 2. Biljetten der Nationale Bank van België 3. Omloop ven buitenlandsche biljetten en muntstukken (Luxemburg) 4. Rekening-courantsaldi bij de Nationale Bank van België en de Emissiebank te Brussel (a) 5. Tegoed der houders van postcheckrekeningen 6. Deposito's en rekeningen-courant op zicht en op termijn bij de banken 7. Spaargeld bij de Spaar- en Lijfrentekaa 8. Spaargeld bij de particuliere spaarkaaien 9. Algemeen totaal 10. Belgische muntstukken en biljetten (1+2) 11. Nominale koopkracht, exclusief de spaardeposito's (1+2+ 3 + 4 +5 +6)
Gemiddelde 1936-1938
Begin Mei 1940
Dranken
Miljoenen iljoenen franken
In miljoenen franken Verschil Absolute cijfers in verhouding tot 1936-1938
Indexcijfers
Verschil 100 =gemid'" = `"„ „„. A,,,, in verhouding delde 1936-1938 100 "'" tot Mei 1940
1.456
1.607
5.236
+
3.780
+
3.629
359,6
325,8
21.981
29.806
100.872
+
78.891
+
71.066
458,9
338,4
158
159
-
158
-
1519
-
-
-
3.467
909
4.117
+
650
+
3.208
118,7
452,9
3.450
4.668
10.947
+
7.497
+
6.279
317,3
234,5
19.136
13.546
43.113
+
23.977
+
29.567
225,3
318,3
11.760
11.965
18.414
+
6.654
+
6.449
156,6
153,9
+
2.007
+
.
(1.240) (b)
1.240
3.247
2.007
261,9
261,9
62.648
63.900
185.946
+ 123.298
+ 122.046
296,8
291,0
23.437
31.413
106.108
+
+
74.695
450,0
337,8
49.648
50.695
164.285
+ 114.637
+ 113.590
330,9
324,1
82.671
(a) De rekening-courantsaldi bij de Emissiebank te Brussel komen uiteraard alleen voor in de cijfers van September 1944. Zij beloopen op dien datum fr 2.452 millioen, terwijl die bij de Nationale Bank van België fr 1.665 millioen bedragen. (b).Daar de cijfers betreffende de spaargelden bij de particuliere spaarkassen over de periode 1935-1936 niet bekend zijn, hebben wij het cijfer van Mei 1940 genomen, steunende op het geval der Spaarkas, bij welke instelling de gemiddelde spaargelden voor 1936-1938 practisch xquivalent waren met die van Mei 1940.
! September 1944 de som van fr 122 milliard : men Zooals blijkt uit de tabel xvi, bereikt de globale tot expansie van de nominale koopkracht van Mei 1940 gaat van fr 63,9 milliard tot fr 185,9 milliard. In dit - 331 -
cijfer vertegenwoordigen de biljetten van de N ationale Bank van België fr 71 milliard en de bankdeposito's fr 29,5 milliard. Deze vermeerdering brengt het gezamenlijk cijfer van de nominale koopkracht op het indexcijfer 291, vergeleken met Mei 1940, en op 297, vergeleken met 1936-1938. De expansie is het sterkst voor de biljetten van de Nationale Bank van België die op indexcijfer 459 staan, vergeleken met 1936-1938, en op 338 in vergelijking met . Mei 1940. Voor de bankrekeningen bedragen deze indexcijfers respectievelijk 225 en 318.
belang zullen zijn voor het na-oorlogsche economische evenwicht, nl. Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten. De tabellen xvii en xviri geven enkele nadere bijzonderheden betreffende de ontwikkeling van de koopkracht in België, Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten. De vermelde cijfers behelzen den omloop van de muntstukken en van de bankbiljetten en de bankdeposito's. TABEL XVII
Vergelijkende monetaire toestand per September 1944
Zoo men niet let op de inleggingen bij de Spaarkas en bij de private spaarkassen, dan bereiken de globale indexcijfers van de muntstukken, biljetten, rekeningcourantsaldi, bankrekeningen en postrekeningen 331 in vergelijking met 1936-1938 en 324 vergeleken met Mei 1940. Thans zullen wij in het kort een parallel trekken tusschen de monetaire expansie in ons land en in de landen waarvan de economieën van overheerschend
Indexcijfers : 1936-1938 = 100 GrootBrittannië
België Muntstukken en chartaal geld (bankbiljetten) Bankdeposito's
Vereenigde Staten
253 188 (a),
450 225
358 • 220 (b)
London Clearing Hanks 0, (a) • (b) Juni 1944.
TABEL XVIII
Vergelijkende monetaire toestand per September 1944 Absolute cijfers en indexcijfers : 1936-1938 = 100 Muntstukken, chartaal geld en bankdeposito's
Gemiddeld cijfer 1936-1938 1944 (a)
Millioenen franken 42.731 149.221
Vereenigde Staten
Groot-Brittannië (b)
België
Millioenen ponden
Indexcijfer
100 349
Indexcijfer
Millioenen dollars
Indexcijfer
2.703
100
60.048
100
5.371
199
139.887
233
(a) September voor België en Groot-Brittannië, Juni voor de Vereenigde Staten. (b) London Clearing Banks 0, voor de bankrekeningen.
Men stelt vast dat in 'de drie landen de expansie van het eigenlijke chartaal geld (muntstukken en biljetten) veel grooter is dan die van de bankdeposito's. In België bereikt ze het indexcijfer 450 tegen 253 in Groot-Brittannië en 358 in de Vereenigde Staten. De vermeerdering van het chartaal geld is de gevaarlijkste en de moeilijkst te controleeren vorm van de inflatie. Voor de bankdeposito's is de aangroei merkbaar dezelfde in België en in de Vereenigde Staten. Neemt men het globaal cijfer der muntstukken, der biljetten en der bankdeposito's dan stelt men vast dat het zelfs niet verdubbeld is in Groot-Brittannië, terwijl het in België het indexcijfer 349 bereikt in verhouding tot de jaren 1936-1938. Op basis van het gemiddelde van het jaar 1938, bereikte de biljettencirculatie in Juli 1944 het, indexcijfer 599 in Frankrijk, en in September 1944, 490 in Nederland, 197 in Zwitserland en 231 in Zweden. • Frankrijk heeft sindsdien een leening uitgegeven,
doch de circulatie aldaar bedroeg in den loop van Maart 1945 nog fr 574 milliard of viermaal het cijfer van fr 142 milliard per 31 Augustus 1939. Zooals wij verder zullen uiteenzetten, moest België, zoo het een prijzenpeil in verhouding tot de AngelSaksische prijzen wilde handhaven, tot een monetaire contractie overgaan, die zijn circulatie, rekening gehouden met de nieuwe valuta-pariteit, zou terugbrengen tot een peil dat met de Engelsch e en Amerikaansche circulatie in evenwicht is. Men ziet immers niet in hoe het mogelijk zou zijn de groothandelsprijzen op ongeveer het indexcijfer 200 en de levensduurte op ongeveer het indexcijfer 160 in verhouding tot 1936-1938 te handhaven met een massa muntstukken, biljetten en bankrekeningen die het indexcijfer 349 bereikt. Het in circulatie laten van de totaliteit der koopkracht maakte iedere aanpassingspolitiek der prijzen onmogelijk. In het volgend hoofdstuk komen wij op dit vraagstuk terug.
— 332 —
§ 3.
De expansie der' openbare schuld (1)
door de plaatsing van schatkistcertificaten op korten en de Emissiebank te Brussel. Daaruit is een netto-vermeerdering van de openbare schuld voortgesproten ten bedrage van fr 90,2 milliard. Van fr 66 milliard op einde April 1940 is de globale schuld inderdaad gestegen tot f:. 156,2 milliard op einde Augustus 1944, dus een weinig minder dan twee en een half maal het cijfer Van vóór den oorlog.
termijn bij de Nationale Bank van België
Zooals hooger uiteengezet, werd het totaal der openbare uitgaven in ruimen zin van Mei 1940 tot einde Augustus 1944 gedekt ten beloope van bijna fr 78 milliard of 37 pCt. door op de markt geplaatste leeningen en ten bedrage van fr 13,9 milliard of 8 pet.
.1) Zijn in de gecommenteerde cijfers niet begrepen, de leerringen. uitgegeven door of de voorschotten gedaan aan de Belgische' Regeering te Londen.
,
.
TABEL XIX
Globale openbare schuld
(2)
(in millioenen franken) 30 April 1940 Absolute cijfers in miljoenen franken
Categorieën •
31 Augustus 1944
In pet. van de globale openbare schuld
Absolute cijfers in miljoenen franken
Aangroei in miljoenen franken
In pCt. van de globale openbare schuld
Peconsolid,eerde schuld : Binnenlandsche Buitenlandsche : Gemóratorieerd Leeningen Totaal Totaal der geconsolideerde schuld
35.363
53,6
41.771
26,7
-I-
6.408
12.843 4.930 -17.773
19,5 7,5 -27,0
12.843 3.688
8,2 2,4
-
1.242
16.531
10,6
-
1.242
53.136
80,5
58.301
37,3
--
700
1,1
37.438
24,0
-
11,8 0,4 . 5,2 17,4 1,1
59.741 316. --60.057 395
38,2 0,2 -38,5 0,2
+ 51.977 + 26 3.411 ' -+ 48.592 320
12.180
18,5
60.452
38,7
+
48.272
66.016
100
156.190
100
+
90.174
-I-
90.174
5.165 .
Schuld op halflengen termijn : Binnenlandsche (meer dan één jaar) schuld op korten. termijn en op zicht (één jaar en minder) : Binnenlandsche • Schatkistcertificaten Dotatie der oudstrijders Tegoed van derden bij Postcheckdienst Buitenlandsche
Totaal .
Totaal op korten termijn en op zicht
Globale openbare schuld
7.764 290 3.411 --11.465 715
„
f•
36.738
Werkelijke openbare schuld (de gernoratorieerde schulden niet inbegrepen)
53.173
143.347
-
•.
(2) Met inbegrip van de dotatie der oudstrijders en, in April 1940, de rnet het tegoed van derden bij den 1 ostcheckdienst
overeen s temmende schuld op zicht. De cijfers per 21 Augustus 1911 omvatten niet de 35 pet. der verhooging van het 'tegoed van derden bij den Postcheckdienst sinds 3 Augustus 1940, die de Emissiebank, aan wie het beheer dezer gelden was toevertrouwd, niet verplicht was te investeeren in schatkistcertificaten. Deze 35 pCt. vertegenwoordigden
fr 1.850 millioen.
Tabel xix vermeldt het detail van de openbare schuld per categorie. Om de vergelijking nauwkeuriger te maken, hebben wij het cijfer van het tegoed van derden bij den Postcheckdienst in het bedrag der schuld op korten termijn en op zicht per 30 April 1940 opgenomen.
een renteloos schatkistcertificaat zonder vasten termijn voor een bedrag van fr 3.059 millioen afgaf. Er werd tegelijkertijd overeengekomen dat de Emissiebank te Brussel ten minste 65 pet. van den aangroei van de activa der particulieren bij den Postcheckdienst in schatkistcertificaten zou beleggen (3).
Vóór den oorlog gingen die activa in de Staatskas over. Zij waren beschouwd als een schuld op zicht van den Staat, maar ze waren niet begrepen in de Officieele cijfers der openbare schuld. Op 30 April 1940 bedroegen zij fr 3,411 millioen. Op 3 Augustus 1940 bedroegen zij fr 3,059 millioen. Op dien datum werd het beheer ervan toevertrouwd aan de Emissiebil,nk te ,Brussel, aan .wie de. Staat als tegenprestatie
Daardoor had de Emissiebank te Brussel op 31 Augustus 1944 een som van fr 3.435 millioen schatkistcertificaten verkregen, wat het geheel der schatkistcertificaten die het tegoed van derden bij den '(5) Het andere deel (35 pCt.) van den aangroei sinds 3 AuguS: tus 1940 van het tegoed van derden bij den Postcheckdienst,. zegge fr 1.850 millioen op 2 September 1944, Werd, om • reden dat het niet in schatkistcertificaten werd belegd, niet in de cijfers der openbare schuld per 31 Augustus 1944 opgenomen. '
- 333- -
Postcheckdienst vertegenwoordigen op lioen bracht.
fr 6.494 mil.
Naast het globaal cijfer der openbare schuld vermelden wij dat van de werkelijke schuld, dat wil zeggen, afgezien van de fr 12,8 milliard uit den oorlog 1914-1918 voortgesproten gemoratorieerde schulden tegenover de geallieerde regeeringen. Laten wij nu even de verschillende categorieën van schulden overzien. De vermeerdering van de geconsolideerde schuld is onbeduidend, vergeleken met de massa door den Staat ontleende kapitalen. Ze beloopt slechts fr 5,2 milliard, cijfer dat voortspruit uit een vermeerdering met fr 6,4 milliard van de binnenlandsche schuld en uit een vermindering met fr 1,2 milliard van de buitenlandsche schuld. Merken wij terloops op dat, rekening gehouden met een vermindering van fr 320 millioen der buitenlandsche schuld op korten termijn, het geheel onzer verbintenissen tegenover het buitenland teruggebracht werd van fr 18,5 milliard tot op fr 16,9 milliard, of van fr 5,6 milliard tot op fr 4,1 milliard als men de gemoratorieerde schulden buiten beschouwing
Zooals men ziet, werd het bedrag der schuld niet alleen veel vermeerderd, doch ook is de onderverdeeling van de schuld in geconsolideerde schuld, schuld op korten en schuld op halflangen termijn totaal verschillend van die van v66r den oorlog. De schuld op zicht en op korten termijn heeft lichtjes het peil der geconsolideerde schuld overschreden en maakt het aanzienlijkste deel van de globale schuld uit. Te zamen vertegenwoordigen de schulden op zicht, op korten en op halflangen termijn 62,7 pCt. van de globale schuld. Drie vraagstukken rijzen met betrekking tot de openbare schuld op : de vergelijking van onzen toestand met dien van het buitenland, de onderverdeeling van de schuld en de last van de schuld. Vergelijkt men de evolutie der openbare schuld in België en in het buitenland, dan blijkt de toestand van ons land niet bijzonder ongunstig. Onderstaande tabel xx geeft de indexcijfers van de openbare schuld in diverse landen op basis van het jaar 1938 aan. TABEL XX
Indexcijfer van de totale openbare schuld
laat.
100
Dit feit is bijzonder voordeelig. België heeft den huidigen strijd kunnen doorworstelen zonder schulden tegenover het buitenland te maken, terwijl het gedurende de periode 1914-1926 enorme sommen had geleend. In 1926, op een globale openbare schuld van fr 57 milliard, vertegenwoordigden de intergeallieerde schulden alleen fr 16,5 milliard. De huidige oorlog heeft een zwaren schuldenlast veroorzaakt, maar hij kon door het Land zelf gefinancierd worden. De zwakke netto-aangroei van de geconsolideerde schuld herleidt deze van 80,5 pet. der globale schuld in 1940 tot op 37,3 pCt. in 1944. Gedurende de bezetting heeft de Staat hoofdzakelijk op korten of op halflangen termijn ontleend. De schuld op halflangen, termijn is met fr 30,7 milliard gestegen. Zij is vooral samengesteld uit 3 1/2 pCt. schatkistcertificaten. Terwijl zij v6ór den oorlog heelemaal onbeduidend was (1,1 pCt.), vertegenwoordigde zij in Augustus 1944 24 pCt. van de globale schuld.
=
1938 (a)
België (September 1944) Groot-Brittannië (September 1944) Nederland (Juli 1944) Frankrijk (October 1944) Vereenigde Staten (September 1944)
259 260 292 387 568
(a) Als basis namen wij het gemiddeld cijfer van 1938 voor België, Frankrijk en Nederland, het cijfer van einde Maart 1938 voor Groot-Brittannië en van einde Juni 1938 voor de Vereenigde Staten.
Voor de vergelijking dient er echter rekening mede te worden gehouden, dat de geringere vermeerdering van de openbare schuld in België ten deele de uiting is van een verhoogde toevlucht tot monetaire expansie voor het financieren der openbare uitgaven. Anderzijds komt het bijzonder hoog cijfer voor de Vereenigde Staten hieruit voort, dat bedoeld land v66r dën oorlog een onbelangrijke schuld had. Als men de verhouding tusschen de vlottende en de globale schuld nagaat stelt men eveneens vast dat hèt aandeel der vlottende schuld in België niet veel verschilt van het gemiddelde van het- in het buitenland bereikte cijfer. TABEL XXI
De schuld op zicht en op korten termijn (op ten hoogste één jaar) heeft de grootste progressie gekend, namelijk fr 48,3 milliard. Het was immers in den vorm van schatkistcertificaten op korten termijn dat de Staat zich het gemakkelijkst en het goedkoopst de noodige geldmiddelen kon aanschaffen. Men weet echter dat een schuld op korten termijn en op zicht die 38,7 pCt. van de globale schuld tegen 18,5 pUt. in 1940 vertegenwoordigt, een ernstig gevaar voor de staatsfinanciën kan uitmaken.
Procentueele verhoudingen tusschen de vlottende en de totale schuld riet. Groot-Brittannië (September 1944) België (September 1944) Nederland (Juli 1944) Vereenigde Staten (September 1944) Frankrijk (October 1944)
27,1 38,7
40,1 42,7 72,5
Zoo het vraagstuk der openbare schuld op zich zelf beschouwd dus geen aanleiding bleek te geven tot
— 334 —
'een wanverhouding ten opzichte van het buitenland in September 1944, toch moet uit die vaststelling niet afgeleid worden dat er geen vraagstuk betreffende de openbare schuld gerezen was. Het eerste, - en bijzonder delicaat, - is dit van de repartitie der openbare schuld.
Het is immers niet onverschillig of de openbare Schuld in het bezit is van de particulieren, de banken of de circulatiebanken. De zich in portefeuille der particulieren bevindende schuld mag als definitief geclasseerd worden beschouwd, te meer daar ze vooral bestaat uit effecten op langen en halflangen termijn, aangezien de inschrijving op kortloopende schatkistcertificaten aan de kredietinstellingen voorbehouden was. Zij is een werkelijke belegging, welke normaliter een definitief karakter draagt. De schuld op korten termijn tegenover de circulatiebank is rechtstreeks een bron van inflatie en dient te worden afgelost, als men den monetairen toestand wil saneeren. Tenslotte, vormen de bij de banken belegde certificaten de tegenpartij van de vermeerdering der deposito's. De banken kunnen er toe gebracht worden een deel van hun portefeuille te mobiliseeren, hetzij door de terugbetaling door den Staat, hetzij door herdisconteering of voorschotten op openbare fondsen bij de circulatiebank te, vragen. Hoe verdeelt zich approximatief de fr vermeerdering der openbare schuld 1
90,2
milliard-
Men mag aannemen • dat effecten ter waarde van circa fr 36 tot 37 milliard op langen en op halflangen termijn bij de particulieren werden geplaatst. Het saldo, fr 53 tot 54 milliard op korten en op halflangen termijn, werd opgenomen door de kredietinstellingen en door de circulatiebanken. De banken, die hun deposito's en rekening-courantsaldi op zicht en op termijn met fr 29,6 milliard zagen aangroeien, hebben de quasi-totaliteit van die vermeerdering alsmede de uit de afneming van hun handelskredieten voortkomende fondsen belegd in schatkistcertificaten. Een belangrijk deel werd insgelijks bij de spaaren kapitalisatie-instellingen geplaatst. De Nationale Bank van. België en de Emissiebank te Brussel hebben ten slotte circa fr 15 milliard certificaten op korten en op halflangen termijn rechtstreeks opgenomen. Een tweede probleem verdient onze aandacht : dat van den last der openbare schuld. Tabel xxii geeft de evolutie van den last der openbare schuld aan, alsmede die van de openbare schuld in absolute 'cijfers en per inwoner. De last van de openbare schuld is, vergeleken met 1938, gestegen met 80 pCt., terwijl de globale schuld per inwoner twee en een half maal hooger is en de effectieve schuld per inwoner drie maal zoo hoog is als in 1938. In Groot:Brittannië, was de last van de openbare schuld in 1943 50 pCt. hooger dan in 1939 en in de Vereenigde Staten 90 pCt.
TABEL XXII
Evolutie van den laat der openbare schuld (a) Totale openbare schuld
Effectieve openbare schuld (b)
Jaarlijksche werkelijke last der openbare schuld (c)
In millioenen
Periode
4.277 44.138 45.573 47.233 49.711 61.843 79.783 100.271 123.828 143.347
560 5.293. 5.451 5.632 5.921 • 7.377 9.560 12.042 14.856 17.198
170 2.425 2.408 2.579 2.421 2.375 2.841 3.274 4.398 4.685
In pCt. van de totale schuld
In pa. van de effectieve
schuld
(d) (d) (d) (d) (d)
0'; CO^ 0"; O'S.
560 6.892 7.022 7.198 7.477 8.909 11.099 13.585 16.397 18.739
franken
L1' et,
4.277 57.414 58.712 60.366 62.776 74.686 92.626 113.114 136.671 156.190
Per inwoner in franken
■
In millioenen franken
.51.
December 1913 .. December 1936 .. Deeember 1937 .. December 1938 .. December 1939 .. December 1940 .. December 1941 .. December 1942 .. December 1943 .. Augustus 1944....
Per inwoner in franken
0 10 CO 10 CO CO CO O, 0 CO
31 31 31 31 31 31 31 31 31 31
In millioenen franken
(al Deze cijfers omvatten, van 1936 tot 1939, de dotatie der oudstrijders en de schuld op 'zicht die het tegoed van derden bij den Postcheckdienst vertegenwoordigt, en, van 1940 tot 1944, de dotatie der oudstrijders en de schatkistcertificaten die een gedeelte van het tegoed van derden bij den Postcheckdienst vertegenwoordigen (zie boven blz. 333). Zij omvatten de door de Regeering te Londen aangegane schuld niet. (b) Abstractie gemaakt van de gemoratorieerde schulden. (c) Dit cijfer omvat de gewone lasten, d.w.z. de interesten en de amortisaties met uitsluiting van de vervroegde terugbetalingen. (d) Voorloopige cijfers, die niet den dienst van de door de Belgische Regeering te Londen gecontracteerde schulden omvatten.
Om de vergelijking met den toestand van 1913 mogelijk te maken, zijn de cijfers die betrekking hebben op de openbare schuld in tabel txm in goudfranken van 1914 uitgedrukt. Uit deze tabel blijkt, dat de in goud-franken op basis van de valutapariteit
van fr 176,625 voor een pond sterling uitgedrukte openbare schuld, een niveau bereikt twee en een half maal hooger dan dit van 1913, terwijl de last van de openbare schuld niet heelemaal het tweevoud van het cijfer van 1913 bereikt.
TABEL XXIII
Openbare schuld en last van de openbare schuld in millioenen goud-franken van 1914 (a) Openbare schuld Datum TotaleEffectieve I schuld schuld 31 December .1913 31 December 1939 31 Abgustus 1944 (Pariteit van 1935) Pariteit van October 1944 (b).
Last van de openbare schuld
4.277 6.514
4.277 5.158
170 251
16.208 10 .908
14.875
10.011
486 327
(a) Zie de nota's van tabel XXII. (b) De goud-pariteit van October 1944 is berekend op basis van 13. fr. 176,625 voor een pond sterling.
De vergelijking tusschen de cijfers van de openbare schuld en van de lasten der openbare schuld in verschillende landen is heel delicaat, want de absolute cijfers hebben weinig beteekenis. De beste vergelijkingsmethode bestaat in een onderzoek van de verhouding tusschen de openbare schuld, het nationaal inkomen en de budgetaire uitgaven. Ongelukkigerwijze beschikt men niet over een raming van het nationaal inkomen vair België in 1944; anderzijds is het bijna onmogelijk om vergelijkbare cijfers der budgetaire uitgaven voor België, GrootBrittannië en de Vereenigde Staten te vinden. • Wij maken dus alle vergelijkingen op basis van het nationaal inkomen of van de budgetaire uitgaven van ieder land in 1938. TABEL XXIV
Totale openbare schuld en last van de openbare schuld in procenten van het nationaal inkomen van 1938 Totale openbare schuld in pet. van het nationaal inkomen van 1938
België Groot-Brittanië Vereenigde Staten
Last van de openbare schuld in pet. van het nationaal inkomen van 1938
1938
Augustus 1944
1938
Augustus 1944
Pet.
pet.
Pot.
pet.
92,6 180,3 53,6
239,6 453,1 304,4
5 5 1,4
7,2 9,1 6,1
Vergeleken met het nationaal inkomen van 1938, beliep de last van de openbare schuld in Augustus 1944 7,2 pet. - in België, 9,1 pet. .in Groot-Brittannië en 6,1 pet. in de Vereenigde Staten. In 1913 vertegenwoordigde de last in België 2,6 pet. van het nationaal inkomen. De verhouding tusschen den last der openbare schuld en het geheel der budgetaire uitgaven van 1938 was in België 17,8 pet. in 1938 en 31,2 pet. in Augustus 1944, tegenover respectievelijk 22,7 pet. en 41,5 pet. in Groot-Brittannië, en 13 pet. en 54,9 pet. in • de Vereenigde Staten. Uitgedrukt in Belgische franken, • op basis van de valutapariteiten van October 1944, bedroeg de totale
— 336
`openbare schuld per inwoner in' Augustus 1944 fr' 68.284 in de Vèreeitigde Staten, fr 77.098 in Groot-Brittannië, fr 33.213 in Frankrijk (alleen•de 'binnenlandsche schuld) en fr 22.030 in Nederland tegen fr 18.139 in België. In goud-franken van. 1914, op basis. derzelfde pariteit, bedroeg de totale schuld per inwoner in Augustus 1944 1.309 goud-franken in _België, 4,769 goudfranken in de Vereenigde. Staten, 5.385 goud-franken in Groot-Brittannië, 2.320 goud-franken in ,Frankrijk (alleen de binnenlandsche schuld) en 1.539 goudfranken in Nederland. In deze verschillende cijfers vindt, men de geyolgen terug van .de depreciatie van den _Belgischen frank sinds 1914. Hieruit vloeide een geringere verhooging van den werkelijken last der openbare schuld voort dan in sommige andere landen die hun munt niet in dezelfde mate gedeprecieerd hebben. Over het geheel ,gezien, schijnt de schuld van België, direct na de Duitsche bezetting, het land niet in een bijzonder onvoordeeligen toestand te plaatsen. Het probleem dat zich stelt is eerder dat van de verdeeling der schuld tusschen de vlottende en de geconsolideerde schuld. • Men moet echter rekening houden met de verarming van het land en de latere vermeerdering van de schuld die zal voortvloeien uit de saneering van den toestand der Nationale Bank van België, uit de deelname van België aan de geallieerde oorlogsinspanning en uit de behoeften van den Staat sedert de bevrijding van het land.
HOOFDSTUK V
DE MONETAIRE EN PINANCIEELE SANEERING In de voorgaande hoofdstukken hebben wij de gegevens van het monetair en financieel probleem ontleed, zooals dit zich stelde bij de bevrijding. Het onderhavig hoofdstuk zal gewijd zijn aan het onderzoek van de maatregelen die getroffen werden om dezen toestand te saneeren. Waren deze radicale maatregelen gerechtvaardigd Welke zullen er de waarschijnlijke gevolgen van zijn '1 Dit zijn de vragen die zich aanstonds opdringen. Was het financieel en economisch evenwicht van het land inderdaad in gevaar gebracht door een massa nominale koopkracht die van fr 63 milliard in . 19361938 gestegen was tot fr 186 milliard in September 1944 ? De herinnering aan de teleurstellende ondervinding van de jaren 1918-1926 en een onderzoek der sociale gevolgen van de monetaire depreciaties geven een objectief antwoord op deze vragen. • § 1. De bestaansreden van de flnancieele saneering Niemand trekt de noodzaak van een Monetaire en • twijfel. • financieele saneering
Niettegenstaande bepaalde meeningsverschillen betreffende de te• volgen methode, sommigen nl. blijven voorstanders van de classieke procédés (leening en belasting), terwijl anderen meer radicale en snellere maatregelen wenschen, schijnen allen het eens te zijn aangaande het feit dat men de stijging der prijzen zooveel mogelijk moet remmen en, in de mate van het mogelijke, moet overgaan tot een resorptie van de koopkracht. Of nu de overtollige koopkracht progressief ingekrompen wordt door leeningen en buitengewone belastingen zooals sommige landen er schijnen te willen invoeren, dan wel of deze koopkracht geblokkeerd wordt, zooals in ons land het geval is, om vervolgens gedeeltelijk vrijgegeven en gedeeltelijk opgenomen te worden door buitengewone belastingen of door leening, steeds blijft het doel hetzelfde : verhinderen dat de enorme massa koopkracht die gedurende den oorlog tot stand kwam inwerke op prijzen en loonen. De ondervinding van de periode die volgde op den oorlog 1914-1918 toonde het schadelijk karakter aan van buitensporige prijs- en valutafluctuaties. De stabiliteit van prijzen, loonen en valutakoers, een normaal evenwicht tusschen binnen- en buitenlandsche prijzen, de economische zekerheid en het vertrouwen in de toekomst van de munt zijn de onmisbare voorwaarden voor ieder nationaal herstel, zoowel op economisch als op sociaal terrein. Welnu, kan men gelooven dat het mogelijk zou geweest zijn deze doeleinden te bereiken of zelfs maar te trachten ze te bereiken, in een land dat zijn biljetten-omloop en het geheel der koopkracht in sterkere mate had zien toenemen dan in Groot-Brittannië, de Vereenigde Staten en de neutrale landen ? In weerwil van hun onmetelijke economische hulpbronnen en hun hoog productiepeil, niettegenstaande een prachtig georganiseerde financieele politiek die het mogelijk maakte om de koopkrachtexpansie tot een minimum te reduceeren, zagen Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten toch het niveau van prijzen en loonen stijgen. Kon men dan ook hopen, dat een land dat uitgeput was door twee en vijftig maanden Duitsche bezetting, zonder voorraden en zonder schèpen, wiens productieapparaat versleten en gedeeltelijk vernietigd was, met succes een prijzen- en loonenpolitiek zou kunnen voeren zonder onmiddellijk maatregelen te treffen met als doel het blokkeeren van een gedeelte der overtollige koopkracht om op deze wijze een meer normaal evenwicht te herstellen tusschen het geld en de goederen ? Het was absoluut noodzakelijk om reeds aanstonds na de bevrijding nieuwe richtlijnen op het gebied van prijzen en loonen vast te leggen. Er kon geen sprake meer van zijn de prijs- en loonpolitiek die de bezetter had opgelegd te handhaven. De officieele prijzen moeten hun normaal evenwicht terugvinden, en wel zóó dat zij de productie-
kosten kunnen dekken en tevens in overeenstemming blijven met de internationale prijzen. De nieuwe sociale politiek wil de arbeiders weer een inkomen verschaffen dat hun toelaat behoorlijk te leven. Wil echter de verhooging van loonen en wedden geen valsche formule zijn, dan mag ook de stijging der levensduurte bepaalde grenzen niet overschrijden. Op slot van zake, kan heel het probleem teruggebracht worden tot het kernvraagstuk betreffende het prijsniveau. Het eenig doel, de eenige bestaansgrond, het eenig objectief van de monetaire saneering is het tot stand brengen te begunstigen van een nieuw prijzenevenwicht, dat een bepaalde, zonder twijfel onvermijdelijke, maar ook zoo gematigd mogelijke depreciatie van de koopkracht van het geld zal beteekenen. De vaststelling van dit nieuw evenwicht vormt de basis zelf van iedere economische politiek. Als het evenwichtspeil bereikt is, zal de stabiliteit der prijzen het land toelaten om aan zijn wederopbouw te werken in een atmosfeer van economische zekerheid. Daarentegen zou een voortdurende stijging der prijzen, onvermijdelijk gevolg van een passieve politiek ten aanzien van den financieelen toestand die voortvloeit uit de Duitsche bezetting, een hernieuwd opleven beteekenen van de moeilijkheden der periode 1918-1926 evenals het een ernstige sociale onrechtvaardigheid zou zijn. Inderdaad, het monetaire vraagstuk heeft een hoogst belangrijk sociaal aspect. Er zijn twee wijzen waarop de lasten die voortspruiten uit den oorlog verdeeld kunnen worden. Inflatie en prijsstijging zijn een eerste methode. Zij brengen den last over op de houders van in geld uitgedrukte activa, nl. de eigenaars van staatsfondsen, renteniers, spaarders en op de arbeidende klasse. Indien men het geld buitensporig deprecieert, d.w.z. de inflatie en het daaruit volgende prijsniveau zonder meer aanneemt, dan vraagt men aan de zwaksten en minst gefortuneerden dat zij den voornaamsten last dragen. Dat wil ook zeggen dat al de veranderingen in de vermogens die in den loop van den oorlog tot stand zijn gekomen eenvoudig weg als dusdanig aangenomen worden. Tenslotte beteekent dit dat de oorlogslasten zonder onderscheid over alle burgers verdeeld worden, zonder rekening te houden met hun vermogen, hun activiteit en de gemaakte verliezen of winsten. Hiertegenover staat een andere oplossing, die de depreciatie van het geld tot het strikte minimum terugbrengt. Om dit te bereiken, moet de overtollige koopkracht onmiddellijk gesteriliseerd worden en dienen de oorlogslasten rechtvaardig en rationeel over alle burgers te worden verdeeld, langs verschillende speciale belastingen en door leening.
- 337
—
De plannen die de Regeering voorstelt steunen op die tweede methode.
§ 2. De inflatie en het prijsniveau
Een dergelijke politiek stelt zich, in tegenstelling met de inflatie, niet meer tevreden met de lasten van den oorlog blindelings op te leggen; zij verdeelt ze zoo rechtvaardig mogelijk.
Evenals in den loop van den huidigen oorlog, heeft België in 1914-1918 enorme verliezen geleden. De biljetten-omloop steeg van fr 1.121 millioen in Juli 1914 tot fr 3.296 millioen in October 1918 en de openbare schuld van fr 4,6 milliard in Augustus 1914 tot f r 22 miljard in December 1919. Ongelukkigerwijze werd weinig systematisch gedaan om deze situatie te saneeren. Niet alleen werd de koopkracht niet ingekrompen, maar de inflatie deed zich zelfs jarenlang voelen. In 1926 bedroeg de biljetten-circulatie fr 10.477 millioen of bijna tien maal het niveau van 1914. Tenslotte werd de frank in 1926 gestabiliseerd op een niveau dat overeenstemde met 14,4 goudcentimes van 1914. Het indexcijfer der groothandelsprijzen was, vergeleken met April 1914, gestegen tot 744 en dat der kleinhandelsprijzen tot 618. Zoodoende had de afwezigheid van aangepaste financieele en monetaire maatregelen de prijzen op een niveau gebracht dat zes à zeven maal zoo hoog was als vóór den oorlog. De koopkracht van den frank was teruggebracht op een zevende van zijn oorspronkelijke waarde.
tusschen 1914 en 1928
Ongetwijfeld is dit niet de gemakkelijkste, maar wel een sociaal rechtvaardige en correcte oplossing; immers zij zegt openlijk welk aandeel iedereen moet dragen. Zij tracht dit aandeel te bepalen in functie van den persoonlijken toestand van ieder burger. Vermelden wij, tenslotte, dat een gezonde en vaste munt een voorafgaandelijke voorwaarde is voor iedere actieve deelname van ons land aan de monetaire wereldpolitiek van na den oorlog. Evenals het vertrouwen van het land in zijn munt en de stabiliteit der prijzen aan onze industrie en onzen handel normale en veilige arbeidsvoorwaarden zullen verschaffen, zoo zal het vertrouwen van het buitenland in den Belgischen frank onze economische expansie begunstigen en de economische en financieele rol, die het land geroepen is om in de wereld van morgen te spelen, in belang doen toenemen.
. TABEL XXV
Indexcijfers van den geldomloop van 1914 tot 1928 België
Groot-Brittannië en Ierland
Basis : 1913 = 100 (Gemiddelden van de maand December)
Basis : 1913 = 100 (Gemiddelden van de maand December)
Vereenigde Staten Basis : 1914 = 100 (Cijfers op het einde van het jaar)
Jaar Biljetten (a)
1913 1914 1915 1916 1917 1918 1919 1920 1921 1922 1933 1924 1925 1926 1927 1928
100 154 184 203 228 266 454 583 599 638 699 738 729 934 1.060 1.211
Verbintenissen van de banken
100
305 319 349 384 400 575 597 781 873
Biljetten en verbintenissen der banken (a) 100
377 392 424 466 488 578 684 853 961
Muntstukken en biljetten
(b)
100 118 134 155 192 270 301 307 268 248 246 240 239 235 239 239
Bankdeposito's
100
287 266 264 261 259 266 272 284
Muntstukken Muntstukken, biljetten en Muntstukken Bankbiljetten en banken biljetten deposito's (c) bankdeposito's (b) deposito's (e) 100
282 262 259 257 254 258 264 273
100 109 121 135 163 168 176 145 149 157 157 159 159 155 155
100 103 123 142 155 181 203 193 203 227 247 265 270 285 306
100 104 122 141 156 179 199 186 195 217 234 250 255 267 284
(a) Exclusief de muntstukken en inclusief, van 1926 af, de biljetten-circulatie voor rekening van de Schatkist. (b) Geraamd bruto-cijfer betreffende de muntstukken en biljetten. (c) Exclusief de deposito's tusschen de banken onderling.
Het is niet noodig om hier het geval van Duitschland of van sommige landen waar het geld volledig gedeprecieerd werd in herinnering te brengen. Zij, die de periode van de instabiliteit der prijzen, der valutakoersen en der loonen tusschen 1919 en 1926 hebben beleefd, drukken eenparig den wensch uit dat de terugkeer van zulke economische en sociale moeilijkheden en vooral van zulke sociale onrecht-
vaardigheden tot iederen prijs zou vermeden worden. Evenwel dient nog een punt opgehelderd te worden. In welke mate is de stijging der prijzen toe te schrijven aan de toename van de monetaire circulatie 1 Een eenvoudige vergelijking tusschen den toestand van België, van Engeland en van de Vereenigde Staten geeft ons antwoord op die vraag.
— 338 —
TABEL XXVI
Indexcijfers van de prijzen en van de levensduurte van 1914 tot 1928 Be gil
Groot - Brittannië
Basis : April 1914 = 100
Vereenigde Staten
Jaar Kleinhandelsprijzen
455 399 373 428 501 518 618 787 820
1920 1921 1922 1923 1924 1925 1926 1927 1928
Groothandelsprijzen
Levensduurte Basis : 1914 = 100
250 187 173 172 175 176 172 168 166
366 (a) 367 497 576 558 744 847 843
(b) (b) (b) (b)
GroothandelsGroothandelsLevensduurte prijzen prijzen Basis : 1914 = 100 Basis : 1913 = 100 Basis: 1913 = 100 308 198 159 159 166 159 148 141 140
206 177 165 168 169 168 168 164 169
226 147 149 154 150
158 151 144 149
(a) Gemiddelde der laatste vijf maanden. (b) Geschat.
TABEL XXVII
Vergelijking der indexcijfers van den geldomloop en van de groothandelsprijzen in 1921 en 1928 1921
1928
Categorieën van indexcijfers GrootBrittannië
Vereenigde Staten
599
268
145
392
282
366 (a)
198
België
Indexcijf er van de biljetten en muntstukken in omloop (België : alleen biljetten).
GrootBrittannië
Vereenigde Staten
1.211
239
155
186
951
273
284
147
843
140
149
België
Basis : 100 = 1913 voor België en GrootBrittannië. 100 = 1914 voor de Vereenigde Staten.
Indexcijfer van de muntstukken, biljetten en bankrekeningen (België: alleen biljetten en bankrekeningen) Basis : 100 =- 1913 voor België en GrootBrittannië. 100 = 1914 voor de Vereenigde Staten.
Indexcijfer der groothandelsprijzen Basis : 100 = 1914 voor België. 100 = 1913 voor de Vereenigde Staten en Groot-Brittannië.
(a) Gemiddelde der laatste vijf maanden.
De tabellen xxv en xxvi geven voor de jaren 19141928 een algemeen overzicht van de evolutie van
geldomloop, prijzen en levensduurte in België, GrootBrittannië en de Vereenigde Staten. De tabel die de indexcijfers van den geldomloop aangeeft, toont het belang aan van de inflatie in ons land vergeleken met de vermeerdering van het in omloop zijnde geld in Groot-Brittannië en in de Vereenigde Staten. In België bedraagt het index-' cijfer van den biljetten-omloop in 1921 599 tegen 268 in Groot - Brittannië en 145 in de Vereenigde Staten voor het geheel van de muntstukken en van de biljetten. In 1928 zijn dezelfde indexcijfers respectievelijk 1.211 tegen 239 en 155. In 1928 is het globaal indexcijfer van het chartaalgeld en het bankgeld in België 961, in Groot-Brittannië 273 en in de Vereenigde Staten 284.
Bij het onderzoek van de tabel betreffende de prijzen constateert men onmiddellijk een groot verschil in de bereikte prijsniveau's. Om de vergelijking te vergemakkelijken, zijn de voornaamste gegevens samengebracht in tabel xxvii. Het is duidelijk dat, zoowel in de eerste jaren na den oorlog als gedurende de latere periode, de buitensporige stijging van de geldcirculatie in België de voornaamste oorzaak is geweest van de zeer geprononceerde stijging der prijzen; dit feit uitte zich tenslotte in een overeenstemmende depreciatie van de koopkracht van het geld. Uit het onderzoek van den toestand in België, Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten in de jaren 1914-1928, kan een tweevoudige conclusie worden getrokken.
— 339 —
Op de eerste plaats, de kwantiteit van het circuleerende geld is bepalend voor het uiteindelijk prijsniveau. In dezelfde mate waarin men het volume van den geldomloop kan verminderen of inkrimpen, kunnen ook de prijzen op een lager niveau worden gehouden. In het tegengestelde geval, is de prijsstijging onvermijdelijk en wordt ze grooter naargelang de monetaire expansie belangrijker is.
die wij in den aanvang van dit hoofdstuk uiteengezet hebben. De afwezigheid van iedere prijspolitiek was de groote fout na 1918. Daar de terugkeer tot het prijsniveau van 1914 een illusie bleek, nam men ten opzichte van het probleem een negatieve houding aan. De prijzen stegen progressief tot zeven maal hun niveau van 1914.
De tweede conclusie slaat op de mogelijkheid van een prijsdaling, eens dat de typische schaarschteverschijnselen van de oorlogseconomieën zich niet meer laten gelden. Inderdaad constateeren we een prijsdaling in Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten na 1920. Indien ditzelfde verschijnsel zich in ons land niet of alleen tijdelijk en dan nog veel minder sterk heeft voorgedaan, dan is de reden hiervan juist de sterke vermeerdering van het in omloop zijnde geld.
Zulks was een gevaarlijke dwaling en een grove onrechtvaardigheid. Thans, daarentegen, poogt de Regeering een opbouwende prijspolitiek en een logisch en gecoërdineerd geheel vormende financieele en monetaire politiek te voeren. Deze prijspolitiek berust op een dubbel principe. Eenerzijds, huldigt ze een zekere depreciatie van dèn Belgischen frank ten opzichte van de groote internationale valuta.
§ 3. De economische gegevens van het probleem
Daarom is de nieuwe valutakoers vastgesteld op fr 176,625 voor een pond sterling tegen fr 146 in 19361938 en op fr 43,827 voor een Amerikaanschen dollar tegen fr 29,952 in 1936-1938. De depreciatie bedraagt dus respectievelijk 17,3 pet. en 32,5 pet.
Het zoeken naar een evenwicht van prijzen, loonen en valutakoers, gepaard gaande eenerzijds met een minimale depreciatie van de koopkracht van den frank en anderzijds met het behoud van een bepaalde pariteit tusschen de prijzen in het buitenland en de productiekosten en prijzen in het binnenland, is de ware basis van de heele monetaire en financieele politiek van de Regeering.
De vaststelling van den nieuwen valutakoers ten opzichte van hét pond sterling houdt rekening met de economische en financieele gegevens betreffende den vergelijkenden toestand van België en GrootBrittannië. Daarenboven heeft de gekozen koers het voordeel dat de waarde-eenheid tusschen den Belgischen en den Oongoleeschen frank gehandhaafd blijft.
Evenwel is er nog een ander probleem. Op welke gegevens baseert men zich om de nieuwe prijspolitiek te bepalen Welk is het doel dat men nastreeft 9 De vraag is van groot belang, want de te nemen monetaire en financieele maatregelen hangen af van het prijsniveau dat men wil bereiken. .
Aan den anderen kant beoogt de nieuwe prijspolitiek het herstel, tusschen de groote wereldeconomieën en de Belgische economie, van een relatief prijzen-evenwicht dat dit van de laatste normale periode, dus van de jaren 1936-1938, benadert.
Gedurende de periode 1918-1926 kende men geen prijspolitiek. Men geloofde eerst aan de mogelijkheid om het prijsniveau van 1914 te herstellen. Men gaf er zich geen rekenschap van dat zulks niet te verwezenlijken was. De expansie van de geldcirculatie was te belangrijk geweest om een volledigen terugkeer tot den vóóroorlogschen toestand mogelijk te maken.
De eenig mogelijke vergelijkingsbasis vindt men in de Engelsche en Amerikaansche prijzen.
Thans staan wij voor hetzelfde geval. Er kan geen sprake zijn van een terugkeer naar het prijsniveau van 1940. Zelfs landen als Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten hebben een stijging der prijzen toegelaten en aanzien in de meeste gevallen deze hausse als definitief. Het ware naïef te gelooven dat België, na de verwoestingen, vernietigingen en verliezen die het kende, volledig de koopkracht van zijn munt zou kunnen handhaven, dan wanneer de groote overwinnende landen hiertoe niet in staat zijn. Onze ambities moeten veel bescheidener zijn : wij moeten in België een prijspeil trachten te behouden dat ietwat hooger is dan dat der Angelsaksische landen. Rekening gehouden met de eischen van het economisch evenwicht, moet die hausse zoo gematigd mogelijk zijn, en wel om de politieke en sociale redenen —
De prijzen in de bevrijde buurlanden van België zijn even onevenwichtig als de onze en die van de zeldzame neutrale landen zullen zonder invloed zijn op het niveau der naoorlogsche wereldprijzen. Daarenboven zullen in feite de prijzen van GrootBrittannië en van de Vereenigde Staten toonaangevend zijn, daar immers de groote wereldmarkten zich in die landen bevinden. Het optimale resultaat dat België moet trachten te bereiken — en dit is tevens de oplossing die de prijsstijging terugbrengt tot het minimum dat vereenigbaar is met de internationale economische voorwaarden — bestaat hierin : de Belgische prijzen niet méér te laten stijgen dan de Angelsaksische prijzen, rekening gehouden met de depreciatie van den valutakoers. Nemen wij bijvoorbeeld de verhouding tusschen de Belgische en Engelsche prijzen.
340
—
Op basis van het gemiddelde der jaren 1936-1938 bedroegen de verschillende indexcijfers in GrootBrittannië per September 1944 : Uurloonen Groothandelsprijzen Levensduurte
150 165 135
Als gevolg van de 17,3 pet. depreciatie van de valutapariteit vergeleken met die van 1936-1938, kunnen de diverse Belgische indexcijfers 20 pCt. hooger zijn dan de Engelsche, zonder dat de in pond sterling uitgedrukte verhooging der Belgische prijzen grooter is dan in Groot-Brittannië. De theoretische niveau's die in België bereikt mogen worden, zonder dat er een dispariteit zou ontstaan tusschen onze prijzen en die van Groot-Brittannië, bedroegen in September 1944 (berekend op basis van het gemiddelde der jaren 1936-1938) : Uurloonen Groothandelsprijzen Levensduurte
182 200 160
Dit zijn de grenzen van de economische politiek die aan België zou toelaten de verliezen en onrechtvaardigheden die het gevolg zijn van den oorlog tot . een minimum te herleiden. Het is duidelijk dat deze grenzen niet absoluut zijn. Zij dienen soepel gemaakt en aangepast te worden naargelang de eischen van iecleren economischen sector. Binnen het kader van deze nieuwe economische politiek, ging men van 6 September af over tot een herziening van de bezoldigingen. De verhooging werd vastgesteld op 60 pCt. op basis van het niveau per 10 Mei 1940, dus op circa 82 pCt. op basis van het gemiddelde van 1936-1938. Ook legden verschillende wettelijke bepalingen de nieuwe prijzen van de landbouw- en de nijverheidsproducten vast of bepaalden de methoden die toelaten ze vast te stellen. Tenslotte poogt de Regeering, door middel van subsidies en subventies, de levensduurte binnen de gewenschte grenzen te houden, in afwachting dat de verhooging van den import en van de nationale productie de verbetering van de ravitailleering en de verlaging der prijzen toelaat. Ongetwijfeld bestaat er een zwarte markt, die een echte sociale plaag en de onvermijdelijke consequentie is van de voedingssituatie van het land en van den onvoldoenden import. De eenige oorzaak van het bestaan van de zwarte markt en van de daar gebruikelijke prijzen is gelegen in de tijdelijke zeldzaamheid van sommige producten. Niemand toch zal beweren dat de « zwarte » prijzen de uitdrukking zijn van de reëele koopkracht van den Belgischen frank. Indien het eenerzijds waar is dat de monetaire maatregelen zonder de hulp van massale invoeren
niet in staat zijn de zwarte markt te doen verdwijnen of een daling van de « zwarte » prijzen te bewerken, dan is het evenwel anderzijds duidelijk dat de verbetering van de voedselvoorziening en de economische herneming in het land een einde zullen stellen aan het bestaan van de zwarte markt. De tijdelijke offers die aan het land worden opgelegd en de hardnekkige pogingen die gedaan worden om het welslagen van de prijspolitiek te verzekeren, zullens eens hun belooning vinden in een stabiele en gezonde munt. Op dit punt van onze uiteenzetting, raken wij aan het vraagstuk van het verband tusschen de financieele en de economische politiek. Op basis van het gemiddelde van de jaren 19361938, bereikte het indexcijfer van den omloop van muntstukken en bankbiljetten in Groot-Brittannië per September 1944 253, dit van de circulatie van chartaalgeld en bankgeld 199 en dit der groothandelsprijzen 165. In België bedroeg het indexcijfer van den omloop der muntstukken en bankbiljetten 450, dat van den omloop van chartaalgeld en bankgeld 349. Het is duidelijk dat men bij dergelijke dispariteiten in de monetaire circulatie-niveau's geen hoop kon koesteren om de groothandelsprijzen ongeveer op het indexcijfer 200 te brengen zonder zijn toevlucht te nemen tot een onmiddellijk blokkeeren van de koopkracht. Dit blokkeeren was des te meer onmisbaar, daar de productie in België tot een onbeteekenend peil was teruggeloopen en het land veroordeeld is tot een groot gebrek aan grondstoffen en voedingsproducten van buitenlandsche herkomst, zoolang de import niet meerdere honderdduizenden tonnen per maand bereikt. Twee wegen bleven het land open. Die van de passiviteit — de gemakkelijkste — welke de prijsvorming laat geschieden in functie van de uitzonderlijke omstandigheden : de overvloed aan betaalmiddelen en de bijna volledige afwezigheid van goederen. De andere methode, daarentegen, stelt zonder aarzelen het te bereiken doel vast. Dit luidt : het zoeken van een prijs- en loonpeil dat de depreciatie van de koopkracht van den frank tot een minimum beperkt. Ter verwezenlijking van dit doel moet echter een strenge financieele en monetaire saneeringspolitiek gevolgd worden. § 4. Princiepen der monetaire saneering Na de voorgaande uiteenzetting, zal een korte opsomming van de principes der monetaire saneeringsoperaties, die plaats vonden in den loop van de maanden October en November 1944, volstaan (1). (1) Men vindt een uitvoerige • beschrijving van de beschikkingen der monetaire saneering in het Tijdschri .voor. Docu-
mentatie en Voorlichting van . de Nationale Rank van Relaië van November 1944 b∎ Saneering der Geldcirculatie ») en van Februari 1945 (« Het verder verloop van de saneering der geldcirculatie »).
— 341 —
In het begin van September 1944 (1), bedroeg de circulatie der bankbiljetten fr 101 milliard en het bruto-cijfer van de nominale koopkracht (muntstukken, bankbiljetten, bank- en spaarrekeningen) fr 186 milliard tegenover respectievelijk fr 22 milliard en fr 63 milliard in 1936-1938. Zooals blijkt uit de vorige paragraaf, waren deze niveau's veel te hoog rekening gehouden met de doeleinden van de nieuwe prijs- en loonpolitiek. Een groot gedeelte van de koopkracht was buiten den omloop gebleven gedurende de bezetting. Bijgevolg kon men zich er aan verwachten dat die massa eensklaps in de circulatie zou terugkeeren. Het was dus noodzakelijk aanstonds een belangrijk deel van deze koopkracht te blokkeeren, terwijl men later zou beslissen hoe zij zou geresorbeerd worden. De besluitwet van 6 October 1944 verwezenlijkt deze eerste etappe. Een hoeveelheid geld, die voldoende geacht werd om te voorzien in de onmiddellijke behoeften van het land, werd in omloop gelaten of terug in circulatie gebracht. Het overschot werd veranderd in tijdelijk onbeschikbare (40 pet.) en in definitief geblokkeerde (60 pet.) activa. De tijdelijk onbeschikbare activa behouden hun monetair karakter. Hun bestaan is gerechtvaardigd door het feit dat het land zich tijdelijk in een exceptioneelen toestand van gebrek en economische nonactiviteit bevindt. Naargelang de economische toestand verbetert, worden de tijdelijk onbeschikbare activa weer in circulatie gebracht, en op deze wijze kan het evenwicht tusschen de monetaire expansie en de massa beschikbare goederen gehandhaafd blijven. De geblokkeerde activa, daarentegen, verdwijnen definitief uit de circulatie. De regeeringsprojecten willen deze wegwerken door belasting en leening. Een extra-belasting op de exceptioneele inkomsten, winsten en baten die in den oorlog verwezenlijkt werden en een belasting op het kapitaal zullen ieder burger in de mate van zijn mogelijkheden en zijn vermogen doen bijdragen tot de oorlogslasten. De winsten verwezenlijkt ingevolge leveranties aan of prestaties voor den vijand zullen volledig aan de gemeenschap teruggegeven worden. Van hen, ten slotte, die geen extrabelasting te betalen zullen hebben of wier extrabelastingen lager zullen zijn dan de geblokkeerde activa, vergt men een bijdrage door hun geblokkeerd bezit in een leening van een speciaal type om te zetten. Het aan deze categorie van burgers gevraagde offer heeft dus een tijdelijk karakter. Hun geblokkeerde activa zijn niet verloren. Na een zekeren tijd zullen zij die terugkrijgen in den vorm van openbare effecten die dezelfde karakteristieken als de gewone leeningen zullen vertoonen en waarover vrijelijk zal kunnen beschikt worden. Vaak werpt men op : het blokkeeren van de koopkracht komt neer op het teweegbrengen van een (1) Zie boven, blz. 330 en volgende.
deflatie en de ondervinding heeft aangetoond dat de deflatie steeds op een mislukking uitloopt. Woordentwisten zijn echter overbodig. Het gaat er om het eens te worden aangaande de beteekenis van den term « deflatie ». De eenige deflatieproeven die tot op heden bekend zijn betreffen langzame en geleidelijke deflaties die onvermijdelijk een systematische en langdurige daling der prijzen te voorschijn roepen. Deze methode is vanzelfsprekend zeer schadelijk. Zij handhaaft gedurende jaren een atmosfeer van economische depressie. De oplossing die sinds de bevrijding werd aangenomen is geheel verschillend. Zij beoogt heelemaal niet het terugbrengen van de prijzen op hun niveau van 1940, dus om zoo te zeggen het tegengestelde van inflatie. Tijdens de Duitsche bezetting waren bonen en prijzen gedeeltelijk geblokkeerd. Indien het waar is dat de prijzen van de zwarte markt moeten dalen, — en niemand zal beweren dat deze baisse een ongelukkige deflatiepolitiek is, — en dat bepaalde prijzen moeten herzien worden daar hun stijging te wijten is aan tijdelijke schaarschteverschijnselen, zijn daarentegen talrijke andere prijzen gebleven op het peil dat zij bereikt hadden. In feite heeft de monetaire politiek de non-actieve koopkracht gesteriliseerd; zij heeft voorkomen dat een potentieele inflatie zich eensklaps verandert in een effectieve inflatie, d.w.z. in een ongecontroleerde prijsstijging. Men begrijpt dan ook dat het noodig was snel en radicaal te handelen. De huidige monetaire politiek vermijdt dus al de nadeelen van de trage deflatie. Integendeel, eenmaal dat de contractie heeft plaats gehad, laat zij den overgang tot de monetaire expansie toe door middel van het geleidelijk vrijmaken van de tijdelijk onbeschikbare activa naargelang de herneming van de economische activiteit zulks eischt. § 5. Resultaten van de monetaire
blokkeeringsmaatregelen Het oogenblik is gekomen om een blik te werpen op de resultaten van de monetaire operaties van October 1944. De berekeningen betreffende deze resultaten (1) zijn een delicaat werk. Zij zijn zoodanig uitgevoerd dat het nauwkeurige cijfer van de tijdelijk onbeschikbare en de definitief geblokkeerde activa verkregen werd. Zij hebben dus alleen betrekking op de door de monetaire saneering getroffen koopkracht.
Deze berekeningen maken bijvoorbeeld abstractie van de niet aangegeven of niet uitgewisselde bankbiljetten (ter waarde van circa fr 9 milliard) en van de bankrekeningen in vreemde valuta, welke niet vallen onder de toepassing van de blokkeeringsbepalingen (1) Bedoelde berekeningen werden gemaakt door den Dienst voor Economische Studiën van de Nationale Bank van België. Zij zijn gedeeltelijk gepubliceerd in het TihIschrlf I. voor Docmmenlatie en Voorlichting van de Nationale Bank van België, van Februari 1045, in een artikel getiteld : Het verder verloop van de saneering der geldcirculatie ”.
— 342 —
maar wel onder die van de wetgeving op de valutacontróle. Daarenboven beperken deze berekeningen zich tot de in omloop zijnde koopkracht en sluiten niet de spaarrekeningen in bij de Algemeene Spaaren Lijfrentekas en de private spaarkassen. Tenslotte omvatten, wegens zekere speciale bepalingen van de monetaire besluiten, de cijfers betreffende de bankrekeningen in Belgische franken ook rekeningen tusschen de banken onderling, d.w.z. de activa en de voorschotten van de Belgische bankiers en de hoofdhuizen, bijhuizen en filialen in België, welke bedragen in normalen tijd niet begrepen zijn in de cijfers van de monetaire circulatie. Dit is de oorzaak van bepaalde verschillen tusschen
de in deze paragraaf gecommenteerde cijfers en die welke boven, op blz. 330 en volgende, vermeld zijn. Het verschil in de data legt eveneens sommige afwijkingen uit : hier betreft het den toestand per 6 October 1944 en in paragraaf 2 van hoofdstuk IV den toestand begin September 1944. Het geheel van de nominale bruto-koopkracht, exclusief de spaarrekeningen, beliep per begin September 1944 fr 164 milliard, terwijl dezelfde categorie koopkracht die getroffen werd door de monetaire saneering op 6 October 1944 slechts fr 155 milliard bedroeg. Het verschil spruit grootendeels voort uit de niet verklaarde bankbiljetten. Thans volgt een overzicht van de resultaten.
TABEL XXVIII Resultaten van de blokkeeringsmaatregelen
(Exclusief de spaarrekeningen) (Raming in milliarclen, franken) Muntstukken en e van e Schatkist
Vrij 40 pet. tijdelijk onbeschikbaar 60 pCt. definitief geblokkeerd Algemeen totaal
Biljetten Nationale Bank van België
Rekeningcourant saldi Nationale Bank van België
Bankrekeningen in Belgische franken (a)
Postcheckdienst
Totaal
6,4
25,3
3,6
15,4
6,7
57,4
-
26,5
-
10,9
1,7
39,1
-
39,8
-
16,4
2,6
58,8
6,4
91,6
3,6
42,7
11,0
155,3
(a) Inclusief de rekeningen tusschen de banken uitgedrukt in Belgische franken.
Zooals uit tabel XXVIII blijkt, is het geheel van het chartaal geld en het bankgeld (exclusief de spaarrekeningen) van fr 155,3 milliard teruggebracht op fr 57,4 milliard. Vergeleken met het gemiddelde der jaren 1936-1938, berekend volgens dezelfde methode om de vergelijking te doen opgaan, bedroeg het indexcijfer van het vrij. chartaal geld en bankgeld na de saneeringsoperaties 121. Het totaal van het vrij en tijdelijk onbeschikbaar (maar bestemd om geleidelijk vrij te komen) chartaal- en bankgeld bereikte het indexcijfer 203. Deze cijfers stellen het gunstige resultaat van de monetaire operaties duidelijk in het licht. Zij houden natuurlijk geen rekening met de koopkracht-expansie sedert deze verrichtingen. Dit zal in het volgend hoofdstuk ter sprake komen. Ofschoon men nog geen nauwkeurige berekening heeft kunnen maken van de terugslagen van de monetaire operaties op de spaarrekeningen bij de Spaar- en Lijfrentekas en de private spaarkassen, kunnen toch de volgende schattingen, onder voorbe. houd, gegeven worden. Wat betreft de Spaarkas en de private spaarkassen, zouden de onmiddellijk vrij gemaakte activa respectievelijk ongeveer fr 13,4 milliard en fr 1,4 milliard bedragen, de tijdelijk onbeschikbare fr 2,2 milliard en fr 745 millioen en de defi-
nitief geblokkeerde fr 3,3 milliard en fr 1,1 milliard. Op deze wijze komt men tot de conclusie, dat het globaal bedrag van fr 177 milliard door de monetaire saneering getroffen nominale koopkracht als volgt verdeeld is (in milliarden franken) : Vrije activa Tijdelijk onbeschikbare activa (40 pet.) Geblokkeerde activa (60 pet.)
72,2 42,0 63,2 177,4
Boven hebben wij de redenen van de afwijking verklaard tusschen het globale cijfer van fr 177 milliard nominale door de monetaire saneering getroffen koopkracht en het cijfer van fr 186 milliard nominale bruto-koopkracht dat aangegeven werd in tabel xvi, op bladzijde 331. Als men rekening houdt met het feit dat deze afwijking grootendeels voortkomt van de niet aangegeven bankbiljetten, waarvan het grootste deel als definitief uitgeschakeld kan beschouwd worden, en abstractie gemaakt van detailafwijkingen in de cijfers, dan stelt men vast dat het globaal bedrag vrije koopkracht van fr 186 milliard in September 1944 teruggebracht werd
- 343 -
op fr 72 milliard (benaderend cijfer) in November 1944, tegenover fr 63 milliard in 1936-1938 en fr 64 milliard in Mei 1940. Merken wij nog op dat de fr 42 milliard tijdelijk onbeschikbare activa een kostbaar instrument voor de monetaire politiek beteekenen, daar het de vrijgeving van de koopkracht in functie van de economische noodwendigheden mogelijk maakt. Dat is de taak van. den Dienst voor Deblocage. Zonder dat geheel nauwkeurige cijfers kunnen verstrekt worden, kan men aannemen dat einde April 1945 ongeveer fr 3,5 milliard in totaal gedeblokkeerd waren, waarvan ongeveer fr 1.200 millioen door den Dienst voor Deblocage. De definitief geblokkeerde activa, ten slotte, beloopen fr 63,2 milliard. Zij zullen weggewerkt worden door de fiscale projecten en door leeningen. § 6. Voltooiing van de monetaire
en flnancieele saneering Zonder vooruit te loopen op het volgend hoofdstuk, waarin wij een kort overzicht geven van de huidige monetaire en financieele situatie, moeten wij dit hoofdstuk besluiten met de vermelding van de voorgestelde maatregelen om de saneering tot een goed einde te brengen. Bedoelde maatregelen betreffen de tijdelijk onbeschikbare 40 pCt., de geblokkeerde 60 pet., den toestand van de Nationale Bank van België en de openbare schuld. Waarover beschikt de Staat om den toestand van de Nationale Bank van België gezond te maken en de openbare schuld te verminderen ?
De diverse ter beschikking staande elementen zijn de volgende : 1° het geheel van schuldvorderingen, goederen en diensten die op Duitschland zullen verhaald worden; 2° het bedrag der biljetten van de Nationale Bank van België die niet aangegeven werden overeenkomstig de bepalingen van de besluitwet van 6 October 1944 met betrekking tot de biljetten van de Nationale Bank van België en de gelddeposito's in nationale munt (art. 1); 3° de tegenwaarde van de effecten die niet aangegeven zijn in overeenstemming met de bepalingen van de besluitwet van 6 October 1944 betreffende de Belgische en vreemde effecten; 4° de meerwaarde voortvloeiend uit de herschatting van den goudvoorraad van de Nationale Bank van België, nl. fr 10.493.183.326,17; 5° de tegenwaarde van de goederen van den vijand en van de personen met onvaderlandsch gedrag, welke goederen ten profijte van den Staat in beslag zullen worden genomen; 6° het product van de gezamenlijke door de Regeei•ing voorgestelde speciale fiscale maatregelen : —
a) belasting van 100 pet. op de winsten voortspruitend uit leveranties aan en prestaties voor den vijand; b) extra-belasting op de exceptioneele winsten, inkomsten en baten die in den oorlog verwezenlijkt zijn; c) belasting op het kapitaal. Het is duidelijk dat het grootste gedeelte van deze massa eerst na een betrekkelijk langen termijn beschikbaar zal komen. Daarentegen zullen de maatregelen betreffende de 40 pet. tijdelijk onbeschikbare en de 60 pet. geblokkeerde middelen een onmiddellijk effect hebben. De tijdelijk onbeschikbare 40 pCt. zullen geleidelijk vrijgegeven worden, naargelang de toestand van den invoer en de expansie van de economische activiteit een vermeerdering van het volume der koopkracht zullen toelaten. Daarenboven is een voorstel gedaan om de tijdelijk onbeschikbare 40 pet. op speciale rekeningenbiljetten om te zetten in deposito-rekeningen. Deze overdracht zou de vermindering van de deposito's, die een gevolg is van de maatregelen betreffende de definitief geblokkeerde deposito's (60 pet.) compenseeren. Wat de geblokkeerde activa betreft (60 pCt.), bepaalt de besluitwet van 6 October 1944 dat hun « bestemming later bij de wet (zal) worden geregeld » (art. 17). Het voorstel van de Regeering stelt hun consolidatie voor in een leening die een speciaal karakter zal dragen. De effecten van die leening zullen door de belastingschuldigen voor de betaling van de speciale bij de fiscale ontwerpen voorziene belastingen gebruikt worden. De overblijvende effecten, die dus niet door de belastingen opgeslorpt zijn, zullen na een bepaalden termijn staatsfondsen van een gebruikelijk type worden. Dus zullen de houders van deze effecten geen verlies lijden. Tenslotte zal het resultaat van de diverse operaties op de 40 pet. en de 60 pet. er als volgt uitzien. Geen enkele verandering is aangebracht aan het statuut van de tijdelijk onbeschikbare 40 pot. der deposito-rekeningen van welken aard ook. De 40 pCt. en de 60 pet. der speciale rekeningenbiljetten worden aan den Staat afgestaan, worden een schuldvordering van den Staat op de Nationale Bank van België en zijn beschikbaar voor de saneering van den toestand dezer instelling. Als compensatie voor de 40 pet. der speciale rekeningen-biljetten die hem afgestaan zijn en die tot deposito-rekeningen worden omgevormd, zal de Staat schatkistcertificaten overhandigen aan de deposito-instellingen; deze zullen, ten bedrage van de afgestane speciale rekeningen-biljetten, een tijdelijk onbeschikbare depositorekening openen ten voordeele van de houders van de tijdelijk onbeschikbare en aan den Staat afgestane speciale rekeningen-biljetten. De geblokkeerde 60 pet.
344, —
van de speciale rekeningen-biljetten worden in leening omgezet en zijn aldus een schuld van den Staat ten overstaan van de particulieren. Deze twee operaties beteekenen dus een verhooging van de openbare schuld, die men « grosso modo » op fr 60 milliard kan schatten.
Vier belangrijke akkoorden beheerschen de betrekkingen van België met de Vereenigde Staten en Groot-Brittannië wat betreft leveringen en dienstprestaties aan de legers. Een Leen- en Pachtakkoord (Lend-Lease Agreement) werd met de Vereenigde Staten gesloten op 16 Juni 1942. Het werd op 30 Januari 1943 aangevuld door een Leen- en Pachtakkoord betreffende tegenprestaties (Beverse Lend-Lease).
De geblokkeerde 60 pet. van de deposito-rekeningen zijn eveneens omgezet in een leening, waaruit een verhooging van de openbare schuld voortspruit, die echter gecompenseerd wordt door een gelijkwaardig bedrag aan schatkistcertificaten die de depositoinstellingen, bevrijd van hun verplichtingen tegenover hun deponenten, aan den Staat zullen teruggeven.
Een overeenkomst tot onderlinge hulpverleening Aid Agreement) kwam tot stand tusschen België en Groot-Brittannië op 17 Augustus 1944, met terugwerkende kracht tot 1 Juni 1944. Tenslotte bepaalt een overeenkomst van 27 Mei 1944 tusschen het Oppercommando der Geallieerde Strijdkrachten (S.C.A.E.F.) en de Belgische Regeering de toepassingsmodaliteiten dezer verschillende akkoorden voor de periode gedurende dewelke België militaire zone is.
Ten slotte zal de Staat over een schuldvordering van circa fr 60 milliard op de Nationale Bank van België beschikken. Bij het bedrag dient nog gevoegd te worden : de winst voortspruitend uit de herschatting van den goudvoorraad en de niet aangegeven biljetten. Dit alles zal de saneering toelaten van den toestand der. Nationale Bank van België.
§ 1. België-Vereenigde Staten
Van de andere zijde zal echter de openbare schuld met ongeveer fr 60 milliard verhoogd zijn. Deze toename zal evenwel geleidelijk geresorbeerd worden naarmate de uitgegeven effecten van de leening zullen aangewend worden ter betaling van de extrabelastingen.
A. — Leen- en, Pachtwet (« Lend-Lease Act ») Het op 16 Juni 1942 tusschen de Belgische Regeering en de Vereenigde Staten gesloten Leen- en Pachtakkoord valt binnen het bestek van de Leen- en Pachtwet. Bestemd om bij te dragen tot de verdediging van de Vereenigde Staten, werd deze wet door het Amerikaansch Congres gestemd op 11 Maart 1941.
HOOFDSTUK VI
Zij machtigt den President der Vereenigde Staten tot cessie, leening en verhuring van elke zaak, eiken dienst of elke informatie bestemd tot teweerstelling van een land, waarvan de verdediging door den President als vitaal beschouwd wordt voor de veiligheid van de Vereenigde Staten zelf.
DE MONETAIRE EN FINANCIEELE TOESTAND SINDS DE BEVRIJDING EN DE SANEERINGSMAATREGELEN Zonder een kort overzicht van de evolutie van den monetairen en financieelen toestand sinds de bevrijding ware dit verslag onvolledig. Tegelijkertijd bevat het enkele aanduidingen nopens de bijdrage van ons land tot de oorlogsinspanning der geallieerden.
De Lend-Lease Act verleent den President alle macht met betrekking tot het vaststellen van termijnen en voorwaarden dezer cessies. De tekst is met opzet zeer ruim opgevat. Hij kan moeilijk samengevat worden. Ziehier de nagenoeg letterlijke vertaling :
België neemt deel aan de oorlogsinspanning van de Vereenigde Naties met het oog op de voortzetting van den strijd tegen den gemeenschappelijken vijand door levering van goederen en verstrekking van diensten aan de geallieerde legers.
« De termijnen en de voorwaarden met inachtneming waarvan de vreemde landen de toegelaten hulp zullen ontvangen zijn die welke de President bevredigend acht en de compensaties voor de Vereenigde Staten mogen geschieden in den vorm van betaling, ofwel in den vorm van teruggave in natura of in eigendom, of ook nog in den vorm van elk ander rechtstreeksch of onrechtstreeksch voordeel dat de President bevredigend acht. »
Daartoe heeft het met de Vereenigde Staten en met Groot-Brittannië overeenkomsten gesloten. De grondgedachte van die overeenkomsten is dat elk land, bij wijze van bijdrage tot de oorlogsinspanning, de producten en diensten, die het het meest geschikt is om te verstrekken, ter beschikking van zijn geallieerden stelt.
Deze twee elementen : recht van cessie aan het buitenland ruime en opzettelijk niet nauwkeurig omschreven compensatie, duiden den waren zin van de Leen- en Pachtovereenkomst aan. De Vereenigde Staten besluiten tot cessie, leening en verhuring van al hetgeen onrechtstreeks van nut kan zijn voor hun eigen verdediging, terwijl zij zorgvul-
I e SECTIE BIJDRAGE VAN BELGIË TOT DE OORLOGSINSPANNING DER GEALLIEERDEN
—
345
—
dig het begrip « oorlogsschuld » vermijden, ofschoon compensaties in overweging genomen worden. Het deze prestaties of deze diensten genietend land is dus niet de tegenwaarde ervan verschuldigd aan het land dat presteert, zooals een ontleener het ontleende bedrag zou verschuldigd zijn. Alleen moet er, later, over de voorwaarden en den vorm van de in overweging genomen compensaties onderhandeld worden, met inachtneming van de belangrijkheid van deze hulp en van den algemeen economischen toestand. Eens bekleed met deze macht, heeft de President der Vereenigde Staten Leen- en Pachtovereenkomsten gesloten met de naties die in den strijd tegen Duitschland gewikkeld waren. Al deze overeenkomsten hebben een analogen inhoud. B. — Leen- en Pachtakkoord met België (16 Juni 1942)
In de preambule worden twee belangrijke punten vastgesteld : 1) De President verklaart de verdediging van België tegen de agressie van vitaal belang voor de verdediging der Vereenigde Staten. 2) Hij verklaart dat de termijnen en voorwaarden mits inachtneming waarvan België de beloofde hulp zal bekomen, alsmede de aan de Vereenigde Staten verschuldigde compensaties, slechts later kunnen worden bepaald, dat wil zeggen wanneer ze zullen kunnen geformuleerd worden in het licht van de gebeurtenissen en de omstandigheden, rekening gehouden met de onderlinge belangen van beide landen alsmede met de noodzakelijkheid den vrede te bevorderen en te verzekeren. Het essentieele van het akkoord, dat acht artikelen bevat, is het volgende : 1. De Vereenigde Staten komen België ter hulp op grondslag van de leen- en pachtwet. Harerzijds verbindt de Belgische Regeering zich er toe aan de Amerikaansche oorlogsinspanning mede te werken door het leveren van de producten, diensten, faciliteiten of inlichtingen welke zij in staat mocht zijn te verschaffen. 2. België zal datgene wat het in lend-lease heeft ontvangen niet afstaan zonder voorafgaandelijk akkoord van de Vereenigde Staten. Het zal enkel het gebruik daarvan toelaten aan zijn officieele vertegenwoordigers, ambtenaren of committenten. 3. België zal hetgeen het ontvangen heeft moeten teruggeven op de wijze die door den President der Vereenigde Staten wordt bepaald. Het zal er echter niet toe gehouden zijn terug te geven wat vernield, verloren of verbruikt mocht zijn. 4. Voor de eindschatting van de door België aan de Vereenigde Staten verschuldigde compensaties, zal rekening gehouden worden met zijn verschillende leveranties of prestaties.
5. De slotregeling van de compensaties welke de Belgische Regeering aan de Vereenigde Staten zal verschaffen, voor de op grond van de akte van het Congres dd. 11 Maart 1941 verstrekte hulp, zal van dien aard moeten zijn dat zij den handel tusschen die beide landen niet verstoort, doch integendeel economische betrekkingen welke voor beide partijen voordeelig zijn bevordert. Deze regeling moet geïntegreerd worden in het kader der maatregelen die later zullen worden genomen met het oog op het vestigen en het verbeteren van de economische betrekkingen tusschen alle volkeren. C. — Leen- en Pachtakkoord betreffende tegenprestaties (cc Reverse Lend-Lease ), van 80 Januari 1943)
Wanneer de Vereenigde Staten in den oorlog traden, brachten de aanzienlijke uitgaven welke ze in Groot-Brittannië voor de inkwartiering en het onderhoud van hun legers deden hen er toe hun lend-leaseakkoorden aan te vullen door reverse lend-leaseakkoorden die de princiepen en de modaliteiten van den door de Vereenigde Staten te ontvangen bijstand bepalen. Het land dat het voordeel van de leed-lease-overeenkomst geniet stelt ter beschikking van de Vereenigde Staten hetgeen het het best kan leveren, rekening gehouden met de grondstoffen, de werkkrachten, de industrieele uitrusting en de vrachtruimte waarover het beschikt. Bij artikel 11 van het akkoord van 16 Juni 1942, ging de Belgische Regeering de principieele verbintenis aan, harerzijds, aan de Vereenigde Staten alle hulp te verleenen binnen de perken harer middelen. Een meer nauwkeurige preciseering had niet plaats. Op 30 Januari 1943 werd dit principe nader omschreven in nota's die tusschen de vertegenwoordigers der twee landen werden gewisseld. Volgens het tot stand gekomen akkoord, beslist de Belgische Regeering in laatste instantie en voor ieder geval, op grond van haar verplichtingen als geallieerde mogendheid en binnen de perken van haar mogelijkheden, over de belangrijkheid en den omvang van haar hulp. Onder dit belangrijk voorbehoud, verbindt België zich in lend-lease te leveren : a) de grondstoffen, het materieel, de faciliteiten en de diensten vereischt door het Amerikaansch leger; b) de grondstoffen, het materieel en de diensten vereischt voor den bouw van militaire werken in België of in Belgisch Congo of elders, indien België of Belgisch Congo de tot dit doel meest aangewezen bevoorradingsbron zijn; c) dienen uit die hulp uitgesloten, de soldij van en de toelagen . aan het leger evenals de administratieve uitgaven.
— 346 —
Het leen- en pachtakkoord betreffende tegenprestaties voorziet het instellen van een Belgisch organisme om de aanvragen te centraliseeren. Ter toepassing van deze clausule werd de Dienst voor Onderlinge Hulpverleening opgericht. Ten slotte is overeengekomen dat alle door België aan de Vereenigde Staten verleende en door den President aanvaarde hulp op het actief van België zal worden gebracht overeenkomstig de Lend-Lease Act dd. 11 Maart 1941. § 2. België-Vereenigd Koninkrijk (Onderlinge Hulpverleening, 22 Augustus 1944) Het op 22 Augustus 1944 met het V ereenigd Koninkrijk gesloten akkoord van Onderlinge Hulpverleening (Mutual Aid Agreement) gelijkt veel op de Lend-Lease-akkoorden ten opzichte van de door België te verrichten leveringen en prestaties. Ons land zal alle soorten van voorraden, leveringen, diensten en faciliteiten welke de Britsche expeditielegers tot militaire doeleinden noodig hebben verstrekken, en de kosten van de burgerlijke zaken op het Belgisch-Europeesch grondgebied dragen. Verder zal het aan de Britsche strijdkrachten in België en in Luxemburg de noodige voorschotten in Belgische bankbiljetten geven. Daarentegen bestaat de eenige compensatie voorzien ten voordeele van België als tegenprestatie voor deze hulp in het leveren van voorraden, materieel en uitrusting, alsmede het verstrekken van diensten aan het Belgisch leger in België, in Groot-Brittannië en elders. Deze compensatie gaat trouwens over zeer belangrijke bedragen. Evenals voor de /end-lease-overeenkomst dient van de onderlinge hulpverleening te worden uitgesloten de uitkeering van toelagen, pensioenen en andere bezoldigingen aan het personeel der Britsche strijdkrachten. Het aequivalent van de voor deze betaling aangewende voorschotten zal aan België worden terugbetaald in ponden sterling tegen den op het tijdstip waarop de Belgische franken werden gebruikt geldenden valutakoers. De overeenkomst voorziet dat de door Britsche strijdkrachten opgeëischte of met franken aangekochte artikelen, wier vervanging invoer noodzakelijk maakt, in natura zullen worden vervangen of in sterling zullen worden terugbetaald door het Vereenigd Koninkrijk. Deze laatste bepaling is nochtans niet van toepassing op wisselstukken of op los materieel. De overeenkomst tot onderlinge hulpverleening geldt voor alle prestaties van België ten behoeve van alle geallieerde legers onder Britsch bevel. De Canadeesche Regeering heeft nochtans spontaan aangeboden zelf aan de Belgische Regeering de tegenwaarde in Canadeesche dollars terug te betalen van alle bedragen in Belgische franken die ter beschikking van het Canadeesch leger werden gesteld, —
347
onverschillig de bestemming aan die Belgische franken gegeven : soldij of aankoopen. Deze verbintenis gaat dus verder dan de door Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten aangegane verplichtingen. § 3. Overeenkomst van 27 Mei 1944 tusschen het Oppercommando der Geallieerde Strijdkrachten (S.O.A.E.F.) en de Belgische Regeering Deze overeenkomst slaat op de toepassingsmodaliteiten der hierboven aangehaalde akkoorden wat betreft de periode gedurende dewelke België militaire zone is. Zij bepaalt dat in geval van dringende noodzaak, alle middelen van België ter beschikking staan van de geallieerde strijdkrachten. Buiten dit geval zijn zekere beperkingen aangebracht aan de aankoopen en opeischingen van de geallieerde strijdkrachten in België : 1° alvorens Belgische leveringen te vergen, dient alles in het werk gesteld te worden om de vereischte leveringen uit Britsche of Amerikaansche bron te betrekken; 2° in de mate waarin de militaire behoeften zulks toelaten, zal men trachten het burgerlijk bedrijfsleven onaangetast te laten; 3° de geallieerde strijdkrachten zullen geen onroerende goederen aankoopen; 4° de geallieerde strijdkrachten zullen zich geen voedingsproducten aanschaffen behalve versdhe groenten en fruit, noch geneeskundige en sanitaire producten, vee en veevoeder, motorbrandstof, vetstoffen en brandhout, behalve het hout dat kan worden bekomen door de exploitatie van bosschen krachtens militaire schikkingen. Het S.C. A.E.F.-akkoord bepaalt insgelijks de beginselen en modaliteiten van het recht van opeisching, aankoop of huur door geallieerde strijdkrachten, zoomede de door deze strijdkrachten toe te passen betalingsmodaliteiten. Dit louter militair akkoord loopt geenszins vooruit op de financieele eindregeling tusschen de Regeeringen van de Vereenigde Staten, het Vereenigd Koninkrijk en België. § 4. Uitwerkselen van deze overeenkomsten A. — Financieele prestaties 1. Bedrag der voorschotten in Belgische betaalmiddelen en bankkredieten. Vóór de landing heeft de Belgische Regeering te Londen onderstaande bedragen ter beschikking van de geallieerde legers gesteld (in millioenen Belgische franken) : Millioenen franken
Biljetten Nationale Bank van België Schatkistbiljetten Muntstukken Kredieten op rekening
3.658 717 50 1.000
Totaal
5.425
—
Sedert België's bevrijding werden nog andere sommen als voorschot verstrekt : Millioenen franken
5.500 1.500 1.000
September 1944 tot einde Januari 1945 Tot einde Februari 1945 Maart 1945 April 1945 Totaal
8.000
Alles te zamen bedragen de voorschotten aan de geallieerde legers dus, per einde April 1945, de som van fr 13.425 millioen, waarvan de Amerikaansche strijdkrachten 48 pet., de onder Britsch commando geplaatste strijdkrachten 47 pot. en de Canadeesche strijdkrachten 5 pet. hebben ontvangen.
2. Terugbetaling der voorschotten. Volgens niet officieele ramingen is het grootste deel van de door de Amerikaansche en Britsche troepen opgenomen sommen voor de soldij van het leger gebruikt. België zal dus daarvoor in ponden of in dollars worden terugbetaald. Het heeft reeds als afkorting een bedrag van 15 millioen pond (fr 2.649 millioen) van de Engelsche Regeering en 5 millioen dollar (fr 220 millioen) van de Regeering der Vereenigde Staten ontvangen. De Canadeesche Regeering heeft insgelijks 13,2 millioen dollar (fr 526 millioen) als afkorting gestort. Er dient nochtans te worden opgemerkt dat de aan de geallieerden voorgeschoten fr 13,4 milliard nog niet volledig in omloop werden gebracht. De officieren-betaalmeesters bezitten er namelijk een belangrijk deel van, dat op verscheidene milliarden geraamd wordt en dat bij het vertrek der troepen in Belgische franken zal teruggegeven worden. Ten slotte heeft een klein gedeelte van de voorgeschoten biljetten gediend tot beperkte aankoopen gedaan door de legers te velde. De compensatie er van zal geschieden volgens de voor het verstrekken van diensten gestelde regels der overeenkomsten van onderlinge hulpverleening. De toestand per 8 Mei 1945, zooals die blijkt uit den weekstaat van de Nationale Bank, kan dus als volgt ontleed worden :
B. — Het verstrekken van goederen en diensten. In beginsel stelt de bevoegde militaire overheid de Belgische overheden — burgemeesters of Dienst voor Onderlinge Hulpverleening — in kennis van haar behoeften aan arbeidskrachten, goederen of diensten. De Belgische overheid -verricht de opeisching, bestelt de goederen, werft de arbeidskrachten aan, onderteekent het ondernemingscontract en betaalt. De O.M.A. (0 f ice, llfutual Aid, Dienst voor Onderlinge Hulpverleening, besluitwet dd. 19 Januari 1945) centraliseert de verrichtingen. De door de O.M.A. betaalde of te betalen sommen over de periode tusschen September 1944 en 31 April 1945 bedragen ongeveer fr 7.974 millioen, hetzij de waarde van alle opeischingen en huisvestingen, nijverheidscontracten, diensten van spoorwegen en havens, arbeidskrachten, enz. De legers onder Britsch bevel, met inbegrip van de Canadeezen, deelen in dit totaal voor ongeveer 50 pot., de Amerikaansche legers insgelijks voor ongeveer 50 pet. Volgens de rekeningen der O.M.A. is de toestand als volgt :
Verrichtingen der O.M.A. per 30 April 1045 : Millioenen franken
Door 0.1111.A. betaalde of te betalen sommen (benadering) Reeds gedane betalingen
7.974 6.330
Nog te vereffenen verbintenissen (1)
1.644
Kastoestand der O.M.A. per 30 April 1045 : Millioenen franken
Ontvangsten : der Nationale 1. Voorschotten Bank 2. Inkomsten der 0.M.A. (2)
7.121 115 7.236
Betalingen In kas
— 6.330 906
Op 8 Mei 1945 beliep het totaal der voorschotten van de Nationale Bank van België aan den Staat voor de bijdrage van België tot de oorlogsinspanning der geallieerden, Jr 10 milliard voor de geallieerde strijdkrachten (certificaten C) en fr 7,1 milliard voor de Onderlinge Hulpverleening (certificaten B), dus in totaal fr 17,1 milliard.
Millioenen franken
Voorschotten aan de geallieerden : te Londen te Brussel
5.425
8.000 13.425
Terugbetalingen Saldo der voorschotten
— 3.395 10.030
(1) Er is vertraging in de betalingen daar van de contracten die gedurende de eerste activiteitsmaanden van de . O.M.A. werden afgesloten, enkel een deel uitgevoerd en vereffend waren op 31 April 1945, en omdat op dezen datum een groot aantal rekeningen betreffende opeischingen gedaan door tusschenkomst van de gemeentebesturen, bij de O.M.A. nog niet waren ontvangen. (2) De inkomsten van de O.M.A. vloeien voort uit het ter beschikking stellen van de Belgische economie door de geallieerde strijdkrachten van zekere goederen die door de O.M.A. gefaktureerd worden en waarvan do opbrengst van den verkoop door genoemden dienst geïnd wordt.
— 348 —
de verrichtingen in 1944 gedaan op de dienstjaren 1943 en 1944).
SECTIE II DE MONETAIRE EN FINANCIEELE TOESTAND SEDERT DE BEVRIJDING EN DE SANEERINGSMAATREGELEN
Als gevolg van de oorlogshandelingen en van bepaalde verwoestingen, is het op het oogenblik niet mogelijk nauwkeurige cijfers betreffende den financieelen toestand te verstrekken. Daarenboven gaat de raming van de uitgaven voor 1945 met talrijke moeilijkheden gepaard. § 1.
Budgetaire en flnancieele verrichtingen van den Staat in 1944 (1)
Zooals blijkt uit tabel xxix heeft de Staat in 1944 in het geheel fr 45,5 milliard betalingen gedaan, waarvan fr 23,5 milliard begrootingsuitgaven, fr 14 milliard bezettingskosten en andere Duitsche eischen, fr 5 milliard netto-schatkistvoorschotten en fr 3 milliard voorschotten aan de geallieerde strijdkrachten. Dit bedrag omvat niet de voorschotten te Londen aan de geallieerde strijdkrachten gedaan voor de bevrijding van het grondgebied. Voorts zullen de 3 milliard in België gedane voorschotten gedeeltelijk terugbetaald worden en dus geen blijvenden last uitmaken. TABEL XXIX
Door den Staat in 1944 uitgevoerde financieele verrichtingen (in millioenen, franken) Verrichtingen
BETALINGEN. Budgetaire uitgaven (dienstjaren 1943 en 1944)
1 Januari tot 1 September 31 Augustus tot 31 Decem1944 ber 1944
Jaar 1944
14.327
9.182
23.509
Bxtra - buclgétaire uitgaven : Vereffening van Duitsche eischen Voors chotten aan de geallieerde strijdkrachten
13.815
137 • 3.000
13.952
Totaal der extra-budgetaire uitgaven
13.815
3.137
16.952
Netto-voorschotten van de Schatkist (bruto-voorschotten min de terugbetalingen van voorschotten)
3.148
1.898
5.046
3.000 .
31.290
14.217
45.507
BUDGETAIRE ONTVANGSTEN (dienstjaren 1943 en 1944)
11.774
3.938
15.712
SALDD DER BETALINGEN
19.516
10.279
26.984
Totaal der betalingen
In 1944 hebben de budgetaire ontvangsten fr 15,7 milliard beloopen. Het excedent van de uitgaven on de budgetaire ontvangsten bedraagt dus nagenoeg fr 29,8 milliard en het eigenlijk begrootingstekort fr 7,8 milliard (voor (1) Voor de omstandige omschrijving van de termen « budgetaire verrichtingen 0 « financieele verrichtingen « extra-budgetaire uitgaven « en « schatkistvoorschotten n zie hierboven blz. 320 en volgende.
Sinds de bevrijding tot en met 31 December 1944 heeft de Staat fr 14,2 milliard uitgegeven terwijl de budgetaire ontvangsten slechts fr 3,9 milliard beliepen. Voor dat tijdperk alleen is er dus fr 10,3 milliard excedent van de uitgaven op de budgetaire ontvangsten, terwijl dit cijfer fr 19,5 milliard bedraagt voor de eerste acht maanden van het jaar. Voor de laatste vier maanden van het jaar is het eigenlijk begrootingstekort 5,2 milliard tegenover 2,5 milliard voor de maanden Januari-Augustus 1944. Ten slotte weze aangestipt dat de begrootingskredieten over het dienstjaar 1944, met inbegrip van de twee feuilletons bijkredieten, fr 26 milliard bereiken. Op de Rijksmiddelenbegrooting over 1944 waren in totaal 16,7 milliard ontvangsten voorzien. § 2.
Budgetaire en flnancieele verrichtingen van den Staat in 1945
Er ontbreken te veel beoordeelingselementen om zich een nauwkeurig idee te kunnen vormen van het belang der financieele operaties van den Staat in 1945. Thans betaalt de Staat belangrijke sommen voor de geallieerde legers, voor den Dienst voor Onderlinge Hulpverleening, voor de subsidies die bestemd zijn om de productie te begunstigen of den prijs van sommige producten te doen dalen, voor aankoopen in het buitenland, enz. Een belangrijk deel van deze betalingen zal aan den Staat teruggegeven worden. De aan de geallieerde legers betaalde soldij zal nagenoeg geheel terugbetaald worden; de uitgaven die door den Dienst voor Onderlinge Hulpverleening gedaan werden zullen slechts gedeeltelijk worden teruggestort. Ten aanzien van aankoopen in het buitenland zal de Staat de betaalde gelden geheel of gedeeltelijk terugkrijgen zoodra hij de goederen op de nationale markt zal verkoopen. Er zou evenwel een tamelijk lange tijd kunnen verloopen tusschen de uitgave van bepaalde sommen en de terugbetaling er van. Dientengevolge zal de Staat in 1945 waarschijnlijk het hoofd moeten bieden aan veel grootere betalingen dan de reëele uitgaven die hij op slot van zaken zal moeten dragen. Het is echter het niveau van de werkelijke uitgaven dat van belang is. De voorloopige kredieten voor het eerste trimester van 1945 bedragen fr 10,2 milliard onderverdepld als volgt : Ir 6,7 milliard voor de gewone uitgaven, fr 124 millioen voor de buitengewone en fr 3,4 milliard voor de uitgaven voortvloeiend uit den oorlog. Ongetwijfeld kan men dit cijfer niet zonder meer met vier vermenigvuldigen om het bedrag der jaarlijksche begrooting te bekomen. Maar, als eerste benaderende raming, schijnt men zonder overdrijving te kunnen aannemen dat de globale budgetaire uitgaven in 1945 circa fr 40 milliard zouden kunnen
— 349 —
beloopen. Deze cijfers omvatten niet de voorschotten aan de strijdkrachten, de uitgaven van den Dienst voor Onderlinge Hulpverleening, de aankoopen in het buitenland, noch sommige subsidies. Deze raming wordt bevestigd door het bedrag der voor de maanden April en Mei 1945 gevraagde voorloopige kredieten, namelijk fr 6,5 milliard (hetgeen 39 milliard voor twaalf maanden beleekent), waarvan fr 3,8 milliard voor de gewone uitgaven, fr 33 millioen voor de buitengewone en fr 2,6 milliard voor de uitgaven voortvloeiend uit den oorlog. Daar de voorloopige Rijksmiddelenbegrooting voor 1945 fr 16 milliard globale inkomsten voorziet, zou het. deficit van de eigenlijke begrooting ongeveer fr 25 milhard kunnen bereiken. Bij dit bedrag moeten de hooger opgesomde extrabudgetaire uitgaven en de uitgaven die nog niet in de budgetaire ramingen begrepen zijn, gevoegd worden. Dienaangaande kan men geen nauwkeurig cijfer verstrekken. In de veronderstelling evenwel dat het geheel van de extra-budgetaire uitgaven, die terugbetaald moeten worden, effectief teruggestort worden, kan men de bijkomende uitgaven die België in 1945 definitief zal moeten dragen op circa fr 10 milliard schatten. Onder deze voorwaarden zou de Staat voor 1945 een budgetair en extra-budgetair deficit van omstreeks fr 35 milliard moeten dragen.
§ 3. Het niveau van de nominale koopkracht Het vrije gedeelte van de bruto nominale koopkracht (muntstukken, biljetten, rekening-courantsaldi, bankdeposito's en spaargelden bij de spaarkassen) (1) beliep in het begin van April 1945 circa fr 107 milliard tegenover fr 186 milliard in September 1944, fr 72 milliard (benaderend cijfer) onmiddellijk na de monetaire blocageverrichtingen en fr 63 milhard in 1936-1938. Het tijdelijk onbeschikbare deel is door de deblokkeering teruggebracht van ongeveer fr 42 milliard tot fr 39 milliard. De geblokkeerde activa beloopen fr 63,2 milliard. Sinds October 1944 moet met twee faktoren, die de monetaire expansie in de hand werken, rekening worden gehouden : 1° de deblokkeeringen, die per einde April 1945 op ongeveer fr 3,5 milliard mogen geraamd worden; 2° de voorschotten van de Nationale Bank van België aan den Staat ter dekking van zijn eigen behoeften en voor de financiering van de oorlogsinspanning. De voorschotten van de Nationale Bank van België voor de eigen behoeften van den Staat bedroegen per 8 Mei 1945 fr 21,3 milliard (certificaten A). Als men van dit cijfer de fr 13,5 milliard, die vóór September (1) Zie boven, blz. 330 en volgende.
1944 voorgeschoten werden, aftrekt, krijgen men een netto-saldo van fr 7,8 milliard aan voorschotten sedert de bevrijding.
Op hetzelfde tijdstip bereikten de netto-voorschotten voor de geallieerde strijdkrachten (certificaten C) en voor de wederzijdsche hulpverleening (certificaten B) fr 17,1 milliard. Vergeleken met het gemiddelde der jaren 1936-1938, is het indexcijfer van het vrije deel van de nominale bruto-koopkracht 175 en dat van de circulatie van munststukken, coupures en biljetten van de Nationale Bank van België 251. § 4. Het niveau van de openbare schuld Het officieele cijfer van de openbare schuld, de dotatie der oudstrijders inbegrepen, is gestegen van fr 156,2 milliard per 31 Augustus 1944 tot fr 199,8 milliard per 31 Maart 1945. Deze vermeerdering, fr 43,6 milliard, is ontstaan door de volgende operaties : 1° vermeerdering van de buitenlandsche schuld ten gevolge van de toepassing van de nieuwe valutapariteit : fr 7,9 milliard; 2° overschrijving van de te Londen gedurende den oorlog gecontracteerde schulden : fr 16,4 milliard;
3° nieuwe schuld sedert de bevrijding : fr 19,3 milliard. Het cijfer van fr 199,8 milliard der openbare schuld omvat fr 6,5 milliard aan schatkistcertificaten die een gedeelte van het tegoed van derden bij den Postcheckdienst per 2 September 1944 vertegenwoordigen. Dit cijfer is niet rechtstreeks te vergelijken met de gegevens die we verstrekken in de 30 paragraaf van hoofdstuk IV (blz. 333 en volgende) betreffende de schuld per 30 April 1940 of met het gemiddelde der jaren 1936-1938. Deze laatste cijfers omvatten immers het geheel van de schuld op zicht die het tegoed van derden bij den Postcheckdienst vertegenwoordigt. Om een vergelijkbaar gegeven te verkrijgen, houden wij geen rekening met deze fr 6,5 milliard aan schatkistcertificaten, maar voegen daarentegen bij de totale openbare schuld het bedrag der vrije tegoeden der particulieren bij den Postcheckdienst per 31 Maart 1945. Men krijgt dan voor de globale openbare schuld per 31 Maart 1945 een bedrag van fr 202 milliard tegenover fr 66 milliard per 30 April 1940 en fr 58,8 milliard voor het gemiddelde der jaren 1936-1938. § 5. De waarschijnlijke gevolgen van de monetaire saneering Bij het onderzoek der waarschijnlijke gevolgen van de monetaire saneering, gaan wij uit van de veronderstelling dat België in 1945 het geheel van de voor de geallieerde strijdkrachten, wederzijdsche hulpverleening, aankoopen in het buitenland, enz. uitgegeven
— 350 —
bedragen, waarvan het op slot van zaken niet den last zal moeten dragen, zou terugkrijgen. In paragraaf 2 hierboven zagen wij, dat men, in deze hypothese, het budgetair en extra-budgetair deficit voor 1945 op ongeveer fr 35 milliard zou kunnen begrooten. Het officieele cijfer van de openbare schuld per 31 December 1944 bedroeg fr 187,6 milliard. Wijzigen wij dit cijfer derwijze dat het insgelijks bevat : de schuld op zicht overeenstemmend met het geheel der vrije tegoeden van de particulieren bij den Postcheckdienst, alsmede de te Londen gecontracteerde schuld die toen nog niet begrepen waren in het cijfer der openbare schuld, dan wordt het bedrag van de globale openbare schuld per 31 December 1944 : fr 190 milliard (benaderend cijfer). Vertrekkend van den toestand der Nationale Bank en van den toestand der openbare schuld op 31 December 1944, kan men, mits de toepassing van het monetair en financieel saneeringsplan, voorzien dat de hieronder vermelde faktoren zich zullen laten gelden, die ons geleidelijk voeren naar een gezond evenwicht :
voortvloeiende uit de herwaardeering van den goudvoorraad en fr 10 milliard vertegenwoordigend de niet aangegeven bankbiljetten en effecten. Na aanzuivering van alle deficiten, zal de openbare schuld circa fr 219 milliard beloopen. Dit laatste cijfer bevat fr 19,1 milliard gemoratorieerde schulden t.o.v. de buitenlandsche regeeringen. Het theoretisch cijfer van de globale effectieve schuld zou dus ongeveer fr 200 milliard bedragen. Een dergelijke effectieve schuld, die practisch vier maal grooter is dan de gemiddelde effectieve schuld der jaren 1936-1938, is vanzelfsprekend een zeer zware last. Indien het rhythme van de progressie der laatste maanden behouden blijft, dan zal de openbare schuld in Groot-Brittannië op het einde van 1945 waarschijnlijk drie maal grooter zijn dan die van Augustus 1939. Wegens de depreciatie van den valutakoers, mag de openbare schuld in ons land sterker toenemen dan in Groot-Brittannië zonder dat onze toestand te nadeelig wordt.
1° bedrag der openbare schuld op 31 December 1944 (inbegrepen de vrije tegoeden van particulieren bij den Postcheckdienst en de te Londen aangegane schuld) : fr 190 milliard; 2° budgetair en extra-budgetair deficit voor 1945 : ongeveer fr 35 milliard; 3° saneering van den toestand der Nationale Bank door overname van haar vordering op de Emissiebank te Brussel, mits voorbehoud van alle rechten van den Staat wat aangaat de verrichtingen der Emissiebank : fr 65 milliard; 4° tijdelijke verhooging der openbare schuld voortvloeiend uit de verrichtingen op de geblokkeerde rekeningen en op de tijdelijk onbeschikbare speciale rekeningen-biljetten : fr 60 milliard.
Tegenover het geheel van deze verbintenissen kan men de volgende compensaties stellen : 1° uit de hierboven vermelde verrichtingen voortvloeiende compenseerende schuldvordering van den Staat op de Nationale Bank van België : ongeveer fr 60 milliard; 2° opbrengst van het financieel saneeringsprogramma : fr 70 milliard, waarvan fr 50 milliard voor de extra-belastingen, fr 10 milliard voor de winst
—
351
De monetaire saneeringsoperaties zullen aan den anderen kant de saneering van de situatie van de Nationale Bank van België als resultaat hebben. Na de voltooiing van de monetaire en financieele saneeringsoperaties zal het land over een sterke en stabiele munt beschikken, die voldoende hooge koopkracht heeft bewaard om geen buitensporige offers van de groote massa der bevolking te vragen. De huidige financieele en economische politiek is de strijd voor de toekomstige koopkracht van de munt. Strijd op monetair en financieel terrein, door een moedige, maar ook definitieve en radikale saneering van den monetairen toestand en van de openbare financiën. Strijd op het economisch plan, door middel van een prijspolitiek die, eenerzijds, in steeds toenemende importen en economische activiteit en, anderzijds, in een resolute monetaire politiek, de onmisbare voorwaarden tot succes zal vinden. Ongetwijfeld staan we hier vóór een politiek op langen termijn. Maar het is de eenige die het land later niet zal betreuren, ondanks de tijdelijke offers die zij vraagt. Naast deze politiek is er maar één alternatief : de inflatie. Wat dit beteekent heeft het land ondervonden nog geen vijf en twintig jaar geleden. Het kan dus zelf, met kennis van zaken, de politiek kiezen die het wil volgen.
(Officieele vertaling.)
—
LIJST DER TABELLEN Bladzijde
Bladzijde
I. Bezettingskosten en gelijkaardige uitgaven. 312
XVI. Expansie van de nominale koopkracht 331 XVII. Vergelijkende monetaire toestand per September 1944 (België, Groot-Brittannië, 332 Vereenigde Staten) XVIII. Vergelijkende monetaire toestand per September 1944 (België, Groot-Brittannië, Vereenigde Staten) 332 XIX. Globale openbare schuld 333 XX. Indexcijfer van de totale openbare schuld in verschillende landen 334 XXI. Procentueele verhoudingen tusschen de vlottende en do totale schuld in verschillende landen 334 XXII. Evolutie van de lasten der openbare schuld (1913 tot 1944) 335 Openbare schuld en last van de openbare XXIII. schuld in millioenen goud-franken van 1914 336 XXIV. Totale openbare schuld en last van de openbare schuld in procenten van het nationaal inkomen van 1938 336 XXV. Indexcijfers van den geldomloop van 1914 tot 1928 (België, Groot-Brittannië, Vereenigde Staten) 338 XXVI. Indexcijfers van de prijzen on van do levensduurte van 1914 tot 1928 (België, GrootBrittannië en de Vereenigde Staten) 339 XXVII. Vergelijking der indexcijfers van den goldomloop en van de groothandelsprijzon in 1921 en 1928 (België, Groot-Brittannië en de Vereenigde Staten) 339 XXVIII. Resultaten van do blokkeeringsmaatregolen 343
II. Clearingcreditsaldi bij de Deutsche Verrechnungskasse 313 III.
Clearingverrichtingen 1940-1944. Boekhoudkundige toestand 314
1V. Clearingverrichtingen met het buitenland Boekhoudkundige toestand op 2 September 1944 315 V. Voorloopige raming van de oorlogsschade aan het openbaar domein 316 VI. Voorloopige raming van de oorlogsschade aan het openbaar domein en het privaat domein 317 VII.
Voorloopige raming der uit den oorlog voortvloeiende globale verliezen 319
VIII.
Verliezen voortspruitend uit den oorlog Approximatieve ramingen (oorlog 19141918 en oorlog 1940-1945) 320
IX. Budgetaire verrichtingen per dienstjaar (1940-1944) 223 X. Evolutie van enkele begrootingsuitgaven per dienstjaar (1940-1944) 324 XI. Financieele verrichtingen uitgevoerd door den Staat (1940-1944) 324 XII.
Voorschotten verleend door de Schatkist (1940-1944) 325
XIII.
Openbare uitgaven in den ruimen zin (19401944) 327
XIV.
Dekkingsmiddelen der openbare uitgaven in den ruimen zin (1940-1944) 327
XV. Financiering van do openbare uitgaven in 329 verschillende landen
XXIX.
— 352 —
Door den Staat in 1944 uitgevoerde financieele verrichtingen 349
INDEX Bladzijde
Bladzijde 305
VOORWOORD
HOOFDSTUK I.
— Inleiding
§ 1. België in vredestijd § 2. Vredeseconomie, oorlogseconomie, bezettingseconomie § 3. De te onderzoeken problemen HOOFDSTUK II.
— De verliezen voortspruitend uit den oorlog
306 309
§ 1. Het inflatieverschijnsel § 2. De expansie van de nominale koopkracht § 3. De expansie der openbare schuld
309
311
en installaties van 311
III. Reichskreclitkassenscheine en Duitsche betaalmiddelen
312
IV. Bezettingskosten en andere gelijkaardige uitgaven
312
VII. Oorlogsschade VIII. Diverse verliezen a) Voorraden van grondstoffen en goederen b) Private voorraden (levensmiddelen en kleedingstukken) c) Onderhoud en vernieuwing van de gebouwde onroerende goederen en van het meubilair d) Landbouwverliezen e) Private vervoermiddelen 1) Productieapparaat g) Arbeid en productiviteit 3. Globaal cijfer van de uit den oorlog voortvloeiende verliezen . 4. Vergelijking tusschen de toestanden in 19141918 en 1940-1945 HOOFDSTUK III.
312 315 315
§ 1. Inleiding § 2. De budgetaire operaties en de financieele verrichtingen van den Staat A. — De budgetaire verrichtingen van Januari 1940 tot einde Augustus 1944 B. — De financieele verrichtingen van den Staat van Januari 1940 tot einde Augustus 1944
329 330 333
— De monetaire en financieele
§ 1. De bestaansreden van de financieele saneering § 2. De inflatie en het prijsniveau tusschen 1914 en 1928 § 3. De economische gegevens van het probleem . . . § 4. Princiepen der monetaire saneering § 5. Resultaten van de monetaire blokkeeringsmaatregelen § 6. Voltooiing van de monetaire en financieele saneering
336 336 338 340 341 342 344
— De monetaire en financieele toestand sinds de bevrijding en de saneeringsmaatregelen...
345
iet« SECTIE. — Bijdrage van België tot de oorlogsinspanning der Geallieerden § 1. België-Vereenigde Staten
345 345
HOOFDSTUK VI.
317
A. — Leen- en pachtwet
345
317
B. — Leen- en pachtakkoord met België (16 Juni 1942)
346
C. — Leen- en pachtakkoord betreffende tegenprestaties (Reverse Lend-Lease van 30 Januari 1943)
346
317 317 317 317 318 318 318 319
§ 2. België-Vereenigd. Koninkrijk (onderlinge hulpverleening, 22 Augustus 1944) § 3. Overeenkomst van 27 Mei 1944, tusschen het Oppercommando der Geallieerde Strijdkrachten (S.C.A.E.F.) en de Belgische Regeering § 4. Uitwerkselen van deze overeenkomsten A. — Financieel° prestaties B. — Het verstrekken van goederen en diensten
— De monetaire en financieele toestand sedert de bevrijding en de saneeringsmaatregelen
347
347 347 347 348
SECTIE II.
— De financieele toestand
van 1940 tot September 1944
HOOFDSTUK V.
.
saneering
311
VI. Opeischingen van den bezetter
329
HOOFDSTUK IV.
2. Ontleding van de samenstellende elementen welke de uit den oorlog voortvloeiendeglobale verliezen uitmaken
V. Clearingcreditsaldo
— De monetaire en financieele toestand op begin September 1944
306
310
I. Verliezen aan menschen
326
306
1. Het begrip « globale uit den oorlog voortvloeiende verliezen »
II. Materieel, uitrusting militairen aard
§ 3. De openbare uitgaven in ruimen zin en hun financiering van Mei 1940 tot September 1944
320 320 321
323
324
§ 1. Budgetaire en financieele verrichtingen van den Staat in 1944 § 2. Budgetaire en financieele verrichtingen van den Staat in 1945 § 3. Het niveau van de nominale koopkracht § 4. Het niveau van de openbare schuld § 5. De waarschijnlijke gevolgen van de monetaire saneering LIJST DER TABELLEN
- 353 -
349 349 349 350 350 350 352
ECONOMISCHE WETGEVING Deze rubriek bevat de wetten, besluiten en andere officieele bekendmakingen die van bijzonder belang zijn voor 's lands algemeene economie en via het Belgisch Staatsblad werden afgekondigd in den loop van de maand aan deze van de publicatie van ons Tijdschrift voorafgaand. Alleen de gewichtigste wetten en besluiten hebben wij in extenso overgenomen. Voor de andere wetteksten volstaat een eenvoudige vermelding, desnoods door een verklarende nota verduidelijkt.
I. Algemeene economische en sociale wetgeving II. III.
Landbouw
IV . Nijverheid V. Arbeid VI. Binnenlandsche handel VII. VIII. IX.
Om het naslaan er van te vergemakkelijken, hebben wij hooger bedoelde documentatie in de volgende rubrieken ondergebracht :
Geld-, bank- en financiewezen
Buitenlandsche handel Verkeerswezen Prijzen en loonen
X. Rantsoeneering en rav itailleering XI.
Wederopbouw en oorlogsschade
I. — ALGEMENE ECONOMISCHE EN SOCIALE WETGEVING
Ministerieel besluit van 17 Maart 1945 houdende oprichting van den Bedrijfsraad der Kalknijverheid. — Errata (Staatsblad, 4 Mei 1945, bl. 2863).
Ministerieel besluit van 17 Maart 1945 houdende oprichting van den Bedrijfsraad der Groeven. — Errata (Staatsblad, 4 Mei 1945, bl. 2863).
Ministerieel besluit van 26 Maart 1945 houdende oprichting van den Bedrijfsraad Groothandel in Scheikundige Producten. — Errata (Staatsblad, 5 Mei 1945, bl. 2880 en 27 Mei 1945, bl. 3382).
Wet van 3 April 1945 betreffende de accijnzen en douanen 24 Mei 1945, bl. 3278).
(Staatsblad,
Besluit van den Regent van 17 April 1945 houdende bepaling van de Rijkstoelage ten behoeve van de verzekeringsorganismen voor de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit (Staatsblad, 5 Mei 1945, bl. 2881). VOORDRACHT AAN DEN REGENT De besluitwet van den 28n December 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, huldigt het principe van een verplicht stelsel van verzekering tegen ziekte en invaliditeit en voorziet, in artikel 6, de oprichting van een Rijksfonds voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit waarvan de inkomsten hoofdzakelijk samengesteld zijn door een deel van de opbrengst der bijdragen van de werkgevers en van de werknemers.
Bij het bepalen van dit aandeel, respectievelijk op 6 pCt. en 5 pCt. van het bedrag der lomen van de arbeiders en van de bedienden, werd er rekening gehouden met een tusschenkomst van het Rijk. Inderdaad, uit de gedane ramingen blijkt dat, in verhouding tot de uitgaven, de ontvangsten ontoereikend zouden zijn in de mate van 16 pet. Om die reden stelt het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Koninklijke Hoogheid ter bekrachtiging voor te leggen, het bedrag der tusschenkomst van het Rijk vast op 16 pCt. van de opbrengst der aan de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit bestede bijdragen voor maatschappelijke zekerheid. Deze toelage zal, verhoudingsgewijze, gelijk zijn aan de subsidies welke het Rijk thans verleent aan de vrije verzekering. Deze bereiken gemiddeld 32 pCt. van het bedrag der door de leden van de mutualiteitsvereenigingen gestorte bijdragen; maar er dient er mede rekening gehouden dat van de 6 pet. va n de loonen en de 5 pCt. van de wedden aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering besteed, de arbeider en de bediende respectievelijk slechts 3,50 pCt. en 2,75 pCt. storten. Dientengevolge, blijft de verhouding tusschen de toelage van het Rijk en de inspanning welke van de belanghebbenden zelf wordt gevergd, aan die voorheen gelijkwaardig. Gelet op de besluitwet van 28 December 1944, betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en, inzonderheid, gelet op artikel 6 betreffende de ziekte en de invaliditeit; — Gelet op de besluitwet van 10 Januari 1945, betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden; — Gelet op het besluit van den Regent van 21 Maart 1945, betreffende de organisatie van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit; — Overwegende dat het noodig is dat het Rijk ten behoeve van de verzekeringsorganismen tegemoetkomingen verleent waarvan het bedrag verhoudingsgewijze overeenstemt met die welke thans toegekend worden onder het stelsel der vrije verzekering; — Op de voordracht van den Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg en volgens eensluidend advies van den Minister van Financiën, — Wij hebben besloten en Wij besluiten :
Artikel 1. — Er wordt door het Rijk, ten behoeve van de verzekeringsorganismen van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit een jaarlijksche toelage verleend, waarvan het bedrag is bepaald op 16 pCt. van het aandeel der opbrengst van de bijdragen der arbeiders en der bedienden dat aan het
— 354 —
Rijksfonds voor Verzekering tegen Ziekte en Invaliditeit, in artikel 4 van de besluitwet van 28 December 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en in artikel 3 van de besluitwet van 10 Januari 1945, betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden, is toegewezen. Art. 2. — Deze toelage wordt ten behoeve van al de verzekeringsorganismen te zamen uitgekeerd aan het Rijksfonds voor Verzekering tegen Ziekte en Invaliditeit, dat er mede belast is de verdeeling er van te doen onder gezegde organismen, in verhouding tot de bijdragen welke hun werden afbetaald, met uitsluiting van deze bedoeld in artikel 7 van het besluit van den Regent dd. 21 Maart 1945, betreffende de organisatie van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit. Art. 3. — De Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg is belast met de uitvoering van dit besluit, dat op 1" Januari 1945 in werking treedt.
Besluit van 17 April 1945 waarbij het besluit dd. 30 Januari 1945, getroffen in uitvoering van artikel 5 van de besluitwet dd. 28 December 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt gewijzigd. Aanvullend ouderdomspensioen en overlevingspensioen (Staatsblad, 5 Mei 1945, bl. 2882). Gezien de besluitwet van 28 December 1944, gewijzigd bij de besluitwet van 20 Maart 1945, betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, die namelijk voor doel heeft de uit de vigeerende wetten voortspruitende ouderdomspensioenen voor de arbeiders in het algemeen en voor de bedienden op een behoorlijk 'minimumpeil te brengen; — Herzien het besluit van 30 Januari 1945, gewijzigd bij dit van 12 Maart 1945, gegeven in uitvoering van bovenvermelde besluitwet en die betrekking heeft op de aanvullende ouderdoms- en overlevingspensioenen; — Op de voordracht van den Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, — Wij hebben besloten en Wij besluiten
Artikel I. — De bepalingen van artikels 1 en 9 van het besluit van 30 Januari 1945 worden als volgt gewijzigd en aangevuld :
a Artikel 1. § 1. Een aanvullend ouderdomspensioen wordt aan de volgende categorieën van personen verleend : » 1° aan de gewezen handenarbeiders of handenarbeidsters en aan de gewezen mannelijke bedienden, onverschillig hun nationaliteit, vóór 1 Januari 1867 geboren, alsmede aan de gewezen vrouwelijke bedienden, onverschillig hun nationaliteit, vóór 1 Januari 1872 geboren, op voorwaarde dat, door onverschillig welk middel van recht, vastgesteld zij : » a) dat zij gedurende een periode van tien jaar, aan hun vijf en zestigsten verjaardag voorafgaand of, indien het gewezen vrouwelijke bedienden betreft, aan hun zestigsten verjaardag voorafgaand, uitsluitend als loontrekkenden werden te werk gesteld; » b) dat zij geen anciënniteitspensioen ten laste der openbare besturen genieten;
—
355
» c) dat het jaarlijksch bedrag van hun brutoinkomsten, daarin, bij voorkomend geval, deze van hun echtgenoot begrepen, fr 12.000 niet overschrijde;
» 2° aan de gewezen handenarbeiders of handenarbeidsters en aan de gewezen mannelijke bedienden, onverschillig 'hun nationaliteit, met ingang van 1 Januari 1867 geboren, die aan één der hieronder opgegeven voorwaarden voldoen : » a) een ouderdomsrentetoeslag zonder onderzoek omtrent de bestaansmiddelen genieten, verleend overeenkomstig de bepalingen van artikel 40, § 1, van de wet van 15 December 1937 betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdigen dood; » b) voldaan hebben aan de voorwaarden van storting bepaald bij artikel 40, § 1, van de wet van 15 December 1937.
» De voorwaarden van storting worden aanzien als zijnde vervuld door stortingen van vrijwillig-verzekerde, na zijn oppensioenstelling verricht door een betrokkene die tusschen zestig en vijf en zestig jaar elke bezoldigde bezigheid heeft gestaakt en aan wien een anciënniteits- of invaliditeitspensioen werd toegekend krachtens een algemeene regeling betreffende de pensioenen, toepasselijk op het personeel van de onderneming waarbij hij te werk was gesteld; » 3° aan de gewezen vrouwelijke bedienden, onver-
schillig hun nationaliteit, met ingang van 1 Januari 1872 geboren, die, vanaf zes en veertig tot zestig jaar, een minimumstorting van fr 50 per verzekeringsjaar hebben verricht, 't zij als loontrekkende, 't zij als werklooze, 't zij als zieke, en die op den leeftijd van zestig jaar aan de wet van 18 Juni 1930 waren onderworpen. » Nochtans, wat betreft de vrouwelijke verzekerden binnen 1 Januari 1872 en 31 December 1884 geboren, is de eerste vereischte storting, deze die in verband staat met de periode gaande van 1 Januari 1926 tot 31 December 1931. » De bij de twee voorafgaande alinea's vastgestelde voorwaarden van storting worden als vervuld aangezien, indien tusschen zes en veertig en acht en vijftig jaar de stortingen werden onderbroken gedurende slechts : » ten hoogste één jaar, wat betreft de binnen 1 Januari 1875 en 31 December 1879 geboren verzekerden; » ten hoogste twee jaren, wat betreft de binnen 1 Januari 1880 en 31 December 1884 geboren verzekerden; » ten hoogste drie jaren, wat betreft de met ingang van 1 Januari 1884 geboren verzekerden. » § 2. Het aanvullend ouderdomspensioen wordt ten vroegste op den leeftijd van vijf en zestig jaar verleend. Nochtans mag het ten vroegste op den leeftijd van zestig jaar worden verleend aan de bij § 1, 3°, bedoelde vrouwelijke bedienden. —
4HHHt***
» Artikel 9. De uitgaven betreffende de aanvullende ouderdoms- en overlevingspensioenen worden vereffend door het toedoen van de Nationale Kas voor de Ouderdoms-, Weduwenrentetoeslagen en Weezentoelagen, ingericht bij koninklijk besluit van 22 Juli 1939. » De Nationale Kas houdt een afzonderlijke comptabiliteit voor de uitgaven betreffende de aanvullende ouderdoms- en overlevingspensioenen, naar • gelang bedoelde voordeelen worden verleend aan handenarbeiders of aan weduwen van handenarbeiders, eenerzijds, en, anderzijds, aan bedienden of weduwen van bedienden. » De Nationale Kas rekent de totale uitgaven gedaan voor de handenarbeiders en de weduwen van handenarbeiders, daarin de administratiekosten begrepen, aan op de sommen die haar worden gestort in uitvoering van artikel 4, litt. A 1° alinea, van de besluitwet van 28 December 1944. ,
» De Nationale Kas legt ten laste van het Toelagenfonds voor bedienden, de totale uitgaven gedaan voor de bedienden en de weduwen van bedienden, daarin de administratiekosten begrepen. » Ingeval de sommen die aan de Nationale Kas werden gestort in uitvoering van artikel 4, litt. A, 1° alinea, van de besluitwet van 28 December 1944 en aan het Toelagenfonds, in uitvoering van artikel 4, litt. B, 1° alinea, van de besluitwet van 28 December 1944, gewijzigd bij deze van 20 Maart 1945, lager zijn dan bovenbedoelde uitgaven, worden voormelde instellingen ertoe gemachtigd, ten einde het verschil te dekken, leeningen aan te gaan bij de verzekeringsinstellingen, die met de uitvoering van de wetten van 15 December 1937 en 18 Juni 1930 zijn belast, door middel en in de mate van de ontvangsten die voor deze organismen uit de uitvoering van vermelde wetten voortvloeien. » De interestvoet dezer leeningen is gelijk aan degene, met inachtneming waarvan de verzekeringstarieven zijn berekend die worden toegepast voor de toepassing van bovenvermelde wetten, bij voorkomend geval, verhoogd met een gedeelte dat zal worden vastgesteld bij koninklijk besluit, na akkoord met de betrokken instellingen. » Het Toelagenfonds voor bedienden houdt een speciale comptabiliteit betreffende de verrichtingen die voor deze instelling voortvloeien uit de toepassing van de besluitwet van 28 December 1944, gewijzigd bij deze van 20 Maart 1945. » De Minister van Arbeid en Sociale VoorArt. 2. zorg wordt belast met de uitvoering van dit besluit, dat op 1 Februari 1945 van kracht wordt. —
Ministerieel besluit van 19 April 1945 houdende vaststelling van een eerste serie voorloopige schalen van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit (Staatsblad, 17 Mei 1945, bl. 3123).
Ministerieel besluit van 20 April 1945 tot inrichting van een telling der houtbewerking. — Erratum (Staatsblad, 4 Mei 1945, bl. 2864).
Besluit van 3 Mei 1945 tot wijziging van het ministerieel besluit houdende oprichting van den Bedrijfsraad der Glasnijverheid (Staatsblad, 14-15 Mei 1945, bl. 3057).
Besluit van 3 Mei 1945 tot wijziging van het ministerieel besluit houdende oprichting van den Bedrijfsraad der IJzerindustrie (Staatsblad, 14-15 Mei 1945, bl. 8057).
Besluit van 3 Mei 1945 tot wijziging der benaming van den Bedrijfsraad der Kalknijverheid (Staatsblad, 14-15 Mei 1945, bl. 8058).
Ministerieel: besluit van 3 Mei 1945 hOudende oprichting van den Bedrijfsraad Groothandel in Glas, Gleis en Porcelein (Staatsblad, 14-15 Mei 1945, bl. 3058).
Ministerieel besluit van 3 Mei 1945 tot wijziging van het ministerieel besluit houdende oprichting van den Bedrijfsraad der Kolendistillatienijverheid (Staatsblad, 14-15 Mei 1945, bl. 3059).
Besluitwet van 8 Mei 1945 houdende wijziging van het pensioenstelsel der mijnwerkers (Staatsblad, 10-11-12 Mei 1945, bl. 2889). VERSLAG AAN DEN REGENT Bij deze besluitwet worden de verbeteringen verwezenlijkt die bij de besluitwet van 10 Januari 1945, betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers werden aangekondigd ten opzichte van de ouderdoms- en overlevingspensioenen, alsmede van het invaliditeitspensioen. Ten eenen zijde zijn het vooral de pensioenen van de ondergrondsche arbeiders die worden verhoogd, terwijl, ter andere zijde, de verhooging meer tot uiting komt voor de gepensionneerden die talrijke jaren dienst tellen. Beide maatregelen dringen zich op.. Inderdaad, gedurende de bezetting werd de burgerlijke bijstand verleend zonder eenigerlel verband met de dienstjaren of met de hoedanigheid van ondergrondsche of bovengrondsche arbeiders; wegens die opneming van den burgerlijken bijstand in het pensioen, waren de voordeelen nagenoeg gelijk geworden voor alle belanghebbenden; zoo bereikte het invaliditeitspensioen van een arbeider, die slechts tien jaren boven den grond had gewerkt, fr 8.456, terwijl het pensioen van den arbeider die dertig, vijf en dertig of veertig jaren ondergrondsch werk had verricht, slechts fr 9.300 bedroeg.
Ouderdomspensioen van de arbeiders. — Door deze besluitwet wordt het bedrag van de pensioenen die, in den huldigen staat van de wetgeving, onder toepassing van de samengeschakelde wetten van 25 Augustus 1937 zijn toegekend, in zeer ruime mate verhoogd. Vergeleken met de pensioensbedragen van 10 Mei 1940, wordt bij deze besluitwet het bedrag van de pensioenen, namelijk voor de mijnwerkers die dertig jaren dienst tellen, van fr 6.300, op 10 Mei 1940, gebracht op fr 15.000 voor cie gehuwde ondergrondsche arbeiders die niet meer werken, en van fr 5.100 op fr 12.300 voor de gehuwde bovengrondsche arbeiders die niet meer werken. Het pensioen wordt verhoogd van fr 4.300 tot fr 10.000 voor de niet meer werkende ondergronders die ongehuwd, weduwnaar of uit den echt gescheiden zijn, en van fr 4.008 tot fr 8.200 voor de niet meer werkende bovengrondsche arbeiders die ongehuwd, weduwnaar of uit den echt gescheiden zijn.
— 356 —
Deze besluitwet voert ter zake een nieuwigheid in waarvan de verwezenlijking sedert lang reeds werd gewenscht en waarbij de mijnwerkers die geheel hun beroepsleven aan de mijn hebben gewijd, op tastbare wijze worden beloond; zij voorziet de toekenning van een extra-pensioen per jaar dienst boven de dertig jaren die de toelating tot het pensioen voorafgingen. Dit supplement bedraagt fr 300 per jaar voor de gehuwde ondergrondsche arbeiders en fr 150 voor de gehuwde bovengrondsche arbeiders, fr 200 voor de ondergrondsche arbeiders die ongehuwd, weduwnaar of uit den echt gescheiden zijn, en fr 100 voor de bovengrondsche arbeiders die ongehuwd, weduwnaar of uit den echt gescheiden zijn. Aldus zal een gehuwde ondergrondsche arbeider, die op het oogenblik van zijn toelating tot het pensioen bij voorbeeld zes en dertig jaren ondergrondschen dienst telde, een pensioen trekken van 15.000 + (300 x 6) 1.800 = fr 16.800. Dit zal het gemiddeld nieuw bedrag zijn van het momenteele pensioen der belanghebbenden die ten minste dertig jaren in dienst zijn; inderdaad, deze categorie van gepensionneerden telt gemiddeld nagenoeg zes en dertig dienstjaren. Onder het regime van de thans van kracht zijnde samengeschakelde wetten van 25 Augustus 1935, werd het bedrag van de normale pensioenen, zegge die welke na ten minste dertig jaren dienst in de mijnen werden toegekend, berekend in functie van dertig jaren dienst. De arbeider die veertig jaren in de mijn had gewerkt, kreeg een pensioen gelijk aan dat verleend aan den arbeider die dertig jaren mijndienst had geleverd. Voortaan zullen de verdiensten van den waren mijnwerker beter tot hun recht komen. Bij ' de besluitwet wordt ook een nieuwigheid van hoofdzakelijk belang ingevoerd ten voordeele van de mijnwerkers die dertig jaren ondergrondschen arbeid hebben geleverd. Zij zulten voortaan hun pensioen kunnen genieten zoodra zij dertig jaren ondergrondschen dienst tellen, welk ook hun leeftijd zij. De ondergrondsche arbeiders zullen dus, om hun pensioen te genieten, niet meer hoeven te bewijzen dat zij in de mijn werkten op den wettelijken leeftijd voor het pensioen, welke voorwaarde bij de huidige wet is vereischt. Voortaan hangt de toekenning van het pensioen voor die belanghebbenden nog slechts van een enkele voorwaarde af : de verantwoording van dertig jaren ondergrondschen dienst. Dit vervroegd pensioen is echter niet het normale pensioen; het valt geheel ten laste van den Staat en omvat noch de renten, noch de renteaanvullingen, noch de voordeelen die ten laste van het Nationaal Fonds vallen. Op het oogenblik dat de belanghebbenden den leeftijd van vijf en vijftig jaar bereiken, komt het normaal pensioen automatisch in de plaats van het vervroegd pensioen; van den leeftijd van vijf en vijf tig jaar af komt bij de berekening van het pensioen de renten, de renteaanvullingen en de tegemoetkomingsvoordeelen van het Nationaal Fonds in aanmerking. De arbeider is echter niet verplicht zijn pensioen vervroegd te nemen; hij zal daarentegen doorgaans belang hebben bij het vermeerderen van zijn aantal dienstjaren, gezien het merkelijk voordeel dat bij deze besluitwet is voorzien ten bate van de arbeiders die gedurende bijkomende jaren zullen aan het werk blijven. Inderdaad, indien de arbeider die dertig jaren ondergrondschen dienst telt geen gebruik maakt van /le hem toegestane mogelijkheid in het genot van zijn pensioen te treden zoodra hij de dertig jaren ondergrondschen arbeid heeft geleverd en aan het werk blijft in ondergrondschen arbeid, zal hem, krachtens deze besluitwet, een extra-pensioen toegekend worden, niet meer van fr 300 voor de gehuwden of fr 200 voor de ongehuwden, weduwnaar of uit den echt gescheidenen, maar wel een supplement van onderscheidenlijk fr 700 of fr 460 per jaar dienst vervuld boven de dertig jaren veer den leeftijd van vijf en vijftig jaar. Dit supplement van fr 700 of fr 460 wordt onderscheidenlijk op fr 1.300 of fr 860 gebracht, indien bedoelde diensten vervuld worden in de hoedanigheid van kolenhouwer en steenhouwer. Ongelukkig, wegens de zware lasten welke deze verwezenlijking meebrengt, moest het voordeel van bewust supplement beperkt worden tot de dienstverstrekkingen na 31 December 1944 vervuld, terwijl vorenvermelde supplementen van fr 300, fr 200, fr 150 en fr 100 toe te kennen zijn ten bate van de thans krachtens vorige wetgevingen reeds gepensionneerde oude arbeiders.
Hij is er natuurlijk niet toe verplicht tot zijn vijf en vijftigste jaar aan het werk te blijven; zoo, bij voorbeeld, zal vorenvermelde arbeider, als hij op één en vijftigjarigen leeftijd ophoudt met werken, dus na vier en dertig jaren dienst, onmiddellijk een pensioen van 15.000 + (4 x 1.300) 5.200 = fr 20.200 genieten. Kortom, voor zes en dertig jaren ondergrondschen dienst, gemiddelden duur van de dienstverstrekkingen der belanghebbenden, zal het pensioen van den ondergrondschen arbeider, die tot den leeftijd van vijf en vijftig jaar aan het werk blijft, voortaan gemiddeld, in plaats van fr 6.300 op 10 Mei 1940, fr 22.800 bedragen voor de kolenhouwers en voor de steenhouwers en fr 19.200 voor de andere ondergrondsche gehuwde arbeiders. Wat de belanghebbenden betreft, die van bedoelde mogelijkheid gebruik mochten maken, zullen dezelve verplicht zijn op te houden met werken; het is te voorzien dat zij die van bewuste mogelijkheid gebruik zullen maken, doorgaans arbeiders zijn wier gezondheidstoestand gehavend is. Zij vinden in het vervroegd pensioen de belooning voor hun inspanningen en hun trouw aan het mijnbedrijf. De besluitwet voorziet ook een uitbreiding van het voordeel der ouderdomsverzekering ten bate van een categorie belanghebbenden, die thans geenerlei pensioen vinden binnen het bestek van de speciale wetgeving betreffende het mijnwerkerspensioen. Het gaat er om de arbeiders die, na twintig tot negen en twintig jaren mijnarbeid de mijnen hebben verlaten ten gevolge van een ongeval of om als bedienden of vaste secretarissen bij de centrale syndicale organisaties van de mijnwerkers te werken. Bij de huidige wetgeving wordt een ouderdomspensioen aan de belanghebbenden van deze categorieën toegekend, maar slechts aan hen die ten minste dertig jaren mijnarbeid tellen. Het kwam billijk voor, aan de gewezen arbeiders, die gedurende twintig tot negen en twintig jaren mijnarbeid hebben verricht, de voordeelen te verleenen welke bij de vroegere wetgevingen reeds werden toegekend aan de arbeiders die wegens economische crisis of opgeven van exploitatie werden afgedankt (onvrijwillige werkloozen). Daarentegen leek het redelijk, wat de door arbeidsongevallen getroffenen betreft, het geheel van de voordeelen die voortspruiten, eensdeels uit de speciale wet betreffende het mijnwerkerspensioen, en, anderdeels, uit de wetgeving betreffende de vergoedingen wegens arbeidsongevallen, te beperken op een maximum dat gelijk is aan het bedrag van het jaarloon dat de belanghebbende heeft genoten voor het jaar dat het ongeval voorafging.
Zoo zal een gehuwde arbeider kolenhouwer, die op 1 April 1945 bij voorbeeld zeven en veertig jaar oud is en reeds dertig jaren dienst telt, als hij aan het werk blijft als ondergronder tot den leeftijd van vijf en vijf tig jaar, recht hebben op een totaal pensioen van 15.000 + (8 x 1.300) 10.400 = jr 25.400. Werkt hij, na zijn vijf en vijftigste jaar nog gedurende bij voorbeeld drie jaren, dan zal hij op zijn acht en vijftigste jaar recht hebben op een totaal pensioen van 25.400 + (3 x 300) 900 fr 26.300.
Het is niet zonder belang hier aan te stippen dat de mijnwerkersweduwen in de speciale wet een voordeeliger regime vinden in vergelijking met het statuut dat is voorbehouden aan de weduwen der onder de algemeene pensioenwet vallende arbeiders. Inderdaad, terwijl de weduwen van de arbeiders die onder de algemeene pensioenwet vallen, het ouderdomspensioen op vijf en zestigjarigen leeftijd genieten, verkrijgen de mijnwerkersweduwen hetzelve op den leeftijd van zestig jaar.
Bij deze besluitwet wordt, W eduwe-ouderdomspensioen. — overeenkomstig den door de mijnwerkers uitgedrukten wensch, een nieuwe regel aangenomen voor de bepaling van het bedrag der weduwenpensioenen. Onder het regime van de samengeschakelde wetten van 25 Augustus 1937, werd het weduwepensioen berekend naar den duur van cie door den echtgenoot volbrachte diensten, maar onafhankelijk van het bedrag van dezes eigen pensioen. Op 1 Mei schommelde het bedrag er van tusschen fr 2.100 en fr Gelijk zulks geschiedde voor de arbeiders, werden de weduwenpensioenen voor dertig jaren en meer dienst gelijkvormig vastgesteld in functie van dertig jaren dienst. Voortaan zal, op grond van deze besluitwet, het ouderdomspensioen van de weduwe gelijk zijn aan 50 pCt. van het pensioen dat haar echtgenoot op het oogenblik van zijn overlijden trok of kon trekken. Dienvolgens zal het pensioen der weduwe aldus verhoogd worden naar gelang van de bijkomende inspanning van haar echtgenoot, kolenhouwer of steenhouwer, boven de dertig jaren dienst in de kolenindustrie, en wel op voet van fr 650 per bijkomend jaar volbracht na 31 December 1944. In sommige gevallen (weduwen van bovengronders) zal het kunnen gebeuren dat, bij toepassing van dezen nieuwen regel, het ouderdomspensioen van de weduwe lager is dan dat welk wordt uitgekeerd sinds de burgerlijke bijstand in 1943 in het pensioen is opgenomen. Om dit bezwaar te verhelpen, wordt er voorzien, uit eerbied voor de verkregen rechten, dat in dergelijk geval het op 31 Januari 1945 toegekend pensioen gehandhaafd blijft.
- 357 -
Anderdeels, terwijl het genot van een ouderdomspensioen krachtens de algemeene pensioenwet van de verplichting van persoonlijke verzekeringsstortingen afhangt, genieten de mijnwerkersweduwen het ouderdomspensioen zonder persoonlijke storting.
Overlevingspensioen en weezentoelagen. — De overlevingspensioenen worden opgevoerd met 60 pCt. vergeleken met de bedragen van 10 Mei 1940; zij zijn aldus gebracht op tr 1.920 voor de weduwen wier echtgenoot ten minste dertig jaren in de mijnen heeft gewerkt en op f r 1.344 voor de andere belanghebbenden. Een belangrijke nieuwigheid brengt daarenboven het overlevingspensioen voortaan op fr 4.200 als de belanghebbenden de leeftijd van vijf en vijftig jaar bereiken. Onder het huidige regime werden de overlevingspensioenen van fr 924 of van fr 1.320 toegekend tot aan den leeftijd van zestig jaar aan de belanghebbenden die er van lieten blijken dat zij de vereischte voorwaarden vervulden om een ouderdomspensioen te trekken, en tot aan hun overlijden aan de belanghebbenden die niet van het vervullen der voorwaarden tot het genieten van ouderdomspensioen lieten blijken. De toelagen voor vaderlooze en voor vader- en moederlooze weezen worden verhoogd met 60 pCt. op het bedrag van 10 Mei 1940. Voor de vaderlooze weezen worden toelagen voorzien van Ir 1.008 voor ieder der eerste vier weezen, tot fr 1.584 per wees wanneer er acht en meer weezen zijn. Bovendien mogen de krachtens de speciale wet verleende toelagen samengevoegd worden met de bij de algemeene wet betreffende de gezinsvergoedingen voorziene kindertoelagen. Op 10 Mei 1940 was dergelijke cumulatie verboden. Invaliditeitspensioen. — De in deze besluitwet voorkomende regelen ten aanzien van de invaliditeitspensioenen zijn gelijk aan de voorschriften van het besluit van 21 Maart 1945, betreffende de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit van de arbeiders in het algemeen. De samengeschakelde wetten stellen ook de toekenning van een invaliditeitspensioen afhankelijk van de voorwaarde voor den aanvrager er van te laten blijken dat hij, naar gelang van zijn leeftijd op het oogenblik dat hij door ongeschiktheid wordt getroffen, tien tot twintig jaren mijnwerk heeft verricht. Deze voorwaarde wordt gehandhaafd binnen het bestek der besluitwet, die echter de toepassing er van beperkt tot de belanghebbenden welke, tijdens hun loopbaan buiten de onder de wet vallende bedrijven, gedurende ten minste één jaar loonarbeid hebben verricht. In den huidigen staat van de wetgeving, wordt het invaliditeitspensioen aan de belanghebbenden, die sedert den aanvang van hun loopbaan als mijnwerker een ambacht of eenigerlei beroep buiten de mijnen hebben uitgeoefend, slechts verleend op voorwaarde dat zij gedurende de laatste twee jaren, die het begin van de ziekte, waardoor de invaliditeit is veroorzaakt, voorafgingen, vijfhonderd dagen werkelijken mijnarbeid hebben verricht. Deze voorwaarde wordt bij de besluitwet in aanzienlijke mate verlicht. Voor de vorenbedoelde arbeiders wordt nog slechts de verplichting voorzien te bewijzen dat zij honderd vijftig dagen werkelijken arbeid hebben geleverd in den loop van het jaar dat het begin van de ziekte, die de invaliditeit heeft veroorzaakt, voorafging of In den loop van het jaar dat voorafgaat aan den datum van de werkelijke staking van het werk in de mijn. Tenslotte, wat het jaarlijksch bedrag van het invaliditeitspensioen betreft, wordt hetzelve vastgesteld overeenkomstig de In het besluit van 21 Maart 1945 vermelde regelen. Het zal dus gelijk zijn aan 50 pCt. van de loonen, die met driehonderd dagen regelmatigen arbeid overeenstemmen, het dagloon evenwel beperkt zijnde op een maximum van fr 90 voor de gehuwde arbeiders en voor de arbeiders die ongehuwd, weduwnaar of uit den echt gescheiden zijn en een kind beneden zestien jaar te hunnen laste hebben. Het bedrag van het op dezen grondslag berekend pensioen zal echter verhoogd worden met fr 75 per volbracht dienstjaar boven de tien jaar. Voor de arbeiders die ongehuwd, weduwnaar of uit den echt gescheiden zijn en geen kind beneden zestien jaar te hunnen laste hebben, is het hun verschuldigd pensioen gelijk aan twee derden van het aan de gehuwde arbeiders toekenbaar pensioen. De belanghebbenden die reeds op een invaliditeitspensioen gerechtigd zijn ingevolge de speciale wetten betreffende het arbeiderspensioen, genieten het voordeel van het bij de besluitwet voorziene pensioen. Hun pensioen zal vastgesteld worden met inachtneming van het op 1 Januari 1945 aan de arbeiders van de beroepscategorie waartoe zij behoorden toegekend loon. Er dient aangestipt dat in den huidigen staat van de wetgeving, het invaliditeltSpensioen slechts wordt toegekend na afloop van de periode voor dewelke, krachtens de overeenkomst
die op 20 Mei 1920 in den schoot der Nationale Gemengde Mijncommissie werd gesloten, de ziekenonderstand is verleend en op 25 pCt. van het loon is vastgesteld. Bewuste periode beliep zes maanden. Deze besluitwet voorriet dat het invaliditeitspensioen slechts toe te kennen is na afloop van de periode van verkrijging van den onderstand voor primaire ziekte. Onder toepassing van het besluit van 21 Maart 1945, zal het invaliditeitspensioen dus slechts verleend worden na één jaar verkrijging van den onderstand voor primaire ziekte, die op 60 pet. van het bedrag van het loon is vastgesteld. Ten slotte stelt de besluitwet de arbeiders die onder het regime der wetten van 1920, en die welke onder het bij de wet van 30 December 1924 en volgende wetten bekrachtigd regime, invalide zijn geworden, op denzelfden voet.
Kostelooze kolen. — In den huidigen staat van de wetgeving worden geen kolen kosteloos verstrekt aan de belanghebbenden die gepensionneerd zijn als met mijnwerkers gelijkgestelde arbeiders. De arbeiders van de particuliere aannemers, die ondergrondsche of bovengrondsche mijnwerken verrichten in het belang van de ontginning, kunnen dan ook bedoeld voordeel niet genieten. Het leek wel billijk het recht op kolen toe te kennen aan die gepensionneerde arbeiders en aan hun weduwen, vermits zij in de mijnen toch eigenlijk mijnwerk verrichten en vóór zij op pensioen worden gesteld genieten van de kolenlevering die, krachtens de op 15 April 1920 in den schoot van de Nationale Gemengde Mijncommissie gesloten overeenkomst, door de mijnbazen aan de arbeiders werd toegestaan. Anderzijds, onder de weduwen die overlevingspensioen genieten, krijgen, in den huidigen staat der wetgeving, slechts die wier echtgenoot krachtens de speciale wet wegens ouderdom gepensionneerd of pensionneerbaar was, kolen ten bezware van het Nationaal Fonds. De belanghebbenden kunnen slechts aanspraak op bedoeld voordeel maken zoodra zij tot het genot van het. ouderdomspensioen worden toegelaten, dus op zestigjarigen leeftijd. Het kwam billijk voor het voordeel van de kostelooze kolen uit te breiden tot de belanghebbenden die, buiten de leeftijdsvoorwaarde, de vereischte voorwaarden vervullen om, in toepassing van de speciale wetgeving betreffende het, mijnwerkerspensioen, op zestigjarigen leeftijd wegens ouderdom gepensionneerd te worden. Daaruit volgt dat de gerechtigden op een overlevingspensioen, wier echtgenoot ten minste twintig jaren mijnarbeid heeft verricht en die op het oogenblik van zijn overlijden, hetzij nog werkte, hetzij gerechtigd was op een invaliditeitspensioen, hetzij werd afgedankt wegens economische crisis of opgeving van het bedrijf, voortaan van de kolenlevering ten bezware van het Nationaal Fonds zullen genieten. De besluitwet bepaalt de hoedanigheid van de aan de gepensionneerden kosteloos uitgereikte kolen door aan te stippen dat zij dezelfde dient te zijn als die van de door de koolmijnen aan hun arbeiders kosteloos verstrekte kolen; het ware maar moeilijk aan te nemen dat de arbeider die het werk staakt na twintig, dertig en meer jaren arbeid om zijn pensioen te nemen, komt te staan voor een verminderde hoedanigheid van de kolen die hij bekwam tijdens zijn werk in de mijn. De besluitwet stelt eveneens vast welken prijs het Nationaal Fonds aan de mijnen dient te betalen voor de aan den gepensionneerde geleverde steenkolen; bedoelde prijs is die welke op gestelden termijn door den staat der marktprijzen van het Belgisch steenkolenbureau voor den verkoop aan grossiers wordt vastgesteld. Bewuste bepaling is gewettigd als men nagaat dat het Nationaal Fonds jaarlijks nagenoeg 160.000 ton kolen aan de gepensionneerden levert en dat het er gaat om leveringen aan gewezen arbeiders die hun gansche beroepsleven of ten minste een groot deel daarvan aan het werk in de mijn hebben besteed. Er kan aan herinnerd worden dat de last van de kostelooze kolen der gepensionneerden vroeger voor rekening van de koolmijnen kwam en twintig jaar geleden door het Nationaal Fonds werd overgenomen. Legerdienst en deportatie. — In den zin van het principe dat na den oorlog van 1914-1918 door den wetgever werd aangenomen, wordt bij de besluitwet voorzien dat, voor de toepassing van de speciale wetgeving betreffende het mijnwerkerspensioen, worden beschouwd als in dienst van de Belgische mijnen, besteed zijnde : a) de tijd gedurende welken een mijnwerker gemobiliseerd Is geweest in dienst van het Belgisch leger of van een leger der Geallieerden, tijdens den huidigen oorlog; b) de tijd gedurende welken een Belgische mijnwerker krijgsgevangen is geweest hetzij in Duitschland, hetzij In een onder Duitsche controle staand land, tijdens den huidigen oorlog;
- 358 -
c: de tijd gedurende welken een mijnwerker voor verplichten arbeid naar Duitschland of naar een onder Duitsche contrdle staand land gedeporteerd is geweest, binnen de periode van 7 Maart 1942, datum van het in werking treden van de eerste Duitsche verordening betreffende den verplichten arbeid, tot den datum van den terugkeer van den belanghebbende in zijn haardstede. Naderhand zal het geval van de politieke gevangenen en van de leden van den actieven weerstand kunnen onderzocht worden.
Verzekeringsbijdragen. — Het bedrag van de verzekeringsbijdragen is voor de verzekerden in het algemeen vastgesteld op 25,5 pCt. van de loonen, zegge 8 pCt. ten laste van de arbeiden en 17,5 pCt. ten laste van de werkgevers, en voor de in de mijnen tewerkgestelde ondergrondsche arbeiders op 23,5 pet. der lomen, zegge 21,5 pet., ten laste van de werkgevers en 8 pCt., ten laste van de arbeiders. Gezien echter de bijzonderheden die pleiten ten gunste van sommige categorieën van verzekerden, leek het logisch te hunnen bate over te gaan tot een vermindering van den last der bijdragen die drukt op al de onder de wet vallenden samen. Bij de besluitwet wordt dan ook voorzien dat de bijdragen zijn teruggebracht op 15 pet. van de loonen voor de afgevaardigden bij de Mijninspectie, zegge 8 pCt. ten laste van den werkgever en 7 pCt. • ten laste van den arbeider, overwegende dat de belanghebbenden overigens een recht op het voordeel van de kindertoeslagen en een recht op jaarlijksch verlof vinden en zij, bovendien, als staatsambtenaren niet het risico van de onvrijwillige werkloosheid kennen. De door hen te betalen bijdragen zullen dus uitsluitend die zijn voor ouderdoms- en overlevingsverzekering en voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit. Bovendien worden de bijdragen, te betalen door de arbeiders die onderstand wegens primaire ziekte genieten, teruggebracht op 8 pet. uitsluitend ten laste van den belanghebbende; deze bijdrage zal het mogelijk maken, ten bate van laatstgenoemde de voordeelen te handhaven die thans zijn erkend bij de samengeschakelde wetten, en volgens welke de perioden van verkrijging van ziekenonderstand tijdens dewelke verzekeringsstortingen worden gedaan, den belanghebbende als perioden van werkelijken mijnarbeid worden aangerekend. Ten slotte wordt ook de voet der bijdragen verlaagd voor de belanghebbenden die vergoedingen uit hoofde van een arbeidsongeval genieten. In den huldigen staat van de wetgeving zijn de vergoedingen, die, in toepassing van de wet betreffende de vergoeding van de uit arbeidsongevallen voortspruitende schade, worden uitgekeerd, gedurende ten hoogste twaalf maanden onderhevig aan de bij de speciale wet voorziene verzekeringsbijdragen. Daarentegen worden de perioden van genot van die vergoedingen aan de belanghebbenden als werkelijke mij ndiensten aangerekend. Bij de besluitwet wordt bewust voordeel aan de door ongevallen getroffenen behouden door de handhaving van den huldigen toestand. De bijdragen blijven dus als voorheen vastgesteld op 11 pet. van de loonen, zegge 6 pet. ten laste va n de werkgevers en 4,5 pCt. ten laste van de arbeiders. Kapitalisatie bij het Nationaal Fonds. — Bij artikel 9 van de besluitwet van 10 Januari 1945, betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers, is voorzien dat het Nationaal Fonds belast is met het vestigen van het gezamenlijk bedrag der op de weduwen van mijnwerkers en er mee gelijkgestelden overdraagbare jaarlijksche renten en lijfrenten. Met het oog op die verwezenlijking, voorziet deze besluitwet dat het bedrag der tot de kapitalisatie bestemde stortingen op 2 pCt. van de loonen is vastgesteld. In den huldigen staat van de wetgeving zijn de arbeiders in zeven loonklassen ingedeeld; voor elk van deze klassen zijn de tot kapitalisatie bestemde stortingen verschillend; zij komen trouwens thans 2 pCt. van de loonen nabij. De bepaling van deze besluitwet brengt dus een vereenvoudiging van de procedure mee en bovendien stemt zij beter met de techniek van de verzekering overeen. Waarborg van den Staat. — Bij de besluitwet wordt aan den door den Staat aan het Nationaal Fonds verleenden waarborg een wezenlijker beteeken is gegeven. Bij de besluitwet wordt de tusschenkomst van den Sta at voorzien voor het geval dat het financieel evenwicht van het Nationaal Fonds bedreigd mocht worden door ontoereikendheid van ontvangsten voor het dekken van de ouderdoms-, overlevingsen ziekteverzekeringen. Volgens de bevindingen over de periode 1938-1939 en rekening gehouden met de loonsverhooging van 60 pet., moet 1 pCt. van de loonen jaarlijks en normaal aan het Nationaal Fonds 27 millioen frank aan ontvangsten bezorgen.
Er wordt voorzien dat, mocht 1 pCt. van de loonen, als grondslag voor de inning van de verzekeringsbijdragen, geen fr 27.000.000 bereiken, de Staat aan het Nationaal Fonds, aan het einde van een boekjaar, de helft van het verschil tusschen dit bedrag en het met 1 pCt. van de loonen bereikte bedrag zou storten. Mocht, daarentegen, met 1 pCt. van de loonen meer dan fr 27.000.000 bereikt worden, dan zou de helft van het verschil tusschen dit bedrag en het met 1 pCt. van de loonen bereikte bedrag door het Nationaal Fonds aan den Staat gestort worden. Het leek evenwel geraden geen beroep op de toepassing van bedoelde bepalingen te doen ingeval het vorenbedoeld verschil, in meer of in minder, beneden fr 1.000.000 mocht blijven. Deze maatregel is noodig wegens de bestaande onzekerheid ten aanzien van den toekomstigen omvang van de loonen, die met de ontvangsten van het Nationaal Fonds in rechtstreeksch verband staat. Hij is een gepast verbeterend middel voor het geval dat de huidige ramingen in den eenen of den anderen zin onjuist mochten blijken. De uitvoering van deze besluitwet zal aanzienlijke nieuwe uitgaven vergen. De jaarlijksche lasten worden op 923,9 millioen geraamd; in 1939, laatste jaar vóár den oorlog, bereikten zij 309,9 millioen; zij zullen dus verdrievoudigd zijn. De voorziene omslag van de 926,9 millioen is als volgt : 17,5 millioen, opbrengst van de kapitalisatie : renten en renteaanvullingen, 651,5 millioen ten laste van den Staat en 257,9 millioen ten laste van het Nationaal Fonds, dat bovendien den last zal te dragen hebben van het verzekeren van den op 54 millioen per jaar geraamden kapitalisatiedienst. In 1939 bereikten die lasten onderscheidenlijk nagenoeg 161 millioen voor den Staat en 138,2 millioen voor het Nationaal Fonds; de verhooging van de uitgaven zal dus voor het grootste deel ten laste van den Staat vallen, wat gemakkelijk is te begrijpen, als men nagaat dat het bedrag van de bijdragen dat het Nationaal Fonds er toe In staat moet stellen zooals voorheen in te staan voor den dienst van de ouderdomsverzekering, evenals voor dien van de invaliditeitsverzekering, onveranderd is gebleven : 11 pet. van de loonen; sinds 1939 is het peil van de loonen weliswaar verhoogd, maar daarentegen ondergaat; het aantal arbeiders jammer genoeg een zeer merkelijke vermindering. De Natie zal van ganscher harte de nieuwe aanzienlijke lasten aanvaarden die uit de uitvoering van deze besluitwet zullen voortspruiten; zij zal gelukkig zijn op doeltreffende wijze te kunnen medewerken aan de verbetering van den stoffelijken toestand der oude mijnwerkers, die door hun lastigen en gevaarlijken arbeid 's lands economie in ruime mate steunen. Het is te hopen dat het vooruitzicht op een hoog pensioen de aanwerving voor de ondergrondsche mijnwerkers zal vergemakkelijken; dit is trouwens een der voornaamste zorgen van de Regeering. Gelet op de wet van 20 Maart 1945, waarbij aan den Honing voor een beperkten duur buitengewone machten worden toegekend; — Herzien de bij het koninklijk besluit van 25 Augustus 1937 samengeschakelde wetten betreffende het pensioenstelsel der mijnwerkers: — Herzien de wet van 18 Juli 1938 betreffende het pensioenstelsel der mijnwerkers; — Herzien de besluiten van de Secretarissen-generaal dd. 23 Augustus 1941, 25 Augustus 1941, 18 Februari 1943 en 27 Februari 1943, betreffende het pensioenstelsel der mijnwerkers; — Gelet op de besluitwet van 10 Januari 1945, betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers; — Overwegende dat het noodig en spoedeischend is de verbeteringen te verwezenlijken in het pensioenstelsel van de mijnwerkers zooals aangekondigd bij voormelde besluitwet van 10 Januari 1945; — Op de voordracht van den Eerste-Minister, Minister van het Steenkoolwezen, en van den Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, en op advies van de in Raad vergaderde Ministers, — Wij hebben besloten en Wij besluiten :
Artikel 1. De bepalingen der bij koninklijk besluit van 25 Augustus 1937 samengeschakelde wetten en de latere wetsbepalingen betreffende het pensioenstelsel der mijnwerkers zijn gewijzigd en aangevuld als volgt : —
Artikel 5. Dit artikel is vervangen door onderstaanden tekst : « Voor de in de koolmijnen tewerkgestelde ondergrondsche arbeiders, zijn de verzekeringsbijdragen
— 359 —
bepaald op 29,5 pCt. van de loonen, zegge 21,5 pet. ten laste van de werkgevers en 8 pCt. ten laste van de arbeiders.
inrichting, is die inrichting verplicht de inhoudingen van de persoonlijke stortingen te doen op de uitgekeerde vergoeding en het bedrag daarvan maandelijks aan den werkgever te doen toekomen. » Op de patroons- en persoonlijke bijdragen geïnd op de vergoedingen wegens arbeidsongevallen, wordt gedurende een termijn van ten hoogste twaalf maanden het bedrag afgehouden van de bij artikel 12 van deze wet bepaalde sommen, voor de vestiging van de mijnwerkersrente bij de Algemeene Spaar- en Lijfrentekas.
» Voor de overige arbeiders zijn ze bepaald op 25,5 pCt. der loonen, zegge 17,5 pCt. ten laste van de werkgevers en 8 pet. ten laste van de arbeiders. » Onder voorbehoud van een inhouding bestemd om de bestuurskosten van het Nationaal Fonds te dekken, wordt het product der bijdragen verdeeld overeenkomstig de voorschriften van artikel 2 van de besluitwet van 10 Januari 1945, betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers. » In afwijking van voorgaande bepalingen, zijn de verzekeringsbijdragen te innen op de loonen toegekend aan de afgevaardigden bij de mijninspectie beperkt tot die welke vereischt zijn voor de ouderdoms- en overlevingsverzekeringen en de verzekering tegen ziekte en invaliditeit, zegge 15 pot., waarvan 8 pet. ten laste van den werkgever en 7 pCt. ten laste van den arbeider. » Artikel 7. Dit artikel is vervangen door onderstaanden tekst : » Elk bedrijfshoofd, dat gedurende gelijk welk tijdsbestek een arbeider heeft te werk gesteld, is verplicht de stortingen betreffende dien termijn te doen. » Met het oog op deze bepalingen, wordt aanzien als te werk gesteld, de arbeider die het genot heeft van een vergoeding wegens ziekte krachtens de besluitwet van 28 December 1944, betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Door het betalend organisme wordt ten laste van den verzekerde een bijdrage van 8 pet. ingehouden op het bedrag van de bij toepassing van bedoeld besluit wegens ziekte aan den belanghebbende betaalde vergoeding. » In geval van tijdelijke staking van den arbeid. tengevolge van een arbeidsongeval, en tot het oogenblik dat de verzekeringsplichtige den arbeid heeft hernomen bij een werkgever, wordt het bedrag der persoonlijke storting geheven op de vergoeding die krachtens de wetten betreffende de vergoeding der schade voortvloeiende uit de arbeidsongevallen, aan den verzekeringsplichtige wordt uitgekeerd. » De werkgeversbijdrage is gedurende dien termijn verschuldigd door den patroon, die de schade door het ongeval veroorzaakt moet herstellen. » In afwijking van de voorschriften van artikel 5 van deze wet, is het bedrag van de op de vergoedingen wegens arbeidsongevallen te innen bijdragen gebracht tot op 11 pet., waarvan 6,5 pet. ten laste van het bedrijfshoofd en 4,5 pet. ten laste van den door het ongeval getroffen arbeider. » De storting van den arbeider wordt op zijn loon of, in voorkomend geval, op de vergoeding wegens arbeidsongeval door den werkgever bij elke uitbetaling ingehouden. » Zoo de werkgever voor de betaling van gezegde vergoedingen wegens arbeidsongeval een overeenkomst heeft gesloten met een erkende verzekerings-
» Bij het verstrijken van bovenvermelden termijn van twaalf maanden, worden de patroons- en de persoonlijke bijdragen geïnd op de vergoeding wegens arbeidsongevallen, in hun geheel gestort op een individueele rekening op naam van den betrokkene geopend bij bedoelde Algemeene Kas, bij toepassing van de algemeene wet op de pensioenen. » Met het oog op deze afhouding, is ieder bedriifshoofd verplicht in het werkplaatsreglement van zijn inrichting een bijkomende bepaling in het arbeidscontract in te lasschen, waarbij de voorwaarden worden vastgesteld waaronder bedoelde inhouding overeenkomstig de bepalingen van deze wet dient gedaan. » Artikel 9. 2° van dit artikel is vervangen door onderstaanden tekst : « 2° Bovendien ten laste van den Staat :
» a) op een tijdelijken ouderdomsrentetoeslag ten bate van de arbeiders en de weduwen;
» b) op een tijdelijken weduwenrentetoeslag; » c) op een extrapensioen ten bate van de arbeiders en de weduwen. » Artikel 12. Dit artikel is vervangen door onderstaanden tekst : « Het bedrag der kapitalisatiestortingen is bepaald op 2 pCt. der loonen. » Bedoelde bepaling is echter slechts van toepassing met ingang van den datum van de inwerkingtreding van artikel 9 van de besluitwet van 10 Januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers. » Tot op bewusten datum blijft de tekst van artikel 12 van de bij het koninkiljk besluit van 25 Augustus 1937 samengeschakelde wetten van toepassing. » Artikel 15bis. Dit artikel is vervangen door onderstaanden tekst : « Wanneer 1 pet. der loonen die tot grondslag dienen voor de inning van de bij artikel 5 van deze wet voorziene verzekeringsbijdrage geen fr 27.000.000 bedraagt aan het einde van een dienstjaar, stort de Staat ten bate van het Nationaal Fonds de helft van het verschil tusschen dit bedrag en het door 1 pot. der loonen bereikte totaal. » Wanneer daarentegen 1 pet. van bedoelde loonen
fr 27.000.000 overschrijdt, dan wordt de helft van het verschil tusschen dit bedrag en het door 1 pet. der
- 360
—
loonen bereikte totaal ten bate van den Staat door het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers gestort. » Bedoelde bepaling is slechts van toepassing op de bijdragen betreffende de ouderdomsverzekering en de invaliditeitsverzekering, zegge 11 pet. der loonen. » De bij dit artikel voorziene bepalingen zijn echter niet van toepassing wanneer het verschil in minder of in meer, tusschen fr 27.000.000 en het bedrag der som overeenkomend met 1 pCt. der loonen, minder dan fr 1.000.000 bedraagt. » Artikel 21. In alinea 2 zijn de woorden « Tabel II » vervangen door de woorden « Tabel 'Ibis ». Alinea 6 van dit artikel is vervangen door onderstaande bepalingen : « Wanneer het pensioen, met inbegrip van de rente, de aanvullende rente en den rentebijslag geen fr 1.344 bedraagt of fr 1.920, zoo het er gaat om een weduwe wier echtgenoot ten minste dertig jaar dienst heeft, dan wordt het ten laste van het Nationaal Fonds aangevuld, door een extra-pensioen tot beloop van bewuste bedragen. » Het pensioen wordt aangevuld ten beloope van fr 4.200 voor de betrokkenen die den leeftijd van vijf en vijftig jaar hebben bereikt; dit supplement valt ten laste van den Staat ten beloope van de twee derden en ten laste van het Nationaal Fonds ten beloope van één derde. »
kel 21 voorziene » door de woorden « bij bedoelde artikels voorziene ». Artikel 2lquater. Onderstaande nieuwe alinea is bijgevoegd in fine van de eerste alinea : • De betrokkenen die den leeftijd van vijf en vijftig jaar bereikt hebben, genieten een vergoeding die gelijk staat met het verschil tusschen fr 1.344 of fr 1.920 en fr 4.200 of die gelijk staat met het verschil tusschen fr 4.200 en het bedrag van het pensioen dat hun wordt toegekend bij toepassing van de algemeene wet op de pensioenen, bijaldien bedoelde pensioenen meer bedraagt dan fr 1.344 of fr 1.920.
» Het bedrag van dit verschil valt ten laste van den Staat ten beloope van twee derden en ten laste van het Nationaal Pensioenfonds ten beloope van één derde. » De bepalingen van alinea 5 zijn ingetrokken. Artikel 22. Dit artikel is vervangen door onderstaande bepalingen :
Alinea's 10 en 11 zijn vervangen door onderstaande bepalingen : « Wat de weduwen van vreemde nationaliteit betreft, worden bovenbedoelde bedragen van fr 1.344, fr 1.920 en fr 4.200 teruggebracht onderscheidenlijk op fr 480, fr 1.056 en fr 2.016. » Artikel 21bis. In alinea 1 is « fr 840 » vervangen door « fr 1.344 ». In alinea 2 van dit artikel is « fr 300 » vervangen door « fr 480 ». Onderstaande tekst is toegevoegd in fine van bedoeld artikel 21bis, waarvan hij de laatste alinea uitmaakt : « De betrokkenen die den leeftijd van vijf en vijftig jaar bereikt hebben, bekomen een vergoeding die gelijk staat met het verschil tusschen fr 4.200 en fr 1.344 of met het verschil tusschen fr 4.200 en het bedrag van het pensioen dat hun wordt toegekend bij toepassing van de algemeene wet der pensioenen, bijaldien dit pensioen meer dan fr 1.344 bedraagt. » Het bedrag van dit verschil valt ten laste van den Staat ten beloope van twee derden en ten laste van het Nationaal Pensioenfonds ten beloope van één derde. » Artikel 21ter. In alinea 1 zijn de woorden « artikels 21 en 21bis » vervangen door de woorden « artikels 21, 21bis en 2lquater ». In alinea 2 zijn de woorden « artikel 21 alsmede bij artikel 21bis » vervangen door de woorden « artikels 21, 21bis en 2lquater », en de woorden « bij arti-
- 361
« Jaarlijks wordt ten bate van de kinderen beneden zestien jaar, die werkelijk ten laste van den verzekerde waren, een vergoeding toegekend waarvan het bedrag bepaald is op : » fr 1.008 voor ieder der eerste vier kinderen;
» fr 1.152 per kind wanneer er vijf kinderen zijn; » fr 1.296 per kind wanneer er zes kinderen zijn; » fr 1.440 per kind wanneer er zeven kinderen zijn; » fr 1.584 per kind wanneer er acht kinderen en meer zijn. » Zij wordt uitbetaald aan de weduwe of eventueel aan den persoon of aan de instelling die den last van de kinderen op zich neemt. » Zij valt ten laste van den Staat ten beloope van één derde en ten laste van het Nationaal Pensioenfonds ten beloope van twee derden. » Bewuste vergoeding komt niet in aanmerking voor het berekenen van het bij artikelen 21, 21bis, 21ter, 2lquater, 24, 25, 29 en 30 voorziene bedrag van het weduwepensioen. » Artikel 23. « fr 1.320 » is vervangen door « fr 1.584 ». Artikel 24. Alinea 1 is aangevuld door onderstaande bepalingen : « De weduwe van een mijnwerker, waarop de eene of andere wet betreffende het pensioenstelsel der mijnwerkers toepasselijk was, geniet op den vollen leeftijd van zestig jaar, ter vervanging van het weduwepensioen, den rentetoeslag ten laste van... » Alinea's 2 en 3 zijn vervangen door onderstaanden tekst : « Er wordt haar een supplement verleend om het pensioen op te voeren tot een bedrag gelijk met 50 pCt. van het bedrag van het pensioen dat haar echtgenoot ontving bij dezes afsterven; indien de gepensionneerde echtgenoot nog werkte op het oogenblik van zijn overlijden, dient het pensioen van den —
niet meer werkenden gepensionneerden in beschouwing genomen. » Bedoeld supplement valt ten laste van den Staat ten beloope van 80 pCt. en van het Nationaal Pensioenfonds ten beloope van 20 pet. » Alinea 5 is vervangen door onderstaanden tekst : « Het verleenen van het in dit artikel voorziene pensioen is afhankelijk van volgende voorwaarden : » 1° dat de echtgenoot overleden is, wanneer hij reeds was gepensionneerd of dat hij de voorwaarden vervulde om het ouderdomspensioen te bekomen;
In alinea 5 zijn de woorden « in geval van nieuw. weduwschap » vervangen door « bij ontbinding van het nieuw huwelijk ». Artikel 27. Alinea 1, 2°, is vervangen door onderstaanden tekst : t 2° een supplement dat het pensioen opvoert tot 50 pCt. van het bedrag van het pensioen dat de echtgenoot bij zijn overlijden genoot. » Dit supplement valt ten laste van den Staat ten beloope van 80 pCt. en ten laste van het Nationaal Fonds ten beloope van 20 pCt. » In de derde alinea zijn de woorden « ingeval ze opnieuw weduwe worden » vervangen door « bij ontbinding van het nieuw huwelijk ».
✓ 2° dat de weduwe, zelfs door opvolgende huwe-
lijken, met een mijnwerker gedurende ten minste tien jaar is gehuwd geweest. » Alinea 6. De woorden « ingeval zij terug weduwe wordt » zijn vervangen door « bij ontbinding van het nieuwe huwelijk ». Alinea 7 is vervangen door onderstaanden tekst : « Voor de weduwen van vreemde nationaliteit, die de voordeelen ten laste van den Staat niet mogen genieten, wordt het pensioen gebracht op fr 3.264, indien het pensioen van den echtgenoot geen fr 6.528 bereikte. Dit supplement komt ten laste van het Nationaal Pensioenfonds. » Alinea's 8 en 9 zijn ingetrokken. Artikel 25. De eerste alinea is vervangen door onderstaanden tekst : « De weduwe van een v66r zijn toelating tot het pensioen overleden mijnwerker mag, wanneer zij den leeftijd van zestig jaar bereikt, ter vervanging van een overlevingspensioen, aanspraak maken op een pensioen dat, benevens de renten en de rentetoelagen ten laste van den Staat, zooals voorzien in de tabellen I-D en II van deze wet, een supplement zou behelzen waarbij hetzelve opgevoerd wordt tot een bedrag gelijkstaande met 50 pet. van het ouderdomspensioen zooals voorzien voor den mijnwerker die niet meer werkt, berekend op grond van de door den echtgenoot volbrachte diensten in de mijn, onder navolgende drievoudige voorwaarden :
Artikel 27bis. Alinea's 2 en 3 zijn door de onderstaande bepalingen vervangen : « Wanneer zij tot een van voormelde gevallen van uitsluiting behooren, mogen zij slechts aanspraak maken op de renten voortgebracht door de stortingen van hun echtgenoot en door hun eigen stortingen, als-. mede op den rentebijslag ten laste van den Staat, voorzien bij de bij de wet gevoegde tabel I, en op het extra-pensioen ten laste van den Staat, voorzien bij bovenvermelde artikels. » Artikel 27ter. Onderstaande bepaling is in, fine van artikel 27bis toegevoegd en maakt artikel 27ter uit : « De weduwen die v66r het in werking treden van dit besluit tot het voordeel van artikelen 24, 25 of 27 toegelaten zijn, mogen, voor het berekenen van hun pensioen, de door den echtgenoot volbrachte diensten, waarmede op het oogenblik van hun oppensioenstelling geen rekening werd gehouden, doen in aanmerking komen. » Het bewijs van deze diensten moet door den belanghebbende geleverd worden; het getuigenbewijs is evenwel niet toegelaten. » Artikel 28. Onderstaande bepaling is in, fine aan de eerste alinea toegevoegd :
'J 1° dat de echtgenoot minstens gedurende dertig jaar werkzaam was in aan de wet onderworpen nijverheidsbedrijven;
« Het pensioen van hierboven bedoelde weduwen wordt op fr 4.200 gebracht wanneer zij den leeftijd van vijf en vijftig jaar bereiken. Het supplement valt ten beloope van de twee derden ten laste van den Staat en ten beloope van één derde ten laste van het Nationaal Fonds. »
» 2° dat de echtgenoot, op het oogenblik van het overlijden, werkzaam was in aan de wet onderworpen nijverheidsbedrijven, of gerechtigd op een invaliditeitspensioen verleend krachtens de wet dd. 30 December 1924 of deze wet of afgedankt tengevolge van de economische crisis of van het opgeven van het bedrijf waarin hij werkte;
Het artikel is aangevuld door onderstaande bepaling, die de derde alinea uitmaakt : « De weduwen van de krachtens artikel 39 op grondslag van twinting tot negen en twintig dienstjaren gepensionneerde arbeiders, worden toegelaten tot het genot van de bij dit artikel voorziene voordeelen. »
».3° dat de weduwe, zelfs door opvolgende huwelijken, gedurende minstens tien jaar met een mijnwerker is gehuwd geweest.
Artikel 29. In de eerste alinea is « fr 1.200 » vervangen door « fr 1.920 ».
» Het supplement valt ten laste van den Staat ten beloope van 80 pCt. en ten beloope van 20 pCt. ten laste van het Nationaal Pensioenfonds. » —
De eerste alinea is aangevuld door onderstaande bepaling : « Wanneer de weduwe den leeftijd van vijf en vijftig jaar bereikt, wordt de vergoeding op fr 4.200
362
gebracht. Het supplement valt ten laste van den Staat ten beloope van de twee derden en ten beloope van één derde ten laste van het Nationaal Fonds. »
die voor particuliere ondernemers in de kolenbedrijven werkzaam zijn. » Het bij dit artikel voorziene supplement valt ten laste van den Staat ten beloope van 70 pCt. en ten beloope van 30 pCt. ten laste van het Nationaal Fonds.
Alinea 8 is door onderstaanden tekst vervangen : « De bij dit artikel voorziene voordeelen worden ontzegd aan de weduwe die een ouderdomspensioen geniet bij toepassing van de algemeene pensioenwet. » Wanneer dit laatste pensioen echter geen fr 4.200 bereikt, wordt het tot dit bedrag, ten laste van het Nationaal Fonds, opgevoerd. » Artikel 30. Alinea's 1 tot 7 zijn door onderstaande bepalingen vervangen : « De weduwen die een overlevingspensioen genieten bij toepassing van de wet dd. 30 December 1924 ontvangen, ter vervanging van dit pensioen, de bij artikel 21 voorziene voordeelen, onder de bij dit artikel vastgestelde voorwaarden. » Bij het overlijden van hun man, genieten de echtgenooten van de krachtens de wet dd. 30 Augustus 1924 gepensionneerde mijnwerkers, de bij de voorgaande alinea voorziene voordeelen. » Artikel 30bis, Alinea's 2 en 3 zijn ingetrokken. Artikel 31. Dit artikel is vervangen door onderstaanden tekst : « 1. Onverminderd de kapitalisatievoordeelen, heeft ieder gepensionneerd arbeider recht, ten laste van den Staat, op den in tabel I gevoegd bij deze wet, voorzienen ouderdom srentebij slag. » 2. Daarbij geniet hij een extra-pensioen, gelijk aan het verschil tusschen het in de volgende tabel aangeduid bedrag, dat met zijn geval overeenstemt, en de verschillende voordeelen die hem worden toegekend uit hoofde van de verplichte stortingen gedaan krachtens een der verzekeringswetten, de bij artikel 20 voorziene bijkomende rente uitgezonderd, maar eventueel er in begrepen de ouderdomsrente op vijf en zestig jaar gevestigd ten bate van de echtgenoote, krachtens stortingen door den echtgenoot onder het stelsel der wet van 30 December 1924 gedaan. » 3. Gehuwde ondergrondsche arbeiders, die niet meer werken fr 15.000 » Gehuwde bovengrondsche arbeiders, die niet meer werken 12.300 » Ondergrondsche arbeiders, die ongehuwd, weduwnaar of uit den echt gescheiden zijn en niet meer werken 10.000 » Bovengrondsche arbeiders, die ongehuwd, weduwnaar of uit den echt gescheiden zijn en niet meer werken 8.200
» 5. De belanghebbenden die nog werkzaam zijn genieten, ten laste van het Nationaal Fonds, een extra-rente, die het geheel van het pensioen op fr 3.504 kan brengen, indien ze gehuwd zijn en op fr 2.400 indien ze ongehuwd, weduwnaar of uit den echt gescheiden zijn. » 6. De gepensionneerde aan wien zijn persoonlijken arbeid, welke er ook de aard van weze, niet meer dan fr 720 per maand op- of voortbrengt, wordt beschouwd als niet meer werkzaam. De raad van beheer van het Nationaal Fonds kan door een koninklijk besluit goedgekeurd reglement bedoeld bedrag van fr 720 wijzigen. » 7. De bij dit artikel voorziene voordeelen worden verleend aan den arbeider die bewijst ten minste dertig jaar mijndienst te hebben verricht en die tot den wettelijken leeftijd, vereischt voor het pensioen, in de aan deze wet onderworpen ondernemingen werkzaam was, behoudens de bij artikelen 31bis, 33 en 34 van deze wet voorziene uitzonderingen. » De leeftijd om gepensionneerd te worden is vastgesteld op volle zestig jaar; hij wordt op vijf en vijftig jaar gebracht voor den belanghebbende die minstens gedurende dertig jaar ondergrondschen arbeid heeft verricht. Hij wordt insgelijks tot vijf en vijftig jaar verlaagd voor de ophaalmachinisten, die sedert ten minste dertig jaar dien specialen arbeid verrichten. » 8. Nochtans mogen de verzekerden, die in den loop van de laatste tien jaren, welke aan den leeftijd van pensionneering voorafgaan, in één aan deze wet onderworpen nijverheidsbedrijf niet regelmatig werden gebezigd en die, tijdens deze periode, gedurende ten minste één jaar buiten vermelde nijverheidsbedrijven een ander ambacht of een ander beroep hebben uitgeoefend of onverschillig welke bedrijvigheid hebben beoefend, geen aanspraak maken op het genot van de bij de bepalingen van dit artikel voorziene voordeelen, tenzij zij voldoen aan de bij een koninklijk besluit te bepalen vereischten. » 9. Voor de arbeiders van vreemde nationaliteit die op de voordeelen ten laste van den Staat geen aanspraak kunnen maken, zijn bovenvermelde bedragen van fr 15.000, fr 12.300, fr 10.000, fr 8.200, fr 3.504 en fr 2.400 onderscheidenlijk tot op fr 4.800, fr 4.000, fr 3.200, fr 2.660, fr 1.350 en fr 1.050 teruggebracht.
» Dit supplement wordt respectievelijk verhoogd met fr 300, fr 150, fr 200 en fr 100 voor elk van bovenbedoelde categorieën, per dienstjaar boven de dertig jaar, door de belanghebbenden vóór hun oppensioenstelling volbracht.
» 10. Anderdeels zijn de bedragen van fr 300, fr 150, fr 200 en fr 100 onderscheidenlijk tot op fr 90, fr 45, fr 60 en fr 30 teruggebracht en komen zij ten laste van het Nationaal Fonds. »
» Dit supplement ecordt slechts toegekend aan de arbeiders van de kolenbedrijven en aan de arbeiders
Artikel 31bis. Dit artikel is vervangen door onderstaanden tekst :
—
363
—
« In afwijking van de voorschriften voorzien bij het voorgaand artikel, kan de arbeider onmiddellijk het genot van het pensioen verkrijgen zoodra hij dertig jaar ondergrondschen arbeid heeft verricht, om het even welke zijn leeftijd zij. » Dit vervroegd pensioen valt heelemaal ten laste van den Staat. » Het wordt den belanghebbende onttrokken zoo hij nog werkt in den zin van de voorschriften van alinea 6 van voorgaand artikel. » Het wordt hem teruggeschonken wanneer zijn werk hem minder dan fr 720 per maand opbrengt. » Wanneer de belanghebbenden, die het bij dit artikel voorzien vervroegd pensioen genieten, den leeftijd van vijf en vijftig jaar bereiken, ontvangen zij ambtshalve, ter vervanging van dit voordeel, het bij voorgaand artikel voorzien normaal ouderdomspensioen, met inbegrip van de renten en de aanvullende rente, alsmede het supplement ten laste van het Nationaal Pensioenfonds en van den Staat. » Voor de belanghebbenden die de gelegenheid voor hun vervroegde oppensioenstelling niet te baat nemen en die verder ondergrondsche mijnarbeid blijven verrichten, wordt het bij de derde alinea van voorgaand artikel voorzien pensioen met fr 700 vermeerderd voor de gehuwden en met fr 460 voor de ongehuwden, weduwnaars of uit den echt gescheidenen, voor ieder jaar volbrachten ondergrondschen mijndienst végSr den leeftijd van vijf en vijftig jaar en na 31 December 1944. » De bedragen van fr 700 en fr 460 worden onderscheidenlijk op fr 1.300 en fr 860 gebracht, indien de betrokkenen bedoelde diensten vervuld hebben in hoedanigheid van kolenhouwer of steenhouwer. » De met de mijnwerkers gelijkgestelde arbeiders, andere dan die der particuliere ondernemers in ondergrondschen mijnarbeid tewerkgesteld, hebben geen recht op het genot van dit artikel. » Artikel 31ter. Dit artikel is ingetrokken. Artikel 32. Alinea's 1 tot 9 zijn vervangen door onderstaanden tekst : « Ieder mijnwerker die onder de wet van 30 December 1924 of onder deze wet viel en het einde van de periode van primaire ongeschiktheid tot werken, voorzien bij artikel 68 van het koninklijk besluit van 21 Maart 1945, genomen in uitvoering van de besluitwet dd. 28 December 1944 betreffende de verplichte verzekering in geval van ziekte of van invaliditeit heeft bereikt, heeft recht op een invaliditeitspensioen, zoo hij het werk heeft moeten verlaten naar aanleiding van een ziekte die een ongeschiktheid om normaal te werken in de aan de wet onderworpen nijverheid heeft tot gevolg gehad. » Het jaarbedrag van het invaliditeitspensioen wordt voor de gehuwde invaliden vastgesteld op een bedrag gelijk aan driehonderdmaal de helft van het dagloon, zonder fr 13.500 te mogen overschrijden. —
Laatstbedoeld bedrag wordt echter met fr 75 per dienstjaar boven de tien jaar verhoogd. » Dit bedrag wordt voor de ongehuwden, weduwnaars en uit den echt gescheidenen met een derde verminderd zoo zij geen kinderen beneden de zestien jaar te hunnen laste hebben. » Het wordt met de helft verminderd wanneer de verzekerde die ongehuwd, weduwnaar of uit den echt gescheiden is en geen kinderen beneden de zestien jaar ten laste heeft, in een hospitaal ondergebracht is of geïnterneerd. » Om het dagloon te berekenen wordt er rekening gehouden met de werkelijke bezoldiging van elk van de laatste vier weken, eventueel vermeerderd met een fictief loon dat overeenstemt met de dagen van ziekte of onvrijwillige werkloosheid in den loop van deze weken ondergaan. » Wat betreft de invaliden die op een datum vóór 1 Februari 1945 reeds gerechtigd waren op het invaliditeitspensioen, zal het jaarlijksche pensioen gelijk zijn aan driehonderd maal de helft van het op 1 Februari 1945 voor de arbeiders van dezelfde beroepscategorie erkend loon, zonder dat het fr 13.500 per jaar mag overschrijden. » Het invaliditeitspensioen valt ten beloope van de twee derden ten laste van den Staat en ten beloope van één derde ten laste van het Nationaal Fonds. » Artikel 2 van deze wet is niet meer toepasselijk op de invaliden. » Alinea 10 wordt bij den aanvang aangevuld en gewijzigd als volgt : « Wat de belanghebbenden betreft die gedurende hun loopbaan buiten de aan deze wet onderworpen nijverheidstakken ten minste één jaar arbeid hebben verricht, wordt het bij dit artikel voorziene pensioen evenwel... »
Alinea 16 is door den onderstaanden tekst vervangen : « Wanneer de arbeider beurtelings in de Belgische mijnen en in de mijnen gelegen in een land waarmee België op het stuk van mjinwerkerspensioen een wederkeerige conventie heeft afgesloten, gewerkt heeft, komen zijn diensten verricht in dit land in aanmerking voor het staven van vorenvermelde dienstminima. » Het bedrag van het aan dien arbeider verschuldigd pensioen wordt tijdelijk vastgesteld in verband met het geheel van de in Belgische mijnen en in die van de genoemde landen volbrachte diensttijden, in afwachting dat de omslag van de lasten door een internationale conventie met de betrokken landen kan geregeld worden. » Onderstaande tekst is in fine bij alinea 19 gevoegd: « Het kan slechts worden toegestaan met ingang van den eersten dag der maand volgende op die waarin de belanghebbende zijn..orecht op het genot van een vergoeding voor primaire ongeschiktheid tot
364 —
werken, voorzien bij artikel 68 van het koninklijk besluit genomen in uitvoering van de besluitwet van 28 December 1944, betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, heeft uitgeput. » In alinea 20 wordt het getal « 450 » vervangen door « 720 ». In alinea 21 wordt het getal « 450 » vervangen door « 720 ». In alinea 22 wordt het getal « 450 » vervangen door « 720 ». Alinea 27 is door onderstaanden tekst vervangen : « Het invaliditeitspensioen wordt ingetrokken voor den belanghebbende die, bij toepassing van de algemeene pensioenwet, tot het genot van het ouderdomspensioen wordt toegelaten. » Alinea's 29 en 30 zijn ingetrokken. Alinea 31 is vervangen door onderstaanden tekst : « Het genot van het invaliditeitspensioen wordt slechts toegekend wanneer de arbeider ten minste honderd vijftig dagen arbeid heeft verstrekt tijdens het jaar dat voorafging aan de ziekte die de invaliditeit tot gevolg heeft gehad of tijdens het jaar dat voorafging aan zijn werkelijke staking van het werk in de mijn. » Artikel 34. In alinea 1 zijn de woorden « bij artikel 31 » vervangen door « bij artikelen 31 of 36 » en de woorden « dit artikel » door « die artikelen ». Onderstaande tekst is bij alinea 1 in fine gevoegd : « Wat de belanghebbenden betreft die wegens een arbeidsongeval der mijnarbeid hebben moeten stopzetten, wordt het pensioen, dat hun in uitvoering van dit artikel kan worden toegekend, in voorkomend geval, in de noodige mate om al de hun ingevolge deze wet en ingevolge de wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen uitgekeerde voordeelen vast te stellen, herleid tot het bedrag van het jaarlijksch loon dat aan de belanghebbenden, tijdens het aan het ongeval voorafgaande jaar, werd uitbetaald. » Voor de belanghebbenden die in uitvoering van dit artikel vóór 1 Januari 1945 op een pensioen gerechtigd waren, dient in aanmerking genomen het loon dat op 1 Januari 1945 voor de arbeiders van dezelfde beroepscategorie vastgesteld is. » Artikel 36. Dit artikel is door onderstaanden tekst vervangen : « 1. Ieder arbeider, die aan de wet van 30 December 1924 of aan deze wet was onderworpen, mag, indien hij het bewijs van minstens twintig jaar werkelijken arbeid in de onder de wet vallende bedrijven levert, onderscheidenlijk op den leeftijd van zestig jaar en van vijf en vijftig jaar, zijn rechten laten gelden op de uitbetaling van de voordeelen die uit de bij artikel 14 voorziene capitalisatie voortvloeien. 2. Hij geniet bovendien den ouderdomsrentebijslag ten laste van den Staat, zooals voorzien in de bij deze wet gevoegde tabel I. » 3. Wanneer het pensioen al de voordeelen omvattend, die hem krachtens een verplichte verzekeringswet worden verleend, het op onderstaande tabel aan-
gegeven bedrag niet bereikt, wordt het door een supplement voor rekening van den Staat ten beloope van 70 pet. en voor rekening van het Nationaal Fonds ten beloope van 30 pet. op dit bedrag gebracht. » 4. Gehuwde belanghebbenden, ondergrondsche arbeiders die niet meer werken : fr 11.000 plus fr 300 per dienstjaar boven de twintig. » 5. Gehuwde belanghebbenden, bovengrondsche arbeiders, die niet meer werken : fr 10.000 plus fr 150 per dienstjaar boven de twintig. » 6. Belanghebbenden vrijgezellen, weduwnaars of uit den echt gescheiden ondergrondsche arbeiders, die niet meer werken : fr 7.320 plus fr 200 per dienstjaar boven de twintig. » 7. Belanghebbenden, vrijgezellen, weduwnaars of uit den echt gescheiden bovengrondsche arbeiders, die niet meer werken : fr 6.600 plus fr 100 per dienstjaar boven de twintig. » 8. Ten aanzien van de belanghebbenden die tot een vreemde nationaliteit behooren, wordt het gewaarborgd pensioen tot 30 pet. van bovenopgegeven bedragen herleid; dit pensioen valt ten laste van het Nationaal Fonds. » 9. De nog arbeidende belanghebbenden genieten een beperkt pensioen, waarvan het ten laste van het Nationaal Fonds gewaarborgd minimum op een bedrag bepaald wordt dat gelijk is aan het product van het totaal aantal dienstjaren vermenigvuldigd met fr 115 voor de ondergrondsche of bovengrondsche gehuwde arbeiders en met fr 80 voor de ondergrondsche of bovengrondsche ongehuwde arbeiders, weduwnaars of uit den echt gescheidenen. » 10. Ten aanzien van de belanghebbenden die tot een vreemde nationaliteit behooren, worden bovenvoorziene bedragen van « fr 115 » en « fr 80 » onderscheidenlijk tot op fr 45 en fr 35 teruggebracht. » 11. De niet meer arbeidende belanghebbenden, gepensionneerd als ondergrondsche arbeiders bij toepassing van dit artikel, die bewijzen insgelijks te hebben gewerkt aan de oppervlakte in de aan de wet onderworpen bedrijven, bekomen daarenboven van den leeftijd van zestig jaar af, een extra-pensioen gelijk aan fr 150 of aan fr 100 voor elk jaar bovengrondschen dienst onderscheidenlijk, naar gelang zij hetzij gehuwd zijn, hetzij ongehuwd, weduwnaars of uit den echt gescheiden. • Dit supplement valt ten laste van het Nationaal Fonds ten beloope van 30 pet. en ten laste van den Staat ten beloope van 70 pet. » 12. Wat betreft de daarmee gelijkgestelde arbeiders, buiten de in artikel 1 van deze wet bedoelde werklieden van de private aannemers, bedraagt het totaal van de in aanmerking te nemen ondergrondsche en bovengrondsche dienstjaren voor het vaststellen van dit supplement ten hoogste dertig jaar. » 13. Het voordeel van de bepalingen van dit artikel wordt slechts verleend op voorwaarde dat de belanghebbende werkte in aan deze wet onderworpen bedrijven gedurende minstens zes jaar, tijdens de
- 365 —
laatste tien jaar die den datum van het ophouden van het mijnwerk voorafgingen en dat dit werk geregeld en normaal werd uitgevoerd gedurende het jaar dat dit ophouden van het werk voorafging. » Artikel 36bis. In alinea 4 is « fr 450 » door « fr 720 » vervangen. Artikel 37. Bedoeld artikel is door onderstaanden tekst vervangen : « De mijnwerkers die krachtens de bij koninklijk besluit van 30 Augustus 1920 samengeschakelde wetten of krachtens de wet van 30 December 1924 een pensioen genieten, ontvangen ter vervanging van dit pensioen het bij artikel 31 voorziene. » Bovenbedoelde gepensionneerden, alsmede de reeds krachtens deze wet gepensionneerde belanghebbenden, mogen voor de vaststelling van hun pensioen de diensten laten gelden waarmee, op het oogenblik dat zij tot het pensioen werden toegelaten, geen rekening werd gehouden. » Het bewijs aangaande vermelde diensten moet door den belanghebbende worden geleverd. » Artikel 39. Dit artikel is door onderstaanden tekst vervangen : a De wet van 9 April 1922 is ingetrokken; nochtans ontvangen de arbeiders die, krachtens de in uitvoering van bedoelde wet genomen bepalingen, de vergoeding genieten, ter vervanging van dit voordeel, het bij artikel 32 van deze wet voorzien pensioen. » Artikel 39ter. Volgende bepaling is bij artikel 39bis gevoegd; zij zal artikel 39ter uitmaken : a Wanneer het geval van twee echtgenooten, beiden in toepassing van deze wet voor ouderdom gepensionneerd, zich voordoet, wordt het tegemoetkomingsaandeel van den Staat in het vestigen van het pensioen slechts aan den echtgenoot verleend. Hetzelfde geldt voor twee echtgenooten, die beiden voor invaliditeit gepensionneerd zijn. » Hetzelfde geldt eveneens wanneer het geval zich voordoet van twee echtgenooten die, bij toepassing van deze wet, gerechtigd zijn de eene op een ouderdomspensioen, de andere op een invaliditeitspensioen. » Wanneer het geval zich voordoet van twee echtgenooten, waarvan de eene, bij toepassing van deze wet, en de andere bji toepassing van een andere verplichte verzekeringswet zijn gepensionneerd, wordt het tegemoetkomingsaandeel van den Staat in het pensioen slechts aan den echtgenoot verleend. » Volgende bepaling is bij artikel 41ter gevoegd; zij zal artikel 4lquater uitmaken : « Worden, voor de toepassing van deze wet, aanzien als aan het werk in de Belgische mijnen, onder dezelfde voorwaarden als vóór den oorlog te zijn besteed : » a) de termijn, tijdens welke een Belgische mijnwerker gedurende de periode die loopt van 1 September 1939 tot op den datum waarop hij gedemobiliseerd werd, in den dienst van het Belgisch leger of van een Geallieerd leger gemobiliseerd was; » b) de termijn, tijdens welken een Belgische mijnwerker gedurende de periode die loopt van 10 Mei
1940 tot op den datum waarop hij in zijn haardstede is teruggekeerd, hetzij in Duitschland, hetzij in een door Duitschland gecontroleerd land, krijgsgevangene was; » c) de termijn, tijdens welke een Belgische mijnwerker gedurende de periode die loopt van 7 Maart 1942, datum waarop de eerste Duitsche verordening betreffende den verplichten arbeid van kracht werd, tot den datum waarop hij in zijn haardstede is teruggekeerd, voor verplichten arbeid hetzij naar Duitschland, hetzij naar een door Duitschland gecontroleerd land was gedeporteerd. » De in dit artikel bedoelde betrokkenen dienen den duur van hun krijgsdienst, hun interneering of hun deportatie op te geven en het bewijs er van te leveren. » Artikel 55. Volgende bepalingen zijn aan alinea 1 toegevoegd : « Hetzelfde voordeel wordt toegekend aan de verzekerden die als arbeiders van private aannemers gepensionneerd zijn en in onder de wet vallende bedrijven van om het even welken ondergrondschen of bovengrondschen de exploitatie aanbelangenden arbeid, tewerk zijn gesteld. » De gepensionneerde weduwen van deze belanghebbenden genieten eveneens het bij dit artikel voorzien voordeel. » De weduwen van de mijnwerkers die, behalve aan de leeftijdsvereischte, voldoen aan de voorwaarden om krachtens artikel 25 van deze wet te worden gepensionneerd, genieten het bij dit artikel voorzien voordeel. » De arbeiders die op het in toepassing van artikel 31bis van deze wet vervroegd pensioen gerechtigd zijn, genieten ten laste van den Staat het bij dit artikel voorzien voordeel. » Artikel 55bis. Een nieuw artikel is in fine van artikel 55 ingelascht; het maakt artikel 55bis uit : « De levering van kolen waarover het gaat in artikel 55 is van dezelfde hoedanigheid als die van de door de mijnbedrijven aan hun arbeiders kosteloos verstrekte kolen. » De door het Nationaal Fonds aan de mijnen te betalen prijs is die vastgesteld in de prijsstaten van het Belgisch steenkolenbureau voor den verkoop aan grossiers. » Artikel 93. Volgende bepaling is achter alinea 1 ingelascht : « Aan de tijdelijke geldigheid van de besluiten van 23 Augustus 1941, 25 Augustus 1941, 18 Februari 1943 en 27 Februari 1943 wordt een einde gesteld. » De woorden « vermeerderd met 60 pet. » zijn toegevoegd in fine van alinea 2. Onderstaande bepaling is achter artikel 93 ingelascht; zij maakt artikel 93bis uit : « Wanneer het bedrag van de voordeelen voorzien bij deze besluitwet minder mocht beloopen dan het bedrag der voordeelen welke de betrokkenen genoten op 31 Januari 1945, bij toepassing van de samengeschakelde wetten van 25 Augustus 1937, dan blijven
— 366 —
laatstbedoelde voordeelen voor hen verkregen en het verschil tusschen het vroegere bedrag en het nieuwe wordt hun uitgekeerd ten bezware van het Nationaal Fonds. »
C.
- Ongehuwde, weduwnaars of uit den echt gescheiden ondergrondsche arbeiders
Geboortejaar
Overgangsbepaling. - Onderstaande bepaling is achter artikel 94 ingelascht; zij maakt een nieuw artikel uit onder het hoofd « Overgangsbepaling » : a Aan het Nationaal Pensioenfonds voor de mijnwerkers wordt ten bezware van den Staat een subsidie toegekend die gelijk staat met het verschil tusschen het totaal der arbeidersbijdragen die hadden moeten geïnd zijn op de loonen uitbetaald in den loop van de maand Januari 1945, in verband met de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers, en het bedrag der arbeidersbijdragen die werkelijk worden geïnd op bedoelde loonen. » De vergoedingen wegens ziekte, die uitgekeerd werden door de koolmijnen tijdens het eerste kwartaal van 1945 ter voldoening aan de overeenkomst van 20 Mei 1920, worden teruggegeven aan de bedrijf8hoofden door het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers. » Een met het bedrag van bewuste teruggaven gelijkstaande subsidie wordt door den Staat aan bedoeld Nationaal Fonds verleend. » Bijkomende bepaling. - In de bijkomende bepaling « 1.200 » door « 1.920 » vervangen.
I
Rentebijslag 2.310 2.310 2.310 2.200 2.200 2.090 2.090 1.980 1.980 1.870 1.760 1.650 1.650 1.650 1.540 1.430 1.430 1.320 1.320 1.210 1.100 990 880 770 770 660 550 440 330 220 110
1877 1878 1879 1880 1881 1882 1883 1884 1885 1886 1887 1888 1889 1890 1891 1892 1893 1894 1895 1898 1897 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 1905 1906 1907
D.
-
Andere gerechtigden
Geboortejaar 1872 1873 1874 1875 1876 1877 1878 1879 1880 1881 1882 1883 1884 1885 1886 1887 1888 1889 1890 1891 1892 1993 1894 1995 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902
I
•
Rentebijslag 2.310 2.310 2.310 2.200 2.200 2.090 2.090 1.980 1.980 1.870 1.760 1.650 1.650 1.650 1.540 1.430 1.430 1.320 1.320 1.210 1.100 990 880 770 770 660 550 440 330 220 110
Tabel 11 is vervangen door onderstaande tabel :
Weduwenrentebijslagen ten bezware van den Staat Geboortejaar va den verzekerden
Rentebijslag
Geboortejaar van den verzekerde
Rentebijslag
Tabel 1 is vervangen door onderstaande tabel :
Gehuwde, A. ondergrondsche arbeiders Geboortejaar
1877 1878 1879 1880 1881 1882 1883 1884 1885 1886 1887 1888 1889 1890 1891 1892 1893 1894 1895 1898 1897 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 1914 1915 1916 1917
Rentebijslag
3.520 3.520 3.520 3.410 3.410 3.300 3.300 3.190 3.190 3.080 2.970 2.860 2.860 2.860 2.750 2.640 2.640 2.530 2.530 2.430 2.310 2.200 2.090 1.980 1.980 1.870 1.760 1.650 1.540 1.430 1.320 1.210 990 880 770 660 550 440 330 220 110
B.
- Gehuwde mannelijke bovengrondsche arbeiders
Geboortejaar.
1872 1873 1874 1875 1876 1877 1878 1879 1880 1881 1882 1883 1884 1885 1886 1887 1888 1889 1890 1891 1892 1893 1894 1895 1896 1987 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 1905 1908 1907 1908 1909 1910
1911 1912
Rentebijslag
3.520 3.520 3.520 3.410 3.410 3.300 3.300 3.190 3.190 3.080 2.970 2.860 2.860 2.850 2.750 2.640 3.640 2.530 2.530 2.420 2.310 2.200 2.090 1.980 1.980 1.870 1.760 1.650 1.540 1.430 1.320 1.210 990 880 770 660 550 440 330 220 110
594 594 594 594 594 594 528 528 528 528 528 462 462 462 462 462 396 398 396 396 396
1867 1868 1869 1870 1871 1872 1873 1874 1875 1876 1877 1878 1879 1880 1881 1882 1883 1884 1885 1886 1887
Ouderdomsrentebijslagen ten bezware van den Staat
1888 1889 1890 1991 1892 1893 1894 1895 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 1905 1806 1907
330 330 330 330 330 264 284 264 264 264 198 198 198 198 198 132 132 132 132 132
TABEL 11 bis
Weduwerentebijslagen ten bezware van den Staat Geboortejaar va den verzekerde n
- 367 -
1887 1868 1869 1870 1871 1872 1873 1874 1875 1876 1877 1878 1879 1880 1881 1882 1883 1884 1885 1886 1887
I
Rentebijslag
1.080 1.080 1.080 1.080 1.080 1.080 960 960 960 960 960 840 840 840 840 840 720 720 720 720 720
Geboortejaar vani Rentebijslag den verzekerde 1888 1889 1890 1891 1892 1893 1894 1895 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 1905 1906 1907
600 600 600 600 600 480 480 480 480 480 360 360 360 360 360 240 240 240 240 240
Art. 2. — De regeering is er toe gemachtigd de bepalingen van deze besluitwet te coërdineeren met die der bij koninklijk besluit van 25 Augustus 1937 samengeschakelde wetten en met de latere wetsbepalingen betreffende het pensioenstelsel der mijnwerkers.
Ministerieel besluit van 15 Mei 1945 houdende oprichting van den Bedrijfsraad van het Bont en Kleinvel (Staatsblad, 26 Mei 1945, bl. 3345).
Ministerieel besluit van 18 Mei 1945 tot
wijziging van het ministerieel besluit dd. 26 Maart 1945, houdende oprichting van den Bedrijfsraad van den Handel in Textielgrondstoffen (Staatsblad, 26 Mei 1945, bl. 2346).
Art. 3. — Deze besluitwet treedt in werking op 1 Februari 1945.
II. — GELD-, BANK- EN FINANCIEWEZEN
Besluit van den Regent van 1 April 1945
Besluit van 7 April 1945
Art. 3. — Het vrijmaken van de Belgische vermogens in het buitenland, verricht door bemiddeling van het Belgisch-Luxemburgsch Instituut voor den Wissel, geeft aanleiding tot betaling te zijnen behoeve van de bij besluit van 26 December 1944 voorziene retributie.
Handlichting der hypothecaire inschrijvingen genomen tot zekerheid van de premiën verleend aan de bouwers en de koopers van goedkoope woningen (Staatsblad, 6 Mei 1945, bl. 2912).
Het Belgisch-Luxemburgsch Instituut voor den Wissel bepaalt de wijze van berekening van het bedrag dat aan heffing van de retributie onderworpen is, alsmede de wijze van betaling ervan.
houdende verlenging van sommige termijnen voorzien bij het algemeen reglement betreffende 's Rijks comptabiliteit (Staatsblad, 4 Mei 1945, bl. 2863).
Art. 4. — De Minister van Financiën is belast met
Ministerieel besluit van 7 Mei 1945
de uitvoering van dit besluit, dat in werking treedt den dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
tot verlenging van den vervaltijd van de op de Nederlandsche markt uitgegeven Schatkistbiljetten (Staatsblad, 9 Mei 1945, bl. 2975).
Besluitwet van 18 Mei 1945 Besluit van den Regent van 8 Mei 1945 betreffende de wisselcontr6le 1945, bl. 3087).
(Staatsblad,
16 Mei
Gelet op de besluitwet van 6 October 1944, betreffende de wisselcontrole, aangevuld bij de besluitwet van 16 Maart 1945; — Gelet op het besluit van 6 October 1944, tot oprichting van het Belgisch-Luxemburgsch Instituut voor den Wissel; — Gelet op het besluit van 26 December 1944, houdende vaststelling van het bedrag der retributies, door het. Belgisch-Luxemburgsch Instituut voor den Wissel te heffen op de aan zijn tusschenkomst onderworpen verrichtingen; — Overwegende dat het noodig is de toepassing van overeenkomsten, welke tusschen België en de vreemde landen kunnen gesloten worden met het oog op de vrijmaking van de Belgische vermogens in het buitenland, te voorzien en de tusschenkomst van de Belgische overheidslichamen ten deze te coërdineeren; — Op de voordracht van den Minister van Financiën, — Wij hebben besloten
en Wij besluiten : Artikel 1. — Het Belgisch-Luxemburgsch Instituut voor den Wissel is belast met het doen van verificaties en controle en met het afleveren van goedkeuringen en machtigingen in al de gevallen waarin, met het oog op vrijmaking van Belgische vermogens in het buitenland, overeenkomsten of akkoorden gesloten tusschen België en de vreemde landen het vervullen van die formaliteiten voorschrijven. Art. 2. — Het Belgisch-Luxemburgsch Instituut voor den Wissel stelt, door middel van reglementen of instructies, de wijze van vrijmaking van de Belgische vermogens in het buitenland vast.
—
betreffende 'de ongewilde buitenbezitstelling van de effecten aan -toonder, sedert 10 Mei 1940, ingetreden ten gevolge aan een door oorlogsfeiten of -handelingen veroorzaakte of mogelijk gemaakte gebeurtenis (Staatsblad, 30 Mei 1945, bl. 3441). VERSLAG AAN DEN REGENT De besluitwet van 10 Januari 1941 inzake de door den vijand genomen maatregelen houdende ontheffing uit het bezit, bepaalt, in artikel 2: zijn « nietig en van geener waarde alle daden houdende beschikking op pandgeving van roerende of onroerende goederen welke sinds 10 Mei 1940 vanwege den vijand het voorwerp zijn geweest van Verbeurdverklaring, beslaglegging, gedwongen verkoop of van gelijk welke andere maatregelen welke het privaat eigendom aantasten », En artikel 3 bepaalt : « Van eiken bezitter kunnen de onder artikelen 1 en 2 bedoelde goederen worden teruggeëischt zonder dat de eigenaar in geen geval tot de teruggave verplicht is van den prijs voor deze goederen betaald; de bezitter zal slechts verhaal kunnen nemen op dengene van wien hij de goederen heeft verkregen n. Deze terugeisching of revendicatie kan tot drie jaar na het
sluiten van den vrede worden gedaan. Deze besluitwet, zooals trouwens het verslag aan den Ministerraad verklaart, haalt alleen maar de termen aan van de besluitwet van 31 Mei 1917 en steunt op een precedent gesteld door de Belgische regeering onder den oorlog en de bezetting 1914-1918. Welnu, inzake roerende waarden heeft deze afwijking van het in artikel 2280 van het Burgerlijk Wetboek vastgelegd beginsel na 1918 zware moeilijkheden veroorzaakt welke gemak-
kelijk te begrijpen zijn. Volgens het aldus ingevoerde stelsel liep elke kooper van een beurseffect gedurende drie jaar na het sluiten van den vrede het risico op ieder °ogenblik een buiten bezit gestelden eigenaar' te zien opdagen die op bewust effect aanspraak kwam maken en het recht had het zich te laten teruggeven zonder er den prijs van terug te betalen, welke ook
368
—
de goede trouw van den huldigen houder en de regelmatigheid zijner verkrijging mochten zijn. Weliswaar had deze houder verhaal tegen dengene die hem het effect aan de hand had gedaan, doch hij kon vóór een insolvent persoon komen te staan en daarbij had zijn verhaal noodzakelijkerwijs tot uitslag een anderen persoon of een tusschenpers00n, zooals de effectenmakelaar in moeilijkheden te brengen en per slot van rekening zonder uitkomst uit te loopen op den dader zelf van de buitenbezitstelling, anders gezegd, op den vijand. Het is begrijpelijk dat zulke gevolgen, welke zich thans gewis ook zouden voordoen, van zulken aard zijn dat zij de markt der roerende effecten, die een belangrijk bestanddeel van 's lands bedrijfsleven is, in groote mate storen en belemmeren. Het is precies om de markt der roerende zaken niet ernstig in 't gedrang te brengen, dat artikel 2280 van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld heeft dat de voorkeur aan den bona fide bezitter moest worden gegeven, wanneer deze het roerend goed gekocht heeft op een jaarmarkt of een andere markt of op een openbare veiling, of van een koopman die dergelijke zaken verkoopt. De moeilijkheden opgeworpen bij de besluitwet van 8 April 1917 hebben dus den wetgever genoopt terug te keeren tot het stelsel van artikel 2280 van het Burgerlijk Wetboek inzake effecten aan toonder en hij heeft zulks gedaan door middel van de wet van 24 Juli 1921. Volgens deze wet wordt een daad van beschikking betreffende een toonder effect slechts na het verschijnen van een verzetaanteekening in het Bulletin der Verzetaanteekeningen principeel nietig ten opzichte van den buiten bezit gestelden bezitter. Wat de vóór deze verschijning gestelde daden van beschikking betreft, deze volgen het gemeen recht, anders gezegd, de bepalingen van artikelen 2279 en 2280 van het Burgerlijk Wetboek. Regelende inzonderheid het geval van de effecten waarvan de houder buiten bezit werd gesteld door eenigerlei gebeurtenis onder de vijandelijke bezetting, heeft de wet van 24 Juli 1921 enkele bijzondere waarborgen ten gunste van den buiten bezit gestelden toonder toegevoegd. Anderzijds, heeft zij den voor de terugeisching verleenden driejarigen termijn doen loopen, niet vanaf de buitenbezitstelling, doch wel vanaf een verzetaanteekening welke kon worden gedaan binnen de zes maand na de bekendmaking van de wet. Anderzijds heeft zij den houder slechts het genot van artikel 2280 van het Burgerlijk Wetboek verleend, zoo hij de effecten had verkregen bij een effectenhandelaar die vóór 1 Augustus 1914 ter beurze was ingeschreven of bij een bankier of makelaar in publieke fondsen, die op het tijdstip van het verkrijgen der effecten niet tot een vijandelijke natie behoorde en den handel vóór 1 Augustus 1914 regelmatig uitoefende. Deze bepalingen, die van tijdelijken aard waren en volgens den tekst ervan zelf, alleen op de gebeurtenissen van den anderen oorlog van toepassing waren, worden overgenomen en aan de huidige omstandigheden aangepast door twee besluiten dd. 15 November 1940 van den Secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën. Het eene betreft de ongewilde buitenbezitstelling van de effecten aan toonder, vallende onder de wet van 24 Jtili 1921, het andere betreft inzonderheid de ongewilde buitenbezitstelling van effecten aan toonder, vallende onder het koninklijk besluit van 4 November 1921 en betreffende de effecten van de directe en indirecte Rijksschuld en de daarmede gelijkgestelde effecten. De termijn voor terugeisching van de effecten waarvan de toonder buiten bezit werd gesteld ten gevolge van een door oorlogsfeiten of -handelingen veroorzaakte of mogelijk gemaakte gebeurtenis, is gesteld op negentig dagen met ingang van een nog te bepalen datum; de buiten bezit gestelde toonder moet aan den huldigen houder den prijs der effecten slechts terug betalen indien deze ze zich heeft aangeschaft bij een op 10 Mei 1940 regelmatig ingeschreven wisselagent of wisselagent-correspondent of bij een bankier die op dien datum voorkwam op de door de Bankcommissie opgemaakte lijst, of op een openbare beursveiling. Zoo er tijdens de bezetting met reden werd uitgegaan van de besluitwet van 31 Mei 1917, al ware het slechts met het oog op de psychologische uitwerking, welke soortgelijke bepalingen konden hebben, het past tevens, als men een leefbare markt van roerende waarden wil heroprichten, rekening te houden met de ondervinding opgedaan gedurende de jaren volgend op de bevrijding van 1918 en terug te keeren tot de beginselen gehuldigd bij de wet van 24 Juli 1921. Dat is de reden waarom onderhavig ontwerp van besluitwet, uitgewerkt door toedoen van het Vast. Comité van den Raad voor Wetgeving, ertoe strekt de onder de wet van 24 Juli 1921 vallende effecten, inclusief diegene bedoeld bij koninklijk besluit van 4 November 1921 genomen ter toepassing van bewuste wet, te onttrekken aan de toepassing van artikel 3 van de besluitwet van 10 Januari 1941, in de hieronder aangeduide mate; het ontwerp vervangt bewust artikel 3, wat deze effecten betreft en voor zoover de buitenbezitstelling tusschen 10 Mei 1940 en een door den Koning vast te stellen datum ingetreden zij, ingevolge een door oorlogsfeiten of -handelingen veroorzaakte of mogelijk gemaakte gebeurtenis, door een regime dat van wettelijk vastgelegde precedenten uitgaat en tevens aan de
feiten en omstandigheden van den huldigen oorlog is aangepast. t De bepalingen van bijgaand ontwerp zijn van tijdelijken aard wat het doel betreft, omdat zij slechts toestanden moeten regelen welke uit den huidigen oorlog zijn gesproten; zooals uit den aard der zaak tijdelijk waren, de overeenstemmende bepalingen van de wet van 24 Juli 1921 en van het ter uitvoering van die wet genomen koninklijk besluit van 4 November daaropvolgend, houdende regeling van de uit den vorigen oorlog ontstane toestanden. Alhoewel tijdelijk, zijn deze bepalingen nochtans beheerscht door regelen van duurzamen aard. Het ontwerp van besluitwet begrijpt diegene onder de nieuwe bepalingen welke, onder de in het ontwerp voorziene voorwaarden, het recht van de buiten bezit gestelde houders van eenvoudige » toondereffecten », genaamde effecten beheerschen en tevens de rechten beheerschen van de buiten bezit gestelde houders van effecten van de directe of indirecte Rijksschuld of van daarmede gelijkgestelde effecten. Het door den Koning krachtens artikel 6 te nemen besluit zal de speciale voorschriften bevatten betreffende de buitenbezitstelling van deze laatste categorie van effecten.
***
Artikel 1 van het ontwerp bepaalt in 1 1, alinea 1, dat de bepalingen van artikel 3 der besluitwet van 10 Januari 1941 niet van toepassing zijn op de effecten aan toonder bedoeld bij de wet van 24 Juli 1921 en bij het koninklijk besluit van 4 November 1921. De bij deze wet en dit koninklijk besluit bedoelde effecten, met uitsluiting van de bankbiljetten en de bij artikel 1 der wet van 20 Juni 1873 genoemde waarden (uitsluiting voorzien bij alinea 1 van artikel 2 van de voorafgaande bepalingen der wet van 24 Juli 1921), zijn de eenvoudige « toondereffecten » genaamde effecten en de effecten aan toonder van de directe en indirecte Rijksschuld, zoomede de bij hetzelfde artikel 2 met laatstgemelde waarden gelijkgesteld effecten.
Alinea 2 van fi 1 van het ontwerp van besluit vermeldt dat « de rechten van den toonder die, tusschen 10 Mei 1940 en een door den Koning vast te stellen datum, buiten bezit van vorenbedoelde effecten aan toonder zal gesteld geweest zijn ingevolge een door een oorlogsfeit of -handeling veroorzaakte of mogelijk gemaakte gebeurtenis, daarin begrepen de bij artikel 2 van de besluitwet van 10 Januari 1941 voorziene daden, worden geregeld door de wet van 24 Juli 1921 en door het koninklijk besluit van 4 November 1921, onder voorbehoud van de wijzigingen en afwijkingen die het gevolg zijn van de bepalingen van deze besluitwet en van het bij onderstaand artikel 6 voorziene koninklijk besluit ». Het is niet onmogelijk staande te houden dat deze laatste bepaling terugwerkende kracht behelst, maar het blijkt onbetwistbaar dat zij aanbeveling verdient wegens de practische noodzakelijkheid verwarring te voorkomen in de regelen die ter zake tegen elkaar zouden komen te staan, hetzij om reden van de verscheidenheid der gevallen, hetzij wegens den datum van instelling der vorderingen. fi 2 van artikel 1 vermeldt : « Er wordt een einde gemaakt aan de tijdelijke geldigheid van de besluiten van den Secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën dd. 15 November 1940, betreffende de ongewilde buitenbezitstelling van die effecten, in de mate waarin die besluiten niet reeds stilzwijgend bij de besluitwet van 10 Januari 1941 werden ingetrokken ». Die besluiten van den Secretaris-generaal van het. Ministerie van Financiën kunnen beschouwd worden als zijnde reeds ingetrokken door de besluitwet van 10 Januari 1941, voor zoover zij van toepassing zijn op buitenbezitstellingen ingevolge vijandelijke maatregelen; overigens bleek het pas te geven de vorenstaande bepaling in te lasschen, daar de tijdelijke geldigheid van die besluiten niet meer gewettigd is ten aanzien van de bepalingen van het hierbijgevoegd ontwerp.
1 3 van artikel 1 vermeldt dat « niettemin de bepalingen van 11 1 en 2 geen afbreuk doen aan de rechterlijke uitspraken welke, hetzij bij toepassing van de besluitwet van 10 Januari 1941, hetzij bij toepassing van de besluiten van 15 November 1940 mochten gedaan zijn en vóór het in werking treden van deze besluitwet of van het bij onderstaand artikel 6 voorziene koninklijk besluit onherroepelijk mochten geworden zijn ». Deze tekst geeft uiting aan den eerbied voor het gewijsde, maar door de uitdrukking « onherroepelijk geworden » breidt hij den invloed van de nieuwe wetgeving verder uit dan hem zou mogelijk zijn door de tamelijk gebruikelijke formule « in kracht van gewijsde gegaan », Deze laatste formule slaat gewoonlijk op de beslissing waartegen geen gewone middelen van beroep meer kunnen aangewend worden. De buitengewone rechtsmiddelen van beroep (cassatieberoep, request-civiel, derdenverzet) beletten niet dat het vonnis « in kracht van gewijsde gaat », dat het dus, a fortiori, kan uitgevoerd worden (zie Garsonnet et Cézar-Bru, u Traité de Procedure civile », 30 uitg., t. III, nr 703; Glasson et Tissier, « Traité de Procédure civile »,
- 369 -
30 uitg., 1929, t. III, n* 7'77; De Page, « Traite élémentaire de Droit civil beige o, 20 uitg., t. III, blz. 936, en nota 2). Het Vast Comité wil er hier op wijzen dat• "zoo de zaak wettelijk opnieuw in behandeling komt, op eenigerlei phase van de rechtsvordering, de rechter die er kennis van neemt, onder de bij de besluitwet voorziene voorwaarden de eenige door dezelve uitgevaardigde regelen toepast. De volgende artikelen hernemen, met de door het Vast Comité noodig geoordeelde amendementen, bepalingen die reeds bij de wet van 24 Juli 1921 en bij de voormelde besluiten van den Secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën zijn voorzien. Art. 2. « Onder afwijking van artikelen 2279 en 2280 van het Burgerlijk Wetboek zal de buiten bezit gestelde toonder, die het bij artikel 2 van het eerste deel der wet van 24 Juli 1921 voorziene verzet zal hebben aangeteekend ten laatste binnen negentig dagen na den datum welke door den Koning overeenkomstig artikel 1, fi 1, zal worden vastgesteld, zijn effecten kunnen vorderen tot verstrijken van een op den dag van die verzetaanteekening ingaanden termijn van drie jaar, tegen om het even wie ze in bezit heeft krachtens een verhandeling van vroegeren datum dan de verschijning in het Bulletin der Verzetaantee-
keningen ».
Art. 3. « Onder afwijking van artikel 2280 van het Burgerlijk Wetboek is de buiten bezit gestelde toonder er dan alleen toe verplicht aan den huldigen bezitter den prijs te betalen van de effecten die door dezen werden verkregen gedurende het tijdperk van 10 Mei 1940 tot den door den Koning overeenkomstig artikel 1, t 1, vast te stellen datum, indien deze bezitter bewuste effecten heeft verkregen hetzij door ver-
handeling ter beurze, hetzij op een veiling ter beurze, hetzij van een bank welke voorkomt op de door de Bankcommissie, bij toepassing van het koninklijk besluit nr 185, van 9 Juli 1935 aangelegde lijst; niettemin bestaat de verplichting tot terugbetaling niet, indien de tegenwoordige bezitter zijn effecten rechtstreeks heeft gekregen van een der banken waarvan de inschrijving op de lijst van de Bankcommissie door den vijand werd opgedrongen. » De buiten bezit gestelde toonder kan, dadelijk na beteekening van zijn verzet, van den tegenwoordigen toonder en van de vroegere toonders, alsmede van de door de Commissies der effecten- en wisselbeurzen van het Koninkrijk, opgerichte identilicatiediensten, de noodige inlichtingen eischen om de achtereenvolgende verkoopers op het spoor te geraken. De verkooper die de effecten heeft verkregen buiten de voorwaarden waaronder de vorenstaande alinea terugbetaling van den prijs, verplicht maakt, is aansprakelijk voor de door den buiten bezit gestelden • toonder geleden schade. De in den tekst. in cursiefletters voorkomende zinsneden zijn die waarbij onderhavig ontwerp een amendement invoert op een overeenstemmenden tekst van artikel 1 van het besluit van den Secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën dd. 15 November 1940, « betreffende de ongewilde buiten bezitstelling van titels aan toonder gedurende de huidigen oorlogsperiode, tekst die zelf uitgaat van artikelen 33 en 34 van de wet van 24 Juli 1921. Volgens dat besluit was schadeloosstelling slechts verschuldigd, indien de huidige bezitter kon verantwoorden dat hij zijn effect had verkregen van een wisselagent of wisselagent-correspondent, regelmatig ingeschreven in de tabel of achteraan de tabel van een effecten- en wisselbeurs, op 10 Mei 1940, of bij een bankier die, op dien datum, ingeschreven was op de door de Bankcommissie bij toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit nr 185 van 9 Juli 1935 opgemaakte lijst, ofwel op een veiling ter beurze. Zooals zij hier opnieuw zijn omschreven blijken de voorwaarden van het recht op vergoeding : verkrijging hetzij door verhandeling ter beurze, hetzij op een veiling ter beurze, hetzij van een,, zonder tusschenkomst van den vijand, op de door de Bankcommissie aangelegde lijst ingeschreven bank, strenger en tezelfder tijd meer getuigend van de deugdelijkheid van de verkrijging door den tegenwoordigen bezitter. Het laat zich gemakkelijk begrijpen dat die deugdelijkheid ontoereikend gewaarborgd is, indien de bezitter het effect rechtstreeks houdt van een bank wier inschrijving door den vijand werd opgedrongen. Die banken zijn trouwens het voorwerp van een speciale vermelding op de door de Bankcommissie aangelegde lijst. De buiten bezit gestelde bezitter vindt eveneens in de nieuwe bepaling aanvullende hulp, daar waar zij het hem mogelijk maakt, dadelijk na beteekening van zijn verzet, zelfs van de vroegere houders dan den tegenwoordigen bezitter en van de identificatiediensten bij de beurzen van het Koninkrijk, de tot het opsporen van de achtereenvolgende verkoopers noodige inlichtingen te eiscnen. De volgende artikelen van het ontwerp vergen geen commentaar. Het ontwerp heeft artikelen 33 tot 36 van de wet van 24 Juli 1921 niet ingetrokken, omdat die bepalingen verder moeten
kunnen toegepast worden op de in den loop van den vorigen oorlog voorgekoMen buitenbezitstellingen. Gelet op de wet van 10 Januari 1941, inzake de door den vijand genomen maatregelen houdende ontheffing uit het bezit; — Gelet op de wet van 24 Juli 1921, op de ongewilde buitenbezitstelling van de titels aan toonder, gewijzigd bij die van 10 April 1923, en op het koninklijk besluit van 4 November 1921, betreffende de ongewilde buiten bezitstelling van titels aan toonder der rechtstreeksche en onrechtstreeksche openbare schuld en van daarmede gelijkgestelde titels, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 November 1925 en 18 Juli 1927; — Gelet op de wet van 20 Maart 1945 aan den Koning, voor een beperkten duur, buitengewone machten worden toegekend; — Gelet op de dringende noodzakelijkheid; — Op de voordracht van den Minister van Financiën en van den Minister van Koloniën, en volgens in Raad overlegd advies van de Ministers, — Wij hebben besloten en Wij besluiten :
Artikel 1. — § 1. De bepalingen van artikel 3 van de besluitwet van 10 Januari 1941, betreffende de door den vijand genomen maatregelen houdende ontheffing uit bezit, zijn niet van toepassing op de effecten aan toonder bedoeld bij de wet van 24 Juli 1921 op de ongewilde buitenbezitstelling van de titels aan toonder en bij het koninklijk besluit van 4 November 1921 betreffende de ongewilde buitenbezitstelling van titels aan toonder der rechtstreeksche en onrechtstreeksche openbare schuld en van daarmede gelijkgestelde titels. De rechten van den toonder die, tusschen 10 Mei 1940 en een door den Koning vast te stellen datum, buiten bezit van vorenbedoelde effecten aan toonder zal gesteld geweest zijn ingevolge een door een oorlogsfeit of handeling veroorzaakte of mogelijk gemaakte gebeurtenis, daarin begrepen de bij artikel 2 van de besluitwet van 10 Januari 1941 voorziene daden, worden geregeld door de wet van 24 Juli 1921 en door het koninklijk besluit van 4 November 1921, onder voorbehoud van de wijzigingen en afwijkingen die het gevolg zijn van de bepalingen van deze besluitwet en van het bij onderstaand artikel 6 voorziene koninklijk besluit. § 2. Er wordt een einde gemaakt aan de tijdelijke geldigheid van de besluiten van den Secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën, dd. 15 November 1940, betreffende de ongewilde buitenbezitstelling van die effecten, in de mate waarin die besluiten niet reeds stilzwijgend bij de besluitwet van 10 Januari 1941 werden ingetrokken. § 3. Desniettemin doen de bepalingen van §§ 1 en 2 geen afbreuk aan de rechterlijke uitspraken welke, hetzij bij toepassing van de besluitwet van 10 Januari 1941, hetzij bij toepassing van de besluiten van 15 November 1940 mochten gedaan zijn en vóór het in werking treden van deze besluitwet of van het bij onderstaand artikel 6 voorziene koninklijk besluit onherroepelijk mochten geworden zijn. ° afwijking van artikelen 2279 en Art. 2. — Onder 2280 van het Burgerlijk Wetboek zal de buiten bezit gestelde toonder, die het bij artikel 2 van het eerste deel der wet van 24 Juli 1921 voorziene verzet zal hebben aangeteekend ten laatste binnen negentig dagen na den datum welke door den Koning overeenkomstig artikel 1, § 1, zal worden vastgesteld, zijn
— 370 —
effecten kunnen vorderen tot verstrijken van een op den dag van die verzetaanteekening ingaanden termijn van drie jaar, tegen om het even wie ze in bezit heeft krachtens een verhandeling van vroegeren datum dan de verschijning in het Bulletin der Verzetaanteekeningen. Art. 3. — Onder afwijking van artikel 2280 van het Burgerlijk Wetboek is 'de buiten bezit gestelde toonder er dan alleen toe verplicht aan den huidigen bezitter den prijs te betalen van de effecten die door dezen werden verkregen gedurende het tijdperk van 10 Mei 1940 tot den door den Koning overeenkomstig artikel 1, § 1, vast te stellen datum, indien deze bezitter bewuste effecten heeft verkregen hetzij door verhandeling ter beurze, hetzij op een veiling ter beurze, hetzij van een bank welke voorkomt op de door de Bankcommissie, bij toepassing van het koninklijk besluit nr 185, van 9 Juli 1935 aangelegde lijst; niettemin bestaat de verplichting tot terugbetaling niet, indien de tegenwoordige bezitter zijn effecten rechtstreeks heeft gekregen van een der banken waarvan de inschrijving op de lijst van de Bankcommissie door den vijand werd opgedrongen.
De buiten bezit gestelde toonder kan, dadelijk na beteekening van zijn verzet, van den tegenwoordigen toonder en van de vroegere toonders, alsmede van de door de Commissies der effecten- en wisselbeurzen van het Koninkrijk, opgerichte identificatiediensten, de noodige inlichtingen eischen om de achtereenvolgende verkoopers op het spoor te geraken. De verkooper die de effecten heeft verkregen buiten de voorwaarden waaronder de vorenstaande alinea terugbetaling van den prijs, verplicht maakt, is aansprakelijk voor de door den buiten bezit gestelden toonder geleden schade. Art. 4. — Onder afwijking van de bepalingen van de eerste alinea van artikel 28 der wet van 24 Juli 1921, kan de buiten bezit gestelde toonder gedeeltelijke opheffing van verzet verleenen bij eenvoudige verklaring op ongezegeld papier met naar behooren in rechten geldig gemaakte handteekening, toegezonden aan het Nationaal Kantoor voor roerende Waarden. Art. 5. — De buiten bezit gestelde toonder is vrijgesteld van de bij artikelen 19 tot 25 der wet van 24 Juli 1921 voorgeschreven borgtochten.
De Staat staat borg tegenover de debiteuren in de plaats van de toonders. De kosten van de bij artikel 4 der wet van 24 Juli 1921 voorziene bekendmaking worden ten gunste van de toonders met de helft verminderd van het tweede jaar van de verzetaanteekening af. Art; 6. — De Koning neemt de noodige maatregelen voor de toepassing op de door hem vast te stellen wijze, van de bepalingen van deze besluitwet op de effecten aan toonder van de rechtstreeksche en onrechtstreeksche openbare schuld alsmede op de daarmede gelijkgestelde effecten.
Art. 7. — Deze besluitwet treedt in werking den dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Besluit van den Regent van 18 Mei 1945 betreffende de ongewilde buitenbezitstelling van de effecten aan toonder der rechtstreeksche en onrechtstreeksche openbare schuld en van daarmede gelijkgestelde effecten, sedert 10 Mei 1940 ingetreden ten gevolge van een door oorlogsfeiten of -handelingen veroorzaakte of mogelijk gemaakte gebeurtenis (Staatsblad, 30 Mei 1945, bl. 3443).. Gelet op artikel 2 van de voorafgaande bepalingen van de wet van 24 Juli 1921 betreffende de ongewilde buitenbezitstelling van de titels aan toonder; — Gelet op de besluitwet van 18 Mei 1945 betreffende de ongewilde buitenbezitstelling van de effecten aan toonder sedert 10 Mei 1940 ingetreden tengevolge van een door oorlogsfeiten of -handelingen veroorzaakte of mogelijk gemaakte gebeurtenis, en inzonderheid op artikel 6 van dat besluit; — Herzien het koninklijk besluit van 4 November 1921 betreffende de ongewilde buitenbezitstelling van de titels aan toonder der rechtstreeksche en onrechtstreeksche openbare schuld en van daarmede gelijkgestelde titels, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 November 1925 en 18 Juli 1927; — Op de voordracht van den Minister van Justitie, van den Minister van Financiën en van den Minister van Koloniën, — Wij hebben besloten en Wij besluiten :
Artikel 1. — Onder voorbehoud van de navolgende modaliteiten, regelen de artikelen 1 tot 3 van de besluitwet van 18 Mei 1945 en de artikelen 1 tot 3 van het koninklijk besluit van 4 November 1921 de rechten van de houders van effecten, vermeld onder littera's a tot' e van artikel 2 der voorafgaande bepalingen van de wet van 24 Juli 1921, die tusschen 10 Mei 1940 en een door den Koning vast te stellen datum, buiten bezit van die effecten werden gesteld tengevolge van een door oorlogsfeiten of -handelingen veroorzaakte of mogelijk gemaakte gebeurtenis, inclusief de bij artikel 2 van de besluitwet van 10 Januari 1941 bedoelde daden. Art. 2. — Bij buitenbezitstelling is de aangever die hiervan laat blijken vrijgesteld van het bij artikelen 6 en 8 van het besluit van 4 November 1921 voorziene verstrekken van waarborg; de in artikel 7 van dat besluit vermelde termijnen kunnen te zijnen gunste worden verkort; de aangever verkrijgt vermindering van de kosten van bekendmaking in het Bulletin der Verzetaanteekeningen, zooals die vermindering is voorzien bij artikel 5 van de besluitwet van 18 Mei 1945.
Anderzijds, na tien jaar onafgebroken bekendmaking in het Bulletin der Verzetaanteekeningen en indien er geen tegenspraak is opgerezen, heeft de aangever recht op omzetting van het hem uitgereikt certificaat op naam in effecten aan toonder of, zoo de schuldenaar oordeelt dat die omzetting onmogelijk is, op de betaling in specie voorzien in de laatste alinea van artikel 5 van het besluit van 4 November 1921; ingevolge die omzetting of die betaling, wordt de bevoegde administratie of de schuldplichtige maatschappij in de plaats gesteld in alle rechten van den aangever.
— 371 —
Art. 3. Onder afwijking van artikelen 2279 en 2280 van het Burgerlijk Wetboek, zal de buiten bezit gestelde toonder, die de bij artikelen 1 en 2 van het besluit van 4 November 1921 voorziene aangifte zal hebben ingediend ten laatSte binnen negentig dagen na den datum .welke door den Koning, bij toepassing van artikel 1, zal worden vastgesteld, zijn effecten kunnen vorderen tot verstrijken van een op den dag van die aangifte ingaanden termijn van drie jaar, tegen om het even wie ze in bezit heeft krachtens een verhandeling van vroegeren datum dan de verschijning in het Bulletin der V erzetaanteekeningen. —
Art. 4.
Onder afwijking van artikel 2280 van het Burgerlijk Wetboek is de buiten bezit gestelde toonder er dan alleen toe verplicht aan den huidigen .bezitter den prijs te betalen van de effecten die door dezen werden verkregen tusschen 10 Mei 1940 en een door den Koning, bij toepassing van artikel 1, vast te stellen datum, indien deze bezitter bewuste effecten heeft verkregen hetzij door verhandeling ter .beurze, hetzij op een veiling ter beurze, hetzij van .een bank welke voorkomt op de door de BankcomMissie, bij toepassing van het koninklijk besluit n' 185 van 9 Juli 1935, aangelegde lijst; niettemin bestaat de verplichting tot terugbetaling niet, indien de tegenwoordige bezitter zijn effecten rechtstreeks heeft gekregen van een der banken waarvan de inschrijving op de lijst van de Bankcommissie door den vijand werd opgedrongen. De buiten bezit gestelde toonder kan, dadelijk na indienen van zijn aangifte, van den tegenwoordigen toonder en van de vroegere toonders, alsmede van de door de commissies der effecten- en' wisselbeurzen van het koninkrijk opgerichte identificatiediensten, de noodige inlichtingen eischen om de achtereenvolgende verkoopers op het spoor te geraken. —
.-
-
• De verkodper die de effecten heeft verkregen buiten de voorwaarden waaronder de vórenstaande alinea terugbetaling van den prijs verplicht maakt, is aansprakelijk voor de door den buiten bezit gestelden toonder geleden schade. Art. 5. § 1. De aangifte van verlies, diefstal of totale vernietiging welke uitsluitend op losgescheurde coupons of losgescheurde couponbladen betrekking hebben, worden slechts aanvaard indien de aangever laat blijken van een onder de in artikel 1 vastgestelde Voorwaarden geleden buitenbezitstelling. —
In dergelijke gevallen kan overlegging of zelfs, indien de bevoegde administratie of de schuldplichtige maatschappij zulks dienstig oordeelt, voorloopige afgifte tegen bewijs van ontvangst, van den mantel der effecten gevorderd worden en kan de uitkeering van de coupons worden uitgesteld tot daags vóór de verjaring. § 2. De losgescheurde coupons waarvan gedeeltelijke vernietiging wordt bewezen door overlegging van de overblijfselen die hun identificeering mogelijk maken, worden ter uitbetaling aangenomen; overlegging van de effecten waarop zij de betrekking hebben
kan door de bevoegde administratie of de schuldplichtige maatschappij geëischt worden. Vervanging van door oorlogsfeiten of -handelingen of andere rampen. beschadigde effecten geschiedt kosteloos. —
Art. 7. Dit besluit treedt in werking den dag waarop' het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. —
Bealuitwet van 18 Mei 1945 tot oprichting van een Renten fonds (Staatsblad, 30 Mei 1945, bl. 8445). VERSLAG AAN DEN REGENT De uitbreiding van het Staatskrediet maakt. de normalisatie van de langkapitaalmarkt, door reguleerende bemiddeling, meer dan ooit tot een gebiedende noodzakelijkheid. Daartoe is het noodig een aangepaste techniek en een dito uitvoeringsmiddel in het leven te roepen. Het ontwerp dat ik de eer aeb Uwe Koninklijke Hoogheid ter goedkeuring voor te leggen behelst de oprichting van een zelfstandig « Rentenfonds », waarvan de verbintenissen door den Staat worden gewaarborgd. Dit « Fonds » is belast met de reguleering van de publieke fondsenmarkt. Het legt de beginselen, die het bij de verwezenlijking van die politiek tot leidraad zullen dienen, aan de goedkeuring van den Minister van Financiën voor. Het schaft zich werkingsmiddelen aan door geldopneming op korten termijn, onder alle passende vormen; het draagt aldus bij tot ver•uiming van de valutamarkt en voorziet de centrale bank van een middel om op die markt en op de kortgeldmarkt op te treden. Het wordt beheerd door vijf door den Minister van Financiën benoemde leden, waarvan er twee onder de ambtenaren van het Bestuur der Thesaurie en Staatsschuld worden gekozen, met dien verstande dat een van hun de functies van voorzitter waarneemt; twee anderen worden door de Nationale Bank Voorgedragen; de vijfde wordt door de Minister van Financiën gekozen buiten het Staatsbestuur en de Nationale Bank. Het provenu van de portefeuille dient tot dekking van de onkosten en van de kosten in verband met de op de kortgeldmarkt in leen genomen kapitalen. Het 'resteerende wordt op een reserverekening gestort tot wanneer deze gelijk zij aan 35 pet. van het hoogste door de portefeuille op langen termijn van het Fonds bereikt nominaal kapitaal; daarna wordt de behaalde winst jaarlijks aan de Schatkist afgedragen. Het Fonds laat jaarlijks een verslag in het Staatsblad verschijnen. De comptabiliteit van het Fonds blijft bij het Rekenhof berusten. De Nationale Bank vati België is het eens om er zich voortaan van te onthouden verrichtingen te doen als voorzien bij Si 9 van artikel 17 van haar statuten, waarbij zij gemachtigd is op de langloopende publieke fondsenmarkt op te treden. Zij zal zulks voortaan slechts op indirecte wijze mogen doen binnen de perken van haar eigen bevoegdheden en in het kader van haar muntpolitiek door aanschaffing of eventueel disconteering van de door het Fonds uitgegeven certificaten of prom easrsketn. op korten termijn of door verhandeling daarvan op de Daar het Rentenfonds in de plaats van de Nationale Bank optreedt voor de reguleering van de langkapitaalmarkt, blijkt het aangewezen de door het Uitgifte-Instituut, overeenkomstig de voormelde bepaling van zijn statuten, aangelegde portefeuille aan het nieuw lichaam over te dragen. Dit overdracht zal geschieden op grondslag van de boekwaarde van de portefeuille. Gelet op de wet van 20 Maart 1945 waarbij aan den Koning, voor een beperkten tijd, buitengewone machten worden verleend; — Gelet op de dringende noodzakelijkheid om maatregelen te nemen met het oog op de normaliseering van de langkapitaalmarkt; — Op de voordracht van den Minister van Financiën en op in Raad overlegd advies van de Ministers, — Wij hebben besloten en Wij besluiten :
Er wordt een « Rentenfonds » opgeArtikel 1. richt onder den vorm van zelfstandige openbare
372 —
—
instelling, waarvan de verbintenissen door den Staat worden gewaarborgd. De zetel van het bureau is te Brussel of in de Brusselsche agglomeratie gevestigd. Art. 2. — Het Fonds kan de effecten op halftangen
en langen termijn, uitgegeven of gewaarborgd door den Staat of de Kolonie, uitgegeven door de Regie van Telefoon en Telegraaf, de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen, het Gemeentekrediet van België, de provinciën en de gemeenten, koopen en verkoopen en tevens alle verrichtingen betreffende die waarden uitvoeren. Daartoe kan het geld op korten termijn in leen nemen. Het legt de leidende beginselen van zijn bedrijvigheid tot goedkeuring aan den Minister van Financiën ,
voor.
Art. 3. — Het Fonds wordt beheerd door een comité van vijf leden, door den Minister van Financiën benoemd en afzetbaar door hem, waarvan er twee onder de hooge ambtenaren van het bestuur der Thesaurie en Staatsschuld worden uitgekozen, met dien verstande dat een van beiden de functies van voorzitter waarneemt; twee anderen worden benoemd op voordracht van de candidaten door de Nationale Bank van België: de vijfde wordt gekozen buiten de administratie van den Staat en de Nationale Bank van België. Art. 4. — Het Fonds kan dan alleen beraadslagen
en beslissen wanneer minstens drie zijner leden aanwezig zijn. Bij staking van stemmen geeft de stem van den voorzitter den doorslag. Het comité bezit alle machten van beschikking en beheer die voor de uitvoering van de in artikel 2 voorziene verrichtingen noodig zijn. Het comité regelt de administratieve quaesties overeenkomstig een door den Minister van Financiën goed te keuren huishoudelijk reglement. De voorzitter vertegenwoordigt het Fonds voor openbare en onderhandsche akten; de rechtsvorderingen worden door hem namens het Fonds ingesteld of verdedigd. Elke verbintenis van het Fonds is slechts geldig mits zij met de handteekening van twee zijner leden is bekleed. De voorzitter en de leden van het comité gaan geen persoonlijke verplichtingen aan betreffende de verbintenissen van het Fonds. Zij zijn slechts voor de uitvoering van hun opdracht aansprakelijk. De functies van voorzitter en leden van het comité worden niet bezoldigd. Art. 5. — Het Fonds is gemachtigd tot inkoop tegen hun boekwaarde, van de effecten welke de de Nationale Bank van België heeft verkregen overeenkomstig § 9 van artikel 17 van haar statuten. Art. 6.
De opbrengsten van de door het Fonds verkregen portefeuille dienen tot dekking van :
1° de kosten van herdisconteeren van de effecten op korten termijn en van andere verrichtingen; 2° de onkosten. Bij de afsluiting van elk boekjaar wordt het saldo in de algemeene reserve afgedragen. Wanneer deze 35 pet. zal beloopen van het hoogste nominaal kapitaal dat de portefeuille zal bereikt hebben, wordt de opbrengst van de openbare fondsen jaarlijks aan de Schatkist afgedragen. Art. 7. — Vóór den 31n Maart laat het Fonds een verslag over zijn jaarlijksche verrichtingen in het S'taatsblad verschijnen. Art. 8. — De jaarlijksche rekeningen zijn aan de contr6le van het Rekenhof onderworpen. ,
Art. 9. — De Nationale Bank van België is belast met de kasverrichtingen van het Fonds; zij kan door het comité belast worden met al of deel van de dagelijksche zaakvoering. Het comité sluit daartoe met de Nationale Bank van België de noodige overeenkomsten. Art. 10. — De akten en stukken betreffende de uitvoering van dit besluit zijn vrij van. zegelrecht.
De verrichtingen welke het Rentenfonds ter beurze laat uitvoeren zijn vrij van de belasting op de beursverrichtingen. Bijgevolg wordt artikel 126' van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde belastingen aangevuld met een nr 7, dat luidt als volgt : « 7° de verrichtingen welke het Rentenfonds ter beurze laat uitvoeren. » Art. 11. — Dit besluit treedt in werking den dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Begultwet van 18 Mei 1945 tot wijziging van de besluitwet dd. 6 October 1944 betreffende de Belgische en vreemde effecten (Staatsblad, 30 Mei 1945, bl. 3448). VERSLAG AAN DEN REGENT Het regime van effecten-omloop, ingevoerd bij de besluitwet van 6 October 1944 betreffende de Belgische en vreemde effecten, is niet noodzakelijk wat betreft de effecten welke niet bezwaard zijn met een voorrecht ten gunste van de Schatkist. Aldus, inzonderheid de na 6 October 1944 gecreëerde effecten, de na dezen datum door middel van vrije gelden verkregen effecten zoomede die waarover de rechthebbende krachtens artikel 19 vrij beschikt. Onderhavig besluit geeft den Minister van Financiën de noodige macht om, onder deze voorwaarden, de modaliteiten van den terugkeer tot vrijen omloop van deze effecten te regelen. Gelet op de wet van 20 Maart 1945, waarbij aan den Koning voor een beperkten duur, buitengewone machten worden toegekend; — Gelet op de dringende noodzakelijkheid: — Op de voordracht van den Minister van Financiën en het in Raad overlegd advies van de Ministers, — Wij hebben besloten en Wij besluiten :
Artikel 1. — Onderstaande wijzigingen worden aangebracht in de besluitwet van 6 October 1944 betref-
fende de Belgische en vreemde effecten : § 1. Bij artikel 14 wordt een laatste alinea gevoegd, luidend als volgt :
— 373 —
« Van vorenstaande bepalingen kan worden afgeweken, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten welke door den Minister van Financiën worden bepaald. »
van de navolgende besluiten van de secretarissen' generaal :
§ 2. Aan artikel 15 wordt een laatste alinea toegevoegd, luidend als volgt : « Van vorenstaande bepalingen kan worden afgeweken, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten welke door den Minister van Financiën worden bepaald. » § 3. Artikel 17, l e alinea, in fine, wordt gewijzigd als volgt : « De verkrijger kan over deze effecten vrij beschikken onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten welke door den Minister van Financiën worden bepaald. » § 4. In artikel 19, tusschen de 2° en 3e alinea, wordt een als volgt luidende alinea ingevoegd : « Voor hun gezamenlijke portefeuille mogen de rechthebbenden beschikken over effecten waarvan de totale waarde geen fr 50.000 te boven gaat, op grondslag van de koersen van de laatste op bevel van de regeering bekendgemaakte prijs-courant, zonder dat deze bevoegdheid kan worden gecumuleerd met het genot der bepalingen van de twee vorenstaande alinea's. » § 5. Artikel 26, 1° alinea, wordt vervangen door hetgeen volgt : « In geval van omzetting van de in artikel 27 bedoelde effecten op naam in effecten aan toonder, moeten deze, ten verzoeke van de maatschappij, bij een van de onder de tweede alinea van artikel 1 bedoelde banken worden gedeponeerd; zij hooren onder het bij artikelen 15 tot 21 ingevoerd regime. » § 6. De eerste paragraaf van artikel 32 2 wordt ingetrokken. Art. 2. — Dit besluit treedt in werking den dag waarop het in het Staatsblad is bekendgemaakt.
Besluit van den Regent van 18 Mei 1945 waarbij een eind wordt gemaakt aan de gedeeltelijke of geh,eele tijdelijke geldigheid van sommige besluiten van de secretarissen-generaal betreffende beurs-
1° Het besluit van 20 Augustus 1940 betreffende de heropening en de werking der publieke fondsenbeurzen. Tot 31 December 1945 mag geen inschrijving op de lijst der wisselagenten noch achteraan deze lijst geschieden, behoudens in geval van overlijden of ontslag van een wisselagent of een wisselagent-correspondent. wiens afstammelingen in rechte lijn aan de bij artikel 71 of bij artikel 115 van titel V van boek I van het Wetboek van koophandel vereischte voorwaarden voldoen. Mogen mede hun erkenning als wisselagent of wisselagent-correspondent aanvragen, mits zij aan de bij artikel 71, artikel 115 of het tweede lid van artikel 116 van titel V van boek I van het Wetboek van koophandel vereischte voorwaarden voldoen, de oudstrijders, de krijgsgevangenen, de gedeporteerden en politieke gevangenen en degenen die op 3 September 1944 lid waren van een erkend weerstandsorganisme. De inschrijvingen een op tweede beurs blijven mede toegelaten; 2° Het besluit van 20 Augustus 1940 tot goedkeuring van sommige bepalingen welke afwijken van het reglement betreffende de Publieke Fondsenbeurs te Brussel; 3° Het besluit van 13 September 1940 houdende instemming met sommige bepalingen welke afwijken van het reglement der Publieke Fondsenbeurs te Antwerpen; 4° Het besluit van 21 October 1940 betreffende de speculatie met publieke fondsen ; 5° Het besluit van 9 November 1940 betreffende de onbezette mandaten in de commissies bij de fondsenbeurzen onder voorbehoud van de bepalingen der artikelen 2 en 5 van de besluitwet van 5 Mei 1944 betreffende de besluiten genomen en de andere bestuursdaden verricht, tijdens de vijandelijke bezetting, door de secretarissen-generaal en door hen die dezer bevoegdheden hebben uitgeoefend: 6° Het besluit van 19 December 1941 betreffende de zekerheid welke moet gesteld worden door de wisselagenten ingeschreven bij de Publieke Fondsenbeurzen te Brussel en te Antwerpen, met dien verstande dat elke ter voldoening aan dit besluit gestorte zekerheid ten goede komt:
aangelegenheden en houdende regeling van de modaliteiten van heropening der Fondsen- en Wisselbeurzen
(Staatsblad, 30 Mei 1945, bl. 8450).
Gelet op de besluitwet van 5 Mei 1944, betreffende de besluiten genomen en de andere bestuursdaden verricht, tijdens de vijandelijke bezetting, door de secretarissen-generaal en door hen die dezer bevoegdheden hebben uitgeoefend, en inzonderheid op de artikelen 3 en 4 van bewuste besluitwet; — Gelet op titel V van boek I van het Wetboek van koophandel; — Op de voordracht van den Minister van Justitie en van den Minister van Financiën, en op advies van de in Raad vereenigde Ministers. — Wij hebben besloten en Wij besluiten
Artikel 1. — Een eind wordt gemaakt, zonder terugwerkende kracht, aan de tijdelijke geldigheid
—
374
7° Het besluit van 3 Februari 1942 houdende wijziging van het reglement der Publieke Fondsenbeurs te Antwerpen; 8° Het besluit van 3 Juni 1942 waarbij het minimummakelaarsloon ter Beurze te Brussel van fr 3 op fr 5 wordt gebracht; 9° Het besluit van 5 Juni 1942 betreffende de wijze van noteering in de Beurs te Brussel, het besluit van 30 Juni 1940 tot goedkeuring van het huishoudelijk reglement betreffende de nieuwe wijze van noteering en het besluit van 10 September 1942 houdende wijziging van het besluit van 5 Juni 1942;
—
10° Het besluit van 10 October 1943 betreffende het voor de veilingen ter Beurze te Brussel te innen makelaarsloon. Art. 2. — Blijven vigeeren tot de nieuwe reglemen-
teering : 1° Het besluit van 19 December 1941 tot oprichting van een. Verrekeningskas voor Kontantverhandelingen bij de Fondsenbeurzen te Brussel en te Antwerpen. In dit besluit worden echter de woorden « het Hoofd van het Ministerie van Financiën » vervangen door de woorden « den Minister van Financiën »; 2° Het besluit van 6 Februari 1942 houdende goedkeuring van het huishoudelijk reglement der Verrekeningskas van de Beurs te Brussel; 3° Het besluit van 1 Februari 1942 houdende goed-
keuring van het huishoudelijk reglement der Verrekeningskas voor Kontantverhandelingen bij de Fondsenbeurs te Antwerpen. Art. 3. — De Fondsen- en Wisselbeurzen te Brussel, Antwerpen, Gent en Luik worden heropend op den door den Minister van Financiën vast te stellen datum.
De kontantenmarkt alleen is geopend. Art. 4. — Ter Fondsenbeurzen te Brussel en te
Antwerpen geschieden de eerste verhandelingen van publieke fondsen naar onderstaande modaliteiten :
III.
—
a) De Beurscommissie wijst, onder de in de beursnoteering opgenomen waarden, diegene aan welke. op de voordracht van een wisselagent, voor noteering in aanmerking komen. Derhalve adviseert de betrokken wisselagent de Beurscommissie omtrent het effect of de effecten welke hij verlangt te noteeren ; hij duidt de beweegredenen van zijn aanvraag aan (eventueel de biedkoersen of de laatkoersen alsmede het volume van de in aanschouw genomen verrichting); b) De Beurscommissie afficheert ter beurze de lijst van de effecten aangewezen om genoteerd te worden op de vergadering vóór diegene waarop deze noteering voor het eerst zal toegelaten zijn. Zij schrijft de in de noteering opgenomen effecten op borden en duidt eventueel de aankoop- en de verkooplimiet aan; c) De noteering zal geschieden naar de modaliteiten vastgesteld bij het reglement der beurs inzonderheid met betrekking tot de afroeping van den eersten koers en de verzetaanteekeningen. Art. 5. — De voorwaardelijke operatiën en de kon-
tantverrichtingen met uitstel zijn verboden. Art. 6. — De Minister van Financiën is belast met de uitvoering van onderhavig besluit, dat in werking treedt den dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
LANDBOUW
Ministerieel besluit van 25 April 1945
Besluitwet van 5 Mei 1945
houdende vaststelling van de vergoeding verschuldigd aan den Nationalen Dienst voor Afzet van Landen Tuinbouwproducten uit hoofde van contr6lekosten bij den uitvoer van hop (Staatsblad, 13 Mei 1945, bl. 3042).
tot aanvulling en wijziging van de besluitwet van 31 Januari 1945 waarbij aan den Minister van Economische Zaken de bevoegdheid verleend wordt alleen of gemeenschappelijk met de(n) betrokken Minister(s) tot zekere onderzoekingen over te gaan (Staatsblad, 13 Mei 1945, bl. 3026).
Ministerieel besluit van 1 Mei 1945 betreffende de levering van haver van den oogst 1944 (Staatsblad, 7-8 Mei 1945, bl. 2950).
Besluit van 12 Mei 1945
Besluit van 3 Mei 1945
Land- en tuinbouwtelling op 15 Mei 1945 (Staatsblad, 13 Mei 1945, bl. 3027).
houdende verplichting tot aangifte der voorraadschommelingen van stroovlas en lijnwaad (Staatsblad, 7 - 8 Mei 1945, bl. 2948).
Besluit waarbij de uitvoeringsmodaliteiten van de land- en tuinbouwtelling, die op 15 Mei 1945 zal worden gehouden, vastgesteld worden.
V. — ARBEID Ministerieel besluit van 16 April 1945 houdende toelating om van de voorschriften der wet van 14 Juni 1921 tot invoering van den achturendag en van de acht en veertigurenweek af te wijken in
de afdeeling « Veredeling » van de textielondernemingen van beide Vlaanderen (Staatsblad, 5 Met 1945, bl. 2883).
— 375 —
Besluit van 17 April 1945 waarbij het besluit dd. 30 Januari 1945, getroffen in uitvoering van artikel 5 van de besluitwet dd. 28 December 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt gewijzigd. — Aanvullend ouderdomspensioen en overlevingspensioen (Staatsblad, 5 Mei 1945, bl. 2882). (Zie ook rubriek I.)
Besluit van 23 April 1945 Vreemde arbeidskrachten. — Aanwerving voor de Geallieerde legers. — Toepassing van artikel 21 van het ministerieel besluit van 1 April 1936 (Staatsblad, 16 Mei 1945, bl. 3087).
Besluitwet van 8 Mei 1945 houdende wijziging van het pensioenstelsel der mijnwerkers (Staatsblad, 10-11-12 Mei 1945, bl. 2989). (Zie ook rubriek I.)
Besluit van den Regent van 12 Mei 1945 tot vaststelling van de Waarborgfondsbijdrage te vorderen over het jaar van dienst 1945 overeenkomstig de wet betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen ( Staatsblad, 17 Mei 1945, bl. 3128).
Besluitwet van 21 Mei 1945 houdende aanvulling en wijziging van de besluitwet van 12 April 1945, betreffende de verplichte inschrijving met het oog or de tewerkstelling en betreffende de burgerlijke mobilisatie van personen en ondernemingen (Staatsblad, 25 Mei 1945, bl. 3318). Gelet op de wet van 20 Maart 1945, waarbij aan den Koning, voor een bepaalden duur, buitengewone machten worden toegekend; — Gelet op de dringende noodzakelijkheid; — Op de voordracht van de in Raad vergaderde Ministers, — Wij hebben besloten en Wij besluiten :
Artikel 1. — De besluitwet van 12 April 1945, betreffende de verplichte inschrijving met het oog op de tewerkstelling en betreffende de burgerlijke mobilisatie van personen en ondernemingen is gewijzigd en aangevuld als volgt : Artikel 4, alinea 2, is vervangen door onderstaande bepaling : « Bewuste maatregel behelst voor hem, die er het voorwerp van is, de verplichting hetzij de bedrijvigheid, die de zijne was op den datum der mobilisatie of binnen het aan dezen maatregel voorafgaande jaar, uit te oefenen, in den schoot van de onderneming die hem op vorenbedoelde data tewerkstelde of in den schoot van een identieke onderneming, » Hetzij elke andere met zijn vermogens en geschiktheden overeenstemmende bedrijvigheid, die hem in den schoot van bedeelde ondernemingen door de leiders derzelve mocht aangeduid worden, uit te oefenen,
» Hetzij de betrekking te bekleeden, die hem mocht aangeboden worden door het gewestelijk bureau van den Nationalen Dienst voor Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, overeenkomstig artikel 3. » Onderstaande bepaling is toegevoegd in fine artikel 4, waarvan zij alinea 3 zal uitmaken :
van
« De werkgevers zijn er toe gehouden overeenkomstig de modaliteiten bepaald bij den Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, te laten weten welke personen aangeworven worden of ophouden met in de gemobiliseerde ondernemingen werkzaam te zijn. » Onderstaande bepalingen zijn ingelascht tusschen alinea 3 en alinea 4 van artikel 9 : « Wordt gestraft met dezelfde straffen : 1° hij die, om het even op welke wijze, ophitst tot ongehoorzaamheid aan de maatregelen voorzien bij deze besluitwet of genomen ter uitvoering ervan, zelfs indien de ophitsing geen gevolg heeft ; 2° hij die hindernissen opwerpt of om het even op welke wijze tracht op te werpen, tegen de uitvoering van dezelfde maatregelen. » Onderstaande bepalingen worden toegevoegd onder artikel 9 : « Art. 10. Onverminderd de plichten die rusten op de officieren van gerechtelijke politie, zijn de arbeidscontroleurs (vrouwelijke en mannelijke) en de door den Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg aangeduide of gecomitteerde personen belast met de controle op de toepassing van de bepalingen van deze besluitwet en van de ter uitvoering ervan genomen regelingen. » Zij hebben vrijen toegang tot de lokalen waar de werknemers tewerk zijn gesteld en hun bezoldiging ontvangen. » De hoofden der onderneming, de werkgevers, bestuurders, bedrijfsleiders, aangestelden en werknemers zijn ertoe gehouden hen de inlichtingen te verschaffen die zij noodig hebben om hun opdracht te volbrengen. Op hun verzoek zal hun mededeeling gegeven worden van de loonboekjes en van al de boeken of bescheiden waarvan de raadpleging dienstig mocht blijken ten aanzien van de controle voorzien in alinea 1 van dit artikel. » Op straffe van nietigheid, zal een afschrift van het proces-verbaal binnen de acht en veertig uur aan den overtreder afgegeven worden. » Art. 11. Onverminderd de eventueele toepassing van artikels 269 tot 274 van het Strafwetboek, zullen met een geldboete van 100 tot 100.000 frank gestraft worden, de hoofden der onderneming of dezer aangestelden alsmede de werknemers die zullen weigeren aan de personen bedoeld in alinea 1 van artikel 10 van deze besluitwet de inlichtingen te verschaffen die dezelven noodig hebben om hun opdracht te vervullen. » Art. 12. Zal gestraft worden met een geldboete van 100 tot 100.000 frank, hij die, met de bedoeling te misleiden, tijdens de door den controledienst ver-
— 376 —
richte onderzoeken, onjuiste verklaringen heeft gedaan. » Artikel 10 van de besluitwet van 12 April 1945 wordt artikel 13. Art. 2. — Deze besluitwet treedt in werking den dag waarop ze in het Staatsblad is bekendgemaakt.
Besluit van den Regent van 22 Mei 1945 betreffende de burgerlijke mobilisatie van alle nog niet gemobiliseerde ondernemingen en van de er tewerkgestelde personen (Staatsblad, 25 Mei 1945, bl. 3319). Gelet op de besluitwet van 12 April 1945 betreffende de verplichtige inschrijving niet hel oog op de tewerkstelling en betreffende de burgerlijke mobilisatie van personen en ondernemingen, aangevuld en gewijzigd bij de besluitwet van 21 Mei 1945, en inzonderheid op artikel 2; — Gelet op het besluit van den Regent dd. 13 April 1945 houdende regeling van de burgerlijke mobilisatie van personen en ondernemingen; — Op de voordracht van de in Raad vergaderde Ministers, — Wij hebben besloten en Wij besluiten :
Artikel 1. — Ten aanzien van de voortzetting van
den oorlog, de hervatting van de economische bedrijvigheid, 's Lands bevoorrading of de ravitailleering van de bevolking is de bedrijvigheid van al de nijverheidstakken en ondernemingen, die niet reeds bedoeld werden in artikel I van het besluit van den Regent dd. 14 April 1945, betreffende de burgerlijke mobilisatie van sommige ondernemingen en van de tewerkgestelde personen, noodzakelijk erkend. Art. 2. — De Ministers zijn ieder wat hem betreft
belast met de uitvoering van dit besluit, dat in werking treedt den dag waarop het in het Staatsblad is bekendgemaakt.
Derhalve zijn al de personen, die het beheer van bedoelde bedrijven en ondernemingen verzekeren, verplicht er de bedrijvigheid van voort te zetten, ten einde een maximumvoortbrengst en tevens een gezond beheer te verwezenlijken. Art. 2. — Zijn burgerlijk gemobiliseerd, voor denzelfden termijn van drie maand en voor zoover zij niet reeds onderworpen zijn aan de toepassing van de wet van 5 Maart 1935 betreffende de plichten der ambtenaren in oorlogstijd, al de personen tewerkgesteld in de bedrijven en de ondernemingen bedoeld in artikel 1, inzonderheid de werkgevers, ingenieurs, bedienden, meestergasten en werkvolk van alle categorieën.
Bedoelde personen zijn ertoe gehouden hetzij de bedrijvigheid, die de hunne is op den datum der mobilisatie, uit te oefenen, in den schoot van de onderneming die ze tewerkstelt of in den schoot van een identieke onderneming, hetzij elke andere met hun vermogens en geschiktheden overeenstemmende bedrijvigheid, die hun in den schoot van bedoelde ondernemingen door de leiders derzelve mocht aangeduid worden, uit te oefenen, hetzij de betrekking te bekleeden, die hun mocht aangeboden worden door het gewestelijk bureau van den Nationalen Dienst voor Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, overeenkomstig artikel 3 der besluitwet van 12 April 1945. Art. 3. — Het ministerieel besluit van 15 April 1945 houdende burgerlijke mobilisatie van sommige ondernemingen en' van de er tewerkgestelde personen is gewijzigd als volgt :
Artikel 2, litt. a, alinea 2, is vervangen door onderstaande bepaling : Ministerieel besluit van 22 Mei 1945 houdende burgerlijke mobilisatie van al de nog niet gemobiliseerde ondernemingen en van de er tewerkgestelde personen, en houdende wijziging van het ministerieel besluit van 15 April 1945 (Staatsblad, 25 Mei 1945, bl. 3320). Gelet op de besluitwet van 12 April 1945 betreffende de verplichte inschrijving met het oog op de tewerkstelling en betreffende de burgerlijke mobilisatie van personen en ondernemingen, gewijzigd en aangevuld bij de besluitwet van 21 Mei 1945; — Gelet op het besluit van den Regent dd. 13 April 1945, houdende regeling van de burgerlijke mobilisatie van personen en ondernemingen; — Gelet op het besluit van den Regent dd. 22 Mei 1945, betreffende de burgerlijke mobilisatie van al de nog niet gemobiliseerde ondernemingen en van de er tewerkgestelde personen; — Overwegende dat het onontbeerlijk is den maatregel van de burgerlijke mobilisatie, strekkend onder meer tot het verbieden van elke werkstaking, uit te breiden tot al — de ondernemingen en de er tewerkgestelde personen,
Besluiten :
Artikel 1. — Zijn burgerlijk gemobiliseerd, voor een termijn van drie maand, met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit, al de bedrijven en ondernemingen die niet reeds bedoeld waren in artikel 1 van het ministerieel besluit van 15 April 1945 houdende burgerlijke mobilisatie van sommige ondernemingen en van de er tewerkgestelde personen.
—
377
« Bedoelde personen zijn ertoe gehouden hetzij de bedrijvigheid, die de hunne is op den datum der mobilisatie, uit te oefenen, in den schoot van de onderneming die ze tewerkstelt of in den schoot van een identieke onderneming; » Hetzij elke andere met hun vermogens en geschiktheden overeenstemmende bedrijvigheid, die hun in den schoot van bedoelde ondernemingen door de leiders derzelve mocht aangeduid worden, uit te oefenen; » Hetzij de betrekking te bekleeden, die hun mocht aangeboden worden door het gewestelijk bureau van den Nationalen Dienst voor Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, overeenkomstig artikel 3 der besluitwet van 12 April 1945. » Onderstaande bepaling vervangt artikel 2, litt. b, alinea 2 en volgende, van bedoeld ministerieel besluit van 15 April 1945 : « Bedoelde personen zijn ertoe gehouden hetzij de bedrijvigheid, die de hunne is of was uit te oefenen, zoowel in den schoot van de onderneming, die ze tewerkstelt of tewerkstelde sedert 10 September 1944, als in den schoot van een identieke onderneming; —
» Hetzij elke andere met hun vermogens en geschiktheden overeenstemmende bedrijvigheid, die hun in den schoot van bedoelde ondernemingen door de leiders derzelve mocht aangeduid worden, uit te oefenen; » Hetzij de betrekking te bekleeden, die hun mocht aangeboden worden door het gewestelijk bureau van den Nationalen Dienst voor Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, overeenkomstig artikel 3 der besluitwet van 12 April 1945. »
inschrijving niet het oog op de tewerkstelling en betreffende de burgerlijke mobilisatie van personen en ondernemingen, zijn de overtredingen gestraft met een geldboete van fr 26 tot fr 100.000 en met een gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar, of tot slechts een van die straffen, in afwijking van artikel 100 van het Wetboek van Strafrecht, zijn hoofdstuk VII en artikel 85 van boek I van dit Wetboek van toepassing op bedoelde overtredingen. In geval van recidive in het jaar dat volgt op de vorige veroordeeling, is voormeld artikel 85 niet van toepassing.
Art. 4. Overeenkomstig artikel 9 van de besluitwet van 12 April 1945 betreffende de verplichte
Art. 5. Dit besluit treedt in werking den dag waarop het in het Staatsblad is bekendgemaakt.
—
—
VI. — BINNENLAND SCHE HANDEL
Ministerieel besluit van 12 Mei 1945 betreffende de publiciteit en de aanplakking van de prijzen (Staatsblad, 14-15 Mei 1945, bl. 3059). Erratum (Staatsblad, 17 Mei 1945, bl. 3121). Gelet op de besluitwet van 22 Januari 1945, betreffende het beteugelen van elke inbreuk op de reglementeering betreffende de bevoorrading van het land; — Overwegende dat het noodzakelijk blijkt om een betere toepassing van cie maatregelen betreffende de prijzen te verzekeren, zonder dat te kort gedaan wordt aan de toepassing van de vroegere terzake getroffen beschikkingen, een veralgemeend stelsel van publiciteit en aanplakking van den prijs der waren en der prestaties in te richten, — Besluit :
Artikel 1. Elke persoon die rechtstreeks waren aan den verbruiker verkoopt moet in de door dit besluit bepaalde voorwaarden de publiciteit van de prijzen dezer waren verzekeren. —
derden, moet te koop aangeboden worden in de verkoopslokalen die voor het publiek toegankelijk zijn. Art. 5. Iedere in artikel 2 aangeduide persoon moet in de voor het publiek toegankelijke lokalen, een prijslijst van de prestaties die hij uitvoert, aanplakken. De vervoerders moeten deze prijslijst insgelijks zichtbaar op hun voertuigen aanplakken. —
Art. 6. De leurhandelaars moeten ter beschikking van de cliënteel een lijst houden der prijzen van de waren die zij verkoopen of van de prestaties die zij uitvoeren. —
Art. 7. Als de verkoopprijzen vastgesteld worden per gewicht of maat, moet de aangenomen basiseenheid uitdrukkelijk vermeld worden. —
Art. 8. De prijzen der prestaties mogen vastgesteld worden per uur, per afstand, tegen forfaitairen prijs of op elke andere objectieve, basis. De aangenomen basis moet uitdrukkelijk vermeld worden. —
Art. 2. Elke persoon die als beroep prestaties uitvoert waarvan de prijs kan vastgesteld worden door den Minister van Economische Zakenmoet in de door dit besluit bepaalde voorwaarden, de publiciteit der prijzen van deze prestaties verzekeren. —
Art. 3.
—
Ieder persoon bij artikel 1 bedoeld moet :
1° op zichtbare en ondubbelzinnige wijze de prijzen aanplakken van de te koop gestelde waren; 2° een leesbaar opgemaakte prijslijst in het zicht
van de klanten houden, waarin op ondubbelzinnige wijze de prijs der te koop gestelde waren wordt aangeduid; 3° een etiket dat den prijs vermeldt aanbrengen op al de voorwerpen die te koop worden aangeboden.
Het tentoonstellen van elk voorwerp met de vermelding « model », « verkocht », « na te maken », a maakloonwerk » of om het even welke gelijkaardige vermelding ook, is verboden.
Art. 9. Ieder bij artikel één bedoelde persoon moet ter beschikking van de agenten der controlediensten een lijst houden der plaatsen waar de waren die hij in bezit houdt, opgestapeld zijn. —
Art. 10. De inbreuken op de beschikkingen van onderhavig besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de beschikkingen van de hoofdstukken II en III van de besluitwet van 22 Januari 1945, betreffende het beteugelen van elke inbreuk op de reglementeering betreffende de bevoorrading van het land, onverminderd de toepassing van de administratieve maatregelen voorzien door de besluitwet van 14 April 1945, betreffende het sluiten van de bedrijven die de regeling in verband met 's lands bevoorrading overtreden. —
Dit besluit, dat van kracht wordt op Art. 11. 16 Mei 1945, doet niet tekort aan de vroeger getroffen bijzondere bepalingen inzake zekere categorieën van waren of prestaties. —
Art. 4. Elk voorwerp waarvan een voorraad gehouden wordt door één bij artikel één bedoelde persoon, hetzij door zichzelf, hetzij door bemiddeling van —
— 378 —
VII. — BUITENLANDSCHE HANDEL
Schikking van 16 Juni 1942
dat alle handelingen, voorwaarden en formaliteiten die het noodzakelijk mag geweest zijn te verrichten, te vervullen of uit te voeren vóór het afsluiten van een dergelijke overeenkomst in overeenstemming met de wetten hetzij van België of van de Vereenigde Staten van Amerika, naar vereischte werden verricht, vervuld of uitgevoerd.
tusschen de Belgische Regeering en de Regeering der Vereenigde Staten van Amerika betreffende de beginselen van wederzijdsche hulp in de oorlogsvoering tegen de agressie (Staatsblad, 20 Mei 1945, bl. 3215).
Overwegende dat de Regeeringen van België en van de Vereenigde Staten van Amerika verklaren dat zij, te zamen met elke andere natie of volk van gelijke gezindheid in een gemeenschappelijke onderneming samenwerken, met het doel de grondslagen te leggen voor een rechtvaardigen en duurzamen wereldvrede, waardoor voor hen zelve en voor alle naties de vrede op wettigen grondslag verzekerd wordt;
De ondergeteekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hunne wederzijdsche Regeeringen, zijn als volgt overeengekomen : Artikel I.
Overwegend dat de Regeeringen van België en van de Vereenigde Staten van Amerika, als onderteekenaars van de Verklaring gedaan door de Vereenigde Naties op 1 Januari 1942, een gemeenschappelijk programma hebben onderschreven van doeleinden en princiepen, omvat in de gezamenlijke verklaring die op 14 Augustus 1941 werd afgelegd door den President der Vereenigde Staten van Amerika en den Eerste-Minister van het Vereenigd-Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland; welke verklaring gekend is als het Atlantisch Pact; Overwegende dat de President der Vereenigde Staten van Amerika ingevolge de door het Kongres op 11 Maart 1941 aangenomen wet, bepaald heeft dat de verdediging van België tegen elken aanval van levensbelang is voor de verdediging van de Vereenigde Staten van Amerika; Overwegende dat de Vereenigde Staten van Amerika aan België hulp hebben verleend en voortgaan hulp te verleenen in den weerstand tegen den aanval; Overwegende bovendien dat het wenschelijk is dat het definitieve vaststellen van de termen en voorwaarden waaronder de Belgische Regeering dergelijke hulp ontvangt, en van de voordeelen die de Vereenigde Staten van Amerika daarvoor in ruil zal ontvangen, zal worden uitgesteld totdat de omvang van de defensie-hulp gekend is en totdat de loop der gebeurtenissen klaarder de definitieve termen, voorwaarden en voordeelen aanwijst die het wederzijdsch belang van België en van de Vereenigde Staten van Amerika zullen dienen en die het vestigen en het handhaven van den wereldvrede zullen bevorderen; Overwegende bovendien dat de Regeeringen van België en de Vereenigde Staten van Amerika wederkeerig verlangen thans een voorafgaandelijke overeenkomst te sluiten betreffende het verschaffen van defensie-hulp en betreffende zekere overwegingen die in aanmerking zullen komen bij het vaststellen van dergelijke termen en voorwaarden; en dat voor het afsluiten van een dergelijke overeenkomst in alle opzichten behoorlijke machtiging werd verleend, en —
De Regeering der Vereenigde Staten van Amerika zal voortgaan aan de Belgische Regeering de defensieartikelen, defensie-diensten en defensie-inlichtingen te bezorgen voor wier overdracht of verleening de President der Vereenigde Staten van Amerika zijn toelating zal geven. Artikel II. De Belgische Regeering zal voortgaan mede te werken aan de verdediging van de Vereenigde Staten van Amerika en aan de versterking daarvan; zij zal de voorwerpen, de diensten en de faciliteiten en inlichtingen verschaffen die zij in staat kan zijn te verstrekken. Artikel III. De Belgische Regeering zal niet, zonder de instemming van den President der Vereenigde Staten van Amerika, overgaan tot de overdracht van het recht op, of van het bezit van eenig defensie-artikel of defensie-inlichting die haar werden overgedragen krachtens de op 11 Maart 1941 door het Congres der Vereenigde Staten van Amerika aangenomen wet; zij zal evenmin het gebruik daarvan toelaten door een persoon die noch ambtenaar, noch bediende, noch agent der Belgische Regeering is. Artikel IV. Indien, als gevolg van de overdracht aan de Belgische Regeering van eenig defensie-artikel of eenige defensie-inlichting, het voor die Regeering noodig wordt op te treden of een betaling te doen teneinde ten volle een der rechten te beschermen van een burger der Vereenigde Staten van Amerika, die onbetwistbare rechten bezit ten opzichte van zulk defensieartikel of inlichting, zal de Belgische Regeering aldus optreden of een dergelijke betaling doen, indien zij daartoe door den President der Vereenigde Staten van Amerika wordt verzocht. Artikel V. De Belgische Regeering zal bij het einde van den huidigen noodtoestand, zooals bepaald door den Pre-
379 —
sident der Vereenigde Staten van Amerika, aan de Vereenigde Staten van Amerika de krachtens deze overeenkomst overgedragen defensie-artikels terugbezorgen die noch vernield, verloren, noch verbruikt zullen zijn en waarvan de President zal verklaard hebben dat zij nuttig zijn voor de verdediging van de Vereenigde Staten van Amerika of van het Westelijk Halfrond, of dat zij op een andere wijze de Vereenigde Staten van Amerika van nut zijn.
Artikel VIII. Deze overeenkomst zal uitwerking hebben met ingang van den datum van heden. Zij zal van kracht blijven tot op een datum die na overleg door beide Regeeringen zal worden vastgesteld. Geteekend en gezegeld in duplo te Washington, den zestienden Juni 1942. Voor de Belgische Regeering : (s.) Graaf It.
Artikel VI.
VAN DER STRATEN PONTHOZ
(zegel),
Ambassadeur van België te Washington.
Bij het definitieve vaststellen der voordeelen welke door de Belgische Regeering aan de Vereenigde • Staten van Amerika moeten verschaft worden, zal ten volle rekening gehouden worden met allen eigendom, alle diensten, inlichtingen, faciliteiten of andere voordeelen of tegemoetkomingen verleend door de Belgische Regeering na 11 Maart 1941 en aanvaard ‘_3. als aanvaard erkend door den President namens de Vereenigde Staten van Amerika.
Engelsch-Belgisch accoord over wederziidsche bijstand (Staatsblad, 20 Hei 1945, bl. 3218).
Artikel VII.
PROTOCOL.
Bij het definitieve vaststellen der voordeelen welke door de Belgische Regeering aan de Vereenigde Staten van Amerika moeten verschaft worden in ruil voor hulp verleend krachtens de op 11 Maart 1941 door het Congres aangenomen wet, zullen de termen en voorwaarden daarvan zoodanig zijn dat zij den handel tusschen beide landen niet belemmeren maar dat zij bevorderlijk zijn voor wederzijds voordeelige economische betrekkingen onder hen, en voor het verbeteren van de internationale economische betrekkingen.
Het Gouvernement van het Vereenigd-Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en het Belgisch Gouvernement :
Voor de Regeering der Vereenigde Staten van Amerika : (s.)
CORDELL HULL
(zegel),
Staatssecretaris der Vereenigde Staten van Amerika.
Met het verlangen (I) nieuwe schikkingen te treffen voor de toerekening van de uitgaven, voortspruitend uit de toepassing van het accoord, dat tusschen beide Regeeringen te Londen, den 411 Juni 1942, afgesloten werd, met betrekking tot de organisatie en aanwending der Belgische legerstrijdkrachten, in vervanging van hetgeen in artikel 6 van voornoemd Accoord voorzien werd, en verlangende (II), overeenkomstig artiTe dien einde zullen zij bepalingen opmaken voor kel 16 van het accoord, waarbij schikkingen getroffen worden voor de burgerlijke administratie en juridictie gemeenschappelijk overlegde actie door België en de van het door de Geallieerde Expeditielegers bevrijde Vereenigde Staten van Amerika, waaraan door alle Belgische grondgebied, accoord dat op den 16,i Mei gelijkzinde landen kan deelgenomen worden, en die tusschen het Gouvernement van het Vereenigd1944 strekt tot de expansie, door middel van geschikte Koninkrijk en het Belgisch Gouvernement gesloten internationale en binnenlandsche maatregelen, van productie, arbeid en den ruil en het verbruik van goe- werd, de voorwaarden vast te stellen, volgens de welke de fondsen door het Belgisch Gouvernement deren, die de materieele grondslagen vormen van de aan de Geallieerde Expeditielegers, die op het grondvrijheid en de welvaart der volken; tot de verwijdering van elken vorm van partijdige behandeling in den ' gebied van het Belgisch Moederland verblijven, zullen gestort worden, en de toerekening der kosten internationalen handel en tot de beperking van tarieop te stellen, die veroorzaakt worden bij de hulpverven en andere belemmeringen op handelsgebied; en, leening door het Belgisch Gouvernement aan het over het algemeen, tot het bereiken van al de economische doeleinden geformuleerd in de gemeenschappe- Gouvernement van het Vereenigd-Koninkrijk van lijke verklaring gedaan op 14 Augustus 1941 door den Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Hebben dienovereenkomstig besloten hetgeen volgt: President der Vereenigde Staten van Amerika en den Eerste-Minister van het Vereenigd-Koninkrijk. Artikel 1. Er zullen zoo spoedig mogelijk tusschen beide Regeeringen besprekingen worden aangeknoopt met (I) Van af het van kracht worden van dit protocol het oog op het vaststellen, in het licht van de heerzal het Gouvernement van het Vereenigd-Koninkrijk geen vergoeding meer vragen voor de kosten van de schende economische toestanden, van de beste miduitrusting (de levering van oorlogsmateriaal inbedelen tot het bereiken van bovenvermelde doeleinden grepen) en van het onderhoud der Belgische legerdoor hun eigen overlegde actie en tot het verkrijgen strijdkrachten (land-, zee- en luchtstrijdkrachten) der overlegde actie van andere gelijkgezinde Regeedoor departementen of organismen van het Gouverringen.
— 380 —
nement van het Vereenigd-Koninkrijk ; doch de kosten voortspruitend uit geleverde goederen of bewezen diensten, voor het van kracht worden van dit accoord, betreffende uitrusting en onderhoud waarvan sprake, zullen bij afwezigheid van een bijzondere tegenstrijdige schikking, vergoed worden door de Belgische Regeering aan de Regeering van het VereenigdKoninkrijk, overeenkomstig het accoord van 4 Juni
kunnen worden, als de kosten der burgerlijke aangelegenheden in het Belgisch Moederland. Het bezorgen der leveringen op Belgisch grondgebied zal zooveel mogelijk rechtstreeks door ministeries of organismen der Belgische Regeering geschieden, of in overeenstemming met bijzondere accoorden dienaangaande. (II) De schikkingen van artikel 3 (I) van dit protocol zijn niet toepasselijk op de soldij, toelagen, pensioenen en andere emolumenten voor de leden der Britsche legerstrijdkrachten.
1942.
(II) Na afloop van dit protocol, mag het Gouvernement van het Vereenigd-Koninkrijk de teruggave eischen der bij dit artikel bedoelde goederen, welke niet verloren, vernietigd of verbruikt werden.
Artikel 5. Hiermede stemt de Belgische Regeering er in toe, de fondsen in Belgische munt, hetzij in bankbiljetten of onder vorm van krediet, die door de Britsche strijdkrachten in België en Luxemburg gevraagd worden ter beschikking te stellen van het Britsch Ministerie van Oorlog.
Artikel 2. (I) De kosten, waarop de schikkingen van artikel 1 (I) van dit protocol terugslaan, zijn de kosten van alle soorten leveringen, voorraden, uitrusting en materiaal, alsmede deze der diensten en faciliteiten, vereischt voor de uitrusting en het onderhoud der Belgische legerstrijdkrachte n , dewelke het meest doeltreffend kunnen worden toegestaan — en door de departementen of organismen van de Regeering van het Vereenigd-Koninkrijk rechtstreeks toegestaan worden —, hierin inbegrepen de kosten der maatregelen die door de voornoemde departementen en organismen ten voordeele der Belgische legerstrijdkrachten voor hun opleiding en vervoer, alsmede de kosten voor de noodige administratieve diensten, bevoorradings- en gezondheidsdiensten.
Artikel 6. Een vertegenwoordiger der Nationale Bank van België zal de bevrijdingslegers vergezellen, als een lid der Belgische Militaire Verbindingszending. Artikel 7. Bij afloop van dit protocol, zal het Britsch Ministerie van Oorlog aan de Belgische Regeering alle Belgische munt overhandigen, die in zijn bezit gebleven is en het niet gebruikte deel der kredieten, die desgevallend geopend werden, zullen geschrapt wor. den.
(II) De schikkingen van artikel 1 (I) van dit protocol zijn niet toepasselijk op de soldij, toelagen, pensioenen en andere emolumenten voor de leden der Belgische strijdkrachten. Zij zijn ook niet van toepassing op voorraden, leveringen, diensten en faciliteiten, dewelke in het bijzonder aan de Belgische legerstrijdkrachten toegekend zijn en die niet voor eigen gebruik doch voor burgerlijke doeleinden bestemd zijn.
Artikel 8. (I) Voor zoover de bij artikel 5 bedoelde fondsen gebruikt worden voor het verschaffen van voorraden, leveringen, diensten en faciliteiten voor rekening van de Britsche legerstrijdkrachten en voor de bij artikel 4 van dit protocol bedoelde burgerlijke aangelegenheden, zal geen terugbetaling door de Regeering van het Vereenigd-Kcininkrijk gedaan worden.
Artikel 3. (I) Van af het van kracht worden van dit protocol, zal de Belgische Regeering de terugbetaling niet eischen van de kosten van de hulp die zij op hare beurt aan de Regeering van het Vereenigd-Koninkrijk kan bewijzen. (II) Na afloop van dit protocol, kan de Belgische Regeering de teruggave vragen van elk der bij dit artikel bedoelde goederen, dewelke niet verloren, vernietigd of verbruikt werden.
(II) In de mate waarin deze fondsen voor de soldij, toelagen en andere emolumenten van de Britsche strijdkrachten in België en Luxemburg gebruikt worden, zal de Regeering van het Vereenigd-Koninkrijk driemaandelijks de tegenwaarde der voor dit doel gebruikte som, berekend volgens den officieelen wisselkoers op het oogenblik dat de Belgische franken gebruikt worden, in ponden op het krediet van de Belgische Regeering in Londen storten.
Artikel 4.
Artikel 9.
(I) De kosten, bedoeld door de schikkingen van artikel 3 (I) van dit protocol zijn zoowel deze van voorraden, leveringen, diensten en faciliteiten, welke door de Britsche legerstrijdkrachten voor militaire doeleinden gevraagd worden en dewelke best op het grondgebied van het Belgisch Moederland verschaft
Opdat de plaatselijke behoeften der Britsche legerstrijdkrachten zoo weinig mogelijk schade aan de Belgische economie zouden berokkenen, zullen de Britsche militaire en de Belgische overheid, telkens de operaties het toelaten, samen over de voorraden en leveringen beraadslagen, welke de intendance en
—
381.
—
de individueele officieren en leden van het Britsche leger ter plaatse kunnen verkrijgen. De Britsche militaire overheid zal op de aankoopen zoo van intendance als van troepen dergelijke beperkingen invoeren, die door beiden noodzakelijk geacht worden. Artikel 10. Het Gouvernement van het Vereenigd-Koninkrijk is bereid alle opgeëischte en gekochte waren, welke tegen franken door de Britsche legerstrijdkrachten gekocht werden, in natura te vervangen of in ponden terug te betalen, wanneer deze waren uit het buitenland weder ingevoerd moeten worden. Zulks is niet het geval voor afzonderlijke stukken of materieel.
Koninkrijk dienst doen. Binnen de twee maanden na het volledige staken der vijandelijkheden met Duitschland, zullen de contracteerende Regeeringen samen overleg plegen betreffende de schikkingen welke, na afloop van onderhavig protocol, dienen gemaakt. Ter bevestiging waarvan, hebben de behoorlijk door hun respectievelijke Regeering gevolmachtigd ondergeteekenden onderhavig protocol onderteekend en het van hun zegel voorzien. Gemaakt in duplicaat te Londen, den 22" Augustus 1944.
(L.S.) A. EDEN. (L. S. ) P.-H. SPAAK.
Belgisch-Amerikaansch omgekeerd leenen pachtaccoord.
Artikel 11. Het Gouvernement van het Vereenigd-Koninkrijk en het Belgisch Gouvernement zullen samen beraadslagen over de gedetailleerde toepassing van onderhavig protocol. Eveneens zal elke moeilijkheid, die zich zou kunnen voordoen in verband met de interpretatie en de toepassing van dit protocol, alsmede elke twijfel, die zou kunnen oprijzen in verband met den aard der voorraden, leveringen, diensten en faciliteiten, zooals deze bij artikel 1 (I) en 3 (I) voorzien werden, of in verband met den omvang volgens denwelke deze voorraden, leveringen, diensten en faciliteiten geleverd zullen worden, zal door middel van een beraadslaging tusschen de contracteerende Regeeringen opgelost worden. Artikel 12. De schikkingen van artikel 1 en 2 van onderhavig protocol vervangen, van af den datum van het in werking treden van dit protocol, de schikkingen van artikel 6 van voornoemd Accoord, dd. 4 Juni 1942, in zoover het hier over kosten gaat, waarop artikel 1 van dit protocol betrekking heeft. Niettemin zullen de schikkingen van artikel 6 van het Accoord van 4 Juni 1942 van kracht blijven betreffende alle andere kosten die een of ander departement of organisme der Regeering van het Vereenigd-Koninkrijk, in verband met de toepassing van dit accoord, ten laste vallen. Artikel 13. Dit protocol zal op 1 Juni 1944 in werking treden. Artikel 14. Dit protocol zal, tot zes maanden na het volledige staken der vijandelijkheden met Duitschland, van kracht blijven, met uitzondering dat, van den datum der volledige staking van deze vijandelijkheden, de schikkingen van artikel 2, slechts van toepassing zullen blijven op het voortdurend onderhoud van de alsdan bestaande Belgische legereenheden of -formaties, en van het personeel dezer strijdkrachten, welke bij legereenheden of -formaties van het Vereenigd-
Beginselen betreffende de aan de legerstrijdkrachten der Vereenigde Staten van Amerika te verleenen hulp. — Bijgevoegde overeenkomst tusschen de Vereenigde Staten van Ameriga en België, door uitwisseling van de te Washington op 30 Januari 1948 onderteekende nota's (Staatsblad, 24 Mei 1945, bl. 3282)'.
De Ambassadeur van België aan den Staatssecretaris. Ambassade van België, D. 8492 — 4, nr 526.
Washington, den 3011 Januari 1943. Mijnheer,
In de verklaring der Vereenigde Naties, dd. 1 Januari 1942, hebben de contracteerende regeeringen de verplichting op zich genomen al hun hulpmiddelen, zoowel op militair als op economisch gebied, tegen de met hen in oorlog zijnde landen aan te wenden; en in de overeenkomst van 16 Juni 1942 heeft elke contracteerende regeering de verbintenis aangegaan aan de andere regeering al de artikels, diensten, faciliteiten of inlichtingen te leveren welke zij voor de voortzetting der gemeenschappelijke oorlogsinspanning zou kunnen aanbrengen. De Belgische Regeering meent bovendien dat het te volgen grondbeginsel in zake wederzijdsche hulpverleening, die door de genoemde Overeenkomst van 16 Juni 1942 voorzien is, als volgt dient te beschouwd, namelijk dat de oorlogsproductie en -hulpmiddelen der twee volkeren door beider legerstrijdkrachten op een dergelijke wijze dienen aangewend te worden, dat er uit het materieel, den handenarbeid, de mogelijkheden van productie en vracht die beschikbaar zijn, het maximaal rendeeren zou kunnen uitgehaald worden. Ter aanvulling van artikel II en artikel VI der Overeenkomst, die op 16 Juni 1942 tusschen onze beide regeeringen betreffende de wederzijdsche hulpverleening gesloten werd, heb ik, derhalve, de eer de meening der Belgische Regeering uiteen te zetten aangaande de beginselen en modaliteiten, toepasselijk op de hulp die door de Belgische Regeering aan de
- 382 —
legerstrijdkrachten der Vereenigde Staten dient verleend, en op de wijze waarop deze hulp met het onderhoud dezer legerstrijdkrachten door de Vereenigde Staten gecofirdineerd zal worden :
Regeering zal, in zoover de omstandigheden het zullen toelaten, een afzonderlijke rekening houden van de krachtens deze regeling ontvangen hulp, met uitzondering van faciliteiten en diverse diensten.
1. Alhoewel de Belgische Regeering, gelet op hare mogelijkheden en verantwoordelijkheid, zich het recht voorbehoudt in elke aangelegenheid de eindbeslissing te treffen, zal zij aan de Vereenigde Staten of aan hunne legerstrijdkrachten, wegens wederzijdsch hulpbetoon, de hieronder vermelde hulp verleenen, wanneer het zal blijken dat België of Belgisch Congo het best gelegen zijn om te verleenen :
Indien de Regeering der Vereenigde Staten het eens is met hetgeen voorafgaat, stel ik voor dat onderhavige nota en uw antwoord als een treffen van overeenstemming tusschen onze twee Regeeringen op dat gebied beschouwd zouden worden en dat deze regelingen, ter wille van de duidelijkheid en gemakkelijkheid van hun toepassing, terugwerkende kracht zouden krijgen tot op 16 Juni 1942, datum der Overeenkomst der twee Regeeringen betreffende de beginselen van wederzijdsche hulpverleening.
a) leveranties, materieel, faciliteiten en diensten voor de legers der Vereenigde Staten, met uitzondering van de soldij en de toelagen dezer legers, van administratieve kosten en van de aankoopen die door hun officieele organismen ter plaatse gedaan worden en niet door de bemiddeling der officieele organismen der Belgische Regeering geschieden, zooals onder § 2 gezegd; b) leveranties, materieel en diensten die noodig zijn voor de constructie van militaire werken en belangrijke dergelijke ondernemingen, welke door de gemeenschappelijke oorlogsinspanning, in België en Belgisch Congo, vereischt worden, met uitzondering van de bezoldiging en loonen der burgers van de Vereenigde Staten; c) leveranties, materieel en diensten die noodig zijn voor de constructie van dergelijke militaire werken en ondernemingen in andere streken dan België, Belgisch Congo en het grondgebied der Vereenigde Staten of gelijk welke der Vereenigde Naties om de leveranties uit te voeren. 2. De in onderhavige nota geformuleerde beginselen, alsmede de handelwijze, volgens dewelke de verzoeken om hulpverleening dienen uitgedrukt en uitgevoerd te worden, zullen naar gelang de noodwendigheden der practijk worden opgesteld, na accoord tusschen de twee Regeeringen, die, telkens het mogelijk is, door bemiddeling van hunne militaire en burgerlijke overheden dienen te handelen. De door de Regeering der Vereenigde Staten opgestelde verzoeken om dergelijke hulpverleening zullen door behoorlijk bevoegde Amerikaansche overheden worden aangeboden aan de vertegenwoordigers der Belgische Regeering, die aangeduid en benoemd werden om de wederzijdsche hulp te verleenen waarvan in onderhavige nota sprake is. 3. De Belgische Regeering is van meening dat elke hulpverleening van dezen aard, alsmede ieder ander hulpbetoon, daarbij inbegrepen de overeenkomstig artikel VI van het accoord van 16 Juni 1942 ontvangen inlichtingen, hulpbetoon, dat door den President der Vereenigde Staten of door zijn gemachtigde vertegenwoordigers aangenomen en door de Belgische Regeering verleend werd, dient beschouwd als een levering ten bate van de Vereenigde Staten volgens den zin der wet van 11 Maart 1941 (III). Iedere —
383
Met bijzondere hoogachting, (Get.) R. V. STRATEN. Den Edelachtbaren Heer Cordell Hull, Staatssecretaris, Washington.
De Staatssecretaris aan den Ambassadeur van België. Department of State, Washington. Den 30" Januari 1943. Excellentie, Ik heb de eer U de ontvangst te melden uwer nota van vandaag, betreffende de beginselen en modaliteiten toepasselijk op het hulpbetoon, hetgeen door de Belgische Regeering aan de legerstrijdkrachten der Vereenigde Staten van Amerika dient verleend te worden. In antwoord meld ik 15 dat de Regeering der Vereenigde Staten met de meeningen der Belgische Regeering, zooals deze in gezegde nota uitgedrukt worden, accoord gaat. Overeenkomstig het aldaar gedane voorstel, dienen uwe nota en onderhavig antwoord als een akte van accoord beschouwd, dat tusschen onze twee Regeeringen op dat gebied tot stand gekomen is. Dit vaster bindend en hernieuwd verstevigen van onze gemeenschappelijke oorlogsinspanning schenkt me groote voldoening. Met bijzondere hoogachting : (Get.) CORDELL HUIL, Staatssecretaris der Vereenigde Staten van Amerika. Aan Zijne Excellentie graaf Robert van der Straten-Ponthoz, Ambassadeur van België.
—
Protocol van het accoord tusschen het .Oppercommando der Geallieerde Expeditielegers en de Belgische Regeering voor het verkrijgen ter plaatse van leveranties, diensten, faciliteiten en voor het in gebruik nemen van gronden en onroerende goederen, in afwachting dat de Belgische Regeering in staat zal zijn aan de geallieerde legers in België de voordeelen, waarvan sprake, te leveren.
1. In afwachting van het door het Oppercommando te bepalen oogenblik (overeenkomstig de tweede clausule van het Engelsch-Amerikaansch-Belgisch Accoord aangaande het burgerlijk bestuur), waarop de Belgische Regeering in staat zal zijn de noodige faciliteiten aan de Geallieerde Expeditielegers te leveren, zullen deze laatste met de hulp, zoo mogelijk van de Belgische bevoegde overheden, zich deze faciliteiten rechtstreeks verschaffen. De opeischingen zullen, in de mate van het mogelijke, door de bemiddeling der Belgische overheden en overeenkomstig de Belgische wetten, plaats grijpen. De Geallieerde Militaire Overheden zullen, zooveel mogelijk, de hulp inroepen van de bij de Britsche legers verbonden Belgische verbindingsofficieren voor alle vormen van leveranties. 2. In geval van nood, zullen alle Belgische hulpmiddelen ter beschikking der Geallieerde Expeditielegers worden gesteld. Onder voorbehoud van dit grondbeginsel, zijn de algemeene beginselen, die de rechtstreeksche leveranties regelen, de volgende :
3. Aanschaffingswijze : In overeenstemming met voorafgaande § 1 en in afwachting dat een tegenstrijdige schikking getroffen wordt, zal de Opperbevelhebber het recht hebben zich de burgerlijke werkkrachten te verschaffen, alsmede inkwartiering, leveranties, het gebruik van gronden, gebouwen, vervoermiddelen en andere diensten voor de militaire behoeften van zijn commando. De Opperbevelhebber zal mogen opeischen, aankoopen en huren. De normale handelwijze zal de opeisching zijn. Het recht van opeisching en aankoop wordt aan zekere officieren verleend, die door de Geallieerde Expeditielegers daartoe benoemd werden. a) Door opeisching
Telkens als het mogelijk is, zullen de opeischingen door bemiddeling van het College van burgemeester en schepenen geschieden. Dit zal verzocht worden de op te eischen goederen of diensten te bekomen; na het in ontvangstnemen der goederen of diensten, zullen de officieren, daartoe aangeduid, aan het College het oorspronkelijk ontvangstbewijs der opeisching afleveren. Het College dient de betaling van zijn regeering te verkrijgen en den eigenaar te betalen, uitgezonderd in de in § 4 voorziene gevallen, waarin de betaling door de Geallieerde Expeditielegers zal geschieden, hetzij door bemiddeling van het College, hetzij rechtstreeks. b) Door koopgin of huren :
a) de Geallieerde Militaire Overheden dienen al het mogelijke te doen ten einde hun benoodigdheden bij de beschikbare Engelsche of Amerikaansche militaire opslagplaatsen te verkrijgen, alvorens zich ter plaatse ervan te voorzien;
1° Het aankoopen of huren is, binnen de in § 4 voorziene grenzen, toegelaten en de betaling zal door de Geallieerde Expeditielegers geschieden. In zulk geval zullen de prijzen overeenkomstig de bepalingen van § 4 vastgesteld worden;
b) de Geallieerde Expeditielegers zullen tot geen opeischingen of aankoopen ter plaatse overgaan (behalve voor het hulpbetoon aan de burgerlijke bevolking), wanneer deze opeischingen of aankoopen door invoer van eetwaren, voor de hulp der burgerlijke bevolking bestemd, zou moeten vergoed worden;
20 De opeisching kan vervangen worden door een accoord of een minnelijke schikking, in de door § 4 voorziene gevallen; in dit geval zal het oorspronkelijk ontvangstbewijs der opeisching ter vernietiging aan het College van burgemeester en schepenen of aan den eigenaar, naar gelang het geval, terug gestuurd worden. De huurcontracten zullen een bepaling bevatten, waarbij de overdracht aan de Belgische Regeering toegelaten wordt. De contracten zullen, mits een voorafgaande kennisgeving van korten duur, opzegbaar zijn.
c) bij het verschaffen der benoodigdheden van de militaire strijdkrachten, dient er met den economischen toestand der burgerlijke bevolking rekening gehouden; d) de Geallieerde Expedielegers zullen zich geen onroerende goederen (gronden of gebouwen) verschaffen; e) de Geallieerde Expeditielegers zullen niet opeischen noch aankoopen : 1° eetwaren, onder welken vorm het ook weze, fruit en groenten uitgezonderd;
De Geallieerde Expeditielegers zullen, gedurende het in onderhavig protocol voorziene tijdperk, de opgeëischte burgerlijke werkkrachten en opgeëischte inkwartieringsgebouwen betalen. De Belgische Regeering zal de leveranties, faciliteiten en diensten betalen (het gebruik der onroerende goederen inbegrepen), met uitzondering van :
2° geneeskundige en sanitaire producten, zeep inbegrepen; 3° vee noch voeder;
b) ingeval er door een laattijdige r' betaling een nadeel zou berokkend worden;
4° brandstoffen, benzine, aardolie, smeersel, noch brandhout, tenzij het hout uit hosschen voortkomt die in gevolge militaire schikkingen uitgebaat worden.
c) in geval het wenschelijk is dat, om reden van de operaties of veiligheidshalve, er rechtstreeks betaald worde.
—
384
a) de geringste aankoopen ;
—
In deze verschillende gevallen zullen de Geallieerde Expeditielegers rechtstreeks betalen. De door de Geallieerde Expeditielegers betaalde prijzen zullen overeenkomen met de door de Belgische Regeering medegedeelde prijzen, bedragen en loonschalen. Indien de Belgische Regeering de prijzen voor de producten, werkkrachten of diensten niet medegedeeld heeft, zullen de met de aanschaffing belaste officieren de officieele prijzen toepassen, die op het bedoeld oogenblik in het land gebruikt worden. Deze officieren zullen, telkens als dit mogelijk is, den burgemeester, den plaatselijken ambtenaar of den Belgischen verbindingsofficier raadplegen, die hun een betrouwbaar advies kan geven. Indien er over deze grondbeginselen onmogelijk accoord kan gegaan worden, dient de opeischingsloon aan de voor leveranties en betaling bevoegde Belgische Overheden te worden overgemaakt. Telkens als het mogelijk zal zijn, zal de inkwartiering door opeisching, langs bemiddeling van het College van burgemeester en schepenen, gegeven worden. De met inkwartiering belaste officieren der Geallieerde Expeditielegers zullen aan het College een order laten geworden, die de volgende aanduidingen bevat :
c) Aantal onderofficieren en soldaten die op stroo, door den eigenaar geleverd, zullen gelogeerd worden : voor den eersten dag 1,50 voor de volgende dagen 0,50 d) . Aantal onderofficieren en soldaten die op stroo, door het leger geleverd, zullen 0,40 gelogeerd worden De betaling voor de aldus verstrekte inkwartiering zal gedaan worden door het College van burgemeester en schepenen, dat verantwoordelijk is voor de betaling aan den eigenaar. De betaalde prijzen stemmen met bovenvermeld tarief overeen, dat den met het inkwartieren belaste officieren overhandigd zal worden. Bij de uitbetaling zal het College van burgemeester en schepenen een ontvangstbewijs overhandigen, waarop de betaalde som vermeld staat, alsmede het voor de tevoren aangeduide categorieën voorziene tarief. Voorafgaande bepalingen zullen op geenerwijze de naderhand getroffen financieele schikkingen beïnvloeden, die tusschen het Vereenigd-Koninkrijk, de Vereenigde Staten van Amerika en België zouden getroffen worden. Ter bevestiging waarvan de ondergeteekenden op Mei 1944 hun handteekening hierbij geplaatst hebben. 27
a) Aantal officieren, die ingekwartierd moeten worden :
De Regeering van het Koninkrijk België, vertegenwoordigd door den luitenant-generaal ridder van Strijdonck de Burkel, Hoofd der Belgische militaire Zending.
Per nacht Generaal Hoogere officieren
fr
20, — 15,—
Officieren van ondergeschikten rang : voor den eersten officier die in het huis ingekwartierd is 9,—
De Opperbevelhebber der Geallieerde Expeditielegers, vertegenwoordigd door den luitenant-generaal H. M. Gale, hoogere officier voor bestuur.
7,-
voor de anderen
b) Aantal onderofficieren en soldaten, die onderdak en bed zullen ontvangen 5,—
IX. — PRIJZEN EN LOONEN Besluit van 28 April 1945
Besluit van 10 Mei 1945
houdende regeling van de prijzen van de minerale meststoffen (Staatsblad, 18 Mei 1945, bl. 3153).
houdende regeling van den prijs van autobanden (Staatsblad, 31 'Mei 1945, bl. 3473).
Besluit van 28 April 1945 houdende vaststelling der maximumprijzen der primaire derivaten van kolenteer en derivaten van lichte oliën afkomstig van gasoilbenzoleering af distillatiefabriek (Staatsblad, 24 Mei 1945, bl. 3289).
Ministerieel besluit van 14 Mei 1945 houdende vaststelling van den prijs van het brood (Staatsblad, 16 Mei 1945, bl. 3088). — Erratum (Staatsblad, 17 Mei 1945, bl. 3121).
Ministerieel besluit van 5 Mei 1945 houdende vaststelling der prijzen der ingevoerde landbouw-, tuinbouw- of voedingsproducten (Staatsblad, 17 Mei 1945, bl. 3120).
—
Besluit van 16 Mei 1945 houdende regeling van de prijzen van zeevisch (Staatsblad, 25 Mei 1945, bl. 3327).
385
—
Ministerieel besluit van 17 Mei 1945 houdende regeling van de prijzen van uit Portugal ingevoerde vischconserven (Staatsblad, 27 Mei 1945, bl. 3880).
Ministerieel besluit van 17 Mei 1945 houdende regeling van de prijzen van de ingevoerde gedroogde rozijnen en verdeeld in het kader der ravitailleering (Staatsblad, 27 Mei 1945, bl. 3382).
Ministerieel besluit van 18 Mei 1945 houdende regeling van de prijzen van « maïsbloem (Staatsblad, 24 Mei 1945, bl. 3290).
1)
X. — RANTSOENEERING EN RAVITAILLEERING
Besluit van 20 April 1945
Besluit van 3 Mei 1945
betreffende de rantsoeneering van lamppetroleum voor huishoudelijk gebruik (Staatsblad, 6 Mei 1945, bl. 2910).
houdende verplichting tot aangifte der voorraadschommelingen van stroovlas en -lijnwaad (Staatsblad, 7-8 Mei 1945, bl. 2948). (Zie ook rubriek III.)
Ministerieel besluit van 30 April 1945 waarbij het besluit van 1 Februari 1945, houdende invoering van een nieuw verdeelingssysteem van huis- en ambachtskolen, gewijzigd en voor den tijd van een maand verlengd wordt (Staatsblad, 2 Mei 1945, bl. 2802).
Besluitwet van 7 Mei 1945 waarbij aan den Minister van Ravitailleering de bevoegdheid wordt verleend tot zekere onderzoekingen over te gaan (Staatsblad, 17 Mei 1945, bl. 3118).
Ministerieel besluit van 1 Mei 1945 betreffende de levering van haver van den oogst 1944 (Staatsblad, 7-8 Mei 1945, bl. 2950). (Zie ook
rubriek IH.)
Besluit van 2 Mei 1945 waarbij het ministerieel besluit van 21 Maart 1945, betreffende de rantsoeneering van melk en de verplichte inschrijving van de rechthebbenden gewijzigd en aangevuld wordt (Staatsblad, 5 'Mei 1945, bl. 2884).
Ministerieel besluit van 12 Mei 1945 houdende vaststelling der kleinhandelsvoorwaarden der textielproducten (Staatsblad, 14-15 Mei 1945, bi. 3060).
Besluit van 13 Mei 1945 waarbij de samenstelling van het broodmeel wordt vastgesteld (Staatsblad, 17 Mei 1945, bl. 3119).
— 386 —
DOORLOOPENDE MAANDSTATISTIEKEN nh ou d zie laatste bladzijde van het Tijdschrift)
(I
1. -
GELDMARKT RENTETARIEF VOOR DISCONTO EN BELEENINGEN (in pet.) OFFICIEELE RENTETARIEVEN VAN DE NATIONALE BANK VAN BELGIË
Beleeningen van en voorschotten op
Disconto
: ( 5)
TIJDVAK
CALLGELD (in de markt)
a
2 S
k
Qi
Jaargemiddelden : 1943 1944
2,2,-
2,2,-
3,3,-
3,3,-
2,2,-
3,3,-
3,3,-
3,3,--
3,50 3,50
3,3,-
0,66 0,65
Maandgemiddelden : 1944 April Mei Juni Juli Augustus September October November December
2,-2,-2,-2,-2,-2,-2,-2,-2,--
2, -2, -2, -2, -2, -2, -2, -2, -2,--
3,-3,-3,-3,-3,-3,-3,-3,-3,--
3,-3,3,3,3,3,3,3,3,-
2,2,2,2,2,2,2,2,2,-
3,3,3,3,3,3,3,3,3,-
3,3,3,3,3,3,3,3,3,-
3,3,3,3,3,3,3,3,3,-
2,50 2,50 2,50
3,50 3,50 3,50 3,50 3,50 3,50 3,50 3,50 3,50
3,3,3,3,3,3,3,3,3,-
0,625 0,625 0,625 0,625 0,625 0,625 0,625 0,625 0,875
1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50
1,75 1,75 1,75 1,75 1,75 1,75
2,50 2,50 2,50 2,50 2,50 2,50
3,3,3,3,3,3,-
2,2,2,2,2,2,-
3,3,3,3, 3,3,3,3,3,3,3,3,2,1875 2,375 3,3,-2,1875 2,375
2,375 2,375 2,375 2,375 2,375 2,375
3,50 3,50 3,50 3,50 3,50 3,50
3,3,3,3,3,3,-
1,1,0,846 0,583 0,5 0,5
1945 Januari Februari Maart April Mei Juni
1,_-
1,-1, -1, -1, -1, --
(*) Quotiteit van het voorschot in Juni 1945 : Schatkistcertificaten met 4, 8 en 12 maanden looptijd 95 pCt. en meer Krachtens de besluitwet van 6 October 1944 verlengde 95 pCt. Schatkistcertificaten 90 pCt. Tienjaarsobligaties (1940-1950) 3 1/2 pet. Schatkistcertificaten met 5 jaar looptijd (194190 pCt. 1946) 3 1/2 pCt. Schatkistcertificaten met 15 jaar looptijd en 90 pet. meer (1942) 3 1/2 pCt. Schatkistcertificaten met 5, 10 of 20 jaar loop90 pet. tijd (1943) 3 1/2 pet. Schatkistcertificaten met 10 jaar looptijd (1944) 90 pCt.
95 pCt. Kasbons op 1 jaar van de N.M.K.N. Kasbons op ten hoogste 1 jaar, van de Nationale Kre95 pCt. dietkas ten behoeve van den Middenstand 80 pCt. Ander overheidspapier 3 1/2 pCt. vijf-jaarsschatkistcertificaten (besluit van 25 October 1941). Schatkistcertificaten uitgegeven ter regeling van Belgische financieele vorderingen op het buitenland (besluit van 3 Februari 1942). Quotiteit van het voorschot enkel ingewilligd in de door de Nationale Bank van België toegestane bijzon90 pCt. dere gevallen
II. - RENTESTANDEN VOOR BANSDEPOSITO'S EN TEGOED TER ALGEMEENE SPAAR- EN LIJFRENTEKAS Algemeene Spaarkas (inlagen op spaarboekjes)
Banken - Depositorekeningen op (1)
Nat. Maat. voor Krediet aan de Nijverheid
TIJDVAK
1943 Maandgemiddelden : 1944 April Mei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari Februari Maart April Mei Juni
Depositorekeningen op één jaar
1,50 1,50
0,50 0,50
2,25
3,3,3,3,3,3,3,3,3,3,3,3,3,3,-
1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50
0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50
3,--
1,50
0,50
15 dagen vooropzegging
1 maand
3 maanden
6 maanden
0,50 0,50
0,92 0,81
1,17 1,01
1,40 1,27
1,87 1,53
3,3,-
0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,50 0,60 0,50 0,50 0,50 0,50
0,80 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80
1,--
1,25 1,25 1,25 1,25 1,25 1,25 1,25 1,25 1,25 1,25 1,25 1,25 1,25 1,25 1,25
1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50 1,50
Jaargemiddelden : 1944
boven 100.000 fr.
20.000 tot 20.000 fr. tot 100.000 fr.
zicht
1,1,-
1,-
1,-
1,1,1,1,1,1,1,1,1,-
1,-
(1) Van Januari 1944 at gemiddelde van 4 banken.
1,50
2,37
2,25 2,26 2,25 2,25 2,25 2,26 2,25 2,25 2,26 2,25 2,25 2,25 2,25 2,26
2,25
VALUTAMARKT EN MARKT DER EDELE METALEN I. — NOTEERING DER EDELE METALEN
9
ZILVER
GOUD DATUM (einde der maand)
BOMBAY
BOMBAY LONDEN eh. en d. per oz. fijn
Nnw-Yorix dollars per oz. fijn
1938 December 1943 December 1944 December
149/7 1/2 168/0 168/0
35 35 35
1944 April Mei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari Februari Maart April Mei Juni
168/0 168/0 168/0 168/0 168/0 168/0 168/0 168/0 168/0 168/0 168/0 168/0 168/0 168/0 172/3
35 35 35 35 35 35 35 35 35 35 35 35 35 35 35
roupies en enne per Fine Tola
LONDEN d. per stand. Omrekening oz. in eh. en d. per oz. fijn
71.2 74.2
284/6 296/6
75.12 74 1 73 15
303/0 296/3 295/9
67.15 62.8 64.10 74.2 65.8 74.8 72.10 74.14 74.13 77.9
271/9 250/0 253/6 296/6 262/0 298/0 290/6 299/6 299/3 310/3
N nw-Yonx cents per oz. fijn
Omrekening roupies en annas per in pence per 100 Fine Tola oz. f.jn
42 3/4 44 3/4 44 3/4
20,0625 23,50 23,50
44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4 44 3/4
23,50 23,50 23,50 23,50 23,50 23,50 23,50 23,50 23,50 (1) 25,50 25,50 25,50 25,50 25,50 25,50
115.0 132.4
55 63
139.0 133 0 132.10
67 61 84
121.12 116.0 122.6 132.4 119.12 127.6 128.7 130.0 131.15 132.14
58 58 59 63 57 81 62 63 63 84
(1) Met Ingang van 3 Januari 1945, noteering per oz. fijn.
II. — OFFICIEELE WISSELKOERSEN VASTGESTELD DOOR DE NATIONALE BANK VAN BELGIE krachtens besluit nr 6 genomen door den Ministerraad te Londen op 1 Mei 1944 (E Belgisch Staatsblad » van 5 September 1944, nr 22)
10
Biljetten (2)
Transfers VALUTA
Off icieele middenkoers (1) Aankoopkoers
Verkoopkoers
175,85 35,17
Bfr. )3g.
176,80 35,36
43,96 8,792
Brr. 13g.
43,50 8,70
Bfr.
44,8,80
Bfr. Bg.
39,96 7,992
Bfr. Bg.
39,20 7,84
Bfr. lig.
40,— 8,--
176.10 35,10
Bfr. 13g.
1 U. S. A. dollar
Bfr.
43,70 8,74
Bfr. Bg.
1 Canadeesche dollar
Bfr. Bg.
39,38 7,876
Bfr. 13g..
176,625 35,325
Verkoopkoers
Bfr. Bg.
Bfr. Bg.
1 pond sterling
Aankoopkoers
176,75 35,35
100 Fransohe frank
Bfr. Bg.
88,30 17,66
Bfr. Bg.
88,20 17,64
Bfr. Bg.
88,40 17,68
Bfr. Bg.
87,40 17,48
Bfr. Bg.
88,80 17,70
100 Nederlandsche gulden
Bfr. Bg.
1.652,330,40
Bfr. Bg.
1.610,330,-
Bfr. Bg.
1.654,-330,80
Bfr.
1.635 -327,--
Bfr. 13g.
1.662,332,40
100 Congoleesche frank
Bfr. Bg.
100,20,-
Bfr. Bg.
100,20,-
Bfr. Bg.
100,20,--
100 Lancemburgeohe frank
Bfr. Bg.
100,-20,--
Bfr. Bg.
100,20,--
Mr.
100,-20,--
(1) Contractueele koers. (2) De Fransche en Nederlandsche biljetten die door de aangenomen banken worden aangekocht volgens de regelen vastgesteld door het Belgisch-Luxemburgsch Instituut voor den Wissel, worden overgenomen door de Nationale Bank van België.
KAPITAALMARKT. 1. - N OTEERrN GEN VAN ENKELE OVERHEIDSFONDSEN. - VERGELIJKENDE TABEL.
14
NOTEERINO PER
Noteering voor
AARD DER EFFECTEN
I. - Rechtstr. Belgische binnenland. Staatsschuld (Rente bij te rekenen) 100, -2 34 pet. Schuld 100, -.3 pet. Schuld, 2 0 reeks 100, -3 1/2 pet. Schuld 1937 100, -3 1/2 pCt. Schuld 1943 100, -Gefinificeerde 4 pCt. Schuld 100, Tienjaars obligaties (1940-1950), 4 pet. 100, -Vijfjaars Schatkistcertificaten, 3 1/2 pCt., 1941-1946 100, -Vijftienjaars (ten hoogste) Schatkistcertificaten, 3 34 pet., 1942 100, -Vijf- tien- twintigjaars Schatkistcertificaten, 3 1/2 pet., 1943 pCt., 1944 100, -Tienjaars Schatkistcertificaten, 3 1/2 1.050, -4 pCt. Lotenleening van 1933 500, Lotenleening 1938 (3 1/2 pCt. tot 1947; daarna 4 pet.) Lotenleen. 1941 (3 pa. tot 1946; 3 1/2 pCt. van 1946 tot 1951; daarna 4 pa.) 1.000, -II. - Indirecte Staatsschuld en door den Staat
1 Mei 1940
3 Juli 1944
1 Augustus 31Augustus 1944 1944
51,75 65,80 69,25
81,10 96,65 98,91,90 104,75 101,80 102,50 102,50 101,--
83,50 99,65 100,60 95,-109,50 102,75 103,25 103,75 101,85 100,10 1.303,-591,-1.031,-
2 Juli 1945
77,50 91,90,70 87,75 99,65 100,50 99,75 101,45 , 98,90 96,1.200,-529,894 ,-
901,411,-
1.259,-578,-1.017,--
81,50 97,90 • 98,45 92,50 106,15 102,45 101,95 103,60, 101,25 100,50 1.282,-591,1.030,--
525,-500,-500,-500,-100,100,-
443,-511,-510,-391,56,-
603,-750,700,-595,-89,65 93,20
611,-751,-711,617,92,50 94,25
633,-751,-711,-640,-93,25 94,65
571,635,635,610,85,60 88,80
100,-
129,50
308,--
308,-
340,-
348,-
100,-100,100,-
64,45 77,50 65,50
86,103,-93,80
85,75 103,15 94,30
90,25 106,35 97,50
90,99,60 90;70
79,50
gewaarborgde schuld
(Rente bij te rekenen).
•
4 pCt. Lotenleening der Verwoeste Gewesten 1923 6 pet. pref. aand. v. d. Nat. Maats. der Belg. Spoorw. (Zwits. schijf) 6 pCt. pref. aand. v. d. Nat. Maatschappij der Belgische Spoorw. (Ned. schijf) 4 pCt. pref. aand. v. d. Nat. Maatschappij der Belgische Spoorw. (Belg. schijf) (') 3 pCt. Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen, coup. Januari-Juli 3 V2 pCt. Beheer van Telegraaf eu Telefoon, 1943 III. - Rechtstreeksche Koloniale Schuld (geblok. stukken, verhandelbaar door overdracht). Renteloos : Belgisch Congo, Lotenleening 1888 Bij te rekenen rente • 3 pCt. Koloniale Schuld 1904 4 pet. Koloniale Schuld 1936 1 * ) 3 1/2 pCt. Koloniale Schuld 1937
(") In den regel zijn de coupons der leeningen belastingvrij; de coupons sterretje geteekend.
waarop 2 pCt belasting wordt betaald, zijn met een
97 100 118
98 100 114
101 100 107
268 287 310 314 323 324 320 328 345 359 398 440 428 430 505
164 173 190 193 200 193 189 202 208 211 210 233 228 228 259
186 199 224 230 240 236 230 240 247 249 257 271 276 278 297
I .:
Diversen
Sc he ikundige producten
15
Construc tie
Koloniale waarden
Glas- en spiegelglasfa brie ken
Zink, lood en mijnen
Steen kolen, I m ij nen
Metaa lnijverheid
Gas en . electriciteit
Text ielnijverh • en zij defa brieken
1
Tram wegen I Buurtspoorwegen
DATUM
Onroerende goeder., hypot. en hotelwezen
Algemeen Indexcijfer
Verzekeringen, bank. en financ. instellingen
- MAANDIND EEG IJFERS TER BEURZE VAN BRUSSEL EN ANTWERPEN
Indexcijfers in verhouding met de noteeringen der vorige maand. 1944.1 Augustus 31 Augustus ... 1945 2 Juli (1)
99100 106
100 100 101
97 100 106
99 100 103
I
99 100 96
11070 82
101 100 104
97 100 87
99 100 105
100 100 132
99 100 117
I
97 100 • 121
Indexcijfers in verhouding met het basistijdvak 1936 tot 1938 = 100. 1943 2 Augustus 1 September 1 October 3 November 1 December 1944 4 Januari 1 Februari 1 Maart 3 April 1 Mei 1 Juni 3 Juli 1 Augustus 31 Augustus 1945 2 Juli
199 210 237 238 243' 237 231 237 245 254 260 278 273 274 289
184 192 218 218 224 222 219 222 224 233 242 253 253 253 256
259 264 286 290 312 303 300 314 325 343 351 381. 371 370 391
154 163 180 180 195 188 186 191 201 203 206 218 216 216 223
174 187 213 213 223 214 212 219 228 237 239 253 252 253 242
169 183 201 201 208 207 200 207 216 216 214 234 228 228 187
169 181 192 189 189 187 183 184 186 185 189 218 221 220 229
306 315 350 342 345 338 327 336 344 347 348 383 373 373 326
135 144 156 158 164 162 154 160 166 176 180 199 197 197 208
180 195 210 215 221 216 215 219 231 253 282 301 301 301 399
235 248 277 279 294 287 277 283 293 303 307 332 327 327 383
236 247 291 293 294 285 276 283 296 318 331 334 323 323 390
(1) Indexcijfers t.o.v. 31 Augustus 1944 daar de Beurs van 1 September 1944 tot en met 3 Juni 1945 gesloten bleef.
- 389' ,-
15
III. - OMZETTEN TER BEURZE VAN BRUSSEL EN ANTWERPEN BRUSSEL (S)
BRUSSEL en ANTWERPEN
ANTWERPEN
Aantal beursdagen
Aantal verband. fonds. (duizenden stukken)
Verhandelde bedragen (millioenen franken)
Aantal beursdagen
Aantal verband. fonds. (duizenden stukken)
Verhandelde bedragen (miljoenen franken)
Aantal verh. fonds. (duizenden stukken)
Verhandelde bedragen (millioenen franken)
253 167
7.812 4.666
11.514 7.231
249 166
305 192
2.808 2.252
7.917 4.868
14.320 9.483
1943 Juli Augustus September October November December 1944 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus (1)
22 21 22 21 20 23 20 21 23 18 21 22 21 21
726 548 661 517 593 473 405 433 582 561 547 652 759 727
1.145 889 1.091 806 883 754 718 755 877 867 855 1.052 1.059 1.048
22 19 22 21 20 23 20 21 23 18 21 21 21 21
28 23 26 22 21 21 20 21 23 19 25 27 30 27
271 196 234
224 264 324 221 261 278 305 375
754 571 687 539 614 494 425 454 605 680 572 679 789 754
1.416 1.085 1.325 1.085 1.063 946 942 1.019 1.201 1.088 1.116 1.330 1.384 1.423
1945 Juni (2)
15
398
688
18
12
242
410
930
TIJDVAK
1943 1944
279 180
192
(*) Omvat de transacties in vast- en niet vasrendeerendemarden, met uitzondering van: a) de rechtstreeksche Staatsleerlingen; b) de Oorlogsschadeleening 1922; c) al de leeningen der Kolonie van 1887 tot 1937. . (1) De beurzen bleven gesloten van 1 September 1944 tot en met 3 Junl 1945. (2) Alleen obligaties en aandeelen.
IV. - NOTEERINGEN EN RENDEMENTEN VAN DE VOORNAAMSTE OBLIGATIETYPEN
16
OBLIGATIES VAN MAATSCHAPPIJEN
TOONAANGEVENDE TYPEN
Rendement (t. o. v. den koers alleen)
Koers
DATUM
1943 1 Juli 2 Augustus 1 September 1 October 3 November 1 December 1944 4 Januari 1 Februari 1 Maart 3 April 1 Dthi 1 Juni 3 Juli 1 Augustus 31 Augustus.
II
Allerlei typen
IV III NijverheidsProvinc., en handelssteden en onderneming. gemeenten
II
III
Gettnific. Schuld
Koloniale Schuld 1936
Provinc., steden en gemeenten
IV Nijverheidsen handelsondernemingen
Getinific. Schuld
Koloniale Schuld 1936
4 pCt.
4 pa.
4 pCt.
4 pet. 4 Y2 pCt.
4 pCt.
4 pCt.
4 pet.
4 pCt. 4Y2pCt
102,-100,100,101,101,85 102,102,65 103,40 105,20 103,45 104,15 104,60 104,75 106,15
101,100,100,100,10 100,30 100,80 101,55 101,50 102,90 103,75 103,75 104,-103,-103,15
101,10 98,51 99,68 100,37 101,29 101,62 101,88 100,62 101,47 100,51 100,41 99,30 101,63 102,75
3,92 4,4,3,96 3,93 3,92 3,90 3,87 3,80 3,87 3,84 3,82 3,82 3,77
3,96 4,-4,-4,-3,99 3,97 3,94 3,94 3,89 3,86 3,86 3,85 3,88 3,88
3,96 4,06 4,01 3,98 3,95 3,94 3,93 3,98 3,94 3,98 3,99 4,03 3,94 3,90
4,34 4,43 4,38 4,32 4,28 4,29 4,26 4,21 4,21 4,25 4,27 4,29
109,50
108,35
102,93
3,65
3,78
3,89
N. B. - Voor de samenstelling :
-------
101,85 100,24 101,08 100,79 99,54 99,87
102,03 101,44 103,54
103,76 101,48 102,67 104,08 105,15 104,92 105,67 107,106,96 106,15 105,57 105,09 106,28 108,32
112,--
zie Maartnummer 1939, cm blz. 193.
3,93 3,99 3,98 3,97 4,01 4,01 3,92 3,94 3,88
4,24
4,16
4,02
Gemiddelde beurswaarde
103,98 101,61 101,70 103,75 104,31 104,58 104,88 105,36 105,41 104,98 104,20 103,98 105,49 106,82 109,58
Gemiddeld netto rendement 4,28 4,38 4,37 4,29 4,28 4,26 4,24 4,20 4,19 4,22 4,24 4,25 4,19 4,14
4,03
17 .
V. - EMISSIES VAN' DE 'BELGISCHE EN CONGOLEESCHE NIJVERHEIDSEN HANDELSVENNOOTSCHAPPEN Retrospectief overzicht (duizenden franken) OPRICHTINGEN VAN VENNOOTSCHAPPEN
TIJDVAK
naamlooze en commanditaire op aandeelen
personenvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Nominaal bédrag
Gestort bedrag op nomin. waarde
Gestort
Aantal
Nominaal bedrag op nomen. bedrag waarde
KAPITAALSVERHOOGINGEN (Naamlooze vennootschappen) (Commandit. vennootschappen op aandeden) (Personenvennootech. met beperkte aansprak.)
Aantal
Gestort bedrag Nominale verhooging. op nomin. waarde
Oud kapitaal
Aantal
590.283
587.992 410.798
1943 1944
47 130
136.449 207.615
135.738 172.348
667 733
257.829 300.330
249.389 284.492
195
1.145.545 472.412
1944 eerste 5 maanden 1945 eerste 5 maanden
20 250
82.086 136.939
79.592 97.663
356 504
183.943 132.322
180.920 119.259
76 61
209.230 236.771
173.488 158.952
189.635 128.118
6
5.780 5.825 8.300 3.800 7.335 2.200 72.830 7.335 11.950 20.080 12.300 31.959 28.494 24.080 40.108
5.780 5.375 8.080 3.800 8.511 2.200 55.794 4.422 7.362 12.687 8.412 22.515 22.614 18.358 27.768
84 85
28.838 85.568 34.369 25.017 18.451 15.933 18.867 11.835 11.891 18.593 26.179 22.385 34.351 19.836 29.571
28.479 63.798 33.891 25.017 15.810 15.323 14.830 10.215 9.144 13.833 24.579 20.521 30.302 17.758 26.101
18 14 22 10 15 8 22 20 10 34 3 8 19 19 14
14.317 47.238 71.517 20.024 15.340 4.170 71.513 88.880 14.330 51.145 1.705 3.560 188.030 37.901 7.575
20.428 51.657 39.125 19.851 18.205 8.535 25.471 57.280 25.300 130.248 3.515 14.665 97.460 29.222 14.090
18.453 51.509 37.625 19.851 18.205 8.515 20.597 66.739 • 23.948 97.510 3.263 4.013 111.278 20.278 9.290
1944 Maart April Mei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari Februari
4 2 6 3 32 17 18 34 32 36 61 68
Maart
April Mei
63
64 81 48 47 50 44 45 82 80 96 130 90 108
Gezamenllike uitgiften
OBLIGATIE•DITGINTEN TIJDVAK
luultEd
Nominaal bedrag
195
STORTINGEN ANDERE DAN IN GELD UITGIFTE• PREMIËN (1)
Inbreng in natura (2)
Nominaal bedrag
456.156
Bijvoeging derrommTes (3)
Urrourrzs bestemd voor aflossin g van oude leerringen (4)
Netto . uitgiften (5)
•
-'
00rCV
1943 1944
1944 eerste 5 maanden
1945 eerste 5 maanden -
1944 Maart
• April Mei
CV
Blei
IICV
Februari Maart A_Pril
Ce
Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari
.41
'-
62.838. 2.832
387.322 471.804
148.050 31.793
211.829 '43.587
1.192.938 959.991
1.500
285.518 233.055
20.067 2.540
-11.989
397.662 384.456
33.828 84.594 38.377 23.675 19.890 11.474 37.997
50 1.050 10.437 930 4.130 500 75
15.909
1.216
924.000 836.600
1.908.561 1.600.701
271.600 287.000
711.116 715.213
5.000 178.000 45.000 98.000 25.000 2.250 239.000
58.024 301.050 126.794 146.468 66.991 26.918 356.168
750
76.980
--
--80.000 30.000 45.000 115.000 17.000
49.141 166.919 121.994 99.009 205.305 ' 188.138 100.767
__ ---_ --
-
'
----557 200 125 450
25.485 51.771 26.000 21.786 114.884 34.277 38.128
--
- 3 91
,
40.000 --
-3.567
--
--
4.875
--
--_
---
(1) In de gestorte bedragen niet begrepen. (2) In de oprichtingen en kapitaalsverhoogingen begrepen. (3) In de kapitaalsverhoogingen begrepen. (4) In de kapitaalsverhoogingen en de obligatie-uitgiften begrepen. (5) Omvatten de volgestorte bedragen op aandeelen, de obligatie-uitgiften, de uitgifte-premien, tingen andere dan in geld en de emissies tot terugbetaling van vroegere leeningen.
22.016
---
--
2.170 180
190,
11.989 ---
213.038 ' 75.762 81.883 39.308 .. 14.871
288.582 55.001 16.092 67.614 90.254 55.263 80.189
134.931 43.339
verminderd met de stor-
V. - EMISSIES VAN DE BELGISCHE EN CONGOLEESCHE NIJVERHEIDS- EN HANDELSVENNOOTSCHAPPEN
17
Detail der emissies APRIL 1945
(duizenden franken)
personenvennootsch. met beperkte aansprakelijkheid
OBLIGATIEUITGIFTEN
1 -
: 600 -
7
1.600
3 -
-
3 -
2.560 -
7 6 25 • -
1:050 1.340 4.020 575 310 705 75
600 _
2 2 4 1 1 4 15 7 7 -
1.600
2
1.133 2.092 5.860 -400 20 300 900 866 800 270 125 1.000 •-
390 -
Nomin.
Liquidaties
bedrag
-
-
14.000
18.260
14.660
1
5.000
250 700 1.100
125 274 1.175
125 274 855
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
300
-
-
-
-
250
300
562 -2.114 2.439 -
575 310 555 75 104 532 1.964 -
20.700 376 525
6.800 - • 313 1.975 -
-
2.439 -
-
-
-
-
2.486 -
2.296 -
-
-
-
-
-
400 -
-
-
-
-
-
400
•400
390 -
2.560 651 1.090 3.405 -
kapitaal
Gestort bedrag op nomin. waarde
-
1 30.000 1 60.000 2.800 1 20.000 287 975 -
-
-
-
-
185 1.086 2.047
2.050
13.760
306 280 1.887
236 -
50
-
-
-
-
-
'276 -
200 279 36 30 275 1.421
250 100 550 794 238 -
1.800 178 500
-
130
-
-
67 634
1.934 -
-
-
593 -
1.437 -
-
-
310
101 -
-
-
-
.
4 -
800 -
800 -
90 19.836
17.756
. -
-
-
29.222
20.276
-
-
-
- .
59 -
378 -
7.189
10.614
-
Totalen
58 24.080
(1) Samenwerkende vennootschappen :
22
16.356
19 37.901
opgericht met een minimumkapitaal van
lr
4 115.000
-
1.558.000; 4 ontbonden met een minimumkapitaal van
16.474
Ir 30.000.
180
11 -1 1 1 1 1 1 M 1 1 1 1 1 i 1 1 1 1 1 1
'-2.050 2.400 9.335 400 100 300 2.500 2.130 800 350 125 1.000 -
Nomin. verhooging
1 1 1 1 1 1 1
._ 4 4 23 2 1 1 3 3 1 2 -2 1 --
bedlag
Oud
1 1 1 1 1 1 1"`"' 1 1 1 1
la Particuliere banken lb Banken van openbaar nut 2. Verzekeringen 3. Financieele inrichtingen 4. In-, uitvoer 5. Handel in metalen 6. Handel in kleerst. en metibelen 7. Handel in eetwaren 8. Diverse handelsbedrijven 9. Suikerfabrieken I.O. Maalderijen 11. Bierbrouwerijen 12. Distilleerderijen 13. Andere voedingsindustrieën 14. Steengroeven 15. Kolenmijnen16. Mijnbouw 17. Gas 18. Electriciteit 19. Electrische constructie . 20. Hotels, bioscopen, schouwbárgen 21. Drukkerij, publiciteit 22. Textielbedrijf 23. Kunstmat. en eeram. materialen. 24a IJzer en staalnijverheid i4b Machinebouw 24c Non-ferro metalen 25. Bouwbedrijf (openbare werken) 26. Papiernijverheid 27. Plantages en kolon. vennootachapp. • 28. Chemische nijverheid ... 29. Houtbewerkingsindustrie ... .. . 30. Lederbereiding, riemfabrieken ..•. 31. Automobielen 32. Glas- en kristalfabrieken 33. Spiegelglasfabrieken. 34. Diverse industrieën. ...;.....' 35. Spoorwegen ........... 36. Buurtspoorwegen 37. Scheepvaart, vliegwezen . 38. Telegrafen, telefonen... ... . 39. Electrische tramwegen LO. Autobussen kl. Overige transportbedrijven k2. Diverse andere industrieën
op
nomin. waarde
Gestort bedrag op nomin. waarde
Aanl
bedrag
d
Nomin.
ram c leenir
-1
Gestort bedrag
intal
Nomin.
Intal
3c
antal
BEDRIJFSKLASSEN
•
ONTBINDINGEN VAN VENNOOTSCHAPPEN(1) (naamlooze) (commandit. op aand.) (personenvennootsch. met beperkte aansprakelijkheid)
ep
naamlooze en commanditaire op aandeelen
KAPITAALSVERHOOGINGEN (naamlooze vennootschap.) (command. vennoot. op aanl ) (personenvennootachappen met beperkte aansprakelijkheid)
10
Bedrag
Samensmeltingen
Bedrag
-
-
-
-
-
-
-
-
I Bedrag
142 1.660 -
KAPITAAL/3VERMINDERINGEN (naamlooze vennoot.) (com. ven. op aandeel.) (personenvennoot. m. beperk. aansprak.)
Aanl
(1)
•
Aanl
_OPRICHITSGEN VAN VENNOOTSCHAPPEN
-
-
-
-
-
-
-
-
6
150 -
1
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
2
1.756
.
2.952 -
-
1.750
17
V. - EMISSIES VAN DE BELGISCHE EN CONGOLEESCHE NIJVERHEIDS- EN HANDELSVENNOOTSCHAPPEN • Detail der emissies
Nomin. bedrag
Gestort bedrag "d'd . Oud a . op .;■05 kapitaal nomen. waarde
`"
40.106
1.000 559 850 550 10.127 740
337 1.050 139 2.500 100 325 1.880 3.464 151 883 100 1.770 1.150 101
11 r-1 1' 11- `" 1
2.000 650 850 550 12.575 1.200 635 1.120 300 2.500 100 325 2.500 3.850 750 1.500 100 7.350 1.150 101 -
ii-- 1 111-`1'.°- 12 1 2 11n'l I
11 - ` 1i" gsi' l1 i1 - 11111 - " - ' 11 - - " 11 -1—"- 1 - 1" 1 1' 11 1 - 11 2
Totalen . -.
1e4 ?2
.9 4' aa > . 51 á 00 E go
Gestort bedrag op nomin. waarde
Inbreng in natura
E$ tip'
-1
•'go.2
0
gi
$.
2 g'
-2 4, .. 2 g Ed
gI> :0 cd a
o
.? .4
J, g :y3 ,13 g .,§ g .. "r2 -j ggg ágat',4'42
4
g -E
d el 4 iTI El a, a g0
'^'
2
ii, ta . 2)
Oprichtingen van vennootsch.
,..0 g„
Liquidaties
: :go-8 •Pa
8.5 8 "" ' s1
j
:-t> 1.-,. -ad
..4.'
- -
rg•
4
Bedrag
7d :0:
. ,1
Bedrag
Bedrag Bed
I
I la Particuliere banken 1 b Banken van openbaar nut 2. Verzekeringen 3. Financieele inrichtingen 4. In-, uitvoer 5. Handel in metalen 6. Handel in kleerst. en meubelen 7. Handel in eetwaren 8. Diverse handelsbedrijven 9. Suikerfabrieken 10. Maalderijen 11. Bierbrouwerijen 12. Distilleerderijen 13. Andere voedingsindustrieën 14. Steengroeven 15. Kolenmijnen 16. Mijnbouw 17. Gas 18. Electriciteit 19. Electrische constructie 20. Hotels, bioscopen, schouwburgen 21. Drukkerij, publiciteit 22. Textielbedrijf 23. Kunstmat. en ceram. materialen 24a IJzer- en sta alnijverheid 24b Machinebouw 24c Non-feiro metalen 25. Bouwbedrijf (openbare werken) 20. Papiernijverheid 27. Plantages en kolon. vennootschappen 28. Chemische nijverheid 29. Houtbewerkingsindustrie 30. Lederbereiding, riemfabrieken 31. Automobielen 32. Glas- en kristalfabrieken 33. Spiegelglasfabrieken 34. Diverse industrieën 35. Spoorwegen 36. Buurtspoorwegen 37. Scheepvaart, vliegwezen 38. Telegrafen, telefonen 39. Electrisehe tramwegen 40. Autobussen 41. Overige transportbedrijven 42. Diverse andere industrieën
. Nomin. verhoo•
,
KAPITAALSVERMINDE, RINGEN •(naamlooze vennoot.) (Gom. ven. op aandeel.) (personenvennoot. m. beperk. Samensmeltingen aansprakl.).
ONDBINDINGEN VAN VENNOOTSCHAPPEN (1) (naamlooze) (commandit. op aand.) tsch . (pe met beperkte aansprakelijkheid)
Aantal
Nomin. bedrag
. Gestort bedrag op nomen. waarde
-.6'---• ma.
I
Aantal
• • BEDRIJFSKLASSEN
personenvennootsch. met beperkte aansprakelijkheid Aantal 1
naamlooze en commanditaire cp aandee:ea
ANDERE STORTINGEN DAN IN SPECIE
0 4.a
o
._ • DAPITAALSVERHOOGINGEN (naamlooze vennootschap.) (command, vennoot. op aand.) (personenvennootschappen met beperkte aansrakelijkheid) p
OPRICHTINGEN VAN VENNOOTSCHAPPEN (1)
MEI 1945
duizenden }ranken).
9.
(
27.766 108
_
-
-
-
-
-
-
-
2.750 -
5.750 -
1.950 ._
-
-
-
100 300 965 1.550 6.186 1.250 530 100 300 530 2.443 100 ,
100 300 881 1.400 5.682
700 400
300 600
300 800
2.840
2.840
-
-
1.510
-
-
-
1.000 260
-
-
-
10 398 295 3.374
2.290
-
-
1 _. _ _
-
_ _ - - - - - - 1 120 -
1 -
-
230 -
-
-
-
-
-
-
-
410 7.555
-
-
1
----1 200 -
1 4 9
-
10 850 1.986 -
-
-
80J -
710 530 -
2.771 2.355 5.500 1.235 -
.100 300 530 2.343 100 1.889 -• 2.20 5.340 755 -
2.051 555 610 140 -
1.649 555 ' 610 140 -
29.571
.
-
26.101114
1.000 , -
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1.451 1.320 5.177 525
-
1 - - 2 - -
-
-
-
-
-
-
1.010 -
-
-
-
-
-
-
-
-
1 -
1.00C -
_ 100 1
-
i.
-
- -
-
-
-
: -
9.290
17.000
-
-
300
1.000 -
1.000 -
2.000 15.000 _ _ -
1.811
-
-
-
-
-
-
-
-
500
-
-
265 1.280 1.763 1 471 _471
325 -
7.575
(1) Samenwerkende vennootschappen : 30 opgericht met een minimumkap taal van
14.090
27 195 280 903
_ 1.043 -
101
560 30
15.960
16.441
-
_ _ _ _ _ -
-
300
900
350 530
625
210 98 1.596 -
2.400
815
-
410
.
1.000 -
-
1
2
-
-
190 1
-
1
-
101 - ,
650
-
3.727
fr 2.371.625; 5 ontbonden met een minimumkapitaal van fr 175.000.
190 25
5.463 -
-
3
2.451
17
V. - EMISSIES VAN DE BELGISCHE EN CONGOLEESCHE NIJVERHEIDS-
EN HANDELSVENNOOTSCHAPPEN. Ingedeeld naar de ligging en naar de belangrijkheid van het uitgegeven of vernietigd kapitaal (duizenden franken).
Inlijving van reserves ( 2)
Samensmeltingen
ANDERE STORTINGEN . DAN IN SPECIE
I
waarvan conversieleeningen
Nom inaal bedrag
I
OBLIGATIEUITGIFTEN
Aantal
Gestort bedrag op nominale waarde
Nominale verhooging
Ou d kapitaal
Aantal
Gestort bedrag op nominale waarde
Nominaalbedrag
imlireV 1
Getort bedrag op nominale waarde
OMSCHRIJVING
Aantal
personenterm. met beperkte aansprakelijkheld
naamlooze en commanditaire op aandeelen Nominaalbedrag
KAPITAALSVERHOOG. (naamlooze vennoot.) (command. venn)ots. op aandeelen) (personenvenn. met ., beperkte aansprakelijk. beid)
Inbreng in natura ( 1)
OPRICHTING. VAN VENNOOTSOH.
UITGIFTEPREDITitN ( in de gestorte bedragen niet begrepen)
APRIL 1945
1. - Naar hun geografische ligging. België België en buitenland Belgisch'. Congo TOTALEN
58 24.080 16.356 9019.836 17.758 19 37.901 29.22220.276 4115.000 - - - --58 24.08018.356 9019.836 17.756 19 37.901 29.222 20.276 4 15.000
-
34.277
180 2.952
1.756
-
34.277
1801 2.952
1.756
2. - Naar de belangrijkheid van het uitgegeven of vernietigd nominaal kapitaal. 1 millioen en minder van 1 tot .5 millioen van 5 tot 10 millioen van 10 tot 20 millioen van 20 tot 50 millioen van 50 tot 100 millioen 100 millioen en meer
55 18.480 15.258 8714.858 12.776 14 2.951 2.086 3 5.600 1.100 3 4.980 4.980 4 24.550 13.050 4.450 5.000 - 1 10.400 13.760 13.760 1 20.000 1 30.000 1 60.000
14.141 6.376
TOTALEN... 58 24.080 16.356 90 9.836 17.756 19 37.801 29.222 20.276 4 15.000
34.277
180 2.952
6 1.750
180 2.952
1.756
13.780
(1) In de oprichtingen en kapitaalsverhoogingen begrepen. (9) In de kapitaalsverhoogingen begrepen,
V. - EMISSIES VAN DE BELGISCHE EN CONGOLEESCHE NIJVERHEIDSEN HANDELSVENNOOTSCHAPPEN Ingedeeld naar de ligging en naar de belangrijkheid van het uitgegeven of vernietigd kapitaal MEI 1945 (duizenden franken).
1
Gestort bedrag op nominale waarde
Oudkapitaal
Aantal
2ugooqrae einuguom
Aantal
OBLIGATIEUITGIETEN
.2
.0
Z a. :m a) g .. a M: cl
ONTRINDINGEN ANDERE STORTINGEN DAN IN SPECIE
ce
'
2,
E)
1..
-,1
t
-E, .1 .1 EI
'D
0 3. ..
P4
op.reum
ofeuguondo 213ipaq1,10485:00
ikupoqreauguomi
Op£13,3di
11c48°D
oreuguou do
29"Pocl
991pactPrumulo m
Aantal
personenvena. met beperkte aansprakelijkheld
5,
0
- 2.,i.. .5 ig .11 41 ..o 2
.,,,,
1) g-
291Pga 212021DIS CUMINICIASIVVIDIVX
OMSCHRIJVING
naamlooze en commanditaire op aandeelen
,
KAPITAALSVERH000. (naamlooze vennoot.) (comrnand. vennoot. op aandeelen) (personenvena. met beperkte aansprakelijkheld)
OPRICHTING. VAN VENNOTSCH.
Bedrag
1. - Naar hun geografische ligging België
63 40.106 27.766 108 29.571 26.101 14 7.575 14.090 9.2901 3 17.000
Belgje en buitenland Belgisch Congo TOTALEN
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- 36.128
1901 5.483
2.450
1 -- 136.128
1901 5.463
2.450
-
63 40.106 27.766 108 29.571 28.101 14 7.575 14.090 9.290 3 17.000
2. - Naar de belangrijkheid van het uitgegeven of vernietigd nominaal kapitaal 1 millioen en minder van 1 tot 5 millioen van 5 tot 10 millioen van 10 tot 20 millioen van 20 tot 50 millioen van 50 tot 100 millioen 100 millioen en meer TOTALEN .
5519.756 15.073 105 23.554 20.084 10 4.815 5.350 4.150 7 13.350 11.273 3 6.017 6.017 4 2.760 8.740 5.140 2 7.000 1 '7.000 1.420 -- 1 10.000 •_
19.231 16.872 25
190 5.483
2.450
63 40.106 27.768 108 29.571 26.101 14 7.575 14.090 9.290 3 17.000
36.128
190 5.463
2.450
•(1) 'In de oprichtingen en kapitaalsverhoogingen begrepen. (2) In de kapitaalsverhoogingen begrepen.
- 394 -
VI. - LEENINGEN UITGEGEVEN DOOR DE OVERHEID EN DOOR INSTELL. V. OPENBAAR NUT (1)
VII. - BANKOPERATIES VAN HET GEMEENTEKREDIET
(Langloopende leeningen door openbare uitgifte geplaatst.) N. B. - Voor kortloopende leeningen, zie tabel nr 25.
BUITENGEWONE UITGAVEN TIJDVAK
1943 1944
in België
in het buitenland
duizenden franken
miljoenen franken
6.982.000 1.000.000
---
1943 1944
-1.000.000 --
----
1944 April Mei Juni Juli Augustus September. October .. November. December. 1945 Januari... Februari.. Maart April Mei Juni
..... -- ------- ------- -----. . -- --- --
1944 April.... Mei Juni Juli Augustus. Septemb.. October.. . November December 1945 Januari.. Februari. Maart April...: Mei Juni
--
----
--
---
VIII. - HYPOTHEEKINSCHRIJVINGEN, (2)
(Voorschotten en terugbetalingen op leeningen aan publiekrechtelijke lichamen en instellingen van openbaar nut ter bestrijding der uitgaven.) GEWONE UITGAVEN,
1
TIJDPAK Uit rekening ! Netto genomen terugbetaald
TIJDVAK
Netto Netto voorschotten terugbetaald
..
Bedrag nael de geïnde chr vings ins rechijten (duizenden franken)
(duizenden franken)
.
I. 8 19. 20
980.961 1.024.816
89.288 68.923
376.852 571.819
314.133 259.964
7.508 70.189 75.035 103.516 244.256 82.304 94.652 83.557 150.794 65.183 125.770 84.837 92.538 162.688 138.005
1.881 673 647 1.229 828 525 478 2.136 31.142 1.170 5.653 1.455 206 172 168
99.361 77.450 32.101 18.284 20.948 11.164 71.073 11.873 140.689 129.542 86.641 110.901 37.430 42.143 27.823
1.054 757 1.653 4.141 20.613 13.402 56.140 39.773 24.457 64.203 74.188 67.903 52.234 25.981 39.295
1943 Maandgemid. 1944 Maandgemid.
181.132 146.620
1944 Maart April Mei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari Februari Maart April Mei
206.786 174.384 191.846 221.062 200.285 164.257 97.790 50.432 65.709 ' 34.906 39.074 91.975 165.067 173.487 183.480
(1) Leeningen van Staat, Kolonie, provinciën en gemeenten, instellingen van openbaar nut, zooals de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen, de Nationale Maatschappij voor Watervoorziening, het Gemeentekrediet, enz. (2) Incl. de hernieuwingen aan het eind van het vijftiende jaar; deze beloopen ongeveer 1 pCt. van het totaal; excl. de wettelijke hypotheken.
RIJKSFINANCIËN 1. -
STAND VAN DE STAATSSCHULD
(millioenen franken.) AARD A. - Geconsolideerde schuld : Directe binnenlandsche schuld Indirecte binnenlandsche schuld Buitenlandscha leeningen(s) Schulden tegenover buiten!. regeer. ( 5 ) B. - Schuld op halftangen termijn (1) : Binnenlandsche schuld Buitenlandsohe schuld ( 5 )
C.-Schuldopkortentermijn(2): Binnenlandsche schuld Buitenlandsche schuld ( 5 ) D. - Schuld op zicht (3) : Binnenlandsche schuld
25
31 Maart 1940 30 Sept. 1943 31 Dec. 1943 31 Maart 1944 30 Juni 1944 31 Maar t 1945 30 Juni 1945
26.184 8.910 35.094
34.144 8.149 42.293
33.840 8.147 41.987
33.808 8.129 41.937
33.665 8.124 41.789
33.335 8.032 41.367
33 .763 8.027 41.790
4.936 12.673 17.609
3.709 12.843 16.552
3.709 12.843 18.552
3.688 12.843 18.531
3.688 12.843 16.531
5.068 19.150 24.218
5.066 19.151 24.217
1.259
21.220
27.387
28.214
33.316
55.651
48.906
33.316
55.651
48.906
1.259
21.220
27.387
28.214
6.234 713 6.947
47.481 400 47.881
46.977 400 47.377
52.820 400 53.220
55.194 400 55.594
74.737 726 75.463
84.598 726. 85.324
3.384
3.059
3.059
3.059
3.059
3.059
3.059
(•) In 1943 en 1944 is het bedrag der buitenlandsche schulden vastgesteld volgens de wisselkoersen te Brussel op 30 April 1940; op de andere tijdstippen is et vastgesteld volgens den wisselkoers op den aangeduiden datum. Van 1940 tot 1944 zijn de 5 1/2 pCt. leeningen 1932 en 1934 berekend op basis van 195,675 Belgische frank voor 100 Fransche nominaal kapitaal; met ingang van 31 Maart 1940 is de 5 1/2 pCt. leening 1934 berekend op basis van 2.907,75 Belgische frank voor 1.000 Fransche, nominaal kapitaal. (1) Schatkistcertificaten met meer dan één jaar looptijd. (2) Effecten met één jaar looptijd of minder. (3) Op 31 Maart 1940 : particulier tegoed op postchèquerekening. Daarna rentelooze Schatkistbon, geëmitteerd in tegenwaarde van het particulier tegoed op postehèquerekening, per 3 Augustus 1940, datum waarop dit tegoed werd overgedragen aan de Emissiebank te Brussel, die met het beheer er van werd belast, op grond eener overeenkomst tusschen het Ministerie van Financiën, de Emissiebank te Brussel en de Nationale Bank van België. Voor dezen Schatkistbon werd geen vervaldag vastgesteld.
--- 395 -
II. - OVERHEIDSPAPIER ONDERGEBRACHT BIJ DE NATIONALE BANK VAN BELGIE (miljoenen franken)
25 AARD
31 Maart 1940
Op .ten hoogste 120 dagen : Schatkistcertificaten • Daarmede gelijkgesteld papier... Op ten hoogste één jaar Op tnn hoogste vijf jaar Op méér dan. vijf jaar Zonder vermelding van vervaldag .(3) TOTAAL
30 Sept. 1943
3.075 263 152 931
(1) (2)
4.421
13.160 595 1.855 3.059
31 Dec. 1943
31 Maart 1944
12.654 (1) (2)
18.669
579 1.806 3.059
(1) (2)
18.098
13.535 617 1.645 3.059
30 Juni 1944
14.319 604 2.004 3.059
(1) (2)
19.986
18.856
31 Maart 1945
(1) (2)
39.613 -. 578 1.824 42.015
30 Juni 1145
(1) (2)
40.652 560 1.135 42.337
(1 ) Incl. de krachtens de wet van 19 Juli 1932 verworven effecten, hetz j 550 millioen frank. (2) Incl. het bedrag van den Schatkistbon overgedragen aan de Nationale Bank krachtens de wet van 27 December 1930, hetzij 550 millioen frank. (3) Rentelooze Schatkistbon in tegenwaarde van het particulier tegoed op Postchèquerekening per 3 Aigustus 1940. (Zie voetnota 3b onderaan de tabel van de Staatsschuld.)
III. - OPBRENGST VAN DE BELASTINGEN a) Ontvangsten zonder onderscheid van begrootingajaar (die der gemeentelijke en provinciale opcentiemen niet inbegrepen) (millioenen franken)
26
Bron : Belgisch Staatsblad.
TIJDVAK
1943 1944 1944 April . Mei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari Februari Maart April Mei
Globale gecumuleerde ontvangsten Globale ontvangsten van het tijdvak van Januari tot en met de aangeduide maand
Directe belastingen
Douanen en accijnzen
Registratierechten
7.474 6.937
2.269 2.035
5.445 4.600
15.189 13.572
731 878 630 487 488 337 452 300 530 869 790 788 734 763
164 143 167 166 165 134 152 164 206 129 142 165 160 165
379 416 340 369 490 302 196 269 347 334 372 517 540 487
1.274 1.437 1.137 1.022 1.143 773 800 734 1.083 1.332 1.304 1.470 1.433 1.415
5.442 6.879 8.016 9.038 10.182 10.955 11.755 12.489 13.572 1.332 2.636 4.106 5.539 6.954
b) Totale ontvangsten van de begrootingsjaren 1944 en 1945 v66r 30 April 1945 geïnd (die der gemeentelijke en provinciale opcentiemen niet inbegrepen)
(millioenen franken) Bron : Belgisch Staatsblad. BEGROOTINGSJAAR 1944
BEGROOTINGSJAAR 1945
APRIL 1945
Ontvangsten voor rekening van Opbrengsten
I. Directe belastingen II. Douanèn en accijnzen •
waarvan douanen accijnzen bijzondere verbruikstaxes III.
Registratie waarvan registratie
erfenissen zegel en gelijkgestelde taxes Totaal...
Budgetaire ramingen
Opb eAgsten
7.260 2.070 168 1.755 131 4.605 642 516 3.363
1.815 5.304 780 360 4.000
754 534 36 475 23 1.738 130 136 1.446
13.935
15.050
3.026
7.652 2.094 272
Budgetaire ramingen
begrootingsjaar 1944 (1)
begrootinzsiaar 1945
601 1.454 167 133 1.141
24 1
275 158 10 148 2 522 42
5 18
39 448
2.873
483
955
748 671 66
456 3 3
1- 153
Verschil t.o.v. de budgetaire ramingen
b) Totale ontvangsten van de begrootingsjaren 1944 en 1945 voor 31 Mei 1945 geïnd (die der• gemeentelijke en provinciale opcentiemen niet inbegrepen)
(millioenen franken) Bron : Belgisch Staatsblad.
BEGROOTINGSJAAR 1944
MEE 1915
BEGROOTINGSJAAR 1945
Ontvangsten voor rekening van
Opbrengsten
Budgetaire ramingen
Opbrengsten
Budgetaire ramingen
begrootingsjaar beg rootingsjaar 1944 1945
(1) I. Directe belastingen II. Douanen en accijnzen
waarvan douanen
accijnzen bijzondere verbruikstaxes III. Registratie
waarvan registratie erfenissen zegel en gelijkgestelde taxes . Totaal
Verschil t.o.v. de budgetaire ramingen
NOTA. - De termijn van
1.815 5.304 780 360 4.000
1.024 698 40 631 26 2.224 174 171 1.845
15.050
3.946
7.652 2.094 272
7.753
2.071 168 1.756 131 4.606 642 517 3.363 14.430 - 620
958 838 83
750 1.118 208 167 1.427 3.614
493 1
1
270 164 5 158 3
486 44 35 399 495
920
332
invordering der directe belastingen Is langer dan het kalenderjaar. Voor deze belastingsoort
zijn de cijfers dus maar definitief na het afsluiten van het begrootingsjaar. (1) Het belastingsjaar 1944 werd op 31 Mei 1945 afgesloten.
- 397 -
27
IV. - KWARTAALSTAAT VAN HET FONDS TOT DELGING DER RIJKSSCHULD 2 0 kwartaal
3 0 kwartaal
40 kwartaal
1944
1944
1941
1 0 kwartaal 1945
Verrichtingen in geld
(millioenen franken) ONTVANGSTEN Op 1 Januari 1945: Aanpassing van de tegenwaarde in Belgische franke van de delgingsprovisie in deviezen bij de buitenlandsche bankiers aangelegd Gewone dotatie tot delging der geconsolideerde schuld Dotatie van de reserve van de 6 Y2 pCt Amerik.aansche leening voor 1936 Geinde interesten en coupons Provisie voor de betaling op vervaldag van 1 September 1944 der vaste interestcoupons van de preferente aandeelen van de N. M. B. S. (Zwitsersche en Hollandsche klassen) Netto-provenu van de reserve van de 6 Y2 pCt leening in Amerika Cessie van stukken uit de portefeuille Interesten en amortisatie van de portefeuille der oude pensioenkassen (artikel 1 van de koninklijke besluiten nr0 221 en 222 van 27 December 1935) Dotatie gevormd op 15 November 1944 met het oog op de vervroegde terugbetaling van het
62
377
200 2 2
25 160 2
27
4
S
3 1
4
21
2
2 34 14
11
in omloop blijvend saldo der binnenla,ndsche premieleening van 1920 (1)
Dotatie op 15 Januari 1945 tot stand gebracht met het oog op de vervroegde terugbetaling van het in omloop blijvend saldo der leening 5 pCt. van 1931
1
Ontvangsten van het kwartaal...
102
245
402
219
Kostprijs der stukken van de geconsolideerde schuld ingekocht of terugbetaald voor de delging. Terugbetaling aan de Schatkist van de sommen voorgeschoten voor het betalen der vaste rentecoupons van de preferente aandeelen der N. M. B. S. (Zwits. en Holl. klassen) op de vervaldagen van 1 September 1940, 1941, 1942, 1943 en 1914 Storting fn de Schatkist van het netto-provenu der reserve van de 6 y2 pCt leening in Amerika in 1944 Storting in de Schatkist van de interesten en de amortisatiegelden van de portefeuille der oude pensioenkassen Kostprijs der stukken verkregen voor de portefeuille Vorming van de dotatie op 15 November 1944 met het oog op de vervroegde terugbetaling van het in omloop blijvend saldo der binnenlandsche premieleening van 1920 (1) Toekenning van de dotatie op 15 Januari 1945 met het oog op de vervroegde terugbetaling van het in omloop blijvend saldo der 5 pet, leening van 1931
165
43
34n
2
Uitgaven van het kwartaal... Batig saldo op het einde van het kwartaal....
193 1.086
UITGAVEN
17
11
20 28
9
11
67 1.188
376 1.096
34 1.276
Verrichtingen met eflect97t
(millioenen franken) DELGING DER GECONSOLIDEERDE SCHULD
ominaal kapitaal der stukken ingekocht of terugbetaald voor de delging gedurende het kwartaal.
152
295
27 .
1
CONVERSIE DER VLOTTENDE SCHULD
Bedrag der Schatkistbons omgezet in preferente aandeelen van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen tot op het einde van het kwartaal
4.175
4.175
4 175
4 175
Nominaal kapitaal der stukken : a) tegen contanten uitgegeven b) tegen niet afgestempelde Schatkistbons geruild
824 4.175
824 4.175
824 4 175
824 4.175
Beschikbaar saldo op het einde van het kwartaal
4.999 1
4,999 1
4,999 1
4 999 1
Totaal der eerste uitgifte (artikel 2 der wet van 24 December 1927) Niet uitgegeven
5.000 5.000
5.000 5.000
5 000 5.000
5 000
10.000
10.000
135
145
137
135
207
251
251
253
1.019
1.017
1.017
1 017
335
335
335
335
PREFERENTE AANDEELEN VAN DE NATIONALE MAATSCHAPPIJ DER BELGISCHE SPOORWEGEN
Nominaal kapitaal der aan het Delgingsfonds afgegeven stukken (artikel 1 1 der wet van 23 Juli 1926)
10 000 ( 2)
5 000 10 000
EFFECTENFORTEFEUILLE OP HET EINDE VAN HET KWARTAAL
Waarden aangekocht krachtens artikel 11, 20 lid, der wet van 23 Juli 1926 PORTEFEUILLE VAN DE RESERVE VAN DE 6 Y2 PCT LEENING IN AMERIKA OP HET EINDE VAN HET KWARTAAL
Waarden aangekocht ter uitvoering van artikel 16 der wet van 24 Juli 1927 PORTEFEUILLE VAN DE OUDE PENSIOENKAS OP HET EINDE VAN HET KWARTAAL
Waarden gedeponeerd in het Delgingsfonds ter voldoening aan artikel 1 der koninklijke bes;uiten nre 221 en 222 van 27 December 1935 NEERLEGGINGEN VANWEGE STICHTINGEN, IN VERBAND MET HET AFLEVEREN VAN 4 PCT. INSCHRIJVINGEN OP N tAM, 3e REEKS
Waarden gedeponeerd in het Delgingsfonds krachtens het koninklijk besluit n* 267 van 28 Maart 1936.
(1) Afhouding op het niet aangewende deel van de netto-opbrengst der uitgifte van preferente aandeelen nala Maatschappij der Belgische Spoorwegen. (2) Waarvan 576.000.000 frank voor de amortisatie teruggekocht of aangeduid werden,
— 398 —
van de
Ne tto
IV. - KWARTAALSTAAT VAN HET FONDS TOT DELGING DER RIJKSSCHULD
27
(vervolg) Per 30 Juni 1944
Per Per 30 Septemb. 31 December 1944 1944
Per 31 Maart 1945
Balans
(duizenden franken) ACTIVA 123.164 598.288 365 39.263 8 114.374
112.875 890.441 330 69.245 61.448 109.165 12.015
175.991
220.427
220.427
220.067
893 246 118.285
1.070.099 127.561
1.095.890 120.060
1.275.577 118.882
1.011.511
1.197.660
1.215.950
1.294.299
587.485 41.198 221.017
744.249 40.912 221.017
781.802 50.861 221.017
938.249 81.280 221.017
19.353 6.716 5.552
46.413 8.222 4.499
29.834 10.534 --
29.834 3.352 608
Niet aangewend deel van de netto-opbrengst der uitgiften van de preferente aandeelen van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen Vrijwillige bijdragen
54.083 4.603
54.083 4.603
43.532 4.603
42.149 4.603
Excedent der inkomsten op de uitgaven
58.686 71.504
58.886 73,662
48.134 73.769
46.752 75.167
130.190
132.348
121.903
121.919
1.197.660
1.215.951
1.394.288
Banken, postchèquerekening en kas Te incasseeren mandaten Tijdelijke beleggingen in buitenlandsche deviezen Delgingsreserve aangelegd bij buitenlandsche bankiers Terugbetaling van bij uitloting aflosbare stukken, om te slaan In Belgische frank te incasseeren vervallen dotaties In deviezen te incasseeren vervallen dotaties Inkomsten in deviezen van de reserve van de 6 Y2 % Amerikaansche leening in de Schatkist te storten Te innen voorgeschoten belastingen en kosten Beleggingen der reserve van de 6 3'2 % leening in Amerika Effectenportefeuille (tegen inkoopprijs) Totaal activa
351.211 327.944 365 40.912 36.214 92.891 --
342.928 152.218 259 41.198 37.673 142 847 --
-
--
134
134
----
-
4
PASSIVA Saldi der aan delging te besteden dotaties : a) in Belgische franken in deviezen Reserve van de 6 Y2 %, leening in Amerika Saldo van de provisie voor de betaling op de vervaldagen van 1 September 1940, 1941, 1942, 1943 en 1944 der vaste interestcoupons van de preferente aandeelen van de N. M. B. S. (Zwitsersche en Hollandsche klassen) Inkomsten van de reserve van de door de Schatkist verkregen 6 Y2 % Amerikaansche leening Opbrengst van de portefeuille van de oude pensioenkassen Beschikbaar saldo :
Totaal passiva...
1.011.512
•
Winst- en verliesrekening
(duizenden, franken) DEBET Beheerkosten Kosten in verband met de delging
141 89
118
192
147
37
20
388
Excedent der inkomsten op de uitgaven voor het kwartaal
230 198
155 2.158
212 108
633 1.398
Totaal...
428
2.313
818
1.931
Geïnde Interesten en coupons Te goed voortkomende uit de herwaarleering op het einde van het kwartaal van de « tijdelijke beleggingen in buitenlandsche devieren ». Excedent der lasten op de inkomsten voor het kwartaal
428
2.208
318
1.931
CREDIT
--
__
__
105
_---
--__
Totaal...
428
2.319
818
1.931
Batig saldo op het einde van het kwartaal...
71.504
73.662
73.788
75.187
- 399 -
INKOMENS EN SPAARWEZEN
30
L - RENDEMENT DER BELGISCHE NAAMLOOZE VENNOOTSCHAPPEN Betaalbaar gestelde dividenden en obligatiecoupons in April 1945 AANTAL VENNOOTSCHAPPEN
NETTO RESULTAAT Gestort kapitaal
I
Reserves winst
RUBRIEKEN getelde
met met winst verlies
verlies
GeblokUitgekeerde keerde divibruto winst denden
Obligatjeschuld
Bruto obligatie. coupons
(1)
(2)
(duizenden franken)
A. - Vennootschappen met hoofdbedrijf in België le Particuliere banken lb Banken van openbaar nut 2. Verzekeringen 3. Financieele inrichtingen 4. Invoer, uitvoer 5. Handel in metalen 8. Handel in kleerstoffen en meubel. 7. Handel in eetwaren 8. Diverse handelstakken 9. Suikerfabrieken 10. Maalderijen 11. Bierbrouwerijen 12. Stokerijen 13. Andere voedingsindustrieën 14. Steengroeven 15. Kolenmijnen 16. Mijnbouw 17. Gas 18. Eleetriciteit 19. Electrische constructie 20. Hotels, bioscopen, schouwburgen. 21. Drukkerijen, publiciteit 22. Textielnijverheid 23 Kunst- en ceramieke bouwstoffen 24a IJzer en staal 24b Machinebouw 24c Non-ferro metalen 25. Bouwbedrijf (openbare werken) 26. Papierindustrieën 28. Chemische industrieën 29. Houtindustrieën 30. Leerlooierijen en riemfabrieken 31. Automobielen 32. Glasblazerijen en kristalfabrieken. 33. Spiegelglasfabrieken 34. Diverse industrieën 85. Spoorwegen 86. Buurtspoorwegen 87. Scheepvaart en vliegwezen 88. Telegraaf, telefoon 39. Electrische tramwegen 40. Autobussen 41. Andere vervoerondernemingen 42. Diverse andere industrieën TOTAAL
37.160 8.750 3.372 15.369 28 550 668 1.224 3.717
656.614 175.000 44.138 1.018.926 22.840 19.340 44.870 57.059 160.177
312.895 29.895 17.890 301.803 10.593 7.088 3.994 34.006 81.803
10.679 11.679 6.921 30.910 2.692 1.792 2.747 5.885 13.393
25.088
295 1.231
24 5 19 20 8 3 1
106 3
74 1
32 2
299.865 6.794
15.218 81.335 21.828 45.954 37.245 117.572 - 927 24.827 83.199 3.671 18.878 3.899 190.625 37.551 - 28.646 48.766 3.375 19.337 15.966 - 21.944 -- 2.806 33.784 14.335 486 7-36.929 9.137
3.784 13.662 4.833 7.532 1.849 1.128 144 3.370 32.521 202 7.986 2.370 9.132 6.817
43 2 18 8 14 9 2 1 2
72.068 348.665 23.450 138.443 181.195 633.396 23.000 60.800 1.017.762 17.074 77.503 30.498 497.797 433.929 206.168 358.031 98.100 142.529 91.080 425.280 84.515 68.980 17.250 7.250
22
14
8
23.313
-- 357
506
996
122
3 1 16 7
2 1 9 4
1
46.698 330
1.955 228
3.464 72 469 434
620
5.180
3.732 264 1.507 2.984
3.122
7 3
64.964 1.200 25.412 4.853
1.347
882
485
7.679.928
1.820.101
234.233
438.873
148.708
2.249
20 1 27 202 15 16 35 36 215
19 1 23 151 9 9 19 24 154
14 41 3 38 27 20 6 3 10 11 37 40 94 52 1 89 2 42 13 33 29 10 4 3
12 33 3 27 7 6 2 2 7 4 28 23 44 24 46
1 4 51 6 7 16 12 61 2 8 11 20 14 4 1 3 7 9 17 50 28
-
1.309
9.021 6.905 285 3.144 5.001 2.848 271 16.718 19
280 5.076 989 521 4.571 1.081 6.992
2.840 16.972 85.496 692 160 23.882 1.019 500 3.131 19.222 51.454 29.822 31.691 8.951 11.581 4.597 28.807 49.686 148 17 235 13.464 103
1.982 8.396 1.789 4.290 1.479 104 2.993 35.932 2.411 570 2.131 1.048
180
882
3.385 4.819
1.400 5.018
68
4.500
180
2.214 450 19.600
100 22 882
2.438 35.183
146 1.723
2.200 20.741 461.101 24.851
117 1.014 19.018 1.034
5.737
287
64.271 701
2.917 32
7.843
147
1.128
46
875.077
38.162
28.337
742 61
352
2.752 1.838 180 364 695 600 120 3.635
97.011 128.894
215
B. - Vennootschappen met hoofdbedrijf in Congo 1. Banken, finaneleele vennootschap 2. Handeisvennootschappen 8. Nijverheidsvennootschappen 4. Landbouwvennootschappen 5. Openbare diensten TOTAAL
C - Vennootschappen met hoofdbedrijf in het buitenland 1. 2. 3. 4. 5.
Electriciteit Spoorwegen Tramwegen Plantages en koloniale vennootseli. Diverse vennootschappen TOTAAL Eindtotaal
2
1
2 1.349
863
486
82.000
-- 6.371
3
1.229
82.000
-- 6.371
3
27.566
803
902.643
36.965
7.761.926
1.613.730
234.236
436.784
148.708
2.249
(1) De getelde leeningen slaan op andere vennootschappen dan deze opgegeven in de vorige kolommen; daarenboven, sedert Mei 1940, op enkele uitzonderingen na, omvatten deze cijfers slechts de in België, in Belgische franken uitgegeven leeningen. (2) Daarenboven werd er gedurende de maand Apr11 1945 betaalbaar gesteld : (duizenden franken) Coupons van binnenlandsche Staatsleeningen (geconsolideerde en op halftangen termijn) 348.748 28.315 Coupons van leeningen van de Kolonie 23.663 Coupons van leeningen van provinciën en gemeenten 80.672 Coupons van verscheidene leeningen • Totaal... 481.388
- 400 -
-
-
30
I. - RENDEMENT DER BELGISCHE NAAMLOOZE VENNOOTSCHAPPEN
1
Betaalbaar gestelde dividenden en obligatiecoupons in Mei 1945 NETTO UITSLAGEN
AANTAL VENNOOTSCHAPPEN
Gestort kapitaal
Reserves
Winst i Verlies uitbetaald
BEDRIJFSKLASSEN opgetelde
A.
Bruto obligatiecoupons
(2)
(duizenden franken)
-
6 -
34 138 5 7 29 28 154 1 5 19 4 30 15 21 2 4 11 18 38 17 69 27 2 57 4 25 4 34 17 9 1 6
32 102 2 3 19 17 99 1 5 16 2 20 6 2 2 2 8 10 29 12 37 11 -34 1 13 2 21 15 5 1 3
2 36 3 4 10 11 55 --3 2 10 9 19 -2 3 8 9 5 32 16 2 23 3 12 2 13 2 4 -3
16.438 49.000 178.468 145.325 1.910.674 1.155.421 1.337 8.825 - 3.269 12.200 39.797 48.071 23.814 15.016 21.906 133.814 160 4.500 2.879 19.895 31.266 69.792 10.550 3.198 76.728 20.542 65.435 22.366 953.779 70.402 -- 84 21.000 10.436 79.065 656.225 228.901 68.512 167.612 65.645 4.159 391 13.870 292.448 578.246 23.255 140.395 3.600 10 62.890 159.030 999 44.600 10.584 52.565 19.185 184.900 148.222 600.112 3.217 18.112 6.311 45.015 3.371 -30.000 -- 3.441 135.875
3.021 27.654 74.480 65 483 14.386 4.553 11.284 242 496 5.741 255 7.296 629 -18 4.346 51.175 9.368 5.917 1.618 21.278 1.007
94.913 7.908
-
10.821 345 2.618 2.074 14.462 2.287 4.824 98 603
1.500
-
207 9.897 63 279 578 827 5.388 88 540 1.645 3.911 171.258
-
377 1.209 39.415 713 191 14.233 13.194 854 6.757 3.565 .1.511 9.822 11.812 110 535
--- - - --
TOTAAL
Obligatiegehuld (1)
Vennootschappen met hoofdbedrijf in België 6
Ia Particuliere banken lb Banken van openbaar nut 2. Verzekeringen 3. Financieele inrichtingen 4. Invoer, uitvoer '5. Handel in metalen 6. Handel in Meerst. en meubelen 7. Handel in eetwaren 8. Diverse handelsbedrijven 9. Suikerfabrieken 10. Maalderijen 11. Bierbrouwerijen 12. Distilleerderijen 13. Andere voedingsindustrieën 14. Steengroeven 15. Kolenmijnen 16. Mijnbouw 17. Gas 18. Electriciteit 19. Electrische constructie 20. Hotels, bioscopen, schouwburgen 21. Drukkerij, publiciteit 22. Tcrtielbedrijf 23. Kunstmat. en ceram. 24a IJzer en staalnijverheid 24b Machinebouw 241 Non-ferro metalen 25. Bouwbedrijf (openbare werken) 26. Papiernijverheid 28. Chemische nijverheid 29. Hout bewerkingsindustrieën 30. Lederbereiding, riemfabrieken 31. Automobielen 32. Glas- en kristalfabrieken 33. Spiegelglasfabrieken 34. Diverse industrieën 35. Spoorwegen 36. Buurtspoorwegen 37. Scheepvaart, vliegwezen 38. Telegraf, telefon 39. Electrische tramwegen 40. Autobussen 41. Overige transportbedrijven 42. Diverse andere industrieen
met verlies
met winst
Bruto winst
87 6 2 13 1 3 2 8 4
50 4 2 3 1 2 2 2 1
967
605
6 3
550.917 49.550 9.180 26.510 4.200 100.000 18.250 9.825 3.206
11 --- 2.074 785 6.197 5.258 1.935 345 --
34.550 8.706 207 185 312 5.348 1.840 525 --
362
7.299.907
2.582.097
334.915
37 2
--
10
--
1
--
17.530 -15.903 678 -2.188 3.953
2.009 21 ---341.241
18.378 57.700 100 3.048 1.492 3.081 333 2.757
90.891
- 3.385
14.321
-
716
7.769
-
387
119
1.981
3.142
3.591 31.964 2.466 1.762 137 8.787 436 - 3.912 245 459 462 15.870 461
1.582 91.927
-
70 4.117
5.000
-
750
200 45
8.500
410
21.746 4.686 5.000
879 233 200
100.000 5.254
4.000 237
3.257
183
20.850
1.043
535
21
384.009
18.225
654 994
22 40
1.280 265 2 0.267 4.726 11 3 252 4.640 1.255
6 194.788
B. - Vennootschappen met hoofdbedrijf in Congo I. Banken, finanoieele vennootschappen. 2. Handelsvennootschappen 3. Nijverheidsvennootschappen 4. Landbouwvennootschappen 5. Openbare diensten
1
1
--
12.000
1.455
1.317
559
1
1
--
12.000
1.455
1.317
559
-
TOTAAL
C. - Vennootschappen met hoofdbedrijf in het buitenland 1. 2. 3. 4. 5.
Electriciteit Spoorwegen Tramwegen Plantages en koloniale vennootschap. Diversen vennootschappen TOTAAL
Eindtotaal
3 3
971
2 2 608
-
-
149.400
1.563
-
149.400
1.563
-
-
-
-
1 1 363
7.461.307
2.565.115
-
79
3.866
79
3.866
336.311
345.107
195.327
1.548
82
385.557
16.287
(1) De getelde leeningen slaan op andere vennootschappen dan deze opgegeven in de vor ge kolommen; daarenboven, sedert Mei 1940, op enkele uitzonderingen na, omvatten deze cijfers slechts de in België, in Belgische franken uitgegeven leeningen. (2) Daarenboven- werd er gedurende de maand Mei 1945 betaalbaar gesteld : (in duizenden franken) Coupons van binnenlandsche Staatsleeningen (gecon72.895 solideerde en op half langen termijn) Coupons van leeningen van de Kolonie 19.527 Coupons van leeningen van provinciën en gemeenten 33.385 Coupons van verscheidene leeningen Totaal Buitenlandsche Staatsleening (') Benaderingscijfer.
- 401 -
125.807 235.063 ( 5 )
I. - RENDEMENT DER BELGISCHE NAAMLOOZE VENNOOTSCHAPPEN Retrospectief overzicht
30
1
TIJDVAK
1943 1944 (2) 1944 5 eerste maanden 1945 5 eerste maanden
AANTAL VENNOOTSCHAPPEN
getelde
met winst
Betaalbaar gesteld bruto dividend
NETTO RESULTAAT
Gestort kapitaal
Reserves winst
met verlies
I
verlies
(vervolg)
Bruto obligatie. coupons (5)
Obligatieschuld ( 1 ) (*)
(duizenden /ranken)
7.314 6.986
5.559 5.106
1.755 1.880
40.558.416 41.046.157
13.329.725 12.964.059
2.860.243 2.273.915
485.459 948.419
1.576.821 1.195.239
6.509.343 7.019.017
287.302 302.284
4.105 3.502
3.067 2.269
1.038 1.233
22.997.900 20.830.637
7.826.716 6.730.218
1.413.721 809.166
293.281 937.644
778.361 483.041
3.064.806 3.306.207
133.083 137.868
1944 Februari 172 129 43 361.254 119.752 21.300 4.651 7.439 472.444 20.157 Maart 1.177 299 5.168.873 878 2.302.370 309.977 59.985 146.862 404.301 17.946 April 1.547 1.148 399 9.280.865 2.307.675 520.759 89.232 279.188 818.873 34.055 Mei 1.114 841 273 7.737.253 2.961.766 539.674 133.318 333.358 413.930 18.125 Juni 541 404 137 2.413.863 618.342 184.911 22.585 84.138 525.897 23.027 Juli 327 239 2.021.711 88 968.730 114.927 37.885 62.768 1.064.348 44.639 Augustus 143 113 30 469.526 176.435 28.306 8.562 16.323 347.037 14.840 September 169 123 46 825.944 145.909 18.693 44.899 18.846 431.775 18.712 October 110 3.795.221 259 847.545 125.238 146.313 369 81.762 838.375 34.637 128 72 November 200 3.421.673 1.000.234 323.133 77.898 37.883 255.044 11.463 December 175 117 58 1.940.750 567.762 84.387 48.795 41.139 493.735 21.883 73 20 1945 Januari 53 412.781 129.349 29.512 14.615 12.707 1.080.318 44.544 132 44 Februari 88 285.814 117.682 13.171 5.270 2.517 523.210 21.942 977 320 Maart 657 4.908.809 2.304.342 195.936 135.778 123.782 414.479 17.930 April 1.349 883 486 7.761.926 1.813.730 234.236 436.874 148.708 902.643 36.965 Mei 971 363 7.461.307 608 2.565.115 336.311 345.107 196.327 383.557 16.287 (1) Voor de maandelijksehe resultaten, slaan de in aanmerking genomen leeningen op andere vennootschappen dan deze waarop de vorige kolommen betrekking hebben. (2) Definitieve cijfers. e) Sedert 51e1 1940 , enkele uitzonderingen niet te na gesproken, bevatten de getallen nog slechts do In Belglá, in Belgische franken nitteerde le n.
a)
31
II. - ALGEMEENE SPAAR- EN LLTFRENTEKAS Inlagen op particuliere spaarboekjes (Netto spaarbedrag) (duizenden, franken)
•■■
TIJDVAK
Inlagen
942 943 944 April Mei Juni Ju Juli Augustus September October Nove November December 945 Januari Februari Maart April Mei Juni
v v u v v v v
Uitbetalingen
I
Saldi
Tegoed der inleggers op liet eind van het tijdvak (1)
Aantal spaarboekjes (mbeteindvall'tjaur 6.191.105 6.333.807
2.258.689 4.341.744
1.418.174 1.426.973
840.515 2.914.771
12.798.936 16.098.692
490.955 442.815 381.079 368.274 386.786 338.903 325.221 132.026 192.473 225.714 229.273 225.626 215.914 212.232 334.585
167.837 151.108 138.563 121.425 119.341 79.392
323.118 291.707 242.516 246.849 267.445 259.511 254.729 -- 30.862 -- 4.464 106.903 114.508 91.869 95.016 93.581 172.835
17.413.904 17.705.611 17.948.127 18.194.976 18.462.421 18.721 932 18.976.661 18.946 299 19.457.737 19.564.640 19.0;9.148 19.771.017 19.868.033 19.959.814 20.132.449
162.388 196.937 118.811 114.765 133.757 120.898 118.651 161.730
(1) De tegoeden op 31 December 1942, 1943 en 1944 omvatten de gekapitaliseerde renten van het dienstlaar.
b) Stortingen Ingeschreven op de rekeningen der aangeslotenen bij de Lilfrentekas (duizenden franken) ~Vo
TIJDVAK
HANDARBEIDERS en vrije stortingen, buiten het raam van de verplichte verzekeringswetten (wetten van 16 Maart 1865 en 15 December 1937)
BEDIENDEN (wetten van 10 Maart 1925 en 18 Juni 1930)
1942 1943
293.458 316.620
56.815 62.382
1944 April Mei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari Februari Maart April Mei
27.418 27.114 23.068 22.193 16.396 26.799 23 .500 n 23.193 v 18.279 v 21.065 u 21.525 v 24.013 v 26.392 v 21.787
5.501 4.948 5.845 5.646 6.030 3.794 5.176 5.675 10.378 6.707 5.334 9.322 7.950 8.880
v v v v v v ti
- 402 -
MIJNWERKERS (wetten bij koninklijk besluit van 25 Augustus 1937 samengeerdond)
Totaal
20.333 21.218
370.607 400.220
6.123
99.017
4.612
85.470
v 4.126
90.326
n 4.233
92.199
LOOP DER ZAKEN I. - BEDRIJVIGHEID DER VERREKENINGSHAMERS LIQUIDATIEKAS VAN DE BEURS VAN BRUSSEL
VERREKENINGSKAMERS HOOFDBANK
HOOFDBANK, BIJBANK EN AGENTSCHAP. TIJDVAK Aantal kamers
Aantal verrekende stukken
op het eind v. h. tijdv. (duizenden)
Verrekende kapitalen
(millioenen franken)
Aantal verrekende stukken
(duizenden)
Verrekende kapitalen
(millioenen franken)
1943 Maandgemiddelde 1944 Maandgemiddelde
38 (3) 38 (3)
114 86
48.181 48.020
57 42
39.759 39.684
1944 April Mei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari Februari Maart
38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38
103 96 109 100 98 39 39 47 66 71 72 87
58.409 46.137 63.875 54.639 59.551 26.134 27.465 35.587 31.299 31.224 34.941 47.031
51 47 53 48 48 21 19 20 29 30 29 35
46.602 38.048 54.509 47.145 49.947 21.790 23.071 26.033 23.410 25.132 28.978 39.367
April
38 38 38
84 80 98
45.844 46.545 64.334
34 33 42
38.341 38.965 53.443
Mei Juni
Omloopssnelheid van het geld in de banken
CONTANT
Aantal zittingen
Geliquid. Aantal bedrag deelnemers op het eind (millioenen )ranken) v. h. tijdv.
(2)
(1) 4,86 6,57
21 21 (4)
731 (3) 709 (5)
2.246 2.152(4)
4,56
18 21 22 20 21
719 718 718 708
709
2.299 2.139 2.381 2.544 3.193
19
830
1.850
3,77 6,57 6,23
(1) Verhouding van het totaal bedrag der in den loop van het aangeduide kwartaal verrekende bedragen tot het saldo, per eind trimester, der deposito-rekeningen op zicht en op minder dan 30 dagen. (2) De aankoopen of de verkoopen zijn maar ééminaal geteld. (3) Op 31 December. (4) Gemiddelde der eerste acht maanden. (5) Op 31 Augustus.
II. - POSTCHEQUE- EN GIROVERKEER (millioenen franken)
TIJDVAK
1943 Maandgemiddelde 1944 Maandgemiddelde 1944 Maart April Mei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari Februari Maart April Mei Juni (1) Op 31
December.
Teg Tegoed van particu nliere
VerrichgnAlgemeene gen zonder gebruik beweging van specie pCt.
Aantal rekeningen op 't eind van het tijdvak
Totaal tegoed
(1)495.566 (1)508.868
8.581 10.836
6.380 8.334
5.829 5.421
19.770 16.723
5.733 5.069
19.770 18.723
51.101 43.934
88 88
2,91 2,24
498.713 499.693 500.298 500.399 500.812 501.230 501.628 502.887 505.318 608.568 514.282 517.807 521.288 524.536 527.611 531.253
9.888 10.107 10.954 11.153 10.921 10.583 10.896 10.780 12.564 12.819 13.486 14.031 15.323 16.119 16.797 17.474
7.478 7.756 8.222 8.413 8.210 8.277 8.079 8.274 10.377 10.613 10.842 11.394 12.303 13.185 13.280 14.446
6.726 6.764 5.581 5.840 4.873 5.427 3.241 3.336 5.757 4.401 5.340 4.677 7.288 7.745 6.188 9.141
22.527 18.501 14.831 17.364 15.956 17.745 10.334 15.070 11.533 15.238 16.456 15.237 25.563 23.637 24.096 30.095
6.458 6.335 4.542 6.316 5.245 5.690 2.853 3.045 3.332 4.943 4.449 4.137 6.131 6.557 6.322 7.406
22.527 18.501 14.831 17.364 15.956 17.745 10.334 15.070 11.533 15.238 16.456 15.237 25.563 23.637 24.096 30.095
58.239 50.101 39.784 48.883 42.030 46.607 26.762 36.521 32.155 39.820 42.752 39.288 64.546 61.575 60.701 76.737
88 87 87 89 87 88 88 92 82 89 89 88 91 91 90 91
2,71 2,58 1,77 2,04 1,83 2,13 1,26
(Daggemiddelde)
(2) Verhouding per type-maand van 25 dagen,
DEBET
CREDIT Stortingen
Giro's
Chèques en diversen
Giro's
van den debetomzet tot het gemiddeld dagelijksch tegoed.
- 403 -
Omloop'. snelheid
(2)
2,29 2,58 2,25 2,22 2,73 2,76 2,62 2,79
1. --
55
Bron
PRODUCTIE PRODUCTIE DER STEENKOLENMIJNEN EN METAALBEDRIJVEN
: Menwezen STEENKOLENMIJNEN
TIJDVAK
GEMIDDELD AANTAL ARBEIDERS onder- en onder- boven-
NETTO HOEVEELHEID OPGEDOLVEN STEENKOOL PER BEKKEN (duiz.
tonnen)
Bergen
TOTAAL
Centrum
Charleroi
Namen (2)
grondsche grondsche 1939 Maandgemiddelde 1943 Maandgemiddelde 1944 Maandgemiddelde
90.115 128.702 81.748 122.390 58.109 04.326
1944 April 68.096 106.662 Mei 58.805 95.676 Juni 56.742 93.033 Juli 58.644 95.233 Augustus 56.290 93.045 September 29 .417 57.650 October 42.642 75.028 November 50.261 85.255 December 52.787 88.624 1945 Januari 50.449 84.408 Februari 54 .172 88 .942 Maart 54.907 00.880 April 52.068 87.566 blei 52.504 87.168 Juin 54.615 90.010 (1) Op 31 December. (2) De productiecijfers voor de mijnen van het deeld over de productie van het bekken van Luik (3) De schlamms inbegrepen.
Productie (duizenden
tonnen)
354 264 129
659 476 277
108 60 63 94 54 16 86 158 203 203 193 260 194 108 236
155 48 97 97 68 17 97 131 164 126 151 200 161 107 171-
278 249 294 287 237 63 130 259 277 253 251 329 289 249 312
Kenpen
(3)
32 ---
460 320 189
603 577 406
2.487 1.979 1.125
24,1 27,1 22,9
(1) 1.320 (1) 512 (1) 489
244 186 170 186 174 41 149 143 151 166 172 197 139 151 103
484 461 465 510 462 36 178 283 297 289 305 336 251 304 379
1.269 1.003 1.088 1.175 995 173 888 974 1.092 1.037 1.072 1.322 1.034 920 1.291
22,7 21,9 24,6 26,4 24,6 8,2 20,4 22,8 23,7 23,4 22,5 26,6 21,8 18,6 25,8
509 681 808 801 722 632 887 582 489 413 384 358 384 306 271
Naamsche bekken worden niet langer afzonderli k opgegeven, doch veren van dit van Charleroi,
COKES TIJDVAK
379 342 124
Luik
Voorraad Cenddd. op 't eind der aantal extractie- maand (duiz. dagen tonnen)
HoogOvens in werking
BRIKETTEN
Gemiddeld Productie aantal (duizenden arbeiders tonnen)
Gemiddeld (aan het ei ❑ d aantal arbeiders n ttijdvak) ij
VOORTBRENGING DER METAALNIJVERHEID (duiz. tonnen)
Gietijzer
Ruw staal It
3.757 3.716 3.237
127 84 37
814 649 504
(1)44 (1)32 (1)12
256 136 59
253 133 50
1944 April blei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari Februari Maart April Mei Juni
245 125 82 136 155 72 73 95 91 95 65 120 138 129 155
3.666 3.430 2.930 2.951 2.905 3.035 2.908 2.959 2.943 2.866 2.742 2.776 2.822 2.857 2.849
36 20 16 18 18 12 36 42 55 50 62 72 52 45 66
645 453 519 354 357 386 497 483 479 470 400 489 469 466 495
26 16 7 11 13 8 9 12 12 9 5 7 12 11 11
91 34 21 30 36 5 19 26 30 23 13 19 40 47 54
77 22 15 16 32 1 10 21 9 8 10 14 30 37 52
2,6 1,3 0,5
NCI M'C LOC,700. 0
431 367 170
ewerkte Afewerkt Afgewerkte staalwaren ijzerwaren
CO CCI
1039 Maandgemiddelde 1943 Maandgemiddelde 1944 Maandgemiddelde
Stukken gegoten staal
0,1 -
0,3 0,3 0,3 -0,3 0,3 1,3 1,8 0,7 0,4 1,2 0,9 1,7
(1) Op 31 December.
II. - DIVERSE PRODUCTIES
56
Bron: Ministerie van Financiën, Douanen en Accijnzen BIERBROUWERIJEN
SUIKER •
TIJDVAK
Voortbrenging Ruwe suiker
Cerafh. neerde suiker.
Voorraad. (ruwe en HoeveelIn geraffin. heden consumpsuiker)v aangetie ein d geven gebracht der meel maand
(tonnen)
DISTILLEERDERIJEN
MARGARINE EN TOEBEREIDE VETTEN (2)
Voortgebrachte Voortbrengiug alcohol
(tonnen)
(hernia.)
(1)15.042 1.763 2.072
38.572 4.306 5.508
In consumpMe gebracht
(tonnen)
LUCIFERS
Fabrik sage
Verbruik
Uitvoer
(millioenen stukken)
•
1939 Maandgemiddelde 1943 Maandgemiddelde 1044 Maandgemiddelde
20.506 19.393 14.994
19.260 10.041 10.238
97.211 71.637 87.149
19.883 15.052 15.724
5.062 918 1.715
5.047 910 1.668
5.000 2.775 2.200
2.108 2.250 1.839
3.038 548 308
1944 April 89 9.620 93.726 14.630 1.475 2.620 1.948 1.501 2.536 41 7.314 blei -6.122 81.063 11.611 2.139 1.213 2.086 1.079 183 2.954 1.228 Juni -5.955 60.783 19.665 2.203 584 2.208 2.697 3.349 585 159 Juli -9.457 45.627 15.610 2.209 505 2.221 1.908 1.233 3.733 403 Augustus -7.346 34.527 8.460 2.463 494 2.145 2.012 178 3.646 658 September -5.832 26.662 8.423 2.243 175 1.581 82 1.607 901 -October 30.339 10.879 40.876 14.362 2.087 2.302 1.705 3.824 2.379 1.098 November 103.099 17.008 122.984 16.659 1.965 3.139 3.095 1.790 1.575 -3.736 Ikeember 45.717 14.995 147.075 21.423 2.499 3.381 1.383 1.685 394 8.983 3.658 1945 Januari 128.676 1.280 9.927 20.046 2.276 3.904 1.206 1.392 12.803 4.284 18 Februari 3.003 8.734 110.117 17.835 2.116 1.749 2.642 50 1.792 10.896 1.921 Maart 146 11.810 88.286 21.620 2.739 -2.245 303 5.019 -2.066 April 184 9.039 73.833 14.319 -2.221 3.060 14.014 -2.255 76 Mei 11 8.038 56.233 17.290 1.733 1.566 3.729 332 5.075 ---Juni 8.914 38.317 20.312 4.213 --2.255 2.063 205 7.148 (1) Met inbegrip van de productie van het Groothertogdom Luxemburg. (2) De heffing van het acc jnsrecht op margarine is geschorst sedert 15 Februari 1945. Het Bestuur der accijnzen oefent dus geen toezicht meer uit op de productie der margarinefabrieken en maakt dan ook geen statistieken meer op.
III. - VOORTBRENGING VAN ELECTRISCHEN STROOM TOTALE PRODUCTIE (Centrales van 100 kW. en meer) Bron : Ministerie van Openbare Werken.
-
Centrale Dienst voor Electriciteit en Electromechanica.
58 PRODUCTIE van de 121 voornaamste industrieele centrales Bron: Verbond der industrieele centrales van België
TIJDVAK
Productie (duizenden kWh.) Aantal centrales
1943 Maandgemiddelde 1944 Maandgemiddelde 1944 Maart April Mei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari Februari Maart April Mei
Unie der Verbond der electrische bedrijven van industrieele centrales België
Niet aangesloten maatschappijen
Gemeente. regieën
Vlottende centrales
Totale productie
Gemiddelde dagproductie
Totaal
(duizenden kWh.)
(millioenen kWh.)
(1) 327 (1) 325
217.412 178.857
170.312 106.008
15.522 11.123
18.363 13.023
421.609 309.011
151.413 96.659
5,90 3,84
323 323 323 323 323 323 323 323 325 325 324 324 324 324 324
240.592 191.905 151.654 147.969 154.568 160.054 113.644 149.610 173.093 201.135 193.515 162.595 205.218 201.917 201.854
155.588 108.663 81.991 80.803 92.448 98.982 51.790 88.564 97.260 101.324 96.222 82.585 95.895 85.510 81.236
13.997 10.555 10.179 10.624 9.003 9.295 7.251 11.529 11.924 11.951 9.586 8.501 10.102 10.044 10.675
21.564 15.990 14.627 5.925 6.227 7.296 10.847 9.731 9.709 11.090 7.105 6.541 12.238 12.636 12.139
431.741 327.113 258.451 245.321 262.246 275.627 183.532 259.434 291.986 325.500 306.429 282.036 359.063 346.648 340.205
138.154 102.731 77.271 75.722 86.695 90.150 43.210 78.986 89.704 93.137 88.108 73.257 85.521 74.191 73.029
5,31 4,11 3,20 3,03 3,57 3,70 1,66 2,92 3,70 3,73 3,62 2,82 3,52 2,97 2,8
1 22 36 37 35
(1) Aan het eind van het jaar.
IV. - GASDISTRIBUTIE (1) (duizenden kubieke meters)
59
• Ministerie van Openbare Werken.
•
die het gas, dat zij verdeelen, aankoopen
zelfproducent (geheel of ten deele) van het gas dat zij verdeelen
die het gas, dat zij verdeelen, geheel of gedeeltelijk aankoopen
• Gasvoort.. brengende nijverheidsmaatschappijen, die rechtstreeks verbruikende inrichtingen voeden
(aangekocht gas)
(voortgebr. gas)
(aangekocht gas)
(verkocht gas)
Gasverdeelingsmaatschappijen
Gemeente-regieën
TIJDVAK
zelfproducent (geheel of ten deele) van het gas dat zij verdeelen (voortgebr. gas)
Totaal
1943 Maandgemiddelde 1944 Maandgemiddelde
5.310 3.639
394 153
3.213 2.418
46.886 23.406
14.665 3.099
70.468 32.716
1944 Maart April Mei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari Februari Maart April Mei
5.419 5.471 2.942 '480 1.785 4.245 2.932 3.513 2.899 3.301 2.670 2.340 2.881 3.191 3.765
248 182 167 90 152 207 83 147 76 __ 165 21 204 171 132
3.396 3.082 2.079 1.683 2.046 2.317 1.746 1.960 2.315 2.027 2.074 2.201 2.796 2.482 2.296
43.534 33.382 15.893 10.368 21.791 25.811 11.086 9.695 13.455 12.514 14.379 7.399 17.883 21.889 19.898
8.984 4.980 1.017 5 689 1.059 116 272 631 1.307 1.198 378 1.880 2.283 2.796
61.581 47.097 22.098 12.627 26.465 33.639 15.963 15.587 19.376 19.149 20.486 12.338 25.644 30.016 28.887
.
(1) Deze statistiek betreft de verdeeling van gas, verkregen door droge dist natie van steenkool. Zij omvat dus niet het soortgelijk gas, voortgebracht in de cokesfabrieken der mijn-, metaal-, chemische en andere bedrijven die het zelf ver-
bruiken.
- 405 ---
VERBRUIK N. B. -- nol het verbruik van suiker, lucifers, margarine en toebereide vetten, zie tabel nr
I. - VERBRUIKSINDEXCIJFERS (Basistijdvak 1936 tot 1938 = 100.)
65
WINKELS MET BIJIIUIZEN
GROOTS WARENIIUIZEN TIJD VAK Kleeding 1943 Juni Juli Augustus September October November December
118 105 66 104 163 101 108
Januari Februati Maart April Mei
Meubelen
1944 • 68 72 68 83 125 97 113
ishou artikelen andere Voedingswaren tikel
1943
1944
1943
1944
1943
1944
124 103 142 139 146 128 150
92 105 189 506 406 73 91
156 178 203 206 254 268 296
133 155 196 184 284 335 412
127 149 148 148 139 138 178
149 131 122 128 141 111 113
COOPERATIES EN PATROONSWINKELS Bakkerij
Voedingswaren
1943
1944
48 53 45 46 47 45 49
62 61 58 54 73 79 72
1944
1945
1944
1945
1944
1945
1944
1945
1944
1945
73 105 104 92 94
95 129 125 111 121
145 160 155 142 98
96 237 173 124 143
204 232 289 185 140
254 276 313 220 390
162 159 166 134 125
113 122 144
48 48 55 49 54
78 84 95 81 86
Kleeding
1943
1944
1943
1944
83 98 95 95 91 93 122
110 92 86 80 100 97 101
53 58 49 48 53 48 58
43 40 35 38 44 46 59
1944
1945
1944
1945
120 116 122 107 102
94 99 132 123 145
62 47 55 41 45
61 59 61 60 63
II. - TABAKVERBRULK (Productie en invoer.)
66
Rook-, snuffen pruimtabak
Sigaretten
Sigarillos
Sigaren TUD VAK
(tonnen)
(millioenen stukken)
1943 1944
101 74
2ns 181
1.889 2 .070
4.408 3.944
25 28 28 22 25 26 22 23 16 13 19 23
52 57 54 48 49 57 58 46 39 38 42 61
887 654 480 378 484 547 687 521 487 375 437 677
2.218 1.764 1.264 983 952 1.209 1.066 947 954 977 1.004 1.547
1942 30 trimester 4° id. id. 1943 le 2° id. id. 3° 4° id. id. 1944 le 2° id. id. 3° id. 4° 1945 1° id. 2° id.
67
III. - SLACHTINGEN IN DE 13 VOORNAAMSTE SLACHTHUIZEN VAN HET LAND (*) Grootvee (Ossen, stieren, koeien, vaarzen)
Paarden
Kalveren
1943 Maandgemiddelde 1944 Maandgemiddelde
14.077 10.874
307 309
16.993 12.566
367 1 .279
1944 Maart April Mei Juni Juli Augustus September October November Desem her 1945 Januari Februari Maart April Mei
13.482 7.038 5.231 10.351 9.291 9.694 2.763 12.645 25.823 14.510 7.876 8.420 8.902 9.400 6.427
241 171 190 198 237 205 151 326 711 616 372 188 169 149 1S5
22.562 20.789 16.049 16.569 14.837 11.746 1.954 9.021 10.884 7.111 5.669 8.069 13.347 14.575 17.351
1.830 1.187 737 736 762 547 258 1.880 3.118 2.482 2.754 2.247 2.534 3.043 3.316
TIJDVAK
Varkens, biggen
(') Sedert Maart 194J, 12 slachthuizen -- dit van Brussel wordt op dezen datum geschorst.
- 406 -
Schapen, lamineren, geiten
723 802 557 216 270 269 586 1.361 346 1.983 2.008 830 208 206 115 452 1.120.
VERVOER BEDRIJVIGHEID VAN DE NATIONALE MAATSCHAPPIJ DER BELGISCHE SPOORWEGEN
a) Bedrijfsontvangsten en -uitgaven
70
(millioenen franken). ONTVANGSTEN
REIZIGERS TIJDVAR Aantal
(duizenden) 1943 Maandgemiddelde. 1944 Maandgemiddelde.
Reizigers BB bagage
(millioenen) 531 277
16.457 8.929
UITBATING SSALDO
UITGAVEN
Reizigerskm.
Goederen
Diverse
Totaal
117,9
12,9 12,0
253,7 118,2
12:2,9 58,5
7,7
COEFFICI ENT
363,5 239,5 7,2 114,1 118,2 559 18.058 1943 November 418,4 259,6 42,6 113,1 103,9 508 16.098 December 343,3 229,1 14,8 113,6 100,7 16.591 520 1944 Januari 369,1 217,0 10,9 108,5 97,6 509 16.156 Februari 403,4 2 9,3 18,1 114,8 106,4 501 15.452 Maart 380,2 157,6 13,9 52,0 421 91,7 12.728 April 315,8 7,3 54,2 17,0 228 29,9 7.206 Mei 352,7 50,2 24,9 20,3 5,0 157 6.023 Juni 388,7 80,1 . 11,1 31,2 150 37,8 4.973 Juli 345,8 67,3 . 31,1 6,7 140 29,5 4.616 Augustus 342,2 46,0 9,1 8,9 28,0 116 4.060 September 73,6 363,4 26,9 6,5 186 40,2 6.741 October 83,3 440,7 36,1 40,7 6,5 184 6.576 November 291,2 120,3 34,7 40,3 196 45,2 7.023 December 244,9 93,9 11,4 50,7 31,8 1945 Januari 8.402 238 (1) Het maandgemiddelde der uitgaven 1944 is niet het gemiddelde der 12 maandelijksche posten, want November dient een bedrag afgetrokken van fr 425.809.000 uitgaven, die door den Staat werden gedekt Geallieerd vervoer. Daarenboven werden van het bedrag der uitgaven voor December reeds fr 224.200.000 den Staat om dezelfde reden werd gedekt, afgetrokken. De gezamenlijke tusschenkomst van den Staat bedraagt dus fr 425.800.000 + 234.200.000 fr 650.000.000.
=
139,17 275,76
- 99,3 - - 207,7
353,0 (1) 325,9
a
151,75 - - 124,0 161,16 - - 158,8 149,82 -- 114,2 170,07 - - 152,1 168,62 - - 161,1 241,12 - - 222,6 582,68 -- 261,6 702,81 - - 302,5 484,99 - - 308,6 513,50,, - - 278,3 744,14 - - 296,2 493,97 - - 289,8 528,86 -- 357,4 242,05 - - 170,9 260,73 - - 151,0 van September tot Is kosten voor het uitgaven, die door
b) Vervoer der voornaamste zware goederen. - Gezamenlijk verkeer ( 1 )
Nation. Nlaat-
sclutp(M4 (duizenden tonnen)
der Buurtspoorwegen
TIJDVAK
8
0 5
0
0
0
Verschillende
os
d
0
0 0
Vervoerde ton. Hom.
(duizend.)
1943 Maandgemiddelde. 1944 Maandgemiddelde.
255 91
3.260 1.273
339 215
1.425 582
408 112
:05 80
267 92
256 64
28 7
109 40
32 11
191 70
8.526 6.304
1943 November December 1944 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September October November December 1945 Januari (1) Militair vervoer niet
3.287 236 207 2.691 2.435 196 202 2.355 217 2.576 102 1.252 570 35 35 619 57 999 940 57 218 11 881 48 73 1.318 65 1.113 53 882 inbegrepen.
971 364 200 205 229 164 62 52 116 109 71 367 661 340
1.082 1.235 951 1.020 1.094 483 352 430 92: 558 98 366 . 445 570
373 323 302 314 372 235 34 22 28 35 4 1 1 2
192 183 215 190 208 65 19 32 69 60 11 22 32 33
215 213 224 198 208 109 50 31 59 60 8 36 60 57
157 125 171 134 148 65 16 19 28 35 9 36 55 52
34 20 26 20 22 9 1 2 3 1 1 1 1 1
88 78 116 95 102 41 10 12 38 31 5 11 9 10
28 29 28 28 27 10 4 4 8 6 1 5 7 7
147 121 202 151 166 '".0 22 15 30 45 10 36 47 41
10.722 8.269 7.307 7.245 8.353 7.249 6.089 6.232 7.001 5.536 1.339 4.287 7.833 7.182 3.298
WERKLOOSHEID
81
AANTAL GECONTROLEERDE WERKLOOZEN Week STATISTISCHE MAAND van
tot
Aantal weekdagen
1
1
WestOostVVes EREDSArit. Voor het Rijk werpen ! Brabant Vlaan- Vlaan- gouwen deren deren
uxemLuik iLimbur gi L burg Namen
Dag gemiddelde van c_e maand 1944 December 1945 Maart April Mei Juni
28 24 29 22 24
241.297 165.749 131.906 129.268 124.564
41.867 23.704 19.220 18.301 20.526
D aggemiddelde 1945 April
Mei
Juni
1 8 15 22 29 6 13 20 27 3 10 17 24
7 14 21 28 5 12 19 26 2 9 16 23 30
5 6 6 6 6 5 6 5 6 6 8 6 6
42.754 34.599 30 320 25 642 26.214 26 716 28.095 32.133 30.129 28.569 26.012 22.833 20.845
20.835 19.604 19.410 18.494 17.755 17.824 18.065 18.100 19.217 19.712 20.176 21.173 21.042
69.274 52.411 39.552 40.106 39.177
22.620 22.771 14.493 18.939 13.208 10.846 12.134 10.771 11.688 7.383
3.229 2.387 2.044 1.680 1.534
1.400 1.113 498 162 125
1.470 602 357 291 225
43.896 11.069 36.767 10.299 36.469 40.514 9.629 36.528 38.219 8.934 35.967 37.590 37.543 36.830 8.411 38.230 8.147 37.179 7.754 36.939 39.513 8.077 38.898 41.892 7.824 38.467 40.791 7.470 38.109 40.375 7.344 37.783 39.644 7.095 36.697 37.977 6.538 34.686 38.712
14.774 12.073 13.704 10.885 12.858 10.832 9.647 12.372 10.795 12.332 12.098 11.067 11.631 12.008 10.881 12.187 9.507 12.265 7.938 13.028 11.571 7.565 6.976 11.195 7.053 10.958
2.148 2.156 2.010 1.984 1.921 1.848 1.718 1.688 1.888 1.527 1.535 1.507
752 587 490 348 313 192 146 154 '155 159 134 110
440 381 344 308 316 331 321 276 '235 251 260 203
1.589
99
188
19.132 13.817 9.668 7.950 7.112
52.551 38.282 36.512 37.871 36.794
van de week
BANKSTATISTIEKEN I. - BELGIE
85
WEEKSTATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN BELGIE (millioenen franken)
1
3-5-1945
ACTIVA 8-5-1945 16-5-1945 24-5-1945 131-5.19451 7.6-1945
20.789
20.767
10.493
10.493
10.493
31.282 2.396 1.245
31.282 2.368 1.265
31.282 2.178 1.883
31.260 1.528 2.566
20.833
'2 0.789
20.789
10.493 10.493 --- ---31.326 31.326 Totaal van den goudvoorraad . . . 2.390 2.190 op zicht Buitenlandsche deviezen ( op termijn 1.245 1.245
10.493
20.833
Goudvoorraad Onbeschikbaar goudsaldo na herwaardeering van den goudvoorraad (Besluitwet
nr 5 van 1-5-1944)
Papier in Belgische franken op het buitenland
PapieropBeIglé
20.767
20.745
10.493
10.493
10.493
31.260 1.596 2.568
31.260 1.542 2.566
31.238 1.508 2.649 4 253
4 321
4 308
4 300
4 291
4 270
4 269
4 252
1
2 167 384
2 170 406
2 197 507
2 220 490
1 218 467
1 188 468
101
121
192 396
212 457
211 527
20.968 7.121 10.030
21.348 7.121 10.030
21.663 7.121 9.819
20.653 8.212 9.819
• 21.540 8 492 8.663
2.250 9.182 8.563
22.200 9.839 8.563
21.225 11.001 8.562
20.765
3.500 1.093 1.350 149 135
3.500 1.093 1.350 149 140
3.500 1.093 1.350 149 143
1.093 1.350 149 146
1.093 1.350 148 162
1.093 633 149 223
1.093 633 148 242
1.093 635 148 252
1.083 635
80.222
80.370
77.698
64.589
80 541 64.589
77.347
64.589
64.589
64.589
78.407 64.590
79.070 64.590
79.310 64.590
78.799 64.597
144.811
144 850
145 120
141.938
142. 287
142.997
143.860
143.900
143.398
14-6-1945
21-6-1945
28-6-1945
57.608
58.034
58.483 5 4.435 -62.923
Voorschotten op overheidsfondsen • Deel- en pasmunt Vorderingen op den Staat :
Dverheldstondsen bebouwen, materieel en meubelen Diversen Emissiebank te Brussel
.
20.767
4 322
Handelspapier Uitgegeven door instellingen waarvan de verbintenissen door den Staat gewaarborgd zijn
Voorschotten aan de Schatkist : Certificaten A, eigen rekening Certificaten B, Dienst van OnderL Bijstand. Certificaten C, Geallieerde Legers Bijzonder voorschot voor de toepassing van de overeenkomst van 25-1-1943 Andere vorderingen op den Staat
14-6-1945 21-6-1945! 28-6-1945
11 .001
8.562
148 194
PASSIVA ^-
3-5-1945
Bankbiljetten in omloop Rekening-courantsaldi :
54.098
van de Schatkist van anderen
8-5-1945
16-5-1945
54.596
24.-51945
54.526
31-5-1945
54.895
7-6-1945
57326
65.951
5
5
4 .872
4.336
59.772
60.292
3 8 3 5.155 4.941 --- --61.342 62.557 83.192
10.493
10.493
10.493
10.493
10.493
10.493
-
-
-
-
-
-
58.747
2 4.811 - 59.023 69.339
10.493
10.493
10.493
3.500 394 200 433
3.500
3.500
394 200
398 200
396 200
420 200
433 200
434 200
433
433
433
435
435
73.767
74.043
74.361
71.294
71.840
71.044 --144.811
70.916
70.769
70.642
144.959
145.130
141.936
4 4.647
Totaal der verbintenissen op zicht . . . onbeschikbare rekening wegens herwaardeerMg (besluitwet n , 5 van Schatkist
1
1-5-1944)
speciale reken. voor de toepassing van de overeenkomst van 25-1-43 Uitgestelde inventarisoperatiën en diversen Kapitaal Reserves en afschrlivingsrekenIngen
•
4 4.423
4 .213
467
469
435
200 435
200 435
72.904
74.119
74.787
74.520
70.447
70.093
69.541
69.113
68.876
142.287
142.997
143.660
143.900
143.396
Besluitwet van 6-10.44 : Oude biljetten en
rekeningen-courant op de Bank, overgeboekt en over te boeken op tijdelijk onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven oude biljetten
II. - BUITENLANDSCHE CIRCULATIEBANKEN
86
Discontovoet van de voornaamste circulatiebanken Sedert België Bulgarije Denemarken Duitschland Estland Finland Frankrijk Griekenland Groot-Brittannië Hongarije Indië Italië
16 Januari 1945 1 December 1940 15 October 1940 9 April 1940 1 October 1935 3 December 1934 20 Januari 1945 10 April 1945
28 October 1939 22 October 1940 28 November 1935 11 September 1944
Sedert
pCt
1,50 (1) 5,00 4,00 3,50 4,50 4,00 1,625 10,00 2,00 3,00 3,00 4,00
Japan Letland (2) Litauen Nederland Noorwegen Portugal Roemenië Spanje Vereenigde Staten (Federal Reserve Bank of New-York) ... Zweden Zwitserland
(1) Disconto der bij een bank gedomicilieerde accepten en warrants. Disconto (5) rdsconto voor handelshuizen. Voor creclietinstellingen: 5 pCt.
- 408 -
Pet
21 Juli 1941 17 Februari 1940 15 Juli 1939 27 Juni 1941 11 Mei 1940 12 Januari 1944 8 Mei 1944 1 December 1938
3,50 5,60 6,00 2,50 3,00 2,50 4,00 4,00
27 Augustus 1937 9 Februari 1945 25 November 1936
1,00 2,60
der andere accepten : 1 3/4 pCt.
1,50
Banque de France (millioenen francs)
DATUM
RenteIn looze FrankvoorVerhanrijk aanschotten delbaar gekocht aan den SchatVoorStaat verban- schotten kistdelbaar op effec- papierr (wet van papier 9 Juni (conventen 1857, (decreet tie van van 17 29-2-40) convenJuni tie van 1938) 29-31878enz.)
20,0 37,0 37,0
8.563 4.763 6.179
3.427 7.878 8.426
3.517 2.931 2.850
7 Octobe• 4 November 9 December 1944 6 Januari 10 Februari 9 Maart 6 April 4 Mei 8 Juni 6 Juli 1945 4 Januari 8 Februari 8 Maart 6 April 8 Mei
84.598 84.598 84.598 84.598 84.598 84.598 84.598 84.598 84.598 84.598 (5)75.151 75.151 75.151 75.161 75.151
36,7 36,7 36,7 36,8 36,8 36,8 36,8 36,8 36,9 36,9 41,7 41,7 41,7 44,2 45,1
4.749 4.627 6.365 8.187 8.909 7.618 9.092 7.678 7.640 5.261 27.990 25.800 19.579 16.749 14.915
8.423 9.408 9.789 9.437 9.955 9.352 10.035 9.313 10.120 10.672 13.005 12.771 12.804 13.483 13.484
2.891 2.910 2.717 2.894 2.877 2.766 2.774 2.891 2.883 2.878 3.626 3.479 3.382 3.537 3.332
1943
Discontorente
■
92.939 (4)84.598 84.598
8§ c' § § 8 §§§§§ 8 c, §d 8 8 d§§8 d0, d' 0, d* 02 c;c) d 0.5 c, C.d, 0.5 c; d ddCO dc; 02 .0.2 M c,
1939 Jaargemiddelde 1942 Jaargemiddelde 1943 Jaargemiddelde
Voorloopige voor-
schotten aan den Staat (conventies van 29-9.38, 29-2-40, 9-6-40, 8-6.44, enz.)
Creditsaldi in rakeningcourant
voor mr bet! tosten riepen
Wisselportefeuille Dadelijk en overGouden beschikheidsmunt bare te- papier. en goeden Gedismuntin het conteerde buitenriaal land binnenlandsche wissels (1)
86
Dekkings• percen. tage
2)20. 564 10.000 (3)7.567 10.000 66.233 10.000 61.773
-~ 174.334 269.159
128.514 314.577 437.130
21.600 75.098 45.007
61,91 21,71 17,51
10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000
295.719 311.734 320.787 331.973 348.300 351.000 356.000 372.300 388.600 409.200 426.000 426.000 426.000 426.000 426.000
471.549 479.942 493.008 502.422 512.821 523.855 535.152 534.930 563.589 580.9,5 574.903 569.719 571.829 583.509 589.476
44.728 47.297 45.065 45.266 45.898 46.048 44.881 47.106 47.019 51.606 37.916 46.356 40.423 40.280 40.571
16,39 16,04 15,71 15,41 15,14 14,84 14,51 14,3] 13,81 13,3' 12,21 12,21 12,21 12,01 11,9
69.350 64.650 62.350 61.800 54.850 65.250 68.050 66.050 68.900 71.750 900 7.700 11.500 18.650 28.250
{huidige: 1 5/8 pCt. sedert 20 Januari 1945. vorige : 1 3/4 pCt. sedert 17 Maart 1941.
(1) Deze rubriek omvat de gedisconteerde binnenlandsche wissels en de door het u Office des Céréales » gegarandeerde wissels. (2) Voorloopige rentelooze voorschotten aan den Staat (terugbetaalbaar overeenkomstig artikel 8 van de conventie van 12 November 1938). (3) Deze rubriek komt maar sedert 21 September 1939 op den weekstaat voor; dit cijfer is dus het gemiddelde van de laatste vijftien weekstaten van het jaar 1939. (4) Een decreet van de wet van 29 Februari 1940 herwaardeert den goudvoorraad op basis van 23 mgr. 34 goud, gehalte 900/1000 en na afneming van een bedrag van 30 milliard voor het Stabilisatiefonds der wisselkoersen. (5) De vermindering van 9.447 millioen francs heeft als tegenpost een nieuwe rubriek op het actief : u Verbintenissen van den Franschen Staat met betrekking tot het gouddeposito van de Nationale Bank van België ».
Bank of England (duizenden Z) Metaalvoorraad
Gouden en Doorden Goud zilveren Staat Disconto (Issue _, munt gewaar- en voor- Andere Depart. (Banking borgde schotten waarden ment) Depart- fondsen ment)
DATUM
1939 Jaargemiddelde. 1942 Jaargemiddelde. 1943 Jaargemiddelde.
6 Juni
.....
.
242 242 242 242 242 242 242 242 242 242 242 242 242 242 242
819 106.985 930 150.296 1.172 179.774 401 473 738 1.002 1.075 1.537 2.146 2.328 2.171 1.511 1.523 1.524 1.417 1.256 1.239
189.372 208.022 224.492 280.582 191.258 187.567 196.913 212.678 200.893 258.988 217.248 231.978 225.553 181.443 219.428
8.501 5.418 4.364 13.693 5.712 2.194 3.452 6.502 3.993 7.486 11.087 2.396 11.173 7.003 7.824 20.660 17.619 5.514
Bankbiljetten in omloop (Issue Department)
22.890 138.376 22.375 178.089 19.125 203.263
507.256 808.293 966.326
218.639 229.694 240.037 299.087 211.607 205.967 218.644 239.522 217.067 284.035 243.538 254.574 261.047 213.533 237.633
1.119.228 1.129.223 1.135.465 1.134.111 1.150.560 1.149.789 1.158.701 1.174.882 1.203.682 1.231.638 1.221.378 1.220.564 1.240.265 1.250.056 1.270.839
15.574 15.960 13.351 15.053 13.847 14.407 14.245 15.757 13.778 13.874 19.287 14.772 14.834 14.471 12.691
Toegelaten bedrag voor den biljettenomloop (1)
Open. bare organen
8.730 12.144 8.998 10.100 9.834 9.268 8.608 16.832 9.729 • 9.449 22.856 6.257 10.877 19.547 18.232
huidige : 2 pet. sedert 26 October 1939. Discontorente vorige : 3 pCt. sedert 28 September 1939. (1) Excl. de biljetten uitgegeven als tegenwaarde van het goud. 09) ~Melde der laatste vier maanden van 1939.
- 409 -
Banken
21.318 102.535 10.839 136.898 8.702 158.853
§§§ §§ §§§§ §§§§§§ 00 ..Q. 0 ¢p ,2 8Q0 000 0 Qg
5 April 10 Mei 7 Juni 5 Juli 9 Augustus 6 September. 4 October 8 November 6 December 1945 10 Januari 7 Februari 7 Maart 4 April
(2)183 242 242
Totaal
Deposito's(BankingDepartment)
lok-3 .--alnowav U, a, c, ~~. . . . ~Gge,I . . . C•1. 01. cm01,4 . . . cl. eqc,. c0.
1944
9 Mei
Beleggingen van het s Banking Department»
166.832 168.145 171.895 230.357 178.091 171.790 177.817 177.025 181.558 222.172 176.541 204.113 187.931 176.126 181.171
Andere deposito's
Totaal
Verhouding van den metaalvoorraad van het Bank. Department tot het saldovan zijndepo. sito's pCt.
37.993 161.846 49.787 197.524 55.811 223.366
25,2 18,9 17,C
56.830 55.164 58.854 57.886 58.477 58.882 58.257 55.645 56.725 54.645 56.567 57.379 55.981 61.553 51.325
13,2 9,2 6,0 5,7 20,8 21,7 17,9 11,1 19,2 7,0 11,9
232.392 233.453 239.747 298.343 244.402 239.940 244.682 249.502 248.012 286.286 255.964 267.749 254.789 247.226 250.728
11,e
4,5 20,E 12,2
Nederlandsche Bank (millioenen guldens)
86 Gouden munt en gouden muntteriaal
DATUM
1939 Jaargemiddelde 1942 Jaargemiddelde 1943 Jaargemiddelde
(1)
1943 9 Augustus 6 September 4 October 8 November 6 December 1944 10 Januari 7 Februari 6 Maart 11 April 8 Mei 5 Juni 10 Juli 7 Augustus 11 September 9 October
BuitenBinnenOomslandscha landeche Papier pondenbetaal 'Yvbsoh,ophettenin. nudde-probuitenhet km (excL messen, land buiten. pasenz. land munt) mt)
1.213 954 910 932 932 932 932 932 932 932 932 932 932 932 932 932 931 931
Beleeningen op effecten, goederen dneeelen
Diverse activa
Bankbiljetten in omloop
Rekeningcourant saldi (Schatkist en panticulieren)
Gezel. menlij ke zichtverbintenissen
25,4 187,2 55,3
2 1.203 2.358
--
--
(2) 75,2
(2) 57,5
235 151 143
18,4 160,9 85,2
1.056 2.457 2.944
466 192 653
1.522 2.649 3.597
--
2.423 2.573 2.685 2.829 2.864 3.138 3.302 3.477 3.725 3.871 4.011 3.790 3.782 4.057 4.370
47,4 27,8 34,0 37,2 124,3 75,8 74,0 74,6 66,7 67,1 67,4 50,1 59,1 40,6 14,8
48,6 51,8 60,5 85,0 92,0 35,2 37,6 30,3 20,8 14,9 17,8 14,3 13,4 11,3 13,5
133 139 137 135 135 134 136 137 141 134 133 140 129 146 137
7,1 12,1 4,1 5,9 17,9 9,5 12,1 35,0 13,1 13,6 19,6 7,4 8,9 16,5 16,6
2.809 2.942 3.041 3.218 3.361 3.515 3.649 3.843 4.007 4.083 4.211 4.376 4.418 4.623 4.787
740 757 775 769 738 735 761 751 791 842 884 453 404 467 560
3.549 3.699 3.816 3.987 4.099 4.250 4.411 4.594 4.798 4.925 5.075 4.829 4.822 5.090 5.347
1,0
--------------
Discontorente
--
--
huidige : 2 1/2 pet. sedert 27 Juni 1941. vorige : 3 pCt. sedert 29 Augustus 1939.
(1) Met ingang van den staat van 5 Juli 1943, herwaardeering van den goudvoorraad. (2) Gemiddelde van het tweede halfjaar 1943.
Banque Nationale Suisse (millioenen Zwitsersche franken)
DiVrilil
Dadelijk beschikbare Goudvoorraad tegoedeninhet buitenland
Binnenlandeche wissels
Voorschotten op onderpand
Binnenlandsc hecorrespondenten
Bankbiljetten in omloop
Andere zichtverbintenissen
Dekking spercentage
1939 Jaargemiddelde, 1943 Jaargemiddelde. 1944 Jaargemiddelde.
2.525 3.773 4.386
281,0 66,5 90,6
93,0 149,3 93,7
36,9 16,7 17,2
6,2 5,8 5,9
1.806 2.648 3.033
1.179 1.414 1.427
94,01 94,53 100,37
1944 8 April 8 Mei 7 Juni 7 Juli 7 Augustus .. 7 September 7 October 7 November 7 December 1945 6 Januari 7 Februari.7 Maart 7 April
4.312 4.359 4.576 4.423 4.455 4.451 4.464 4.469 4.504 4.559 4.571
87,3 76,7 96,2 87,4 84,2 106,8 98,2 104,0 92,1 101,7 97,6 91,1 108,1 102,4 113,9
260,8 60,3 46,0 44,6 45,6 46,7 82,9 108,3 64,4 77,4 165,8 280,6 312,8 323,3 335,2
14,8 16,3 16,2 16,1 16,2 15,4 17,1 15,6 28,5 17,7 14,2 15,7 15,6 15,4 16,7
5,2 6,4 6,1 6,4 3,8 4,9 5,5 6,8 5,8 5,3 6,4 7,8 7,1 6,6 7,3
2.951 2.916 2.905 2.970 2.998 3.063 3.164 3.245 3.328 3.457 3.371 3.451 3.513 3.512 3.493
1.616 1.479 1.492 1.464 1.468 1.413 1.354 1.364 1.191 1.097 1.272 1.340 1.382 1.495 1.538
96,34 100,91 101,70 101,74 101,63 101,81 100,99 99,20 101,69 102,32 100,54 98,06 97,07 97,24 97,14
7 Juni
4.610
4.644 4.756 4.771
Discontorente
( huidige : 1 1/2 pCt. sedert 26 November 1936. vorige : 2 pCt. sedert 9 September 1936.
- 410 -
Federal Reserve Banks
86
(millioen,en, $)
• Muntvoorraad DATUM
audeertificaten op de Schatkist
Fonds tot maxlerinkoonvan biljetten (F. R. N.)
Totaal
Nationale overheidsfondsen
. Andere reserves
IMpwito's (aangesloten banken, Schatkist, enz.)
Bankbiljetten
ba
omloop (Federal Reserve Notes)
1939 Jaargemiddelde. 1942 Jaargemiddelde. 1943 Jaargemiddelde.
13.652 20.629 20.122
9 18 80
362 285 349
13.923 20.830 20.551
2.581 3.214 7.758
4.553 9.728 14.113
11.753 14.242 14.356
1944
19.084 18.890 18.687 18.552 18.417 18.285 18.142 18.016 17.930 17.837 17.748 17.651 17.616 17.608 17.412
279 319 360 418 417 453 506 548 573 608 625 641 645 677 697
295 264 259 271 273 261 260 235 235 245 284 250 255 241 247
19.658 19.473 19.306 19.241 19.107 18.999 18.908 18.799 18.738 18.690 18.657 18.542 18.518 18.426 18.357
12.332 13.249 14.609 14.738 15.222 16.030 16.660 17.957 18.311 18.734 19.181 19.350 19.680 20.720 20.898
17.636 18.127 18.649 18.972 19.332 19.865 20.297 21.015 21.477 21.743 21.846 22.264 22.321 22.722 22.860
14.504 14.770 15.553 15.067 15.087 15.343 15.392 16.113 16.077 16.122 16.186 16.082 16.108 16.939 17.350
6 April 10 Mei 7 Juni 5 Juli 9 Augustus 6September 4 October 9 November 7 December 1945 4 Januari 8 Februari 8 Maart 4 April 10 Mei 6 Juni
Dekkings. percentage
85,4 87,1 72,2
•
61,2 59,2 56,4 56,5 55,5 54,0 53,0 50,6 49,9 49,4 49,1 48,4 48,2 46,5 45,7
Discontorente( huidige : 0,50 pCt. sedert 10 October 1942. vorige : 1 pCt. sedert 27 Augustus 1937.
Sveriges Riksbank (millioenen Kr.) !Verhouding inpet.(3)
Rekening-courantsaldi
1943 Jaargemiddelde . 1943 December 1944 Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus Septeinber October November December 1946 Januari Februmi
I
van den met voorraad to biljettencir van den met voorraad tol emicsiereel
I
794
517
101
623
496
603
286
2.018
555
260
20,9
854 879 884 929 940 949 951 960 989 1.000 1.006 1.017 1.019 1.052 1.047
495 497 495 453 479 472 473 483 481 484 458 482 492 499 455
93,2 98,5 58,8 67,8 73,7 74,0 80,7 88,8 93,6 86,6 83,2 76,0 60,6 42,7 33,7
694 659 666 604 600 604 610 642 612 601 823 610 616 609 843
553 570 573 605 613 621 623 631 654 661 665 671 675 702 700
625 704 675 591 661 615 648 746 680 687 739 780 785 840 859
273 257 278 289 272 265 273 264 263 291 287 297 324 370 269
2.266 2.147 2.128 2.163 2.158 2.157 2.226 2.187 2.253 2.337 2.329 2.286 2.492 2.377 2.345
539 531 576 608 616 532 634 582 441 434 530 772 564 634 608
98 336 216 93 216 269 177 395 424 384 379 199 197 438 298
61,6 699 924 57,2 61,1 854 760 58,7 56,4 887 38,1 840 30,2 842 56,6 1.033 59,5 925 49,3 867 58,2 968 28,6 999 46,7 808 54,3 1.026 45,9 952
Discontorente
Totaal smis,
Totaal
Diverse
Andere deposanten
Handelsbar
Staatsinstellingt
der Staat
Wissels bet . Zweden en ten in rekenk Vreemde fondsen, wis, baar in het len opvraagb bij vreemd en ban Regular rekeningen goud en de Fondsen te king van d
raad (1)
Bankbil in om
Goud-
Z weeds ehe fondsen en
TIJDVAK (jaargemiddelde of einde maand)
1
836
206 2.719 210 161 178 170 169 162 163 151 142 162 136 200 231 235 229
2.868 2.891 2.865 2.856 2.903 2.918 2.937 3.000 3.028 3.040 3.047 3.060 3.062 3.101 3.069
75,03 55,6f 71,82 78,02 79,22 81,83 83,83,83 81,45 83,65 83,66 81,58 82,32 84,81 77,95 84,37 85,10
66,75 67,96 58,83 61,92 61,70 81,96 61,73 60,97 62,25 62,73 62,93 63,3€ 63,4€ 64,61 65,02
huidige : 2 1/2 pet. sedert 8 Februari 1945. vorige : 3 pa. sedert 29 Mei 1941.
(1) De metaaldekking bestaat uit het geheele goudbezit onverschillig of het in Zweden of in het buitenland berust; het wordt berekend tegen den prijs van 2.480 llr. per kg. fijn gewicht. (2) Het emissiecijfer is vastgesteld op de metaaldekking plus een bijkomende dekking gevormd door sommige activaposten. In geval deze bijkomende dekking het cijfer van de gouddekking vermeerderd met 350 millioen te boven gaat, wordt de dekking vastgesteld op het dubbel van de gouddekking plus 350 millioen. De metaaldekking wordt geraamd op basis van den goudprijs van den dag. (3) Voor het berekenen der verhoudingen wordt de metaaldekking geraamd op basis van den goudprijs van den dag.
- 411 -
III. - BANK VOOR INTERNATIONALE BETALINGEN, TE BAZEL.
87
Staten in duizenden Zwitsersche goudfranken [eenheden van 0,29032258... gr. fijn goud (art. 5 der statuten)] 30 April 1945
31 Mei 1945
I•
30 Juni 1945
ACTIVA pCt. I. Goud in baren II. Kasmiddelen : In de bank en in rekening-courant bij andere banken
26,1
119.323
28,1
119.323
28,1
46.300
10,1
46.446
10,2
43.279
9,5
7.810
1,7
8.168
1,8
7.923
1,7
III. Rentegevende call-gelden IV. Herdiscontopapier 1. Handelswissels en bankaccepten 2. Schatkistpapier
70.604 16.174
15,4 3,5
70.200 13.682
86.778 V. Rentegevende termijngelden : Op ten hoogste 3 maanden
2.749
VI. Wissels en diverse beleggingen 1. Op ten hoogste 3 maanden : a) Schatkistpapier b) Diverse beleggingen 2. Op 3 tot 6 maanden : a) Schatkistpapier b) Diverse beleggingen 3. Op meer dan 6 maanden : ,,) Schatkistpapier b) Diverse beleggingen
pct.
pCt
119.323
15,3 3,0
70.812 15.826
83./182 0,6
2.749
15,5 3,5 86.638
0,6
2.750
0,6
2.430 63.384
0,5 13,8
2.435 44.007
0,5 9,6
2.441 33.678
0,5 7,4
13.672 28.604
3,0 6,3
13.700 47.168
3,0 10,3
22.675 55.993
5,0 12,2
60.473 26.654
13,2 5,8
63.079 26.667
13,8 5,8
54.272 28.086
VH. Andere activa
Totaal activa
195.217 105 458.282
0,0
197.056 117
0,0
100,0
457.739
100,0
125.000
27,3
11,9 8,1 197.145 118
0,0
457.176 100,0
PASSIVA
I. Kapitaal : Geautoriseerd en gez•mitteerd kapitaal : 200.000 aandeelen van 2.500 Zwitsersche goudfranken ieder Aandeelen met 25 pCt. volgestort II. Reserves : I. Wettelijke reserve 2. Algemeen reservefonds
500.000
500.000 125.000
6.527 13.343
III. Langloopende deposito's 1. Deposito's op de Trust-rekening der Annuiteiten 2. Deposito der Duitache regeering.
19.870
V. Kortloopende en dadelijk opvraagbare deposito's (goud) : a) Op ten hoogste 3 maanden b) Dadelijk opvraagbaar
250 18,182
125.000
7.304
1,6
1.155
0,3
19.870
4,3
19.870
33,3 152.667 16,7 76.334
6.233 1.156
0,0 0,2
88 772
0,1 3,9
250 18.168
787
27,3
6.527 13.343
229.002
229.001
88 699
Totaal passiva-
6.527 13.343 4,3 --------
500.000
33,3 152.668 16,6 76.334
152.667 76.334
IV. Kortloopende en dadelijk opvraagbare deposito's : (Diverse munten) 1. Circulatiebanken voor eigen rekening : Dadelijk opvraagbaar 2. Circulatiebanken voor rekening van andere deposanten Dadelijk opvraagbaar 3. Andere deposanten : a) Op ten hoogste 3 maanden b) Dadelijk opvraagbaar
VI. Diversen
27,3
4,3 33,4 16,7
229.001 1,3 0,3 0,0 0,2
88 773
0,1 4,0
250 18.168
5.223
1,1
1.156
0,3 0,0 0,2
861
860
18.432 56.733
12,4
57.200
18.418 12,5
458.282
100,0
457.739
100,0
0,1 4,0 18.418 57.647
12,6
457.176 100,0
Nota : In deze staten zijn niet begrepen het earmarked goud van Circulatiebanken en de fondsen aangehouden voor den fiscaal agent is. Dienst der Internationale Leeningen, waarvan de Bank voor Internationale Betalingen mandataris, trustee of
- 412 -
-
▪--
--
BIJZONDERE ONDERWERPEN
▪
• I. - EMISSIES VAN DE BELGISCHE EN CONGOLEESCHE NIJVERHEIDS- EN HAND.ELSVENNOOT.SCHAPPEN Detail der emissies JAAR 1944
(duizenden franken). OPRICHTINGEN VAN VENNOOTSCHAPPEN (1)
iiEDRIJFSKLASSEN
naamlooze en commanditaire op aandeelen
Nomin. bedrag
• CO
la Particuliere banken lb Banken van openbaar nut 2. Verzekeringen 3. Financieele inrichtingen 4. In-, uitvoer 5. Handel in metalen 6. Handel in kleerst. en meubelen 7. Handel in eetwaren 8. Diverse handelsbedrijven 9. Suikerfabrieken 10. Maalderijen 11. Bierbrouwerijen 12. Distilleerderijen 13. Andere voedingsindustrieën 14. Steengroeven 15. Kolenmijnen 16. Mijnbouw 17. Gas 18. Electriciteit 19. Electrische constructie 20. Hotels, bioscopen, Schouwburgen 21. Drukkerij, publiciteit 22. Textielbedrijf 23. Kunstmat. en ceram. materialen 24a IJzer en staalnijverheid 24b Machinebouw 24. Non-ferro metalen 25. Bouwbedrijf (openbare werken) 26. Papiernijverheid 27 Plantages en kolon. vermootschappen 28. Chemische nijverheid
29. Houtbewerkingsindustrie 80. Lederbereiding, riemfabrieken 31. Automobielen 32. Glas- en kristalfabrieken 33. Spiegelglasfabrieken 34. Diverse industrieën 35. Spoorwegen 36. Buurtspoorwegen 37. Scheepvaart, vliegsvezen 38. Telegrafen, telefonen 39. Electrische tramwegen 40. Autobussen 41. Overige transportbedrijven 42. Diverse andere industrieën
1 6 2 2 7 6 36
3 3 2
100 52.100 1.300 2.700 5.625 8.255 25.705
2.750 8.225 4.250
- - -3 1.370 12 10.500 4 11.030 1 8.000 1 1.000 3 1.400 - - -9 7.900 - - -5 37.400 3 4.00 0
Gestort bedrag op nomin. waarde
3
700
9 2
3 .295 2.650
bedrag
jge
Oud
S
kapitaal
Nomin. verhooging
Gestort bedrag op nomin. waarde
OBLIGATIEUITGI•EN
Irib'teng in natura
Nomin.
g bedrag
--
--
1
140
--
-- --
--
-1
g Cg 5
7.762 160
t
200 125
2.600
•
9.932 385 1.572 17.983 17.179 36.050
526 ' 6.108 3.440
1:332 7.019 25 48:699 25
--
--
-
'•
I
37.166 1.061 180 4.940
Bedra‹,
1.500
88 1.190 4.642 4.000 200 1.262 858
450
11.250 3.469
4.932
1.450
Samensmeltingen
vennoot. m. beperk'. aansprak.)
1
Bedrag
c Bedrag
"7.
3.120--
5 1
2.410-1.500 --
I 1 3 4 4 1
1.000 250-327 2.800 8.400--
800 1.514 1.750
4.000
77 -
--
14.595 13.611
81
14 .350
13.638
2.747
5 .576 20
2 2.800
200
- 720 1.805
1.680 150
62.458 1 850-1.850-957 1.760 5.163 --
1 .225
3 .392 13.742 600
1. 315
6 3 2 10 1.555 11 22 400
8.000 10
18.838
1 '2
400 2.180
3
893
1
954 . 400
-
29.970 112
680 5.194 3.236 6.176 721 300 12.854 600 9.574
250
9.000 4; 580 1.400 130
15.150
- 260
..
.__ 2.300 ...2.300 --
(personenLigiiiddtied
g kl
12 50.000 60 180 3.250 1.050 9.927
140 1 14.700 16.560 18:560 -
7.700 4 72 '--
(naamlooze vennoot.) (com. ven.,. op aandeel.)
05
0 ; 4, 5 •5
".
ICAPITAAIS. VERMINDE. RINGEN
557
7.094 45 17.265 17.038 12 14.085 14.805 11.285 --__ ----- ----__ ..,_. -------25 -344 6 2.540 2.490 1 50 25
2.371 36 2.650 1
2-11
ONTBINDINGEN VAN VENNOOTSCHAPPEN(1) (naanilooze) (commanditaire opziend.) (personenvennootsch. met beperkte aansprakelijkheid)
C.
r-i).
g § be
-
__
11)0
c .2 5
-- --
-- --
r'S■
en
Oprichtingen van vennootseb.
2 110.000 --.2.000 -6 1.135 1.135 7 13.445 17.255 17.255 1 1.370 18 8.815 6.665 -1.589 -8.412 34 6.529 6.226 5 1.813 3.337 -7. 96.000 9.406 6 6.025 5 7.455 7.455 6 6.550 8.650 3.000 5.440 7 1.410 1.410 6 67.905 35.905 35.905 1 . 3 130.000 40.000 1.000 1 300 300 -6.750 1.320 23 15.046 14.351 20 48.249 35.801 35.360 3 -- 2 850 850 -- -- -- ---' 4.140 37 16.710 13.910 13 72.129 15.479 15.479 -,:1.600 -- -- -- -- 1 1.500 2.500 2.500 I --- ---- --- -50.000 25.520 14 4.605 4.605 10 12.180 11.720 .11.612 1 3.662 4.000 28 18.338 15.588 8 2.358 3.662 2 900 --- 900 -- ---
7.360
Nomin.
v:i
Gestort bedrag op nomen. waarde
•
4 21.717 27.783 27.783 -- -- 30 -3 25.760 14.240 11.934 51.700 43 20.188 19.503 21 83.131 140.591 114.995 2 110.000 3.567 320 8 1.725 1.485 2 1.100 1.400 1.400 685 3 2.000 1.750 1.750 5 6.653 5.847 5.847 1 4.229 78 22.576 21.946 12 4.796 2 45.000 5,398 5.284 7.087 80 27.339 24.195 7 3.095 3.425 3.425 21.255225 60.780 54.958 32 10.850 18.564 15.771 1 7.863 2.437 2.43 7 4 1.800 1.800 4 7.056 7.056 3 18.250 19.900 19.90 2.750 1 266 266 7.425 18 50.290 50.290 9 10.501 15.20 4 11:871 3.800 1 400 1 2.250 100 800 100 1 400 78.000 2 18.230 32.970 30.570 4 308 1 1 500 112 1.500 112
--
7
personenvennootsch. met beperkte aansprakelijkheid
ANDERE STORTINGEN DAN 1N SPECIE
ELAKTAALSVERHOOG/NGEN (naamlooze vennootschap.) (command. vennoot. op aand.) (personenvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid)
4.085 .• 775 - 2:400 468
-
2
1.000
16.050 5
6.100
60d
836
--
150
-
2
260 300 1
1
100
1
1.260
600
--
4.250 50
"5 - 2 ..035 1
3.881 --
2
1.146--
. 31
575-150
31.793 105
113.778 4
1 .974
580
•
Totalen ...
190 207.815
172.348 733 300.330 284.492 195 472.412 456.156 410.798 27
(1) Samenwerkende vennootschappen 78 opgericht met een minimumkapitaal
836.800 43.567
2.832
108.524
218.160
145.120
van fr 15.681.000; 28 ontbonden met een minimumkapitaal van fr 4.971.000.
12.900 25
31.716
II. - EMISSIES VAN DE BELGISCHE EN CONGOLEESCHE NIJVERHEIDSEN HANDELSVENNOOTSCHAPPEN Ingedeeld naar de ligging en naar de belangrijkheid van het uitgegeven of vernietigd kapitaal (duizenden franken). JAAR• 1944.
Inlij ving van reserves ( 2)
5
O,
Inbreng in natura ( 1)
Bedrag
1. - Naar hun geografische ligging. 130 207.615 172.348 733 300..330 .284 .492 195 472.412 456.156
636.60043. 567 2.832471.804 31.793 113.778 12.900 31.715
TOTAAL
H H p gg
H
G
Gestort bedrag op nominale waarde
Nominale ver booging
Oud kapitaal
Aantal
Gestort bedrag op nominale waarde
1
KOngo
1
221P-1<1 IginlimoN
13 I
en. buitenland and
Aantal
1
België
Gestortbedrag op nominale waarde
-
met
beperkte aansprakelijk. heid
ANDERE STORTINGEN DAN IN SPECIE
8s?peg . iiiioxitiïahrnsmaAsIvemavm
.
(132CIIRIJVING
:
personenvenn.
naamlooze • en commanditaire op aandeeles
sowepinbil
,
•
ONTBINDINGEN
KAPITAALSVER11000.
(naandooze vennoot.) ' • (comanand.vennootseh. op aandeelen) . (personenven. met beperkte aassprake- '. lijkheid) ,
Samensmeltingen •
OPRICHTING. VAN VENNOOTSCH.
1
139 207.615 172.348 733 300.330 284.492 195 472.412 456.156 410.798 27 636.60043.5672.832 471.804 31.793 113.778 12.900 31.715
2. - Naar de belangrijkheid van het uitgegeven of vernietigd nominaal kapitaal. 1 millioen enminder 100 45.455 35.565 889 174.327 164.580 118 67.458 46.900 45.400 2 1.750 575 138.835 8.158 van 1 tot 5 miljoen 25 61.160 50.183 42 80.383 74.292 63 207.723 160.891 141.129 6 15.85 757 119.529 14.185 van 5 tot 10 millioen 2 14.000 11.440 1 5.500 6.500 4 10.483 28.105 28.105 3 30.000 3.567 1.500 27.600 450 van 10 tot 20 miljoen 1 15.000 10.200 6 53.920 90.490 81.644 8 99.000 29.750 9.000 van 20 tot 50 millioen 2 72.000 64.980 1 40.120 40.120 4 132.830 129.770 114.520 7 215.000 0.000 156.090 van 50tot 100 millioen 3 275.000 100 millioen en meer TOTAAL...
130 207.615 172.348 733 300.330 284.492 195 472.412 456.156 410.798 27 636.600
(i) In de oprichtingen en kapitaalsverhoogingen begrepen. (2) In de kapitaalsverhoogingen begrepen.
- 414 -
20.989 650 8.814 27.441 4.250 22.901 15.348 8.000 50.000
.567 2.832 471.804 31.793 113.778 2.900 31.715
NATIONALE BANK VAN BELGIË Passiva
BALANS PER 25 JUNI 1945
Activa
20.745.306.434,86
Goudvoorraad Onbeschikbaar goudsaldo na herwaardeering van den goudvoorraad (besluitwet no 5 d.d. 1 Mei 1944)
10.493..183.326,17 .
Totaal van den goudvoorraad... 31.238.489.761,03 Bultenlandsche deviezen t op op
1.593.680 555,97 2.566.244 312,50
zteicht..
rmijn
58.162.386.000,-
Bankbiljetten in omloop
Rekening-courantsaldi en diversen : 10.373.148,74 Schatkist , . Instellingen door bijzondere 846.553.023,83wet beheerd 1.531 094.025,92 Banken 605.374 516,43 Particulieren 1.702 553.129,48 legers Geallieerde
288.111.877,03
Diversen
.
Papier in Belgischè franken op het buitenland
4.305.521,30
(247.073.222,77 Handelspapier Uitgegeven door instellingen Papier op België waarvan de verbintenissen door. den Staat • gewaar121.000.000, — : borgd zijn
•-:._
Totaal der onmiddellijk onvraagbare..verbin • - tenissen
4.964.059.721,43 63.126.445.721,43
Schatkist :
Onbeschikbare rekening wegens herwaardeering (besluitwet n, 5 d.d. 1 Mei 1944) •
10.493.183.326,17 200.000.000,—
Kapitaal 222.104.106,44
Voorschotten op overheidsfondsen
514.409.747,90
Deel- en pastmunt
Tegoed op den postcheque- en girodienst
Reservefonds,: a) Statutaire reserve b) Voodieningsfonds en afschrijvingsrekeningen
142.233.745,42 310.854:678,73
90.288 415,67 415.220.745,77
Uitgestelde inventarisoperatiën Vorderingen op den Staat :
Schatkistcertificaten verworven in uitvoering van overeenkomsten gesloten krachtens de besluitwet van 10 Mei 1940 : Certifiolten A, rekening Schatkist B, Dienst voor Onderlinge Hulpverleening
Certificaten C, Geallieerde Strijdkrachten Andere vorderingen
24.584.176,74
Overgangsrekeningen
74:712'. 522.394 ;26 20.919.760.000, -11.001.000.000,-8.562.490.000, --
Schatkistbon : Overeenkomst van 17 October 1930 bekrachtigd door de wet van 27 December 1930 Overheidsfondsen : 550.000.000,— Otereenk. van 32.888.701,24 j Schuldbrief : 27 Juli 1932 gasloten krachtens de wet van 19 Juli 1942
582.888.701,24
Overheidsfondsenen andere effecten verworven krachtens de statuten
635.080.919,91
Gebouwen, materieel en meubelen
148.465.000,—
Besluitwet van 6 October 1944 :
Speciale rekeningen bedoeld bij art. 15 en niet aangegeven oude biljetten . 68.749.226.319,36 Tijdelijk onbeschikbáre -C71 geblokkeerde rekening-cou' 213.161.426,92 rant bedoeld bij art. 88:982.387.746,28
500.000.000,--
Afgeschreven en te verzilveren waarden
pro memorie
Overgangsrekeningen
130.587.517,85 79.077.847.782,58 64.597.062.357,96
Emissiebank te Brussel Totaal van de activa
Debet
143.874.910.140,54
Credit
WINST- EN VERLIESREKENING PER 25 JUNI 1945
Algemeene onkosten
82.039.229,76
Toelage aan de Pensioenkas van het Personeel Afschrijvingen op gebouwen, materieel en meubelen Herdisconto op 25 Juni 1945
3.070.000,—
676.203,05 3.172.373,85
Storting op de statutaire reserve (koninklijk besluit dd. 24 Augustus 1939, art. 20, § 2) : Overschot boven de 354% van het provenu der Overheidsfondsen die het kapitaal, de reserves en de afschrijvingsrekeningen overschrijden.
tot 1944
15.480.298,07
b) Provenu van het eerste semester 1945
Disconto, wissel, intresten en provisies Provenu der overheidstondsen en andere effecten verworven krachtens de statuten Rechten op bewaarnemingen, courtages en huur der brandkasten Geïnd op afgeschreven en te verzilveren waarden Geldelijke verplichtingen en vergoedingen van den Staat : a) Ristorno van zegelrecht op den biljettenomloop (koninklijk besluit dd. 24 Augustus 1939, art. 34) b) Vergoeding van 0,25 % 's jaars op de Staatsschuld (koninklijk besluit dd. 24 Augustus 1939, art. 33) c) Vergoeding van 0,25 % 's jaars op het bedrag der kleine coupures uitgegeven voor rekening van de Schatkist (Overeenkomsten van 19 April 1935 en 9 December 1944, resp. gesloten in uitvoering van het koninklijk besluit dd. 16 April 1935 en van de besluitwet dd. 10 Mei 1940)
37.288.099,21 27.061.504,75 4.215.893,70 103.810,70 . 37.349.933,80 44.199.699,52
5.999.705,91 156.218.647,59
a) Bijkomend provenu der boekjaren 1939
2.467.140,65
Geldelijke verplichtingen tegenover den Staat a) Provenu der disconzoverrichtingen boven de 3 y2 %
Totaal van de passiva...
143.674.910.140,54
Uitzonderlijke ontvangsten :
a) Terugbetaling door de Schatkist van de vroeger uitgegeven bedragen (1938-1944) voor het in veiligheid brengen van den goudvoorraad en andere gelden
en waarden (koninklijk besluit d.d. 1 Februari 1938, art 81 Fr. 61.839.913,82 en 62)
2.603,81
b) Recuperatie van courtages en b) Zegelrecht op den biljettenomloop
37.349.933,80 37.352.537,61
Uitgestelde inventarisoperatiiln
104.332.062,87
beursbelastingen voor het tijdperk 1939-1944, ten gevolge van de overlating aan het Rentenfonds van de effecten verworven krachtens art. 17, 9° der statuten (besluitwet van
18 Mei 1945) 248.589.845,88
30.531.284,45
92.371.198,27 248.589.8415,85
ORDEREKENING PER 25 3-UNI 1945 .. ' TE INNEN WISSELS
59.975.312,44
BELGISCH-LUXEMBURGSCHE VERREKENINGSDIENST. — Compensatierekeningen in het buitenland
61.040.258,41 , 10 355.184 792,50 13 897.095.237,81 ■
DIVERSE BEWAARNEMINGEN : Onderpand van de voorschotrekeningen op Belgische overheidstondsen Andere bewaarnemingen
24.252.280.030,11 65 685.135,—
DIVERSE BORGTOCHTEN SCHATKIST : Portefeuille en allerlei tegoed Diverse waarden toebehoorend aan den Staat : Gewaarborgde aandeelen N. M. B. S. Deelhebbende obligatiën N. M. B. S . ' Anniffteiten onderschreven door Colonie van Belgisch Congo Diverse waarden
71.408.703,21 1.000.000.000,— 638.305.187,1.228.759.743,26 732 262.530,3.599 327.460,26
Diverse waarden door den Staat in bewaring genomen : Waarden, door derden . gedeponeerd Dienst der ingeschreven schuld Deposito- en Consignatiekas Als borgstelling gedeponeerde waarden
• 4 735.749.018,72 10 184 165 200,— 21.533 691 528,79 642.733 780,15 37.076.339.527,66 4.163 305 632,50 65 386 270,— 5 988.784 555,—
Af te leveren. waarden Ingetrokken effecten Fonds voor delging van de Staatsschuld Muntfonds ': • Overheidsfondsen Reserve der postchèques : Goud
910.216.227,50 . . .751.815.310,74 52 624 383 588,87 834.910.925,50
RENTENFONDS : gedeponeerde effecten ALGEMEENE SPAAR- EN LIJFRENTEKAS : Voorlooplge beleggingen Beleende fondsen
3.101.768 646,61 25.356.700,- ------
WAARDEN VAN DE PENSIOENKAS VAN HET PERSONEEL
- 416
3 127 124 346,51 232 236 012,64
INHOUDSTAFEL (De gegevens vergezeld van het letterteeken « v » zijn als voorloopig te beschouwen.)
D 0 ORLO OPENDE MAANDSTATISTIEKEN Tabl.
GELDMARKT. I. — Rentetarief voor disconto en beleeningen
2
II. — Rentestanden voor bankdeposito's en tegoed ter Algemeene Spaaren Lijfrentekas
4
VALUTAMARKT EN MARKT DER EDELE METALEN. I. -- Noteering der edele metalen 9 II. — Officieele wisselkoersen 10 KAPITAALMARKT. I. — Noteeringen van enkele overheidsfondsen (vergelijkende tabel) II. — Maandindexcijfers ter Beurze van Brussel en Antwerpen III. — Omzetten ter Beurze van Brussel en Antwerpen IV. — Noteeringen en rendementen van de voornaamste obligatietypen V. — Emissies van de Belgische en Congoleesche nijverheids- en handelsvennootschappen Retrospectief overzicht; Detail der emissies : April 1945; Mei 1945; Ingedeeld naar de belangrijkheid van het kapitaal. VI. — Leeningen uitgegeven door de Overheid VII. -- Bankoperaties van het Gemeentekrediet VIII. Hypotheekinschrijvingen
II. — Algemeene Spaar- en Lijfrentekas.. a) Inlagen op particuliere spaarboekjes; b) Stortingen ingeschreven op de rekeningen der aangeslotenen bij de Lijfrentekas. LOOP DER ZAKEN. I. — Verrekeningskamers II. — Postchèque- en giroverkeer
35 36
PRODUCTIE. I. — Steenkolenmijnen en metaalbedrijven Diverse producties III. — Electriciteit IV. — Gas
55 56 58 59
II.
14 15 15 16
—
VERBRUIK. I. — Verbruiksindexcijfers II. — Tabakverbruik III. — Slachtingen in de 13 voornaamste slachthuizen van het land
'
65 66 67
VERVOER. Bedrijvigheid van de Nationale Maatschappij 70 der Belgische Spoorwegen a) bedrijfsontvangsten en -uitgaven; b) vervoer der voornaamste zware goederen. — Gezamenlijk verkeer. Bedrijvigheid van• de Nationale Maatschappij der Buurtspoorwegen. .
17
18
WERKLOOSHEID. Aantal gecontroleerde werkloozen
19 20
BANKSTATISTIEKEN. I. — België :
RIJKSFINANCIEN. I. — Stand van de Staatsschuld 25 II. — Overheidspapier ondergebracht bij de Nationale Bank van België 25 III. — Opbrengst van de belastingen 26 IV. — Kwartaalstaat van het Fonds tot Delging der Rijksschuld 27 INKOMENS EN SPAARWEZEN. I. -- Rendement der Belgische naamlooze vennootschappen Betaalbaar gestelde dividenden en obligatiecoupons : April 1945; ei 1945; Retrospectief overzicht.
31
30
Weekstaten van de Bank van België
81
Nationale
II. — Buitenlandsche circulatiebanken Discontovoet van de voornaamste circulatiebanken; Staten : Banque de France; Bank of England; Nederlandsche Bank; Banque Nationale Suisse; Federal Reserve Banks; Sveriges Riksbank. III. — Bank voor Internationale Betalingen, te Bazel
BIJZONDERE ONDERWERPEN EMISSIES VAN DE BELGISCHE EN CONGOLEESCHE NIJVERHEIDS- EN HANDELSVENNOOTSCHAPPEN (jaar 1944). I. — Detail der emissies; II. — Ingedeeld naar de ligging en naar de belangrijkheid van het uitgegeven of vernietigd kapitaal. NATIONALE BANK VAN BELGIE. Balans en winst- en verliesrekening per 25 Juni 1945. — 417 —
85 86
87
Abonnementsprijs per jaargang: l jr 260 voor België. (incl. extra-nummer) J fr 300 voor het buitenland. Losse exemplaren : fr 20 voor België. fr %voor het buitenland. Extra-nummer : fr 60 voor België. fr 60 voor het buitenland. De betaling moet vooraf geschieden door overmaking op postgironummer 500 der Nationale Bank van België, of op de in hare boeken geopende rekening-courant onder de rubriek « Tijdschrift voor Documentatie en Voorlichting ». De abonnenten worden verzocht op te geven welke uitgave zij wenschen te ontvangen : de Nederlandsche of de 'Fransehe.
'
Voorheen Drukkerijgesticht
TH. DEWARICHET j.. M., G. en L. Dewarichet Brs & Zrs, maat. in gez. naam Wilde-Woudstr. 16, Brussel 21702