S l e u t e l F r a n s

Sleutel Frans S P RE E K VA A R D I G !

B.V. Dantel

u i t g e v e r ij c o u t i n h o bussum 19 9 9

c

© 1999 Uitgeverij Coutinho b.v. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Uitgever: Dick Coutinho, Slochterenlaan 7, 1405 AL Bussum

Deze sleutel behoort bij de uitgave: Spreek vaardig! Praktische methode voor spreekvaardigheid in vreemde talen Pauline Kuiper-Jong en Marina Beckers ISBN 90 6283 138 9 / NUGI 942

2

/

S P R E E K VA A R D I G !

Frans 1

Spellen (épeler)

1

Epelez les mots, adresses, enzovoort, indiqués ci-dessous en faisant attention à la prononciation des lettres et des chiffres: G = jee als de djee-klank in het Engelse ‘jail’ maar zonder ‘d’ erin; H = aash (met de sh-klank van het Engelse ‘shit’...); J = jie (met de djie-klank van het Engelse ‘jeep’, maar zonder de ‘d’) V = wee (dus niet met een scherpe ‘v’ zoals in het Nederlands’!); W = double wee; X = ieks Y = iegrèk (met de g-klank van het Engelse ‘go’) Z = zed (dus niet ‘zet’!). Hoofdletter A = A majuscule Men kan ook spellen met behulp van dit lijstje: A Anatole J Jean B Bernard K Kilogramme C Cécile L Léopold D Désiré M Marcel E Emile N Napoléon F François O Oscar G Gustave P Pierre H Henri Q Québec I Isidore R Robert

S T U V W X Y Z

Suzanne Téléphone Ursule Victor Wagon Xantippe Yvonne Zéro

Men zegt A comme Anatole, enz. Er worden soms andere namen gebruikt, bijvoorbeeld A comme Anne, S comme Simon, enz. 2

Een streep = un trait; een punt = un point; een komma = une virgule; een sterretje = une astérisque; enzovoort. De postcode = le code postal. Geef niet alleen een adres, maar ook een telefoonummer, een faxnummer en een e-mailadres! E-mail = e-mail/courrier électronique; @ = arobas(e); de fax = le fax; het antwoordapparaat = le répondeur. Andere nuttige woorden: la boîte postale; le cédex (courrier d’entreprise à distribution exceptionnelle).

SLEUTEL FRANS

/

3

4

2

De huiskamer (le salon/le séjour/le living)

1

Er staat/er ligt = il y a Un canapé, des fauteuils, une table basse, la télé, un lampadaire, une bibliothèque, un tapis, enzovoort. Er hangt = est accroché(e) au mur. Un tableau, une applique, enzovoort. Voorzetsels: op de grond = par terre; aan de mur = au mur; op de tafel = sur la table, enzovoort. Maak er een gewoonte van een lijstje te maken van de mannelijke en een apart lijstje van de vrouwelijke woorden. Bijvoorbeeld altijd de vrouwelijke woorden links en de mannelijke woorden rechts. Vaak is het makkelijker te onthouden waar een woord staat dan het geslacht ervan apart te leren! Bijvoorbeeld: la table le lampadaire la télé(vision) le canapé l’applique le fauteuil enz.

2

Vragen naar de indeling van een kamer Let op: een gewone kamer is ‘une pièce’, een slaapkamer is ‘une chambre (à coucher)’! Voorbeelden van vragen: Comment est ton/votre salon/living? Carré ou rectangulaire? Il fait combien de mètres carrés environ? Où sont les fenêtres? Où se trouve la porte? Où as-tu/avez-vous mis la table?

3

Mogelijk commentaar: Si j’ai bien compris/suivi ton/votre explication, c’est une pièce de six mètres de long sur quatre mètres et demi de large; le piano se trouve là … la table basse ici … le lampadaire et le canapé sont placés contre le mur, à gauche … enzovoort. Andere nuttige woorden: au milieu (de); face à; dos à dos; à côté (de); en face; derrière.

3

De agenda (l’agenda)

1

De dagen van de week. Let op het onderscheid tussen lundi (maandag) en le lundi (elke maandag, ‘s maandags) Dagdelen: le matin, l’après-midi, le soir. Klok kijken en gebruik voorzetsel. A huit heures, à onze heures et demie, à midi, enzovoort. Onderscheid goed: ‘aller voir quelqu’un/aller chez quelqu’un’ en ‘aller à un concert, à Rotterdam’, enzovoort.

/

S P R E E K VA A R D I G !

2

Vraagwoorden (vervolg en herhaling van 2.2): A quelle heure …? Où … ? Avec qui …? Qui est …? Comment …? Quel genre de …? Qu’est-ce que …? Enzovoort.

3

Mon emploi du temps Werkwoorden in de eerste persoon enkelvoud van de indicatif présent: (Moi) je me lève vers …; je prends un café pour me réveiller … je pars au bureau à … Je rentre vers … (als het gaat om gewoontes). La semaine prochaine (werkwoorden in de gewone futur of ‘aller’ + infinitif gebruiken. Soms is ook de présent mogelijk): Lundi j’ai rendez-vous chez le dentiste à dix heures et demie. Mardi j’irai à Rotterdam en fin d’après-midi pour assister au concert de Paul … Vendredi, comme tous les vendredis, notre équipe de volley va se rassembler sur le quai de la gare pour prendre le train de … Enzovoort.

4

Eet smakelijk! (Bon appétit!)

1

Mettre la table/le couvert; débarrasser la table. La nappe, la serviette, l’assiette, le verre, le couteau, la fourchette, la cuillère, la bouteille, le pain, le poivre, le sel, enzovoort. Vergeet niet mannelijke en vrouwelijke woorden apart te noteren!

2

Composons un menu! Hors d’oeuvres; entrée; plat principal; fromage; dessert. In Frankrijk wordt bij een klassiek menu het zoete toetje nà de kaas gegeten! En ‘sla’ (‘salade verte’) wordt apart geserveerd nà het hoofdgerecht. ‘Soep’ vooraf is ‘le potage’. ‘La soupe’ is een dikke maaltijdsoep … Choisissons les vins: ‘un Bourgogne’, ‘un Beaujolais’, enzovoort. Du vin rouge ou du vin blanc? Une carafe ou un pichet? Mogelijke vragen: • Qu’est-ce que tu/vous prends/prenez comme hors-d’oeuvre? • Tu/vous aimes/aimez les escargots? • Comment préférez-vous votre steak? Bien cuit? A point? Saignant? Enzovoort. Welke Franse gerechten worden in Nederland zelden gegeten en omgekeerd? Les tripes; la cervelle; les cuisses de grenouilles, enzovoort. Les harengs crus, la soupe aux pois cassés, le sandwich avec une croquette de viande, enzovoort.

3

Mogelijke uitdrukkingen: Délicieux! Très bon! Quelle délicieuse combinaison! Un goût merveilleux! Parfait! Enzovoort. Voulez-vous me passer le sel, s’il vous plaît? Encore un peu de compote? Prenez de la blanquette, je vous en prie, je l’ai préparée spécialement pour vous. Servez-vous; enzovoort.

SLEUTEL FRANS

/

5

Discussie over algemene onderwerpen. Bijvoorbeeld: • Que pensez-vous de … Vous ne trouvez pas que … • Mais non! – Mais si! – Pas du tout! – Tout à fait! – Absolument!

6

5

Het zonnetje …(le soleil)

1

Un oeuf/des oeufs (let op de uitspraak!); des ciseaux/deux paires de ciseaux; une souris/des souris; une cuillère/des cuillères; une poêle (let op de uitspraak!)/des poêles; des lunettes/deux paires de lunettes; le tire-bouchon/les tire-bouchons, enzovoort.

2

Voorzetsels: Devant …; à la droite de …; à la gauche de …; au-dessus de …; derrière …; sous …; au bas de …; au-dessous de …; entre …; dans/ à l’intérieur de …, enzovoort. Net als in het Nederlands kan men zeggen: het zonnetje bevindt zich rechts voor = devant, à droite, of: het zonnetje bevindt zich rechts van het ei = à la droite de l’oeuf.

3

Quels objets et quels animaux possédez-vous? Combien en avez-vous? Expliquez à quoi ils vous servent. Mogelijke antwoorden: • J’ai deux paires de bottes, je n’ai pas de skis, enzovoort. • Je mets des bottes pour travailler dans le jardin. • Je n’ai qu’une paire de lunettes de soleil. • Elles protègent mes yeux contre les rayons du soleil. Enzovoort. Let op: om een beperking uit te drukken kan men ‘seulement’ gebruiken of de constructie ‘ne … que’.

6

Landen en steden (pays et villes)

1

(Let op het gebruik van de voorzetsels) Aux Pays-Bas/en Hollande (La Haye, Leyde, Nimègue, Groningue); en Belgique (Bruxelles, Anvers, Malines); en Angleterre (Londres); en Allemagne (Berlin, Münich – let op de uitspraak!, Cologne, Francfort), en France (Paris, Metz, Caen, Lourdes – let op de uitspraak van deze drie!); en Italie (Rome, Milan); en Espagne (Madrid, Barcelone); en Suisse (Berne, Zürich – let op de uitspraak!, Bâle); au Maroc (Rabat, Tanger); aux Etats-Unis (New-York); au Canada (Ottawa, Montreal); au Mexique (Mexico), enzovoort. Het Frans kent, zoals hierboven te zien is, een eigen schrijf- en uitspraakwijze voor veel plaatsnamen.

2

Complétez la liste en y ajoutant des pays. Indiquez chaque fois la capitale. Attention au prépositions!

3

Afwisselend de vous- en de tu-vormen gebruiken. Voorbeelden:

/

S P R E E K VA A R D I G !

• Tu connais/vous connaissez tous ces pays? • Tu/vous y es/êtes allé(e)(s) comment? En avion? En bateau? • C’était quand? Enzovoort. 4

Superlatif en comparatif: le plus beau; la plus belle; plus beau/belle que; moins beau/belle que. Indien er vergeleken wordt: (pas) aussi beau/belle que. Let op het verschil tussen ‘la plus belle ville d’Europe’ en ‘la plus belle ville de l’Europe (centrale/du Nord, enzovoort).

7

Op weg naar … (Pour aller à …)

1

Gebruik de tegenwoordige tijd en let op het gebruik van de voorzetsels. En sortant de ma maison, je vais/prends à gauche, je suis la rue jusqu’au bout, je tourne à droite, au coin de la rue il y a …, je prends la première rue latérale à ma gauche, je vais jusqu’au carrefour/croisement, sur/à ma droite je vois …, enzovoort. (‘En sortant’ is een gérondif. Als men deze vorm te moeilijk vindt kan men ook zeggen: quand je sors …)

2

Le trottoir; le caniveau; la chaussée; le réverbère; le perron (stoep van een huis), la rue, enzovoort. Maak zoals gewoonlijk een lijstje van de mannelijke woorden en een apart lijstje van de vrouwelijke woorden.

3

Voorbeeld van een routebeschrijving: Pour aller de ma maison à la gare, il faut suivre la rue jusqu’au bout, ensuite il faut longer le canal jusqu’à l’entrée du parc. Là, il faut prendre à gauche et traverser la route. Vous verrez à votre droite un grand centre commercial. Vous passez devant et vous tournez à gauche tout de suite après: la gare est juste derrière. (Tu verras … tu passes … tu tournes.)

8

Om hoe laat? (A quelle heure?)

1

Herhaal 3.1 en gebruik daarna voor deze oefening werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld: A sept heures et (le) quart le réveil sonne, je me lève; dix minutes plus tard je prends ma douche. A huit heures moins vingt je prends mon petit déjeuner. A huit heures je prends le bus. De huit heures et demie à midi et demi je travaille. L’après-midi je joue au tennis ou je fais mes commissions, enzovoort.

2

Mogelijk relaas: Hier j’ai fait la grasse matinée; je me suis levé(e) vers onze heures; j’ai préparé mon café et j’ai lu le journal du matin; j’ai téléphoné à une

SLEUTEL FRANS

/

7

copine; enzovoort. Of: hier matin je me suis levé(e) très tôt, à quatre heures du matin, j’ai pris mon petit déjeuner en vitesse, je suis allé à Schiphol, enzovoort. Let op: in het Nederlands zegt men ‘tot 2 uur ‘s nachts opblijven’, in het Frans zegt men: ne pas se coucher avant 2 heures du matin.

8

3

De eerste persoon enkelvoud wordt vervangen door de derde persoon enkelvoud. Voorbeeld: Hier elle a fait la grasse matinée, elle s’est levée … Het is ook mogelijk de indirecte rede te gebruiken (Zij heeft gezegd dat ze …). De tijden moeten dan aangepast worden. Voorbeeld: Elle a dit que, hier, elle avait fait la grasse matinée, qu’elle s’était levée … Enzovoort.

9

Honden en katten … (les chiens et les chats)

1

Werkwoorden: être debout, être couché, être assis. Marcher, attendre, regarder par la fenêtre, se cacher. (Geluiden maken: aboyer, japper; miauler, ronronner). Voorzetsels: sur, sous, près de, loin de, derrière, devant. Voorbeeld: le chien se cache dans le coin derrière la bibliothèque.

2

Un animal domestique. Voorbeelden van vragen en antwoorden: • Vous avez un chat ou un chien à la maison? • Nous avons un chat et un hamster. • Comment s’appelle votre chat? • Minet. Le hamster s’appelle Grisou. • Il a quelle couleur, votre chat? • C’est un chat tigré. • Qu’est-ce qu’il mange? • Il aimerait bien manger le hamster … Probeer wat variatie in de huisdieren te brengen. Misschien heeft iemand een terrarium met slangen? Of een volière met tropische vogels (oiseaux des tropiques)?

3

Niet iedereen houdt van huisdieren. Soms heeft iemand een hekel aan katten of is bang voor honden. Voorbeelden: • L’animal domestique vous tient compagnie. • Le chat est très intelligent et fait la chasse au souris. • J’ai horreur des chats: ils laissent des poils partout, ils attrapent les petits oiseaux, enzovoort. • Les chiens me font peur, j’ai été mordu par un chien berger quand j’étais petit. Enzovoort.

/

S P R E E K VA A R D I G !

10

Hotel, camping, appartement of iets anders? (Hôtel, camping, appartement, caravane?)

1

Gebruik o.a. de volgende werkwoorden en uitdrukkingen: Téléphoner à l’hôtel; retenir une chambre dans un hôtel; réserver pour une quinzaine, du premier au quinze août; une chambre à deux lits/à grand lit; une chambre avec bain/avec douche; prix de la chambre; petit déjeuner compris? Les chiens sont admis? Le numéro de votre fax, enzovoort. Constructies: Je voudrais …; vous avez …? Indiquez- moi, s’il vous plaît …; je regrette, nous n’avons pas de …; … ne sont pas admis; veuillez confirmer par écrit; voulez-vous me donner le numéro de votre carte de crédit; enzovoort.

2

Gebruik bovenstaande uitdrukkingen en vraag eventueel ook hoe de ligging van de plaats voor de caravan is: C’est où environ? Au milieu du camping? Au fond? C’est un endroit tranquille? Il y a de l’ombre? La piscine n’est pas trop loin? Enzovoort.

3

Voorbeelden: • Vous êtes parti en vacances cet été? • Vous étiez combien? • Vous avez pris le train ou la voiture? Vergeet niet ook de tu-vorm te gebruiken.

4

Nuttige woorden: choisir; préférer; donner la préférence à; ne pas avoir de préférence.

11

1

Woordvolgorde … spelenderwijs! (Mettez les mots dans le bon ordre … en jouant) Je vais chez le boucher; ce matin je vais chez le boucher; ce matin je vais à bicyclette chez le boucher; ce matin je vais à bicyclette chez le boucher pour acheter un kilo de hachis/de chair à saucisse; ce matin je vais à bicyclette chez le boucher pour acheter un kilo de hachis de viande maigre; ce matin je vais à bicyclette chez le boucher pour acheter un kilo de hachis de viande maigre pour Anne; ce matin je vais à bicyclette chez le boucher pour acheter un kilo de hachis de viande maigre pour ma soeur Anne. De plaats van sommige elementen kan afhangen van de nadruk die men eraan wil geven! Bij de volgende zinnen zijn wat alternatieven gegeven. Jean téléphone à son amie Claire à son bureau le matin à neuf heures pour lui donner rendez-vous dans un petit restaurant. / Le matin à neuf heures, Jean téléphone à son amie Claire à son bureau pour lui donner rendez-vous dans un petit restaurant. / Pour lui donner rendez-vous dans un petit restaurant, Jean téléphone le matin à neuf heures à son amie Claire à son bureau.

SLEUTEL FRANS

/

9

Ook bij de volgende zinnen zijn alternatieven mogelijk. Vind deze zelf! Nous retenons pour le mois de juin une chambre à deux lits avec salle de bain dans un hôtel tranquille au bord de la mer. Tous les jours, après le petit déjeuner/le déjeuner/le dîner, je me promène dans les bois pendant près de deux heures avec mon chien Fido. 2

Gebruik de passé composé wanneer je vertelt wat je gedaan hebt en de imparfait als je wilt aangeven dat je iets regelmatig deed: Je suis allé … Jean a téléphoné … Nous avons réservé, maar: Je me promenais tous les jours.

3

Zie opdracht.

12

Uit in eigen land! (les attractions des Pays-Bas)

1

Les polders, les moulins, les champs de tulipes, les digues, enzovoort. Et plus spécialement: Le Keukenhof, Madurodam, le musée de plein air d’Arnhem, les parcs d’attractions, les promenades en bateau sur les canaux, enzovoort. Les spécialités: les harengs crus, les ‘poffertjes’ (espèces de mini-crêpes dégustées avec du beurre et du sucre en poudre), les ‘hopjes’ (caramels durs), enzovoort. Le musée le Mauritshuis, le musée du Parc Hoge Veluwe, la maison de Rembrandt, enzovoort. Les grands orchestres, les festivals de jazz, le Holland festival, enzovoort. Gebruik bijvoorbeeld de werkwoorden: aller voir; (aller) visiter; aller écouter; aimer; déguster; faire une promenade.

2

Mogelijke uitdrukkingen: Tu aimerais aller à/aller voir …? Les … t’intéressent? Tiens, j’ai une idée: si on allait … ; Tu as envie de …? Zet deze uitdrukkingen ook in de vous-vorm.

3

Om de beurt iets vertellen Om de beurt: à tour de rôle. Nu ben jij aan de beurt: A toi, maintenant! Nee, het is mijn beurt: non, c’est mon tour. Wacht, ik ben nog niet klaar: attends, je n’ai pas fini.

13

De buitenlandse kennis (une ancienne connaissance vivant à l’étranger)

1

10

Mogelijke dialoog: • Allô? J’écoute. • La maison Dormitel? Je voudrais parler à madame Legoffic. Voulez-vous me la passer, s’il vous plaît?

/

S P R E E K VA A R D I G !

• C’est de la part de qui?/Qui est à l’appareil? • Marianne Vanderbeek, une amie. • Ne quittez pas, je vais voir si je peux la joindre. • Corinne, c’est bien toi? Ici Marianne, ton ancienne voisine! Comment vas-tu? • Très bien, merci! Mais, en voilà une surprise! Quelle bonne idée de me téléphoner! Tu es en vacances? • Oui, nous sommes ici pour une semaine. A l’hôtel Bristol, tout près de chez vous, Avenue de Malmaison. J’aimerais bien te voir, on pourrait peut-être aller prendre un verre ensemble? • Venez plutôt tous les deux prendre un verre ce soir à la maison! • Avec plaisir. A quelle heure environ? • Vers neuf heures. Ça vous va? • C’est parfait. A ce soir, alors! 2

14

Mogelijke vragen: • Ça vous est arrivé de rendre visite à des amis à l’étranger pendant vos vacances? • Vous leur avez fait une visite surprise? • Vous leur avez téléphoné pour annoncer votre visite? Enzovoort. Mogelijke antwoorden: • Oui, l’année passée, en passant par la Bourgogne nous avons fait une visite surprise à des amis qui … • Nous avons téléphoné à ma belle-soeur à Besançon, mais elle n’était pas là. Enzovoort.

Een afspraak maken (fixer un rendez-vous)

1

Mogelijke dialoog: • Ici le 44 15 30 00; je vous écoute. • C’est toi, Anne? C’est Suzanne à l’appareil. Dis, si on allait faire une partie de tennis, cette semaine? • Bonne idée! On y va quand? • Jeudi, le quatorze, ça t’irait? • Oui, d’accord. On demande à Arielle et à Sophie de venir faire un double? • Arielle est en vacances et Sophie s’est cassé le bras. • Ah, je vois. Bon. On se voit à quelle heure? A trois heures? • D’accord. Tu viens me prendre? • On y va en vélo ou en voiture? • Allons-y en vélo.

2

Vous n’aimez pas le tennis, mais vous adorez faire de la bicyclette, du patinage, de la natation, enzovoort. Utilisez les expressions de (1) pour inviter votre voisin(e) à vous accompagner.

SLEUTEL FRANS

/

11

(Probeer daarbij allerlei ‘stopwoordjes’ te gebruiken als ‘bon’, ‘bien’, ‘d’accord’, ‘pas question’, ‘non mais, tu rigoles’ (erg informeel); ‘écoute’; ‘je vois’, ‘alors’, enzovoort.) 3

Voorbeeld: Ce que je préfère, moi, c’est sortir en boîte avec des copains/rester chez moi à écouter de la musique classique/faire du sport en amateur, enzovoort.

15

Uiterlijk en karakter (apparence et traits de caractère)

1

Familieleden: le père, la mère, le fils, la fille, le frère, la soeur, la tante, l’oncle, le neveu, le cousin, (let op het verschil tussen deze twee), enzovoort. Uiterlijk: grand, de taille moyenne, petit; gros, de corpulence moyenne, svelte, maigre; beau, pas très beau, laid; sympathique, séduisant, charmant, antipathique, désagréable, repoussant, enzovoort. Let op het gebruik van het lidwoord bij de beschrijving: elle a les yeux bleus, les cheveux longs, le nez retroussé, enzovoort. Constructies: avoir/ne pas avoir; être/ne pas être. Bezittelijke voornaamwoorden: mon, ma, mes; ton, ta, tes, enzovoort.

2

Gebruik bovenstaande constructies en geeft de tegenstelling duidelijk aan. Voorbeeld: • Mon frère est un garçon spontané. • Le mien n’est pas du tout un garçon spontané. • Ma tante est une femme charmante. • La mienne est plutôt désagréable. Enzovoort.

3

Devinette: de qui s’agit-il? • C’est un homme? – Non, ce n’est pas un homme. • Elle porte des lunettes? – Oui. • Elle porte un jean? – Non, elle porte une jupe. • Elle est plus jeune que moi? – Je n’en sais rien. Enzovoort. (Een bekend persoon) Bijvoorbeeld: • C’est un homme d’état? C’est une personnalité sportive? Un acteur? Un rappeur? C’est quelqu’un qui est encore en vie? Enzovoort.

12

/

S P R E E K VA A R D I G !

16

Een rondvaart, een rondrit … (une promenade en bateau, une visite de la ville, une excursion)

1

Tu connais/vous connaissez la ville? Il y a/il n’y a pas beaucoup à voir. On peut visiter les musées, le château, les murailles, le moulin, le couvent, la cathédrale, l’église, enzovoort. On ne peut pas visiter l’hôtel de ville, le palais de la reine, la villa du maire, enzovoort. S’adresser à l’office de tourisme/au syndicat d’initiative pour avoir les renseignements nécessaires/un dépliant montrant le réseau des transports urbains/ un plan de la ville.

2

Mogelijke zinnetjes: • A votre droite vous voyez l’hôtel de ville. C’est un bâtiment qui date du dixseptième siècle. • Et à gauche, qu’est-ce que c’est? • C’est le lycée. • Il y a des moulins par ici? • Nous allons en visiter un cet après-midi.

3

Gebruik bovenstaande woorden en uitdrukkingen.

17

Else (Elise)

1

Gebruik de passé composé als je wilt vertellen wat iemand gedaan heeft. Bijvoorbeeld: Il y a quelques mois Elise est partie en vacances. Elle a pris la voiture et elle est allée en France, en Bretagne. Par beau temps elle est allée à la plage. Elle a fait de la natation et elle s’est bronzée au soleil. Par mauvais temps elle a visité les musées et elle a joué de la guitare, enzovoort. Gebruik de imparfait als je een situatie wil beschrijven of een gewoonte. Bijvoorbeeld: Quand il faisait beau, quand il pleuvait, quand elle avait faim … Le matin elle allait …

2

Mogelijke tekst: • Vous avez des projets de vacances? • Oui, nous allons passer une quinzaine en Espagne. • Dans un hôtel? • Non, nous allons louer une voiture et nous allons loger chez l’habitant.

3

Voorbeeld: Quand j’étais jeune, je profitais des vacances pour faire du canoë, aller à la pêche, jouer au foot, enzovoort.

SLEUTEL FRANS

/

13

18

Een advertentie (une annonce)

1

(Il manque) des draps, des taies d’oreiller, des serviettes de bain, des torchons, des couverts, des détergents, enzovoort. Let op het verschil tussen ‘des draps’ (dan zijn er wel lakens, maar niet genoeg, een onbepaalde hoeveelheid ontbreekt) en ‘les draps’ (dan ontbreken alle lakens).

2

Mogelijke vragen: • Est-ce qu’on peut louer à la semaine? • L’appartement est situé à quel étage? • Où se trouve exactement la maison? • Est-ce qu’il s’agit d’une maison isolée ou d’une maison située dans un village? • Combien sont les frais de location tout compris? • Il faut apporter le linge de maison? Enzovoort. Mogelijke antwoorden (bedenk zelf de bijbehorende vragen): • L’électricité et l’eau sont à la charge du locataire • Il y a une piscine communale à deux kilomètres • La terrasse est située plein sud • Le médecin habite tout près, c’est mon beau-frère.

3

Mogelijk gesprek: • C’est bien vous le propriétaire de l’appartement à louer de l’annonce dans Le Provençal de jeudi? • Oui, vous désirez louer? • Ça dépend … Nous cherchons quelque chose à la campagne, mais pas trop loin de la ville, pour une quinzaine à partir de mercredi prochain. • Ben, oui … vous êtes combien? • Deux personnes. Enzovoort. (Zie verder hier boven) • Je vous confirme la location dès ce soir par fax.

4

Zie opdracht. De passé composé gebruiken voor de gebeurtenissen en de imparfait voor de beschrijvingen. Bijvoorbeeld: • Ça m’est effectivement arrivé! Il y a trois mois j’ai acheté un ordinateur. Il était tout neuf. Mais quand j’ai voulu l’installer à la maison … Enzovoort.

19

Bijvoeglijke naamwoorden (adjectifs)

1

14

Let op de plaats van het bijvoeglijk naamwoord: une jolie maison; une grosse voiture; de vieux arbres, enzovoort, maar: une plage déserte; une pomme appétissante; une cabine téléphonique; un livre intéressant; un chat blanc; un fourneau ancien/une cuisinière pratique.

/

S P R E E K VA A R D I G !

Leer zo nodig de woordjes door de mannelijke woorden te combineren in een verhaaltje of sprookje en daarna hetzelfde te doen met de vrouwelijke. Bijvoorbeeld: Il y avait une fois un chat tout blanc qui s’appelait Minet (de kat besluit met vakantie te gaan om eindelijk ook eens een boekje te kunnen lezen onder een parasol of onder een boom, enzovoort). 2

Voorbeelden: une maison agréable; une maison blanche: une maison confortable, enzovoort. Maak weer twee rijtjes: vrouwelijke woorden aan de ene kant en mannelijke aan de andere. Voeg dan pas de bijvoeglijke naamwoorden toe en let op de plaats ervan. Voorbeeld: Des maisons blanches De(s) gros livres

3

Cherchez le contraire (l’antonyme) Als het om bijvoeglijke naamwoorden gaat die een eigenschap aangeven, is het vaak mogelijk het tegenovergestelde te vinden (jolie – laide; intéressant – ennuyeux, enzovoort). Bij bijvoeglijke naamwoorden als ‘téléphonique’, is dat moeilijker, zo niet onmogelijk. In dat geval zal men een ander bijvoeglijk naamwoord moeten kiezen of er een toevoegen (une cabine téléphonique ancienne – une cabine téléphonique moderne).

20

De vrije zaterdag … (samedi, jour de congé)

1

14/5: de werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken. Eventueel toevoegen ‘d’habitude/d’ordinaire of ‘en semaine’ (zie ook no. 8!) Se laver les dents; s’habiller; être à l’école/en classe, enzovoort. 16/5: de werkwoorden in de passé composé zetten: Marc s’est levé à dix heures, il ne s’est pas douché, il a regardé la télé, enzovoort.

2

Wat zou er kunnen gebeuren op 14/5 na drie uur ‘s middags? Bijvoorbeeld: Quand Marc/Ella rentre à la maison il/elle s’installe devant son ordinateur/prend un livre de bandes dessinées/va jouer au foot avec des amis/écoute de la musique/ va voir une copine, enzovoort. Doe hetzelfde voor 16/5 en let daarbij op het verschil in gebruik tussen passé composé en imparfait. Bijvoorbeeld: Comme Marc avait faim, il acheté un cornet de frites dans une cafétéria. Enzovoort.

3

Gebruik enkele van de volgende uitdrukkingen om de tegenstelling uit te drukken: (le samedi,) au contraire, (je …); contrairement à ce que (vous vous attendez peutêtre à apprendre, je …); à l’inverse de (ce qui se passe en semaine, …).

SLEUTEL FRANS

/

15

21

Gezondheid!! (Votre santé)

1

la tête – avoir mal à la tête; le nez – avoir le nez bouché; les yeux – avoir les yeux qui piquent; la gorge – avoir mal à la gorge; le coeur – être terrassé par une crise cardiaque; le foie – faire une crise foie; le ventre – avoir mal au ventre; l’estomac – souffrir de crampes d’estomac (let op de uitspraak!); le bras – se casser le bras; la cheville – se fouler la cheville, enzovoort.

2

Zie opdracht.

3

Mogelijke vragen: • Que faut-il faire quand on a mal à la gorge? Quand on a le nez qui saigne? Quand on s’est cassé le poignet? (Let op het gebruik van het lidwoord!) Enzovoort. • Quel est le meilleur traitement pour un mal de gorge …? • Comment soigne-t-on un mal de gorge …? • Vous connaissez un remède/un médicament contre la toux? Antwoorden geven met behulp van constructies als ‘il faut …’, ‘il ne faut surtout pas …’, ‘il faut éviter de …’ ‘il faut prendre …’, ‘il faut consulter …’, ‘il vaut mieux …’ en woorden als ‘cachet’, ‘tablette’, ‘sirop’, ‘pansement’, ‘en écharpe’, ‘sparadrap’.

4

Mogelijke vragen: • Qu’est-ce que vous faites pour rester en bonne santé et pour avoir la forme? • Qu’est-ce qu’il ne faut surtout pas faire?

5

Nuttige woorden en uitdrukkingen: faire du sport; éviter de manger trop de viande et de graisse animale; se coucher tôt; manger beaucoup de fruits et de légumes; consulter régulièrement un médecin, enzovoort.

22

De auto (1) (la voiture [1])

1

La batterie qui est à plat; le moteur qui chauffe, qui a des ratés, qui cale; le coffre qui n’ouvre pas; les freins qui ne répondent pas; le tuyau d’échappement qui doit être remplacé, un pneu crevé/une crevaison, enzovoort.

2

Mogelijke vragen: • Qu’est-ce que tu as comme voiture? • Elle est neuve? • Tu as eu une panne un jour? • Qu’est-ce qui ne marchait pas? Enzovoort. Oefen ook de vous-vorm! Mogelijke antwoorden met behulp van imparfait voor de beschrijvingen en passé composé om te vertellen wat er gebeurd is. Bijvoorbeeld: • Un jour j’ai dû m’arrêter en pleine campagne parce que mon moteur chauffait.

16

/

S P R E E K VA A R D I G !

3

23

Mogelijke dialoog: • Il t’est arrivé de tomber/rester en panne? • Plusieurs fois déjà. La dernière fois c’est en venant ici … • Ah oui? Raconte! • Eh bien, voilà … Je suis tombée en panne tout près de chez moi, dans un virage. J’ai téléphoné à mon garage et on a envoyé un mécanicien pour me dépanner. Eh bien, vous n’allez pas me croire: le mécanicien était un nouveau, il travaillait chez Citroën depuis trois jours seulement, mais je le connaissais comme ma poche, c’était mon premier flirt!

Sport! (le sport)

1

Faire du sport; pratiquer un sport; jouer au foot. Le cyclisme; le hockey; le golf; le tennis; le patinage; le volley(ball); le basket-ball; la natation; la voile; le bowling; le ski; les poids et haltères. Ce qui manque: la marche; l’alpinisme; la planche à voile, enzovoort.

2

Mogelijke vragen: • Vous faites du sport? • De quel sport s’agit-il? • Vous faites ça depuis quand? • Vous pratiquez ça où et combien de fois par semaine? Enzovoort. Oefen nu ook de tu-vorm!

3

Mogelijke vragen: • Comment faites-vous pour garder la forme? • Vous paraissez en pleine forme. Vous faites beaucoup de sport? • Votre condition physique est excellente. Vous l’entretenez comment? Mogelijke antwoorden: • Je ne fais absolument rien. • Je monte et je descends l’escalier au moins une cinquantaine de fois par jour. • Je fais beaucoup de gymnastique, d’aérobic, de sport, enzovoort. • Au contraire: je suis en très mauvaise forme! Je devrais vraiment faire quelque chose …

24 1

Kamperen (le camping) Rangtelwoorden en getallen: le premier jour, le deuxième jour, enzovoort. Deux mille (zonder ‘s’!) francs, sept cents francs, cinq cent vingt-cinq francs, enzovoort. Vraagwoord: combien d’argent? combien de kilos de pommes de terre? Constructies: nous av(i)ons emporté …; nous avons acheté …; au bout de trois jours il nous restait …

SLEUTEL FRANS

/

17

2

Voorbeeld: Bon. Je vais vous dire ce que j’emporte/nous emportons quand je pars/nous partons faire du camping pour quelques jours. Gebruik bij de opsomming woorden als ‘d’abord’, ‘en plus’, ‘ensuite’, ‘pour terminer’, enzovoort. Verander nu bovenstaande inleidende zin zó dat deze betekent: …wat ik/wij zou(den) meenemen, als ik/wij zouden gaan … (werkwoorden in de conditionnel zetten).

3

Mogelijke vragen en antwoorden: • Vous aimez faire du camping? • Ah non, pas du tout! J’ai horreur de ça! • Tiens, pourquoi? • Parce que je dors mal dans une tente, que je n’aime pas les petites bêtes et que je préfère un bon dîner dans un restaurant à un repas sur le pouce …

4

Essayer de convaincre Mogelijke constructies en woorden: Le camping moderne; n’avoir rien à voir avec le camping d’autrefois; tente spacieuse; tous conforts; restaurant; sorte de maisonnette à la campagne; ciel pur; grand air; rencontres sympa avec d’autres campeurs; enzovoort. Om te overtuigen: je vous assure que …; croyez-moi …; il n’y a rien de tel que …; cela vaut vraiment la peine de …; je suis persuadé qu’il suffit d’essayer une fois pour …; enzovoort.

25

Hebben, hebben … (nos possessions)

1

Qu’est-ce que c’est? C’est quoi? C’est …, ce sont … Maak weer een apart rijtje voor de vrouwelijke en één voor de mannelijke woorden. La voiture/l’auto; les CD; le chien; les enfants; les ciseaux; l’aspirateur; les timbres; le vélo/la bicyclette; la perceuse; l’ordinateur; le (téléphone) portable; le parapluie; le fauteuil à bascule; les ours en peluche; le voilier; le tableau; les rollers; les souris; la souricière; les valises. Constructies: nous avons/possédons; j’ai/je possède. Eventueel ook: nous avons acheté, j’ai acheté.

2

Mogelijke antwoorden: • Oui, j’en ai trois/plusieurs/quelques-uns, enzovoort. • Non, je n’en ai pas/je n’en ai plus. Let daarbij op het noodzakelijke gebruik van ‘en’ (= ervan).

3

Mogelijke opmerkingen: • Nous pensons que … • Il nous semble que …

18

/

S P R E E K VA A R D I G !

• Nous avons l’impression que … • Selon nous … • Cela ne nous étonnerait pas d’apprendre que …

26

Dagen, maanden en seizoenen (les jours, les mois et les saisons)

1

De dagen van de week: lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche. De maanden van het jaar: janvier, février, mars, avril, mai, juin, juillet, août (let op de uitspraak!), septembre, octobre, novembre, décembre. Une année bissextile. In september, enzovoort = en septembre. In een bepaald seizoen: au printemps, en été, en automne, en hiver. Constructies: comment s’appelle …? Quel est le nom de … ? Le jour qui précède/ qui suit …; le mois précédent/suivant ….

2

Mogelijke vragen: • Qu’est-ce que vous faites pendant le week-end? • Vous pratiquez un sport? • Et en semaine? Vous avez des occupations fixes? • Qu’est-ce que vous faites, par exemple, les mercredis après-midi? Enzovoort. Let ook bij het antwoorden op het verschil mercredi (woensdag)/le mercredi (elke woensdag, ’s woensdags)!

3

Mogelijke vragen: • Qu’est-ce qui caractérise le mois de novembre? • Que se passe-t-il en mai dans la nature? • Tout le monde part en vacances en août? • Quels sont les anniversaires qui tombent en juillet? Enzovoort.

4

Nuttige woorden: (Zie 1) les chaleurs de l’été; les grands froids; les arbres en fleur; les feuilles qui tombent; les rafales de vent; enzovoort. Mogelijke constructies: j’aime bien …, je préfère …, je déteste …, je hais …; la saison la plus (dés)agréable.

5

Mogeljke constructies: nous pensons que …; selon nous …; Jean nous paraît le type d’homme à + infinitif; on s’imagine mal Annette en train de …; c’est plutôt quelqu’un de + adjectif; enzovoort.

SLEUTEL FRANS

/

19

27

Een compromis? (vont-ils en arriver à un compromis?)

1

Werkwoorden in de indicatif présent en eventueel in de conditionnel gebruiken: aime/aimerait; préfère/préférerait; veut/voudrait. Voorbeelden: Sabine préfère les vacances en ville. Elle aime visiter les musées, faire du lèche-vitrines, flâner dans les vieux quartiers, dîner dans de petits restaurants, enzovoort. Pierre, lui, préfère le silence et le calme. Il aimerait passer ses vacances à la montagne. Il voudrait faire de longues randonnées, passer la nuit dans un refuge, escalader des rochers, enzovoort. Om nadruk te geven: Sabine, elle … ; Pierre, lui, …; Moi, je … Enzovoort.

2

Mogelijke constructies om nadruk te geven aan wat men zelf wil, vindt, enzovoort: Pour moi, les vacances idéales consistent à + infinitif; Moi, ce que je préfère, c’est …; A mes yeux il n’y a rien de plus agréable que … Ook: quant à moi/en ce qui me concerne/pour ma part.

3

Mogelijke aanpak: • Je sais que vous n’aimez pas la montagne … que vous préférez la ville. Vous avez peut-être eu une mauvaise expérience en montagne? Vous aimez bien le grand air, quand même? Je vous assure que c’est merveilleux: l’air pur, les cimes couvertes de neige, les alpages pleins de fleurs … Enzovoort. • Ah la ville …! Vous avez tout sous la main: vous avez soif, vous vous installez à la terrasse d’un café; il fait mauvais temps: vous entrez dans le premier musée venu. Le soir, les lumières s’allument, tout est plus beau encore. Il y a les théâtres, les cinémas … Enzovoort.

28

Beroepen (les métiers)

1

Coiffeur; couturier; cuisinier; programmeur/informaticien, enzovoort; électricien; musicien; médecin; jardinier; peintre; opticien/oculiste, enzovoort. Hoe noemt men de vrouwen die deze beroepen uitoefenen?

2

Voorbeelden: Le coiffeur utilise un peigne et un séchoir; Le cuisinier se sert de casseroles et de fourneaux; les instruments du jardinier sont le rateau et le sécateur.

3

Les verbes: Le coiffeur coiffe; la couturière coud; le cuisinier fait la cuisine; le peintre peint. Bij de meeste beroepen zal de handeling omschreven moeten worden: le musicien fait/compose de la musique, le médecin établit un diagnostic, enzovoort. (Er zijn in vrijwel alle gevallen varianten mogelijk!)

4

Si vous pouviez/tu pouvais choisir un métier ou changer de métier, choisiriez-vous/ choisirais-tu un des métiers représentés dans le schéma?

20

/

S P R E E K VA A R D I G !

Mogelijke constructies: non, aucun de ces métiers ne m’attire …; oui, peut-être, j’ai toujours voulu être électricien …; passer toute la journée devant un ordinateur, ça ne me dit rien …; j’aurais bien aimé être artiste peintre …qui sait? Faire carrière sur le tard. Enzovoort. 5

29

Attribuer un métier à quelqu’un Mogelijke constructies: nous verrions très bien Jeanne en infirmière et Jacques en agent de police …; Gérard nous semble le type du représentant qui …; Marianne est femme à …; enzovoort.

Dieren (les animaux)

1

Cheval/jument/poulain; araignée; cygne; papillon; (corbeau, canard, enzovoort); serpent; (bête à bon dieu/coccinelle; fourmi, enzovoort), lion; hibou; singe; chat; poisson; vache/ taureau/veau; (mouton; chameau, enzovoort); souris; grenouille/ crapaud; chauve-souris; éléphant; cochon; kangourou; (cigale, crabe, enzovoort). Wat is het geslacht van bovenstaande woorden? Beantwoord ook de volgende vragen: Quels sont les animaux domestiques? Quels sont les animaux sauvages? Quels sont les animaux qu’on voit au zoo?

2

Mogelijke vragen: • De quelle espèce d’animal s’agit-il? (mammifère? rongeur? carnivore? Enzovoort.) • Il se nourrit de …? • Quel est son habitat? • Est-ce que cet animal vous inspire de la frayeur? Enzovoort.

3

Mogelijke vragen: • Est-ce que c’est un oiseau/un mammifère/un reptile/ un carnivore, enzovoort? • C’est un animal domestique? • Il est plus grand qu’un chien? • Les gens en ont peur? Enzovoort.

4

Zie opdracht. Bijvoorbeeld: Un jour, dans notre jardin, j’ai vu passer très vite un petit animal qui faisait des bonds comme en font les kangourous. Un kangourou en pleine ville, dans un jardin? Je suis allé(e) voir: c’était un joli matou à trois pattes! Il appartenait à un voisin qui avait dû lui faire amputer une patte parce qu’elle avait été cassée au cours d’un accident. Le chat se portait très bien et avançait par petits bonds au lieu de courir ou de marcher.

SLEUTEL FRANS

/

21

30

Excuses maken … (faire ses excuses)

1

Comme je suis bête! Excuse(z)-moi, je me suis trompé(e): C’est ma faute; je n’aurais pas dû …; je m’excuse; pardonne(z)-moi; toutes mes excuses; je suis désolé(e); je suis navré(e); je suis absolument navré(e), enzovoort.

2

Gebruik allereerst de minst formele van bovenstaande uitdrukkingen om in alle toonaarden, excuus te vragen! En verder nog bijvoorbeeld: ‘Comme je suis maladroit(e)! Oh, pardon! Bied daarna aan de stomerij/reinigingskosten (les frais du nettoyage à sec) te betalen. Mogelijke reactie van de gastvrouw: Ce n’est pas grave; ne vous en faites/ne t’en fais pas; je vais nettoyer ça tout de suite. Ça peut arriver à tout le monde! Enzovoort.

3

Mogelijke discussiezinnen: • Madame, votre fils vient de casser la vitre de mon magasin en jouant au foot avec ses copains! • Maman, c’est Alain qui m’a poussé, alors, bien sûr, le ballon n’est pas allé tout droit … • Oh, encore! Mais c’est la troisième fois que tu casses la vitre d’un commerçant depuis que nous habitons ici! Kies de meer formele excuses uit 1 en verder bijvoorbeeld: • Il va de soi que nous allons vous dédommager. Nous sommes assurés contre ce genre d’incident. Enzovoort. De verzekering = l’assurance; de polis = la police.

4

Comment annoncer une mauvaise nouvelle à quelqu’un Nuttige woorden en uitdrukkingen: je dois vous avouer que …; je regrette infiniment de devoir vous dire que … il s’est passé quelque chose de très embêtant pendant votre absence … votre chat … disparaître … chercher partout … demander aux voisins … alerter la SPA (société protectrice des animaux) … pas de nouvelles … Enzovoort.

5

Vous est-il arrivé de devoir vous excuser en français? Racontez! Bijvoorbeeld: Un jour, en France, dans un musée où il y avait un monde fou, j’ai marché sur les pieds d’une vieille dame, qui a hurlé de douleur. Evidemment, je me suis épuisé(e) en excuses, j’ai sorti toutes les phrases que j’avais apprises pendant les cours de français. Mais elle me regardait d’un drôle d’air. Quand je me suis tu(e), elle s’est tournée vers son amie et elle a dit: ‘Heb jij daar een woord van verstaan, Mien?’. C’était des compatriotes …

22

/

S P R E E K VA A R D I G !

31

Kleding (les vêtements)

1

Voor de vrouwen: chaussures/souliers; bas; collants; chaussettes; slip/(petite) culotte; soutien-gorge; chemise/caraco; combinaison; chemisier; pantalon; jeans; jupe; robe, enzovoort. Bedenk zelf typische mannenkleren. Materialen: cuir; laine; coton; nylon; polyamide; viscose, enzovoort. Kleuren: bleu, blanc, rouge, jaune, vert, noir, marron, gris, enzovoort. Samengestelde kleuren: jaune clair, vert foncé, gris-bleu, bleu ciel, enzovoort. Let op: deze samengestelde bijvoeglijke naamwoorden zijn onveranderlijk!

2

Mogelijke vragen: • Qu’est-ce que tu portes au bureau/au laboratoire/pendant ton travail? • Qu’est-ce que tu mets pour aller à une fête/à la plage? • Tu emportes quel genre d’accessoires (let op de uitspraak van dit laatste woord!)? (sac à main, foulard, enzovoort). • Qu’est-ce que tu mets comme chaussures pour faire du sport? (des baskets, enzovoort).

3

Nuttige woorden en uitdrukkingen: L’habit ne fait pas le moine; La belle plume fait le bel oiseau. Vêtements/habits; être vêtu de/habillé de/porter …; mettre une robe; enfiler un pantalon; passer une robe de chambre; le complet veston; la robe habillée; le jean; la tenue sportive; l’uniforme; les vêtements de travail; la tenue; enzovoort. Mogelijke constructies: il est important de …; faire bonne impression; ne pas se fier aux apparences; bien présenter; être tiré à quatre épingles.

32

Wat zijn ze aan het doen? (Que font-ils?)

1

De vraag kan op vier manieren gesteld worden: • Que font-ils? – Que sont-ils en train de faire? • Qu’est-ce qu’ils font? – Qu’est-ce qu’ils sont en train de faire? Gebruik voor de antwoorden of de tegenwoordige tijd van het werkwoord of ‘être en train de’ + infinitif van het werkwoord: Il boit un verre/il est en train de boire un verre; enzovoort.

2

Gebruik de imparfait van het werkwoord of van être en train de: Il buvait/était en train de boire.

3

Gebruik de présent en vertel daarna het verhaal nog eens in de imparfait en de passé composé. Bijvoorbeeld: Jean attend sa femme Laure en buvant un apéritif. Comme elle tarde à venir, il va l’appeler. Enzovoort. Jean attendait sa femme Laure en buvant un apéritif. Comme elle tardait à venir, il est allé l’appeler, enzovoort.

SLEUTEL FRANS

/

23

33

De dag van een manager (la journée d’un cadre)

1

Vraagconstructies: Que fait-il à sept heures? Quand prend-il son petit déjeuner? A quelle heure part-il au bureau? Qui est à l’appareil? Enzovoort. Exacte tijdsaanduiding: à sept heures précises; à onze heures pile; sur le coup de midi; minuit sonnant, enzovoort.

2

Nuancering aanbrengen met behulp van constructies als: Je pense que …; j’ai l’impression qu’il …; il … peut-être; je crois qu’il …; il … sans doute; enzovoort.

34

De hut (le chalet de montagne/le refuge)

1

La bouteille; la corde; la hache; le papier et le crayon/de quoi écrire; le chien/le saint-bernard; deux bougies; le journal/le livre; un marteau et des clous.

2

Comment utiliser ces objets (antwoordvoorbeelden): Utiliser la bouteille pour aller chercher de l’eau à la source; emporter la corde pour escalader un rocher; se servir de la hache pour couper du bois; prendre du papier et un crayon pour laisser un message; siffler le chien pour qu’il vous accompagne au village; enzovoort.

3

Bijvoorbeeld: une carte de la région, un sac à dos, une boussole.

4

J’emporterais (bijvoorbeeld): Les bougies pour avoir de la lumière le soir. Le chien pour me tenir compagnie et me protéger contre les malfaiteurs.

5

Passer quatre jours tout seul dans un refuge Mogelijke woorden: (re)trouver le calme, la sérénité; échapper au stress; goûter la beauté de la nature; enzovoort. Avoir horreur de la solitude; craindre un accident; que faire toute la journée par mauvais temps? Enzovoort.

35

Boodschappen (les achats)

1

24

Mogelijke dialoog: De klant: • Je cherche un veston, taille 52, en bleu marine, de bonne qualité; • Vous n’auriez pas la même chose en plus petit? • Je n’aime pas cette couleur, c’est trop voyant. • Les manches sont trop longues. Enzovoort.

/

S P R E E K VA A R D I G !

De verkoopster: • Vous désirez, monsieur? • Je regrette, nous n’avons pas ça. • Cette couleur vous va très bien. • Les pantalons ne sont pas mis en solde, monsieur. Enzovoort. Nuttige woorden: le prix, faire un rabais; un autre rayon, au rez-de-chaussée; serrer; faire des plis, se froisser, enzovoort. 2

Mogelijke dialoog: • Je voudrais essayer les chaussures que vous avez dans l’étalage, tout à fait au fond, à gauche. • Quelle pointure, madame? • (Je chausse) du 39, mais ça dépend un peu du modèle. • Je vais vous montrer ce que nous avons dans ce genre. Enzovoort. Nuttige woorden: la pointure au-dessus/au-dessous; une valise plus légère; un porte-monnaie avec une poche/un compartiment pour les cartes de crédit; un sac en cuir.

3

Mogelijke antwoorden: tour Eiffel miniature à Paris, objets en porcelaine à Limoges, santons en Provence, truffes au Périgord, enzovoort.

36

Er was eens … (il était une fois …)

1

Une paire de chaussures/de souliers; un miroir; la couronne; une sorcière, enzovoort. Le poisson; la fillette; le serpent; la bague; le fantôme, enzovoort.

2

Vous aimiez les contes de fée quand vous étiez petit(e)? Franse titels van enkele bekende sprookjes en verhalen: La Belle au bois dormant; Le petit Chaperon Rouge; Blanche-neige et les sept nains; Cendrillon; Le Petit Poucet; enzovoort. Zie verder ook opdracht 40.

3

Vergeet niet het sprookje te beginnen met de woorden: Il était une fois …

37

1

Bijwoord(elijke bepaling) of bijvoeglijk naamwoord (Adverbe, complément adverbial ou adjectif) Une femme assise, une jeune femme (let op de plaats van dit bijvoeglijk naamwoord!), une femme intelligente; un garçon gaucher, studieux, inquiet; un couple

SLEUTEL FRANS

/

25

heureux, sympathique of deux personnes heureuses, sympathiques; un homme savant, occupé, connu, célèbre. Enzovoort. Let op: in sommige gevallen kan men in het Frans van het bijvoeglijk naamwoord een zelfstandig naamwoord maken wanneer het erom gaat iemand te karakteriseren: une femme blonde → une blonde; un homme savant → un savant; un garçon gaucher → un gaucher. 2

Mogelijke vragen: • Que pensez-vous de la dame assise? • Qu’est-ce qu’elle est en train de faire? • Quelle est son attitude? Mogelijke antwoorden: • Elle a l’air tranquille, bien à l’aise. Elle lit. Let op: bijwoorden kan men vaak op verschillende manieren weergeven. Bijvoorbeeld: de ridder vecht dapper = le chevalier se bat courageusement/de manière courageuse/avec courage.

3

Let op het verschil tussen imparfait en passé composé als het verhaal in de verleden tijd speelt!

38

Schoolherinneringen (souvenirs de classe)

1

Calcul; géographie; histoire; mathématiques; sciences naturelles; langue vivante étrangère, latin, enzovoort. Nuttige uitdrukkingen: être fort/mauvais en (bijv. maths); ne rien comprendre à (bijvoorbeeld: la physique). Onderscheid zo mogelijk de vakken (les matières) naar schoolsoort (école primaire; collège; lycée; école de commerce, enzovoort).

2

Comparatif en superlatif Une matière difficile; une matière (encore) plus difficile; la matière la plus difficile (let op het gebruik van de lidwoorden!). Une matière intéressante; une matière (beaucoup) plus intéressante; la matière (de loin) la plus intéressante. Mogelijke uitleg: … parce que c’est un sujet qui me passionne; parce que mon père est …; parce que mon petit ami aimait … Enzovoort.

3

Nuttige woorden: Les professeurs; le/la prof de …; leçons/cours; un jour/une fois …; en classe; composition/épreuve écrite; copier sur son voisin; souffler; examen; passer un examen; être reçu à un examen; pendant la récré(ation)/la pause de midi; chahuter (un professeur); barbant/rasoir; captiver son auditoire; la cour; le bâtiment; le couloir; les WC, enzovoort.

26

/

S P R E E K VA A R D I G !

Voorbeeld van een beschrijving + anecdote: A l’école j’avais un prof de maths tout petit. Il était si petit qu’on ne le voyait pas quand il se tenait derrière son pupitre. Heureusement, il avait de l’humour … Un jour l’inspecteur est entré et comme il ne voyait pas notre prof, il a demandé où il était passé. Alors le prof, caché derrière le pupitre, a sorti son mouchoir blanc et il l’a agité au-dessus de sa tête, comme s’il voulait se rendre à l’ennemi! On a bien ri …

39

Cadeaus! (les cadeaux!)

1

Un livre – les parents; un bouquet de fleurs/des fleurs – les grands-parents; la bouteille (de vin) – le frère; le collier – la femme; les CD – le fils (let op de uitspraak!), enzovoort. Les cigares – l’oncle; le parfum – la tante, enzovoort. Constructies: donner quelque chose à quelqu’un; recevoir quelque chose de quelqu’un (de eerste constructie wordt vaker gebruikt dan de tweede: ik heb een boek gekregen van mijn broer = mon frère m’a donné un livre).

2

Mogelijke vragen: • Qu’est-ce que tu donnerais à ton frère? • Quel cadeau ferais-tu à tes grands-parents? • Qu’est-ce que tu achèterais pour ton fils? Enzovoort. Oefen ook de vous-vorm!

3

Un cadeau (peu) réussi; mal (bien) choisi Le meilleur cadeau/le plus joli cadeau que j’ai(e) jamais reçu, c’est … Le pire cadeau/le cadeau le plus affreux qu’on m’a/ait jamais donné c’est (bijvoorbeeld) un vase d’Italie décoré de motifs mexicains et fabriqué en Chine …

40

Boeken … (les livres)

1

Il y a/il existe plusieurs catégories de livres: les romans, les livres de poèmes, les romans policiers/les polars, les encyclopédies, les livres de cuisine, les manuels, les anthologies, enzovoort. Constructies: acheter un livre dans une librairie; emprunter un livre à la bibliothèque; prêter son livre de chevet à un bon ami.

2

• Quel genre de livres lisez-vous/consultez-vous habituellement/d’ordinaire ou de préférence? • Quel est votre livre préféré? • Il est écrit en quelle langue? En anglais? En français? • Combien de fois avez-vous relu ce livre? Oefen ook de tu-vorm!

SLEUTEL FRANS

/

27

Voorbeeld van samenvatting boek: • Le titre du livre c’est ‘Deux pingouins en vadrouille’. L’auteur du livre est René Antartic. C’est l’histoire de deux pingouins qui décident un jour de quitter le zoo où il sont nés pour aller à la découverte du monde. Enzovoort. 3

Nuttige woorden: Une adaptation cinématographique; porter un roman à l’écran; adaptation plus ou moins fidèle; le metteur en scène; le tournage; la postsynchronisation/le doublage; les acteurs; la vedette/la star; les extérieurs, enzovoort. Mogelijke constructies: ‘Moi, je trouve/pense que …’, ‘le livre est meilleur que le film …’, ‘à mon avis, le metteur en scène aurait dû …’, ‘j’ai beaucoup aimé la façon dont l’acteur principal …’, enzovoort.

41

Het weer (le temps)

1

Les prévisions météorologiques/la météo: vent fort/modéré; pluie/averse; température en hausse; ciel couvert/nuageux; brume/brouillard; verglas; neige; grêle; soleil, enzovoort. Nuttige constructies: il fait beau/mauvais; (regen) tombe; (wind) souffle; (zon) brûle, il fait trop chaud.

2

Mogelijke vragen: • Il fera/va faire quel temps demain? • Il va faire beau? Je vais pouvoir aller à la plage? • Il n’y aura pas trop de vent?

3

Mogelijke vragen: • Vous avez eu du beau temps pendant vos vacances? • Qu’est-ce que vous faisiez par mauvais temps? • Le mauvais temps vous a empêché de faire certaines choses? Mogelijke antwoorden: - Il a fait très mauvais pendant notre séjour en Suisse. Il y avait tant de brouillard qu’on ne voyait même plus les cimes des montagnes. Nous avons dû acheter des cartes postales pour savoir ce que nous aurions dû voir …

4

Le climat en France – le climat aux Pays-Bas Mogelijke woorden: comparer; Pays-Bas plus au nord; effets de la proximité de la mer; prévisions à long terme; inondations périodiques; enzovoort. La France située plus au sud; climat tempéré; le temps à Paris; le temps en Provence; le temps en haute montagne; enzovoort.

28

/

S P R E E K VA A R D I G !

5

42

Mogelijke woorden en uitdrukkingen: Conditions atmosphériques extrêmes; être enneigé; une avalanche; une inondation; être isolé par l’eau; un tremblement de terre; une secousse; les premiers secours; perdre la vie; la victime; se noyer; enzovoort.

Het huishouden! (le ménage!)

1

Le seau, le balai, le fer à repasser; la planche à repasser; l’aiguille; le bouton; l’aspirateur; la vaisselle; les commissions, enzovoort. Werkwoorden: balayer; passer l’aspirateur; faire la vaisselle; faire les lits; nettoyer; enlever la poussière; passer la serpillière; recoudre un bouton; repasser le linge; faire la cuisine; mettre la table; débarrasser (la table), enzovoort.

2

Les travaux ménagers Mogelijke antwoorden: • Je déteste …; je n’aime pas beaucoup …; j’adore …; j’aime bien …

3

Mogelijke opmerkingen: - Je ne sais pas coudre, je ne fais donc pas de couture, enzovoort. - Pour le bricolage, demandez à ma femme. Moi, je suis complètement nul! - J’aimerais bien apprendre à faire de la plomberie … Enzovoort. Gebruik in (de rest van) de zin voegwoorden als ‘de sorte que’, ‘c’est pourquoi’, ‘parce que’, ‘pour que’.

4

Nuttige woorden: avoir un talent particulier pour; être doué pour; exceller à; une technique; un art. Enzovoort.

43

Kunst(zinnig)! (les beaux-arts, enzovoort)

1

Le chevalet, la palette, les couleurs et les pinceaux de l’artiste peintre; les notes de musique du musicien; le torse, la sculpture du sculpteur; les couleurs et l’eau de l’aquarelliste; la colonne, la pyramide de l’architecte, enzovoort. Werkwoorden: peindre; composer de la musique; jouer du piano; sculpter; faire de l’aquarelle, dessiner les plans d’un immeuble, enzovoort. Geef definities: de schilder schildert/le peintre peint; enzovoort.

2

Mogelijke vragen: • Vous aimez les beaux-arts? • Qu’est-ce que vous préférez: la peinture ou la sculpture? La musique ou l’architecture?

3

Vous pratiquez un des beaux-arts? Vous êtes un peu artiste vous aussi? Vous faites de la sculpture? De la peinture? Racontez-nous!

SLEUTEL FRANS

/

29

Mogelijk antwoord: Oh, vous savez, je fais un peu de tout: du modelage, de la photographie … Il m’arrive même de composer des chansons! 4

Développer les aptitudes artistiques des écoliers, les intéresser à l’art ou leur inculquer un savoir aussi large que possible? Qu’est-ce qui vous semble le plus important? Mogelijke constructies: le plus important à mes yeux c’est de..; ni l’un ni l’autre; les deux; c’est difficile d’en juger; cela dépend de …; enzovoort.

44

De ‘wenskast’ (l’armoire aux voeux)

1

Ecrire un livre? Devenir une star? Faire l’ascension de l’Everest? Gagner aux jeux olympiques? In de kast: avoir une belle voiture; rencontrer le grand amour de sa vie; obtenir un diplôme universitaire; devenir milliardaire; acheter une grosse villa; être sain de corps et d’esprit. Mogelijke vraag: qu’est-ce que vous mettriez, vous, dans cette armoire?

2

Un rêve qui s’est réalisé. Racontez! Mogelijk verhaal: Eh bien, voilà. J’ai toujours rêvé de découvrir un trésor dans mon jardin. L’autre jour, en creusant un trou pour y planter un arbuste, je suis tombé sur un pot en terre cuite contenant un tas de pièces de monnaie romaines!

3

Les rêves réalisables à court terme: • Je voulais aller en Patagonie, eh bien, c’est fait, je pars demain. Enzovoort. Un rêve irréalisable (pour le moment)? • J’aurais tant voulu devenir chanteur de raï, comme par exemple Cheb Chaled, mais je ne suis pas doué pour la musique … Enzovoort.

4

Gebruik de conditionnel en vergeet niet dat na ‘si’ geen conditionnel gebruikt wordt, wanneer het om een voorwaarde gaat, maar de imparfait of de plus-que-parfait. Nuttige woorden en uitdrukkingen: j’aimerais bien …; si j’étais riche …; remplir plusieurs conditions; mettre de l’argent de côté; trouver quelqu’un pour m’accompagner/pour s’occuper des enfants/ pour garder mon chien; trouver l’âme soeur; enzovoort.

30

/

S P R E E K VA A R D I G !

45

Houd de dief! (Au voleur!)

1

Dispositifs de sécurité; installations anti-vol; alarmes; allumeur automatique; lampe à déclenchement par cellule photo-électrique, serrure, verrou, caméra, sirène, volet en fer coulissant, enzovoort. Werkwoorden: installer; déclencher; débrancher; enzovoort.

2

Mogelijke vraag: • Vous avez pris des mesures de sécurité chez vous? Mogelijke antwoorden: • Oui, nous avons installé … acheté … enzovoort. • Non, nous n’avons pas (encore) installé de … nous avons un bouledogue, c’est tout aussi effectif …

3

Nuttige woorden en uitdrukkingen Cambrioler, cambriolage; voler; vol à la tire; hold up; attaque à main armée; pickpocket; voleur; cambrioleur; se faire piquer/voler/subtiliser …; couteau; arme à feu; victime (de …); coupable (de …), enzovoort. La police; les policiers, les agents, les gendarmes. Denk eraan dat de lijdende vorm (passif) in het Frans veel minder gebruikt wordt dan in het Nederlands. Bovendien kunnen sommige werkwoorden niet in de lijdende vorm gezet worden. Bijvoorbeeld: de constructie ‘ik ben beroofd van mijn laptop’ kan niet letterlijk omgezet worden. Wel kan men zeggen ‘on m’a volé mon portable’ of ‘mon portable a été volé’ of ‘je me suis fait voler mon portable’, want de constructie is ‘voler quelque chose à quelqu’un’.

46

De verrekijker (les jumelles) (cinéma; zoo; musée; match de foot)

1

Constructies: j’aime aller à/aller voir/assister à … parce que …; je préfère … parce que …; ce que je trouve passionnant, c’est …; si j’ai le choix, je vais …; le plus intéressant, c’est …, enzovoort.

2

Gebruik de passé composé om te vertellen wat je gedaan hebt en de imparfait voor de beschrijvingen. Bijvoorbeeld: La semaine dernière je suis allé(e) au théâtre. J’ai vu une très bonne pièce. C’était …, la dernière mise en scène de … C’était un samedi et il y avait beaucoup de monde. J’y suis allé(e) avec une amie. Enzovoort.

3

Les jumelles permettent de voir certaines choses de près et en détail. Par exemple: Vu de ma place l’acteur qui venait d’entrer en scène était jeune et beau. Les jumelles de théâtre révélèrent qu’il avait le nez trop grand, qu’il louchait et que son front commençait à se dégarnir.

SLEUTEL FRANS

/

31

47

Klussen … (le bricolage)

1

Une perceuse; un marteau et des clous; une scie; un pot de peinture; un rouleau; (des tenailles); (un marche-pied); un rateau; un sécateur; un tournevis; un pinceau; une clé plate, enzovoort. Werkwoorden: avoir à la maison/dans la remise; emprunter un outil à un voisin; acheter un objet dans une quincaillerie; enzovoort.

2

La perceuse sert à faire des trous; on utilise le marteau pour enfoncer un clou; on se sert d’une scie pour scier en deux une planche; on prend le pot de peinture pour appliquer une couche de peinture; enzovoort. Probeer enige variatie aan te brengen in de gebruikte werkwoordelijke constructies.

3

Mogelijke vragen: • Vous faites du bricolage chez vous? Du FVM (faites-le vous-même)/DIY? Vous achetez des meubles en kit? Votre voisin vient vous aider de temps en temps? enzovoort. Mogelijk antwoord op de laatste vraag: • C’est plutôt l’inverse: mon voisin adore bricoler, mais comme il n’est pas très habile, il m’appelle à l’aide pratiquement deux fois par semaine.

4

Nuttige woorden: réparer; ravaler; repeindre; remettre en bon état; acheter du neuf; faire venir un maçon/un plombier/un électricien; amateur; professionnel; enzovoort.

48

Feest!!! (C’est la fête!)

1

Le réveillon; le jour de l’An; l’Epiphanie/le Jour des Rois; Mardi gras; Pâques; la Pentecôte; le 14 juillet; l’Ascension; la Toussaint/le jour des Morts; Noël. Raadpleeg een kalender (calendrier) om de bijbehorende data te vinden en maak zinnetjes van het type: Dit jaar valt Pasen op de … /Cette année Pâques tombe le …; Vorig jaar viel Kerstmis op een … /L’année passée Noël tombait un …

2

Idem.

3

Voorbeelden: Le quatorze juillet on fête la prise de la Bastille en France; le trente avril c’est la fête de la reine aux Pays-Bas, enzovoort.

49

Een verkeersongeluk (un accident de la route/de la circulation)

1

32

Conduire une voiture; freiner; faire marche arrière; débrayer; passer les vitesses; passer en seconde; tourner à gauche, à droite; s’arrêter; accélérer; dépasser; rouler à tombeau ouvert; faire une queue de poisson en doublant un véhicule; avoir la priorité, enzovoort.

/

S P R E E K VA A R D I G !

Une autoroute; une (route) nationale/départementale; le péage; la bretelle; un croisement; des panneaux/des feux de signalisation, un rond-point, enzovoort. Permis de conduire; code de la route; avoir un procès-verbal pour excès de vitesse; attraper une contravention/une amende, enzovoort. 2

Un accident; un accrochage. Mogelijke dialoog: • Vous avez été témoin de l’accident? Vous avez vu ce qui s’est passé? • Oui, monsieur l’agent. J’étais là, au coin de la rue. Le cycliste est arrivé. Il a voulu aller tout droit. La voiture a brusquement viré à gauche et elle a renversé le cycliste. Le conducteur de la voiture n’avait pas mis son clignotant avant de tourner et il roulait beaucoup trop vite. Enzovoort.

3

Vous avez été témoin ou victime d’un accident. Racontez ce qui s’est passé (en exagérant un peu, si nécessaire …). Bijvoorbeeld: C’était il y a deux ans. Nous avions pris l’autocar pour aller à Narbonne. Dans un virage, un conducteur qui avait trop bu, a voulu nous doubler. Il a alors perdu le controle de la voiture et il s’est écrasé contre un arbre. On l’a retrouvé sans vie au volant de sa BMW à peine endommagée.

50

Huishoudelijke taken (faire le ménage)

1

La casserole (faire la cuisine); le fer à repasser (repasser le linge); le sac à roulettes (faire les commissions); le balai (balayer); le séchoir (faire sécher le linge); le seau et la serpillière (passer la serpillière); le batteur/mixeur (battre les oeufs); la machine à laver (faire la lessive), enzovoort (la poêle; le four; l’aspirateur; la brosse; le lave-vaisselle; faire les lits; mettre la table, enzovoort). Zie ook nummer 42!

2

La répartition des tâches. Constructies: C’est toujours la femme/l’homme qui …; L’homme ne fait que ce qui l’amuse, par exemple …; La femme doit s’occuper de tout, de …, du …, de la …

3

Imaginez que vous ayez un majordome/un maître d’hôtel! Basisconstructie: faire faire quelque chose à quelqu’un (iemand iets laten doen). De vraag wordt dus • Si vous aviez un majordome à votre service pendant deux jours, qu’est-ce que vous lui feriez faire? • Je lui ferais faire toute la vaisselle, les courses, je lui demanderais de préparer les repas … Enzovoort.

SLEUTEL FRANS

/

33

51

Ongedierte en andere beestjes (parasites et autres petites bêtes/bestioles)

1

Les puces; les poux; les guêpes; les moustiques; les taupes; les souris; les rats; les araignées, enzovoort. Let op, het is un/le moustique! Werkwoorden: attraper une puce; tuer une guêpe; chasser une souris; poser un piège, une souricière, enzovoort.

2

Lutter contre/combattre les insectes et les animaux nuisibles. Employer du poison, un insecticide, un pesticide. Utiliser un pulvérisateur, une bombe (aérosol) (zie verder hier boven). Quels sont les moyens de destruction qui respectent l’environnement? (Attraper les puces et les poux à la main; prendre un chat pour chasser les souris; enzovoort.)

3

Voorbeeld: A un moment donné nous n’avions plus de chat et les souris en ont profité pour venir en famille faire l’inventaire de nos provisions. Quand on ouvrait un placard on en voyait toujours une ou deux qui couraient se cacher … Elles étaient vraiment mignonnes! Comme on les aime bien, on leur a réservé une planche avec quelques paquets de nouilles et de riz et on a enfermé le reste de nos provisions dans des boîtes de fer blanc …

52

Zo zijn onze manieren! (l’étiquette)

1

Bijvoorbeeld: Un homme et une femme s’apprêtent à/sont sur le point de monter un escalier. Deux personnes se serrent la main/se donnent une poignée de main. Sur le plat il y a des asperges. A gauche de l’assiette … à droite de l’assiette … en haut et à droite … Enzovoort.

2

Mogelijke vraagconstructies: Qui monte l’escalier en premier, l’homme ou la femme? Comment faut-il manger les asperges? Quand faut-il apporter un petit cadeau? A quelle occasion se serre-t-on la main? Est-il permis de fumer pendant les repas? Par quelle fourchette/par quel couteau commencer? Enzovoort.

3

Les règles de l’étiquette L’étiquette a-t-elle encore un rôle à jouer dans notre société? Le savoir-vivre rend-il la vie quotidienne plus agréable?

34

/

S P R E E K VA A R D I G !

Gebruik constructies als ‘on peut se demander si …’; ‘n’oublions pas que …’; ‘la politesse, si elle est artificielle …’; ‘le vrai savoir-vivre consiste à …’ ‘tenir compte de son prochain est …’

53

’s Lands wijs, ’s lands eer (les coutumes)

1

Mogelijke vragen: • Hoe laat eet men in Nederland? In Frankrijk? • Hoe begroet men elkaar in Nederland? In Frankrijk? • Hoe populair is rugby in Nederland? In Frankrijk? • Hoe goed spreekt men Engels in Nederland? In Frankrijk? Gebruik woorden als ‘plus tard’, ‘plus tôt’; ‘plus’, moins’; ‘bien’, ‘mieux’; ‘très’, ‘pas très’, ‘souvent’, ‘rarement’.

2

Bespreek enkele verschillen die opvallen wanneer men in Frankrijk is (handen schudden, uur waarop men op visite gaat, manier waarop de telefoon aangenomen wordt, enzovoort). Mogelijke vragen en opmerkingen: • Avez-vous remarqué que …? • J’ai été frappé par le fait que … • En France on … Aux Pays-Bas on … Enzovoort.

3

Maak zo mogelijk een onderscheid tussen wat een buitenlander misschien als onaangename en wat deze als aangename gewoontes zou kunnen beschouwen. Bijvoorbeeld: • Ce qui me gêne aux Pays-Bas c’est la saleté: on voit partout traîner des papiers, des canettes vides … • Moi, ce que j’aime en Hollande c’est la tolérance dont font preuve les autorités à l’égard des usagers de drogues douces … Enzovoort.

54 1

Reclame/publiciteit (la pub[licité]) Les affiches et posters; les spots à la télé et à la radio; les annonces dans les journaux; les panneaux le long des routes; les messages téléphoniques et électroniques; la publicité lumineuse; la publicité aérienne; dépliants et prospectus; les colonnes Morris, enzovoort. Onderscheid daarbij wat men ziet (ce qu’on voit), wat men hoort (ce qu’on entend) en wat men leest (ce qu’on lit).

SLEUTEL FRANS

/

35

2

Gebruik constructies als: L’autre jour j’ai vu/entendu à la télé/à la radio la pub de …; Vous connaissez le spot de …? J’ai beaucoup aimé …; je trouve que … ; elle/il me plaît parce que … Amusant, spirituel, bien fait; choquant, mauvais, sans intérêt, enzovoort.

3

Gebruik constructies als: ‘Personnellement, je déteste …’; ‘il n’y a rien de pire que …’; ‘moi, cela ne me gêne pas du tout de voir …’; ‘certaines publicités sont si agressives que …’; ‘il y en a qui me font rire …’ Nuttige woorden: interrompre; vente téléphonique; grande surface; promotion; faire de la réclame. Mogelijke reactie: Dès qu’un spot passe à la télé au beau milieu d’une séquence de film, je baisse le son et je vais à la cuisine me préparer une bonne tasse de café!

4

Gebruik constructies als: ‘La publicité joue un rôle de première importance’, ‘difficile de se soustraire à son influence’, ‘effets difficilement mesurables’, ‘influence/action cachée’, ‘société de consommation’.

55

Huisruil?! (Echange de logement?)

1

Combien de clés y-a-t-il? Quand faut-il sortir la poubelle? Où sont les magasins? Quel est le numéro de téléphone de votre médecin? Combien de fois faut-il arroser les plantes du jardin? Faut-il garder les journaux? Qui sont vos voisins? Quels dispositifs de sécurité avez-vous? Comment fonctionne la machine à laver? Il y a un vétérinaire près d’ici? Enzovoort. Antwoorden: Il y a …; Il faut …; N’oublie(z) pas de …; Je vais vous/te montrer …; Désirez-vous/veux-tu utiliser …? Enzovoort.

2

Echanger sa maison. Les avantages et les désavantages. Si l’un des membres de la famille tombe malade..; si la maison n’est pas aussi confortable que la nôtre …; Il faut tout nettoyer avant de partir..; enzovoort. Pas de loyer à payer …; on peut laisser le chat à la maison …; la maison est habitée pendant notre absence. Enzovoort.

3

Gebruik uitdrukkingen als: ‘jamais de la vie!’ (‘la’ en niet ‘ma’), ‘j’aurais bien trop peur que … (vergeet de subjonctif niet!)’; ‘Oui, pourquoi pas?’; ‘C’est une solution très pratique et en plus, bon marché’.

36

/

S P R E E K VA A R D I G !

56

Een goede buur … (le bon voisinage)

1

Mogelijke antwoorden: Pour vivre en bon voisinage avec ses voisins: • Invitez-les de temps en temps à prendre un verre; • Offrez de surveiller leur maison pendant leurs vacances; • Proposez de vous occuper de leurs plantes d’appartement et de leur chat pendant leur absence; Enzovoort. Pour vivre en mauvais voisinage avec ses voisins, il suffit de • faire beaucoup de bruit tard le soir ou très tôt le matin; • de ne jamais les saluer quand vous les croisez dans la rue; • de les épier de derrière vos rideaux. Enzovoort. Mogelijke andere constructie: un bon/mauvais voisin c’est quelqu’un qui …

2

Mogelijke vragen en antwoorden: • Vous avez des voisins? Ils sont sympa? • Oh oui/Pas du tout. • Expliquez-vous: vous (ne) les trouvez (pas) sympathiques parce qu’ils … • Ils sont absolument charmants: on ne les voit jamais et on ne les entend pas: l’idéal, quoi!

3

Les démêlés avec les voisins Nuttige woorden: querelle/dispute au sujet de …; appeler la police; se venger; avoir des rapports tendus avec … L’aide mutuelle/l’entraide Nuttige woorden: assistance en cas de …; toujours prêt à nous venir en aide; à tour de rôle; entretenir de très bons rapports avec …

57

De koelkast (le réfrigérateur/le frigo)

1

Geef de hoeveelheden aan: un paquet de …; un litre de …; une bouteille de …; un peu de …; un reste de …; quelques canettes de …; un certain nombre de …; deux pots de …; une botte de …; trois boîtes de …; enzovoort. Aanvullende woorden: denrées périssables; date limite de conservation; à consommer jusqu’au …/jusqu’à la date figurant (+ plaats waar de datum staat).

2

Les repas rapides. Nuttige woorden: Les plateaux-repas; les plats congelés; réchauffer dans le micro-ondes. La cuisson ultra-rapide. Le riz en sachets; le potage en poudre; les boîtes de conserves. Les crudités. Préparer; couper; hacher; faire bouillir; à petit feu; mijoter; assaisonner, enzovoort. Une recette à toute épreuve: prendre deux pizzas congelées bon marché, assez minces, en couvrir une de grosses tranches de fromage, recouvrir le tout de la

SLEUTEL FRANS

/

37

seconde pizza renversée et mettre dans le four à micro-ondes pendant quelques minutes. Couper en rubans de deux centimètres de large et servir avec des crudités. 3

Nuttige woorden: mon plat préféré …; une recette de ma grand-mère; les ingrédients. Mogelijke constructies: • A en juger par les ingrédients … • C’est une recette pour personnes paresseuses … • Voilà vraiment la recette d’un grand chef … Enzovoort.

58

TV … (la télé)

1

Chaînes de télévision; passer à la télé; diffuser; l’audimat, allumer/éteindre la télé, enzovoort. Journal télévisé; film; documentaire; émission éducative; jeu; émission pour enfants; dessins animés, retransmission sportive; feuilleton mélo; enzovoort. Zap(p)er, la zapette/la télécommande. Le son; l’image.

2

Mogelijke vragen: • Quelles émissions regardez-vous/regardes-tu de préférence? • Qu’est-ce qui vous/te plaît particulièrement dans ces émissions? Mogelijk antwoord op de eerste vraag: • Je regarde toujours le journal télévisé et les retransmissions sportives.

3

Mogelijke vragen: • On regarde beaucoup les programmes de télévision chez vous? Vous êtes tous des accros de la télé? • La télé reste allumée toute la soirée? • La télé est un sujet de dispute? Gebruik bij het antwoorden woorden als ‘(pas) souvent’, ‘cela dépend’, ‘jamais’, ‘de temps en temps’.

4

Un peu de psychologie: qui aime quoi? Devinez les préférences de vos camarades de cours en matière de programmes. (Zie voor nuttige uitdrukkingen bijvoorbeeld bij de opdrachten 25-3 en 26-5).

59

Tieners toen, tieners nu (les ados, hier et aujourd’hui)

1

38

Voorbeelden van vraagzinnen: • Est-ce que tes parents étaient très stricts? • Ils te permettaient de rentrer tard le soir? • Tu avais un petit ami/une petite amie?

/

S P R E E K VA A R D I G !

• On te laissait partir seul(e) en vacances avec lui/elle? • C’était ta mère qui achetait tes vêtements? • Tu faisais du sport? • Tu sortais en boîte? In de antwoorden zo nodig de woorden en uitdrukkingen gebruiken uit 58-3 en verder: ‘oui, bien sûr’; ‘(pas) toujours’; ‘quelle idée!’; ‘tu penses!’; enzovoort. 2

Mogelijke zinnen: • Il est trois heures du matin! Tu te rends compte? Ton père et moi t’attendons depuis minuit! Tu avais promis de rentrer à l’heure! Mais qu’est-ce que tu as bien pu fabriquer pendant tout ce temps? C’est bien la dernière fois qu’on te laisse sortir avec Jacques … Enzovoort. • Ne crie pas comme ça! Et arrête de me traiter comme un(e) gamin(e)! Enzovoort.

3

Nuttige woorden en uitdrukkingen La jeunesse d’aujourd’hui …; dans mon temps/autrefois les jeunes …; les temps ont bien changé …; à partir de quel âge …? Education plus stricte …; société permissive …

60 1

Waar is m’n tas??? (Mon sac!) Mogelijke dialoog: • Restauroute Le Pélican • Ah, bonjour Monsieur! Excusez-moi de vous déranger, mais c’est urgent. Nous avons déjeuné chez vous cet après-midi, et je viens de m’apercevoir que j’ai laissé mon sac sous la table! C’est la troisième table à gauche en entrant, tout près de la fenêtre. C’est un sac en cuir, bleu foncé. Il contient mes papiers, mon argent et tout! Le garçon qui nous servait à table l’a peut-être trouvé? Voulez-vous lui demander? • Je vais voir. Ne quittez pas, madame! – Votre sac est retrouvé, madame. Le garçon l’a confié à la réception. – Ah, comme je suis contente! Quel soulagement … Voulez-vous me le garder jusqu’à demain? Nous passerons le prendre en fin de matinée. De conversatie afronden met een aardig dankwoord! Het kan zijn dat het restaurant meer wil weten: • Vous avez déjeuné à quelle heure, madame? • Pourriez-vous me décrire le garçon qui vous a servi à table? • Voulez-vous me décrire ce qu’il y avait dans votre sac/le contenu de votre sac. Enzovoort. Bedenk zelf allerlei variaties op het bovenstaande!

SLEUTEL FRANS

/

39

61

Een ongelukkig moment … (un accident)

1

Beleefde gebiedende wijs en verzoeken. Mogelijke dialoog: Monsieur!/Madame! Je vous en prie … c’est urgent … Il y a eu un accident … mon ami(e) est tombé(e) … un peu plus loin … je crois qu’elle/il s’est cassé la jambe … Il faudrait aller chercher de l’aide … Est-ce que vous avez un portable sur vous? Je vous en supplie … appelez un médecin … Ah, vous n’en avez pas? Voulezvous demander dans le village d’envoyer quelqu’un avec un brancard et de téléphoner à un médecin …? Je vous en prie, dépêchez-vous, elle/il a très mal … (Blijf beleefd, hoe dringend de zaak ook lijkt. Midden in de bergen een wildvreemde ‘gebieden’ om een dokter te halen, enzovoort, is wat vreemd. Beter lijkt het de onbekende om hulp te verzoeken en hem duidelijk te maken dat het dringend is.)

2

Mogelijke constructies (na verteld te hebben wat er gebeurd is): Docteur, dites-moi, je vous en prie, si c’est grave! Vous allez la/le garder longtemps à l’hôpital? Vous me conseillez d’alerter l’ANWB, le Touring Club Néerlandais, pour la/le faire rapatrier? Enzovoort. Nuttige woorden voor de rest van het gesprek: adresse, nationalité, assurances. Complications; blessure sans gravité; commotion cérébrale; risque d’infection, enzovoort.

3

Avez-vous vécu une expérience pareille? L’un(e) de vos ami(e)s a-t-il/elle été victime d’un tel accident? Nuttige woorden en constructies: (Mal)heureusement …; j’ai entendu dire que …; il paraît que …; un accident est vite arrivé …; il suffit de …; appeler à l’aide; les premiers secours; les suites d’un accident; se blesser; une entorse; pansement; avoir le bras en écharpe.

62

Een telefoontje (un coup de téléphone)

1

40

Mogelijke dialoog (afwisselend ‘tu’ wanner het om één persoon gaat, en ‘vous’ wanneer het om een echtpaar of twee vrienden/vriendinnen gaat): • Allô? C’est toi, Martine? • Non, c’est Roger! Qui est à l’appareil? • C’est moi, Elisabeth. Je te téléphone de chez moi, en Hollande. Comment allezvous tous les deux, depuis avant-hier? • Très bien merci. Et vous? Tout s’est bien passé? • Oui, très bien. Seulement, voilà, je viens de constater que j’ai laissé/oublié mon agenda chez vous, dans notre chambre! • Ah oui, Martine l’a trouvé ce matin en faisant la chambre! • Vous pourriez me l’envoyer? C’est assez urgent, j’en ai besoin tous les jours! • Mais bien sûr! Je vais m’en charger personnellement! • Ah, merci, Roger! Tu es un ange! Enzovoort.

/

S P R E E K VA A R D I G !

Om variatie in dit gesprek aan te brengen: Quelle couleur …; laissé où exactement …; pas encore retrouvé … renvoyer à quelle adresse …; je m’excuse de vous déranger …; nous avons passé une semaine merveilleuse chez vous …; encore une fois un grand merci, enzovoort.

63

Gevonden voorwerpen (objets trouvés)

1

Il vous est arrivé de laisser/d’oublier quelque chose dans le train, le tram, l’autobus ou ailleurs? Qu’est-ce que vous avez perdu? Vous avez retrouvé l’objet en question? Comment avez-vous fait pour retrouver cet objet? Vous vous êtes informé(e) auprès des Chemins de fer? Vous avez demandé au conducteur de l’autobus? Vous êtes allé au bureau de police? Vous avez téléphoné aux Objets trouvés? Vous vous êtes rendu sur place pour chercher vous-même? Enzovoort.

2

Mogelijke dialoog: • Monsieur? • J’ai dû laisser mon agenda dans l’avion de la KLM, vol 742. Il est sans doute tombé par terre quand je me suis endormi. J’espère qu’on vous l’a apporté. Il n’a aucune valeur pour d’autres … C’est un agenda de poche, bleu foncé, de quinze centimètres de haut environ. Mon nom, mon adresse et les noms et adresse de l’entreprise pour laquelle je travaille sont indiqués à l’intérieur. Enzovoort. (De waarschijnlijkheid kan op verschillende manieren uitgedrukt worden: met behulp van het werkwoord ‘devoir’, de bijwoordelijke bepaling ‘sans doute’ en werkwoorden als ‘supposer que’.) Nuttige woorden: remplir un formulaire; les coordonnées; date et lieu de naissance; description de l’objet perdu; estimation de la valeur; enzovoort.

3

Comment peut-on perdre son bébé, son dentier, une chaussure, sa perruque? Nuttige woorden: une histoire bizarre / incroyable / absurde / ahurissante; être distrait / négligent / étourdi; collection d’objets hétéroclites; le/la propriétaire.

64 1

Gezelschapsspelen (jeux de société) De quels jeux s’agit-il et comment s’appellent les objets que vous voyez ici? a) jeu de cartes; b) échecs; c) jeu de dames; d) trictrac ou jacquet; e) loto ou bingo; f) puzzle Let op, het is ‘jouer aux cartes, au trictrac’, enz. maar het is ‘jouer du/de la wanneer het om een instrument gaat: jouer du piano/de la guitare.

SLEUTEL FRANS

/

41

Wat je hier ziet: l’as de trèfle; la dame de pique; le sablier; les dés; l’échiquier; enzovoort. 2

Comment jouer à/au … Expliquer. Le jeu se joue avec … Chaque joueur … Le jeu consiste à … Pour gagner il faut … Le premier qui … gagne. Le score … Les pions; les fiches; les cartes; les dés; les pièces; enzovoort.

3

Mogelijke vragen: Vous aimiez les jeux de société quand vous étiez jeune/petit(e)? Lequel préfériezvous? Avec qui avez-vous joué le plus souvent? Enzovoort. Nuttige woorden en uitdrukkingen: Ne pas aimer perdre/être mauvais joueur; tricher; être (très) fort/mauvais à un jeu.

4

Nos motivations Nuttige woorden en uitdrukkingen: jouer pour s’amuser / pour se détendre; jouer pour exercer son pouvoir sur d’autres, pour assurer; jouer pour s’exercer les méninges, pour s’entraîner le cerveau; enzovoort.

65

Kleine ergernissen … (les sujets d’irritation)

1

Mogelijke dialoog: • Pardon, monsieur, il y a un courant d’air. Cela vous ennuierait de remonter/de fermer (afhankelijk van de situatie) la vitre? • Oh, écoutez, vous ne pourriez pas vous asseoir ailleurs, alors? Parce que moi, j’ai très chaud! Enzovoort!

2

Mogelijke dialoog: • Pardon, monsieur. Je me permets de vous faire remarquer que vous êtes assis dans la section non-fumeur. • Vous vous trompez, madame. Ici c’est la section des fumeurs et si la fumée vous gêne, vous n’avez qu’à vous asseoir ailleurs! • Vous voyez bien qu’il n’y a plus de place libre! Vous ne pourriez pas faire un petit effort et cesser de fumer? Jusqu’au prochain stop/arrêt … là je pourrai peut-être changer de place! Enzovoort.

3

Nuttige woorden en uitdrukkingen: Ce qui m’irrite le plus …; c’est inconcevable à quel point les Français …; on n’a pas idée de faire …; ce qu’ils peuvent être barbants avec leur …

42

/

S P R E E K VA A R D I G !

66

De vakantie die niet doorging (des vacances tombées à l’eau)

1

Gebruik de passé composé en de plus-que-parfait. Bijvoorbeeld: Vous est-il arrivé de ne pas partir en vacances au tout dernier moment? Qu’est-ce qui s’était passé? Vous étiez tombé(e) malade? Vous avez pu annuller votre voyage? Enzovoort.

2

Voorstellen en suggesties. Gebruik vraagconstructies (met eventueel daarin een conditionnel of de constructie ‘si … + imparfait) of een gewone zin met een conditionnel. Voorbeelden: • Alors, qu’est-ce qu’on fait maintenant? On reste à la maison? • Ah non! On pourrait aller ailleurs. En Corse, par exemple. • On ne pourrait pas aller plus loin cette fois-ci? • J’ai une idée: si on faisait une croisière en Méditerranée? • Une croisère? Mais tu es folle! Tu sais bien que la vue d’un bateau suffit à te donner le mal de mer!

3

‘Zou/zouden’ kan beter met het werkwoord ‘devoir’, weergegeven worden wanneer het niet zozeer om een voor waarde gaat, maar meer om een afspraak, een gebeurtenis die achteraf bleek niet door te zijn gegaan. (Let op: devoir wordt dan in de imparfait gebruikt en niet in de conditionnel!) Vergelijk de twee volgende zinnen: • Où deviez-vous aller? (waar zouden jullie volgens afspraak heen gaan?) • Où iriez-vous si vous aviez le choix? (waar zouden jullie heen gaan, als jullie de keus hadden?) Mogelijke andere constructies: avoir l’intention de, se proposer de.

67

Regels in het verkeer … (le code de la circulation)

1

Expliquez ce que signifient ces panneaux de signalisation. Les feux, le feu rouge; le parcmètre; panneau défense de tourner à gauche; panneau sens (let op de uitspraak!) interdit; enzovoort.

2

Gebruik de constructies ‘il faut + infinitif’, ‘on doit + infinitif’, ‘il est interdit/défendu de + infinitif’. Bijvoorbeeld: Il faut s’arrêter au feu rouge; il est interdit de tourner à gauche; s’il y a un parcmètre, on doit y mettre de l’argent. Enzovoort.

3

Vous respectez le code de la route? Nuttige woorden en uitdrukkingen: Brûler un feu rouge; une contravention pour excès de vitesse; discussion avec un gardien; non-port de ceinture; non-respect de la priorité de la droite; stationnement abusif; suspension du permis; enzovoort.

SLEUTEL FRANS

/

43

68

Even klagen … (les petits ennuis)

1

Mogelijke vragen en suggesties: • Pardon, monsieur, est-ce que vous pourriez baisser un peu le son de la radio? On ne s’entend plus ici! • J’ai très mal à la tête, ce serait gentil de baisser un peu le son de votre radio. Mogelijk antwoord: • Bien sûr, madame, excusez-moi. Je ne me rendais pas compte …

2

Blijf vriendelijk en beleefd. Mogelijke dialoog: • Bonjour, mademoiselle. Je vous rapporte la statuette que j’ai achetée ici ce matin. Je me suis aperçu(e) en la déballant/quand je l’ai déballée, qu’elle était endommagée à l’arrière. Vous pourriez me l’échanger contre une autre? Voici le bon/ticket d’achat. • Je regrette madame. Ces articles sont en solde. Nous ne les reprenons pas. • Comment, en solde? Mais ce n’est indiqué nulle part! Vous devez vous tromper. Ecoutez, allez me chercher le patron/le responsable/votre chef/le propriétaire, enzovoort. • C’est moi la propriétaire …

3

Nuttige woorden: réception; réceptionniste; réclamation; pas de serviettes éponges/de bain; papier hygiénique qui manque; télé en panne/qui ne marche pas; lavabo pas propre; fax absent; taie d’oreiller sale; enzovoort. Mogelijke reacties: Je vais m’en occuper tout de suite; je vais vous envoyer quelqu’un; je regrette que la chambre ne soit pas propre, je vous envoie une femme de chambre; enzovoort.

4

Zie onder 3. Andere nuttige woorden: se plaindre de …; bruit; robinet qui fuit; mauvaises odeurs; voisins qui se chamaillent en pleine nuit; employé qui entre sans frapper; enzovoort. Mogelijke reacties: Je regrette, je ne peux rien faire à cette heure-ci; c’est effectivement inadmissible; je vous promets que cela n’arrivera plus; enzovoort.

69

Voegwoorden en voorzetsels (conjonctions et prépositions)

1

1) bien que/quoique; 2) pour que; 3) pourvu que; 4) avant que; 5) parce que; 6) après que; 7) à moins que; 8) à condition que; 9) sans que. Let op: in het Frans volgen na al deze voegwoorden, behalve bij de nummers 5 en 6, werkwoorden in de subjonctif! Denk daaraan bij oefening 3.

2

Er zijn veel constructies mogelijk. Bijvoorbeeld: Mon fils va au lycée à bicyclette/en vélo; mon mari prend la voiture pour se rendre à son bureau; ma fille a téléphoné à son amie pendant plus d’une heure; enzovoort.

44

/

S P R E E K VA A R D I G !

3

70

Gebruik de onder 1 genoemde voegwoorden en vergeet de subjonctif niet! Houd u niet te strak aan de opgegeven plaatjes, anders lukt het niet mooie zinnen te maken. Bijvoorbeeld: Il était très malheureux, bien que Jeanne ait déclaré qu’elle ne le quitterait pas. Je veux bien jouer au tennis avec toi, à condition que tu viennes me chercher demain matin à onze heures. Enzovoort. Wanneer hoofdzin en bijzin hetzelfde onderwerp hebben kan de zin soms eenvoudiger, namelijk met gebruik van een voorzetsel + infinitif, gemaakt worden. Bijvoorbeeld: J’ai suivi un régime pour maigrir.

De auto (2) (la voiture [2])

1

Avez-vous votre permis de conduire? Si oui, énumérez, dans l’ordre, vos actions à partir de l’instant où vous sortez les clés de la voiture jusqu’au moment où vous faites du cinquante à l’heure … J’ouvre la portière, je m’installe au volant, je referme la portière, je passe ma ceinture de sécurité, je mets (la clé sur/dans) le contact, j’embraye, je passe en première vitesse, je démarre, je passe en seconde, enzovoort. (Alle werkwoorden dus in de tegenwoordige tijd) In bovenstaand relaas kan men ook uitdrukkingen als ‘d’abord’, ‘ensuite’/’après’, ‘et puis’, ‘pour terminer ’ gebruiken.

2

Idem.

3

Nuttige woorden en uitdrukkingen: Prendre à gauche; éviter un piéton; s’arrêter aux feux; accorder la priorité à la droite; freiner à temps; ne pas oublier son clignotant; bien tenir le volant; faire marche arrière; enzovoort. Ter illustratie van wat kan gebeuren bij zo’n les, het volgende mopje uit een Franse krant: Valérie passe son permis de conduire. Elle brûle deux feux rouges, prend une rue en sens interdit, renverse un agent de la circulation et emboutit une voiture en stationnement. Pâle comme un linge, l’examinateur tire un stylo de sa poche et lui signe son permis. • Comment, s’étonne alors Valérie, vous me l’accordez donc? • Vous ne croyez tout de même pas que je vais vous convoquer une deuxième fois!

4

Nuttige woorden en uitdrukkingen: la pollution de l’air en ville; les avantages des transports publics; pas de problèmes de stationnement; pas d’embouteillages; la bicyclette; faire du sport en pédalant; enzovoort. Les bus et les trams bondés; les retards dûs aux rues congestionnées; la bicyclette peu confortable par mauvais temps; les voleurs de bicyclettes; enzovoort.

SLEUTEL FRANS

/

45

71

Als een dag 27 uur had (si la journée avait vingt-sept heures)

1

Vraag: Que feriez-vous si la journée avait 27 heures au lieu de 24? In de antwoorden de conditionnel présent gebruiken: Ce que je ferais? Je resterais au lit plus longtemps, je profiterais de ces heures supplémentaires pour … je lirais enfin …, je terminerais … , je me coucherais plus tard, enzovoort.

2

Nu de derde persoon enkelvoud gebruiken. Bijvoorbeeld: Si Luc disposait de trois heures supplémentaires par jour, il ferait la grasse matinée ou bien il passerait la moitié de la nuit devant son ordinateur à naviguer sur Internet/le net. (Vergeet niet dat na ‘si’ een imparfait komt en geen conditionnel wanneer het om een voorwaarde gaat, maar dat in de rest van de zin wèl een conditionnel gebruikt moet worden, ook al staat er geen zou-vorm in het Nederlands!)

3

Mogelijke constructies (informeel): • Alors, est-ce que nous avions raison? • C’est bien ça, hein? • Oh, toi, ce n’était pas difficile à deviner … • Pour vous deux nous avons bien hésité.

4

Le manque de temps Vous arrive-t-il souvent de ne pas arriver à l’heure à un rendez-vous? Est-ce par manque de temps? Comment se fait-il que vous soyez toujours pressé? Manque d’organisation? Gebruik bij de antwoorden bepalingen als ‘sans (aucun) doute’, ‘peut-être’, ‘certainement’/’sûrement’, ‘probablement’.

72

Als … (si …)

1

46

Vous vous rendez compte au moment d’ouvrir la porte en rentrant chez vous au milieu de la nuit, que vous n’avez pas de clé sur vous. Chez vous il n’y a personne pour vous ouvrir. Qu’allez-vous faire? Gebruik bij het antwoorden de tegenwoordige tijd en vormen met het hulpwerkwoord ‘aller’: Je me demande comment j’ai pu être si bête … Je regarde s’il y a encore de la lumière chez mes voisins; je sors mon portable et je téléphone à une amie qui n’habite pas loin; je vais m’installer dans le jardin et je me dis qu’il va bientôt faire jour; Je décide de passer le reste de la nuit dans la voiture; enzovoort. Et je me demande ce que je vais faire si je ressens un besoin pressant d’aller aux toilettes …

/

S P R E E K VA A R D I G !

2

Vergeet niet dat na ‘si’ geen conditionnel komt (zie opdracht 71-2). Nuttige woorden en uitdrukkingen: rater l’avion; gagner le gros lot; avoir une belle voix; partir aux Bahamas; devenir astronaute; arrêter de travailler/prendre sa retraite; se voir offrir une villa près de la mer.

3

Zie opdracht Nuttige uitdrukkingen: avoir deviné; se tromper; ne pas être loin de la vérité; être fin psychologue; ne pas y être du tout; enzovoort. Bijvoorbeeld: • Selon nous, toi tu arrêterais tout de suite de travailler! • Mais vous n’y êtes pas du tout! Au contraire: j’utiliserais cette fortune pour acheter une ou deux usines et je ferais des semaines de soixante heures!

73

Achtervoegsels (suffixes)

1

Er zijn verschillende manieren om in het Frans aan te geven of iets klein of groot is, aangenaam of onaangenaam, lelijk of mooi, enzovoort. Meestal gebruikt men een bijvoeglijk naamwoord: een mooie bloem/une jolie fleur (let daarbij op de plaats van het bijvoeglijk naamwoord!); een grijze muis/une souris grise. Soms is er een apart woord: een lelijke hond/un cabot; een slecht schilderij/une croûte, een oud autootje/un tacot. Soms kan men een achtervoegsel gebruiken: een klokje/une clochette; een meisje/ une fillette.

2

Er zijn in het Frans achtervoegsels die aan het woord een ongunstige betekenis geven. Vergelijk ‘chauffeur’ en ‘chauffard’, ‘vin’ en ‘vinasse’. Een achtervoegsel kan de betekenis van het woord aanzienlijk veranderen. Vergelijk bijvoorbeeld ‘rose’ en ‘rosace’, ‘poing’ en ‘poignée’. Let ook op het verschil in betekenis tussen ‘une ancienne coutume’ en ‘une coutume ancienne’, ‘un brave homme’ en ‘un homme brave’, ‘une pauvre femme’ en ‘une femme pauvre’, ‘un individu sale’ en ‘un sale individu’.

3

Probeer wel een verhaaltje te maken op basis van vijf plaatjes, maar zoek niet (te lang) naar achtervoegsels. Het is in het Frans nuttiger de verbindende werkwoordsvormen correct te gebruiken en zich niet te vergissen in het geslacht van de zelfstandige naamwoorden. Bijvoorbeeld: Quand je me suis réveillé dans ma petite tente, une de mes chaussures neuves avait disparu. Le gros chien des voisins jouait avec dans l’herbe mouillée! J’ai réussi enfin à lui reprendre la chaussure et je suis rentré dans la tente pour les mettre toutes les deux. C’est alors que j’ai poussé un grand cri: une souris grise s’était cachée dans l’autre chaussure pendant mon absence et elle a couru se cacher sous mon sac de couchage. Je n’ai plus remis les pieds dans la tente de toute la journée …

SLEUTEL FRANS

/

47

In schema

1

Spellen

Vaardigheden 1 Woorden spellen 2 Naam, adres, enzovoort spellen op twee manieren

2

De huiskamer

Vaardigheden 1 Woordenschat (meubilair; plaats ervan in de huiskamer) 2 Vragen naar indeling huiskamer 3 Klassikaal: controle luistervaardigheden

3

Grammatica 1 Geslacht woorden, voorzetsels, werkwoorden ‘staan’, ‘liggen’, enzovoort 2 Vraagconstructies 3 Bijwoorden van plaats, ‘si’ met imparfait

De agenda

Vaardigheden 1 Indeling agenda uitleggen 2 Dagen van de week en klok kijken 3 Vertellen hoe eigen agenda eruit ziet

4

Grammatica 1 Voorzetsels, onderscheid ‘lundi’/’le lundi’ 2 Vraagconstructies 3 Werkwoordsvervoegingen (présent, futur en ‘aller’ + infinitif)

Eet smakelijk!

Vaardigheden 1 Woordenschat (gerechten en tafelbenodigheden) 2 Vragen naar gerechten 3 Tafelgesprekken: complimenteren, vragen, verzoeken

48

Grammatica 1 – 2 Geslacht woorden

/

S P R E E K VA A R D I G !

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (impératif) 2 Vraagconstructies 3 Werkwoordsvervoeging (impératif en indicatif présent) en vraagconstructies

5

Het zonnetje …

Vaardigheden 1 Woordenschat (algemeen) 2 Vragen waar voorwerpen zich bevinden 3 Vragen of en hoeveel men van een bepaald voorwerp heeft en waar het voor dient

6

Landen en steden

Vaardigheden 1 Woordenschat (landen en steden) 2 Idem klassikaal 3 Vragen naar verblijf in … 4 Eigen mening over stad

7

Grammatica 1 Voorzetsels bij landen en steden 2 Idem klassikaal 3 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (passé composé) 4 Superlatif en comparatif

Op weg naar …

Vaardigheden 1 Weg uitleggen van huis naar … 2 Woordenschat (weg en verkeer) 3 Iemand de weg wijzen naar …

8

Grammatica 1 Onbepaald lidwoord in enkel- en meervoud, vorming van het meervoud van zelfstandige naamwoorden 2 Voorzetsels en bijwoorden van plaats 3 Werkwoordsvervoeging (indicatif présent), ‘seulement’ en ‘ne … que’

Grammatica 1 Voorzetsels en bepalingen van plaats, werkwoordsvervoeging (présent) 2 Geslacht woorden 3 Werkwoordsvervoeging (présent), ‘il faut’ + infinitif

Om hoe laat?

Vaardigheden 1 Eigen dagindeling vertellen, klokkijken 2 Dagindeling gisteren vertellen 3 Idem

Grammatica 1 Voorzetsels, werkwoordsvervoeging (présent) 2 Werkwoordsvervoeging (passé composé) 3 Idem en indirecte rede

SLEUTEL FRANS

/

49

9

Honden en katten …

Vaardigheden 1 Vragen waar dier zit, staat, enzovoort 2 Vragen naar kenmerken huisdier 3 Bespreken voor- en nadelen huisdier

10

Hotel, camping, appartement of iets anders?

Vaardigheden 1 Telefonische reservering hotelkamer 2 Idem tent of caravan op camping 3 Vragen naar afgelopen vakantie 4 Vragen naar voorkeur vakantie

11

Grammatica 1 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent, conditionnel, impératif), ontkenning 2 Vraagzinnen en bepalingen van plaats 3 Werkwoordsvervoeging (présent, passé composé, imparfait, enzovoort) 4 Idem

Woordvolgorde … spelenderwijs!

Vaardigheden 1 Klassikaal een zin opbouwen 2 Idem 3 Idem

12

Grammatica 1 Plaats van de verschillende elementen in de zin, nadruk, werkwoordsvervoeging (présent) 2 Idem (passé composé en imparfait) 3 Idem

Uit in eigen land!

Vaardigheden 1 Woordenschat (toeristische attracties in Nederland) 2 Programma 3 dagen Nederland met buitenlandse gast 3 Klassikaal verslag opdracht 2

50

Grammatica 1 Voorzetsels van plaats, werkwoorden ‘staan’, ‘liggen’ enzovoort 2 Vraagconstructies en werkwoordsvervoeging (présent, conditionnel), 3 Werkwoordsvervoeging (présent, passé composé, imparfait, enzovoort)

/

S P R E E K VA A R D I G !

Grammatica 1 Geslacht woorden, meervouden, werkwoordsvervoeging (présent) 2 Vraagconstructies, voorstellen doen m.b.v. ‘si’ + imparfait 3 Idiomatische uitdrukkingen voor ‘beurt’

13

De buitenlandse kennis

Vaardigheden 1 Telefonisch een afspraak maken (formeel en informeel) 2 Vertellen over bezoek aan een kennis in het buitenland

14

Een afspraak maken

Vaardigheden 1 Telefonisch een afspraak maken (informeel) 2 Een informele afspraak maken 3 Vragen en antwoorden m.b.t. invulling vrije tijd

15

Grammatica 1 Gebruik lidwoord, bezittelijke voornaamwoorden 2 Idem, tegenstellingen en ontkenningen uitdrukken 3 Idem

Een rondvaart, een rondrit …

Vaardigheden 1 Woordenschat (bezienswaardigheden van een stad) 2 Gids spelen in een bekende stad 3 Idem in het buitenland

17

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (présent, conditionnel, enzovoort) Gebruik ‘on’ voor ‘nous’ 2 Stopwoordjes 3 Zie opdrachten 1 en 2

Uiterlijk en karakter

Vaardigheden 1 Familieleden en uiterlijke kenmerken 2 Beschrijving karaktertrekken 3 Vraag- en antwoordspel: een persoon raden

16

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (conditionnel, présent, enzovoort) 2 Idem (passé composé en imparfait)

Grammatica 1 Geslacht woorden, werkwoordsvervoeging (présent) 2 Idem, gebruik ‘aller ’ + infinitf 3 Idem

Else

Vaardigheden: 1 Vertellen over recente vakantie Else 2 Eigen vakantieplannen 3 Eigen vakanties in het verleden

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (passé composé en imparfait) 2 Idem (futur en constructie ‘aller’ + infinitif) 3 Idem (imparfait)

SLEUTEL FRANS

/

51

18

Een advertentie

Vaardigheden 1 Lijst ontbrekende voorwerpen in vakantiehuis 2 Telefonische vragen naar aanleiding van advertentie 3 Telefonische vragen aan steller van de advertentie 4 Eigen ervaringen met huur/koop via advertentie

19

Bijvoeglijke naamwoorden

Vaardigheden 1 Geschikte bijvoeglijke naamwoorden zoeken 2 Klassikaal spel: bijvoeglijke naamwoorden in alfabetische volgorde zoeken 3 Vragen naar tegenovergestelde betekenis van het bijvoeglijk naamwoord

20

Grammatica 1 Plaats van de bijvoeglijke naamwoorden, geslacht van de woorden 2 Idem, vorm van het onbepaald voornaamwoord 3 Idem

De vrije zaterdag …

Vaardigheden 1 Bespreking dagindeling nu en in het verleden 2 Idem 3 Bespreking verschil dagindeling zaterdag en doordeweekse dag

21

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (présent en passé composé) 2 Idem 3 Idiomatische uitdrukkingen om tegenstelling uit te drukken, werkwoordsvervoeging (présent)

Gezondheid!!

Vaardigheden 1 Woordenschat (lichaamsdelen en gezondheidsproblemen) 2 Idem klassikaal 3 Vragen om suggesties voor oplossen van die problemen 4 Vragen en antwoorden m.b.t. gezond leven 5 Idem klassikaal

52

Grammatica 1 Idiomatische uitdrukkingen (‘il manque …’, ‘il n’y a pas de …’), verschil ‘des’/’les’ 2 Vraagconstructies 3 Werkwoordsvervoeging (présent) 4 Idem (passé composé en imparfait)

/

S P R E E K VA A R D I G !

Grammatica 1 Geslacht woorden, ‘avoir mal à’, ‘souffrir de’ enzovoort. 2 Idem 3 Idiomatische uitdrukkingen als ‘il (ne) faut (pas) …’, ‘il vaut mieux’ 4 Idem 5 Idem

22

De auto (1)

Vaardigheden 1 Woordenschat (auto-onderdelen) 2 Vragen en antwoorden m.b.t. autoreparaties 3 Ervaringen uitwisselen over autopech

23

Sport!

Vaardigheden 1 Woordenschat (sporten) 2 Vragen naar sportactiviteiten 3 Vragen wat iemand doet/zou doen om fit te blijven

24

Grammatica 1 Geslacht woorden en betrekkelijk voornaamwoord 2 Werkwoordsvervoeging (imparfait en passé composé) 3 Idem

Grammatica 1 Constructies als ‘faire du sport’, ‘pratiquer un sport’ ‘jouer à …’ en geslacht woorden 2 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent) 3 Werkwoordsvervoeging (présent en conditionnel)

Kamperen

Vaardigheden 1 Vragen naar hoeveelheid etenswaren en geld 2 Woordenschat (kampeeruitrusting) 3 Vragen of iemand wel of niet van kamperen houdt 4 Proberen iemand over te halen om te gaan kamperen

Grammatica 1 Hoeveelheden, rangtelwoorden en telwoorden, vraagwoorden, werkwoordsvervoeging (passé composé, présent, imparfait, enzovoort) 2 Werkwoordsvervoeging (présent en conditionnel), bijwoordelijke bepalingen. 3 Idiomatische constructies, ‘parce que …et que …’ 4 Idiomatische constructies om te overtuigen

SLEUTEL FRANS

/

53

25

Hebben, hebben …

Vaardigheden 1 Woordenschat (algemeen) 2 Vragen of iemand bepaalde zaken heeft en hoeveel 3 Raden wat iemand wel of niet heeft en verifiëren

26

Dagen, maanden en seizoenen

Vaardigheden 1 Woordenschat uitbreiden (dagen, maanden, seizoenen), vragen stellen 2 Vragen en beschrijven vaste gewoontes 3 Vragen en antwoorden m.b.t. specifieke gebeurtenis in bepaalde maand 4 Vragen en antwoorden m.b.t. voorkeur en afkeer bepaald seizoen 5 Voorkeur voor bepaald seizoen raden en controleren

27

Grammatica 1 Voorzetsels, vraagconstructies 2 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent), verschil lundi/le lundi (herhaling) 3 Vraagconstructies en herhaling voorzetsels 4 Woordenschat (weersgesteldheid), verkwoordsvervoeging (présent) en idiomatische uitdrukkingen om voorkeur en afkeer uit te drukken 5 Idiomatische uitdrukkingen om veronderstelling uit te drukken (zie ook 25-3)

Een compromis?

Vaardigheden 1 Voorkeur vakanties van anderen beschrijven 2 Eigen ideale vakantie beschrijven 3 Iemand overhalen om andere vakantie te kiezen

54

Grammatica 1 Geslacht woorden 2 Werkwoorden ‘avoir’, posséder’, telwoorden, ontkenning, gebruik ‘en’ bij de telwoorden. 3 Idiomatische constructies als ‘il nous semble que’, ‘nous ‘avons l’impression que …’, ‘cela ne nous étonnerait pas que … + subjonctif

/

S P R E E K VA A R D I G !

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (présent en conditionnel) 2 Idem + idiomatische constructies als ‘pour/quant à moi’ 3 Allerlei

28

Beroepen

Vaardigheden 1 Woordenschat (beroepen) 2 Vragen welke voorwerpen voor welke beroepen nodig zijn 3 Vragen welke werkwoorden bij bepaalde beroepen horen 4 Klassikaal ‘passend’ beroep uitkiezen voor een ander

29

Dieren

Vaardigheden 1 Woordenschat (dieren) 2 Vragen stellen over dieren 3 Door gericht vragen een dier raden 4 Dierenverhaal vertellen uit eigen herinnering

30

Grammatica 1 Geslacht woorden, vrouwelijke vor men van beroepen 2 Gebruik werkwoorden als ‘utiliser’, ‘se servir de’, geslacht woorden 3 Werkwoordsvervoeging (présent) 4 Conditionele zin en allerlei idiomatische uitdrukkingen 5 Idiomatische uitdrukkingen om veronderstelling uit te drukken (zie ook 25-3 en 26-5)

Grammatica 1 Geslacht woorden en vraagwoorden 2 Vraagconstructies 3 Idem 4 Werkwoordsvervoeging (passé composé en imparfait)

Excuses maken …

Vaardigheden 1 Excuus vragen 2 Rollenspel: informele excuses 3 Rollenspel: formele excuses 4 Rollenspel: excuses; slecht nieuws vertellen 5 Ervaringen uitwisselen

Grammatica 1 Idiomatische uitdrukkingen om excuus te vragen 2 Beantwoorden van excuses: idiomatische uitdrukkingen 3 Herhaling, geslacht woorden 4 Idiomatische uitdrukkingen om spijt uit te drukken 5 Herhaling en werkwoordsvervoeging (passé composé en imparfait)

SLEUTEL FRANS

/

55

31

Kleding

Vaardigheden 1 Woordenschat (kleding, materialen, kleuren) 2 Vragen wat iemand in verschillende situaties het liefst draagt 3 Klassikaal belang van kleding bespreken

32

Wat zijn ze aan het doen?

Vaardigheden 1 Vragen naar bezigheden 2 Idem 3 Vertellen aan de hand van tekeningen

33

Grammatica 1 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent) en ‘être en train de’ + infinitif 2 Idem (imparfait) 3 Zie 1 en 2 en herhaling

De dag van een manager

Vaardigheden 1 Vragen naar tijd en gewoontes 2 Veronderstellingen m.b.t. iemands gewoontes

34

Grammatica 1 Repeteren klokkijken (zie ook 8), exacte tijdsaanduidingen, vraagconstructies 2 Idiomatische uitdrukkingen om zekerheid te nuanceren

De hut

Vaardigheden 1 Woordenschat (berguitrusting) 2 Functie van voorwerpen uitleggen 3 Berguitrusting kiezen 4 Aangeven wat je zelf mee zou nemen en waarom 5 Bespreken: wel of niet vier dagen alleen in de bergen door brengen?

56

Grammatica 1 Geslacht woorden, samengestelde kleuradjectieven 2 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent) 3 Herhaling en idiomatische uitdrukkingen m.b.t. voorkomen

/

S P R E E K VA A R D I G !

Grammatica 1 Geslacht woorden en meervouden 2 ‘Pour’ + infinitf 3 Geslacht woorden, onbepaald lidwoord enkel (en meervoud) 4 Zie 2 5 Herhaling

35

Boodschappen

Vaardigheden 1 Woordenschat (kledingstukken, maat, kleur, kwaliteit, prijs) 2 Idem (lederwaren) 3 Souvenirs bespreken

36

Er was eens …

Vaardigheden 1 Woordenschat (allerlei) 2 Titels van bekende sprookjes, bespreken eigen jeugdlectuur 3 Herhaling

37

Grammatica 1 Geslacht woorden, bepaald en onbepaald lidwoord 2 Herhaling (zie ook 40) 3 Idem

Bijwoord(elijke bepaling) of bijvoeglijk naamwoord

Vaardigheden 1 Bijvoeglijke naamwoorden zoeken bij afgebeelde personen 2 Vragen hoe personen zijn, wat ze doen en op welke manier 3 Verhaal vertellen naar aanleiding van plaatjes

38

Grammatica 1 Geslacht woorden, idiomatische uitdrukkingen voor koop en verkoop, werkwoordsvervoeging (présent en conditionnel) 2 Idem 3 Idem

Grammatica 1 Plaats van de bijvoeglijke naamwoorden, mogelijkheid van bijvoeglijk naamwoord een zelfstandig naamwoord te maken 2 Verschillende manieren om bijwoordelijke bepalingen te maken 3 Herhaling, gebruik allerlei werkwoordsvervoegingen

Schoolherinneringen

Vaardigheden 1 Woordenschat (schoolvakken) 2 Vertellen over leuk(st)e en moeilijk(st)e vakken 3 Uiterlijk en karakter leraren beschrijven, schooltermen

Grammatica 1 Geslacht woorden, idiomatische uitdrukkingen 2 Comparatif en superlatif. 3 Herhaling, nieuwe idiomatische uitdrukkingen, werkwoordsvervoeging (imparfait en passé composé)

SLEUTEL FRANS

/

57

39

Cadeaus!

Vaardigheden 1 Woordenschat (cadeaus en familieleden) 2 Vragen wat je aan wie zou geven 3 Vertellen over meest en minst geslaagde geschenk

40

Boeken …

Vaardigheden 1 Woordenschat (boeken) 2 Vragen en antwoorden m.b.t. voorkeur boeken, korte inhoud lievelingsboek 3 Klassikaal: oordeel geven over film gebaseerd op boek

41

Grammatica 1 Geslacht woorden, constructie ‘emprunter à’ en ‘prêter à’ 2 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent, passé composé) 3 Geslacht woorden, idiomatische uitdrukkingen m.b.t. film

Het weer

Vaardigheden 1 Woordenschat (het weer) 2 Vragen naar weerberichten van volgende dag 3 Vragen naar weersomstandigheden tijdens vakantie 4 Verschillen weersomstandigheden Nederland en Frankrijk 5 Vertellen over extreme weersomstandigheden in verleden

58

Grammatica 1 Geslacht woorden, enkel en meervoud onbepaald lidwoord, idiomatische uitdrukkingen m.b.t. het geven van cadeaus 2 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (conditionnel) 3 Superlatif, subjonctif na superlatif, werkwoordsvervoeging (passé composé en subjonctif ‘avoir’)

/

S P R E E K VA A R D I G !

Grammatica 1 Geslacht woorden, idiomatische uitdrukkingen m.b.t. het weer 2 Vraagconstructies en herhaling 1, werkwoordsvervoeging (futur en ‘aller’ + infinitif) 3 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (imparfait en passé composé) 4 Idiomatische uitdrukkingen m.b.t. weer en landschap, werkwoordsvervoeging (présent) 5 Idiomatische uitdrukkingen m.b.t. natuurrampen, geslacht woorden

42

Het huishouden!

Vaardigheden 1 Woordenschat (huishouden en bijbehorende werkwoorden) 2 Vragen naar voorkeur/afkeer huishoudelijke taken 3 Vertellen wat je nooit doet omdat je het nooit geleerd hebt en wat je zou willen leren 4 Vertellen over specifieke vaardigheden

43

Kunst(zinnig)!

Vaardigheden 1 Woordenschat (kunst) 2 Vragen of iemand van kunst houdt en, zo ja, van welke kunst 3 Vragen naar artistieke activiteiten 4 Klassikaal: discussie over wel of niet stimuleren van artistieke talenten op school

44

Grammatica 1 Geslacht woorden en idiomatische uitdrukkingen m.b.t. huishouden 2 Werkwoordsvervoeging (présent) 3 Werkwoordsvervoeging (présent indicatif en conditionnel), voegwoorden 4 Idiomatische uitdrukkingen om het hebben van een vaardigheid aan te geven, voegwoorden

Grammatica 1 Geslacht woorden, idiomatische uitdrukkingen voor het beoefenen van kunst, werkwoordsvervoeging (présent) 2 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent) 3 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent) 4 Idiomatische uitdrukkingen om (betrekkelijk) belang van iets aan te geven

De wenskast

Vaardigheden 1 Vragen en antwoorden welke wensen er in de kast zitten 2 Vertellen over wensen die werkelijkheid zijn geworden 3 Wensen in twee groepen verdelen: op korte- en langetermijn. Vertellen over wensen die binnenkort werkelijkheid worden 4 Vertellen over voorwaarden om wensen te realiseren

Grammatica 1 Geslacht woorden, bijbehorende werkwoorden 2 Herhaling, werkwoordsvervoeging (imparfait en passé composé) 3 Herhaling, werkwoordsvervoeging (imparfait, passé composé, conditionnel) 4 Herhaling gebruik ‘si’ en idiomatische uitdrukkingen (allerlei)

SLEUTEL FRANS

/

59

45

Houd de dief!

Vaardigheden 1 Woordenschat (beveiliging huizen) 2 Vragen wat iemand heeft gedaan om zijn huis te beveiligen 3 Vertellen over ervaring dieven en zakkenrollers

46

De verrekijker

Vaardigheden 1 Vertellen waar men graag heen gaat en waarom 2 Gebeurtenis van een week geleden globaal beschrijven 3 Beschrijving geven van détail van 2

47

Grammatica 1 Idiomatische uitdrukkingen om voorkeur aan te geven 2 Werkwoordsvervoeging (imparfait en passé composé) 3 Idem

Klussen …

Vaardigheden 1 Woordenschat (klussen) 2 Vragen waar voorwerpen voor gebruikt worden 3 Vragen en antwoorden over klussen 4 Vertellen welke reparaties men zelf wil doen of laten doen

48

Grammatica 1 Geslacht woorden, idiomatische uitdrukkingen m.b.t. klussen 2 Idem 3 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent) 4 Geslacht woorden, idiomatische uitdrukkingen m.b.t. klussen

Feest!!!

Vaardigheden 1 Overzicht maken van feestdagen in Nederland en Frankrijk 2 Klassikaal: schema vergelijken 3 Vragen wat er op feestdag gevierd wordt. Klassikaal vergelijken

60

Grammatica 1 Geslacht woorden, bijbehorende werkwoorden 2 Vraagconstructies, positieve en negatieve antwoorden 3 Herhaling, werkwoordsvervoeging (passief)

/

S P R E E K VA A R D I G !

Grammatica 1 Geslacht woorden, gebruik hoofdletters, idiomatische uitdrukkingen m.b.t. feestdagen 2 Idem 3 Werkwoordsvervoeging (présent)

49

Een verkeersongeluk

Vaardigheden 1 Woordenschat (verkeer) 2 Vragen en antwoorden m.b.t. ongeluk in het verkeer 3 Vertellen over verkeersongeluk

50

Huishoudelijke taken

Vaardigheden 1 Woordenschat (huishouden) 2 Klassikaal: verdeling huishoudtaken 3 Vragen wat je een butler zou laten doen

51

Grammatica 1 Geslacht woorden, bijbehorende werkwoorden 2 Idiomatische uitdrukkingen (allerlei) 3 Werkwoordsvervoeging (conditionnel)

Ongedierte en andere beestjes

Vaardigheden 1 Woordenschat (ongedierte) 2 Bestrijdingsmethodes ongedierte 3 Eigen ervaring met ongedierte

52

Grammatica 1 Geslacht woorden, idiomatische uitdrukkingen m.b.t. verkeer 2 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (imparfait en passé composé), idiomatische uitdrukkingen m.b.t. ongelukken 3 Werkwoordsvervoeging (imparfait, passé composé en plus-que-parfait)

Grammatica 1 Geslacht woorden, bijbehorende werkwoorden 2 Vraagconstructies, idiomatische uitdrukkingen 3 Werkwoordsvervoeging (imparfait en passé composé)

Zo zijn onze manieren!

Vaardigheden 1 Afbeeldingen beschrijven 2 Regels etiquette bespreken 3 Klassikaal: is etiquette nog belangrijk?

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (présent), plaatsbepalingen 2 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent) 3 Idiomatische uitdrukkingen m.b.t. etiquette

SLEUTEL FRANS

/

61

53

’s Lands wijs, ’s lands eer

Vaardigheden 1 Verschillen in gewoontes Nederland/Frankrijk 2 Idem 3 Klassikaal: typisch Nederlandse en Franse gewoontes bespreken

54

Reclame/publiciteit

Vaardigheden 1 Woordenschat (reclame en publiciteit) 2 Beschrijven leuk en vervelend reclamespotje 3 Eigen mening over soorten reclame 4 Klassikaal: invloed reclame

55

Grammatica 1 Geslacht woorden, ‘ce que’ constructies 2 Idiomatische uitdrukkingen om voorkeur en afkeer aan te geven 3 Idem 4 Idem

Huisruil?!

Vaardigheden 1 Vragen en instructies bij huisruil 2 Bespreken voor- en nadelen huisruil 3 Klassikaal: voor of tegen huisruil

56

Grammatica 1 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent, futur, ‘aller’ + infinitif) 2 Positieve en negatieve constructies, werkwoordsvervoeging (présent, conditionnel, ‘si’ constructies) 3 Idiomatische uitdrukkingen om positieve en negatieve uitingen te doen

Een goede buur …

Vaardigheden 1 Kenmerken goede en slechte buren 2 Vragen en antwoorden m.b.t. eigen buren 3 Anekdote vertellen over buren

62

Grammatica 1 Vraagconstructies, bijwoorden van graad, van tijd, enzovoort werkwoordsvervoeging (présent) 2 Idiomatische uitdrukkingen (allerlei) 3 Idem, waaronder nadruk geven

/

S P R E E K VA A R D I G !

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (présent en impératif), voornaamwoord derde persoon meervoud als lijdend en als meewerkend voorwerp, bezittelijk voornaamwoord 2 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent, enzovoort) 3 Idiomatische uitdrukkingen (allerlei)

57

De koelkast

Vaardigheden 1 Vertellen over inhoud eigen koelkast 2 Vertellen over lekker en snel recept 3 Klassikaal: raden welk recept bij wie hoort

58

TV …

Vaardigheden 1 Woordenschat (televisie en televisieprogramma’s) 2 Vragen naar voorkeur televisieprogramma’s 3 Vragen naar gebruik televisie thuis 4 Raden naar meest bekeken programma’s van medecursisten

59

Grammatica 1 Geslacht woorden 2 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (présent) 3 Vraagconstructies, idiomatische uitdrukkingen, werkwoordsvervoeging (présent), bijwoorden van tijd 4 Idiomatische uitdrukkingen (zie ook 25-3 en 26-5)

Tieners toen, tieners nu

Vaardigheden 1 Vertellen over tienertijd 2 Rollenspel: verhitte discussie tussen ouder en zoon/dochter 3 Toen en nu: welke verschillen?

60

Grammatica 1 Hoeveelheden, geslacht woorden en idiomatische uitdrukkingen m.b.t. inhoud koelkast 2 Idiomatische uitdrukkingen m.b.t. ‘kant en klaar ’ voedsel 3 Idiomatische uitdrukkingen (algemeen)

Grammatica 1 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (imparfait), bijwoordelijke bepalingen 2 Herhaling woorden, werkwoordsvervoeging (allerlei) 3 Idiomatische uitdrukkingen (allerlei), werkwoordsvervoeging (présent en imparfait)

Waar is m’n tas???

Vaardigheden 1 Telefoneren naar restaurant waar men tas heeft laten staan

Grammatica 1 Idiomatische uitdrukkingen (allerlei), werkwoordsvervoeging (allerlei tijden en conditionnel), vraagconstructies

SLEUTEL FRANS

/

63

61

Een ongelukkig moment …

Vaardigheden 1 Hulp vragen bij een ongeluk 2 Vertellen over ongeluk; vragen naar toestand patiënt 3 Vertellen over ongeluk in verleden

62

Een telefoontje

Vaardigheden 1 Informeel telefoongesprek met vragen en verzoeken

63

Grammatica 1 Herhaling idiomatische uitdrukkingen en werkwoordsvervoegingen

Gevonden voorwerpen

Vaardigheden 1 Vertellen wat je ooit verloren hebt 2 Rollenspel: naar verloren voorwerp vragen bij employé gevonden voorwerpen 3 Anekdote verloren voorwerp vertellen

64

Grammatica 1 Idiomatische uitdrukkingen m.b.t. iets verliezen, werkwoordsvervoeging (passé composé) 2 Werkwoordsvervoeging (passé composé, ‘devoir’ en andere manieren om waarschijnlijkheid uit te drukken) 3 Idem

Gezelschapsspelen

Vaardigheden 1 Woordenschat (gezelschapsspelen) 2 Vragen of men spellen kent, eenvoudig spel uitleggen 3 Praten over spelletjes van vroeger 4 Klassikaal: waarom spelen we?

64

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (beleefde gebiedende wijs bij verzoeken, allerlei tijden), vraagconstructies en idiomatische uitdrukkingen m.b.t. ongelukken en medische hulp 2 Idem 3 Idem

/

S P R E E K VA A R D I G !

Grammatica 1 Geslacht woorden, voorzetsels bij spelen 2 Idiomatische uitdrukkingen m.b.t. spelletjes, werkwoordsvervoeging (présent) 3 Vraagconstructies, idiomatische uitdrukkingen m.b.t. spelletjes, werkwoordsvervoeging (imparfait) 4 Idiomatische uitdrukkingen om beweegredenen aan te geven, werkwoordsvervoeging (présent)

65

Kleine ergernissen …

Vaardigheden 1 Dialoog: verzoek raampje te sluiten en reactie daarop 2 Dialoog: verzoek met roken te stoppen en reactie daarop 3 Dingen waaraan jij je ergert in Frankrijk

66

De vakantie die niet doorging

Vaardigheden 1 Vertellen, vragen over vakantie die niet doorging 2 Vakantieplannen: vragen en voorstellen 3 Vragen over denkbeeldige vakantie die niet doorging

67

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (passé composé, plus-que-parfait en imparfait) 2 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (conditionnel, si + imparfait, présent) 3 Gebruik ‘devoir’ in de imparfait

Regels in het verkeer …

Vaardigheden 1 Woordenschat (verkeer en verkeerstekens) 2 Verkeersregels 3 Vertellen over eigen gedrag in het verkeer

68

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (beleefdheidsconditionnel, impératif, présent, futur, enzovoort) 2 Idem 3 Idiomatische uitdrukkingen om ergernis uit te drukken

Grammatica 1 Geslacht woorden, idiomatische uitdrukkingen m.b.t. het verkeer 2 Gebruik ‘il faut’, ‘on doit’, ‘il est défendu/interdit de’ enzovoort 3 Idiomatische uitdrukkingen m.b.t. overtredingen, werkwoordsvervoeging (allerlei)

Even klagen …

Vaardigheden 1 Beleefd vragen of radio zachter kan 2 Rollenspel: terug naar de winkel om een beschadigde aankoop te ruilen 3 Receptie hotel bellen met een klacht 4 Klagen bij balie hotel

Grammatica 1 Beleefd vragen (conditionnel) 2 Idiomatische uitdrukkingen (allerlei), werkwoordsvervoeging (allerlei) 3 Idem 4 Idem

SLEUTEL FRANS

/

65

69

Voegwoorden en voorzetsels

Vaardigheden 1 Voegwoorden invullen 2 Korte zinnen vormen 3 Samengestelde zinnen vormen m.b.v. gegeven voegwoorden

70

De auto (2)

Vaardigheden 1 Handelingen voor en tijdens autorijden beschrijven 2 Idem klassikaal 3 Rij-instructies 4 Discussie: voor- en nadelen auto, fiets, openbaar vervoer

71

Grammatica 1 Geslacht woorden, idiomatische uitdrukkingen m.b.t. autorijden, werkwoordsvervoeging (présent), bijwoorden van tijd 2 Idem 3 Idiomatische uitdrukkingen m.b.t. autorijden, werkwoordsvervoeging (impératif) 4 Idiomatische uitdrukkingen m.b.t. verkeer en openbaar vervoer, werkwoordsvervoeging (allerlei)

Als een dag 27 uur had

Vaardigheden 1 Hypothetische vraag 2 Raden wat anderen zouden doen 3 Klassikaal: nagaan of veronderstellingen kloppen 4 Vragen stellen aan medecursist

66

Grammatica 1 Gebruik voegwoorden, werkwoordsvervoeging (subjonctif) 2 Gebruik voorzetsels 3 Gebruik voegwoorden en voorzetsels + infinitif

/

S P R E E K VA A R D I G !

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (conditionnel) 2 Gebruik ‘si’ + imparfait en conditionnel 3 Vraagconstructies, idiomatische uitdrukkingen (informeel) (zie ook 58-4) 4 Vraagconstructies, werkwoordsvervoeging (allerlei), verschillende bijwoorden

72

Als …

Vaardigheden 1 Hypothetische situatie beschrijven 2 Idem 3 Raden wat anderen in hypothetische situaties zouden doen en nagaan of veronderstelling juist is

73

Grammatica 1 Werkwoordsvervoeging (présent indicatif en conditionnel, ‘aller ’ + infinitif) 2 Idem, idiomatische uitdrukkingen (allerlei) 3 Idiomatische uitdrukkingen m.b.t. goed en verkeerd raden (zie ook 26-5, 57-3, 58-4 en 71-3)

Achtervoegsels

Vaardigheden 1 Passende eigenschap vinden 2 Klassikaal: deze vergelijken en voorbeelden zoeken van woorden die door achtervoegsel van betekenis veranderen 3 Verhaal vertellen, eventueel aan hand van gegeven plaatjes

Grammatica 1 Gebruik bijvoeglijke naamwoorden, substantieven met en zonder achtervoegsel 2 Rol achervoegsels 3 Herhaling van deze en voorafgaande opdrachten

SLEUTEL FRANS

/

67