Joris Couvreur
Syrië en de Arabische lente: een geval apart Hoe onontwarbaar de huidige toestand ook lijkt, het conflict in Syrië kan alleen via een politieke regeling duurzaam worden opgelost. Laten we dan ook hopen dat het aanknopen van de diplomatieke vredesonderhandelingen, eind januari in Genève van start gegaan, een nieuw toekomstperspectief kan scheppen voor een land dat door onnoemelijk menselijk leed wordt beheerst. In dit artikel beantwoorrdt Joris Couvreur, tussen 2003 en 2006 ambassadeur van België in Damascus, de vraag hoe het mogelijk is dat het domino-effect van de Arabische omwentelingen, eind 2010 in Tunesië ingezet, ruim drie jaar later nog geen machtswisseling in Syrië teweeg heeft gebracht.
W
aarom is het zo moeilijk Bashar Assad van de macht te verdrijven? In Tunesië en Egypte verdwenen de machthebbers snel van het toneel, in Jemen en Libië duurde het wat langer. De internationale media spraken al in juli 2012 van “het begin van het einde van het Assad-tijdperk”. Eind vorig jaar raakte het conflict in een stroomversnelling, toen de Verenigde Staten met militaire strafmaatregelen dreigden wegens het voorgewend gebruik van chemische wapens door het Syrische regime in de omgeving van Damascus. Op de valreep kon deze militaire actie worden afgewend door een Russisch voorstel ’s lands chemische wapens tegen midden 2014 te vernietigen. Syrië aanvaardde dit voorstel, dat tot dusver correct werd uitgevoerd. Assad lijkt weer stevig in het zadel te zitten. In hoeverre is Syrië aldus een speciaal geval?
Factoren die het voortbestaan van het Assad-bewind helpen verklaren De rol van de Baath-partij Joris Couvreur is voormalig ambassadeur van België in Damascus (2003-2006). (Dit artikel werd eind december 2013 ingezonden.)
Februari 2014 Jaargang 68 nr. 2
De Baath-partij is en was in wezen een mobiliseringsinstrument en een politieke waakhond. Deze ideologie, die in de jaren ’40 ontstond, wilde de verschillende Arabische staten, in het verleden verdeeld door het imperialisme, in één natie
verenigen. Dit panarabisch en seculier systeem richtte zich vooral tot de landbouwbevolking en de lagere middenklassen, die de bestaande sociale orde van bourgeois, grootgrondbezitters, feodalisten en notabelen diende te vervangen en wel via nationalisaties, centrale planning en landbouwhervorming. Toen Hafez Assad in 1970 aan het bewind kwam, voerde hij deze “corrective movement” door met de focus op de nationale revolutie, de strijd tegen Israël en op meer pragmatisme in het beleid, gericht op machtsbehoud koste wat kost. Hoewel deze ideologie al lang geen aantrekkingskracht meer uitoefent en haar legitimiteit verloren heeft, blijft de Baath-partij toch nog actief als organisatie- en structuurelement (met meer dan 11.000 cellen en 1.400 eenheden). Het 21 leden tellende regionale commando is het hoogste beleidsorgaan. Het systeem is aldus ‘home-grown’, maar niet ‘grass-roots’. Syrië is geen satellietstaat. Het gaat dus niet alleen om de president, zelfs al staat hij aan het hoofd van de strijdkrachten. Achter hem schuilt een systeem dat niet is ontworpen om grondige hervormingen door te voeren of aan de wensen van de bevolking tegemoet te komen, maar om te controleren en de status quo te handhaven. Dit bleek tijdens de beginjaren van het bewind van Bashar Assad, toen zijn inspanningen om betekenisvolle hervormingen
Internationale Spectator 23
door te voeren, mislukten. Als de top van de Baath-partij het schip begint te verlaten, dan zou dat een ernstig teken aan de wand zijn voor het regime. Gezien hun voorrechten zal dit wellicht niet zo snel gebeuren.
De erfenis van Hafez Assad, de architect van het huidige Syrië en president van 1970 tot 2000 Het Syrië van vandaag is vooral de creatie van Hafez Assad, vader van de huidige leider Bashar. Hij ontwikkelde een bestel dat zijn sociale basis (‘support base’), die vooral alawieten telt – een sji’itische minderheid (13% van de totale bevolking tegenover 74% soennieten) – verbreedde naar de andere geloofsgemeenschappen, o.a. de christenen (10% van de bevolking), door middel van secularisering, een populistische agenda en landhervorming. Via de creatie van een netwerk van zakenbelangen (monopolievorming, met dikwijls lucratieve voorrechten), coöptatie bij het bestuur en door zich op te werpen als beschermheer der minderheden (bijvoorbeeld van de christenen), trachtte hij de andere geloofsgemeenschappen bij het bewind te betrekken. Vandaar dat zijn regime niet uitsluitend op dwang was gebaseerd, maar ook banden van loyaliteit en aanhankelijkheid probeerde te creëren, en aldus enige duurzaamheid vertoonde. Dit verklaart mede waarom er – behalve de strakke veiligheidsmaatregelen – in het begin van de opstand geen massabetogingen in grote steden als Damascus en Aleppo plaatsvonden, in tegenstelling tot wat zich in andere Arabische hoofdsteden afspeelde.
Van 1949 tot 1970, toen Hafez Assad aan het bewind kwam, maakte Syrië gemiddeld één staatsgreep (of poging daartoe) per jaar mee.
Cohesie van het militaire veiligheidsapparaat De heersende minderheid, de alawieten (zoals gezegd 13% van de bevolking) is ruim vertegenwoordigd in de Syrische veiligheidsdiensten, de strijdkrachten en de politie, en dikwijls in leidinggevende posities. Dientengevolge kon het regime, in tegenstelling tot de toestand in andere Arabische landen, op de loyaliteit van een aanzienlijk deel van het militaire establishment en van
24
de veiligheidsdiensten rekenen. Bovendien wint de sektarische dimensie aan belang naarmate het conflict aansleept tengevolge van de mobilisering van milities (‘shabbiha’).
Verdeeldheid van de oppositie De Syrische oppositie wordt al jarenlang verscheurd door onderlinge rivaliteiten. Dit is haar voornaamste bron van zwakte. Er treedt geen duidelijk leiderschap naar voren en er bestaat aldus – volgens het regime – geen geloofwaardig alternatief voor Bashar Assad. Onder druk van vooral westerse landen werd eind 2012 de Syrische Nationale Raad (SNR) in een meer coherent eenheidsfront omgevormd, onder de naam ‘Syrische Nationale Coalitie van Oppositie- en Revolutionaire Krachten’ (SNC). Hiermee beoogde men een zo ruim mogelijk kader te scheppen waarbinnen zowel de seculiere krachten als de moslimbroeders, christenen en andere religieuze gemeenschappen, alsmede etnische groepen zoals de Koerden (dus binnenlandse en buitenlandse oppositie) ondergebracht konden worden. Ook zou deze coalitie bindingen hebben met de strijders in het veld, het Vrije Syrische Leger (VSL), met de oprichting van een Opperste Militaire Raad onder leiding van Generaal Idris. Deze stap zou de voorwaarde zijn voor westerse wapenleveranties en een middel om de islamitische radicalen te isoleren, althans dat was de opzet. Tot dusver lijkt deze operatie allesbehalve een succes. Meningsverschillen tussen de leden onderling kwamen al diverse keren naar buiten. Ook kan een groeiende kloof worden vastgesteld tussen de oppositie in het buitenland, ondersteund door westerse regeringen en voorbestemd om de onderhandelingen in Genève 2 met het regime te voeren, en de combattanten van het VSL, de gematigde gewapende oppositie, toenemend geïnfiltreerd door radicale soennieten, en die de laatste tijd op twee fronten strijd moeten leveren, namelijk tegen het Assad-regime en tegen de radicale soennieten. Deze buitenlandse oppositie, gegroepeerd in de SNC, zou ook geen controle hebben op de strijders op het terrein. Aldus lijkt het Westen ingeklemd tussen enerzijds zijn tactiek om de oppositie in een eenheidsfront te willen verenigen en anderzijds zijn bezorgdheid over de infiltratie van de gewapende groepen te velde door radicale soennieten.
Februari 2014 Jaargang 68 nr. 2
Historische afkeer van de Syriërs voor instabiliteit Tussen 1949 en 1970, het jaar dat Hafez Assad aan het bewind kwam, heeft Syrië zo’n twintig staatsgrepen of pogingen daartoe meegemaakt – een gemiddelde dus van één per jaar. In die periode was Syrië een van de minst stabiele landen ter wereld. Ook nog levendig blijven herinneringen aan de opstand van de moslimbroeders, die in 1982 door het regime bloedig werd neergeslagen, waarbij zo’n 10.000 slachtoffers vielen. Bovendien zijn de Syriërs zich goed bewust van recente ontwikkelingen in de buurlanden, Irak en Libanon, die geplaagd worden door een sektarische strijd.
De politieke wil om militair in te grijpen ontbreekt De internationale crisis over het gebruik van chemische wapens in Syrië heeft duidelijk gemaakt dat een externe militaire tussenkomst door het Westen naar het voorbeeld van Irak (‘boots on the ground’) in de huidige omstandigheden zo goed als uitgesloten is. Ook de Amerikaanse dreiging om beperkte, heel doelgerichte, meer symbolische militaire slagen af te vuren, werd op de valreep en ‘voorlopig’ (tot ontzetting van de oppositie) afgewend door een Russisch voorstel om het Syrische chemische wapenarsenaal te vernietigen. Die chemische wapens werden op 21 augustus 2013 –zoals bevestigd door een ploeg VNinspecteurs – in de omgeving van Damascus op grote schaal gebruikt. Bij die aanval vielen meer dan 1.400 doden. Hiermede werd de ‘rode lijn’ van president Obama wat betreft het gebruik van chemische wapens duidelijk overschreden. De Amerikanen voelden zich verplicht op te treden. Zij beschuldigden het Syrische regime van deze afgrijselijke misdaad, maar Damascus, daarbij gesteund door Rusland, hield vol dat er geen bewijzen over zijn verantwoordelijkheid waren. Het ging in de ogen van het regime om een provocatie van de kant van de rebellen. Desalniettemin konden de Verenigde Staten en Rusland, dat namens Syrië optrad, het eens worden over een kaderakkoord dat de ontmanteling en vernietiging van alle chemische wapens in Syrië tegen midden 2014 voorschreef. Dit akkoord werd de basis voor een resolutie van de VN-Veiligheidsraad, die Syrië de vernietiging van al zijn chemische wapens oplegde en een kader schiep voor een politieke regeling. Automatische sancties, met inbegrip van de dreiging met geweld in geval van niet-naleving, bleven echter uit – zoals door Rusland gevraagd – ondanks de
Februari 2014 Jaargang 68 nr. 2
vermelding in de resolutie van hoofdstuk VII van het VN-Handvest. Deze stap zou moeten uitmonden in een nieuwe resolutie, waartegen Rusland zijn veto zou kunnen gebruiken. Aldus lijkt de Syrische regering als partner in onderhandelingen ter oplossing van het conflict versterkt uit deze krachtmeting te treden. Deze terughoudendheid om militair in te grijpen kan door verscheidene factoren worden verklaard. Allereerst is de publieke opinie in belangrijke westerse landen, zoals de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en ook Frankrijk, in meerderheid tegen het gebruik van militaire middelen, hetgeen onder andere bleek uit de stemming in het Britse Lagerhuis en uit de opiniepeilingen in de Verenigde Staten over een desbetreffende stemming in het Congres. Een belangrijke rol speelt voorts de overweging dat de Amerikanen, na de interventies in Irak en Afghanistan, er weinig voor voelen om een derde maal betrokken te raken bij een tijd- en geldverslindende operatie, die ook heel wat slachtoffers zal veroorzaken. Een militaire operatie zou de toestand kunnen verergeren, niet alleen door de groepen radicale soennitische rebellen in de oppositie te versterken, maar ook door de reeds bestaande sektarische spanningen in binnen- en buitenland te verhogen. Het conflict in Syrië heeft immers al een regionale dimensie, met de betrokkenheid van Iran en Hezbollah. Dit ‘spill-over’-effect is ook steeds meer voelbaar in de buurlanden (vluchtelingen). Een militaire interventie zal ook heel wat middelen vergen omwille van ’s lands effectieve en gecomputeriseerde luchtafweersysteem (Syrië staat technisch op voet van oorlog met Israël). Tevens bestaat er – in tegenstelling tot de situatie in Libië – geen eensgezindheid onder de Arabische landen over een militaire actie, hetgeen opnieuw bleek toen de Verenigde Staten met strafmaatregelen dreigden naar aanleiding van de gifgascrisis. Behalve deze factor verklaren ook andere redenen het verschil met Libië, zoals de Syrische geografie – het land wordt van Damascus tot Aleppo doorkruist door bevolkingscentra, die de regeringstroepen bescherming tegen raketaanvallen kunnen bieden – evenals de afwezigheid van een haven in bevrijd territorium, zoals (in Libië) Benghazi, die dienst kan doen als een bevoorradings- en logistiek centrum alsmede als een vluchtoord.
Internationale Spectator 25
De Russische factor, het ontbreken van eensgezindheid in de VNVeiligheidsraad Westerse inspanningen om in de VNVeiligheidsraad het door het regime gepleegd geweld te veroordelen, leden in het verleden schipbreuk wegens de houding van Rusland – daarbij ondersteund door China – uit vrees voor een herhaling van de Libië-resolutie. In wezen wil Rusland niet dat de Veiligheidsraad wordt aangewend als een instrument van ‘regime change’. Een positiewijziging door Rusland zou echter een duidelijk signaal aan de Syriërs betekenen dat het misschien tijd is het schip te verlaten. Moskou wil ook zijn positie niet verliezen in een van de weinige landen waar het nog substantiële belangen heeft (wapenleveranties, marinebasis in de haven van Tartous, uitgebreide kolonie) en invloed kan uitoefenen, zoals bleek uit het Russische voorstel om de Syrische chemische wapens onder internationaal toezicht te plaatsen en te vernietigen, hetgeen door Damascus onmiddellijk werd aanvaard. Bovendien is Rusland bezorgd om de dreiging die uitgaat van radicale soennieten op zijn eigen moslimbevolking. Eind september 2013 werd er echter een doorbraak in de Veiligheidsraad tot stand gebracht, toen ten gevolge van een door de Verenigde Staten en Rusland onderhandelde kaderovereenkomst ter vernietiging van Syriës chemische wapenarsenaal een Raadsresolutie unaniem werd goedgekeurd (de eerste maal na twee en een half jaar). Na een langdurige periode van verzuurde relaties bood de gifgascrisis beide landen de kans een uitweg zonder gezichtsverlies te vinden: de Verenigde Staten konden voorhouden dat zonder dreiging met geweld Damascus niet bereid was zijn voorraad chemische wapens op te geven – een instrument in de strijd tegen Israël – terwijl Rusland gebruik kon maken van zijn nauwe en geprivilegieerde relatie met Syrië om een militaire actie af te wenden. De crisis over het gebruik van de chemische wapens, hoe verwerpelijk ook, is echter een ‘sideshow’ ten aanzien van de realiteit op het terrein, met zijn dagelijkse door conventionele wapens veroorzaakte slachtoffers.
Groeiende zorg om infiltratie van radicale soennieten Syrië is al geruime tijd een regionaal slagveld voor een ‘proxy war’ tussen soennieten (SaoediArabië, de Golfstaten, Turkije) en sji’ieten (Iran, Irak, Hezbollah). Hoe langer dit conflict duurt, hoe groter het gevaar dat allerhande jihadi’s, salafisten, al-Qaida-groepen uit Irak, zoals de Islamic
26
State of Iraq and the Levant (ISIL) en het ‘alNusra-front’ steeds meer betrokken raken bij de strijd tegen het regime, naast het Vrije Syrische Leger onder Generaal Idris, dat overwegend uit conservatieve seculiere moslims bestaat. Hoewel hun aantal niet precies bekend is – de getallen variëren van 20% tot 40%/50% op een totaal van tussen 100.000 en 150.000 manschappen – zouden deze leden van de militante soennitische Islam gedisciplineerde, goed georganiseerde, redelijk opgeleide en financieel ondersteunde strijders zijn, met ervaring en doodsverachting. Deze factor – de groeiende aanwezigheid van radicaal soennitische groepen – bezorgt westerse regeringen steeds meer ongerustheid en verklaart wellicht waarom de oproepen aan Assad om onmiddellijk af te treden – hij heeft immers alle legitimiteit verloren – thans wat minder sterk op de voorgrond staan. Een aanzienlijk deel van de westerse publieke opinie deelt deze zorg. De voorkeur lijkt uit te gaan naar een leider uit een minderheid in Syrië – derhalve een alawiet – die inspanningen levert om het niet-confessionele karakter van het Syrische regime in stand te houden, eerder dan een radicaal soennitisch bewind met bindingen met de militante Islam.
De gewapende vrede met Israël heeft Syrië bedreven gemaakt in de kunst van het overleven Syrië was al meermalen verwikkeld in oorlogen tegen Israël (1948, 1967 en 1973). Al decennialang heerst er een soort gewapende vrede. De Golan, door Israël veroverd in 1967, toen Hafez Assad minister van Defensie was, is de centrale focus van dit conflict. Na het ‘disengagement’akkoord, door Kissinger in 1974 met de toenmalige president Hafez Assad onderhandeld, was het op enkele recente uitzonderingen na stil aan deze grens. Deze situatie ontlokte bij sommige analisten de opmerking dat geen enkele andere factor zozeer tot het machtsbehoud van Bashar Assad en zijn vader heeft bijgedragen als de bedreiging uit Israël. Toen Bashar aan de macht kwam in 2000, werden zijn hervormingsplannen ook niet in de hand gewerkt door dit gevoel van bedreiging.
Recente ontwikkelingen in de Arabische wereld lijken in het voordeel van Assad te spelen Bashar Assad waarschuwt al lang voor de overname van de macht door de politieke Islam. Hij beschouwt zijn seculiere regime (in feite niet-confessioneel) als een dam tegen een dergelijk vooruitzicht. Recente gebeurtenissen, en dan vooral
Februari 2014 Jaargang 68 nr. 2
in Egypte, naar aanleiding van de Arabische lente, die ook de opstand in Syrië ontketende, schijnen hem gelijk te geven, zelfs al is het nog te vroeg om algemene conclusies te trekken.
Het imago van Bashar Sedert hij meer dan 13 jaar geleden aan de macht kwam, heeft de Syrische president zich een imago aangemeten van een jonge (toen was hij 36 jaar oud) en moderne leider, geïnteresseerd in hedendaagse technologie, met een normaal en geregeld familieleven. Hij wil zich profileren als een persoon die dicht bij de bevolking staat, die hun zorgen deelt en die zich niet te buiten gaat aan extravagante praktijken, zoals wel eens het geval is met andere Arabische leiders. Uiteraard heeft dit imago enorme schade opgelopen als gevolg van de burgeroorlog (met meer dan 100.000 doden).
Tot besluit Wij mogen aldus concluderen dat Bashar Assad dankzij Russische steun thans weer een speler is op het internationale toneel. De bezorgdheid in het Westen over de vervanging van het Assadregime door de militante soennitische Islam en het Amerikaans-Russisch akkoord over de totale vernietiging van Syriës chemische wapenarsenaal hebben zijn positie (tijdelijk?) versterkt. Het conflict in Syrië heeft kennelijk een eigen dynamiek en verloop, met enkele specifieke kenmerken: de sektarische dimensie, de Russische connectie, de Israëlische factor, ’s lands strategische ligging en speciale topografie, een bijzonder politiek systeem (de ‘Baath’) en een diplomatie die de kunst van overleven verstaat. Een scherp besef van deze realiteiten laat een aangepast beleid toe, zonder al te veel averechtse uitwerkingen. Inderdaad, beide partijen – het regime en de oppositie met een overkoepelend bestuur – hadden snel na het uitbreken van het conflict een zo in-
Februari 2014 Jaargang 68 nr. 2
clusief mogelijk onderhandelingsproces moeten opstarten, met ondersteuning van facilitator- en garantiestaten, onder leiding van een internationale bemiddelaar, belast met het uitwerken van een vrij gedetailleerd plan. Dit wil niet zeggen dat ook factoren die in andere Arabische landen aan de basis van de opstand lagen, zoals het niet-democratisch karakter van het regime, de corruptie, de ICT-revolutie en de jeugdwerkloosheid, in Syrië geen invloed hebben gehad.
Bashar Assad waarschuwt al lang voor overname van de macht door de politieke Islam
Overigens is de kans groot dat Bashar Assad er medio 2014 nog zal zijn, de streefdatum voor de vernietiging van alle chemische wapens volgens het Amerikaans-Russisch akkoord en waarvoor zijn medewerking nodig is. Precies op dat ogenblik zijn er weer presidentsverkiezingen in Syrië, met wellicht opnieuw Bashar Assad als kandidaat. Het regime heeft de afgelopen periode zoals meerdere malen in het verleden duidelijk tijdwinst geboekt. Ondertussen worden wij dagelijks geconfronteerd met het conflict op het veld, dat hoegenaamd niet in intensiteit afneemt. Dit artikel is een momentopname. De huidige tragedie is nog in volle ontwikkeling. De krijgskansen op het terrein wisselen, met telkens opnieuw talrijke slachtoffers. Laten wij hopen dat het aanknopen van diplomatieke vredesonderhandelingen in Genève een nieuw toekomstperspectief kan scheppen. Zoals reeds ten overvloede betoogd, hebben wij hier met een conflict te maken dat alleen via een politieke regeling een duurzame oplossing kan krijgen, hoe onontwarbaar de toestand nu ook lijkt.
Internationale Spectator 27