Hechting • Zelfbeeld
Team
Over kinderen met hechtingsproblemen
Max is geadopteerd. Als dreumes van twintig maanden kwam hij naar Nederland. Nu is hij een opvallende leerling in groep 4, de groep van juf Emma. Met zijn gedrag vraagt Max veel aandacht van de juf en van zijn klasgenoten. Max reageert overal op en roept vaak ongepaste opmerkingen door de klas. Hiermee veroorzaakt hij veel onrust. In het contact met andere kinderen is hij uitdagend. Ook naar de juf toe laat hij vaak grensoverschrijdend gedrag zien.
Slecht gehecht
Via de huisarts zijn Max en zijn ouders bij de kinderpsychiater terechtgekomen. Die heeft uitvoerig onderzoek gedaan. Hieruit bleek, dat Max hechtingsproblemen heeft.
Voor juf Emma is het nu iets duidelijker waar het gedrag
van Max vandaan komt. Toch heeft ze ook nog veel vragen. Bijvoorbeeld: wat heeft Max nu precies nodig, om beter mee te kunnen komen in de groep? En: hoe kan ze hem helpen om beter om te kunnen gaan met zijn klasgenoten? Dit artikel beantwoordt bovenstaande vragen. Daarnaast geeft het een beknopte beschrijving van het gedrag van kinderen met hechtingsproblemen en de ontwikkeling van een (on)veilige hechting.
Gedrag op school Basisvertrouwen Kinderen met hechtingsproblemen voelen zich constant onveilig. Ze hebben een gebrek aan basisvertrouwen. Dit betekent, dat ze geen vertrouwen hebben in de mensen om hen heen. Ze vertrouwen er bijvoorbeeld niet op, dat volwassenen voor hen zullen zorgen. Of dat de leerkracht hen op school zal helpen, om problemen op te lossen met schoolwerk of met andere kinderen. Het gebrek aan basisvertrouwen heeft een negatieve invloed op het gedrag van deze kinderen. Op school is dit bijvoorbeeld te zien aan de manier, waarop ze omgaan met hun gevoelens en met anderen. Praxisbulletin jaargang 30 • Nummer 2 • Oktober 2012
Tamara Wally Over de auteur Tamara Wally, MSc, is als onderwijs- en ontwikkelingspsycholoog werkzaam bij de CED-Groep. Zij is een van de auteurs van de map Wijzer Onderwijs: Hechtingsproblemen, die vanaf najaar 2012 te verkrijgen is.
5
Omgaan met gevoelens Bang en gespannen Doordat kinderen met hechtingsproblemen zich onveilig voelen, zijn ze vaak bang en gespannen. Dit kunnen ze op verschillende manieren laten zien. Zo kunnen ze zich terugtrekken en situaties vermijden, die spanning opleveren. Ze zijn bijvoorbeeld heel stil. Of ze doen niet mee met bepaalde spelletjes of activiteiten. Ze blijven dan liever in hun eentje op een rustig plekje zitten.
Kinderen met hechtingsproblemen maskeren wat ze werkelijk voelen
Gevoelens maskeren Stil en teruggetrokken gedrag is een herkenbare uiting van angst. Wanneer kinderen dit gedrag laten zien, geven ze een signaal af: ze zijn ergens bang voor of voelen zich niet op hun gemak. Kinderen met hechtingsproblemen hebben vaak niet of nauwelijks geleerd om goed met hun gevoelens om te gaan. Hierdoor kunnen ze hun gevoelens op een andere manier uiten dan wij zouden verwachten. Kinderen met hechtingsproblemen kunnen op situaties, die voor angst of spanning zorgen, bijvoorbeeld óók reageren met boosheid en verzet. Of ze overschreeuwen zichzelf en gedragen zich uitdagend, stoer of clownesk. Hiermee maskeren ze als het ware wat ze werkelijk voelen. Onvoorspelbaar Voor leerkrachten is het daardoor soms heel moeilijk om te weten wat er in kinderen met hechtingsproblemen omgaat: ze lijken misschien boos of stoer, maar ze zijn bang of verdrietig. Dit maakt het ook lastig om hen goed te
6
Slecht gehecht • Hechting • Zelfbeeld
helpen. Een leerkracht kan bijvoorbeeld besluiten, om niet te veel aandacht te besteden aan een kind, dat net op zijn* knie is gevallen, omdat het heel stoer reageert en doet alsof er niets aan de hand is. Maar hetzelfde kind kan een moment later heel boos worden op de leerkracht, omdat die hem niet helpt, terwijl het kind pijn heeft. De leerkracht verwacht deze reactie dan niet. Kinderen met hechtingsproblemen kunnen door het maskeren van gevoelens erg onvoorspelbaar zijn.
Zelfvertrouwen Laag zelfbeeld Behalve een gebrek aan vertrouwen in anderen hebben kinderen met hechtingsproblemen vaak ook weinig vertrouwen in zichzelf. Ze hebben een laag zelfbeeld, weinig eigenwaarde of voelen zich waardeloos. Wanneer ze worden aangesproken op hun gedrag, vatten ze dit vaak erg persoonlijk op. Ze voelen zich bijvoorbeeld direct afgewezen, als ze een waarschuwing of straf krijgen. Hierdoor wordt het gevoel waardeloos te zijn nóg groter. Niet gemotiveerd Het gebrek aan zelfvertrouwen heeft ook een invloed op de motivatie. Sommige kinderen met hechtingsproblemen voelen zich zó waardeloos, dat ze nauwelijks vertrouwen hebben in hun toekomst. Hierdoor zijn ze ook niet gemotiveerd om hun best te doen op school: het heeft immers toch geen zin. Faalangstig Andere kinderen met hechtingsproblemen lijken juist erg faalangstig, door hun gebrek aan zelfvertrouwen. Zij leggen de lat erg hoog voor zichzelf. Ze willen alles direct perfect doen en durven geen fouten te maken, uit angst om daardoor afgewezen te worden.
Werkhouding Het onveilige gevoel zorgt ervoor, dat kinderen met hechtingsproblemen hun omgeving
in de gaten willen houden. Tijdens het werken kijken ze bijvoorbeeld constant om zich heen. Ze richten hun aandacht hierdoor nauwelijks op het werk. Het werk is dan ook vaak niet af, wordt afgeraffeld of slordig gemaakt. Doordat de kinderen hun omgeving nauwlettend in de gaten houden, merken ze alles op. Ze reageren vaak op alles wat ze zien en lijken zich met veel dingen te bemoeien, waardoor de concentratie op het werk minimaal is.
Contact met anderen Ongewenst gedrag Kinderen met hechtingsproblemen lijken vaak te zoeken naar een bevestiging van het gevoel waardeloos te zijn. Ze laten vaak ongewenst gedrag zien, waardoor ze van anderen een negatieve reactie krijgen. Ze roepen bijvoorbeeld constant uitdagende opmerkingen door de klas en krijgen daardoor van de leerkracht een waarschuwing. Of ze treiteren stelselmatig een vriendje, waardoor dat vriendje niet meer met hen wil spelen. De kinderen lijken negatieve reacties bij anderen uit te lokken, om daarna te denken: zie je wel, ze mogen me niet! Controle Tijdens het spelen met andere kinderen zijn kinderen met hechtingsproblemen vaak bazig. Ze willen graag bepalen wat andere kinderen doen en hoe het spel verloopt. Zo houden ze de controle over de situatie. Dat vinden ze prettig, omdat ze de andere kinderen niet vertrouwen. Zo kunnen ze bijvoorbeeld ook het heft in eigen handen nemen bij lastige situaties, zoals een ruzie. Ze vertrouwen er niet op, dat de leerkracht deze situatie zal (helpen) oplossen. Ze geloven bijvoorbeeld niet, dat de leerkracht een ander kind straf zal geven. En daarom straffen ze het andere kind zélf, door het bijvoorbeeld een schop te geven. Praxisbulletin jaargang 30 • Nummer 2 • Oktober 2012
Waar komt dat gedrag vandaan? Kinderen met hechtingsproblemen voelen zich constant onveilig. De manier waarop ze met gevoelens omgaan, hun zelfvertrouwen, hun werkhouding en de manier waarop ze contact met anderen maken, komen voort uit dit gevoel. Maar waar komt het onveilige gevoel nu precies vandaan? Om dit beter te kunnen begrijpen, is het zinvol om een beeld te krijgen van hoe de ontwikkeling van een veilige hechting normaal gesproken hoort te verlopen.
Veilige hechting Vertrouwen Elk kind heeft van baby af aan volwassenen nodig, om te kunnen opgroeien. De ouders voorzien hem in zijn meest basale levensbehoeften, zoals eten en veiligheid. Als een baby iets nodig heeft, laat hij dit merken door te gaan huilen. De ouders zijn gevoelig voor dit signaal. Ze herkennen uit de vele soorten ‘huiltjes’ van hun baby wat hij precies nodig heeft en gaan voor hem zorgen. Doordat een kind op jonge leeftijd al merkt, dat zijn ouders reageren op zijn signalen, leert het erop te vertrouwen, dat die ouders voor hem zullen zorgen. Dit is het begin van een veilige hechting.
Reageren op signalen
Veilige basis Als een kind iets ouder is, gaat het langzaam de wereld om hem heen ontdekken. Het doet zo nieuwe ervaringen op en leert hiervan. Ook hierbij spelen de ouders een rol: wanneer een kind zijn omgeving verkent, weet het, dat zijn ouders op de achtergrond een veilige basis zijn. Als er iets misgaat of als het kind bang wordt, kan het altijd naar hen terugkeren. Zijn ouders zullen hem dan geruststellen en helpen.
7
Literatuur • F. Juffer, Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties: Inzichten uit gehechtheidsonderzoek, opgenomen in: Research Memoranda (nummer 6), 2010. • M. Riksen-Walraven, Oratie. Wie het kleine niet eert... Over de grote invloed van vroege sociale ervaringen, Katholieke Universiteit Nijmegen, Faculteit der Sociale Wetenschappen, 2002. • S. Zaal, M. Boerhave & M. Koster, Hechting, basisveiligheid en basisvertrouwen. Begeleiding en behandeling. Een handreiking voor begeleiders en behandelaars, Cordaan en Amsta, Amsterdam, 2009.
8
Sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling Een veilig gehecht kind vertrouwt erop, dat zijn ouders voor hem zullen zorgen en er voor hem zullen zijn, als het hen nodig heeft. Het kind kan zich ook aan andere mensen hechten, zoals een oma, een opa, een leidster op een kinderdagverblijf of een leerkracht op school. Zo ontwikkelt het kind een basisvertrouwen in zijn omgeving. Een veilige hechting en een basisvertrouwen zijn belangrijk voor de ontwikkeling van een kind. Ze dragen bij aan een positief zelfbeeld. Ook zorgt een veilige hechting voor een betere ontwikkeling van het inzicht in de eigen gevoelens én in die van anderen. Dit is op de lange termijn belangrijk bij het aangaan van sociale (vriendschappelijke en liefdes)relaties. Een veilige hechting is daarnaast van belang voor de manier waarop een kind leert om te gaan met zijn impulsen en met gebeurtenissen, die angst en spanning opleveren. Ook heeft het invloed op de ontwikkelingsvaardigheden, om logisch te kunnen redeneren. Kortom: een veilige hechting is zowel voor de sociaal-emotionele als voor de cognitieve ontwikkeling van groot belang!
Onveilige hechting Ongunstige omstandigheden Hoewel de meeste kinderen zich al jong veilig leren hechten, is dit bij sommige kinderen niet mogelijk. Deze kinderen hebben dan ervaren, dat volwassenen niet op hun signalen reageerden. Er zijn veel omstandigheden, waardoor dit kan gebeuren. Bijvoorbeeld wanneer een kind lange tijd gescheiden is geweest van zijn ouders, omdat het zelf (of een van zijn ouders) in het ziekenhuis heeft gelegen. Of omdat het veel wisselende opvoeders heeft gehad in de eerste jaren van zijn leven, zoals het geval kan zijn bij een kind dat in een weeshuis heeft gewoond, is geadopteerd of in verschillende pleeggezinnen is geplaatst. Ook verwaarlozing, mishandeling of oorlogsomstandigheden kunnen ervoor zorgen, dat een kind zich niet veilig kan hechten. Slecht gehecht • Hechting • Zelfbeeld
Behandeling Veel kinderen, die zich door ongunstige omstandigheden niet veilig leren hechten, leren dit later alsnog. In enkele gevallen – bijvoorbeeld wanneer de omstandigheden zich lange tijd voordoen – is het voor kinderen niet zo gemakkelijk, om op volwassenen te leren vertrouwen. Ze ontwikkelen dan hechtingsproblemen, die later in de kindertijd nog steeds zichtbaar zijn in het gedrag. Het is belangrijk, dat deze kinderen dan worden gestimuleerd, om zich alsnog veilig te leren hechten. Hiervoor hebben ze behandeling buiten de school nodig. Dit kan een individuele behandeling zijn, maar vaak gaat het daarnaast ook om begeleiding van de ouders. Vertrouwensband Op school kunnen kinderen leren, dat hun leerkracht een veilige basis voor hen kan zijn. Kinderen kunnen ervaren, dat hun leerkracht aanvoelt wat ze nodig hebben en hen helpt. Ze kunnen langzaam maar zeker leren, dat ze hun leerkracht kunnen vertrouwen. Zo doen de kinderen positieve ervaringen op met een volwassene en voelen ze zich veiliger op school. Hoewel een leerkracht een leerling (meestal) maar één jaar in de klas heeft, hoeft hij/zij het opbouwen van een vertrouwensband niet uit de weg te gaan.
Aanpak in de groep Veiligheid en vertrouwen Het gevoel van onveiligheid heeft dus niet alleen een negatieve invloed op de werkhouding van kinderen met hechtingsproblemen, maar ook op hun schoolprestaties en hun contacten met anderen. Het is daarom belangrijk om tegemoet te komen aan hun behoefte aan veiligheid en vertrouwen. Maar wat kunt u als leerkracht doen om hiervoor te zorgen?
Enkele tips Stel duidelijke regels Formuleer regels helder, het liefst in termen van gewenst gedrag. Hiermee ligt de nadruk op het gedrag, dat wordt verwacht. Het geeft ook de grenzen aan. Herinner een kind regelmatig aan de regels. Bijvoorbeeld in situaties, waarbij u inschat, dat het kind zich ongewenst zal gaan gedragen. Kom regels en afspraken altijd na. Een kind weet hierdoor waar het aan toe is. Wees beschikbaar Probeer fysieke nabijheid te bieden, door zo veel mogelijk in de klas te blijven. Laat merken dat een kind gezien en gehoord wordt, door verbaal of non-verbaal te reageren op wat het doet of zegt. Hierdoor weet het kind, dat u beschikbaar bent om op terug te vallen, als het hulp nodig heeft. Bespreek lastige situaties Help een kind te verwoorden wat het voelt, omdat dit voor hem erg lastig is. Benoem bijvoorbeeld enkele gevoelens die van toepassing kunnen zijn en laat het kind daarna kiezen welk gevoel op dat moment het best bij hem past. Stuur het gedrag Benoem eerst concreet wat een kind doet of zegt. Zeg daarna wat het moet doen. Bijvoorbeeld: ‘Ik zie, dat jij niet rustig op je plek kunt blijven zitten. Dat is jammer. Ga dan maar even rustig worden op de gang.’ Reageer neutraal Met grensoverschrijdend gedrag kan een kind met hechtingsproblemen proberen controle te krijgen. Probeer emotionele reacties te onderdrukken. Door emotioneel te reageren – bijvoorbeeld met boosheid of irritatie – krijgt een kind het gevoel, dat het controle over u heeft.
Praxisbulletin jaargang 30 • Nummer 2 • Oktober 2012
Geef directe, specifieke feedback Wanneer het nodig is om gedrag te corrigeren, doe dit dan zo snel mogelijk, nadat een kind het ongewenste gedrag heeft laten zien. Hierdoor is het voor hem gemakkelijker om de koppeling te maken tussen het gedrag en de correctie. Maak vooral duidelijk, dat u het ongewenste gedrag afkeurt en niet het kind zelf! Hiermee voorkomt u, dat het kind zich als persoon afgewezen voelt. Zorg voor positieve ervaringen Positieve ervaringen leren een kind, dat het volwassenen kan vertrouwen, terwijl negatieve ervaringen zijn gevoel van wantrouwen bevestigen. Spreek een kind vooral aan op wat het kan. Laat het succeservaringen opdoen. Laat ook merken, dat u het kind waardeert. Bijvoorbeeld door een compliment te geven. Zoek een geschikte werkplek Probeer een plek te vinden, waar niet te veel afleiding is, maar waar een kind wél voldoende overzicht over de groep heeft. Overweeg een plek in een tafelgroep voor groepslessen én een individuele werkplek voor werkmomenten. Overleg ook met het kind zelf wat het prettig vindt.
Noot * Voor de leesbaarheid is in dit artikel gekozen voor de mannelijke vorm, overal waar zowel jongen als meisje wordt bedoeld.
Het is belangrijk tegemoet te komen aan de behoefte aan
veiligheid en vertrouwen
Vertrouwensband Houd bij het aangaan van een vertrouwensband met een leerling altijd rekening met uw professionele rol en grenzen. De hechtingsproblemen van een kind kunt u helaas niet oplossen. Maar als leerkracht kunt u er wél aan bijdragen, dat een kind u vertrouwt. Zo voelt het zich veiliger in de groep en krijgt het een kans, om een positievere ontwikkeling door te maken.
9