Inhoud
Samenvatting
1
1
Inleiding
3
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Opzet van het onderzoek Gegevensbron Selectie van de onderzoeksgroep Onderzoeksvragen Analyses
5 5 7 7 9
3 3.1 3.2 3.3
Achtergrondkenmerken van verkeersdelinquenten Persoonskenmerken Kenmerken van de uitgangszaak Het strafrechtelijke verleden
11 11 12 14
4 4.1 4.2 4.3 4.4
Recidive onder verkeersdelinquenten De prevalentie van de recidive De frequentie van de recidive De totale omvang van de recidive Waar hangt de kans op recidive mee samen?
17 17 21 22 23
5
Slot
27
Summary
29
Literatuur
31
Bijlagen 1 Samenstelling van de begeleidingscommissie 2 Samenstelling van de leescommissie 3 De WODC-Recidivemonitor 4 Lichte, middelzware of zware criminaliteit? 5 Verkeersdelicten in de OBJD (1997-2001) 6 Afkortingenlijst
33 35 37 43 47 49
i
Samenvatting
Op verzoek van de directie Rechtshandhaving van het ministerie van Justitie is het WODC nagegaan in welke mate personen die een verkeersdelict hebben gepleegd, in herhaling vallen. De onderzoeksvraag werd ondergebracht bij de WODC-Recidivemonitor, een project waarin op basis van justitiële documentatie recidivemetingen worden verricht onder uiteenlopende dadergroepen. De onderzoeksgroep bestond uit alle personen die in 1997 tenminste één justitiecontact hadden naar aanleiding van een overtreding van de WVW1994, het RVV1990 of de WAM. Van deze 146 duizend mensen is nagegaan of zij daarvoor en daarna in aanraking zijn geweest met Justitie. De recidivemeting heeft betrekking op geregistreerde criminaliteit. Uitspraken over de feitelijke recidive onder verkeersdelinquenten zijn op basis van dit onderzoek niet mogelijk. De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn: – Verkeersdelicten die het meest frequent worden geregistreerd zijn: het (ernstig) overtreden van de maximumsnelheid, rijden onder invloed en onverzekerd rijden. – Verkeersdelinquenten zijn overwegend mannen. Zij zijn relatief oud en vaker in Nederland geboren in dan mensen die andersoortige delicten plegen. – De meeste verkeersdelinquenten houden het bij 1 of 2 justitiecontacten. Zijn er meer contacten, dan komen er in de strafrechtelijke carrière ook andersoortige delicten voor. Personen die veel verkeersdelicten plegen zijn dus over het algemeen geen pure ‘specialisten’ – Negen van de tien verkeersdelicten in 1997 werden afgedaan met een transactie of een boete. – Voor het rijden onder invloed en het veroorzaken van een ongeval wordt vaak ook tijdelijk de bevoegdheid om een motorrijtuig te besturen ontnomen. – Binnen vier jaar is bijna veertig procent van de verkeersdelinquenten minstens één keer opnieuw vervolgd. In acht van de tien gevallen is dit wegens een nieuw verkeersdelict. – De kans op recidive is groter onder mannelijke verkeersdelinquenten, personen die in het buitenland geboren zijn, daders die al eerder in aanraking kwamen met Justitie en delinquenten die al op jeugdige leeftijd werden vervolgd. In vergelijking met daders van andersoortige delicten blijken verkeersdelinquenten een minder zware groep te zijn. Hun uitgangsdelict wordt minder zwaar bestraft, zij recidiveren minder vaak en hun strafrechtelijk verleden is minder omvangrijk.
1
Dit onderzoek biedt een zeer globaal beeld van de recidive onder verkeersdelinquenten. Over de achtergronden van de recidive, de processen die leiden tot recidive en de invloed van de opgelegde sancties op het delictgedrag kunnen op basis van de resultaten geen uitspraken worden gedaan. Daarvoor is nader onderzoek nodig van een ander, meer kwalitatief karakter.
2
1
Inleiding
In Nederland zijn de geldende verkeersregels vastgelegd in een aantal wetten: de Wegenverkeerswet, het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens en de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen. De nieuwe wegenverkeerswet, de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994), bevat algemene gedragregels en verbodsbepalingen voor het verkeer op de weg en geeft de straffen die volgen op overtreding van de in de wet opgenomen artikelen. Het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV1990) is een nadere uitwerking van de WVW1994. Het bevat meer conc rete aanwijzingen en voorschriften voor het gedrag op de weg. De Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) ten slotte, beschrijft de verplichting om zich financieel in te dekken tegen schade die men anderen in het verkeer mocht aandoen. De WVW1994 werd op 1 januari 1995 van kracht, maar in 1998 werd een aantal wijzigingen doorgevoerd (Kamerstukken II 1998/1999, 24 112, nr. 20). Deze wijzigingen hebben betrekking op de strafmaat voor ernstige vormen van roekeloos rijgedrag en op de regels betreffende de invordering en inhouding van het rijbewijs. Bij een snelheidsovertreding van ten minste 50 km/u is de politie nu verplicht het rijbewijs in te vorderen. Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (obm) kan met ingang van 1998 in meer gevallen worden opgelegd. In juni 1999 heeft de minister van Justitie in het overleg met de vaste kamercommissie toegezegd dat er een evaluatie zou plaatsvinden van de wijzigingen van de WVW1994. Het doel van de evaluatie is na te gaan in hoeverre de wijzigingen worden toegepast zoals de wetgever heeft beoogd. Begin 2004 is hierover een rapport verschenen met cijfermateriaal en interviewgegevens (Moolenaar e.a., 2004). Naast informatie over de wets wijzigingen heeft de directie Rechtshandhaving het WODC echter ook gevraagd meer in het algemeen onderzoek te doen naar de mate waarin er sprake is van herhaalde overtredingen van WVW1994. Besloten werd deze vraag onder te brengen bij de Recidivemonitor. Dit is een langlopend WODCproject waarin de recidive onder uiteenlopende dadergroepen volgens een vaste methode wordt vastgesteld (Wartna en Blom, 2003). In dit rapport zal in aanvulling op het rapport van Moolenaar e.a. een globaal beeld worden geschetst van de recidive onder verkeersdelinquenten. Het onderzoek is exploratief van aard. Van een grote groep personen die werd vervolgd vanwege een overtreding van een artikel uit de WVW1994, het RVV1990 of de WAM, zal worden nagegaan of zij voor of na de afhandeling van de zaak nog vaker met Justitie in aanraking kwamen. We beperken ons hierbij niet alleen tot verkeersdelicten, maar kijken ook naar typen delicten die niet onder de verkeerswetgeving vallen. Wel is het zo dat de beschrijving van de recidive beperkt blijft tot die gevallen waarin de verkeersovertredingen werden opgemerkt en vervolgd. Met dit onderzoek wordt met andere
3
woorden alleen een beeld geschetst van de geregistreerde criminaliteit onder overtreders van de verkeerswetgeving. De feitelijke recidive in deze groep zal veel hoger zijn. De automobilist die te hard reed, maar niet werd gesnapt, komt in de onderzoeksgroep niet voor. De cijfers die wij presenteren hebben alleen betrekking op daders die gepakt zijn en op de delicten die daarbij zijn opgespoord en vervolgd. In het volgende hoofdstuk wordt uiteengezet welke gegevens en technieken voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag zijn gebruikt. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op achtergrondkenmerken van de onderzoeksgroep. We hebben slechts enkele kenmerken tot onze beschikking, zodat de dadergroep alleen globaal kan worden beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de omvangschatting van de recidive onder de verkeersdelinquenten. Ook hier geldt weer dat we alleen een algemeen beeld kunnen schetsen. De onderzoeksgegevens bieden weinig tot geen gelegenheid om de processen die ten grondslag liggen aan het recidivegedrag in detail te beschrijven. We bespreken in dit rapport slechts enkele algemene statistieken. In hoofdstuk 5 sluiten we af met de conclusies van het onderzoek.
4
2
Opzet van het onderzoek
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de opzet van de recidivemeting onder de verkeersdelinquenten. Voor een meer uitgebreide beschrijving van het gebruikte instrumentarium wordt verwezen naar de bijlagen. 2.1
Gegevensbron
Onderzoek in het kader v an de WODC-Recidivemonitor vindt plaats op basis van de Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (OBJD). Dit is een geanonimiseerde versie van het officiële Justitiële Documentatiesysteem (JDS). De OBJD bevat informatie over de justitiecontacten van alle personen die in Nederland zijn vervolgd. Een uitgebreide beschrijving van de OBJD is te vinden in bijlage 1. Niet alle strafbare feiten komen in het JDS terecht. In het Besluit registratie justitiële gegevens is vastgelegd welke informatie door de justitiële documentatiedienst moet worden bijgehouden (Besluit 1995). Hoofdregel is dat alle misdrijven worden geregistreerd en dat overtredingen1 worden opgenomen indien zij zijn afgedaan met een vrijheidsstraf of een geldstraf van meer dan €100,-.2 Over het algemeen komen dus alleen de zwaardere overtredingen in het JDS voor. Dit geldt ook voor de verkeersdelicten. Lichte verkeersovertredingen, zoals het beperkt overschrijden van de snelheidslimiet en door rood rijden, zal men niet in het JDS en dus ook niet in de OBJD aantreffen.3 Deze delicten vallen onder de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV) -ook wel de Wet Mulder genoemd. De Wet Mulder is in 1989 in werking getreden. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zorgt voor de afhandeling van ‘Mulderovertredingen’. Zwaardere overtredingen en alle verkeersmisdrijven worden wel in het JDS opgenomen. Snelheidsovertredingen komen in het JDS terecht als de maximumsnelheid met meer dan 30 km/u is overschreden. Tabel 1 geeft een verkort overzicht van het vóórkomen van de belangrijkste verkeersdelicten in de OBJD. In bijlage 3 treft men een volledig overzicht aan. De vijf meest voorkomende verkeersdelicten zijn het overtreden van de 1
2
3
In de wet is vastgelegd of een bepaalde gedraging als overtreding of als misdrijf moet worden aangemerkt. Over het algemeen zijn misdrijven ernstiger dan overtredingen. Het onderscheid is van belang voor de strafmaat. In het geval van een overtreding is de hoogte van de vrijheidsstraf beperkt tot maximaal 1 jaar. Voor misdrijven kan een langere vrijheidsstraf worden opgelegd. Sommige overtredingen worden altijd geregistreerd, bijvoorbeeld omdat het voor het bepalen van de strafmaat van belang is te weten of er sprake is van herhaalde overtreding van hetzelfde wetsartikel. Voorbeelden van dergelijke overtredingen zijn het rijden zonder rijbewijs en het onverzekerd rijden. Deze delicten komen dus ook niet op een ‘strafblad’ terecht.
5
maximumsnelheid, onverzekerd rijden, rijden onder invloed, rijden zonder rijbewijs en het verlaten van de plaats van een ongeval. Het delict ‘veroorzaken ongeval’ komt veel minder vaak voor dan de andere delicten. Dit misdrijf is aan het overzicht toegevoegd omdat de eerder genoemde wijzigingen van de WVW1994 op dit wetsartikel betrekking hebben.
Tabel 1:
De meest voorkomende verkeersdelicten in de OBJD, incl. art 6 WVW1994 (1997-2001)
artikel(en)
omschrijving
1997
1998
1999
2000
2001
totaal
WVW1994 8 107, 110 7 6
rijden onder invloed rijbewijsplicht verlaten plaats na ongeval veroorzaken ongeval
44.136 18.444 8.910 1.778
43.778 19.020 8.797 1.701
43.651 19.491 8.765 1.626
41.357 11.756 8.624 1.440
47.159 18.678 8.422 1.295
220.081 87.389 43.518 7.840
WAM 30
niet-verzekerden
34.639
47.325
75.226
56.149
53.761
267.100
RVV1990 19-22, 62A
maximumsnelheid
66.857
67.605
77.118
47.703
288.718*
548.001
totaal
174.764 188.226 225.877 167.029
418.033
1.173.929
Bron: WODC/OBJD
Samen vormen de delicten in tabel 1 ca. 91% van alle verkeersdelicten die in de periode 1997-2002 in het JDS zijn opgenomen. Behalve overtredingen van de WVW1994 komen ook veel overtredingen van het RVV1990 en de WAM voor. Snelheidsovertredingen vallen onder het RVV1990 en worden onder verschillende artikelen geregistreerd. Het overtreden van de maximumsnelheid en rijden zonder rijbewijs of geldige WA-verzekering zijn overtredingen, de andere delicten zijn misdrijven. Opmerkelijk is dat het aantal snelheidsovertredingen dat bij het OM terechtkomt na 1999 eerst een afname te zien geeft en daarna sterk is gestegen. Een mogelijke verklaring is de landelijke invoering van het Transactie Registratie Innings- en Informatie Afhandeling Systeem (TRIAS) in 2000. Transacties die voorheen door het OM werden afgedaan worden nu administratief afgehandeld door het CJIB. De melding van deze gevallen bij de CJD kwam pas in 2001 op gang. De daarop volgende toename van het aantal geregistreerde snelheidsovertredingen kan worden verklaard door een wijziging in het handhavingsbeleid van het Openbaar Ministerie (OM). Eind jaren '90 heeft het OM zich via regionale plannen ten doel gesteld het verkeerstoezicht op het speerpunt snelheid te intensiveren (Openbaar Ministerie, 2000). Dit heeft geleid tot een zichtbare toename van het aantal geregistreerde verkeersovertredingen.
6
2.2
Selectie van de onderzoeksgroep
Om een onderzoeksgroep voor deze studie te formeren hebben we ons gericht op de personen die in 1997 wegens een overtreding van de WVW1994, het RVV1990 of de WAM in aanraking zijn gekomen met Justitie. Dit leverde een groep op van 145.969 personen.4 Voor het gemak noemen we deze groep ‘verkeersdelinquenten 1997’. Goed beschouwd gaat het om mensen voor wie in 1997 minstens één strafzaak bij het OM is ingeschreven vanwege een in het JDS geregistreerde overtreding van een artikel van de WVW1994, het RVV1990 en de WAM. Of zij ook in een ander jaar vanwege een verkeersdelict in aanraking zijn gekomen met Justitie is nog onduidelijk. Dat is wat we gaan uitzoeken. Personen die niet in 1997 maar wel in een ander jaar vanwege een verkeersdelict zijn vervolgd, behoren niet tot de onderzoeksgroep. Deze personen waren ooit een (geregistreerde) verkeersdelinquent, maar in 1997 kennelijk niet. Voor het peiljaar 1997 is gekozen om een zo lang mogelijke follow up periode te verkrijgen. Deze bedraagt nu 4 tot 5 jaar, lang genoeg om na te kunnen gaan of men inmiddels in herhaling is vervallen. Een eerder peiljaar zou een langere observatietermijn hebben opgeleverd, maar ook een onvolledig beeld van de recidive. Het JDS bevat alle zaken van personen die na 1996 in aanraking zijn gekomen met Justitie, maar de strafzaken van personen die alleen voor die tijd actief waren zijn nog niet allemaal ingevoerd. Vandaar dat we bij de selectie van de respondenten voor het onderzoek zijn uitgegaan van zaken uit 1997. 2.3
Onderzoeksvragen
Van alle verkeersdelinquenten uit 1997 gaan we na in hoeverre zij ook na hun strafzaak in 1997 in de OBJD voorkomen en hoe hun strafrechtelijk verleden er uitziet. Drie vragen staan in dit onderzoek centraal: 1 Welke achtergrondkenmerken vertonen overtreders van de WVW1994, het RVV1990 en de WAM? 2 Van welke recidive is er na de uitgangszaak in 1997 sprake? 3 Met welke achtergronden houdt eventuele recidive verband? De eerste onderzoeksvraag heeft betrekking op de achtergrondkenmerken van verkeersdelinquenten. In de OBJD zijn slechts enkele persoonsgegevens opgenomen, dus erg geschakeerd kan het beeld van de achtergronden van de verkeersdelinquenten niet worden. Om toch enig reliëf aan de resultaten te kunnen geven, worden de kenmerken van de onderzoeksgroep vergeleken met gegevens over de rest van de daderpopulatie van 1997. Dit zijn alle mensen die in 1997 wegens een ander delict (dus niet wegens een overtreding van de WVW1994, de WAM of het RVV1990) met Justitie in aanraking kwamen. Waar mogelijk betrekken we deze gegevens in de analyses om te 4
Het aantal personen is lager dan het totale aantal geregistreerde verkeersdelicten in 1997. Hiervoor zijn twee verklaringen. Ten eerste hebben sommige personen meerdere strafzaken in 1997; voor deze personen hebben we steeds de eerste zaak als ‘uitgangszaak’ bestempeld. Daarnaast worden in een zaak vaak meerdere feiten behandeld.
7
bezien hoe de groep verkeersdelinquenten zich ten opzichte van overige delinquenten verhoudt. Naast de achtergronden van de daders wordt ook stilgestaan bij de kenmerken van de uitgangszaak: uit welke feiten bestaan deze precies en hoe werden ze afgedaan? Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van het strafrechtelijke verleden van de groep: welk deel van de verkeersdelinquenten werd al eerder vervolgd, vanwege een verkeersdelict of vanwege andere delicten? Bij de tweede hoofdvraag draait het om de justitiecontacten volgend op de uitgangszaak. Per persoon wordt nagegaan of er nieuwe contacten zijn (dit noemen we de prevalentie van recidive), hoeveel nieuwe justitiecontacten er zijn (recidivefrequentie) en hoe ernstig de totale recidive is van de groep (omvang). Om vast te stellen of er sprake is van recidive worden verschillende criteria gehanteerd. In tabel 2 worden de criteria omschreven. 5 In het geval van algemene recidive wordt ieder nieuw justitiecontact als recidive beschouwd, met uitzondering van zaken die eindigen in een vrijspraak, technisch sepot of een andere technische uitspraak6. We spreken van ernstige of zeer ernstige recidive wanneer alleen nieuwe justitiecontacten van een bepaalde ernst als recidive worden beschouwd. Om de speciale recidive vast te stellen wordt nagegaan of er nieuwe justitiecontacten zijn naar aanleiding van overtredingen van de WVW1994, het RVV1990 of de WAM. De specifieke recidive ten slotte, wordt alleen bekeken voor de delicten genoemd in tabel 1. Tabel 2:
De in dit onderzoek gebruikte recidivecriteria
criterium
omschrijving
algemene recidive
alle nieuwe justitiecontacten, behalve vrijspraken, technische sepots en technische uitspraken
ernstige recidive
nieuwe justitiecontacten n.a.v. een delict met een wettelijke strafdreiging van 4 jaar of meer*
zeer ernstige recidive nieuwe justitiecontacten n.a.v. een delict met een wettelijke strafdreiging van 8 jaar of meer speciale recidive
nieuwe justitiecontacten n.a.v. een verkeersdelict
specifieke recidive
nieuwe justitiecontacten n.a.v. hetzelfde verkeersdelict
*
Delicten met een lagere strafdreiging maar waarvoor wel voorlopige hechtenis kan worden opgelegd vallen ook in deze categorie.
5
Bij metingen in het kader van de WODC-Recidivemonitor blijven strafbare feiten die normaal gesproken door de kantonrechter worden afgedaan (de ‘overtredingen’), doorgaans buiten beschouwing (zie Wartna en Blom, 2003) . Omdat echter een groot deel van de verkeersdelicten uit overtredingen bestaat zal hierop in dit onderzoek een uitzondering worden gemaakt. Voor zowel de verkeersdelinquenten als de voor de rest van de daderpopulatie in 1997, geldt dus dat overtredingen in de analyses zijn betrokken. Bijna 90% van de geregistreerde overtredingen zijn overigens verkeersovertredingen. Het meenemen van deze feiten zal voor de overige daders in 1997 (die in dat jaar geen verkeersdelicten pleegden) dus weinig gevolgen hebben. Voorbeelden van technische uitspraken zijn: 'OM niet ontvankelijk', 'dagvaarding nietig' en 'rechter niet bevoegd'.
6
8
Voor elk van de delicten gaan we na of zich sinds de zaak in 1997 nogmaals een zaak voor heeft voorgedaan naar aanleiding van overtreding van hetzelfde delict. Om antwoord te vinden op de derde onderzoeksvraag wordt nagegaan of de recidive samenhang vertoont met bepaalde groepskenmerken. Hierbij beperken we ons vooralsnog tot een analyse van de prevalentie van de recidive. De vraag is dan of de kans op het vóórkomen van (speciale) recidive groter is voor bepaalde subgroepen van verkeersdelinquenten. Wellicht levert een dergelijke analyse aanknopingspunten op voor het strafrechtelijke beleid ten aanzien van deze subgroepen. 2.4
Analyses
De prevalentie van de verschillende vormen van recidive in de onderzoeksgroep wordt uitgedrukt in termen van het percentage personen dat sinds de uitgangszaak in 1997 nieuwe justitiecontacten heeft opgebouwd. De percentages worden berekend met behulp van survival analyse. Met deze techniek kunnen we de prevalentie over de gehele observatieperiode in kaart brengen. Dus niet alleen na bijvoorbeeld 1 of 2 jaar, maar ook tot aan 3, 4 en 5 jaar na de uitgangszaak. Het voordeel van survival analyse is dat de techniek rekening houdt met verschillen in observatietermijn. Omdat sommige verkeersdelinquenten aan het begin van 1997 werden vervolgd en anderen aan het eind, is de observatietermijn niet voor iedereen hetzelfde. Sommigen konden 5 jaar worden gevolgd, anderen slechts 4 jaar. Survival analyse corrigeert voor deze verschillen door bij de schatting van het percentage recidivisten alleen uit te gaan van de personen die op dat moment nog onder observatie zijn. Hierdoor wordt de beschikbare informatie optimaal benut. Verdere bijzonderheden over survival analyse en de bijzondere toepassingen daarvan, zijn te vinden in bijlage 1. De recidivefrequentie in de groep definiëren we simpelweg als het gemiddelde aantal nieuwe justitiecontacten binnen een bepaalde periode volgend op de uitgangszaak. Hierbij kijken we alleen naar personen die gerecidiveerd hebben, non-recidivisten blijven in deze analyse dus buiten beschouwing. Dit levert voor elk jaar volgend op de uitgangszaak het gemiddelde aantal zaken op van de personen die tot dan toe hebben gerecidiveerd. Bij de berekening van de omvang van de recidive richten we ons op alle recidivedelicten binnen de groep. De omvang van de totale recidive wordt beschreven in termen van de afdoening van de strafzaken. Van alle zaken volgend op de uitgangszaken van de respondenten wordt vastgesteld welk percentage werd afgedaan met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel. Daarbinnen wordt vervolgens onderscheid gemaakt tussen onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen van zes maanden of korter enerzijds en onvoorwaardelijke vrijheidstraffen van langer dan zes maanden of een vrijheidsbenemende maatregel anderzijds. Beide maten leveren een grove indicatie op van de totale omvang van de recidive in de groep. Onderzoeksvraag 3 heeft betrekking op het verband tussen het vóórkomen van recidive en de kenmerken van de zaak en de dader. Dit zal worden bestudeerd met Cox regressie, een uitbreiding van de eerder genoemde
9
survival analyse. Cox regressie is een multivariate techniek waarmee net zoals bij lineaire of logistische regressie kan worden vastgesteld welke factoren van invloed zijn op de centrale grootheid in het onderzoek, in ons geval het al dan niet voorkomen van recidive binnen een bepaalde periode na de uitgangszaak. Het voordeel van Cox regressie is dat bij de analyses rekening wordt gehouden met het tijdstip waarop de recidive heeft plaatsgevonden (voor meer bijzonderheden zie bijlage 3).
10
3
Achtergrondkenmerken van verkeersdelinquenten
In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de achtergrondkenmerken van de onderzoeksgroep. Er wordt ingegaan op enige persoonskenmerken, op de kenmerken van de uitgangszaak en op het strafrechtelijke verleden van de verkeersdelinquenten. 3.1
Persoonskenmerken
In tabel 3 worden de persoonskenmerken van de verkeersdelinquenten en overige daders uit 1997 weergegeven. Ruim 86% van de verkeersdelinquenten is man. In de rest van de daderpopulatie van 1997 is de verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke daders zo goed als hetzelfde. De verschillen wat betreft geboorteland zijn groter. Van alle verkeersdelinquenten in 1997 is 78% in Nederland geboren, in de rest van de daderpopulatie is dit aandeel kleiner, namelijk 67%. Vooral personen uit Suriname, Marokko en de Nederlandse Antillen of Aruba komen in de groep verkeersdelinquenten minder vaak voor.
Tabel 3:
Persoonskenmerken van verkeersdelinquenten en overige daders verkeer 1997 (N=145.969)
overig 1997 (N=146.610)
geslacht man vrouw
86,6% 13,4
85,2 14,8
geboorteland Nederland Nederlandse Antillen en Aruba Marokko Suriname Turkije overig Europa overig Afrika, Amerika, Azië en Oceanië
78,0 1,5 2,5 2,9 2,9 5,8 5,3
67,2 2,9 4,4 5,0 3,2 8,6 8,3
gemiddelde leeftijd t.t.v. het uitgangsdelict
36,1
32,1
Bron: WODC/OBJD
11
Interessant is ook de leeftijdsopbouw van de groep verkeersdelinquenten, afgebeeld in figuur 1. In vergelijking met de overige daders in 1997 is de groep vrij oud. De gemiddelde leeftijd van verkeersdelinquenten ligt 4 jaar hoger dan de gemiddelde leeftijd van de rest van de daderpopulatie in 1997: 36,1 tegen 32,1 jaar (zie tabel 3). Slechts een zeer klein deel van de relatief zware verkeersdelicten (1%) is begaan door minderjarigen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de meeste overtredingen begaan door jeugdige daders administratiefrechtelijk worden afgedaan volgens de Wet Mulder. De meeste delicten die in het JDS worden geregistreerd zijn vermoedelijk begaan door automobilisten, personen die in principe meerderjarig zijn. Figuur 1:
Leeftijd bij inschrijving van de uitgangszaak in 1997
5
verkeersdelinquenten 4 overige daders
percentage
3
2
1
64
62
60
58
56
54
52
50
48
46
44
42
40
38
36
34
32
30
28
26
24
22
20
18
16
14
12
0
leeftijd
3.2
Kenmerken van de uitgangszaak
In tabel 4 wordt een aantal kenmerken van de uitgangszaak uit 1997 opgesomd. In 40% van de gevallen was het verkeersdelict een (zware) snelheidsovertreding, in bijna een kwart van de zaken ging het om rijden onder invloed. De andere verkeersdelicten komen aanmerkelijk minder vaak voor, het veroorzaken van een ongeval nog het minst; in slechts 1% van de gevallen was er sprake van dit misdrijf. Een klein deel van de uitgangzaken (4%) bestaat uit meer dan één verkeersdelict. Dit verklaart waarom de percentages in tabel 4 bij elkaar opgeteld boven 100 procent uitkomen. In een zeer gering aantal gevallen (1%) was er naast het verkeersdelict ook sprake van een andersoortig misdrijf. De wijze waarop de uitgangszaken zijn afgedaan, varieert sterk. Dat is niet verwonderlijk, want het ene verkeersdelict is natuurlijk ernstiger dan het andere en ook de omstandigheden waarin een delict wordt gepleegd lopen sterk uiteen. Uit tabel 4 blijkt dat bijna 31,6% van de zaken wordt gedagvaard.
12
Bijna 70% van de in het JDS geregistreerde verkeerszaken wordt dus door het OM afgedaan, in verreweg de meeste gevallen door middel van een transactie. De gemiddelde geldsom bedraagt daarbij €200,-. Dit bedrag lijkt vrij hoog, maar opgemerkt moet worden dat de minder ernstige verkeersovertredingen administratiefrechtelijk worden afgedaan en dus nooit in het JDS terechtkomen. Wanneer de zaak na een dagvaarding door de rechter wordt beslist, is een boete de meest waarschijnlijke uitkomst. Deze blijkt gemiddeld €386,- te bedragen. Vergelijken we de afdoening van de verkeerszaken met de afdoening van strafzaken van mensen in de rest van de daderpopulatie uit 1997, dan is duidelijk dat verkeersdelicten niet bepaald het zwaarste segment van de criminaliteit vormen. Dit blijkt onder meer uit het aandeel van de strafzaken dat door de rechter wordt afgedaan. Gerekend over alle strafzaken is dat 45%, bij verkeersdelicten is dat nog geen derde. Maar ook uit het aandeel opgelegde vrijheidsstraffen kunnen we afleiden dat verkeersovertredingen over het algemeen lichte delicten zijn. Uiteindelijk eindigde in 1997 1% van alle zaken met een verkeersdelict in een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, bij alle overige zaken bedraagt dit percentage 9%. Tabel 4:
Kenmerken van de uitgangszaak van verkeersdelinquenten 1997 en overige daders in 1997 verkeer 1997 (N=145.969)
type delict* onverzekerd rijden rijden onder invloed ernstige overtreding maximumsnelheid rijden zonder rijbewijs doorrijden na een ongeval veroorzaken ongeval overig verkeer
overig 1997 (N=146.610)
12,2% 24,7 40,3 8,3 4,6 0,6 10,9
afdoening transactie beleidssepot voeging nog niet afgedaan dagvaarding waarvan: taakstraf geldstraf overige (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voorwaardelijke vrijheidsstraf
62,4 2,8 6,5 1,9 31,6
33,5 10,9 6,5 3,9 45,2
3,1 91,1 0,5 2,9 6,7
20,6 51,2 1,8 19,2 22,1
* Percentages tellen niet op tot 100%, omdat in een deel van de zaken meer dan één verkeersdelict voorkomt. ** Percentages tellen niet op tot 100%, omdat in een deel van de zaken meer dan één straf wordt opgelegd. Bron: WODC/OBJD
Tabel 4 geeft de hoofdstraffen die in verkeerszaken worden opgelegd. Uit nadere analyse blijkt dat in 40% van de rechtbankzaken naast de hoofdstraf sprake is van een bijkomende straf of maatregel. Bij rijden onder invloed wordt in 72% van de rechtbankzaken ook een ‘ontzegging van de
13
bevoegdheid motorrijtuigen te besturen’ (obm) opgelegd. Bij ‘het veroorzaken van een ongeval’, een delict dat veel minder vaak voorkomt, is dit percentage zelfs 82%. Bij snelheidsovertredingen die door de rechter worden afgedaan wordt in een op de drie gevallen een obm als bijkomende straf opgelegd. 3.3
Het strafrechtelijke verleden
Tabel 5 bevat een overzicht van het strafrechtelijke verleden van de verkeersdelinquenten en de overige daders uit 1997. We kijken eerst naar de verdeling van het aantal eerdere justitiecontacten als alle delicten worden meegerekend. Voor bijna de helft van de verkeersdelinquenten (47,8%) vormde de strafzaak uit 1997 het eerste justitiecontact. Ruim een kwart was op dat moment al 1 of 2 keer eerder met Justitie in aanraking geweest wegens een licht delict en 6,4% al 11 keer of vaker. Bij de rest van de daderpopulatie ligt de verdeling niet veel anders, al zijn er in deze groep beduidend meer ‘veelplegers’ met 11 of meer eerdere contacten te vinden (12,6%). Het beeld wordt anders als we de ernst van de gepleegde delicten in de analyse betrekken. Beperken we ons tot de contacten naar aanleiding van middelzware delicten, dat wil zeggen delicten met een strafdreiging van 4 tot 8 jaar, dan blijkt het aantal first offenders onder de verkeersdelinquenten veel groter te zijn dan onder de overige daders uit 1997. De verkeersdelinquenten zijn in het verleden dus ongeveer even vaak vervolgd als de overige daders, maar overwegend vanwege lichtere delicten. Nadere analyse leert dat het strafrechtelijke verleden van de verkeersdelinquenten uit 1997 voor 60 procent uit verkeersdelicten bestaat en voor 24 procent uit vermogensdelicten zonder geweld. Bij de overige daders uit 1997 is de verhouding tussen de twee typen delicten die het meeste voorkomen omgekeerd: 41 procent van de strafzaken uit het strafrechtelijke verleden van deze groep bestond uit vermogensdelicten en een 30 procent uit verkeersdelicten.
Tabel 5:
Aantal eerdere justitiecontacten in het strafrechtelijke verleden van verkeersdelinquenten en overige daders uit 1997
aantal eerdere contacten 0 1-2 3-4 5-10 11 of meer
alle contacten
lichte contacten
middelzware contacten
zware contacten
verkeer overig 1997 1997
verkeer overig 1997 1997
verkeer overig 1997 1997
verkeer overig 1997 1997
47,8 25,9 9,9 9,9 6,4
41,8 23,2 10,0 12,4 12,6
50,5 25,9 9,5 9,1 5,0
49,0 22,0 9,0 10,9 9,1
Bron: WODC/OBJD
14
84,3 11,3 2,1 1,5 0,8
70,3 17,8 4,5 4,2 3,3
96,6 3,1 0,2 0,0 0,0
92,0 7,1 0,8 0,2 0,0
Afgaand op de aard en de ernst van de eerder gepleegde delicten vormen de verkeersdelinquenten al met al een minder zware dadergroep dan de overige daders uit 1997. Verschillen in de leeftijd waarop het eerste justitiecontact plaatsvond wijzen in dezelfde richting. Een lage startleeftijd is doorgaans indicatief voor een omvangrijke strafrechtelijke carrière; hoe eerder men begint, des te groter is de kans dat men doorgaat. In figuur 2 wordt de verdeling van de leeftijd ten tijde van het eerste justitiecontact afgebeeld. We zien dat verkeersdelinquenten over het algemeen later met justitie in aanraking kwamen dan de overige daders uit 1997.
Figuur 2:
Leeftijd bij inschrijving van de eerste zaak in de strafrechtelijke carrière van verkeersdelinquenten en overige daders uit 1997
7
6
5
percentage
overige daders
4
verkeersdelinquenten 3
2
1
0 12
17
22
27
32
37
42
47
52
57
62
leeftijd
Hoeveel verkeersdelicten telt het strafrechtelijke verleden van de verkeersdelinquenten? Tabel 6 laat hiervan de verdeling zien. Voor ruim 60% van de groep vormde de uitgangszaak in 1997 het eerste verkeersdelict. Bijna een kwart was al 1 of 2 keer eerder vanwege een verkeersdelict in aanraking gekomen met Justitie en 5,8% al 5 keer of meer. Het gaat dan relatief vaak om gevallen van ‘onverzekerd rijden’. Dit delict komt in vergelijking met de verdeling van de uitgangsdelicten (zie tabel 4) opvallend vaak voor in het strafrechtelijke verleden van verkeersdelinquenten: 23,2% van de eerdere verkeersdelicten is een geval van onverzekerd rijden, waar in 1997 dit percentage 12,2% bedraagt. Kennelijk wordt dit delict onder verkeersdelinquenten het vaakst herhaald. We zullen straks zien of dit ook in de recidivecijfers tot uiting komt.
15
Tabel 6:
Aantal eerdere justitiecontacten n.a.v. een verkeersdelict in het strafrechtelijke verleden van verkeersdelinquenten
aantal eerdere contacten
%
0 1-2 3-4 5-10 11 of meer
62,6 24,8 6,9 4,6 1,2
Bron: WODC/OBJD
De meeste mensen met eerdere verkeersdelicten kwamen in hun carrière ook voor andersoortige delicten in aanraking met Justitie. Dit verband is vrij sterk. De correlatie tussen het aantal verkeerszaken en het aantal zaken naar aanleiding van overige delicten bedraagt 0,73. Personen die veel verkeersdelicten plegen zijn dus over het algemeen dus geen pure ‘specialisten’, zij worden ook vervolgd voor andere delicten. Tabel 7:
Aantal eerdere justitiecontacten van mensen met alleen verkeers delicten in de periode tot en met de uitgangszaak (N=90.995)
aantal eerdere contacten 0 1-2 3-4 5-10 11 of meer
abs.
%
69.773 17.512 2.817 833 60
76,7 19,2 3,1 0.9 0,1
Bron: WODC/OBJD
Tabel 7 geeft een overzicht van de justitiecontacten van alle personen die tot en met de uitgangszaak exclusief vanwege verkeersdelicten werden vervolgd. Deze groep is weliswaar vrij groot; zij vormt 62,3% van de totale groep, maar voor de meeste daders is het aantal verkeerszaken klein. Ruim driekwart van hen is voor de uitgangszaak niet eerder voor een verkeersdelict vervolgd. Bijna 96% heeft niet meer dan 2 zaken in het strafrechtelijke verleden. Het aantal pure verkeersdelinquenten dat voorafgaand aan de uitgangszaak in 1997 al 5 of meer verkeerszaken had opgebouwd is zeer beperkt. Het gaat in totaal om nog geen 900 personen; 0,6% van de oorspronkelijke onderzoeksgroep.
16
4
Recidive onder verkeersdelinquenten
In dit hoofdstuk wordt de recidive van de verkeersdelinquenten aan de hand van drie facetten besproken: de prevalentie (4.1), de frequentie (4.2) en de omvang (4.3) van de recidive. Ook wordt ingegaan op de resultaten van de verklarende analyse waarbij kenmerken van de dader en zijn of haar strafrechtelijk verleden in verband worden gebracht met het al dan niet voorkomen van nieuwe justitiecontacten (4.4). 4.1
De prevalentie van de recidive
Zoals in paragraaf 2.3 uiteengezet, hanteren we in deze studie een aantal operationele definities van recidive. Voor het vaststellen van de prevalentie van de recidive zijn we per persoon onder elke omschrijving nagegaan of zich na de uitgangszaak in 1997 een nieuw justitiecontact heeft voorgedaan dat aan het gestelde criterium voldeed. In tabel 8 staan de resultaten voor de algemene, ernstige en zeer ernstige recidive. Bij deze recidivecriteria is een vergelijking mogelijk met alle overige daders uit 1997. Te zien is dat de verkeersdelinquenten op alle fronten een lagere recidive te zien geven dan de overige daders. Vijf jaar na de uitgangszaak in 1997 is het aandeel verkeersdelinquenten dat een nieuw justitiecontact heeft opgebouwd opgelopen tot bijna 42 procent; 11,6 procent van de onderzoeksgroep heeft na 5 jaar een nieuw justitiecontact vanwege een ‘ernstig’ delict (een delict met een strafdreiging van 4 tot 8 jaar) en 3,3 procent heeft tegen die tijd een nieuwe strafzaak wegens een ‘zeer ernstig’ misdrijf. Bij de overige daders uit 1997 liggen de percentages, voor elk criterium en op elk tijdstip, veel hoger. Gezien de relatief geringe omvang van het strafrechtelijke verleden van de verkeersdelinquenten mocht dit ook wel worden verwacht. Een lage startleeftijd, een groot aantal eerdere justitiecontacten en een ernstig uitgangsdelict zijn over het algemeen goede voorspellers van een voortzetting van de criminele carrière en zoals we hebben kunnen zien in het vorige hoofdstuk, scoren de verkeersdelinquenten op deze risicofactoren minder hoog dan de gemiddelde dader uit 1997.
17
Tabel 8:
Cumulatief percentage algemene, ernstige en zeer ernstige recidive van verkeersdelinquenten en overige daders in 1997
criterium
N
observatieperiode 1 jaarx
2 jaar
3 jaar
4 jaar
5 jaar
algemene recidive verkeer 1997 overig 1997
145.969 146.610
20,0% 27,8
28,2 37,8
33,7 43,6
37,9 47,7
41,9 52,2
ernstige recidive verkeer 1997 overig 1997
145.969 146.610
4,8 15,5
7,2 21,4
8,9 24,8
10,2 27,2
11,6 30,3
zeer ernstige recidive verkeer 1997 145.969 overig 1997 146.610
0,9 3,0
1,7 5,4
2,2 7,1
2,7 8,5
3,3 10,6
Bron: WODC/OBJD
Tabel 9 bevat de resultaten voor de speciale en specifieke recidive. Op deze criteria is geen vergelijking mogelijk tussen de verkeersdelinquenten en de groep overige daders uit 1997 omdat het uitgangsdelict in deze laatste groep van persoon tot persoon verschilt. Kijken we eerst naar de speciale recidive, dan blijkt dat ruim 15 procent van de onderzoeksgroep binnen een jaar opnieuw wegens een verkeersdelict met Justitie in aanraking is geweest. Vier jaar later is dit percentage opgelopen tot 36 procent. Iets meer dan 1 op de 3 verkeersdelinquenten is dus binnen 5 jaar opnieuw voor een verkeersdelict vervolgd. Wat opvalt, is het hoge niveau van de speciale recidive ten opzichte van de algemene recidive van de onderzoeksgroep. Vergelijken we de percentages in tabel 8 en 9 met elkaar, dan blijkt dat de speciale recidive steeds 75 tot 85 procent uitmaakt van de algemene recidive onder de verkeersdelinquenten. De kans op recidive onder verkeersdelinquenten is relatief laag, maar als er recidive voorkomt dan handelt het eerstvolgende justitiecontact in vier van de vijf gevallen om een nieuw verkeersdelict. Tabel 9:
Cumulatief percentage speciale en specifieke recidive van verkeersdelinquenten in 1997
criterium
speciale recidive specifieke recidive na: onverzekerd rijden rijden onder invloed maximum snelheid rijden zonder rijbewijs verlaten plaats na ongeval veroorzaken ongeval
N
observatieperiode 1 jaar
2 jaar
3 jaar
4 jaar
5 jaar
145.969
15,4
22,8
27,9
32,0
36,0
17.739 36.029 58.865 12.187 6.652 946
21,8 10,6 6,2 19,6 4,7 1,6
29,6 16,4 10,4 25,6 ,6 1,8
34,5 20,9 14,3 28,3 7,2 1,9
37,5 24,4 17,8 30,3 7,9 1,9
40,6 27,9 21,3 32,3 8,6 1,9
Bron: WODC/OBJD
18
De betrekkelijk hoge mate van speciale recidive blijkt ook uit figuur 3. Daarin staan voor een viertal uitgangsdelicten de percentages algemene en speciale recidive vermeld. Figuur 3:
Algemene en speciale recidive volgend op verschillende soorten delicten in 1997
percenatage recidivisten
Figuur 3b: Zedendelicten
100 80 60 40 20 0 0 alg
percenatage recidivisten
60 40 20 0
alg
1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 jaar
spec
Figuur 3d: Drugsdelicten
100 80 60 40 20 0
alg
80
0
spec
Figuur 3c: Geweldsdelicten
0
100
1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 jaar
1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 jaar
spec
percenatage recidivisten
percenatage recidivisten
Figuur 3a: Verkeersdelicten
100 80 60 40 20 0 0
alg
1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 jaar
spec
De algemene recidive onder verkeersdelinquenten valt iets hoger uit dan de algemene recidive onder personen die in 1997 voor een zedendelict werden vervolgd en iets lager dan de algemene recidive onder personen die zijn veroordeeld voor een drugs- of een agressiedelict. De speciale recidive is onder verkeersdelinquenten relatief gesproken echter verreweg het hoogst. Vooral onder zedendelinquenten en plegers van drugsdelicten vormt de speciale recidive een veel kleiner aandeel van de totale recidive dan bij verkeersdelinquenten. Recidive onder verkeersdelinquenten is dus vooral het herhaald plegen van verkeersdelicten. Tabel 9 toont ook de percentages specifieke recidive, het herhaald plegen van hetzelfde delict. Het percentage van de verkeersdelinquenten dat opnieuw wordt veroordeeld voor het overtreden van hetzelfde wetsartikel, loopt sterk uiteen. De kans op specifieke recidive blijkt bij onverzekerd rijden inderdaad het grootst te zijn: 4 van de 10 personen met een strafzaak in 1997 wegens onverzekerd rijden, werden binnen 5 jaar opnieuw vanwege dit delict
19
vervolgd. Rijders zonder rijbewijs komen op de tweede plaats met bijna 33% specifieke recidive na 5 jaar7, daarna volgen rijders onder invloed (28%) en personen die de maximumsnelheid in ernstige mate hebben overtreden (21%). Het herhaaldelijk verlaten van de plaats van een ongeval of het opnieuw veroorzaken van een ongeval komt veel minder vaak voor. Bij onverzekerd rijden, rijden onder invloed, het overtreden van de maximumsnelheid en rijden zonder rijbewijs is doorgaans sprake van doelbewust risicogedrag. Bij delicten als het veroorzaken van een ongeval of het verlaten van de plaats van een ongeval, is dat niet zo. Er is misschien sprake van roekeloos gedrag, maar men mag aannemen dat de daders niet bewust hebben aangestuurd op het doen plaatsvinden van een ongeval. Deze verkeersdelicten komen dan ook veel minder vaak voor en herhaling daarvan evenzeer. Omdat er onlangs plannen bekend zijn gemaakt voor een hardere aanpak van dronken rijders, hebben we de specifieke recidive volgend op dit delict nader geanalyseerd. De plannen hebben betrekking op degenen die al eerder te maken kregen met een tijdelijke ontzegging van de rijbevoegdheid (obm). Het idee is om deze dronken rijders bij herhaling het rijbewijs af te nemen8. In tabel 10 zijn de recidivecijfers na rijden onder invloed delict verder uitgesplitst. We zien opnieuw dat van alle personen die in 1997 naar aanleiding van dit delict een strafzaak hadden, binnen vijf jaar 28% opnieuw voor hetzelfde misdrijf werd vervolgd. Ruim eenderde van deze de dronken rijders kreeg een obm als bijkomende straf en van deze personen is binnen vijf jaar 30% opnieuw voor hetzelfde delict vervolgd. De specifieke recidive in de dadergroep die in 1997 voor het eerst een obm kreeg opgelegd naar aanleiding van dronken rijden, is iets lager. Na vijf jaar is ongeveer een kwart van deze dadergroep in herhaling vervallen, iets minder dan in de gehele groep van rijders onder invloed. Tabel 10:
Cumulatief percentage specifieke recidive na rijden onder invloed van verkeersdelinquenten uit 19 9 7
criterium
rijden onder invloed rijden onder invloed + obm eerste keer rijden onder invloed + obm
N
36.029 12.537 8.928
observatieperiode 1 jaar
2 jaar
3 jaar
4 jaar
5 jaar
10,6 10,2 8,5
16,4 16,8 13,9
20,9 21,8 18,1
24,4 26,1 22,0
27,9 30,3 25,5
Bron: WODC/OBJD
7 8
Ruim 5% van hen was jonger dan 18 jaar op het moment dat het delict pleegden. Zie bijvoorbeeld de Telegraaf en het Algemeen Dagblad van 27 januari 2004, maar ook een brief van de minister van Justitie aan de Tweede Kamer, d.d. 19 mei 2004.
20
4.2
De frequentie van de recidive
Als verkeersdelinquenten recidiveren, van hoeveel nieuwe justitiecontacten is er dan sprake? In tabel 10 staan per observatieperiode de gemiddelde aantallen vermeld.9 Voor een aantal recidivecriteria kunnen we de resultaten weer afzetten tegen de uitkomsten in de groep overige daders uit 1997. Voor de verkeersdelinquenten loopt de gemiddelde frequentie van de algemene recidive in 4 jaar tijd op naar 2,9 nieuwe justitiecontacten. Dit is lager dan in de rest van de daderpopulatie van 1997. De overige daders bouwen in dezelfde periode gemiddeld 4 nieuwe justitiecontacten op. Naast de kleinere kans op recidive, blijkt nu dus ook dat als verkeersdelinquenten recidiveren, zij dat minder vaak doen. En minder ernstig ook, want ook de cumulatieve recidivefrequentie van nieuwe zaken naar aanleiding van ernstige of zeer ernstige misdrijven valt voor de verkeersdelinquenten veel lager uit. Uit tabel 11 blijkt dat de frequentie van de ernstige en de zeer ernstige recidive onder de verkeersdelinquenten ongeveer 3 keer zo laag is als voor de rest van de populatie.
Tabel 1 1:
Cumulatief gemiddeld aantal justitiecontacten in een periode van vier jaar na de uitgangszaak van verkeersdelinquenten en overige daders in 1997
criterium
observatieperiode 1 jaar
2 jaar
3 jaar
4 jaar
algemene recidive verkeer 1997 overig 1997
1,8 2,0
2,3 2,8
2,6 3,4
2,9 4,0
ernstige recidive verkeer 1997 overig 1997
0,4 1,0
0,5 1,4
0,6 1,7
0,6 1,9
zeer ernstige recidive verkeer 1997 overig 1997
0,1 0,1
0,1 0,2
0,1 0,2
0,1 0,3
speciale recidive verkeer 1997
1,3
1,5
1,8
1,9
Bron: WODC/OBJD
Een groot deel van de recidive van de verkeersdelinquenten bestaat uit verkeersdelicten. Dat valt af te leiden uit de verhouding tussen de frequentie van de algemene en de frequentie van de speciale recidive. Gemiddeld gesproken hebben de recidivisten onder de verkeersdelinquenten uit 1997 binnen 4 jaar na de uitgangszaak bijna 2 nieuwe verkeersdelicten op hun 9
Bij de analyse van de recidivefrequentie hebben we de observatietermijn voor alle personen tot 4 jaar beperkt, zodat iedereen in gelijke mate in de gelegenheid is gesteld om recidivecontacten op te bouwen.
21
naam staan (zie tabel 11), terwijl ze in totaal gemiddeld bijna 3 nieuwe justitiecontacten hebben opgebouwd. De frequentie van de speciale recidive vormt door de jaren heen 65 tot 70 procent van het totale aantal recidivecontacten. Recidive is dus in verreweg de meeste gevallen verkeersrecidive. 4.3
De totale omvang van de recidive
In tabel 12 zien we hoe de recidivecontacten werden afgedaan, zowel voor de verkeersdelinquenten als voor de overige daders uit 1997. In vergelijking met de afdoening van de uitgangszaak (zie tabel 4) is het percentage transactie sterk afgenomen en is het percentage zaken dat wordt gedagvaard gestegen. De afdoeningen lijken dus zwaarder te zijn geworden. Op zich is dat niet verwonderlijk, want we hebben nu alleen nog maar recidivisten in de analyse, terwijl bij de uitgangszaak beide dadergroepen nog voor de helft uit first offenders bestonden. Tabel 12 maakt echter ook duidelijk dat de afdoening van de zaken van de verkeersdelinquenten ook nu het om de recidivedelicten gaat, nog steeds met een lichtere afdoening worden afgedaan dan de zaken van de overige daders uit 1997. Dus ook op grond van de straffen die er op volgden mag men stellen dat de recidive onder de verkeersdelinquenten minder ernstig is dan onder overige daders. Ruim 10 procent van alle recidivezaken van verkeersdelinquenten eindigt in een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel. Dit is 10 keer zo vaak als bij de uitgangszaak, maar voor overige daders is de kans op een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel in het geval van herhaald daderschap met 19,5 procent nog altijd bijna 2 keer zo groot. Wordt er voor een nieuw strafbaar feit eenmaal een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd, dan duurt deze in ongeveer 15% van de gevallen langer dan 6 maanden. Dit geldt zowel voor de verkeersdelinquenten als voor de overige daders uit 1997.
Tabel 1 2:
Afdoening van zaken in de periode na de uitgangszaak van verkeersdelinquenten 1997 en overige daders in 1997
afdoening
verkeer 1997 (N=131.366)
overig 1997 (N=279.014)
transactie beleidssepot voeging nog niet afgedaan dagvaarding w.v. * taakstraf geldstraf overige (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voorwaardelijke vrijheidsstraf
19,7 7,3 13,7 6,8 52,4
10,9 7,3 22,0 6,6 53,3 11,1 67,6 0,7 19,8 13,0
14,2 47,5 1,2 36,6 15,0
* Percentages tellen niet op tot 100%, omdat in een deel van de zaken meer dan één straf wordt opgelegd. Bron: WODC/OBJD
22
4.4
Waar hangt de kans op recidive mee samen?
In deze paragraaf gaan we na hoe de achtergrondkenmerken van de daders samenhangen met het al dan niet voorkomen van recidive onder verkeersdelinquenten. We doen dit met behulp van Cox regressie. Zoals eerder aangegeven (zie ook bijlage 3), is Cox regressie een multivariate techniek waarmee kan worden bepaald welke factoren van invloed zijn op het optreden van recidive. De invloed van de achtergrondkenmerken wordt uitgedrukt in een coëfficiënt, de exponent bèta (eβ). Hoe meer de waarde van deze exponent afwijkt van 1, des te sterker is het verband tussen de factor en de kans op recidive. Is e ß groter dan 1, dan is het verband positief: een hogere waarde op de factor gaat gepaard met een hogere recidivekans. Is de exponent kleiner dan 1, dan is er een negatief verband: een hogere waarde van de factor hangt samen met een kleiner recidiverisico. In tabel 13 staan de resultaten van een Cox regressie van de kans op recidive onder verkeersdelinquenten weergegeven, zowel voor de algemene als de speciale recidive. In de cellen van de tabel staan de coëfficiënten vermeld. De coëfficiënten voor de inschatting van de kans op algemene recidive verschillen niet veel van de coëfficiënten voor de voorspelling van de kans op speciale recidive. Op zich is dit is niet verwonderlijk, want zoals we hebben kunnen zien in paragraaf 4.1, vallen beide vormen van recidive bij deze onderzoeksgroep grotendeels samen: recidive onder verkeersdelinquenten is in verreweg de meeste gevallen recidive vanwege een nieuw verkeersdelict. Vandaar dat dezelfde factoren een rol spelen bij het voorspellen van de kans op algemene en speciale recidive.
Tabel 1 3:
De invloed van verschillende achtergrondkenmerken op het vóórkomen van recidive onder verkeersdelinquenten uit 1997
eβ
achtergrondkenmerk algemene recidive
speciale recidive
man**
1,85
1,85
geboorteland*** t.w.: Marokko
1,73
1,65
Nederlandse Antillen & Aruba
2,07
2,11
Suriname Turkije
1,57 1,56
1,47 1,49
overige
1,20
1,20
aantal eerdere middelzware justitiecontacten aantal eerdere zware justitiecontacten
1,04 1,29
1,01 1,03*
aantal eerdere justitiecontacten n.a.v. een verkeersdelict
1,04
1,04
leeftijd t.t.v. het 1e justitiecontact
0,96
0,96
duur van het strafrechtelijke verleden (in jaren)
1,02
1,02
* Significant met p<0,01; alle andere coëfficiënten zijn significant met p<0,001. ** Referentiecategorie ‘vrouw’; *** Referentiecategorie ‘Nederland’. Bron: WODC/OBJD
23
Uit de waarden van de coëfficiënten in tabel 13 valt op te maken dat mannelijke verkeersdelinquenten een grotere kans hebben om opnieuw in aanraking te komen met justitie dan vrouwen, of dat nu voor een verkeersdelict is of niet. Sekse en geboorteland zijn grootheden die uit een beperkt aantal categorieën bestaan. Bij deze variabelen wordt de kans op recidive geschat ten opzichte van een ‘referentiecategorie’. In het geval van sekse is de referentiecategorie het kenmerk ‘vrouw’. Dat de e β van sekse 1,85 bedraagt wil zeggen dat de kans op algemene en speciale recidive voor mannelijke verkeersdelinquenten 1,85 keer zo groot is als de kans op algemene en speciale recidive onder vrouwelijke verkeersdelinquenten. Anders gezegd, de recidivekans onder mannen is bijna 2 keer zo groot als onder vrouwen. Ook geboorteland is een belangrijke voorspeller van recidive onder verkeersdelinquenten. Bij deze grootheid is de referentiecategorie ‘Nederland’. De verkeersdelinquenten die niet geboren zijn in Nederland hebben over het algemeen een grotere kans om te recidiveren dan verkeersdelinquenten die in Nederland zijn geboren. We zien dat de kans dat verkeersdelinquenten die geboren zijn op de Nederlandse Antillen of Aruba recidiveren, ruim twee keer zo groot is als de kans op recidive onder verkeersdelinquenten die in Nederland zijn geboren. Ook daders geboren in Suriname, Marokko, Turkije vertonen in vergelijking met personen geboren in Nederland een verhoogde kans op het voorkomen van een nieuw justitiecontact vanwege een (verkeers)delict.10 Naast de invloed van de sekse en het geboorteland van de dader wordt de kans op recidive onder de verkeersdelinquenten ook bepaald door de o mvang van het strafrechtelijke verleden. Hoe groter het aantal eerdere justitiecontacten, hoe lager de leeftijd waarop men zijn strafrechtelijke carrière begon en hoe langer deze carrière al voortduurt, hoe groter de kans dat men opnieuw recidiveert. De coëfficiënten van deze grootheden zijn lager dan voor sekse en geboorteland, maar dat betekent niet dat deze variabelen minder belangrijk zijn. Bij grootheden waarvan de waarden uit aantallen bestaan, de zogeheten ‘telvariabelen’, geeft de exponent aan hoezeer de kans op recidive stijgt of daalt als de grootheid met 1 eenheid verandert. Een exponent van 1.04 voor het aantal eerdere justitiecontacten naar aanleiding van middelzware delicten houdt dus in dat elke zaak van een dergelijk kaliber de recidivekans met 4% verhoogt. De beste voorspeller van algemene recidive blijkt het aantal eerdere ‘zware’ justitiecontacten te zijn. Elk zwaar justitiecontact uit het strafrechtelijke verleden verhoogt de kans met 29%. De startleeftijd hangt negatief samen met de kans op recidive. Hoe later de strafrechtelijke carrière begint, hoe lager de kans dat men later opnieuw in de fout gaat. 10
We moeten de resultaten op dit punt voorzichtig interpreteren. Te zien is dat het aantal eerdere justitiecontacten positief samenhangt met de kans op recidive. Verkeersdelinquenten die in het buitenland geboren zijn, verblijven allicht nog maar kort in Nederland en waren alleen daarom al minder in de gelegenheid om - in Nederland justitiecontacten op te bouwen. Stel dat deze personen ook in hun geboorteland al delicten hebben gepleegd en dat deze gegevens beschikbaar zouden zijn. Het zelfstandige effect van geboorteland zou dan wel eens uit het model kunnen verdwijnen. Bepalend is dan alleen of men al eerdere contacten had en niet in welk land men geboren is.
24
De resultaten van de Cox regressie geven een algemeen beeld van de achtergronden van de recidive onder verkeersdelinquenten. De factoren die een rol blijken te spelen treft men niet alleen bij recidiveonderzoek onder verkeersdelinquenten aan. Veel aanknopingspunten voor beleid gericht op de vermindering van recidive bij dit type dader geeft dit model dan ook niet. Achtergrondkenmerken als sekse, geboorteland en de omvang van het strafrechtelijke verleden zijn factoren die men niet kan beïnvloeden. Om meer te weten te komen over de oorzaken van de recidive, is meer gericht onderzoek nodig naar de uiteenlopende omstandigheden en processen die een rol spelen bij het feitelijke delictgedrag van verschillende typen verkeersdelinquenten. Dergelijk onderzoek levert allicht meer aanwijzingen op voor een effectieve (strafrechtelijke) aanpak van verkeersovertreders.
25
5
Slot
Naar aanleiding van een aantal wijzigingen in de WVW1994 heeft de directie Rechtshandhaving het WODC gevraagd uit te zoeken in hoeverre personen die een verkeersdelict plegen in herhaling vallen. De vraag werd onderzocht via de WODC-Recidivemonitor, een project waarin op basis van justitiële documentatie gestandaardiseerde recidivemetingen worden verricht onder uiteenlopende dadergroepen. Bij deze meting bestond de onderzoeksgroep uit alle personen die in 1997 tenminste één justitiecontact hadden naar aanleiding van een overtreding van de WVW1994, het RVV1990 of de WAM. Van deze 146 duizend mensen is nagegaan of zij daarvoor en daarna in aanraking zijn geweest met Justitie. Met dit onderzoek wordt de ontwikkeling van de geregistreerde criminaliteit onder verkeersdelinquenten beschreven. Alleen de delicten die werden opgespoord en vervolgd worden in kaart gebracht. Verkeersdelinquenten zijn over het algemeen mannen, zijn in vergelijking met de rest van de daderpopulatie relatief oud en vaker in Nederland geboren dan personen die andersoortige delicten hebben gepleegd. De meest voorkomende verkeersdelicten zijn het ‘(ernstig) overtreden van de maximumsnelheid’, ‘rijden onder invloed’ en ‘onverzekerd rijden’. De uitgangszaak werd in negen van de tien gevallen afgedaan met een transactie of een boete. Bij rijden onder invloed’ en ‘veroorzaken ongeval’ wordt naast de hoofdstraf in meer dan 70 procent van de gevallen tevens de bevoegdheid om een motorrijtuig te besturen, tijdelijk ontnomen. Vijf jaar na de uitgangszaak in 1997 is ruim 40 procent van de verkeersdelinquenten opnieuw vervolgd. Recidive is vaak speciale recidive, meer dan 80 procent van de recidivisten werd opnieuw voor een verkeersdelict vervolgd. De specifieke recidive is het hoogst na ‘onverzekerd rijden’. Vier v an de tien daders met dit type uitgangszaak zijn binnen vier jaar opnieuw voor het onverzekerd rijden veroordeeld. De specifieke recidive na ‘rijden onder invloed’ is 24%, na ‘rijden zonder rijbewijs’ 30% en na het overtreden van de maximumsnelheid 20%. De interpretatie van deze resultaten is lastig, omdat we niet weten in hoeverre ze een afspiegeling zijn van de werkelijke recidive. De cijfers geven alleen aan welke daders opnieuw zijn gepakt en veroordeeld. De hoogte van de recidive wordt voor een deel bepaald door de pakkans en deze zal van delict tot delict verschillen. Afgaand op de gegevens uit de OBJD kunnen we echter stellen dat de recidive onder verkeersdelinquenten, gemeten volgens elk criterium, laag is in vergelijking met de rest van de daderpopulatie. Ook het aantal nieuwe justitiecontacten onder de recidivisten is voor verkeersdelinquenten kleiner dan voor de overige daders. Zeer ernstige delicten, delicten met een strafdreiging van 8 jaar of meer, komen onder verkeersdelinquenten nauwelijks voor. Verkeersdelinquenten vormen over het algemeen geen zware groep criminelen. De omvang van hun strafrechtelijke carrière blijft beperkt. De
27
meeste verkeersdelinquenten houden het bij 1 of 2 justitiecontacten. Voor deze meerderheid lijkt er geen aanleiding te zijn om het strafrechtelijke beleid te veranderen. Zijn er meer contacten, dan komen er naast verkeersdelicten ook andersoortige delicten voor. Aanwijzingen dat er zich veel specialisten onder de frequent vervolgde verkeersdelinquenten bevinden, zijn er met andere woorden niet. De vraag is dan ook of een aparte aanpak van ‘notoire verkeersdelinquenten’ aan kan slaan als men geen rekening houdt met het feit dat het delictgedrag dat men tracht tegen te gaan onderdeel is van een meer algemeen crimineel leefpatroon. De kans op algemene en speciale recidive is groter onder mannelijke verkeersdelinquenten, personen die in het buitenland geboren zijn, daders die al eerder in aanraking kwamen met Justitie en delinquenten die al op jeugdige leeftijd werden vervolgd. Met de gegevens die in de OBJD zijn opgenomen kunnen de determinanten van de recidive alleen globaal in kaart worden gebracht. Over de achtergronden van de recidive, de processen die leiden tot hernieuwde overtreding van de wetsartikelen en de invloed van de sancties op het delictgedrag kunnen we geen uitspraken doen. Daarvoor is een ander type onderzoek nodig. Het hier gepresenteerde cijfermateriaal kan daarbij als uitgangspunt dienen.
28
Summary
Recidivism among traffic offenders
As part of an evaluation of changes in traffic laws and regulations, the Dutch Ministry of Justice commissioned a research study of the reconviction rates of traffic offenders. WODC carried out the research using data from the Dutch Offenders Index (DOI), a database containing information about all criminal cases handled by the Prosecutor’s Office. The records of all individuals convicted of a traffic offence at least once in 1997 were extracted from the DOI. The study then examined the criminal histories of these 146,000 offenders. More than 750,000 criminal cases involving traffic offences and other types of offences were analysed. Key findings: – The traffic offences most frequently prosecuted were: serious speeding violations, driving while intoxicated (drink driving) and driving without insurance. – Traffic offenders were predominantly male, older than other offenders and more likely to have been born in the Netherlands. – Generally, traffic offenders had only 1 or 2 convictions on their criminal record. Offenders who had more convictions for traffic offences had usually been prosecuted for other types of offences too. There was no evidence among frequent offenders of specialisation in traffic offences. – Seven out of ten traffic offences were dealt with by the Prosecutor’s Office (rather than by the Courts); nine out of ten traffic offenders were sanctioned by fine. – In 40 percent of the cases handled by court, additionally the offender’s driving licence was temporarily suspended. – Forty percent of all traffic offenders were convicted again at least once within four years, 8 out of 10 of a new traffic offence. – The chance of being reconvicted within four years was greater for males, offenders born outside the Netherlands, offenders with previous records, and those with a low onset age. Overall, traffic offenders are less serious offenders than offenders involved in other types of crime. Their offences are punished less severely. Their criminal careers are as a rule not very extensive and they are less likely to be reconvicted than those involved in other types of offending. This study focused on crime recorded by the police. Due to the low risk of being caught the real rate of re-offending among traffic offenders could be much higher.
29
Literatuur
Kamerstukken Kamerstukken II 1998/1999, 24 112, nr. 20 Moolenaar, D.E.G., P.P.J. Groen, A.G. Mein, B.S.J. Wartna, M. Blom Wegenverkeerswet 1994. Evaluatie van de wijzigingen 1998 Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2004 Onderzoek en beleid, nr. 217 Openbaar Ministerie Jaarverslag 2000 Rijswijk, Zijlstra Drukwerk, 2000 Wartna, B.S.J., M. Blom De WODC-Recidivemonitor Den Haag, WODC, 2003 (http://www.wodc.nl) Besluit JD Wet van 15 augustus 1995, houdende vaststelling van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent gedrag Den Haag, Staatsblad, 1955, nr. 395, laatstelijk gewijzigd bij wet van 10 juli 1995, Staatsblad 1995, nr. 355
31
Bijlage 1
Samenstelling van de begeleidingscommissie
Voorzitter Dhr. prof. dr. J.P.S. Fiselier, universitair hoofddocent Katholieke Universiteit Nijmegen en bijzonder hoogleraar Penologie, Rijksuniversiteit Groningen
Leden Dhr. dr. R.V. Bijl, hoofd afdeling Criminaliteitspreventie, Slachtofferzorg, Jeugdbescherming en Sanctietoepassing, WODC Dhr. prof. dr. P.G.M. van der Heijden, hoogleraar Methodenleer en Statistiek, Universiteit Utrecht Dhr. dr. M.M. Kommer, plaatsvervangend directeur Directie Algemene Justitiële Strategie, Ministerie van Justitie Dhr. dr. K.E. Swierstra, senior beleidsadviseur directie Sancties, Reclassering & Slachtofferzorg, Ministerie van Justitie Dhr. drs. J.J.L.M. Verhagen, hoofd afdeling Informatieanalyse en Documentatie, Dienst Justitiële Inrichtingen Dhr. drs. C. Wiebrens, beleidsadviseur Parket-Generaal, Openbaar Ministerie
33
Bijlage 2
Samenstelling van de leescommissie
Voorzitter Dhr. dr. R.V. Bijl, hoofd afdeling Asiel & Migratie, WODC Leden Mw. dr. D.E.G. Moolenaar, senior medewerker beleidsinformatie afdeling Statistische Informatievoorziening en Beleidsanalyse, WODC Mw. mr. dr. K.E. van Tuijn, senior beleidsmedewerker Directie Handhaving, Ministerie van Justitie Mw. dr. M. ter Voert, senior onderzoeker afdeling Regelgeving, Rechtspleging & Rechtsbijstand, WODC
35
Bijlage 3
D e W O D C- R e c i d i v e m o n i t o r
De WODC-Recidivemonitor is een langlopend onderzoeksproject waarin gestandaardiseerde recidivemetingen worden verricht onder uiteenlopende dadergroepen. Met dit project hoopt Justitie een beter beeld te krijgen van de effecten van strafrechtelijke interventies, zowel voor jongeren als voor volwassenen. De metingen die in het kader van de Recidivemonitor worden gedaan, verlopen steeds op dezelfde manier. De uitkomsten van het onderzoek zijn hierdoor onderling vergelijkbaar. Sommige metingen worden op gezette tijden herhaald, zodat van belangrijke dadergroepen ook het verdere verloop van hun criminele carrière op de voet kan worden gevolgd. De Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Data (OBJD) De gegevens voor het onderzoek zijn afkomstig uit de Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (OBJD), een database die speciaal met het oog op de Recidivemonitor is ontwikkeld. De OBJD is een geanonimiseerde versie van het JDS, het officiële Justitiële Documentatiesysteem (JDS) dat wordt beheerd door de Centrale Justitiële Documentatie (CJD) in Almelo. In principe wordt de OBJD ieder kwartaal ververst met nieuwe gegevens uit het JDS. Het JDS geeft voor (rechts -) personen die met justitie in aanraking zijn gekomen een overzicht van alle strafzaken waarin zij als verdachte centraal stonden. Van elke strafzaak is opgenomen om welke delicten het ging en hoe de zaak is afgedaan. Voorafgaand aan de totstandkoming van het JDS werd alle informatie met betrekking tot gepleegde delicten en de afdoening daarvan door de arrondissementsparketten bijgehouden op kaarten. Begin jaren ’90 van de vorige eeuw hebben alle arrondissementsparketten hun kaarten naar de CJD gestuurd, zodat ze vanaf een centrale plaats en digitaal beschikbaar zouden zijn. Er is toen een onderscheid gemaakt tussen oude - op dat moment al verjaarde- zaken en meer recente zaken. Oude zaken zijn door de CJD op film gezet, nieuwe zaken op image. De namen van mensen die een zaak op image hebben kwamen op een zogenaamde index te staan. Wanneer er een nieuwe melding binnenkomt voor een persoon wordt gekeken of deze op de index voorkomt. Als dat het geval is worden de zaken die op image staan met alsnog ingevoerd. Zaken die op film zijn gezet worden in principe niet ingevoerd. Tegenwoordig is er een rechtstreekse verbinding tussen COMPAS, het geautomatiseerde administratiesysteem van de parketten en het JDS.
37
Het gevolg is dat het JDS (en dus de OBJD) compleet is voor personen die na 1996 nog met Justitie in aanraking kwamen11. Voor onderzoek naar personen die na 1996 niet meer met Justitie in aanraking zijn geweest, zal dus eerst op de index gekeken moeten worden of daar zaken op staan, opdat deze alsnog kunnen worden ingevoerd. Verwerking van de ruwe onderzoeksgegevens Om de informatie zoals die uit de OBJD geschikt te maken voor analyse moet eerst een aantal bewerkingsslagen worden gemaakt. Eén daarvan is het toekennen van numerieke waarden aan de diverse stringvariabelen. Daarnaast moeten keuzes worden gemaakt in een aantal andere kwesties. Timing van de zaken Om recidive te kunnen berekenen is het van belang de volgorde van de strafzaken in de carrière te bepalen en de duur tussen de strafzaken vast te stellen. In de OBJD zijn per zaak drie datums opgenomen om hierbij behulpzaam te zijn: – de datum waarop het delict werd gepleegd (pleegdatum); – de datum waarop een zaak (onherroepelijk) wordt afgedaan (beslisdatum); – de datum waarop een zaak wordt ingeschreven bij een van de parketten (inschrijfdatum). De datum waarop een delict is gepleegd is pas vanaf 1997 goed geregistreerd. Voor die tijd ontbreekt de pleegdatum in het merendeel van de gevallen. Omdat er bij het doen van carrièreonderzoek ook wordt gekeken naar delicten die voor 1997 zijn gepleegd, is dit dus geen goede optie. Afgaan op de datum waarop een zaak is afgedaan door het OM of de rechter heeft ook duidelijke nadelen. De duur van de strafrechtelijke procedure varieert van zaak tot zaak. Het gebruik van de beslisdatum zou een vertekend beeld kunnen opleveren van de duur tussen twee zaken. Een ander nadeel van het gebruik van de beslisdatum is dat informatie met betrekking tot zaken die nog niet zijn afgedaan niet meegenomen kan worden. Dan rest nog de datum waarop een zaak wordt ingeschreven bij een van de parketten. In het JDS (en dus in de OBJD) is – vooralsnog- alleen het jaar van inschrijving geregistreerd. Dit is niet onderscheidend genoeg. Het komt regelmatig voor dat van een persoon meer dan één zaak binnen één jaar kreeg ingeschreven. In dat geval is het niet goed mogelijk om de volgorde van de zaken te bepalen. Het CJD is verzocht om alsnog de maand van inschrijving in het JDS op te nemen12. Tot die tijd werken we met een geschatte inschrijfdatum. Tussen de pleeg- en de beslisdatum van een zaak, maar binnen het inschrijfjaar wordt at random een inschrijfdatum gekozen. Deze fictieve datum vormt de basis voor verdere analyses. 11 12
Tenzij zij zaken hebben die ten tijde van de omzetting al verjaard waren en op film zijn gezet. Deze zaken worden niet in het JDS ingevoerd. Om ervoor te zorgen dat gegevens in de OBJD niet tot personen herleidbaar zijn, zijn data in de OBJD altijd slechts tot op de maand nauwkeurig.
38
Feitinformatie De OBJD bevat informatie over gepleegde feiten. De informatie wordt vastgelegd in termen van wetsartikelen. Ieder feit bestaat uit maximaal vijf wetsartikelen. Per zaak kunnen meerdere feiten worden geregistreerd, hieraan is geen limiet gesteld. In tabel 1 staan bij wijze van voorbeeld de gegevens van een zaak waarin diefstal in vereniging gepleegd (feit 1: de combinatie van artikel 310 met artikel 311) samen voorkomt met eenvoudige mishandeling (feit 2: artikel 300). Tabel 1:
Registratie van feitformatie in de OBJD wetsartikel
feit 1 2 …
1 Sr 310 Sr 300/1
2 Sr 311/1/4 -
3 -
4 -
5 -
Om inzicht te krijgen in de delicten naar aanleiding waarvan een zaak is ingeschreven, dient de feitinformatie per zaak te worden samengevat. Dit gebeurt in een aantal stappen: – het toekennen van strafdreigingen; – het toekennen van de cbs-code; – het koppelen van feitinformatie aan zaken. De eerste stap is het toekennen van een strafdreiging aan elk feit. Dit is de maximale straf die wettelijk voor een bepaald type delict kan worden opgelegd. Wanneer er per feit meerdere wetsartikelen geregistreerd zijn, dan wordt de strafdreiging van het hoogst bedreigde artikel toegekend. De strafdreiging wordt conform het Wetboek van Strafrecht gecorrigeerd, indien er in plaats van het plegen van een delict sprake is van een ‘strafbare poging tot (uitlokking van) een misdrijf’ dan wel een ‘strafbare voorbereiding’ of ‘medeplichtigheid’ daartoe. Naast een strafdreiging wordt aan elk feit ook een zogenaamde ‘cbs-code‘ toegekend. Dit is de code die door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt gebruikt om delicten te classificeren. Op grond van deze code worden feiten ingedeeld naar de aard van het gepleegde delict. Per zaak worden vervolgens de vijf feiten met de hoogste strafdreiging geselecteerd. Informatie met betrekking tot de aard en de ernst van deze feiten wordt gekoppeld aan de informatie van de zaak waarbij ze horen. Afdoeningsinformatie Zoals er binnen een zaak meerdere feiten kunnen voorkomen, kan er per zaak ook sprake zijn van meer dan één vonnisonderdeel. Aan het aantal verschillende soorten afdoeningen binnen een zaak is geen limiet gesteld. Ook de vonnisonderdelen dienen per zaak te worden samengevat. Dit gebeurt op twee manieren. Op de eerste plaats door voor iedere zaak te turven of er een straf is opgelegd in één van de volgende 6 hoofdcategorieën: maatregelen, (on)voorwaardelijke vrijheidsstraffen, taakstraffen, geldstraffen, transacties en beleidssepots. Daarnaast wordt gekeken naar het voorkomen
39
van combinaties van vonnisonderdelen, zoals een boete die wordt opgelegd in combinatie met een vrijheidsstraf. Informatie met betrekking de vonnisonderdelen wordt vervolgens gekoppeld aan de informatie van de zaak waarbij ze horen. De operationele definitie van recidive De keuze voor de OBJD als bron van onderzoeksgegevens impliceert dat met de Recidivemonitor alleen de criminaliteit die het Openbaar Ministerie te verwerken krijgt, in kaart wordt gebracht. Uitspraken over alle criminaliteit die wordt gepleegd mogen niet worden verwacht. Bovendien laten we een deel van de geregistreerde criminaliteit buiten beschouwing, namelijk de zaken die door de kantonrechter worden afgedaan. Strafbare feiten die door de kantonrechter worden afgedaan bestaan voor bijna 90% uit verkeersdelicten waarvan ruim 60% snelheidsovertredingen. Behalve zaken die worden afgedaan door de kantonrechter blijven ook de zaken die eindigen in een vrijspraak, een technisch sepot of een andere technische uitspraak buiten beschouwing13. Zaken die gevoegd zijn bij een andere zaak tellen daarentegen wel mee. Recidivecriteria Bij het vaststellen van de recidive wordt een aantal vaste criteria gehanteerd, waarbij behalve naar ernst ook onderscheid wordt gemaakt naar de aard van de recidive. Criteria die verwijzen naar de ernst -algemene, ernstige en zeer ernstige recidive- zijn altijd hetzelfde. Dit geldt echter niet voor speciale en specifieke recidive. Deze twee criteria zijn afhankelijk van de uitgangszaak, dat wil zeggen de zaak op grond waarvan iemand in de onderzoeksgroep terecht is gekomen. Zo verwijst speciale recidive onder verkeersdelinquenten naar een nieuw justitiecontact naar aanleiding van een verkeersdelict, terwijl het voor overtreders van de Opiumwet gaat om het opnieuw overtreden van de Opiumwet.
Tabel 2:
Recidivecriteria binnen de WODC- Recidivemonitor
criterium
omschrijving
algemene recidive
alle nieuwe justitiecontacten, behalve vrijspraken, technische sepots en andere technische uitspraken nieuwe justitiecontacten n.a.v. een delict met een wettelijke strafdreiging van 4 jaar of meer* nieuwe justitiecontacten n.a.v. een delict met een wettelijke strafdreiging van 8 jaar of meer nieuwe justitiecontacten n.a.v. hetzelfde soort delict nieuwe justitiecontacten n.a.v. hetzelfde wetsartikel
ernstige recidive zeer ernstige recidive speciale recidive specifieke recidive *
Delicten met een lagere strafdreiging maar waarvoor wel voorlopige hechtenis kan worden opgelegd vallen ook in deze categorie.
13
Voorbeelden van technische uitspraken zijn: 'OM niet ontvankelijk', 'dagvaarding nietig' en 'rechter niet bevoegd'.
40
Analyse van gegevens Binnen de Recidivemonitor worden drie facetten van recidive onderscheiden: – de prevalentie, d.i. het vóórkomen van recidive; – de frequentie, d.i. het aantal recidivecontacten; en – de totale omvang of ernst van alle recidivedelicten tezamen. Op de eerste plaats wordt per persoon vastgesteld of hij of zij na de uitgangszaak opnieuw met Justitie in aanraking is gekomen en zo ja, na hoeveel tijd dit was. Daarnaast wordt vastgesteld hoeveel nieuwe justitiecontacten iemand binnen een bepaalde periode heeft opgebouwd en hoe ernstig of omvangrijk de totale recidive is geweest. Voor het vaststellen van de recidiveprevalentie wordt gebruik gemaakt van survivalanalyse (zie verderop). Voor het vaststellen van de recidivefrequentie wordt voor elk jaar dat sinds de uitgangszaak is verstreken het gemiddelde, cumulatieve aantal nieuwe justitiecontacten vastgesteld onder de daders die tot dan toe hebben gerecidiveerd. De totale omvang of ernst van de recidive in een groep wordt beschreven aan de hand van de afdoening van de recidivedelicten. Van alle zaken volgend op de uitgangszaak wordt vastgesteld welk percentage werd afgedaan met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of maatregel. Daarbinnen wordt een onderscheid gemaakt tussen onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen van zes maanden of korter enerzijds en onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen van langer dan zes maanden of een vrijheidsbeperkende maatregel anderzijds. Survivalanalyse Survivalanalyse is bedoeld om de duur tot aan een eventuele gebeurtenis te meten, in ons geval de duur tot aan een eventuele recidive. De periode waarover gegevens bekend zijn loopt doorgaans van persoon tot persoon uiteen en daarom heeft niet iedereen in de onderzoeksgroep dezelfde gelegenheid om te recidiveren. Deze verschillen in observatieperiode kunnen worden weggewerkt, maar alleen ten koste van een verlies aan informatie. Men zou de observatieperiode voor alle personen gelijk kunnen stellen aan de duur van de follow-up periode van de persoon die het kortst kon worden gevolgd. Maar dit betekent dat men met een deel van de gegevens niets kan doen. Nieuwe justitiecontacten die buiten de minimale observatietermijn vallen, blijven dan immers buiten beschouwing. Met behulp van survivalanalyse kan dit probleem worden ondervangen. De kans op recidive wordt niet eenmalig vastgesteld (bijvoorbeeld alleen na 2 jaar), maar op elk moment tussen de start en het einde van de totale observatietermijn. Op ieder tijdstip gedurende die termijn wordt een schatting gemaakt op grond van de informatie die beschikbaar is. Een persoon telt alleen mee in de kansberekening zolang hij kon worden gevolgd. Cox regressie is een survivalmodel waarmee ook het effect van achtergrondkenmerken op de recidivekans kan worden geschat. De kenmerken kunnen zowel categorische als continue variabelen zijn. Met behulp van Cox regressie kan worden vastgesteld hoe achtergrondkenmerken zoals sekse, geboorteland en het aantal eerdere justitiecontacten samenhangen met de kans op recidive. Het effect wordt uitgedrukt in een coëfficiënt, de exponent bèta (eβ). De hoogte van de coëfficiënt geeft de sterkte van het verband aan. Bij categorische variabelen, zoals sekse, drukt deze coëfficiënt uit hoezeer de
41
kans op recidive toeneemt bij een bepaalde waarde van de variabele. Een coëfficiënt van 2,5 voor de waarde ‘man’ bijvoorbeeld, betekent dat de kans dat mannelijke daders recidiveren 2,5 keer zo groot is dan de kans op recidive bij vrouwen. Bij numerieke variabelen, zoals het aantal eerdere justitiecontacten of de startleeftijd van de dader (‘telvariabelen’), geeft de coëfficiënt aan hoeveel procent de kans op recidive daalt of stijgt als de waarde van de variabele met 1 eenheid toeneemt. Een coëfficiënt van 1,05 voor het aantal eerdere contacten bijvoorbeeld, houdt in dat bij elk eerder justitiecontact |de kans op latere recidive 5% groter is en een coëfficiënt van 0,97 voor startleeftijd geeft aan dat de kans op recidive met 3% afneemt met elk jaar dat de eerste strafzaak van de dader later plaatsvond.
42
Bijlage 4
Lichte, middelzware of zware criminaliteit?
In deze bijlage vindt men een overzicht van de strafdreiging voor de meest voorkomende wetsartikelen die in de OBJD zijn geregistreerd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen lichte, middelzware en zware criminaliteit. In de categorie ‘lichte criminaliteit’ vallen feiten met een wettelijke strafdreiging van minder dan 4 jaar (1460 dagen). In de categorie ‘middelzware criminaliteit’ vallen alle feiten met een strafdreiging van 4 tot 8 jaar (2920 dagen)14 . Feiten met een strafdreiging van 8 jaar of meer vallen in de categorie ‘zware criminaliteit’. Wanneer uit de feitinformatie in de OBJD niet duidelijk blijkt welke strafdreiging van toepassing is, wordt altijd de laagste strafdreiging gekozen. Op het overtreden van artikel 2 lid 1 sub b van de Opiumwet staat bijvoorbeeld ten hoogste 6 maanden hechtenis (of een geldboete van de vierde categorie). Wanneer dit echter met opzet gebeurt, is de maximale strafdreiging 8 jaar (of een geldboete van de vijfde categorie). In de OBJD wordt echter vaak niet geregistreerd of er sprake is van opzet. In die gevallen wordt dus de laagste strafdreiging gekozen.
14
Ook feiten met een strafdreiging van minder dan 4 jaar, maar waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven vallen in deze categorie. Artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering geeft een overzicht van de desbetreffende feiten.
43
Tabel 1:
Relatief l ichte criminaliteit (strafdreiging minder dan 4 jaar)
wet
artikel
OW OW
2/1 3/1
180 30
harddrugs - bezit/handel/smokkel softdrugs - bezit/handel
SR SR SR SR SR
138/1 180 184/1 239/1 266/1 + 267/2
180 365 90 90 120
SR SR SR
300/1 350/1 417BIS/1/A
730 730 365
huisvredebreuk wederspannigheid niet voldoen aan ambtelijk bevel schennis van de eerbaarheid eenvoudige belediging onder verzwarende omstandigheden eenvoudige mishandeling vernieling/beschadiging schuldheling
WVW94 WVW94 WVW94 WVW94 WVW94
6 7/1/A 8 163/2 164/1
WWM WWM
13/1 26/1
Tabel 2:
strafdreiging
365 90 90 1095 90 90 90
dood of zwaar lichamelijk letsel doorrijden na een ongeval besturen onder invloed ademanalyse onder zich houden rijbewijs door ambtenaar OM verbod wapens categorie I verbod voorhanden hebben wapens of munitie categorieën II en III
Middelzware criminaliteit (strafdreiging 4 tot 8 jaar)*
wet
artikel
OW
3/B + 11/2
SR SR SR
140/1 141/1 141/1 + 141/2/1
2190 1640 2190
SR SR SR SR SR SR SR SR SR SR SR SR SR SR
225 231/2 247/1 285/1 300/1 + 2 310 310 + 321 311/1/4 311/1/4 + 5 311/1/5 321 321 + 322 326 416/1/A
2190 1460 2190 730 1460 1460 1460 2190 2190 2190 1095 1460 1095 1460
*
omschrijving
strafdreiging 730
omschrijving softdrugs - handel/bezit/vervaardigen (met opzet) deelneming aan misdadige organisatie gezamenlijke openlijke geweldpleging gezamenlijke openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel of vernieling valsheid in geschrifte valse reispas ontucht met bewusteloze, geestelijk gestoorde of kind bedreiging met misdrijf eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel eenvoudige diefstal eenvoudige diefstal/verduistering diefstal in vereniging diefstal in vereniging met braak diefstal met braak verduistering verduistering in functie gepleegd oplichting begunstiging
Delicten met een lagere strafdreiging maar waarvoor wel voorlopige hechtenis kan worden opgelegd, vallen ook in de categorie ‘middelzware criminaliteit’.
44
Tabel 3:
Zware criminaliteit (strafdreiging van 8 jaar of meer)
wet
artikel
strafdreiging
SR SR SR SR SR SR SR SR SR
317/1 312/1 312/2/2 312/2/2 + 317/1 287 246 244 245/1 141/1 + 141/2/2
3285 3285 4380 4380 5475 2920 4380 2920 3285
SR SR SR SR SR SR SR
289 209 242 157/1 157/1 + 157/2 282/1 302/1
7300 3285 4380 4380 5475 2920 2920
omschrijving afpersing diefstal met geweld diefstal met geweld in vereniging diefstal met geweld/afpersing doodslag feitelijke aanranding der eerbaarheid gemeenschap met persoon beneden 12 jaar gemeenschap met persoon tussen 12 en 16 jaar gezamenlijke openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel moord opzettelijk uitgeven van vals geld verkrachting veroorzaking van brand etc. met gevaar voor goederen veroorzaking van brand etc. met levensgevaar vrijheidsberoving zware mishandeling
45
Bijlage 5
Verkeersdelicten in de OBJD (1997- 2001)
Tabel 1:
Verkeersdelicten in de OBJD
artikel(en)
omschrijving
1997
1998
1999
2000
2001
totaal
rijden onder invloed rijbewijsplicht verlaten plaats na ongeval gedrag op de weg besturen na ontzegging rijbevoegdheid of ongeldigverklaring rijbewijs handhaving dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld kentekens en kentekenbewijzen joyriding periodieke keuringsplicht maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid aanvraag rijbewijzen vrijstelling en ontheffing wedstrijden verlies geldigheid rijbewijs ontzegging rijbevoegdheid als bijkomende straf bromfietscertificaat aanwijzingen door opsporingsambtenaren toelating tot de weg
44.136 18.444 8.910 6.452 3.012
43.778 19.020 8.797 6.766 3.238
43.651 19.491 8.765 6.941 3.334
41.357 11.756 8.624 5.845 3.870
47.159 18.678 8.422 5.927 4.098
220.081 87.389 43.518 31.931 17.552
2.888 1.778
2.777 1.701
2.897 1.626
2.778 1.440
2.628 1.295
13.968 7.840
1.688
1.700
1.401
1.294
1.276
7.359
435 442 94
435 577 80
445 607 84
470 339 102
403 307 149
2.188 2.272 509
8 0 5 4 8
21 10 5 3 12
10 17 2 11 1
8 11 0 3 0
7 11 8 3 0
54 49 20 24 21
4 3
2 2
2 2
1 0
2 4
11 11
1
0
0
0
0
1
88.312
88.924
89.287
77.898
90.3 77
434.798
WVW1994 8 107,110 7 5 9
160-166 6 36,40,41,51,58,60,61 11 72,74 130,132
114 150 10 124 180
135,138 12 25 subtotaal WVW1994
Vervolg tabel 1 op volgende pagina
47
Vervolg tabel 1 artikel(en)
omschrijving
1997
1998
1999
2000
2001
totaal
niet-verzekerden Register Dienst Wegverkeer stilhouden en inzage geven bewijs van verzekering of vrijstelling binnenlandse nietkentekenplichtige en buitenlandse motorrijtuigen
34.639 169 2
47.325 108 1
75.226 148 2
56.149 81 2
53.7 61 354 1
267.100 860 8
1
0
0
0
0
1
34.811
47.434
75.376
56.232
54.116
267.969
66.857 5.365
67.605 5.402
77.118 4.810
47.703 3.962
288.718 3.352
548.001 22.891
2.070 1.397 1.210 719 462
1.870 1.518 1.175 710 537
1.724 1.240 896 606 500
1.244 1.017 749 539 462
1.073 913 558 468 414
7.981 6.085 4.588 3.042 2.375
370 0
380 0
332 0
286 0
278 0
1.646 0
79
57
68
84
52
340
84 78 29
59 53 38
66 46 34
52 46 28
54 46 22
315 269 151
116 16 2 1 8 4 5 2 2 0 1 1
17 14 5 3 8 3 1 3 1 1 1 0
6 6 1 5 0 4 4 0 1 3 0 0
7 8 6 2 1 1 0 0 0 0 2 1
8 10 7 4 0 3 0 0 1 0 0 0
154 54 21 15 17 15 10 5 5 4 4 2
0
0
2
0
0
2
78.878
79.461
87.472
56.200
295.981
597.992
202.001
215.819
252.135
190.330
440.474
1.300.759
WAM 30 34 31
14
subtotaal WAM 19-22,62A 62 17,18 54-56 15 68-74 76-81 3,4,6,10 61 82,83 11 49 42,43 32-35,38,39 50 29-31 15A 57 14 23 24,26 51 45 58 59 60 subtotaal RVV1990 totaal
maximumsnelheid opvolgen verkeerstekens (excl. maximumsnelheid) afslaan bijzondere manoeuvres verlenen van voorrang verkeerslichten verkeerstekens op het wegdek plaats op de weg zitplaats kinderen op fietsen en bromfietsen verplichtingen weggebruikers inhalen voetgangers autosnelwegen en autowegen gebruik van lichten voorrangsvoertuigen signalen gedrag bij overwegen onnodig geluid oprijden van kruispunten stilstaan parkeren loslopend vee erven gevarendriehoek autogordels en kinderbeveiligingsmiddelen helmen
Bron: WODC/OBJD
48
Bijlage 6
Afkortingenlijst
CJD CJIB COMPAS JDS OBJD obm OM RVV1990 TRIAS WAHV WAM WVW1994
Centrale Justitiële Documentatie Centraal Justitieel Incasso Bureau Communicatie OM-Parket Administratie Systeem Justitieel Documentatie Systeem Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen Openbaar Ministerie Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 Transactie Registratie Innings- en Informatie Afhandeling Systeem Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen Wegenverkeerswet 1994
49