www.pwc.nl
Spotlight Vaktechnisch bulletin van PwC Accountants Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
Bij PwC in Nederland werken ruim 4.700 mensen met elkaar samen vanuit 12 vestigingen. PwC Nederland helpt organisaties en personen de waarde te creëren waarnaar zij op zoek zijn. Wij zijn lid van het PwC-netwerk van firma’s in 158 landen met meer dan 180.000 mensen. Wij zien het als onze taak om kwaliteit te leveren op het gebied van assurance-, belasting- en adviesdiensten. Vertel ons wat voor u belangrijk is. Meer informatie over ons vindt u op www.pwc.nl.
2
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
Inhoud Woord vooraf - De toekomstbestendige controle
4
Het accountancyvak evolueert in snel tempo. PwC heeft de ambitie om in deze transformatie voorop te lopen. Samen werken we hard aan een toekomstbestendige controle. Meer dan ooit is de onmiddellijke beschikbaarheid van betrouwbare informatie onontbeerlijk om prestaties te meten, risico’s in te schatten, beleid bij te sturen en optimaal te verantwoorden tegenover belanghebbenden. Michael de Ridder Alternatieve winstbegrippen: zegen of zonde?
6
De nieuwe IAS 19-standaard (IAS 19R) is voor velen synoniem voor het afschaffen van de corridormethode. Maar er is door wijzigingen in IAS 19 meer veranderd op het gebied van verwerking, presentatie en toelichting van personeelsbeloningen. Hugo van den Ende, Michiel Lohman en Dirk Symon Siesling
32
10 Show me the money: inzicht in echte waarde vraagt om meten
36
Een aantal koplopers is begonnen met het meten van en rapporteren over de maatschappelijke waarde die zij creëren aan de hand van een ‘milieu en sociale’-winst-en-verliesrekening. Er worden op dit gebied nu de allereerste standaarden ontwikkeld, waarbij accountants volop meedenken. Linda Midgley en Robert van der Laan 14
Kort nieuws
• •
In de nieuwe voorstellen voor lease accounting verantwoordt de onderneming alle activa en verplichtingen uit leasecontracten op de balans en hanteert zij een andere methodiek voor het toerekenen van kosten en baten aan de winst-en-verliesrekening. Dit artikel gaat in op de bedrijfsmatige gevolgen van de nieuwe voorstellen en hoe de onderneming zich kan voorbereiden op de implementatie van de nieuwe leasestandaard. Rik van Hal en Jay Tahtah Nieuwe IAS 19: ‘ondergeschoven kindjes’
Op weg naar geïntegreerde beheersing: aanvaard de verschillende belangen en dilemma’s Organisaties hebben vaak moeite om de steeds complexere financiële en niet-financiële verwachtingen goed tegen elkaar af te wegen. Deze verwachtingen zijn niet in alle gevallen complementair en kunnen zelfs tegenstrijdig zijn. Hoe beheersen organisaties deze verwachtingen op een geïntegreerde gebalanceerde wijze en welke rol speelt de accountant daarin? Jurriaan Besorak, Onno Nillesen en Robert van der Laan
Derivaten komen overal voor. Zo ook veelvuldig bij bedrijven en instellingen die onder de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving rapporteren. Denk aan het midden- en kleinbedrijf, woningcorporaties, ziekenhuizen, zorginstellingen en onderwijsinstellingen. Zij moeten allemaal RJ 290 onverkort toepassen voor de verantwoording van hun derivatenposities. Kees-Jan de Vries Alle hens aan dek voor de nieuwe leaseaccountingvoorstellen
24
De huidige economische situatie zorgt voor een steeds grotere vraag naar een snelle, betrouwbare en relevante (externe) financiële rapportage en (interne) managementrapportage. Dit dwingt ondernemingen om hun periodieke rapportageproces verder te verbeteren. Iris de Jongh, Sophie de Vries en Peter Geerts
Veel ondernemingen rapporteren naast de voorgeschreven minimuminformatie ook over aanvullende alternatieve winstbegrippen. In dit artikel wordt ingegaan op het nut van dergelijke begrippen en attentiepunten bij het rapporteren en gebruik ervan. Arjan Brouwer Verslaggeving over derivaten onder RJ 290
Het periodieke rapportageproces: een balans tussen snelheid, kwaliteit en kosten
• • • 20
• • • • •
40
Editie 2013 Richtlijnen voor de jaarverslaggeving RJ-Uiting 2013-12: ‘Ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2013)’ RJ-Uiting 2013-11: ‘Zorginstellingen’ RJ-Uiting 2013-10: ‘Wet Bestuur en Toezicht: vermelding bezoldiging bestuurders’ RJ-Uiting 2013-9: ‘Aangepaste Handreiking voor de toepassing van IAS 19R in de Nederlandse pensioensituatie’ Nieuwe versie van richtlijnen voor duurzaamheidsverslaglegging Gewijzigde internationale standaard over gebruikmaken van werkzaamheden interne accountants bij controle jaarrekening (ISA 610) Handreiking gebruikmaken van werkzaamheden actuaris definitief Conceptverordening Onafhankelijkheid en VGBA Wet Corporate Governance
Woord vooraf De toekomstbestendige controle Vertrouwen is voor iedere menselijke relatie, iedere transactie en alle markten het fundament. De reden om als accountant dingen wel of niet te doen moet altijd bijdragen aan dat fundament. De grondslag van ons werk is daarmee niet anders dan in 1849 – het jaar waarin de geschiedenis van PwC begint: de maatschappij moet zekerheid kunnen ontlenen aan verantwoordingsinformatie. Aan ons de opdracht er een handtekening onder te zetten die boven elke twijfel verheven is. Het principe van ons werk blijft dus hetzelfde, maar de context waarin we dat doen verandert wel. De alsmaar groeiende middenklasse in opkomende economieën, de mondiale verschuiving van het economische krachtenveld, de vergrijzing in het Westen, de technologische groei van de mensheid, productcycli die korter worden, de toenemende afhankelijkheid van internationale grondstoffenpolitiek. Het zijn uiteenlopende voorbeelden van ‘gamechangers’ waar u en uw organisatie strategisch op moeten anticiperen. Tel daarbij op meer regulering, sterk groeiende digitalisering en andere verwachtingen van stakeholders en je ontkomt niet aan de conclusie dat de complexiteit van organisaties en maatschappij significant toeneemt. De rol van vertrouwen, of eigenlijk het ontbreken daarvan, is in deze constellatie groter dan ooit. Of u nu bestuurder, commissaris, controller of belegger bent: verantwoordingsinformatie moet u in staat stellen de juiste afweging te maken. Het is deze veranderende context die voor ons relevant is voor de transformatie en innovatie van onze controle. De dingen
4 Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
die we (slimmer gaan) doen moeten leiden tot meer inzicht in de strategie, risico’s en waardecreatieprocessen van de organisaties, een bredere reikwijdte van de controle, een nauwere aansluiting op de hoog geautomatiseerde omgeving van de te controleren organisaties en een impactvollere communicatie met belanghebbenden bij deze organisaties. Met maar één doel: bouwen aan vertrouwen in organisaties en maatschappij. Een paar concrete voorbeelden. We ontwikkelen automatisering waarmee we uw financiële data direct kunnen inlezen en analyseren. Daarbij maken we steeds vaker gebruik van geavanceerde wiskundige methoden. We investeren in kwaliteitsborgingssystemen, dossieropbouw, dossierdocumentatie, controleondersteunende software, best practices, compliance, transparantie(verslagen) en opleiding. Verder maken we steeds vaker gebruik van zogenoemde e-Checks, waarmee we nagaan of uw jaarrekening voldoet aan de vereisten en de richtlijnen voor de jaarverslaggeving. We kennen e-Checks voor IFRS en Dutch GAAP, al dan niet toegesneden op bijvoorbeeld woningcorporaties en verzekeraars. Ons vak evolueert dus in snel tempo. We transformeren naar een accountant die opereert in een automatiseringsomgeving die fouten automatisch signaleert. De ingeslagen weg leidt ultiem naar een vorm van ‘continuous auditing’: een continue digitale beschikbaarheid van verantwoordingsinformatie, voortdurend geverifieerd door een onafhankelijke accountant.
De accountancy heeft een sterke behoefte aan mensen die vorm geven aan deze transformatie, die een scherp oog hebben voor maatschappelijke belangen en die de morele plicht voelen om organisaties te wijzen op het belang van een kwalitatief hoogwaardige controle. Maar ook aan mensen die leidend zijn in het debat over controle- en verslaggevingsstandaarden en die bijdragen aan een cultuur die een nieuwe generatie talentvolle accountants aanspreekt. Jonge professionals die op hun beurt weer inspirerend zijn voor anderen bij het bouwen aan vertrouwen in organisaties en maatschappij. PwC heeft de ambitie om in deze transformatie voorop te lopen. Samen werken we hard aan een toekomstbestendige controle met talentvolle mensen, een gedegen controlebenadering en slimme technologie als randvoorwaarden. Dat doen we in de wetenschap dat voor u meer dan ooit de onmiddellijke beschikbaarheid van betrouwbare informatie onontbeerlijk is om prestaties te meten, risico’s in te schatten, beleid bij te sturen en u optimaal te verantwoorden tegenover belanghebbenden. Michael de Ridder, voorzitter accountantspraktijk PwC
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 5
Alternatieve winstbegrippen: zegen of zonde? Veel ondernemingen rapporteren naast de voorgeschreven minimuminformatie ook over aanvullende alternatieve winstbegrippen. In dit artikel wordt ingegaan op het nut van dergelijke begrippen en attentiepunten bij het rapporteren en gebruik ervan. Arjan Brouwer - vaktechnisch bureau (National Office), Assurance
1. Dé winst bestaat niet Een van de doelstellingen van de jaarrekening en het jaarverslag is om inzicht te geven in de resultaten van de onderneming. Dit stelt gebruikers in staat om de prestaties van het management over het afgelopen jaar te beoordelen en om een verwachting te vormen over de mogelijkheden om in de toekomst positieve resultaten en kasstromen te genereren. Geen consensus over hoe je prestaties en resultaat meet Er bestaat geen consensus over de wijze waarop de prestaties en het resultaat van een onderneming gemeten zouden moeten worden. Zo zijn de regelgevers, zoals de International Accounting Standards Board (IASB) en de Raad voor de Jaarverslaggeving, nog niet in staat om op basis van een duidelijke conceptuele gedachte te bepalen of resultaten in de winst-en-verliesrekening of rechtstreeks in het eigen vermogen (other comprehensive income) terecht moeten komen. Dit wordt nu van geval tot geval bepaald en is soms onderwerp van de compromisvorming bij de totstandkoming van een standaard. Hierbij moeten ondernemingen
6
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
bijvoorbeeld bepaalde waardemutaties wel verwerken in de balans, maar mogen ze deze vervolgens buiten de winsten-verliesrekening houden. Dit maakt vervolgens de interpretatie van het begrip ‘nettowinst’ voor de gebruiker van de jaarrekening lastig. Zijn alternatieve prestatiemaatstaven er om te informeren of te misleiden? Ook rapporteren ondernemingen naast de nettowinst steeds vaker veel verschillende alternatieve prestatiemaatstaven. En gebruikers van financiële informatie maken gebruik van die maatstaven om de prestaties van een onderneming te beoordelen. Deze toename in rapportage en gebruik van alternatieve prestatiemaatstaven heeft in de afgelopen 15 jaar geleid tot veel discussie en zorgen bij toezichthouders. Wetenschappelijk onderzoek en diverse discussies hebben niet geleid tot een finale conclusie over de vraag of alternatieve prestatiemaatstaven worden gerapporteerd om analisten en investeerders te informeren of om ze te misleiden. Voorstanders, zoals veel ondernemingen, wijzen op de
relevante informatie die is begrepen in de alternatieve prestatiemaatstaven. Critici daarentegen stellen dat investeerders worden misleid door de selectiviteit van ondernemingen ten aanzien van de alternatieve prestatiemaatstaven die ze wel en niet rapporteren en vermoeden dat ze hierbij door opportunisme worden gedreven. De bekende investeerder Warren Buffett van Berkshire Hathaway stelde ooit: “We’ll never buy a company when the managers talk about EBITDA.” Veel alternatieve prestatiemaatstaven verschaffen relevante informatie Zorgen bij diverse toezichthouders en de hieruit voortkomende regelgeving van de Amerikaanse Securities and Exchange Commission (SEC) in 2003 hebben geleid tot een daling van de rapportage van alternatieve prestatiemaatstaven in de VS. Maar onderzoek laat gemengde resultaten zien over de vraag of deze afname van de rapportage van alternatieve prestatiemaatstaven de overall kwaliteit en betrouwbaarheid van informatie voor analisten en investeerders heeft verbeterd. De introductie van IFRS in 2005 leidde tot verdergaande discussies in de EU met betrekking tot
inconsistenties in de presentatie van de verschillende prestatiemaatstaven in de geconsolideerde jaarrekening. Men vreesde dat het ontbreken van gedetailleerde modellen onder IFRS zou leiden tot een toename van het gebruik van alternatieve prestatiemaatstaven. Het gebruik van alternatieve prestatiemaatstaven is in de EU zeker toegenomen in het afgelopen decennium en onderzoek laat zien dat een deel van de rapportagekeuzes wordt beïnvloed door strategische motieven. Maar ook in de EU laat onderzoek zien dat veel gerapporteerde alternatieve prestatiemaatstaven relevante informatie verschaffen. Zowel rapporterende ondernemingen als gebruikers spelen een rol bij verantwoord gebruik van alternatieve prestatiemaatstaven. In het vervolg van dit artikel zal ik hierop ingaan.
2. Attentiepunten voor rapporterende ondernemingen Op grond van art. 2:362 BW en art. 2:391 BW moeten de jaarrekening en het jaarverslag onder andere een getrouw beeld geven van de resultaten van de rechtspersoon. Het gebruik van alternatieve prestatiemaatstaven kan hiervan onderdeel zijn. Indien noodzakelijk voor een goed begrip van de resultaten schrijft artikel 2:391 BW bijvoorbeeld voor dat de analyse in het jaarverslag zowel financiële als nietfinanciële prestatie-indicatoren omvat. Onder Nederlandse wet- en regelgeving gelden restricties; IFRS is minder strikt Het gebruik van alternatieve prestatiemaatstaven in de winst-enverliesrekening is aan een aantal restricties onderhevig. Ondernemingen die rapporteren op basis van Nederlandse weten regelgeving moeten zich houden aan het Besluit modellen jaarrekening (BMJ) waarin bepaalde posten en de volgorde van posten specifiek is voorgeschreven. Weliswaar is het toegestaan om uitsplitsingen en tussentellingen op te nemen, maar veel alternatieve prestatiemaatstaven kunnen door de
voorschriften van het BMJ niet in de winst-en-verliesrekening worden getoond. Daar komt bij dat RJ 270 ‘De winst-enverliesrekening’ het begrip ‘buitengewone post’ zodanig definieert dat hiervan in de praktijk zelden sprake zal zijn. Onder IFRS zijn de voorschriften over de indeling van de winst-en-verliesrekening minder strikt. IAS 1 ‘Presentatie van de jaarrekening’ schrijft slechts een beperkt aantal op te nemen posten op en geeft daarnaast aan dat extra regels, kopjes en tussentellingen moeten worden opgenomen als dat relevant is voor het begrip van de prestaties van de onderneming. Op één punt is IAS 1 wel streng: posten mogen nooit worden aangeduid als buitengewone bate of last. Er zijn voldoende mogelijkheden om over resultaten te rapporteren In de praktijk komt het er hierdoor op neer dat de meeste Nederlandse ondernemingen de alternatieve prestatiemaatstaven rapporteren in de toelichting bij de jaarrekening of, vaker nog, in het jaarverslag. Dit wordt ook gestimuleerd door bijvoorbeeld IFRS 8 ‘Operationele segmenten’ die voorschrijft dat de onderneming in haar segmentinformatie de resultaatmaatstaf rapporteert die het management intern gebruikt voor het beoordelen van prestaties en het nemen van beslissingen. Dat hoeft dus niet een winstbegrip te zijn dat door de verslaggevingregels is voorgeschreven. Ook het IFRS practice statement over het directieverslag (management commentary) schrijft voor dat het management prestatiemaatstaven rapporteert die zij intern gebruikt om de onderneming aan te sturen en haar prestaties te beoordelen. Waarborgen voor een getrouw beeld Voldoende mogelijkheden dus voor ondernemingen om op een manier te rapporteren over hun resultaten die recht doet aan de onderliggende werkelijkheid, relevante informatie oplevert en een getrouw beeld geeft van de prestaties van de onderneming. Tegelijkertijd
Samenvatting Veel ondernemingen rapporteren alternatieve financiële prestatiemaatstaven als onderdeel van hun financiële verslaggeving. Deze maatstaven kunnen heel relevant zijn voor een goede oordeelsvorming en analyse van de gebruikers van deze financiële informatie. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat zowel rapporterende ondernemingen als gebruikers zorgvuldig omgaan met alternatieve prestatiemaatstaven. Ondernemingen moeten waarborgen dat de gerapporteerde informatie relevant en representatief is voor de prestaties en moeten deze informatie transparant rapporteren en toelichten. Gebruikers moeten de informatie niet klakkeloos overnemen, maar kritisch beoordelen en confronteren met de gerapporteerde nettowinst.
kunnen ondernemingen de geboden ruimte misbruiken om resultaten zodanig te presenteren dat niet per se een getrouw beeld wordt gegeven van de prestaties, maar vooral een meer positief beeld. Als ondernemingen willen dat gebruikers daadwerkelijk waarde hechten aan de gerapporteerde informatie en de rapportage van alternatieve prestatiemaatstaven niet als opportunisme en misleiding beschouwen dan is het verstandig om de rapportage te omgeven met een aantal waarborgen. Deze kunnen worden afgeleid van de regelgeving en aanbevelingen van instanties als de SEC in Regulation G (Conditions for Use of Non-GAAP Financial Measures), de IASB in het management commentary practice statement en de Committee of European Securities Regulators (CESR, thans ESMA) in de in 2005 uitgebrachte aanbeveling ‘CESR Recommendation on Alternative Performance Measures’.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 7
Hierbij moet worden gedacht aan de volgende attentiepunten:
•
Waarborg dat de algemene beginselen en kwalitatieve kenmerken van financiële verslaggeving in acht worden genomen. De gerapporteerde alternatieve winstbegrippen moeten bijdragen aan begrijpelijkheid, relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid en ze moeten zorgen voor het in BW 2 Titel 9 vereiste getrouwe beeld. De presentatie van een alternatieve prestatiemaatstaf mag niet misleidend zijn of materiële informatie achterwege laten als die nodig is voor een juist begrip van de prestaties van de onderneming.
•
Geef een duidelijke definitie van de prestatiemaatstaf en neem een aansluiting op tussen het meest vergelijkbare voorgeschreven winstbegrip dat is opgenomen in de winst-en-verliesrekening.
•
Zorg dat de benaming van de alternatieve prestatiemaatstaf de lading dekt, en dat die maatstaf niet verward kan worden met een gedefinieerd winstbegrip, en dat bijvoorbeeld posten die buiten het resultaat vóór eenmalige posten worden gelaten daadwerkelijk éénmalig zijn en niet worden verwacht op voorzienbare termijn terug te keren.
•
Presenteer alternatieve winstbegrippen samen met de voorgeschreven winstbegrippen en presenteer ze niet prominenter dan de voorgeschreven winstbegrippen.
•
Leg uit waarom de alternatieve prestatiemaatstaven relevant zijn en hoe ze intern door de onderneming worden gebruikt.
•
Presenteer de alternatieve prestatiemaatstaven consistent in de tijd en neem vergelijkende cijfers op.
8
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
Als een onderneming deze aspecten in ogenschouw neemt bij de rapportage van alternatieve prestatiemaatstaven dan zorgt dit er enerzijds voor dat de onderneming goed nadenkt over de relevantie van gerapporteerde prestatiemaatstaven en de transparante en betrouwbare presentatie ervan en anderzijds dat gebruikers voldoende informatie krijgen om zichzelf een goed beeld te vormen van de gerapporteerde maatstaven.
3. Attentiepunten voor gebruikers Gebruikers van financiële informatie zullen zich ervan bewust moeten zijn dat er ondernemingen kunnen zijn die om opportunistische redenen een alternatieve prestatiemaatstaf rapporteren om zo een beter plaatje te tonen dan past bij de werkelijke onderliggende prestaties. Dat feit op zich betekent nog steeds niet dat de informatie niet nuttig is, maar wel dat de gebruiker voldoende kritisch moet zijn voordat hij of zij beslissingen neemt op basis van de gerapporteerde informatie. Aanbevelingen voor gebruikers bij het gebruik van alternatieve prestatiemaatstaven zijn:
• • •
Bekijk alternatieve prestatiemaatstaven in samenhang met de nettowinst. Beoordeel de posten die eruit worden gelaten. Beoordeel kritisch of je geen prestatiemaatstaven mist.
Bekijk alternatieve prestatiemaatstaven in samenhang met nettowinst Alternatieve prestatiemaatstaven kunnen heel nuttig zijn en relevante informatie geven. Het is echter niet verstandig om beslissingen volledig te baseren op één of enkele alternatieve prestatiemaatstaven. De alternatieve prestatiemaatstaven kunnen goed helpen bij het verder interpreteren van het resultaat. Eén alternatieve prestatiemaatstaf geeft een te eenzijdig beeld om tot een goed afgewogen oordeel te komen. Het door Warren Buffett bekritiseerde EBITDA kan in bepaalde gevallen heel relevant en nuttig zijn, en wordt in de praktijk ook door veel analisten, beleggers en waardeerders gebruikt. Maar Warren Buffett heeft gelijk als hij stelt dat afschrijvingen, rente en belastingen echte kosten zijn en dat het onterecht zou zijn als die kosten helemaal buiten beschouwing worden gelaten bij het beoordelen van
Voorbeeld: alternatieve prestatiemaatstaven in samenhang met de nettowinst Een internationaal opererende Nederlandse onderneming rapporteert een omzetdaling van 3% en een winstdaling van 8%. De onderneming rapporteert ook haar omzet- en resultaatontwikkeling voor eenmalige posten en bij gelijkblijvende wisselkoersen. Op basis van deze alternatieve maatstaf rapporteert ze een omzetstijging van 2% en een winststijging van 4%. Als Nederlandse belegger in een internationaal opererende onderneming word je daadwerkelijk geraakt als de koers daalt van de valuta in de landen waar de onderneming opereert. De (toekomstige) opbrengsten worden hierdoor minder waard. Dit betekent echter niet dat de buitenlandse dochterondernemingen operationeel slecht hebben gepresteerd. Als de omzet en winst in lokale valuta is toegenomen dan is dat een positief signaal voor de operationele prestaties. De eenmalige posten zijn echte kosten en raken de belegger dus ook in zijn portemonnee. Zelfs een vaak als ‘non-cash’ aangeduide afwaardering van activa heeft te maken met een negatievere inschatting van de kasstromen die gegenereerd kunnen worden met het actief. Maar als de kosten eenmalig zijn dan hoeft de belegger deze kosten niet mee te nemen in zijn verwachtingen voor de toekomstige resultaten.
de prestaties en de waardering van de onderneming. Dit geldt ook voor andere winstbegrippen. Juist de confrontatie van de in het voorbeeld geschetste resultaten levert een completer beeld op van de prestaties van de onderneming dan een van beide winstbegrippen in isolatie kan doen. Beoordeel de posten die eruit worden gelaten Bij alternatieve prestatiemaatstaven worden over het algemeen elementen uit het resultaat weggelaten. Gebruikers zouden moeten beoordelen of ze de keuze van de onderneming ten aanzien van die elementen delen en of ze ook van mening zijn dat die elementen buiten beschouwing gelaten moeten worden om tot een relevante prestatiemaatstaf te komen. Hierbij kan worden gedacht aan een kritische beoordeling van de posten die zijn aangemerkt als éénmalig of incidenteel. Hoe éénmalig zijn die posten? Zullen ze naar verwachting echt niet op korte termijn terugkeren? Als het bijvoorbeeld om de vorming van een reorganisatievoorziening gaat dan kan het oordeel anders uitvallen voor een onderneming die in de afgelopen jaren meerdere reorganisaties heeft doorgevoerd dan voor een onderneming die dit voor het eerst doet. Ook voor andere kosten die buiten beschouwing worden gelaten is een vergelijkbare beoordeling aan te bevelen. Zouden op aandelen gebaseerde betalingen (zoals opties) bijvoorbeeld geëlimineerd moeten worden uit het relevante winstbegrip of vind je dit als (potentiële) aandeelhouder toch wel een echte kostenpost? Andersom is het ook van belang om te kijken of er geen posten in de gerapporteerde prestatiemaatstaf zijn begrepen die er gezien de strekking van het begrip niet in thuishoren. Bij een resultaat vóór eenmalige posten zouden bijvoorbeeld niet alleen de eenmalige lasten buiten beschouwing moeten worden gelaten, maar
ook de eenmalige baten. Het is zaak om vast te stellen dat dit dan ook gebeurt. Beoordeel kritisch of je geen prestatiemaatstaven mist Kritiek was in het verleden vaak gericht op ondernemingen die alternatieve prestatiemaatstaven rapporteren. Maar onderzoek wijst uit dat de gerapporteerde alternatieve prestatiemaatstaven als zodanig relevant zijn voor besluitvorming van analisten en beleggers. Wat dat betreft is er wellicht eerder aanleiding om kritische vragen te stellen aan ondernemingen die geen alternatieve prestatiemaatstaven rapporteren waar dat wel verwacht zou zijn, dan aan ondernemingen die ze wel rapporteren. Dat kan het geval zijn als het vermoeden, of wellicht zelfs kennis, bestaat dat er eenmalige posten zijn begrepen in het resultaat die voor een goede analyse buiten beschouwing gelaten zouden moeten worden. Ook is het mogelijk dat bepaalde prestatiemaatstaven zeer gangbaar zijn in een bepaalde sector terwijl de onderneming ze niet rapporteert. Dan rijst de vraag waarom juist deze onderneming besluit om deze informatie niet helder te presenteren aan de gebruikers van de jaarrekening.
als de gebruikers van financiële informatie spelen een rol bij het waarborgen van een verantwoord gebruik van dergelijke alternatieve prestatiemaatstaven.
De auteur Arjan Brouwer is in januari 2013 gepromoveerd op een onderzoek naar het gebruik van alternatieve winstbegrippen door ondernemingen in de EU, getiteld ‘Profit, Performance, Perception’.
Als gebruikers van financiële informatie op deze manier de gerapporteerde alternatieve prestatiemaatstaven kritisch evalueren en confronteren met de nettowinst dan kan dit zeer waardevolle informatie geven voor de analyse van de resultaten en het formuleren van verwachtingen.
4. Conclusie Alternatieve prestatiemaatstaven kunnen een zeer waardevolle aanvulling zijn op de informatie die wordt gerapporteerd met winstbegrippen die door de verslaggevingregels worden voorgeschreven. Maar een kritische beoordeling van de gerapporteerde, en niet-gerapporteerde, prestatiemaatstaven is op zijn plaats om te waarborgen dat beslissingen worden gebaseerd op relevante en betrouwbare informatie. Zowel de rapporterende ondernemingen
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 9
Verslaggeving over derivaten onder RJ 290 Derivaten komen overal voor. Zo ook veelvuldig bij bedrijven en instellingen die onder de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving rapporteren. Denk aan het middenen kleinbedrijf, woningcorporaties, ziekenhuizen, zorginstellingen en onderwijsinstellingen. Zij moeten allemaal RJ 290 onverkort toepassen voor de verantwoording van hun derivatenposities. Kees-Jan de Vries - Accounting and Valuation Advisory Services, Assurance
1. RJ 290 is uitgebreid herzien met ingang van 2008
2. Stap 1: derivaten op kostprijs of op reële waarde
Met ingang van 1 januari 2008 zijn de verslaggevingregels voor derivaten in RJ 290 volledig herzien. De regels van RJ 290 zijn complex. Op enkele aspecten is RJ 290 zelfs meer complex dan haar tegenhanger IAS 39 uit IFRS. Dit komt doordat RJ 290 als doel heeft om in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke bepalingen zowel een reëlewaardebenadering als een kostprijsbenadering voor de verwerking van derivaten te faciliteren. Dit leidt er dan ook toe dat de volgende stappen onder RJ 290 moeten worden doorlopen.
Met betrekking tot de afweging tussen kostprijs of reële waarde laat RJ 290 in principe de keuze aan de rechtspersoon, behalve voor derivaten die een beursgenoteerde onderliggende waarde hebben, en derivaten die onderdeel zijn van een handelsportefeuille. Derivaten met een beursgenoteerde onderliggende waarde (bijvoorbeeld opties op aandelen Shell) moeten altijd tegen reële waarde in de balans verwerkt worden. Daarbij moeten waardeveranderingen direct in de winst-en-verliesrekening worden verwerkt.
Stap 1: derivaten op kostprijs of op reële waarde De rechtspersoon beslist of hij de derivaten op kostprijs of reële waarde in de balans verwerkt. Stap 2: wel of geen hedge accounting De rechtspersoon beslist of hij al of niet hedge accounting toepast.
10
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
Derivaten die zelf beursgenoteerd zijn (zoals rente- of metaalfutures) hoeven niet verplicht tegen reële waarde te worden gewaardeerd omdat het onderliggende (euribor of aluminium) zelf vaak niet beursgenoteerd is. Ook als de rechtspersoon handelt in derivaten moeten deze verplicht tegen reële waarde worden verwerkt. Overigens komt buiten de financiële sector ‘handel’ slechts beperkt voor. Denk aan handelshuizen en energiebedrijven. ‘Handel’ gaat over het algemeen gepaard met traders die een winstafhankelijke bonus ontvangen, een uitgebreid risk-managementapparaat, een dagelijkse analyse van de resultaten op basis van reële waarde en een strikte monitoring van limieten (al dan niet op basis van ‘value at risk’ of vergelijkbare benaderingen). Aandachtspunten bij derivaten op reële waarde Indien de rechtspersoon ervoor kiest om derivaten tegen reële waarde (of ‘ fair value’, ‘marktwaarde’ of ‘actuele waarde’) te waarderen en winsten en verliezen
rechtstreeks in de winst-en-verliesrekening te verantwoorden, dan zijn er enkele zaken waarmee hij onder RJ 290 rekening moet houden.
•
Als de derivaten niet ‘in een liquide markt kunnen worden verkocht’ moet de rechtspersoon een wettelijke herwaarderingsreserve vormen ter hoogte van de geboekte waardeveranderingen (RJ 240.224).
•
De rechtspersoon moet toelichten welke reële waarden en welke belangrijke veronderstellingen hij heeft gebruikt (RJ 290.916). Overigens geldt onder RJ 290 dat voor alle financiële instrumenten in de balans de reële waarde moet worden toegelicht.
Waardering derivaten op kostprijs sterk veranderd Naast waarderingen tegen reële waarde heeft de rechtspersoon onder RJ 290 de mogelijkheid om derivaten tegen kostprijs te waarderen. Het lijkt daarmee misschien of het nog steeds mogelijk is om de praktijk die tot 1 januari 2008 algemeen gebruik was voort te zetten. Tot 1 januari 2008 werden derivaten als niet uit de balans blijkende posities behandeld. Maar het huidige kostprijsmodel in RJ 290 is heel anders dan de behandeling als niet uit de balans blijkende positie. Derivaten op kostprijs: eerste waardering Voor derivaten geldt net als voor alle andere financiële instrumenten dat de rechtspersoon deze bij eerste opname in de balans moet verantwoorden tegen de reële waarde. Voor een groot aantal derivaten komt dit neer op een initiële waarde van nul. Denk hierbij aan renteswaps en valutatermijncontracten. Eigenlijk hebben alle derivaten die geen optie-element bevatten als karakteristiek dat ze initieel worden verhandeld tegen een nul-startwaarde. Het blijft echter vanuit verslaggevingperspectief wel zaak om te constateren dat deze derivaten inderdaad nul waard zijn bij afsluiten. Zo komt het voor dat een renteswap wordt
heronderhandeld en dat de negatieve waarde van de bestaande swap wordt verdisconteerd in de coupon van een nieuwe renteswap met een langere looptijd (een zogenaamde ‘blend and extend’transactie). Of denk aan het aangaan van twee verschillende derivaten die ieder een tegengestelde marktwaarde hebben die voor beide ongelijk aan nul is.
Een voorbeeld daarvan is het verkopen van een swaption waarbij de te ontvangen premie wordt betaald in een lagere vastrentende coupon op een ‘gewone’ renteswap die tegelijkertijd wordt afgesloten. Beide instrumenten moeten dan afzonderlijk gewaardeerd en verantwoord worden.
Samenvatting Onder RJ 290 ‘Financiële instrumenten’ bestaat de mogelijkheid om derivaten tegen kostprijs te waarderen. Alleen, RJ 290 is niet vrijblijvend en kent wel degelijk duidelijke regels over wanneer derivaten (gedeeltelijk) in de winst-en-verliesrekening verwerkt moeten worden. Door de verschillende keuzemogelijkheden met betrekking tot waarderingsgrondslagen en de vier verschillende hedgeaccountingmodellen is RJ 290 een complexe standaard. Tevens staan er voor 2014 nog een aantal verduidelijkingen aan de richtlijn gepland die strikter voorschrijven hoe hedge-ineffectiviteit kwantitatief bepaald moet worden.
In elk geval leidt dit ertoe dat derivaten bij eerste waardering tegen nul in de balans staan, wat substantieel anders is dan een ‘niet uit de balans blijkende positie’. De rechtspersoon moet daarom in de jaarrekening in de verslaggevinggrondslagen van de balans vermelden hoe de derivaten worden verwerkt.
marktwaarde, weer naar een waarde van nul gaan (of een positieve waarde krijgen) moet de afboeking via de winsten-verliesrekening ongedaan gemaakt worden. Hierbij geldt dat het terugnemen van de afboeking niet kan leiden tot een waardering van het derivaat boven de oorspronkelijke kostprijs.
Derivaten op kostprijs: vervolgwaardering Voor de vervolgwaardering tegen kostprijs geldt dat dit ‘ kostprijs of lagere marktwaarde’ is. Deze laatste toevoeging is in RJ 290 in de 2011-editie (die vanaf 2012 van toepassing is) verduidelijkt. Een renteswap met een negatieve waarde (waarop geen hedge accounting wordt toegepast – zie volgende paragraaf) moet in de balans tegen die negatieve marktwaarde worden gewaardeerd. De afboeking moet via het resultaat lopen. Hierbij moet de rechtspersoon rekening houden met een eventuele latente belastingvordering omdat fiscaal het derivaat vaak op basis van de daadwerkelijke kasstromen wordt meegenomen.
Voor derivaten die op het moment van aangaan een negatieve reële waarde hebben (denk aan verkochte/geschreven opties waarvoor een premie wordt ontvangen) geldt dat de vervolgwaardering dus in principe niet hoger kan zijn dan die initiële waardering, waarbij een verdere verlaging van de marktwaarde wel als aanvullende afwaardering geboekt moet worden. Overigens moet in het geval van een geschreven optie de toerekening van de premie op een consistente wijze plaatsvinden. Bijvoorbeeld tijdsevenredig over de tijd tot expiratie van de optie zolang de optie niet ‘in the money’ raakt. In het laatste geval moet de rechtspersoon de negatieve reële waarde boeken.
Als op een later moment derivaten die zijn afgeboekt vanwege een lagere
Deze regels gelden op dezelfde wijze voor valutaderivaten. Waar tot 2011
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 11
valutaderivaten die tegen kostprijs werden gewaardeerd als monetaire posten werden behandeld (dus herwaardering tegen periode-eindekoers voor zowel winsten als verliezen), is dit met ingang van 2012 niet meer zo. Alleen valutaderivaten met een negatieve reële waarde moeten worden geboekt (via de winst-en-verliesrekening). Dit maakt dat er voor meer posities dan voorheen hedge accounting moet worden toegepast om een neutraal effect in de winst-en-verliesrekening te bewerkstelligen. Het hedgen van een lening in vreemde valuta met een valutatermijncontract gaat niet meer ‘ van zelf’ goed.
3. Stap 2: wel of geen hedge accounting Uit vorenstaande blijkt dat de waardering van derivaten tegen zowel reële waarde als kostprijs kan leiden tot waardeschommelingen in de winst-en-verliesrekening. Deze waardeschommelingen geven in veel gevallen niet het juiste beeld van de economische positie van de rechtspersoon. Denk bijvoorbeeld aan het geval waarbij een aangetrokken lening waarop een variabele rente moet worden betaald volledig is afgedekt met een renteswap. Uit de renteswap wordt diezelfde variabele rente ontvangen en een vaste rente betaald. Het effect hiervan is dat de rechtspersoon volledig is ingedekt tegen schommelingen in de variabele rente en dat effectief een vastrentende lening is gecreëerd. De rechtspersoon waardeert de lening onder RJ 290 tegen geamortiseerde kostprijs. Daarom heeft de lening geen impact op de winst-en-verliesrekening als de rente wijzigt. Voor de renteswap geldt dat deze hetzij op reële waarde staat (en dat dus alle waardeveranderingen rechtstreeks in de winst-en-verliesrekening worden geboekt) hetzij op kostprijs of lagere marktwaarde staat (en alleen negatieve waardeveranderingen van de swap dus rechtstreeks in de winst-en-verliesrekening worden geboekt). Om deze effecten te voorkomen biedt RJ 290 de mogelijkheid voor het toepassen
12
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
van hedge accounting. Omdat RJ 290 waardering van derivaten tegen zowel reële waarde als kostprijs toestaat, zijn er verschillende soorten van hedge accounting nodig.
•
Voor derivaten die tegen reële waarde worden gewaardeerd, zijn het kasstroomhedgeaccounting- en het reële-waardehedgeaccountingmodel beschikbaar. Deze zijn vergelijkbaar met het cash-flowhedge-accountingmodel en het fair-valuehedge-accountingmodel uit IAS 39 onder IFRS.
•
Voor derivaten die tegen kostprijs zijn gewaardeerd, bestaat onder RJ 290 het kostprijshedgeaccountingmodel. Van deze laatste bestaat geen equivalent onder IAS 39 omdat onder IFRS derivaten nooit anders dan tegen reële waarde mogen worden gewaardeerd.
Kostprijshedgeaccountingmodel Onder het kostprijshedgeaccountingmodel van RJ 290.633 hoeft er in afwijking van de hoofdregel geen afboeking gedaan te worden als het derivaat een marktwaarde beneden de kostprijs heeft. Dit betekent dus dat derivaten waarop kostprijshedgeaccounting wordt toegepast, tegen nul in de balans verantwoord blijven gedurende hun hele looptijd (of zolang als de hedgerelatie duurt). Dat is de situatie die veel lijkt op wat er voor 2008 gebruikelijk was met betrekking tot het verantwoorden van derivaten buiten de balans. Omdat deze manier van verslaggeving voor derivaten een afwijking is van de hoofdregel gelden er enkele vereisten waaraan voldaan moet worden. Zo moet er hedgedocumentatie opgesteld worden en moet er periodiek bewezen worden dat de hedge-relatie effectief is.
4. Hedge-documentatie Het documenteren van een hedge-relatie kan onder RJ 290 op twee verschillende manieren. Dit kan hetzij voor alle hedgerelaties die er nu en in de toekomst bestaan (generieke hedge-documentatie, zie RJ 290.614) hetzij voor iedere hedgerelatie separaat. Het opstellen van hedgedocumentatie is een redelijk formele vereiste en heeft tot doel te voorkomen dat er op enige manier aan ‘cherry picking’ gedaan wordt bij verslaggeving van derivaten.
•
Hedge-documentatie moet worden opgesteld bij het aangaan van het hedgeinstrument zodat duidelijk is welk derivaat wel en welk derivaat niet in een hedge-relatie zit. Bij gebruikmaking van generieke hedge-documentatie zijn dus alle derivaten die binnen de generieke documentatie vallen verplicht betrokken in hedge-relaties.
•
Tevens moet uit de hedge-documentatie blijken welke derivaten in de winsten-verliesrekening moeten worden verantwoord op het moment dat er een overhedged situatie ontstaat (dus wat er gebeurt als er meer derivaten zijn dan er onderliggend risico is).
•
Daarnaast wordt in de hedgedocumentatie beschreven wat het onderliggende item en het hedged risico is. Hierbij is het van belang duidelijk tot uiting te brengen wat er gebeurt als een hedged item (bijvoorbeeld een lening) voor het einde van de contractuele looptijd wordt vervangen of aangepast.
•
Ten slotte moet hedge-documentatie duidelijk weergeven hoe hedgeeffectiviteit wordt beoordeeld.
Hedge-effectiviteit RJ 290 staat het gebruik van diverse effectiviteittestmethodes toe. De makkelijkste is het vergelijken van de kritische kenmerken van het hedgeinstrument (derivaat) met die van het hedged-item (de lening). Daarbij is het
belangrijk dat de rechtspersoon vaststelt (en wellicht al in de hedge-documentatie opneemt) hoe hij omgaat met verschillen in die kritische kenmerken. Een voorbeeld is het verschillen van rente-tenor (rentelooptijd) in lening en derivaat. Dus bijvoorbeeld een derivaat waarop 6 maands Euribor variabele rente wordt ontvangen die is aangemerkt als een hedge van een lening waarop 3 maands Euribor variabele rente wordt betaald. Omdat de verschillen tussen 6 maands en 3 maands Euribor in de huidige marktomstandigheden best ver uit elkaar liggen en verder kunnen oplopen, en omdat in de 6 maands periode dat de rente op de swap loopt de 3 maands rente op de lening in theorie heel hard af of toe kan nemen moet de conclusie zijn dat de kritische kenmerken van lening en derivaat in principe niet aan elkaar gelijk zijn. Dit betekent dus onder RJ 290 dat de rechtspersoon in de huidige marktomstandigheden niet kan volstaan met het vergelijken van kritische kenmerken om tot de conclusie te komen dat de hedge-relatie effectief is. Waarschijnlijk nog in het najaar van 2013 zal er een RJ-Uiting verschijnen met daarin een voorstel voor het bepalen van hedge-ineffectiviteit als er niet kan worden volstaan met het vergelijken van kritische kenmerken van het hedge-instrument en het hedge-item omdat deze niet aan elkaar gelijk zijn. Deze RJ-Uiting zal een commentaarperiode kennen. Het is de bedoeling dat de Uiting voor boekjaren vanaf 1 januari 2014 ingaat, maar dat is afhankelijk van de beoordeling van het commentaar. Verder is het de bedoeling dat het gebruik van een kwantitatieve hedge-effectiviteitstest in dit geval verplicht wordt. De RJ-Uiting zal als voorbeeld van een kwantitatieve test een methode geven die ook onder IFRS wordt gehanteerd voor het berekenen van de effectiviteit voor het boeken van journaalposten: de ‘cumulatieve dollar offset’-test. In deze test wordt de verandering in reële waarde van het derivaat sinds het moment van het aangaan van de hedge-relatie (vandaar ‘cumulatief’) gedeeld door de verandering
in reële waarde van het onderliggende hedge-item sinds het aangaan van de hedge-relatie. Onder IAS 39 wordt de laagste van deze twee als het effectieve deel van de hedge-relatie geboekt mits de uitkomst van de vergelijking van de waardeverandering van het hedgeinstrument met die van het hedge-item binnen 80 en 125% blijft. Onder RJ 290 bestaat er geen vereiste dat de uitkomst van een hedge-effectiviteitstest binnen een bepaalde bandbreedte moet blijven: RJ 290 stelt alleen dat alle ineffectiviteit in de winst-en-verliesrekening tot uiting moet worden gebracht. Dit betekent dat als de reële waarde van het derivaat negatief is, en groter (in absolute termen) dan de reële waarde van de afgedekte positie, het verschil als verplichting in de balans en winst-en-verliesrekening tot uiting moet worden gebracht. Het is dus van belang dat de rechtspersoon vooraf nadenkt over wat er op het gebied van hedge accounting en effectiviteitstesting in de hedgedocumentatie wordt opgenomen.
5. Conclusie Onder RJ 290 staan derivaten altijd op de balans, maar bij een waarderingsgrondslag tegen kostprijs vaak tegen nul. Daarom is hedge accounting vereist om ongewenste resultaatschommelingen te voorkomen. De regels van hedge accounting onder RJ 290 zijn complex. Er kan niet in alle gevallen worden volstaan met het vergelijken van kritische kenmerken als effectiviteitstest, wat aanstaande wijzigingen in RJ 290 nog verder zullen verduidelijken.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 13
Alle hens aan dek voor de nieuwe leaseaccountingvoorstellen In de nieuwe voorstellen voor lease accounting verantwoordt de onderneming alle activa en verplichtingen uit leasecontracten op de balans en hanteert zij een andere methodiek voor het toerekenen van kosten en baten aan de winst-en-verliesrekening. Dit artikel gaat in op de bedrijfsmatige gevolgen van de nieuwe voorstellen en hoe de onderneming zich kan voorbereiden op de implementatie van de nieuwe leasestandaard. Rik van Hal - Accounting and Valuation Advisory Services, Assurance Jay Tahtah - Accounting and Valuation Advisory Services, Assurance
1. De IASB heeft nieuwe voorstellen lease accounting uitgebracht Op 16 mei 2013 hebben de IASB (International Accounting Standards Board) en de FASB (Financial Accounting Standards Board) gezamenlijk een herziene exposure draft inzake lease accounting uitgebracht. In de herziene exposure draft hebben de IASB en FASB de feedback op de eerste exposure draft in 2010 geadresseerd. Deze voorstellen zijn relevant voor ondernemingen die rapporteren op basis van de International Financial Reporting Standards (IFRS) of op basis van de verslaggevingstandaarden die van toepassing zijn in de Verenigde Staten (US GAAP). De aangepaste voorstellen vereisen nog steeds dat zowel lessors als lessees alle activa en verplichtingen uit
14
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
leasecontracten op hun balans zetten. Dit zal leiden tot een verlenging van de balans bij met name lessees die nu veelvuldig gebruik maken van operationele leases. De belangrijkste wijziging ten opzichte van de eerdere exposure draft uit 2010 betreft de methodiek van resultaatverantwoording waar de IASB nu twee mogelijkheden voorstelt. Deze betreffen lineaire verwerking van kosten en opbrengsten (Type B) en niet-lineaire rente- en amortisatiekosten voor de lessee en niet-lineaire renteopbrengsten voor de lessor (Type A). Dit onderscheid lijkt voor een groot deel op de verwerking van de huidige operationele en financiële leases in de winst-en-verliesrekening, zij het met een andere scheidslijn. De scheidslijn is niet meer afhankelijk van de vraag of de risico’s en voordelen zijn overgedragen aan de lessee maar hangt grotendeels af van de aard van het geleasede actief (is het
vastgoed of niet). Alle leaseverplichtingen komen nog steeds op de balans van de lessee maar de veranderingen voor de winst-en-verliesrekening zullen met name voor lessors en lessees van niet-vastgoed significant zijn. Lessee accounting Een lessee neemt voor alle leasecontracten met een maximale looptijd van meer dan 12 maanden bij de aanvang van het leasecontract een gebruiksrecht en een leaseverplichting op. Zowel het gebruiksrecht als de leaseverplichting wordt initieel gewaardeerd tegen de contante waarde van de leasebetalingen. Eventuele directe kosten worden aan het gebruiksrecht toegerekend. Voor de vervolgverwerking bestaat een tweeledige benadering die afhankelijk is van de mate waarin het leaseactief
tijdens de duur van het contract verbruikt wordt. Indien de contante waarde van de leasebetalingen een aanzienlijk deel van de reële waarde van het actief bedraagt of indien de leaseperiode een belangrijk deel van de economische levensduur van het actief bedraagt, is sprake van een Type A lease. Bij dit type lease wordt een belangrijk gedeelte van het actief door de lessee verbruikt. Indien de leasetermijn slechts een beperkt gedeelte van de economische levensduur van het actief beslaat en de contante waarde van de leasebetalingen een insignificant deel van de reële waarde van het leaseactief bedraagt, is sprake een Type B lease. Bij dit type lease verbruikt de lessee slechts een insignificant gedeelte van het leaseactief. De herziene voorstellen geven weer dat er een weerlegbaar vermoeden bestaat dat leasecontracten van vastgoed in principe Type B leases zijn en alle andere leasecontracten een Type A lease. Zie figuur 1.
Bij een Type A lease schrijft de lessee op het gebruiksrecht af conform de systematiek die zij hanteert voor haar andere vaste activa. De leaseverplichting wordt gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs waarbij de rentekosten volgens de effectieve-rentemethode worden bepaald. Dit leidt tot hogere kosten aan het begin van het leasecontract en lagere kosten aan het einde van het leasecontract. Dit leidt tot kostenverantwoording van interest (over de leaseschuld) en amortisatie (van het gebruiksrecht) die grotendeels vergelijkbaar is met de huidige financiële leases (‘interest en amortisatie’benadering). Bij een Type B lease worden de kosten op een systematische manier verantwoord waarbij de periodieke kosten in de winsten-verliesrekening gelijk blijven (lineairekostenbenadering). Dit leidt tot kostenverantwoording die grotendeels vergelijkbaar is met de huidige operationele leases onder IAS 17.
Figuur 1. Type A en Type B leases
Verbruik Restwaarde
Aanvang Lease
Leasetermijn
Einde Lease
Prijsbepaling Leasebetalingen zorgen voor een rendement op de investering én terugbetaling van de investering van de lessor tot de restwaarde
Weerlegbaar vermoeden Actief wordt verbruikt
De nieuwe voorstellen voor lease accounting zijn van toepassing op ondernemingen die IFRS of US GAAP toepassen. De voorstellen vereisen dat zowel lessors als lessees alle activa en verplichtingen uit leasecontracten op de balans opnemen. Dit zal leiden tot een verlenging van de balans voor lessees. Hiernaast zal de methodiek van resultaat en kostenverantwoording ook significant wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. Dit geldt ook voor de presentatie van de kasstromen. Ondernemingen passen deze voorstellen meestal per individueel leasecontract toe. Deze informatie is op dit moment veelal nog niet in dergelijk detail beschikbaar. Hiernaast vereisen de voorstellen dat de onderneming periodiek haar inschattingen herziet en op basis hiervan de verantwoorde leasebedragen in de balans aanpast. Huidige systemen en processen binnen ondernemingen zijn op dit moment veelal nog niet ingesteld op deze informatievereisten. Dit artikel gaat hoofdzakelijk in op de financiële en bedrijfsmatige gevolgen van de herziene voorstellen voor leases.
Vastgoed (Type B) Verbruik
RW of levensduur
RW of levensduur
Niet-vastgoed (Type A)
Samenvatting
Restwaarde
Aanvang Lease
Leasetermijn
Einde Lease
Prijsbepaling Leasebetalingen zorgen hoofdzakelijk voor een rendement op de investering
Weerlegbaar vermoeden Actief wordt niet verbruikt
Lessor accounting Een lessor classificeert een leasecontract op basis van dezelfde criteria als een lessee. Indien slechts een beperkt gedeelte van het actief door de lessee verbruikt wordt tijdens de leaseperiode, wordt het contract als een Type B lease geclassificeerd. In de andere gevallen is sprake van een Type A lease. Een Type A lease leidt bij de lessor tot het uitboeken van het leaseactief en in plaats hiervan verantwoordt die een vordering op de lessee tezamen met een restwaardeactief. De waarde van de leasevordering is gebaseerd op de contante waarde van de leasebetalingen. Het restwaardeactief wordt bepaald op basis van de contante waarde van de verwachte
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 15
restwaarde van het leaseactief aan het einde van de looptijd van het leasecontract. Periodiek worden beide activa opgerent, wat leidt tot rentebaten bij de lessor. Daarnaast wordt, indien bij het aangaan van het leasecontract sprake is van een verschil tussen de leasevordering en het restwaardeactief enerzijds en het leaseactief anderzijds, een boekwinst verantwoord voor zover die verhoudingsgewijs bij de leasevordering hoort. Het deel dat gealloceerd wordt aan het restwaardeactief is geen boekwinst en wordt als overlopende post in de balans verwerkt. De verwerking van een Type B lease in de winst-en-verliesrekening van de lessor is vergelijkbaar met een operationele lease onder IAS 17. Ook nemen de toelichtingvereisten op basis van de nieuwe voorstellen fors toe en wijzigt de presentatie in het kasstroomoverzicht van lease-gerelateerde kasstromen. Voor een nadere beschouwing van de nieuwe voorstellen van lease accounting verwijzen wij naar ons artikel in Spotlight 1/2013.
2. Nieuwe voorstellen hebben financiële gevolgen voor de onderneming Sinds het uitbrengen van het discussiedocument in 2009 door de IASB en de FASB is veelvuldig door diverse partijen bericht over de financiële gevolgen van het toepassen van een nieuwe leasestandaard. Hoewel de voorstellen in het discussiedocument en de eerste exposure draft uit 2010 sterk afwijken van de huidige voorstellen, stond vanaf het begin al vast dat de voorstellen zouden leiden tot significante effecten op het getoonde balanstotaal en resultaat. Immers, de voorstellen zullen leiden tot een toename van het balanstotaal van ondernemingen en een toename van de omvang van de schulden. Hiernaast was ook vanaf het begin duidelijk dat de toerekening van kosten en resultaten inzake leasecontracten
16
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
Figuur 2. De impact van de voorgestelde leasestandaard op de financiële cijfers van lessees Lineaire kostenbenadering
Interest-en-amortisatiebenadering
- Totaal van activa
©
©
- Totaal van passiva
©
©
- Leasekosten
=
ª
- Afschrijvingskosten
=
©
- Interestkosten
=
©
- EBIT
=
©
- EBITDA
=
©
- Cashflow uit operationele activiteiten
=
©
- Cashflow uit financieringsactiviteiten
=
ª
Balans
Winst-en-verliesrekening
Kasstroomoverzicht
voor veel leasecontracten zou gaan afwijken van de huidige situatie. Figuur 2 geeft weer wat de gevolgen zijn voor de balans, winsten-verliesrekening en kasstroomoverzicht van een lessee in vergelijking met de verantwoording van operationele leases onder de huidige verslaggeving. De financiële gevolgen zijn ook door ons behandeld in ons artikel in Spotlight 1/2013.
3. Nieuwe voorstellen hebben ook andere bedrijfsmatige gevolgen Naast de financiële gevolgen zullen ondernemingen, afhankelijk van het aantal lease- en huurcontracten die men heeft, forse bedrijfsmatige gevolgen zien. Te denken valt aan de volgende bedrijfsmatige aspecten:
•
creëren van bewustwording bij alle afdelingen die geraakt zullen worden door de wijzigingen, zoals finance, IT, treasury, inkoop, Human Resources, tax en vastgoed;
•
trainen van medewerkers zodat deze bekend raken met de nieuwe vereisten;
•
verzamelen van informatie over de leasecontracten;
•
identificeren van aanpassingen in leasecontracten om de gevolgen te verkleinen en zo mogelijk leasecontracten te standaardiseren;
•
herzien van lease- versus koopbeslissingen en interne richtlijnen;
•
opzetten van een systeem van interne beheersing om de betrouwbaarheid van lease-informatie te waarborgen;
•
analyseren van benodigde aanpassingen van IT-systemen om informatie inzake leasecontracten efficiënt te kunnen blijven verwerken;
•
aanpassen van het vaste-activaregister en opstellen van complexe rekenmodellen om de leaseactiva en -passiva te waarderen (initieel en
vervolgwaardering);
•
identificeren van alle overeenkomsten die mogelijk aangepast moeten worden als gevolg van gewijzigde kengetallen, zoals financieringsovereenkomsten en beloningsovereenkomsten;
•
als lessor: in kaart brengen van de klanten die onder IFRS rapporteren;
•
in kaart brengen van de mogelijke (internationale) belastingeffecten (bijvoorbeeld thin capitalisation);
•
communiceren van de financiële effecten van de nieuwe lease-accountingvereisten aan externe belanghebbenden, zoals aandeelhouders, investeerders en banken.
4. Nieuwe voorstellen leiden tot grotere informatiebehoefte Om de nieuwe lease-accountingvoorstellen succesvol te kunnen implementeren hebben ondernemingen gedetailleerde informatie per leasecontract nodig. De informatiebehoefte verschilt per fase van de lease accounting. De onderneming bepaalt aan de hand van voornamelijk kwalitatieve informatie of sprake is van een lease. Een lease betreft een specifiek en identificeerbaar actief waarvan de lessee het gebruik kan bepalen en waarvan deze de voordelen van het gebruik ontvangt. Voor het initieel classificeren en verwerken van de lease moet de onderneming inzicht hebben in de kwantitatieve elementen van elk contract, zoals de minimale leasetermijn, eventuele verlengingsopties en de leasebetalingen die voortvloeien uit het contract. Veelal bestaan deze betalingen naast vaste periodieke betalingen ook uit variabele betalingen en eventuele restwaardegaranties. Na de initiële verwerking maakt de onderneming periodiek aanpassingen op de verantwoorde bedragen vanwege
wijzigingen in initiële inschattingen. Een voorbeeld hiervan is de indexatie van het periodieke leasebedrag op basis van een prijsindexcijfer of de wijziging van de leasetermijn omdat vanwege externe ontwikkelingen een significant economisch voordeel te behalen valt door het uitoefenen van een verlengingsoptie.
kunnen bepalen. Een goede kennis bij de werknemers van de werking van de leases en de leaseregels is van vitaal belang voor het succesvol implementeren van de nieuwe standaard.
Informatiesystemen moeten aangepast worden Momenteel beschikken ondernemingen nog niet over dergelijke gedetailleerde informatie per leasecontract. Deze informatie wordt door de onderneming in de periode voorafgaand aan het toepassen van de nieuwe standaard verkregen. Maar dit is geen eenmalige exercitie. Omdat gedurende de looptijd van het leasecontract de verantwoorde posten kunnen wijzigen op basis van gewijzigde inschattingen, werkt de onderneming periodiek de informatie over de leasecontracten bij naar de meest actuele situatie.
Zoals hierboven aangegeven kunnen de gevolgen van de nieuwe leasestandaard verstrekkend zijn. Daarnaast is dit niet slechts een boekhoudkundige verandering maar een verandertraject waar de volle breedte van de onderneming bij betrokken moet zijn. De belangrijkste en meest tijdrovende implementatieactiviteiten zullen betrekking hebben op het verzamelen van alle lease-informatie binnen de groep, het identificeren van welke systeemaanpassingen nodig zijn en het trainen van medewerkers in de complexe nieuwe regels.
Op dit moment kunnen de huidige informatiesystemen van ondernemingen deze informatie veelal nog niet bevatten. Hiernaast wordt de betrouwbaarheid van deze informatie nog niet altijd gewaarborgd door het huidige systeem van interne beheersing. Ook een proces om de lease-informatie periodiek te herijken is meestal niet aanwezig omdat de huidige verslaggeving dit niet vereist. Het succesvol implementeren van de nieuwe standaard betekent dan ook dat ondernemingen hun informatiesystemen en hun systeem van interne beheersing moeten aanpassen om tijdig over betrouwbare financiële informatie te kunnen beschikken.
5. Uitvoerige training van medewerkers nodig De nieuwe leasevoorstellen wijken sterk af van de huidige lease-accountingregels en zijn complex van aard. Werknemers moeten getraind worden in vereisten van de nieuwe standaard en de praktische uitwerking hiervan. Hiernaast stelt de onderneming rekenmodellen op om de waardering van de lease-gerelateerde balansposten te
6. Grote voordelen te behalen door tijdig in kaart brengen van gevolgen
De onderneming zal tijdig moeten starten met de implementatie van de nieuwe standaard door de bijbehorende bedrijfsmatige gevolgen in kaart te brengen en een gestructureerd implementatieplan op te stellen. Dit helpt een onderneming om op een gecontroleerde manier de implementatie te doen en gebruik te maken van de tijd die men heeft tot aan de implementatiedatum. Dit heeft als voordeel dat een onderneming maximaal de intern beschikbare middelen kan benutten en de kosten van implementatie kan spreiden over meerdere budgetjaren (die fors kunnen zijn voor een onderneming met veel leases). Door op tijd te starten kan niet alleen voldaan worden aan de nieuwe IFRSregels. Een tijdige start kan bovendien leiden tot het realiseren van additionele (kosten)voordelen. Door het tijdig creëren van inzicht in de leases binnen de groep kan een onderneming kostenbesparingsmogelijkheden identificeren door maximaal gebruik te maken van de inkoopkracht van de groep.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 17
Denk bijvoorbeeld aan voordelen als gevolg van het herzien van lease- versus koopbeslissingen en/of heronderhandelen van gunstigere voorwaarden voor bestaande leasecontracten in de groep. Bijkomend voordeel van het tijdig in kaart brengen van de gevolgen is dat de onderneming er op tijd voor zorgt dat de huidige niet uit de balans blijkende leaseverplichtingen in de toelichtingen juist en volledig zijn. Hiermee kan een onderneming mogelijke verschillen ondervangen als deze straks op de balans verschijnen. Zodra de nieuwe leasestandaard uitkomt zal er veel meer focus zijn op deze toelichting. Significante verschillen ten tijde van de implementatie tussen hetgeen op de balans komt en de historische toelichting van leaseverplichtingen zullen mogelijk leiden tot vragen. De onderneming kan ook voorkomen dat zij door toepassing van de standaard mogelijk niet aan haar bankconvenanten voldoet door tijdig discussies met bijvoorbeeld de banken op te starten over de gevolgen van de bankconvenanten voor de ratio’s. Interne en externe belanghebbenden, zoals de raad van commissarissen, auditcommissies, aandeelhouders, analisten, investeerders en financiers, zullen ruim voor de implementatiedatum vragen naar de gevolgen van een nieuwe leasestandaard. Het is daarom verstandig wanneer de onderneming proactief en tijdig de gevolgen met haar belanghebbenden communiceert over de veranderingen in financiële kengetallen en het feit dat het toepassen van de nieuwe standaard geen gevolgen heeft voor haar daadwerkelijk economische prestaties. Immers, haar kasstromen blijven ongewijzigd. Bovendien biedt een goede en tijdige inventarisatie van de gevolgen de mogelijkheid om leasecontracten zo nodig voor de implementatiedatum te herstructureren zodat de gevolgen beperkt blijven.
18 Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
7. Ver weg, maar toch dichtbij De definitieve leasestandaard wordt in 2014 verwacht. Ondernemingen konden tot 13 september 2013 reageren op de herziene exposure draft. Hoewel de verwachting is dat de definitieve standaard pas in 2017 van kracht zal zijn, is deze toch al dichtbij. Want de vergelijkende cijfers over 2016 moeten ook op basis van de nieuwe standaard bepaald worden. En als de onderneming leasecontracten aangaat voor langere perioden, dan zal zij deze onderhandelen met de nieuwe regels in het achterhoofd. De onderneming die veelvuldig gebruik maakt van lease- of huurovereenkomsten in haar bedrijfsvoering moet vanwege de omvang van de bedrijfsmatige gevolgen het implementatietraject tijdig starten. Op die manier kan zij de nieuwe standaard beheerst en succesvol implementeren, met minder kans op verrassingen en naast het voldoen aan IFRS ook mogelijke kostenbesparingen identificeren en realiseren als onderdeel van de implementatie. Het is wel verstandig wanneer zij daarbij een onderscheid maakt in de stappen die nu genomen kunnen worden en de stappen die pas genomen kunnen worden op het moment dat de nieuwe leasestandaard uitgebracht is.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 19
Nieuwe IAS 19: ‘ondergeschoven kindjes’ De nieuwe IAS 19-standaard (IAS 19R) is voor velen synoniem voor het afschaffen van de corridormethode. Maar er is door wijzigingen in IAS 19 meer veranderd op het gebied van verwerking, presentatie en toelichting van personeelsbeloningen. Hugo van den Ende - Vaktechnisch bureau (National Office), Assurance Michiel Lohman - Pensions, Actuarial & Insurance Services Dirk Symon Siesling - Pensions, Actuarial & Insurance Services
1. Voorziening loondoorbetaling zieke werknemers: onderscheid korte- en langetermijnbeloningen In de afgelopen twee decennia is het risico van ziekteverzuim bij werknemers steeds meer verschoven naar ondernemingen. Sinds 2004 zijn zij verantwoordelijk voor loondoorbetaling van zieke werknemers gedurende (maximaal) twee jaar. De vraag is wanneer en onder welke voorwaarden ondernemingen hiervoor een voorziening moeten vormen. In IAS 19R zijn enkele subtiele wijzigingen aangebracht die gevolgen kunnen hebben voor die voorziening loondoorbetaling zieke werknemers. De voorziening moet gevormd worden voor werknemers die op balansdatum ziek zijn, waarbij de relevante vraag is of dit een voorziening wordt voor alle zieke werknemers of alleen voor de werknemers waarvan wordt verwacht dat die langer dan 12 maanden ziek zullen blijven. Daarbij spelen twee elementen een rol: • Is er sprake van één groep zieke
20
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
•
werknemers, waarbij geen splitsing tussen kort en lang wordt aangebracht? Als kortlopende ziektegevallen als separate groep worden behandeld, moet hier dan een voorziening voor worden gevormd?
Onder IAS 19 (2004) was het verdedigbaar om een onderscheid te maken tussen kort- en langlopende ziektegevallen (twee groepen). Langlopend viel dan onder de categorie ‘Other long-term employee benefits’ (OLEB) als bedoeld in IAS 19 p126 en verder. Hiervoor werd een voorziening gevormd. Kortlopend werd behandeld als ‘Short-term employee benefits’ (IAS 19 p8). Het criterium voor het opnemen van een voorziening voor deze laatste categorie was als volgt omschreven: “An entity recognises no liability (…) until the time of the absence (…)”. Deze uitdrukking kon op meerdere manieren worden geïnterpreteerd. Er zou in gelezen kunnen worden dat de kosten voor zieke werknemers (wel loon doorbetalen maar geen diensten verlenen) genomen worden gedurende de afwezigheid van de werknemer, en niet
op het moment dat de werknemer ziek wordt. Bij deze interpretatie werd geen voorziening gevormd voor werknemers die ziek zijn op balansdatum en waarvan verwacht wordt dat deze minder dan 12 maanden ziek zullen blijven. Overigens is deze interpretatie niet onomstreden. Want waarom zou je wel een voorziening opnemen voor iemand waarvan wordt verwacht dat deze 366 dagen ziek blijft, en niet voor iemand die naar verwachting 364 dagen ziek blijft. De aard van de voorziening en de gebeurtenis die tot de voorziening leidt (ziek worden) zijn immers vergelijkbaar. Geen splitsing meer tussen kort- en langlopende ziektegevallen In IAS 19R is de definitie van OLEB veranderd (IAS 19R p153): “Other longterm employee benefits include items such as the following, if not expected to be settled wholly before twelve months after the end of the annual reporting period in which the employees render the related service (…)”. De onderstreepte tekst impliceert dat de definitie nu ook expliciet de kortetermijnbeloningen
meeneemt behalve als die benefits geheel (wholly) binnen 12 maanden na afloop van balansdatum worden afgewikkeld. Op grond daarvan kan, in tegenstelling tot IAS 19 (2004), geen splitsing meer aangebracht worden tussen de groepen kort- en langlopende ziektegevallen. Voorbeeld: als er 100 medewerkers ziek zijn op balansdatum waarvan er 98 verwacht worden binnen één jaar terug te keren (en dus kortdurend ziek zijn) en de overige twee pas na afloop van de periode van 12 maanden (langdurig ziek) wordt de gehele populatie beschouwd als langlopend. De achtergrond daarvan is dat afwikkeling van de ziektegevallen niet in zijn geheel gebeurt binnen 12 maanden. Hiermee kunnen naast langlopende gevallen nu ook kortlopende gevallen onder de verwerkingscriteria van OLEB vallen. En op grond van die criteria (IAS 19R p157) moet een voorziening worden gevormd “(…) when an event occurs that causes a long-term disability". Dat ‘event’ is ziek worden, en niet ziek blijven. Op basis daarvan moet voor de gehele zieke populatie, zowel kort- als langlopend, een voorziening worden gevormd.
Het is niet uitgesloten dat deze conclusies nog niet door de gehele praktijk zijn geabsorbeerd. De vorming van een voorziening voor kortdurende gevallen wordt als een stelselwijziging aangemerkt. De verandering in verwerking wordt veroorzaakt door de introductie van IAS 19R.
2. Verwacht beleggingsrendement Bij toegezegd-pensioenregelingen is er sprake van een bruto-pensioenverplichting (Defined Benefit Obligation, DBO) en ter dekking daarvan, de funding in de vorm van beleggingen (Plan Assets). Per saldo is dit de netto-pensioenverplichting (Defined Benefit Liability) zoals die als regel in de balans terechtkomt.
De oprenting van de DBO vindt plaats tegen de rente die wordt vergoed op hoogwaardige ondernemingsobligaties. In de praktijk zijn dat obligaties met ten minste double A-rating. De oprenting wordt zowel onder IAS 19R als onder IAS 19 (2004) verwerkt via de winst-enverliesrekening. En dan de beleggingen. Onder IAS 19 (2004) stelt de onderneming het verwachte rendement hierover vast op basis van de werkelijke beleggingen die zij aanhoudt ter dekking van de pensioenverplichting. Ondernemingen gebruiken in de praktijk uiteenlopende methodieken om dit rendement vast te stellen. Hierdoor hanteren ondernemingen met een identieke beleggingsmix soms toch sterk afwijkende verwachte beleggingsopbrengsten. Dat verwachte rendement, vaak hoger dan de rente over hoogwaardige ondernemingsobligaties, werd overigens ook via de winst-en-verliesrekening verwerkt. Totaalrendement gesplitst in basisrendement en overrendement Onder IAS 19R is dat gewijzigd. Voor wat betreft de verwerking in de jaarrekening wordt dit totaalrendement feitelijk gesplitst in twee delen: een basisrendement dat gelijk is aan de IAS 19-rekenrente (hoogwaardige ondernemingsobligaties) en het overrendement. Het basisrendement wordt verwerkt via de winst-enverliesrekening. Het overrendement, dus voor zover het werkelijke rendement hoger is dan het basisrendement, wordt direct in het eigen vermogen verwerkt, via Other Comprehensive Income (OCI). De nieuwe aanpak heeft als voordeel dat het de subjectiviteit bij het vaststellen van de verwachte beleggingsopbrengst wegneemt. Nadelen zijn dat het verwachte rendement geen verband meer houdt met de onderliggende beleggingsportefeuille, en dat ondernemingen niet meer worden ‘beloond’ voor het aanhouden van meer risicovolle beleggingen.
Samenvatting De nieuwe IAS 19 ‘Personeelsbeloningen’, die van toepassing is geworden met ingang van 1 januari 2013, bevat een aantal significante wijzigingen op het gebied van verwerking, presentatie en toelichting. De nieuwe IAS 19 moet de pensioenverslaggeving minder complex en beter vergelijkbaar maken. Keuzemogelijkheden die bestonden in IAS 19 (2004) zijn met de herziene standaard aanzienlijk ingeperkt. Dit geldt niet alleen voor de verwerking van winsten en verliezen, maar ook voor het onderscheid tussen korte- en langetermijnbeloningen, de berekening van het verwachte rendement op pensioenbeleggingen en voor pensioenuitvoeringskosten. Daarnaast heeft de IASB expliciet aangegeven dat ondernemingen bij het vaststellen van de pensioenverplichting rekening moeten houden met de financieringsafspraken in de pensioenregeling. Deze minder bekende wijzigingen kunnen een significante impact hebben op de resultaten van personeelsbeloningen.
Rentelasten en pensioenlasten nemen toe Voor veel ondernemingen is het verwachte langetermijnbeleggingsrendement hoger dan de IAS 19-rekenrente. De overstap naar de nieuwe methodiek leidt daarom in veel situaties tot een toename van de rentelasten en dus ook tot een stijging van de pensioenlasten. Invloed op de pensioenlast Per saldo zal de winst-en-verliesrekening naar verwachting een ander beeld geven voor wat betreft de rente. Zie ook het voorbeeld.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 21
Voorbeeld In dit voorbeeld is de bruto-pensioenverplichting = 1000 en de beleggingen = 800. De rente op hoogwaardige ondernemingsobligaties wordt gesteld op 4% en het werkelijke (verwachte) rendement op de beleggingen op 7%.
DBO (bruto-pensioenverplichting) Beleggingen
IAS 19R
IAS 19 (2004)
1000
40 (last)
40 (last)
800
32 (bate)
56 (bate)
8 (last)
16 (bate)
Per saldo in winst-en-verliesrekening Remeasurement (OCI)
24
Onder IAS 19R wordt de rente berekend over het saldo van DBO en beleggingen, dus over 200. Hieruit vloeit een rentelast voort van 8, die in de winst-en-verliesrekening wordt verwerkt. Het meerdere (overrendement van 24) wordt via OCI verwerkt. Per saldo een rentebate van 16. Onder IAS 19 (2004) is die rentebate per saldo uiteraard ook 16, maar wordt die volledig verwerkt via de winst-en-verliesrekening.
3. Pensioenuitvoeringskosten De verwerking van pensioenuitvoeringskosten (onder andere administratie-, advies en excassokosten) is niet eenduidig beschreven in IAS 19 (2004). Als gevolg hiervan wordt er in de praktijk verschillend mee omgegaan. Sommige ondernemingen verwerken de pensioenuitvoeringskosten pas in de pensioenlast op het moment dat deze zijn verschuldigd. Andere ondernemingen treffen al een voorziening voor toekomstige kosten, door de brutopensioenverplichtingen (DBO) en de jaarlijkse opbouwkosten (service cost) onder IAS 19 (2004) te verhogen met een excassokostenopslag voor toekomstige uitkeringen. Vaak bedraagt deze opslag 2,0%.
De nieuwe voorschriften hebben ook een effect op de pensioenlast: de opbouw van de excassokostenvoorziening, die is opgenomen in de jaarlijkse opbouwkosten, is niet langer toegestaan. In plaats hiervan moeten de werkelijke pensioenuitvoeringskosten worden opgenomen in de pensioenlast in het jaar waarin de gerelateerde diensten worden geleverd. Uiteindelijk zal dit leiden tot een verschuiving van deze kosten in de tijd (uitstel).
4. Financieringsplafond In IAS 19 (2004) is opgenomen dat bij het vaststellen van de actuariële aannames uitgegaan moet worden van de ‘ultimate cost’ van de personeelsbeloningen.
De pensioenuitvoeringskosten worden in de praktijk verschillend verwerkt. Om dit verschil in toepassing te elimineren heeft de IASB in IAS 19R nadrukkelijk aangegeven dat pensioenuitvoeringskosten pas mogen worden verwerkt op het moment dat de gerelateerde diensten worden geleverd. Dit betekent dat een onderneming bij het vaststellen van de pensioenverplichtingen geen voorziening voor toekomstige excassokosten meer mag aanhouden waardoor de pensioenverplichting daalt.
22
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
Maar voor regelingen waarbij de werkgeversbijdragen zijn beperkt tot een bepaald maximum (financieringsplafond) wordt in de praktijk tot 2013 veelal geen rekening gehouden met een dergelijke limitering. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat in IAS 19 (2004) bij de bepaling van de aannames uitgegaan moet worden van ‘best estimates’. Hierdoor werd bijvoorbeeld in de indexatie-aanname niet alleen rekening gehouden met verwachte indexaties uit premiebetaling door de onderneming, maar ook met indexaties uit verwachte toekomstige overrendementen (die uiteraard niet voor rekening van de onderneming komen). Financieringsplafond belangrijk bij vaststellen pensioenverplichtingen In IAS 19R heeft de International Accounting Standards Board (IASB) dit punt verhelderd door expliciet aan te geven dat bij het vaststellen van de pensioenverplichtingen rekening gehouden moet worden met een eventueel financieringsplafond. Indien werkgeversbijdragen zijn beperkt tot een bepaald maximum, dan moet hier voortaan rekening mee gehouden worden bij de waardering van de pensioenverplichting onder IAS 19R. Dit heeft tot gevolg dat de bruto-pensioenverplichtingen (DBO) verlaagd moeten worden tot het niveau waarbij de netto-pensioenverplichting (DBO minus beleggingen) alleen nog elementen bevat die door de onderneming worden gefinancierd. In de Nederlandse situatie zal het financieringsplafond vooral bij pensioenfondsen van toepassing zijn. De verlaging van de pensioenverplichtingen kan veelal worden gerealiseerd door een verlaging van de indexatie-aanname.
5. Conclusie De standaard over personeelsbeloningen is op vele fronten gewijzigd. Een aantal van deze wijzigingen (zoals het direct verwerken van actuariële resultaten) staat scherp op het netvlies van ondernemingen die de standaard toepassen. Er zijn echter ook veranderingen die minder goed in beeld zijn maar die evenzeer een behoorlijke impact kunnen hebben op de verwerking en waardering van personeelsbeloningen. Enkele voorbeelden hiervan zijn in dit artikel opgenomen. Deze ondergeschoven kindjes verdienen alle aandacht om verrassingen in de jaarrekening te voorkomen.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 23
Het periodieke rapportageproces: een balans tussen snelheid, kwaliteit en kosten De huidige economische situatie zorgt voor een steeds grotere vraag naar een snelle, betrouwbare en relevante (externe) financiële rapportage en (interne) managementrapportage. Dit dwingt ondernemingen om hun periodieke rapportageproces verder te verbeteren. Iris de Jongh - Financial Information Management, Advisory Sophie de Vries - Financial Information Management, Advisory Peter Geerts - Financial Information Management, Advisory
1. Het rapportageproces wordt beïnvloed door drie aspecten In de huidige complexe economische situatie voelen ondernemingen vanuit verschillende hoeken steeds meer druk om naast het aanleveren van betrouwbare en relevante stuurinformatie, de informatie ook steeds sneller en efficiënter beschikbaar te stellen. Externe factoren Externe belanghebbenden en regelgevers, waaronder beursanalisten, investeerders, banken, eisen meer informatie binnen steeds kortere tijd. Maar snelheid alleen is niet voldoende. De financiële informatie moet ook accuraat en transparant zijn. We onderscheiden een aantal externe factoren: • De handelspositie is moeilijk, want de huidige recessie zorgt voor lagere consumentenuitgaven. • Banken lenen moeilijker geld en
24
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
• • •
verwachten meer inzage. Er is volatiliteit van aandelenmarkten en wisselkoersen. Financiële markten en media gaan zich meer op de bedrijfsresultaten en vooruitzichten focussen. De regelgeving en interne-controleeisen zijn toegenomen.
Interne factoren Naast externe belanghebbenden verlangen ook interne bestuurders steeds snellere en accurate financiële informatie om tijdig te kunnen anticiperen op veranderingen in de markt en zo goed onderbouwde strategische beslissingen te kunnen nemen. De rol van de financiële functie verschuift van het aanleveren van financiële informatie steeds meer naar het leveren van inzicht en analyses. Daarnaast is er de druk om niet alleen sneller te rapporteren, maar dit, mede als gevolg van de huidige economische situatie, vaak ook te doen met minder mankracht om de kosten te drukken. Veel bedrijven reageren
hierop door hun rapportageprocessen aan de oppervlakte te verbeteren zonder echt structurele verbeteringen door te voeren. We onderscheiden een aantal specifieke interne factoren: • Bestuurders hebben duidelijk behoefte aan snelle en complexe besliscapaciteit gebaseerd op feiten. • Bestuurders gaan zich meer focussen op analyse en forecasting. • Bestuurders leggen steeds meer druk op liquiditeit, cashflow en kostenreductie. • Bestuurders hebben steeds meer behoefte aan commerciële ondersteuning voor wat betreft prijs- en kortingsstructuren en promotiecampagnes. Kwaliteit rapportageproces heeft hoogste prioriteit Om te kunnen reageren op eerder genoemde interne en externe invloeden moet er gekeken worden naar het rapportageproces als geheel om een
basis te creëren voor de benodigde performanceanalyses, businessbeslissingen en externe-rapportage-eisen. Hiervoor zijn drie aspecten gedefinieerd die door PwC in een survey verder zijn uitgediept: • tijd; • kwaliteit; en • kosten.
uitgestuurd naar professionals binnen de financiële functie in diverse branches en ondernemingsprofielen. De survey is met name gericht op waar momenteel de prioriteit ligt en waar men het meeste verbeterpotentieel ziet om te kunnen voldoen aan eerder genoemde interne en externe druk.
Om een optimale werking van de rapportageprocessen te garanderen moeten bovenstaande aspecten zo veel mogelijk worden gebalanceerd. Zie figuur 1.
Voor de doelgroep is gebruik gemaakt van de bestaande PwC-klantenbasis waarbij de focus lag op de grotere ondernemingen. De volgende selectiecriteria zijn gehanteerd: • functie; • omzet; • aantal fte’s.
Om een beeld te kunnen vormen van de huidige stand van zaken is een survey
Figuur 1. Balans tussen tijd, kwaliteit en kosten Verbetermogelijkheden
Balans tussen tijd, kwaliteit en kosten A
Samenvatting Diverse interne en externe uitdagingen hebben invloed op het periodieke rapportageproces. Dit leidt tot veranderende eisen die ondernemingen binnen steeds kortere tijdslijnen en met minder resources moeten naleven. Drie aspecten binnen het rapportageproces worden geraakt: tijd, kwaliteit en kosten. PwC heeft onderzocht wat het belang van deze aspecten is voor ondernemingen. Hieruit blijkt dat ondernemingen de kwaliteit van het proces beschouwen als het belangrijkste aspect. Het verschaffen van de juiste informatie heeft een hogere prioriteit dan een snellere rapportage of lagere kosten. Dit artikel beschrijft een aantal manieren om het rapportageproces en de controle hierop verder te verbeteren binnen de genoemde aspecten.
• Versnellen maandelijkse rapportagecyclus • Versnellen jaareinde-/halfjaarrapportagecyclus
A
B • Verlaging van het aantal aanpassingen • Centrale monitoring van het afsluitproces • Standaardiseren van procedures (i.e. accrual• /provisieberekeningen)
Tijd
C
Afsluit- en rapportageproces
Kosten
B
C • Vermindering van het aantal fte’s noodzakelijk • voor het afsluitproces door optimalisatie/• automatisering van het proces • Optimalisatie van de IT-infrastructuur
Kwaliteit
Figuur 2. Prioritering tijd, kwaliteit en kosten
Kosten
Kwaliteit
Snelheid
19%
Uit de surveyresultaten blijkt dat kwaliteit de hoogste prioriteit krijgt gevolgd door de rapportagesnelheid en bijbehorende kosten (zie figuur 2). Het kostenaspect vervult hierin een bijzondere rol; binnen organisaties als geheel blijkt kostenreductie een heel belangrijk aspect, binnen de financiële functie ligt de focus anders. Een van de respondenten verwoordde dit als volgt: “De focus op het reduceren van kosten is weliswaar als geheel binnen de organisatie toegenomen, maar de financiële functie kan hieraan meer bijdragen door een betere analyse van de financiële data te verschaffen dan de eigen kosten te verlagen.”
45%
36%
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 25
Uit de surveyresultaten blijkt verder dat op het gebied van rapportagesnelheid het meeste potentieel ligt (zie figuur 3); de respondenten verwachten hier eerder resultaat te kunnen boeken dan op het gebied van kwaliteit of kosten. Een optimalisatie van de proceskwaliteit vergt doorgaans een diepgaande aanpak van de processen, terwijl een kostenreductie voornamelijk wordt gerealiseerd door het doen van initiële investeringen in de IT- infrastructuur of reorganisaties.
2. Het intercompany-proces vormt het grootste knelpunt voor een snelle afsluiting 79% van de respondenten beoordeelt de snelheid van het rapportageproces als ten minste gemiddeld, daarnaast geeft 46% aan dat ze de komende jaren van plan zijn het proces verder te versnellen. Ondanks het feit dat de rapportagesnelheid nog veel potentieel biedt, ziet meer dan de helft van de respondenten niet direct de noodzaak om op dit gebied verbeteringen aan te brengen.
Figuur 3. Optimalisatie potentieel tijd, kwaliteit en kosten
Kosten
Kwaliteit
Kijkt men naar het jaarproces dan zit er een grotere variantie met 31% > 25 werkdagen (zie figuur 5). Dit verschil wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de jaarafsluiting een meer gedetailleerd proces is waarbij additionele stappen noodzakelijk zijn, zoals: • aanvullende checks om de juistheid en volledigheid van de data te garanderen; • opstellen van de jaarrekening; • externe jaarrekeningcontrole door de accountant.
39%
Snelheid
54%
Figuur 4. Rapportagesnelheid maandafsluiting
80% 68%
70% 61%
60% 50% 40%
29%
30%
18%
20% 10%
De survey maakt onderscheid tussen het maandproces en het (half)jaarproces. De gemiddelde tijd die de respondenten nodig hebben om het maandproces te voltooien komt uit op 5-10 werkdagen (zie figuur 4).
7%
7% 11% 4%
4%
0% 1-5 WD
5-10 WD
10-15 WD
15-20 WD
20-25 WD
>25 WD
2009 2010
Figuur 5. Rapportagesnelheid jaarafsluiting
35% 31% 31%
31%
30%
28% 24% 24%
25% 20% 15% 10%
10% 5%
7% 3% 3%
3% 3%
0% 1-5 WD 2009 2010
26
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
5-10 WD
10-15 WD
15-20 WD
20-25 WD
>25 WD
Figuur 6. Verbeterpotentieel rapportagesnelheid Intercompany reconciliatie
46%
Opstellen jaarverslag
43%
Harmoniseren financiële en managementrapportages
36%
Opstellen rapportagesets voor submissie
32%
Opstellen toelichtingen
29%
Opstellen financiële rapportages op entiteitsniveau
29%
Cash-flowberekeningen
29%
Datasubmissie (indien interfaces niet geautomatiseerd)
25% 14%
Deferred tax / tax reconciliatie Parallel accounting (Local GAAP vs. IFRS)
11%
Coördinatie opstellen financiële rapportages en audit
11%
Anders
In 2010 heeft 93% van de respondenten geen verbetering weten te realiseren in de snelheid van het rapportageproces. Voor de komende jaren geeft 46% aan dat ze van plan zijn om een verdere verbetering te realiseren. Daarvoor wordt een aantal potentiële verbetergebieden genoemd. Zie figuur 6. Grootste knelpunt: maandelijkse intercompany-aansluitingsproces Algemene consensus onder de respondenten is dat ‘alle handmatige activiteiten potentiële verbeterpunten zijn’. Het grootste knelpunt binnen het rapportageproces wordt daarbij gevormd door het maandelijkse intercompany-aansluitingsproces (ICaansluitingsproces). Dit proces bevat in veel gevallen handmatige activiteiten waarbij meerdere entiteiten, locaties en wisselkoersen binnen een organisatie betrokken zijn. De aansluiting kan op verschillende niveaus plaatsvinden: • proactief: aansluiting op transactieniveau gedurende de periode;
• •
7%
reactief: aansluiting op factuurniveau einde periode; reactief: aansluiting op totaalstanden einde periode.
Vooral de genoemde proactieve aansluiting leidt tot een efficiënter proces, waarbij de volgende punten van belang zijn: • duidelijke accountinginstructies (afgrenzingsdata, matching uitgangspunten enzovoort); • organisatiebrede IC-planning als onderdeel van de eindemaands afsluitplanning; • toepassing van materialiteitbeginselen; • toepassing van specifieke ICaccounts en deze meenemen in de accountingprocedures; • gefaseerde datasubmissie zodat er meer tijd is voor de aansluiting. Naast bovenstaande maatregelen is het in sommige gevallen mogelijk om het ICaansluitingsproces deels te automatiseren waarbij gebruik wordt gemaakt van
automatische tegenboekingen in het transactionele systeem met de verkopende partij als uitgangspunt. Voordeel is dat er dan in de basis geen mismatches meer bestaan in het systeem en dat eventuele problemen buiten het afsluitproces kunnen worden opgelost. Daarnaast bestaan er tools die zorgen voor een periodieke reconciliatie buiten het afsluitproces om. Tweede knelpunt: opstellen jaarrekening Een tweede knelpunt binnen het afsluitingsproces is het opstellen van de jaarrekening. Ook hier is veelal nog sprake van een proces met meerdere handmatige stappen. De volgende maatregelen zorgen voor een efficiënter proces: • Breng alle financiële en niet-financiële data samen in een datawarehouse. • Standaardiseer de verschillende rapportageformats tot het juiste detailniveau. • Automatiseer de benodigde interne en externe rapportages.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 27
• •
• • •
Zorg voor online beschikbaarheid van de benodigde data. Gebruik ‘flash reports’ (high level rapportages met voorlopige resultaten) na de eerste rapportagedeadlines, zodat eventuele correcties snel kunnen worden doorgevoerd. Gebruik disclosure management tools om de formats automatisch te vullen vanuit de diverse bronnen. Maak duidelijke afspraken met de accountants voor de jaarafsluiting. Sluit eerder af zodat de daadwerkelijke jaarafsluiting wordt ontlast.
Tot slot levert ook een goede aansluiting tussen de financiële en managementrapportages veel tijdwinst op. Het kost ondernemingen moeite om te beschikken over ‘one version of the truth’; cijfers vanuit verschillende doorsnedes sluiten niet altijd met elkaar aan.
3. Standaardisatie biedt meeste potentieel voor verbetering kwaliteit 93% van de respondenten beoordeelt de kwaliteit van het afsluit- en rapportageproces als ten minste gemiddeld, waarbij 61% aangeeft de komende jaren een verdere verbetering te verwachten. Kwaliteit heeft van de drie genoemde aspecten in de survey de hoogste prioriteit. Een uitspraak van een van de respondenten illustreert dit: “Hoe belangrijk is snelheid als de resulterende data niet de gewenste solide basis opleveren voor stuurmaatregelen?” Als grootste potentieel voor de verbetering van de kwaliteit wordt een verdere standaardisatie genoemd (zie figuur 7). Deze standaardisatie heeft betrekking op de financiële processen dan wel de financiële (master)data. Daarnaast noemen respondenten ook een standaardisatie
van rapportages en richtlijnen. De belangrijkste bron voor standaardisatie betreft het rekeningschema (Standard Chart of Accounts) en bijbehorende dimensiestructuur, zoals profit centers en cost centers. Uit de survey blijkt dat veel ondernemingen meerdere rekenschema’s gebruiken, en dit kan leiden tot een aantal knelpunten: • Er zijn handmatige workarounds noodzakelijk om data te kunnen aanleveren en verwerken in de diverse transactionele systemen. • Er is geen consistentie in het opstellen van datadefinities (omschrijving van de rekeningen). Dit leidt tot verschillende interpretaties. • Aanpassingen in het rekeningschema kunnen veelal niet centraal worden uitgevoerd. Dit resulteert in een gelimiteerde flexibiliteit met het oog op toekomstige eisen zoals aanpassingen door toekomstige IFRS-wijzigingen.
Figuur 7. Verbeterpotentieel rapportagekwaliteit
Verdere standaardisatie
64%
Integreren van systemen en interfaces
50%
Automatiseren internal controls
39%
Harmonisatie van financiële en managementrapportageprocessen
32%
Lokale entiteiten trainen mbt centrale-rapportagevereisten
29%
Automatiseren van invoer van cijfers naar toelichting / jaarverslag
21%
Opzetten van een beloningsbeleid gelinkt aan proces-KPI’s
18%
Reduceren van het aantal rapportagesets
7%
Definiëren van gestandaardiseerde materialiteitsniveaus
7%
Parallel accounting (Local GAAP vs. IFRS) Anders
28
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
4% 0%
Figuur 8. Verbetering Finance-functie in de tijd Component
Het invoeren van een standaardrekeningschema (SCoA - Standard Chart of Accounts) met een gecentraliseerd onderhoudsproces zorgt ervoor dat deze issues minder vaak voorkomen.
Locatieverandering Systeemaanpassing Procesverbetering Datastandaardisatie
De volgende principes zorgen voor een optimaal gebruik van een SCoA: • faciliteren van meerdere rapportagemogelijkheden (local GAAP / IFRS); • logische, gebruiksvriendelijke structuur met drill-down functionaliteit; • flexibel ontwerp om toekomstige eisen te kunnen implementeren; • minimalisatie van het aantal accounts (700 - 1.200) door gebruik te maken van meerdere dimensies binnen het ERPpakket; • een wereldwijd gedeelde SCoA, onderhouden door een centraal team; • beperking van land-specifieke rekeningen (alleen voor statutaire noodzaak); • gebruik van een logische lengte voor een rekeningnummer (maximaal zes digits). Bovenstaande richtlijnen maken het makkelijker om alle financiële data op dezelfde manier te kunnen interpreteren. Na standaardisatie kan een verdere verbetering worden bereikt door terugkerende activiteiten te automatiseren en uiteindelijk te centraliseren of uit te besteden middels shared services / outsourcing trajecten. Figuur 8 illustreert de stappen die nodig zijn om een structurele verbetering van de Financefunctie te realiseren.
4. Een kostenreductie staat onderaan de agenda 74% van de respondenten ervaart het kostenniveau van het rapportageproces als ten minste gemiddeld. Daarbij geeft 64% aan de komende jaren niet van plan te zijn de kosten verder naar beneden te brengen. Dit aspect heeft van de drie genoemde aspecten in de survey de laagste prioriteit.
Tijd
Tijdens interviews gaven de respondenten hiervoor de volgende redenen:
•
De meeste kostenreducties worden bereikt door standaardisatie en automatisering. Dit gaat in veel gevallen gepaard met hoge IT-investeringen die ondernemingen op dit moment niet altijd bereid zijn te doen.
•
De focus ligt meer op het veranderen van de financiële processen om zo meer inzicht te creëren. Dit leidt tot kostenreductiemogelijkheden binnen de gehele onderneming die interessanter zijn dan een kostenreductie binnen de financiële functie.
Als grootste potentieel voor een verlaging van het kostenniveau wordt een verdere reductie in procescomplexiteit genoemd (zie figuur 9). Daarnaast kan ook een optimalisatie van de IT-infrastructuur uiteindelijk leiden tot een kostenreductie. Alleen de initiële investeringen zijn over het algemeen hoog en de betreffende projecten leveren vaak niet op wat in de initiële business cases is voorgerekend. Ondernemingen behalen de grootste winst met een verlaging van het aantal systemen en daarmee een verlaging van de licentiekosten. Snellere reducties worden bereikt met het verbeteren van de datakwaliteit door een optimalisatie van de back-officeprocessen en -controles.
5. Merendeel respondenten gebruikt geformaliseerd rapportageproces Om het rapportageproces zo efficiënt mogelijk in te richten is een gestructureerde planning noodzakelijk. Uit de survey blijkt dat ten minste 82% van de respondenten een dergelijk proces heeft ingericht op groepsniveau. Dit betekent dat voor het maandelijkse rapportageproces een duidelijke planning (rapportagekalender) wordt overlegd vanuit de groep naar de rapporterende entiteiten. Deze kalender moet in ieder geval aangeven wanneer bepaalde data moeten worden aangeleverd om uiteindelijk tot een geconsolideerde rapportage op groepsniveau te komen. Op maandbasis ligt de focus vooral op de winst-en-verliesrekeningen, terwijl de kwartaalafsluitingen doorgaans worden uitgebreid met diverse balansposten en verloopstaten. Op lokaal (entiteit)niveau wordt in 79% van de gevallen gewerkt met een maandelijkse gedetailleerde activiteitenplanning. Een afsluitkalender geeft in detail weer wanneer bepaalde activiteiten in het proces plaatsvinden en wie daarvoor verantwoordelijk is. Er bestaat een duidelijk verschil op detailniveau tussen de groeps- en entiteitenkalender.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 29
Figuur 9. Verbeterpotentieel proceskosten
Reduceren van proces complexiteit
46%
Optimaliseren IT-infrastructuur
46%
Optimaliseren afsluit- en rapportageproces
36%
Verbeteren datakwaliteit
36%
Optimaliseren organisatiestructuur
25%
Verkorten afsluitperiode
21%
Focus op managementinformatie noodzakelijk voor besluitvorming
21%
Implementeren Shared Service Centre
11%
Anders Outsourcing
Het merendeel van de respondenten maakt gebruik van regelmatig statusoverleg om het proces via Excel te monitoren, om vervolgens te rapporteren over de periodieke status. Na afloop van het rapportageproces houdt 50% van de respondenten periodieke feedbacksessies om eventuele verbeteringen te kunnen signaleren en doorvoeren.
6. Conclusie: grootste knelpunt is gebrek aan standaardisatie tijdens rapportageproces Een efficiënt rapportageproces wordt bereikt door te streven naar een goede balans tussen de benodigde tijd (snelheid), kwaliteit en kosten. Een focus op een van deze aspecten kan zorgen voor concessies elders. Een versneld rapportageproces kan impact hebben op de kwaliteit van de data, waar een focus op de kwaliteit van de gerapporteerde data juist weer kan leiden tot een langdurig rapportageproces met hoge eisen aan systeem en fte’s.
30 Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
7% 0%
Uit de surveyresultaten blijkt dat een gebrek aan standaardisatie het grootste knelpunt vormt. Dit leidt tot handmatige activiteiten en correcties, met als gevolg een concessie op zowel het gebied van snelheid als kwaliteit. De grootste verbeteringen liggen dan ook op het gebied van datastandaardisatie en procesverbetering; het gebruik van een SCoA en een geoptimaliseerd intercompany-proces worden daarbij het meest genoemd als potentiële verbeterpunten. Ook kan nog veel worden gewonnen door terugkerende activiteiten te automatiseren. Dit vergt in veel gevallen aanpassingen in het ERPpakket en een initiële investering die ondernemingen op dit moment gezien de onzekere marktomstandigheden niet altijd bereid zijn om te doen. Daarbij komt dat deze aanpassingen alleen succesvol zijn op het moment dat de data en financiële processen op orde zijn. De eerste winst wordt dus geboekt op het gebied van datastandaardisatie en procesverbetering. Daarna kunnen ondernemingen verder kijken richting een ERP-aanpassing of verandering van locatie.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 31
Op weg naar geïntegreerde beheersing: aanvaard de verschillende belangen en dilemma’s Organisaties hebben vaak moeite om de steeds complexere financiële en niet-financiële verwachtingen goed tegen elkaar af te wegen. Deze verwachtingen zijn niet in alle gevallen complementair en kunnen zelfs tegenstrijdig zijn. Steeds vaker halen voorbeelden het nieuws waarin een financieel belang ervoor zorgde dat een maatschappelijk belang uit het oog werd verloren. Denk aan het recente paardenvleesschandaal of de kwaliteitsproblemen in het onderwijs. Hoe beheersen organisaties deze verwachtingen op een geïntegreerde gebalanceerde wijze en welke rol speelt de accountant daarin? Jurriaan Besorak - Sustainability & Responsible Governance, Assurance Onno Nillesen - Sustainability & Responsible Governance, Assurance Robert van der Laan - Sustainability & Responsible Governance, Assurance
1. Begrip van waarde zorgt steeds meer voor dilemma’s Aandeelhouders, consumenten, overheden, afnemers en werknemers - de maatschappij dus - stellen steeds meer eisen en verwachtingen aan organisaties. In toenemende mate beginnen organisaties te zien wat dit betekent voor hun strategie en governance. Het onderliggende gedachtegoed is zeker niet nieuw: de term ‘stakeholder’ (belanghebbende) werd al in 1963 geïntroduceerd en de ‘shareholder versus stakeholder’-discussie woedt al enige decennia. Dit gedachtegoed lijkt nu
32
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
echt een spanning op te leveren waarmee de organisatie iets moet. Het belang van aandeelhouders is uniform terwijl andere belanghebbenden vaak verschillende belangen kennen. De doelstellingen van de belanghebbenden zijn niet in alle gevallen complementair en zijn vaak zelfs tegenstrijdig. De discussie over dit onderwerp is nu weer opgelaaid omdat het vertrouwen in ondernemingen en organisaties aan erosie onderhevig is. Het recente paardenvleesschandaal, maar ook de kwaliteitsproblemen in het onderwijs en veiligheidsincidenten in de
chemiesector versterken dit effect. Deze beweging vindt ook zijn weg naar regelgeving. De Europese Commissie heeft op 26 juni 2013 wijzigingen in de jaarrekeningenwetgeving (Vierde Richtlijn 78/660/EEC en Zevende Richtlijn 83/349/ EEC) vastgesteld (2013/34/EU) die ervoor zorgen dat bepaalde grote ondernemingen transparanter moeten worden over thema’s als hun sociale beleid, milieubeleid, respect voor mensenrechten, strijd tegen corruptie en omkoping, en diversiteit in de raad van bestuur.
Figuur 1. Kernonderwerpen van maatschappelijk verantwoord ondernemen conform ISO 26000 en normen die in deze domeinen zijn ontwikkeld ETI SA8000 BSCI
Mensenrechten Maatsch. betrokkenheid & ontwikkeling MVO GRI ISAE3000
Arbeidsomstandigheden OHSAS ARBO wet
Behoorlijk bestuur SOX Tabaksblat
Consumentenaangelegenheden Product Safety (HACCP, ISO 22000)
Milieu ISO 14001 GRI CO 2
Eerlijk zaken doen Fair Trade Utz Certified Max Havelaar
2. Organisaties vinden vaak geen balans in belangen Steeds vaker halen voorbeelden het nieuws waarbij een organisatie niet voldoet aan de verwachtingen van belanghebbenden over haar niet-financiële prestaties. Bekend zijn de voorbeelden van een aantal onderwijsinstellingen waar het aantal afgestudeerde studenten jaarlijks toenam, terwijl de kwaliteit van de opleidingen verder achteruitliep. Dit leidde onder meer tot serieuze reputatieschade, een drastische afname van het aantal studenten en het aftreden van het bestuur. Recent nog haalde een in Rotterdam gevestigde onderneming de pers. Deze onderneming bespaarde dusdanig op onderhoud, veiligheid en milieu, dat volgens de gemeente een onacceptabele veiligheidssituatie ontstond. Als gevolg hiervan werd de onderneming door de gemeente stilgelegd. Blijkbaar was er in deze situaties geen sprake van een gebalanceerde beheersing van de verschillende doelstellingen van de belanghebbenden. Het begrip waarde werd te nauw gedefinieerd. Ontbrak het de instelling aan de juiste informatie en sturing om beide belangen in samenhang af te wegen? Werden de financiële prestaties wel in samenhang gezien met de kwaliteit
en veiligheid van de organisatie of werden eenvoudigweg niet de juiste verbanden gevonden? Kortom: gaf de organisatie zich wel voldoende rekenschap over de vraag ‘hoe zij haar geld verdient’?
3. De beheersing van nietfinanciële prestaties is vaak lastig vergelijkbaar De beheersing van en rapportage over financiële prestaties heeft zich ontwikkeld tot een volwassen domein. Deze ontwikkeling is versterkt door de integratie van IT-platformen en de veelal wettelijke controles van de accountant op basis van geharmoniseerde verslaggevingstandaarden.
Samenvatting De belangen van personen of groepen bij het presteren van de organisatie zijn financieel van aard, zoals een rendement op een investering, maar ook niet-financieel van aard, zoals veiligheid, kwaliteit en duurzaamheid. Deze diverse belangen zijn niet in alle gevallen complementair en kunnen zelfs tegenstrijdig zijn. Steeds vaker halen voorbeelden het nieuws waarin belangen uit het oog waren verloren zoals het paardenvleesschandaal of de kwaliteitsproblemen in het onderwijs. Hoe zorgt een organisatie dat zij al deze belangen op een geïntegreerde gebalanceerde wijze beheerst? In de beantwoording van deze vraag speelt de integratie van interne beheersing van een organisatie een fundamentele rol en rust een belangrijke verantwoordelijkheid bij de accountant. Door verder te kijken dan alleen de financiële prestaties wordt de accountant een relevantere gesprekspartner voor het bestuur en groeit zijn belang voor het maatschappelijk verkeer.
richtlijnen minder volwassen. Figuur 1 illustreert de veelheid aan normen en richtlijnen voor het niet-financiële domein volgens ISO-Richtlijn 26000 over Social Responsibility en vormt slechts een greep uit een omvangrijke hoeveelheid normen en richtlijnen.
Dit kan nog niet worden gesteld voor de beheersing van en verantwoording over niet-financiële prestaties, zoals kwaliteit, veiligheid, milieu, strategie, klanttevredenheid en duurzaamheid. De toename van labels, keurmerken, standaarden, normen en richtlijnen op deze gebieden geven aan dat belanghebbenden steeds meer verantwoording over deze prestaties verwachten. Door de verschillende belangen ontbreekt veelal de samenhang en zijn deze normen en
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 33
4. Beheersing van nietfinanciële prestaties is minder volwassen Op welke wijze dragen normen als genoemd in de vorige paragraaf nu bij aan de beheersing? Veel van deze normen zijn ingericht volgens Deming’s Plan-Do-CheckAct managementcyclus (zie het kader).
De kwaliteitscirkel van Deming (PlanDo-Check-Act) is een stapsgewijze benadering voor het realiseren van continue verbetering van een product of proces. Deze cirkel is geïntroduceerd door Walter Shewhart van Bell Laboratories aan Dr. W.E. Deming. De cirkel beschrijft vier activiteiten die op alle verbeteringen in een organisatie van toepassing zijn. • PLAN: Kijk naar huidige werkzaamheden en ontwerp een plan voor de verbetering. Stel voor deze verbetering doelstellingen vast. • DO: Voer de geplande verbetering uit in een gecontroleerde proefopstelling. • CHECK: Meet het resultaat van de verbetering, vergelijk deze met de oorspronkelijke situatie en toets deze aan de vastgestelde doelstellingen. • ACT: Stel de werkzaamheden bij op basis van de gevonden resultaten onder CHECK. Het cyclische karakter garandeert dat de kwaliteitsverbetering continu onder de aandacht is. (Bron: The W. Edwards Deming Institute)
Voor het voldoen aan dergelijke normen moet de organisatie over een speciaal ingericht managementsysteem beschikken. Dergelijke normen richten zich op het vaststellen van doelstellingen, het managen van risico’s, het invoeren van procedures, het uitvoeren van interne controles en het
34
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
doorvoeren van corrigerende maatregelen. In veel gevallen worden deze domeinen onderworpen aan een externe controle, ook wel certificering genoemd. Een dergelijk certificaat heeft een prospectief karakter: het is voor een aantal jaren geldig. Dit is een fundamenteel verschil met de primair retrospectieve controleverklaring van de accountant bij een jaarrekening. De accountant toetst in zijn controle of een bepaald object van onderzoek voldoet aan de norm. In het geval van een jaarrekeningcontrole geeft de accountant een oordeel over het getrouwe beeld van de jaarrekening. Wanneer de accountant besluit om op de interne beheersing rondom de totstandkoming van de jaarrekening te steunen, zal hij eerst vaststellen of deze beheersing effectief is opgezet en of deze bestaat. Wanneer dit het geval is, zal de accountant de werking van de interne beheersing toetsen gedurende de periode die de jaarrekening beslaat. Hierin verschilt de controle van een jaarrekening door de accountant ten opzichte van de eerdergenoemde certificeringen. In de praktijk is het kunnen aantonen van een effectieve opzet van de interne beheersing vaak al voldoende voor het verkrijgen van het certificaat en wordt de werking van interne beheersing niet gecontroleerd door de certificerende instelling. Bij een dergelijke certificering bevat het object van onderzoek immers geen retrospectieve informatie over de niet-financiële prestaties, en is het dus ook niet mogelijk om de werking van de interne beheersing over een bepaalde periode te toetsen. Bovendien wordt de beheersing van niet-financiële prestaties vaak ondergebracht bij kwaliteitsafdelingen waar vooral inhoudelijke kennis aanwezig is, en minder kennis over het opzetten van een robuust beheersingsproces. De kennis van beheersing en controle, zoals opgebouwd door bijvoorbeeld de controller of de interne audit, wordt hierbij vaak niet toegepast. Dit maakt de beheersing van niet-financiële prestaties minder volwassen. Certificering van de beheersing van nietfinanciële prestaties biedt wel een opstap
naar de vergelijkbaarheid van financiële en niet-financiële prestaties.
5. Eerste stap voor organisatie: identificeren toegevoegde waarde en daaraan verbonden risico’s Organisaties die een breder waardeconcept nastreven en daarmee op verschillende en soms tegenstrijdige doelstellingen in harmonie moeten sturen, zoeken naar een gemeenschappelijke grondslag voor verschillende prestaties. Deze grondslag zit niet alleen in het vaststellen van doelstellingen en het bepalen van risico’s maar ook in het bepalen van de onderlinge relaties. Een van de mogelijkheden om dit voor elkaar te krijgen is een financiële waarde toe te kennen aan niet-financiële prestaties. Een voorbeeld hiervan is het monetariseren van de impact van bijvoorbeeld ongevallen dat vaak al gebeurt bij het analyseren van risico’s op het gebied van veiligheid. In de petrochemische industrie is het gebruikelijk om de impact van een ongeval financieel uit te drukken. De impact wordt dan bijvoorbeeld bepaald op basis van de kosten van het stilleggen van de productie als gevolg van het ongeval. Organisaties zetten vaak onvoldoende de financiële impact van het reduceren van risico’s op het gebied van kwaliteit en veiligheid af tegen een mogelijk contraproductieve doelstelling van kostenbesparing op het gebied van opleiding of onderhoud. Hierdoor ontbreekt een gebalanceerd beeld van de prestaties van de organisatie en worden de dilemma’s (de keuze voor kortetermijnkostenbesparing of langetermijnverbeterde veiligheidsprestaties) waar de organisatie voor staat niet volledig geaccepteerd door het bestuur. De uitdaging is om een gemeenschappelijke grondslag te vinden waarmee de tegenstrijdigheid van doelstellingen kan worden beheerst. Zie meer over het monetariseren van niet-financiële prestaties in het artikel op pagina 36 van deze Spotlight.
g rtin po Re Financial Performance
NonFinancial Control
Integrated Control
NonFinancial Performance
Performance
Figuur 3. Van een financieel naar een geïntegreerd perspectief van de accountant
External environment Mission and vision Governance
Financial Manufactured Opportunities and risks
Intellectual
Financial Manufactured
Strategy and resource allocation
Intellectual Society Organization
Een organisatie die op een breder waardeconcept stuurt en de interne beheersing daarop inricht, vraagt ook om een bredere kijk van de accountant. De verbreding van de functie van de interne beheersing van organisaties moet ook door de accountant opgepakt worden. Door alleen te kijken naar de financiële prestaties ziet de accountant significante risico’s over het hoofd en neemt zijn relevantie voor het maatschappelijk verkeer af. De kennis van niet-financiële prestaties ligt nog niet in het kennisdomein van de accountant. De accountant moet zijn blik en kennis dan ook verbreden naar het gehele waardecreatieproces van een organisatie. Zie figuur 3.
Financial Control
Integrated Report
gy
7. Verbreed je blikveld als accountant
Figuur 2. Naar geïntegreerde beheersing en verantwoording
ate
Alleen wanneer de integratie voor elk doel en elk risico op eenzelfde wijze en in samenhang wordt uitgevoerd is er sprake van balans in het nastreven van doelstellingen op het gebied van financiën, kwaliteit, veiligheid, milieu, arbeidsomstandigheden en mensenrechten.
een geïntegreerd verslag. De verbreding is daarom absoluut nodig om de positie van vertrouwenspersoon in het maatschappelijk verkeer te kunnen blijven waarmaken en te versterken.
Str
Wanneer organisaties hebben vastgesteld dat er op financiële en andersoortige prestaties in samenhang moet worden gestuurd dan moet de interne beheersing deze samenhang ondersteunen. Dit is in de praktijk nog nauwelijks het geval. Kijkt het bestuur van een organisatie met evenveel interesse naar de financiële resultaten als naar die van bijvoorbeeld kwaliteit of veiligheid? Komt die informatie ook op dezelfde wijze tot stand en wordt deze op dezelfde wijze gecontroleerd? Organisaties moeten daarom hun stelsel van interne beheersing verder ontwikkelen. Dit zien wij als een volgende stap naar geïntegreerde beheersing en verantwoording. De afstemming van de beheersing tussen financiële en andersoortige prestaties vormt vervolgens de basis voor de uiteindelijke geïntegreerde verantwoording: integrated reporting. Figuur 2 geeft deze integratie weer.
Deze uitdagingen bieden grote kansen voor de accountant. Met een verbrede blik kan de accountant het gehele proces van waardecreatie van een organisatie beter doorgronden waardoor hij of zij een meer relevante gesprekspartner voor het bestuur wordt. Tevens biedt dit voor de accountant een opstap naar de controle van
Society Organization
6. Financiële en niet-financiële prestaties op dezelfde wijze beheerst
Business model Inputs
Business activities
Outputs
Outcomes
Human
Human Performance
Future outlook
Social and relationship
Social and relationship
Natural
Natural
Verbreding blikveld Financieel perspectief van de accountant
Geïntegreerd perspectief van de accountant
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 35
Show me the money: inzicht in echte waarde vraagt om meten Een goede verantwoording vraagt om concreetheid en om meten, in een taal die iedereen begrijpt, het liefst in euro’s. Alleen dat leidt tot relevantie en inzicht in het waardecreatieproces van een organisatie. Een aantal koplopers is begonnen met het meten van en rapporteren over de maatschappelijke waarde die zij creëren aan de hand van een ‘milieu en sociale’-winst-en-verliesrekening. Er worden op dit gebied nu de allereerste standaarden ontwikkeld, waarbij accountants volop meedenken. Linda Midgley - Sustainability & Responsible Governance, Assurance Robert van der Laan - Sustainability & Responsible Governance, Assurance
36
1. Beleggers willen inzicht in de maatschappelijke waarde van de organisatie
2. Meten van en rapporteren over maatschappelijke waarde is daarom cruciaal
In de visie van velen is inzicht geven in maatschappelijke waarde een van de manieren waarmee het Nederlandse bedrijfsleven het vertrouwen op de kapitaalmarkten, bij de overheid en bij het grote publiek kan versterken c.q. terugwinnen. Ook topbestuurders als Feike Sijbesma (DSM) en Paul Polman (Unilever) dragen deze boodschap uit. Voorwaarde is wel dat de gecreëerde maatschappelijke waarde zichtbaar is voor kapitaalverschaffers; en dus het liefst in geld uitgedrukt. Maar in het huidige systeem van publieke verslaglegging over de niet-financiële prestaties (people, planet) wordt nog niet een ‘gemeenschappelijke taal’ gebruikt. Hierdoor is er een informatiekloof tussen de organisatie en de belegger. Met als gevolg dat de waardering van de organisatie op de financiële markten afwijkt van de ‘echte’ waarde.
De noodzakelijke volgende stap is om op de meest relevante thema’s de daarbij behorende indicatoren te identificeren. Een relevant thema zou kunnen zijn
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
verbruik van schoon water, waarbij de indicator het aantal liters verbruikte water is. Eenmaal gemeten kan er een prijs per indicator/effect worden berekend. Milieu- en sociale effecten worden in geld uitgedrukt en kunnen daardoor worden vergeleken met financiële
In april heeft de International Integrated Reporting Council (IIRC) het International Integrated Reporting Framework geïntroduceerd. Dit geeft richtlijnen voor het rapporteren, maar omschrijft nog geen ‘gemeenschappelijke taal’. In de Verenigde Staten is de gezaghebbende Sustainability Accounting Standards Board (SASB) druk bezig met het vormen van een gemeenschappelijke taal, en in het Verenigd Koninkrijk houdt het gezaghebbende Accounting for Sustainability Project van Prince Charles zich hier ook mee bezig. En vanuit het bedrijfsleven is een aantal koplopers zoals het zogenaamde ‘B-team’ van Richard Branson (Virgin) en Jochen Zeist (Puma) op zoek naar nieuwe verslaggevingstandaarden die niet-financiële aspecten vertalen in geld. In Nederland werd tijdens de recente Natuur Top, in aanwezigheid van staatssecretaris Dijksma en Premier Rutte, geconcludeerd dat de koplopers in het Nederlandse bedrijfsleven een punt willen zetten achter de mooie verhalen over hun relevantie voor de maatschappij. Ze willen gaan meten!
effecten en zelfs worden opgenomen in de financiële verslaggeving. Dit is de ‘gemeenschappelijke taal’ waar de belegger en andere kapitaalverschaffers naar op zoek zijn.
3. Drie stappen om de maatschappelijke waarde van de organisatie inzichtelijk te maken Het proces om maatschappelijke waarde inzichtelijk te maken bestaat uit drie stappen. Stap 1: het begrijpen van het waardecreatieproces, stap 2: het meten van de gecreëerde waarde (zowel positief als negatief), en stap 3: het rapporteren erover, bijvoorbeeld in het jaarverslag. Net als bij een puur financieel verslag kan er een verklaring worden gegeven bij de informatie die beleggers verzekert van de kwaliteit ervan, zij het dat de nieuwe rapportagestandaarden zoals beschreven in het kader hierboven verder moeten worden ontwikkeld om te komen tot een taal (data, uitgedrukt in geld) waarmee beleggers en andere belanghebbenden worden voorzien in hun informatiebehoefte. Stap 1. Begrijpen en uitleggen In stap 1 bepaalt de organisatie de reikwijdte en brengt zij de waardeketen en het waardecreatieproces in kaart. Bepaal de reikwijdte en breng het waardecreatieproces in kaart Welke reikwijdte de organisatie kiest, hangt af van de relevantie voor beleggers en andere belanghebbenden. De organisatie bepaalt welke thema’s het meest belangrijk zijn, bijvoorbeeld menselijk kapitaal, of gebruikte grondstoffen. Ten tweede wordt bepaald of de hele organisatie wordt meegenomen, of een onderdeel ervan. Als laatste wordt bepaald of effecten buiten de organisatie, in de keten, ook worden meegenomen (denk bijvoorbeeld aan toeleveranciers of de gehele waardeketen). Afhankelijk van de bepaalde reikwijdte, brengt de organisatie haar inputs, activiteiten, outputs en uitkomsten in kaart, en bepaalt zij de onderlinge verbanden.
Figuur 1 geeft meer toelichting op deze termen.
Voorbeeld stap 1 - producent garnalenvoer Een producent van garnalenvoer produceert onder andere visvoer en garnalenvoer en heeft in het verleden slechte publiciteit gehad omtrent de negatieve impact van de productie van visvoer op biodiversiteit. Om dit voor garnalenvoer te voorkomen, is besloten het waardecreatieproces te analyseren om de impact van het garnalenvoer op de biodiversiteit beter te begrijpen. De resultaten van deze analyse worden nu door de organisatie gebruikt om de negatieve impact te beperken, door de productsamenstelling aan te passen en andere ingrediënten te gebruiken. Dit leidt tot minder reputatierisico, meer stabiliteit van de toeleveranciers en uiteindelijk een concurrentievoordeel.
Samenvatting Er is groeiend empirisch bewijs dat organisaties die in staat zijn inzicht te geven in de waarde die zij voor de maatschappij creëren, hoger gewaardeerd worden door beleggers. Voorwaarde hierbij is een gemeenschappelijke taal waarin over waarde gerapporteerd wordt: euro’s. Een aantal koplopers is al bezig met het rapporteren van hun maatschappelijke waarde in geld. In dit artikel gaan wij in op drie stappen die organisaties hierbij moeten zetten: waarde begrijpen, waarde meten en op een bruikbare, vergelijkbare manier erover rapporteren. Ook accountants spelen hierin een belangrijke rol door te zorgen voor de betrouwbaarheid, bruikbaarheid en vergelijkbaarheid van de gerapporteerde informatie.
Figuur 1. Onderdelen van het waardecreatieproces
Bij het in kaart brengen van het waardecreatieproces worden de inputs, activiteiten, outputs en uitkomsten in kaart gebracht voor de onderdelen in scope. Indicatoren worden gedefinieerd en data verzameld om vervolgens de (directe en indirecte) impact te meten. Input
middelen die direct en indirect door een organisatie worden gebruikt om producten en diensten te creëren, bijvoorbeeld: hoogopgeleide mensen
Activiteiten
hebben te maken met het uitvoeren van de organisatie strategie; acties uitgevoerd om output/uitkomsten te creëren, bijvoorbeeld: training en opleidingen
Output
directe effecten als gevolg van de organisatieactiviteiten, bijvoorbeeld: het uitvoeren van een heuptransplantatie
Uitkomsten
directe en indirecte effecten, geinterpreteerd in het licht van de organisatiestrategie en stakeholder verwachtingen, bijvoorbeeld: de patiënt is weer in staat om te lopen; mantelzorger heeft meer vrije tijd
Indicatoren
meetbare instrument(en) die informatie geven over een output, outcome, of impact, bijvoorbeeld: aantal meter lopen zonder hulp; aantal uur vrije tijd per week
Impact
wat de outcomes betekenen voor de maatschappij, gelet op welk onderdeel van de outcome aan de organisatie kan worden toegerekend
Value
de (gemonetariseerde) waarde van de impact: indicatoren x “prijs”
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 37
Stap 2. Meten en aantonen In stap 2 gaat het om het identificeren van indicatoren, het verzamelen van data, het meten en monetariseren van impact.
zou dit ook kunnen leiden tot beter onderwijs voor kinderen en een beter toekomstperspectief voor familieleden. Ook deze effecten kunnen in geld worden uitgedrukt. Oliemaatschappijen komen vaak onder vuur vanwege de milieuschade die zij veroorzaken in de gebieden waar ze actief zijn. Tegelijkertijd creëren ze banen. Het ene effect is positief, het andere negatief, maar welk weegt nu het zwaarst? En hoe weegt dit op tegen de winst die ze maken? Monetariseren maakt het mogelijk om kwalitatief verschillende impacts te vergelijken en daardoor goed geïnformeerde keuzes te maken.
Identificeer de indicatoren en meet de impact Allereerst bepaalt de organisatie indicatoren die inzicht geven in de uitkomsten en de impact voor elk onderdeel van het waardecreatieproces. Op basis hiervan weet zij welke data zij moet gaan verzamelen. In sommige gevallen zijn data al beschikbaar, in andere gevallen zullen data speciaal moeten worden verzameld. Indien data niet beschikbaar zijn, kan de organisatie data simuleren of modeleren. De organisatie kan met behulp van kwantitatieve technieken de verzamelde data analyseren. Hiermee worden zaken die ‘sowieso gebeurd zouden zijn’ (niet direct gerelateerd aan de activiteiten van de organisatie), uit de uitkomsten gehaald en kan de organisatie haar eigen waarde of impact isoleren.
Stap 3. Rapporteren en verbeteren In stap 3 rapporteert de organisatie over de maatschappelijke waarde in euro’s. De organisatie rapporteert zowel de intern als extern verkregen inzichten. Als zij daarbij het waardecreatieproces als leidraad gebruikt, wordt het verslag ‘het verhaal’ van de organisatie.
Monetariseer de impact Monetariseren is in feite niets meer dan een prijskaartje hangen aan de ‘nietfinanciële’ impact van een organisatie, zodat deze impact ook in financiële termen kan worden uitgedrukt. Bijvoorbeeld, als een organisatie 200 banen oplevert, kan worden berekend hoeveel dit oplevert in termen van een hoger inkomen, verhoogde consumptie, meer belastingopbrengsten enzovoort. In een arme omgeving
Aandacht voor de positieve en negatieve impact Door het koppelen van een €-teken aan de maatschappelijke waarde, kan de organisatie beter bepalen hoe zij de negatieve impact kan beperken en de positieve impact kan vergroten om zodoende meer waarde te creëren. Dit leidt tot betere beslissingen door zowel management als beleggers. Uit de ervaringen van koplopers blijkt dat
Voorbeeld stap 2 - sociale werkplaats Een sociale werkplaats in Brabant is een belangrijke regionale werkgever en wordt als ‘best practice’ gezien door vergelijkbare organisaties. Een belangrijke inkomstenbron is subsidies van de (regionale) overheid. Recent werden door de overheid en de pers vraagtekens gezet bij de toegevoegde waarde van sociale werkplaatsen. De organisatie heeft haar waardecreatieproces geanalyseerd en haar maatschappelijke waarde gemeten. In vergelijking met werklozen hebben medewerkers van de sociale werkplaats een hoger inkomen, besteden meer geld in de regio, gaan minder vaak naar de dokter en hebben lagere zorgkosten. Door deze baten in geld uit te drukken bleek dat de maatschappelijke baten minstens zo hoog waren als de subsidiekosten. De resultaten zijn gebruikt in besprekingen met diverse subsidiegevers en heeft aandacht gehad in de landelijke media.
38
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
ze beter in staat zijn hun strategie te bepalen, risico’s te beheersen en beleids- en procesverbeteringen door te voeren. Ook zijn ze in staat om beter te communiceren met beleggers in hun verslaglegging. Vooroplopende multinationals op dit gebied beginnen nu over hun maatschappelijke waarde te rapporteren via een ‘milieu en sociale’-winst-en-verliesrekening.
Voorbeeld stap 3 – schoenen- en kledingfabrikant Puma is de eerste organisatie die een ‘milieu’-winst-en-verliesrekening heeft opgesteld. Hoewel Puma, net als andere organisaties, bijvoorbeeld betaalt voor de grond en het water dat zij gebruikt, reflecteren deze kosten niet de ‘echte kosten’ van deze natuurlijke diensten. Puma heeft in eerste instantie de maatschappelijke kosten in kaart gebracht voor het gebruik van CO2 en water; later ook voor grond, luchtkwaliteit en afval. De resultaten zijn gemonetariseerd en opgenomen in het jaarverslag. Uit de resultaten bleek bijvoorbeeld dat Puma een grote (maatschappelijke) kostenpost heeft als het gaat om water; de productie van leer bleek zeer belastend voor het milieu door de hoeveelheid water dat wordt gebruikt. Als gevolg van deze exercitie heeft Puma haar schoenen aangepast en is Puma het gebruik van leer aan het uitfaseren. Momenteel is Puma samen met een aantal andere grote koplopers bezig met het opstellen van een ‘milieu en sociale’-winst-en-verliesrekening; ook sociale effecten worden nu meegenomen. Accountants als beroepsgroep zijn hier nauw bij betrokken. Het doel is om de bestaande methode te verbeteren en een breed gedragen standaard te ontwikkelen voor het rapporteren over maatschappelijke waarde.
Figuur 2. ‘milieu’-winst-en-verliesrekening zoals door Puma gepubliceerd, waarin onder andere het waterverbruik wordt aangegeven
Bron: http://www.puma-annual-report.com/GB/2012/pages/en/pdf/PUMAGeschaeftsbericht2012_en.pdf
4. Terug naar de belegger en…wat betekent dit voor de accountant? Door maatschappelijke impact in kaart te brengen en te monetariseren, krijgen beleggers veel beter inzicht in risico’s en kansen die anders onderbelicht waren gebleven. Dit allemaal in dezelfde taal - geld - zodat het mogelijk is om alternatieven af te wegen en keuzes te maken op basis van volledige informatie, niet alleen traditionele financiële informatie. Dit leidt uiteindelijk tot betere investeringsbeslissingen en een beurswaarde die dichterbij de echte waarde van de organisatie staat. Accountants zijn integraal onderdeel van deze ontwikkelingen. Ze staan voor de betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie en kweken daarmee vertrouwen bij beleggers. Momenteel is de rol van de accountant vooral het meedenken bij het ontwikkelen van nieuwe standaarden. Ook worden er al accountantsverklaringen afgegeven op geïntegreerde jaarverslagen. In de toekomst zal de accountant naar verwachting vaker een verklaring geven bij de gepubliceerde (gemonetariseerde) informatie.
5. Conclusie Organisaties hebben nog niet een gemeenschappelijke taal (euro’s) waarmee ze beleggers en andere belanghebbenden inzicht kunnen geven in hun (maatschappelijke) waarde. Deze ‘taal’, die de maatschappelijke impact meet en monetariseert, is volop in ontwikkeling. Ook accountants hebben hier een grote verantwoordelijkheid om mee te helpen de standaarden verder te ontwikkelen die gaan leiden tot beter begrip tussen onderneming en belegger en andere belanghebbenden, om zo het vertrouwen in de onderneming (de ‘licence to operate’) te vergroten.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 39
Kort nieuws 1. Verslaggeving Editie 2013 Richtlijnen voor de jaarverslaggeving In september 2013 zijn nieuwe edities van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (zowel voor grote en middelgrote rechtspersonen als voor kleine rechtspersonen) uitgekomen. In de 2013 edities zijn nieuwe bepalingen opgenomen over de volgende onderwerpen: de verwerking van voor eigen rekening ontvangen bedragen als opbrengsten en van voor derden ontvangen bedragen niet als opbrengsten (principaal versus agent), de vermelding van accountantshonoraria, de toelichting over de crisisheffing met betrekking tot bestuurders en commissarissen, de toelichting over bezoldiging topfunctionarissen en overige functionarissen onder de WNT, de vermelding van de bezoldiging van bestuurders bij een 'one-tierboard', vermeldingen in jaarverslag over onevenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen in raad van bestuur respectievelijk raad van commissarissen, het verwerken van kortingen op pensioenaanspraken door pensioenfondsen en de classificatie van participaties als eigen dan wel vreemd vermogen bij coöperaties. Tevens worden in de 2013 edities nieuwe bepalingen voorgesteld over in het bijzonder: de grondslagen voor het opstellen van een jaarrekening uitgaande van liquidatie, de verwerking van een omgekeerde overname in de enkelvoudige jaarrekening van de in juridisch opzicht verkrijgende partij, de impact van potentiële stemrechten op het hebben van invloed van betekenis of feitelijk beleidsbepalende invloed, de verwerking van een fusie of overname tussen
40
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
ondernemingen onder gemeenschappelijke leiding en de bepaling van de herwaarderingsreserve bij tegen actuele waarde verwerkte vastgoedbeleggingen. RJ-Uiting 2013-12: ‘Ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2013)’ In september 2013 is een Uiting van de Raad voor de Jaarverslaggeving verschenen over financiële instrumenten. Daarin staan voorstellen over de bepaling van en de toelichting over ineffectiviteit bij kostprijshedge-accounting, over het scheiden van in een contract besloten derivaten van het basiscontract, en over het toelichten van kasstroomrisico's uit hoofde van hedge-relaties. Specifiek commentaar wordt gevraagd ten aanzien van de wenselijkheid en haalbaarheid van 1 januari 2013 als invoeringsdatum. RJ-Uiting 2013-11: ‘Zorginstellingen’ De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft op 9 september 2013 RJ-Uiting 2013-11: 'Zorginstellingen' gepubliceerd met daarin ontwerp-Richtlijn 655 ‘Zorginstellingen’. De belangrijkste wijzigingen zijn dat instellingen voor curatieve geestelijke gezondheidszorg de vordering respectievelijk schuld uit hoofde van de ‘Nacalculatie doorloop DCB’s 2012 en nacalculatie 2013’ als afzonderlijke post in de toelichting op de balans vermelden en bepalingen over de wijze waarop instellingen voor curatieve geestelijke gezondheidszorg de verplichting die voortvloeit uit de heffing op grond van het macrobeheersingsinstrument verwerken in de jaarrekening. De ontwerp-alinea’s in RJ 655 zijn van kracht voor boekjaren die op of na 1 januari 2013 beginnen.
RJ-Uiting 2013-10: ‘Wet Bestuur en Toezicht: vermelding bezoldiging bestuurders’ Op 1 juli 2013 is door de Raad voor de Jaarverslaggeving RJ-Uiting 2013-10 ‘Wet Bestuur en Toezicht: vermelding bezoldiging bestuurders’ gepubliceerd. Deze RJ-Uiting houdt verband met de wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek in verband met de regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen. Deze wet heeft het mogelijk gemaakt om bij een nv of bv het monistisch bestuursmodel te hanteren: een ‘one-tier board’ bestaande uit zowel ‘uitvoerende’ als ‘nietuitvoerende’ bestuurders, zonder raad van commissarissen. In deze wet is niets specifiek geregeld over vermelding in de jaarrekening van de bezoldiging van de leden van een ‘one-tier board’. In RJ-Uiting 2013-10 wordt aangegeven dat de opgave van de totaalsom van de bestuurdersbezoldiging in de jaarrekening wordt gesplitst in die aan uitvoerende en die aan niet-uitvoerende bestuurders, tenzij deze opgave herleidbaar is tot een enkele natuurlijke persoon (uitvoerend dan wel niet-uitvoerend bestuurder). Tevens heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving in een brief aan de minister van Justitie verzocht om soortgelijke aanpassing van de wet. RJ-Uiting 2013-9: ‘Aangepaste Handreiking voor de toepassing van IAS 19R in de Nederlandse pensioensituatie’ Begin 2012 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving RJ-Uiting 2012-1: ‘Handreiking voor de toepassing van IAS 19R in de Nederlandse pensioensituatie’ gepubliceerd, die nadien ook in de RJ-bundel is opgenomen. Op 1 mei 2013 is RJ-Uiting 2013-9: ‘Aangepaste Handreiking voor de toepassing van IAS
19R in de Nederlandse pensioensituatie’ gepubliceerd. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft besloten tot deze aanpassing naar aanleiding van verdere discussie in de praktijk over de waardering van pensioenverplichtingen onder IAS 19R en de recent door de IASB uitgebrachte exposure draft Defined Benefit Plans: Employee contributions (ED/2013/4). Meer informatie hierover wordt gegeven in het artikel ‘Nieuwe IAS 19: ‘ondergeschoven kindjes’’ in deze Spotlight vanaf pagina 20. Nieuwe versie van richtlijnen voor duurzaamheidsverslaglegging Het GRI (Global Reporting Initiative) heeft een nieuwe versie van de richtlijnen voor duurzaamheidsverslaglegging (G4) uitgebracht. G4 legt meer nadruk op de noodzaak voor organisaties om de verslaggeving te richten op die onderwerpen die belangrijk zijn voor hun bedrijf en hun belangrijkste belanghebbenden. Meer dan in de vorige versie staat materialiteit centraal. De richtlijnen sluiten hiermee nauw aan op het Integrated Reporting-gedachtegoed.
2. Assurance Gewijzigde internationale standaard over gebruikmaken van werkzaamheden interne accountants bij controle jaarrekening (ISA 610) De gewijzigde ISA 610 stelt, naast de objectiviteit en de deskundigheid, aanvullende eisen aan de interneaccountantsfunctie. De internecontrolefunctie moet ook een 'systematische en gedisciplineerde aanpak' hebben en een systeem van kwaliteitsbeheersing toepassen. Als de interne-controlefunctie niet aan deze criteria voldoet mag de accountant geen gebruikmaken van de werkzaamheden van de interne-accountantsfunctie maar moeten deze werkzaamheden worden aangemerkt als een interne controle die door de accountant moet worden getoetst. Andere wijzigingen zijn: • Een expliciete eis om een deel van het werk van de interne-accountantsfunctie ook zelf te doen.
•
•
•
De accountant is verplicht om inlichtingen te vragen bij de interneaccountantsfunctie ongeacht of hij op de werkzaamheden wil steunen. De expliciete eis om te concluderen en te documenteren dat het oordeel niet uitsluitend is gebaseerd op de werkzaamheden van de interneaccountantsfunctie maar dat we ook voldoende eigen werkzaamheden hebben verricht. Aanvullende eisen voor de communicatie met de toezichthoudende organen.
Deze eisen van ISA 610 zijn van kracht voor controles van jaarrekeningen over 2013. De gewijzigde standaard stelt ook aanvullende eisen aan het zogenoemde 'direct assistance', waar interne accountants (tijdelijk) onderdeel uitmaken van het externecontroleteam. Deze wijzigingen zijn eerst van kracht voor controles over boekjaren die eindigen op of na 15 december 2014. Handreiking gebruikmaken van werkzaamheden actuaris definitief Eind mei 2013 is de NBA-handreiking 1120 'Gebruikmaken van de werkzaamheden van de certificerend actuaris bij de controle van de jaarrekening en staten van pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen' gepubliceerd. Bij de controle van verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen maakt de accountant veelal gebruik van de werkzaamheden van een actuaris. Om daarvan gebruik te kunnen maken is niet altijd duidelijk welke werkzaamheden een accountant moet uitvoeren. Deze handreiking geeft hieraan richting.
3. Regelgeving Conceptverordening Onafhankelijkheid en VGBA Op 2 juli 2013 heeft de NBA de Conceptverordening inzake Onafhankelijkheid van Accountants bij Assurance-Opdrachten (ViO) en het tweede
concept van de Verordening Gedragsen Beroepsregels Accountants (VGBA) gepresenteerd. De ViO zal de Nadere voorschriften inzake onafhankelijkheid vervangen en de VGBA is de opvolger van de Verordening gedragscode (VGC). Code of Ethics en nieuwe wet is basis Basis voor beide documenten is de vernieuwde Code of Ethics van de International Ethics Standards Board for Accountants (IESBA). Waar de VGBA vooral compacter en helderder is dan de huidige VGC, zijn in de ViO ook de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wab (en de daarmee samenhangende wijzigingen in de Wta) en beleidskeuzes van de NBA verwerkt. Zo is in de ViO nu het verbod op het verrichten van andere werkzaamheden naast controlediensten voor OOB’s opgenomen. De invulling hiervan is in lijn met NBA Alert 27, inclusief verduidelijking van extraterritoriale werking. Nieuwe bepalingen Enkele andere nieuwe bepalingen in de concept-ViO zijn onder meer: • een verbod op sponsoring van of door een controlecliënt; • een nadere toetsing van persoonlijke giften en uitingen van gastvrijheid vanaf een grens van € 50; • geen onderscheid tussen controle van de jaarrekening en andere assurancediensten; • een verbod op beoordelen en belonen op basis van commerciële prestaties, gerelateerd aan de cliënt waar een assuranceopdracht wordt uitgevoerd; • geen onderscheid in soorten van persoonlijke relaties (in de huidige Nadere Voorschriften is ‘gezin’ specifiek gedefinieerd), de mogelijke invloed hier is van belang. Andere belangrijke aanpassingen Daarnaast is de reikwijdte van een aantal bepalingen uitgebreid (zoals afkoelingstermijn bij roulatie, verbod op het houden van een financieel belang, afhankelijkheid van één controlecliënt), is er een aantal situaties
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 41
geïdentificeerd waar altijd sprake is van een onafhankelijkheidsrisico (onder andere bij juridische procedures en adviesdiensten) en is in een aantal artikelen expliciet de woordkeuze ‘het is verboden’ toegepast. Inwerkingtreding De ViO en de VGBA zijn door de NBA ter consultatie voorgelegd aan de leden. De consultatieperiode liep tot 2 september 2013. In de NBA-ledenvergadering in december zal er over de verordeningen worden gestemd. De verwachte datum van inwerkingtreding is 1 januari 2014. Wet Corporate Governance De Wet Corporate Governance is op 1 juli 2013 in werking getreden voor beursgenoteerde ondernemingen. De wet beoogt tegenwicht te bieden aan de kortetermijngerichtheid van sommige aandeelhouders en bestuurders. De wet geeft de beursvennootschap mogelijkheden om vast te stellen wie haar aandeelhouders zijn, hoeveel aandelen de aandeelhouder heeft en wat voor belang de aandeelhouder heeft. De volgende zaken worden in de wet geregeld: • eerste drempelmelding kapitaalbelangen en/of zeggenschapsrechten van 5% naar 3%; • introductie meldingsplicht voor bruto shortposities; • invoering regeling voor identificatie aandeelhouders; • drempel agenderingsrecht van 1% naar 3%.
42 Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 43
Op zoek naar een eerder verschenen artikel? Hieronder vindt u een overzicht van de artikelen van de laatste vier uitgaven van Spotlight. Op www.pwc.com vindt u onder ‘Publicaties’ eerdere uitgaven. Uiteraard kunt u ook contact met ons opnemen.
Spotlight 2013 – Uitgave 2
44
Robert Swaak - Woord vooraf - Spotlight, al twintig jaar ons vaktechnisch bulletin
4
Mr. drs. Jan Backhuijs RA - De onderneming en haar jaarrekening
6
Dr. Olof Bik RA - Van Atlantis naar El Dorado: de accountant gevormd voor een onbekende toekomst
8
Prof. dr. Roland Brandsma - Inhouding van dividendbelasting
10
Dr. Arjan Brouwer RA - De kunst van het weglaten
12
Prof. dr. Peter Eimers RA - Lang leve de audit: assurance in een digitaal tijdperk
14
Drs. Jos de Groot RA CIA - Governance verslaglegging nieuwe stijl; Wie de vorm beheerst is de inhoud meester
16
Mr. Richard Hiemstra - Onze kenniseconomie is meer dan alleen witte jassen
18
Prof. dr. Wim Holterman - Over waarde en het gelijk van de markt
20
Prof. dr. mr. Gérard Kampschöer RA - IJzeren voorraad: klinkt ouderwets maar is nog steeds actueel
22
Prof. dr. Herman van Kesteren - De omzetbelasting is snel gegroeid
24
Drs. Peter van Mierlo RA - Accountantsoordeel zal winnen aan authenticiteit en reikwijdte
26
Prof. dr. ir. Dennis Muntslag - Optimaliseer uw internationale waardeketen: integreer Business, Tax en Legal
28
Prof. dr. Erik Roelofsen RA - Eenvoud is een illusie, maar structuur is hard nodig
30
Prof. dr. Stan Stevens - Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten onder vuur
32
Prof. dr Jacques de Swart MBA - Data analytics als aanjager van innovatie in accountancy
34
Peter Veerman RA - Geen vrijheid, geen blijheid?
36
Prof. dr. Jan Willem Velthuijsen - Economische regulering is nooit af, maar we zijn een heel eind
38
Prof. dr. Hein Vermeulen - Tax belangrijk bij de controle van beleggingsinstellingen
40
Drs. Pieter Veuger RA - Financiële instrumenten in de Spotlight, tijd voor enige zelfspot?
42
Prof. dr. Stef van Weeghel - “Wake up and smell the coffee”
44
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
Spotlight 2013 – Uitgave 1 Huub Wüst - Woord vooraf - Waar ligt u wakker van?
4
Peter Veerman en Lisette van der Weijden - Wet op het accountantsberoep: beperking andere dan controlediensten en verplichte kantoorroulatie
6
Rik van Hal en Jay Tahtah - De nieuwe IFRS leasestandaard: stevige wijn of water?
10
Kees-Jan de Vries - Huidige marktomstandigheden hebben impact op hedge accounting
18
Jeffrey Bollebakker en Tom Hagenaars - IFRS 13: waarderingsuitdaging voor ondernemingen in 2013
24
Inge Oudhuis - Invoering variabele-normvergoeding heeft invloed op verslaggeving instellingen in langdurige zorg
28
Inge Oudhuis - Toename van derivaten in de langdurige zorg
36
Willem Geijtenbeek - Standard Business Reporting: samenwerken, digitaliseren, standaardiseren
40
Kort nieuws
46
Spotlight 2012 – Uitgave 4 Jolanda Lamse - Woord vooraf - Professioneel-kritische houding is meer dan een rechte rug
4
Paula Kager en Frank van Oirschot - Belonen naar prestatie en het remuneratierapport
6
Pieter Veuger, Karin Meijer en Erwin Bastianen - Nieuwe regelgeving onderhandse derivatenmarkt belast ook niet-financiële partijen
14
Frans de Groot - Op weg naar een nieuwe, waardevollere controleverklaring
20
Maarten Hartman - IFRS: vanaf 2013 weer volop wijzigingen
24
Lisette van der Weijden - De Wet op het accountantsberoep vervangt de WRA en WAA
30
Arno Pouw en Robert van der Laan - Lessons learned: het geïntegreerde jaarverslag
34
Kort nieuws
38
Spotlight 2012 – Uitgave 3 Peter Eimers - Woord vooraf - The best way to predict the future is to create it
4
Arjan Brouwer en Erik Roelofsen - Rol weggelegd voor commissarissen in verbetering verslaggeving
6
Olof Bik en Anne Kemeling - Accountant maakt cultuur en gedrag bespreekbaar: spiegelfunctie in de praktijk gebracht
10
Arjan Brouwer en Sebastiaan Stoffelen - Praktische implicaties rondom het waarderen van actieve belastinglatenties
16
Hugo van den Ende, Jessica Litjens en Judith van Arendonk-Day - Het flexibele bv-recht: gevolgen voor jaarrekening en fiscale aangifte
22
Martijn Mouwen en Martijn Breen - De bank trekt zich terug. Welke alternatieven heb ik als onderneming?
28
Peter Quarré, Eugenie Krijnsen en Ernes Zelen - Verandering in betalingsverkeer biedt kansen
34
Bram van Tiel en Jos Geskus - Vertrouwen in de cloud maakt verdere groei mogelijk
38
Tarik Günay - Solvency II vereist industrialisatie en flexibilisering van de rapportagefunctie
44
Kort nieuws
50
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 45
46
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3
Colofon Spotlight is het vaktechnisch bulletin van PricewaterhouseCoopers Accountants. Dit bulletin mag ter beschikking worden gesteld aan cliënten en derden, evenwel met inachtneming van het volgende. Bij het redigeren van de teksten wordt de uiterste zorgvuldigheid betracht. De behandeling van de onderwerpen is evenwel niet altijd uitputtend, terwijl tevens na verloop van tijd informatie verouderd of niet meer (volledig) juist kan zijn. De mening van de auteur(s) is niet noodzakelijkerwijs de mening van PwC. Wij aanvaarden daarom geen verantwoordelijkheid voor hetgeen eventueel wordt ondernomen op basis van de inhoud van deze publicatie. Alle rechten voorbehouden.
Hoofdredacteur mr. drs. J.B. Backhuijs RA Eindredactie drs. A.J. Schager RA drs. E.M. van der Weijden RA Redactie Dr. A.J. Brouwer RA prof. dr. P.W.A. Eimers RA prof. dr. W.G.M. Holterman RA drs. E. de Horde RA RE prof. dr. mr. G.W.J.M. Kampschöer RA A.M. Spek RA P.J. Veerman RA Editor drs. C. Rompas Secretariaat D. van der Klis Vormgeving ECO Digital Publishing Productie Verweij Printing
Nadere informatie Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Assurance National Office of de personen die in de bijdragen genoemd zijn. Wanneer u een artikel of passage uit Spotlight wilt overnemen is bronvermelding verplicht en verzoeken wij u een exemplaar van uw publicatie te zenden aan het redactieadres. Redactieadres PricewaterhouseCoopers Accountants Assurance National Office Postbus 90357 1006 BJ Amsterdam Telefoon: 088 792 5253 Fax: 088 792 9632 Abonnementenservice Gelieve wijzigingen, inclusief adreslabel, te sturen naar: PwC Antwoordnummer 46440 1060 WD Amsterdam Spotlight verschijnt vier keer per jaar
Deze publicatie is uitsluitend opgesteld als algemene leidraad voor relevante kwesties en dient niet te worden geïnterpreteerd als professioneel advies. U dient niet te handelen op basis van de in deze publicatie vervatte informatie zonder nader professioneel advies te hebben ingewonnen. Er wordt geen enkele expliciete of impliciete verklaring verstrekt of garantie geboden ten aanzien van de juistheid of volledigheid van de in deze publicatie vervatte informatie, en voor zover toegestaan krachtens de wet, aanvaarden de bij deze publicatie betrokken PwC firms, medewerkers en vertegenwoordigers geen enkele aansprakelijkheid, voor de gevolgen van enige handeling dan wel omissie door hetzij uzelf hetzij enige andere persoon op basis van de in deze publicatie vervatte informatie of voor enig besluit waaraan die informatie ten grondslag ligt.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 3 47
© 2013 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. (KvK 34180289). Alle rechten voorbehouden. 2013.09.01.21.1. PwC verwijst naar de Nederlandse firma en kan soms naar het PwC-netwerk verwijzen. Elke aangesloten firma is een afzonderlijke juridische entiteit. Kijk op www.pwc.com/structure voor meer informatie.