Samenvatting in het Nederlands
Emotionele stoornissen bij schizofrenie, zoals een vervlakking of vermindering van affect zijn al sinds het begin van het beschrijven en classificeren van de ziekte schizofrenie belangrijke symptomen. Deze emotionele problemen zijn vaak al aanwezig in de prodromale fase, dat is de fase die vooraf gaat aan een (eerste) psychotische fase, maar waarin mensen zich regelmatig al wel sociaal-emotioneel terugtrekken. Deze emotionele stoornissen spelen waarschijnlijk een grotere rol in problemen met het aangaan van betekenisvolle relaties bij mensen met schizofrenie dan bijvoorbeeld psychotische klachten. Psychotische klachten kunnen dikwijls goed onderdrukt worden door antipsychotische medicatie, echter emotionele stoornissen zijn moeilijker onder controle te krijgen door bestaande medicatie en problemen in sociaal en emotioneel functioneren zijn dan ook één van de belangrijkste aspecten waar mensen met schizofrenie tegenaan blijven lopen. Hoewel het onderzoek naar de aard van de emotionele stoornissen bij schizofrenie relatief achterloopt op het onderzoek naar andere cognitieve stoornissen, zoals geheugen en aandacht, staan emotiestoornissen bij schizofrenie de laatste jaren meer in de belangstelling. Recente studies laten zien dat patiënten met schizofrenie het vaak slechter doen op emotionele informatieverwerkingstaken vergeleken met controle proefpersonen. Een belangrijke conclusie van de meeste studies is dan ook dat emotie in het algemeen verminderd is bij mensen met schizofrenie. Echter enkele studies suggereren dat mogelijk niet alle emotieverwerking gestoord is bij schizofrenie. Zo kan er een onderscheid gemaakt worden tussen emotieperceptie, de expressie van emoties en de ervaring van emoties. Met name voor de laatste is er enige evidentie dat patiënten met schizofrenie een intacte of zelfs een verhoogde emotie-ervaring hebben. Het doel van de in dit proefschrift beschreven studies is om meer inzicht te krijgen in de aard van de emotionele stoornissen bij schizofrenie en in personen die een verhoogd risico hebben om schizofrenie te ontwikkelen en hoe emotionele informatie andere cognitieve processen, zoals geheugen of het nemen van beslissingen, beïnvloedt in schizofrenie en hoog risico groepen voor schizofrenie. De belangrijkste hypothesen die onderzocht werden zijn dat (1) niet alle emotie verwerking gestoord is bij schizofrenie en dat sommige aspecten van emotieverwerking intact of zelfs verhoogd zijn, met name de ervaring van emoties. (2) Dat emotionele stoornissen kenmerkend zijn voor schizofrenie en dat deze voor schizofrenie kenmerkende symptomen ook voorkomen in hoog risicogroepen voor schizofrenie.
172 Samenvatting in het Nederlands
De aard van emotie stoornissen bij schizofrenie In het eerste deel van dit proefschrift werd onderzocht welke aspecten van emotieperceptie in schizofrenie gestoord zijn en hoe stoornissen in emotieperceptie samenhangen met karakteristieken van patiënten met schizofrenie. In hoofdstuk 2 werd de automatische en gecontroleerde verwerking van emotionele gezichtsexpressies onderzocht in schizofrenie. Hieruit bleek dat automatische, incidentele verwerking van informatie met een emotionele lading vergelijkbaar was met die van controle proefpersonen. Echter patiënten met schizofrenie waren slechter in het herkennen van gezichten met een angstige gezichtsexpressie en dit was met name het geval bij patiënten met negatieve symptomen, zoals een vervlakking van affect. Dit suggereert dat emotionele gezichtsexpressies wel verwerkt worden op een automatisch niveau, maar dat vervolgens het toekennen van een emotionele betekenis aan die gezichten problemen oplevert bij patiënten met schizofrenie. Ten tweede kan op basis van deze resultaten geconcludeerd worden dat niet alle emotieverwerkingsprocessen bij schizofrenie gestoord zijn. De relatie tussen patiënteigenschappen, zoals het hebben van negatieve symptomen en emotionele gezichtsherkenning gevonden in hoofdstuk 2, werd verder onderzocht in hoofdstuk drie. Hier repliceerden we de relatie tussen het ervaren van negatieve symptomen en moeite met het herkennen van angstige gezichten in een grotere en ziekere groep patiënten en bleken met name mannelijke patiënten meer moeite te hebben met het herkennen van angstige gezichten. Tevens bleken paranoïde patiënten beter dan niet-paranoïde patiënten in het herkennen van neutrale gezichtsexpressies en zijn patiënten die later gediagnosticeerd zijn met schizofrenie slechter in het herkennen van neutrale gezichten. Interessant is verder de afwezigheid van andere correlaties tussen patiënteigenschappen, zoals positieve symptomen en emotionele gezichtsherkenning. Positieve symptomen van schizofrenie, zoals wanen en hallucinaties, zijn wellicht gerelateerd aan een abnormale ervaring van emoties (zie ook hoofdstuk 7) in tegenstelling tot problemen in de perceptie en expressie van emoties wat meer met negatieve symptomen lijkt samen te hangen. Al met al passen deze resultaten in het idee dat stoornissen in de perceptie en expressie van emoties een gezamenlijke neurale basis hebben. In hoofdstuk 4 werd de invloed van automatische verwerking van abstracte dreigende stimuli op object-locatiegeheugen onderzocht. De resultaten lieten zien dat patiënten met schizofrenie in het algemeen slechter zijn in het onthouden waar een object stond in de ruimte. Dit is consistent met studies die hippocampus beschadigingen hebben aangetoond in schizofrenie, aangezien de hippocampus belangrijk is voor objectlocatiegeheugen. Tevens waren patiënten specifiek slechter in het terugplaatsen van objecten met een dreigende emotionele betekenis wat suggereert dat een dreigende emotionele lading interfereert met het object-locatiegeheugen in schizofrenie. Deze
Samenvatting in het Nederlands 173
resultaten zijn consistent met eerder onderzoek waarin schizofrenie geassocieerd wordt met een verhoogde interferentie van negatieve emoties op cognitie. Tevens passen deze resultaten in bestaande modellen van schizofrenie gebaseerd op het idee dat hersenstructuren belangrijk voor de verwerking van bedreigende stimuli, zoals de amygdala, overactief zijn en zorgen voor een verhoogde emotionele interferentie op andere cognitieve processen. Een ander belangrijk aspect van emotieverwerking zijn de bijbehorende fysiologische reacties op emotionele stimuli, zoals een verhoogde zweetproductie (huidgeleiding), hartslag en ademhaling. In hoofdstuk 5 werd de huidgeleiding in reactie op emotionele gezichtsexpressies onderzocht bij patiënten met schizofrenie en vergeleken met controle proefpersonen. Uit dit onderzoek bleek dat patiënten met schizofrenie minder huidgeleiding hadden na het zien van boze en angstige gezichten vergeleken bij controle proefpersonen. Niettemin was de subjectieve evaluatie van boze en angstige gezichten op valentie (positief-negatief) en spanning vergelijkbaar met die van controles. Daarentegen lieten patiënten wel een met controles vergelijkbare huidgeleiding zien na het bekijken van blije gezichten of na een niet emotionele, fysieke stimulus (zucht of handklap). Echter patiënten gaven aan de blije gezichten als minder positief te ervaren en er onrustiger van te worden dan controles. De verminderde huidgeleiding na het zien van boze en bange gezichten bij patiënten met schizofrenie kan niet worden toegeschreven aan medicatie-effecten, maar passen eerder in het beeld van amygdala-afwijkingen bij patiënten met schizofrenie. Emotiestoornissen bij mensen met een verhoogd risico voor schizofrenie Aangezien emotieperceptiestoornissen kenmerkend zijn voor schizofrenie, werd in het tweede deel van dit proefschrift ingegaan op de hypothese dat voor schizofrenie kenmerkende symptomen ook voorkomen in hoog-risicogroepen voor schizofrenie. Verschillende hoog-risicogroepen zijn onderzocht, maar de meeste nadruk lag op broers en zussen van patiënten met schizofrenie. Het onderzoeken van hoog-risicogroepen voor schizofrenie is een waardevolle strategie om twee redenen. Ten eerste, deze mensen zijn niet ziek en gebruiken geen medicatie waardoor het mogelijk is afwijkingen kenmerkend voor schizofrenie te onderzoeken zonder verstorende factoren zoals medicatie en ernstige psychopathologie. Ten tweede, als er stoornissen in de emotieverwerking gevonden worden in hoog-risicogroepen kan daar uit afgeleid worden dat deze afwijkingen een onderdeel zijn van de gevoeligheid voor schizofrenie. In hoofdstuk 6 werd de subjectieve expressie en ervaring van emoties, gemeten met de Bermond Vorst Alexithymie Questionnaire (BVAQ) onderzocht bij patiënten met schizofrenie, broers en zussen van patiënten en controle-proefpersonen. Vooral
174 Samenvatting in het Nederlands
mannelijke patiënten en broers van patiënten met schizofrenie bleken moeite te hebben met het onder woorden brengen van hun gevoelens vergeleken met controles. Tevens hadden mannelijke patiënten moeite met het identificeren van hun gevoelens vergeleken met controles. Tegelijkertijd bleken patiënten met schizofrenie zich meer bewust te zijn van hun gevoelens vergeleken met controles. Een dergelijk patroon was afwezig bij vrouwen, en vrouwen met schizofrenie en zussen van patiënten verschilden niet van vrouwelijke controles. Dit patroon van moeite hebben met het verbaliseren en identificeren van emoties tegelijk met een verhoogde subjectieve emotionele ervaring van emoties wordt ook wel type 2 alexithymie genoemd (in tegenstelling tot type 1 alexithymie waarbij alle emotie aspecten verminderd zijn). De problemen in het verwoorden en identificeren van emoties is in eerder onderzoek gerelateerd aan neuroticisme. Dit is begrijpelijk aangezien een verhoogde ervaring van emoties vraagt om reflectie op die emoties. Echter door problemen met het onder woorden brengen en identificeren van emoties, zal men deze emoties niet goed kunnen duiden wat de basis vormt voor problemen in affectregulatie en mogelijk kunnen leiden tot sociale disfunctie. Tevens bleken met name patiënten met negatieve symptomen problemen te hebben met het identificeren van hun emoties. Deze bevindingen van problemen in aspecten belangrijk voor emotieregulatie in mannelijke patiënten en broers van patiënten suggereren dat deze problemen gerelateerd zijn aan een gevoeligheid voor schizofrenie, met name voor mannen. In hoofdstuk 7 werd de perceptie, expressie en ervaring van emoties onderzocht in 20 personen die hoog op het psychosecontinuüm scoorden gemeten met de Launay Slade Hallucinatie Schaal (LSHS) vergeleken met 20 personen laag op het psychosecontinuüm. De resultaten lieten verbanden zien tussen positieve schizofreniespectrum-symptomen en een verhoogd bewustzijn van de ervaring van emoties wat consistent is met de bevindingen uit hoofdstuk 6 en met andere studies die lieten zien dat positieve symptomen, zoals hallucinaties in verband gebracht zijn met een verhoogde emotionele reactiviteit. Personen hoog op het psychosespectrum hadden echter geen problemen met de perceptie en expressie van emoties. Dit komt wellicht omdat deze mensen niet ziek zijn en waarschijnlijk ook nooit ziek worden. Het ervaren van hallucinaties blijkt namelijk bij 10 tot 15 % van de normale bevolking voor te komen. Zowel in hoofdstuk 8 als in hoofdstuk 9 werd de verwerking van sociale cues bij patiënten met schizofrenie, personen hoog op het schizofreniespectrum en controle proefpersonen onderzocht. Hoofdstuk 8 beschrijft een studie waarin werd gekeken naar de betrouwbaarheidsevaluatie van gezichten in patiënten, broers en zussen van patiënten en controles. Resultaten lieten zien dat patiënten met schizofrenie gezichten betrouwbaarder vinden dan controles. Broers en zussen van patiënten hebben de neiging om net zoals
Samenvatting in het Nederlands 175
patiënten gezichten betrouwbaarder te vinden dan controles, echter boers en zussen scoren tussen patiënten en controles in op betrouwbaarheidsevaluatie. Het als meer betrouwbaar inschatten van gezichten door patiënten was het meest duidelijk in gezichten die door controles het meest onbetrouwbaar gevonden werden. Deze resultaten zijn consistent met eerdere bevindingen van abnormale betrouwbaarheidsevaluatie bij mensen met autisme, een stoornis die ook wordt gekarakteriseerd door sociale disfuncties. In hoofdstuk 9 werd de automatische, moeiteloze verwerking van niet-emotionele sociale cues, wat belangrijk wordt geacht in het snel kunnen begrijpen van sociale cues, onderzocht in verschillende groepen hoog op het schizofreniespectrum. Dit werd gedaan met behulp van een visuele illusie die gebaseerd is op het automatisch verwerken van sociale cues, in dit geval kijkrichting en geïmpliceerde biologische beweging in schematische tekeningen van mensen. Normaal gesproken schatten mensen de afstand kleiner in tussen mensen als men naar elkaar kijkt en rent, vergeleken met als mensen van elkaar weg kijken en rennen. Patiënten met schizofrenie doen dat echter niet en laten geen invloed van deze sociale cues op het inschatten van de afstand tussen de mannetjes zien. Een zelfde gebrek aan invloed van deze sociale cues op het schatten van de afstand werd ook gezien in broers en zussen van patiënten en mannen met Klinefelter syndroom (mannen met een 47, XXY chromosomaal patroon), waarvan bekend is dat zij hoog op het schizofreniecontinuüm scoren. Het niet automatisch verwerken van sociale cues was gerelateerd aan het ervaren van negatieve symptomen bij patiënten. Deze resultaten suggereren dat problemen in het automatisch verwerken van sociale cues gerelateerd is aan een gevoeligheid voor schizofrenie en suggereert een mogelijke betrokkenheid van het X chromosoom. Aangezien het automatisch verwerken van sociale cues als voorwaarde wordt gezien voor het kunnen aangaan van sociale relaties, kunnen de stoornissen in het automatisch verwerken van sociale cues bijdragen aan problemen in sociale cognitie en sociaal functioneren in schizofrenie. Emoties, doelgericht gedrag en een verhoogd risico op het ontwikkelen van schizofrenie Het derde deel van dit proefschrift ging verder in op de invloed van emoties op cognitie, met name doelgericht gedrag. In voorgaande hoofdstukken is op diverse manieren aangetoond dat patiënten met schizofrenie en mensen met een verhoogde kans op het ontwikkelen van schizofrenie emoties en emotionele informatie abnormaal verwerken. Deze emotiestoornissen kunnen een grote invloed hebben op andere aspecten van cognitie, zoals doelgericht gedrag. Doelgericht gedrag is met name in het maken van beslissingen een belangrijk component. Vanuit traditionele economische modellen wordt het nemen van beslissingen beschouwd als een rationeel proces, echter de rol van emoties
176 Samenvatting in het Nederlands
wordt steeds meer erkend. Een taak waarin ratio (doelgericht gedrag) en emoties een andere uitkomst geeft is het Ultimatum Spel. In hoofdstuk 10 werd onderzocht in hoeverre emoties een rol spelen op het nemen van beslissingen. Dit werd onderzocht met behulp van een beslissingsparadigma waarin oneerlijkheid een belangrijke rol speelt, het Ultimatum Spel waarin iemand een, eerlijk of oneerlijk, aanbod doet bij een verdeling van geld. De mate van emotionele ‘arousal’ werd gemeten met huidgeleidingsresponse en deze bleek voorspellend te zijn voor het afwijzen van een oneerlijke verdeling van geld aangeboden door een andere persoon, maar niet wanneer het geld verdeeld was door een computer. Deze bevindingen kunnen zó verklaard worden dat bij een oneerlijk bod van mensen men afgunst ervaart wanneer men minder krijgt. Daarbij kan het straffen van iemand die het geld oneerlijk verdeelt, een belangrijke rol spelen in het afwijzen van een oneerlijk bod. Beide aspecten spelen een grotere rol als het gaat om een oneerlijk bod van andere mensen dan van computers. Tevens bevestigt deze studie de eerdere aanwijzingen dat emoties een cruciale rol spelen bij het nemen van economische beslissingen. In hoofdstuk 11 hebben we met behulp van repetitieve transcraniale magnetische stimulatie (rTMS) onderzocht of de dorsolaterale prefrontale cortex cruciaal is bij het nemen van een beslissing. Bij TMS wordt er met behulp van een spoel op de schedel door middel van korte magnetische pulsen de activiteit in een bepaald hersengebeid kortdurend beïnvloed. Eerder onderzoek naar de neurale basis van beslissingen in het Ultimatum Spel suggereert dat de dorsolaterale prefrontale cortex belangrijk is bij het bepalen van de beslisstrategie. Een verstoring van de dorsolaterale prefrontale cortex door middel van TMS zou dan moeten zorgen voor een verandering van de normale beslisstrategie. Dat is precies wat gebeurde, na stimulatie van de rechter dorsolaterale prefrontale cortex veranderde het ‘normale’ patroon van een oneerlijk bod sneller afwijzen dan accepteren in langzamer afwijzen van een oneerlijk bod. Tevens was er een neiging tot vaker accepteren van een oneerlijk bod. Het veranderen van beslisstrategie na TMS van de rechter dorsolaterale prefrontale cortex suggereert dat de rechter dorsolaterale prefrontale cortex een causale rol speelt bij het nemen van beslissingen. In hoofdstuk 12 hebben we gekeken naar de vraag of afwijkingen in emotionele informatieverwerking zoals we die eerder aantoonden in broers en zussen van patiënten met schizofrenie een rol spelen in het nemen van beslissing op basis van emoties in het Ultimatum Spel. De resultaten lieten zien dat broers en zussen van patiënten vaker een oneerlijk bod afwijzen dan mensen zonder genetische gevoeligheid voor schizofrenie. Dit suggereert dat broers en zussen van patiënten met schizofrenie hun beslissingen meer laten leiden door emoties. Dit is consistent met modellen van schizofrenie die ervan uitgaan dat hersengebieden belangrijk voor de verwerking van emoties, zoals insula en
Samenvatting in het Nederlands 177
amygdala een overdreven invloed hebben op hersenstructuren belangrijk voor doelgericht gedrag. Tevens kan de door de aanwezigheid van een verhoogde invloed van emoties op cognitie bij familieleden van patiënten beschouwd worden als een cruciaal kenmerk van schizofrenie. Conclusie In hoofdstuk 13 werden de resultaten van voorgaande hoofdstukken samengevat en implicaties voor toekomstig onderzoek en de klinische praktijk besproken. De belangrijkste bevindingen zijn dat we ondersteuning vonden voor de notie dat emotiestoornissen horen bij de karakteristieke problemen van schizofrenie en dat die ook aanwezig zijn bij familieleden en andere hoog-risicogroepen voor schizofrenie. Echter niet alle emotieverwerkingsprocessen blijken gestoord te zijn. In plaats daarvan lijkt er een onderscheid te zijn tussen een gestoorde perceptie en expressie van emoties, en een intacte of zelfs verhoogde emotionele ervaring. Wat betreft emotieperceptie in schizofrenie blijkt met name de gecontroleerde emotieperceptie gestoord te zijn, terwijl de automatische verwerking van emotionele informatie intact of zelfs een versterkte invloed heeft op andere cognitieve aspecten. Tevens vonden we consistent een relatie tussen het hebben van negatieve symptomen en problemen in de perceptie en expressie van emoties. Aan de andere kant lijken positieve symptomen gerelateerd te zijn aan een verhoogde subjectieve emotionele ervaring. Op basis van deze bevindingen zou men kunnen suggereren dat schizofrenie een affectieve stoornis is, net zoals depressie. Door het bekijken van symptomen over aandoeningen heen in plaats van binnen een ziekte te kijken is het mogelijk om een gezamenlijke neurale basis voor deze stoornissen te onderzoeken. Tot slot zijn er een aantal implicaties voor de klinische praktijk. Zo kan het opzetten van emotietrainingen voor patiënten uiteindelijk bijdragen aan een beter sociaal functioneren van patiënten met schizofrenie. Een voorbeeld is het leren labelen van emoties op gezichten of een emotieregulatie training die erop gericht is mensen emoties te leren duiden en ermee om te gaan.