CBRN terrorismebestrijding / rampenbestrijding Voortgangsrapportage 2005
Den Haag, maart 2006
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
Inhoud Inhoud ....................................................................................................................................... 2 H1: Inleiding .............................................................................................................................. 3 H2: Voorkomen van een terroristische aanslag met CBRN-middelen.................................... 5 2.1 Non-proliferatie ...................................................................................................... 5 2.2 Ontwapening.............................................................................................................. 7 2.3 Verijdeling van aanslagen met CBRN-middelen ............................................................. 8 H3: Voorbereiden op (de dreiging van) een aanslag met CBRN-middelen .......................... 11 3.1. Meldpuntstructuur en informatievoorziening ................................................................ 11 3.2. Informatie / Bewustwording hulpverleners ................................................................... 12 3.3. Algemene richtlijnen, protocollen en draaiboeken ........................................................ 12 3.4. Deskundigheid ............................................................................................................ 13 3.5. Detectie ...................................................................................................................... 14 3.6. Bescherming............................................................................................................... 15 3.7. Ontsmetten ................................................................................................................. 15 3.8. Opleiden en oefenen................................................................................................... 16 3.9. Overige initiatieven...................................................................................................... 17 H4: Respons op (een dreiging van) een aanslag met CBRN-middelen ................................ 20 4.1 Dreigingsanalyse ......................................................................................................... 20 4.2 Profylaxe (voorbehoedende middelen) ......................................................................... 20 4.3 Detectie ....................................................................................................................... 21 4.4 Identificatie .................................................................................................................. 22 4.5 Fysieke bescherming ................................................................................................... 23 4.6 Besmettingsbeheersing................................................................................................ 23 4.7 Diagnose ..................................................................................................................... 23 4.8 Therapie ...................................................................................................................... 24 H5: Informatie en voorlichting................................................................................................ 25
2
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
H1: Inleiding De afgelopen jaren is veel gebeurd op het gebied van terrorismebestrijding en het voorbereid zijn op een mogelijke aanslag, al dan niet met chemische, biologische, radiologische of nucleaire (CBRN-) middelen. De inlichtingendiensten achten de kans op een CBRN-aanslag laag, maar zeker niet uitgesloten. De eerste prioriteit ligt uiteraard op het voorkomen van terroristisch CBRN-aanslagen. De opsporings- en inlichtingendiensten doen hun uiterste best om aanslagen te voorkomen, maar een honderd procent garantie dat er geen aanslag zal plaatsvinden, kan niet gegeven worden. Vanwege het specifieke karakter van CBRN-aanslagen is er daarom op het gebied van preparatie en respons op CBRN-aanslagen al veel werk verricht. De Tweede Kamer is daarover vanaf 2002 jaarlijks geïnformeerd (KST 27925, volgnummers 54, 99 en 180). In deze voortgangsrapportages werden de ondernomen activiteiten over de gehele veiligheidsketen gerapporteerd. Om meer in lijn te zijn met de internationaal gangbare terminologie wordt er momenteel gesproken van “CBRN” in plaats van “NBC” uit de eerdere rapportages, waarbij de toegevoegde “R” staat voor radiologisch. De radiologische voorbereiding werd in de eerdere rapportages onder de “N” van nucleair meegenomen. Uitgangspunt bij het CBRN-beleid is dat de in Nederland schaarse expertise optimaal benut moet worden, wat geresulteerd heeft in snelle landelijke opschalingprocedures en 24-uurs contracten met kennisinstituten als RIVM en TNO. Aangezien een CBRN-aanslag voor de hulpdiensten - gelukkig - geen dagelijkse routine is, is een ander uitgangspunt dat er zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de bestaande procedures voor de Ongevalbestrijding Gevaarlijke Stoffen. De benodigde extra vaardigheden en expertise zijn bij de brandweer belegd bij zes CBRN-steunpuntregio’s, waardoor kwaliteit en beheer op structurele wijze in stand te houden is. Eind 2004 is er met de oprichting van het bureau Nationaal Coördinatie Terrorismebestrijding (NCTb) een centrale organisatorische eenheid gecreëerd, die zorgdraagt voor een betere coördinatie en een strakkere regie op het terrorismedossier. Aan de hand van de veiligheidsketen (pro-actie, preventie, preparatie, respons en nazorg) zijn de verschillende activiteiten nagelopen. Na analyse bleek dat er een verhoogde inspanning nodig was op het gebied van security: het verhogen van de weerstand tegen ongeoorloofde verwerving van CBRN-materialen of kennis door terroristen. Onder coördinatie van de NCTb zijn er daarom verschillende projecten gedefinieerd om deze weerstandsverhoging versneld te bereiken. Het CBRN beleid scheidt zich in twee domeinen, het pro-actie/preventie domein (CBRNterrorisme), en het domein van CBRN-rampenbestrijding. Het pro-actie/preventie domein wordt gecoördineerd door de NCTb. Daar wordt via de voortgangsrapportage terrorismebestrijding over gerapporteerd aan de Tweede Kamer. Het preparatie/preventie/nazorg domein wordt door het ministerie van BZK gecoördineerd. De NCTb en het ministerie van BZK voeren een gezamenlijk CBRN-secretariaat om de samenhang over de gehele veiligheidsketen te borgen. De veiligheidsketen is het uitgangspunt van de voortgangsrapportages. De rapportages hebben daardoor eenzelfde indeling, zodat vergelijking van de vorderingen inzichtelijk is gemaakt.
3
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
Hoewel vele activiteiten zijn afgerond, kan niet gesteld worden dat de voorbereiding op (de gevolgen van) CBRN-aanslagen “af” is. Veel van de in deze rapportage beschreven activiteiten zijn gericht op het structureel verankeren van het gewenste niveau van voorzieningen en capaciteiten in Nederland. Deze structurele inspanning wordt ingepast in de reguliere beleidsactiviteiten van de verschillende departementen. Deze voortgangsrapportage is daarmee de laatste, afzonderlijke CBRN-voortgangsrapportage in de huidige vorm. Bij het versterken van de enkele geconstateerde verbeterpunten wordt projectmatig gewerkt. Volgend jaar zal daarom alleen nog over de aparte projecten worden gerapporteerd. In deze rapportage wordt aangegeven hoe de Kamer geïnformeerd zal worden over de reguliere beleidsactiviteiten. De opbouw van de rapportage is analoog aan de voorgaande jaren: In hoofdstuk 2 worden drie verschillende terreinen beschreven waarop het voorkomen (pro-actie en preventie) van een (terroristische) aanslag met CBRN-agentia wordt ingevuld. In hoofdstuk 3 worden de vorderingen beschreven die op het gebied van de voorbereiding op (de gevolgen van) een mogelijke terroristische CBRN-aanslag zijn gemaakt. In tegenstelling tot voorgaande jaren is er nu onderverdeling gemaakt naar de verschillende voorbereidende elementen, die nodig zijn om adequaat te kunnen reageren op een CBRN-aanslag. De repressiefase (hoofdstuk 4) wordt nader uitgewerkt door middel van de passieve CBRNverdedigingsketen, zoals die ook gehanteerd wordt binnen de militaire organisatie. Daarnaast wordt in hoofdstuk 4 nog nadere aandacht besteed aan de nazorg fase. Tenslotte wordt in hoofdstuk 5 nog aandacht besteed aan de publieksvoorlichting m.b.t. aanslagen met CBRN-middelen. Deze voortgangsrapportage is tot stand gekomen door het interdepartementale CBRNafstemmingsoverleg, waarin de ministeries van AZ, Buitenlandse Zaken, BZK, Defensie, Justitie, LNV V&W, VROM en VWS, zijn vertegenwoordigd. Het ministerie van SZW is agendalid.
4
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
H2: Voorkomen van een terroristische aanslag met CBRN-middelen De dreiging die uitgaat van CBRN-middelen kan worden tegengegaan op drie verschillende niveaus: • Non-proliferatie; • Ontwapening; • Verijdeling van gebruik van CBRN-middelen bij terroristische aanslagen.
2.1
Non-proliferatie
De eerste verdedigingslinie om de verspreiding van massavernietigingswapens tegen te gaan is het non-proliferatieregime. Dit regime bestaat uit verdragen, zoals o.a. het NonProliferatieverdrag (NPV), het Chemisch Wapenverdrag (CWC), en het Biologisch Wapenverdrag (BWC), en andere afspraken op het gebied van exportcontroles of onderschepping van verdachte transporten met daarbij behorende verificatiemechanismen. Het regime omvat onder meer regelingen voor nucleaire, biologische en chemische wapens, hun overbrengingsmiddelen, ‘grondstoffen’ en ‘dual use’ goederen. Ook de aanname van VN-Veiligheidsraadresolutie 1540 op 28 april 2004 heeft een extra kader geschapen voor het nemen van maatregelen ter voorkoming dat massavernietigingswapens in handen kunnen vallen van terroristen. Onder deze resolutie dienen landen te rapporteren over de in hun land van toepassing zijnde wet- en regelgeving om dit te voorkomen. Nederland heeft op 28 oktober 2004 zijn nationale rapportage naar het zogeheten 1540-comité gestuurd. Op 17 november 2005 volgde, op verzoek van dit comité, een nadere rapportage. Op het internationale vlak vindt het Nederlandse non-proliferatiebeleid uitdrukking in de bijdragen aan de versterking van de verschillende non-proliferatieverdragen waarbij universaliteit van de vastgelegde normen en de naleving hiervan de meeste aandacht krijgen. Daarnaast richt de Nederlandse inzet zich op versterking van de organisaties die de uitvoering van deze verdragen controleren en bevorderen (zoals het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA), en de Organisatie voor het verbod op chemische wapens (OPCW)). Tot slot is de samenwerking in de op exportcontroles betrekking hebbende internationale fora (het Missile Technology Control Regime (MTCR), de Australia Group (AG), de Nuclear Suppliers Group (NSG) en het Wassenaar Arrangement) van belang. Het Nederlandse non-proliferatiebeleid wordt sinds eind 2003 steeds meer beïnvloed door het non-proliferatie beleid van de Europese Unie. In EU kader worden afspraken op het gebied van non-proliferatie opgenomen in akkoorden met derde landen (nonproliferatieclausule) en worden financiële bijdragen verstrekt aan bijvoorbeeld het IAEA en de OPCW. Teneinde proliferatie vanuit Nederland tegen te gaan is wetgeving aangenomen ter uitvoering van de verschillende verdragen waar Nederland partij bij is, zoals de Kernenergiewet voor de verplichtingen uit het NPV, en de uitvoeringswetgeving voor het CWC en het BWC. In aanvulling daarop is nationale exportcontrole wetgeving aangenomen. Ook andere wet- en regelgeving draagt bij aan de verhoging van de nationale weerstand tegen de verspreiding van (relevante
5
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
kennis of grondstoffen voor) massavernietigingswapens. Te denken valt aan wet- en regelgeving m.b.t. Arbeidsomstandigheden en wet- en regelgeving op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor zover relevant zijn deze maatregelen opgenomen in de genoemde rapportage aan het 1540-comité. In de context van het BWC is in 2005 gesproken over het nut dat gedragscodes voor wetenschappers zouden kunnen hebben bij het verhogen van de alertheid op en het bewustzijn ten aanzien van het mogelijke misbruik van wetenschap. Algemeen wordt aangenomen dat dergelijke gedragscodes inderdaad een waardevol instrument kunnen zijn in de strijd tegen proliferatie van massavernietigingswapens. Het Ministerie van OC en W overlegt samen met de Koninklijke Academie van Wetenschappen over de wijze waarop deze problematiek in Nederland het beste onder de aandacht kan worden gebracht (zie verder ook onder 2.3). In Nederland zijn de Ministeries van Buitenlandse Zaken Defensie, BZK, Justitie, VROM, LNV, VWS en Economische zaken, verantwoordelijk voor het non-proliferatiebeleid, maar is er tevens een rol weggelegd voor de Ministeries van SZW, V en W en OC en W. Knelpunten bij non-proliferatie: • De non-proliferatieverdragen zijn nog niet universeel aanvaard (imperfecte universaliteit). • Veel verdragsstaten hebben de verdragsbepalingen nog niet of onvoldoende omgezet in nationale wet- en regelgeving. • Qua doel en effectiviteit dienen deze wet -en regelgeving regelmatig te worden beoordeeld in het licht van nieuwe ontwikkelingen op veiligheids- maar ook wetenschappelijk gebied. Hiervoor zijn internationale afspraken vaak van groot stimulerend en regulerend belang. De afgelopen jaren blijkt het bereiken van consensus echter lastig. • De internationale verdragen hebben geen of een niet geheel sluitend verificatieregime. Er blijven mogelijkheden om de verdragsafspraken te omzeilen. • Een niet voldoende effectief of universeel non-proliferatie regime biedt terroristische groeperingen de mogelijkheid hiervan te profiteren en de regelgeving te omzeilen. Gerealiseerde beleidsinitiatieven voor non-proliferatie: • Een belangrijke teleurstelling was de mislukking van de NPV-Toetsingsconferentie in mei 2005 en het ontbreken van afspraken op het gebied van non-proliferatie en ontwapening in het slotdocument van de VN Millennium Review Summit in september van datzelfde jaar. • Niettemin is in het kader van de EU non-proliferatiestrategie een aantal doelstellingen verwezenlijkt. Zo is wederom overeengekomen een financiële bijdrage (ad €1,8 miljoen) te geven ter ondersteuning van de activiteiten van de OPCW in 2006, waarbij, mede op Nederlands aandringen, specifieke aandacht uit zal moeten gaan naar het verbeteren van de wet- en regelgeving in Afrika. Met de IAEA is eveneens een nieuwe Joint Action afgesloten. • Ook is met veel succes gewerkt aan het opzetten van een structuur waarin de EU ondersteuning kan geven bij de implementatie van het BWC. De verwachting is dat de eerste projecten onder deze vrijwel afgeronde Joint Action begin 2006 zullen worden uitgevoerd. • Een sterke non-proliferatieclausule werd overeengekomen tussen de EU en de (79) ACPlanden.
6
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
•
• •
Nederland organiseerde in april 2005 een EU-seminar te Den Haag om te spreken over de concrete en haalbare ideeën ter versterking van het BWC. De resultaten van dit seminar zijn door de EU gebruikt voor het opstellen van een Gemeenschappelijk Standpunt (afronding voorzien voor begin 2006) en heeft de basis gevormd voor eerste informele besprekingen met andere verdragspartijen over een succesvolle BWC-Toetsingsconferentie eind 2006. Nederland zal zich in 2006 hard blijven maken voor versterking van dit verdrag. Nationaal is verder gewerkt aan een aangescherpt security-beleid voor CBRN-agentia en materialen, sinds oktober 2005 onder coördinatie van de NCTb. Proliferation Security Iniative (PSI): in 2005 is interdepartementaal verder gewerkt aan een draaiboek teneinde adequaat te kunnen reageren op inlichtingen en verzoeken met betrekking tot het transport van massavernietigingswapens, overbrengingsmiddelen en verwante goederen. Daarnaast verkeert de voorbereiding op de organisatie van een PSIoefening in Nederland in april 2006 in een gevorderd stadium.
Nederland zal het belang van non-proliferatie in de buitenlandse betrekkingen blijven uitdragen, zowel in EU-verband als nationaal. De vorderingen op het gebied van non-proliferatie van CBRNagentia en/of materialen vanuit Nederland zal tijdens regulier overleg met de Kamer worden besproken.
2.2
Ontwapening
In relatie tot de voorkoming van terroristische aanslagen waarbij CBRN-middelen worden gebruikt is ontwapening een tweede belangrijke pijler. Een internationaal ontwapeningsbeleid wordt gevoerd voor biologische, chemische en nucleaire wapens. Ten aanzien van overbrengingsmiddelen zoals ballistische raketten bestaan nog geen afspraken over ontwapening. Op twee van de genoemde categorieën wapens wordt concrete voortgang geboekt. Chemische wapens worden vernietigd in vier en binnen afzienbare tijd zes landen, onder toezicht van de Organisatie voor het verbod op Chemische Wapens (OPCW). Nucleaire wapens worden unilateraal en zonder toezicht door internationale organisaties vernietigd door een aantal kernwapenstaten. Het arsenaal aan nucleaire wapens is in veel kernwapenstaten aanzienlijk verminderd. Bovendien hebben de traditionele kernwapenstaten, die aangesloten zijn bij het NPV, zich gecommitteerd aan het streven naar totale nucleaire ontwapening. Echter, het afgelopen jaar heeft vermoede proliferatie van nucleaire wapens van een aantal niet nader te noemen landen met zich meegebracht. In dit licht lijkt volledige ontwapening op de korte termijn niet haalbaar. In de internationale discussies aangaande ontwapening (onder andere in VNverband, zoals de ontwapeningsconferentie in Genève) verzorgt het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Nederlandse inbreng. Aangezien ontwapening in principe de verantwoordelijkheid is van het land waar de wapens zich bevinden, kan de internationale gemeenschap in het algemeen alleen door het uitoefenen van diplomatieke druk bevorderen dat voortgang wordt gemaakt. In een aantal gevallen draagt de internationale gemeenschap financieel bij aan ontwapening. Zo wordt door onder andere Nederland concreet bijgedragen aan de vernietiging van chemische wapens in de Russische Federatie. In het kader van het al genoemde G8- Global Partnership tegen de verspreiding van massavernietigingswapens zijn aanzienlijk bedragen bestemd voor de vernietiging van bestaande kernwapen- en chemische wapenvoorraden, met name in de
7
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
Russische Federatie. Om de inspanningen van de verschillende donoren op het gebied van de vernietiging van chemische wapens in de Russische Federatie beter op elkaar af te stemmen vindt in Den Haag driemaandelijks een donorcoördinatie bijeenkomst onder NL voorzitterschap plaats. Vermeldenswaard is dat ook in Europees verband projecten lopen op het gebied van chemische ontwapening in de Russische Federatie. Knelpunten bij ontwapening: • Het verminderen en opruimen van allerlei wapenmiddelen is een langdurige operatie en vereist grote financiële offers van diverse partijen. • Het Biologisch Wapenverdrag bevat geen instrument voor de verificatie van het bezit en vernietiging van biologische wapens (zoals bij chemische wapens). Projecten op het gebied van biologische ontwapening bestaan niet of nauwelijks. Gerealiseerde beleidsinitiatieven voor ontwapening: Nederland tracht zijn activiteiten op ontwapeningsgebied te versterken door samenwerkingsverbanden m.b.t. ontwapeningsprojecten te onderzoeken en een bijdrage te verlenen aan de coördinatie van de verschillende inspanningen terzake. Zo werd in 2005 een financiële bijdrage van €2,5 miljoen verleend aan de vernietiging van chemische wapens in Rusland door deel te nemen aan projecten van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Ook in 2006 zal weer aansluiting worden gezocht bij projecten van partners met de Russische Federatie.
2.3 Aanpak CBRN-terrorisme / Verijdeling Het CBRN beleid scheidt zich in twee domeinen, het proactie/preventie domein (CBRNterrorisme), en het domein van rampenbestrijding. Over het proactie/preventie domein wordt in beginsel in de voortgangsrapportage terrorismebestrijding gerapporteerd. Deze aanpak is in september 2005 in het leven geroepen om de proactie en preventie op terroristische CBRNaanslagen te verbeteren. De projectopdracht van de aanpak CBRN terrorisme luidt als volgt: Het uitvoeren van activiteiten gericht op het minimaliseren van de kans op een aanslag waarbij nucleaire, biologische, chemische of radiologische middelen worden gebruikt. Hierbij dient het gebruik op twee manieren te worden bezien: • Gebruik van CBRN-agentia direct als wapen; • Gebruik van objecten die CBRN-agentia bevatten als wapen. Door de NCTb worden in samenwerking met uitvoerende diensten en betrokken beleidsonderdelen bij tal van departementen 4 deelprojecten gecoördineerd. Deze deelprojecten richten zich op: Ongeoorloofde verwerving van CBRN-agentia, CBRNgrenscontrole, CBRN-intelligence en CBRN-voorlichting • Ongeoorloofde verwerving van CBRN-agentia: Het (verder) verhogen van de weerstand tegen verwerving van relevante CBRN-agentia en CBRN-kennis in Nederland. Het
8
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
• •
•
project richt zich in eerste instantie op het verhogen van de weerstand tegen ongeoorloofde verwerving of moedwillige verstoring bij publieke of private organisaties, die werken met materialen die op een lijst staan van meest waarschijnlijke inzet door terroristen. CBRN-grensbewaking: Het voorkomen van illegale invoer en uitvoer van CBRN-agentia. CBRN-intelligence: Het verder verbeteren van de systematiek voor het opstellen van integrale dreigingsanalyse CBRN-terrorisme, op basis van kennis van alle relevante actoren (dus bijvoorbeeld inclusief informatie van douane en Koninklijke Marechaussee) CBRN-voorlichting: de preparatie voor een adequate en aanslag specifieke publieksvoorlichting in geval van een CBRN-dreiging of een daadwerkelijke terroristische aanslag. Als mede het communiceren van een realistisch beeld over CBRN-aanslagen. (Zie verder hoofdstuk 5)
De eerste twee deelprojecten zijn gericht op de weerstandsverhoging van processen, organisaties, personen en andere kennisdragers die met CBRN middelen in aanraking (kunnen) komen. Het project CBRN intelligence is erop gericht om de inlichtingen vergaring op het gebied van CBRN-terrorisme verder te versterken. Het project CBRN-voorlichting richt zich met name op het informeren van publiek en bestuur inzake CBRN-terrorisme in geval van een dreiging (zie ook hoofdstuk 5). Binnen deze projecten wordt niet alleen gekeken naar de “klassieke” strijdmiddelen, zoals zenuwgassen, maar wordt ook gekeken naar potentieel gevaarlijke agentia, zoals die in de industrie gebruikt worden. De opdrachtgever van de CBRN terrorisme deelprojecten is de stuurgroep CBRN-terrorisme (voorgezeten door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding), waarin in totaal 15 vertegenwoordigers van departementen en uitvoerende diensten zitting hebben. De looptijd van de deelprojecten en van de stuurgroep CBRN-terrorisme is, vanaf oktober 2005, circa anderhalf jaar. Een belangrijk aspect bij het bestrijden van (CBRN-)terrorisme is de inlichtingenpositie. De AIVD stelt dreigings- en risicoanalyses op met betrekking tot concrete en potentiële dreigingen tegen personen, objecten en diensten behorende tot het Rijksdomein. Daarnaast vervaardigt de AIVD dreigingsanalyses waarin trends en ontwikkelingen worden weergegeven. Mede op basis van deze meer algemene analyses kunnen de beleidsverantwoordelijke departementen richting geven aan hun beleid. Zo heeft de AIVD een analyse gemaakt, waarin werd aangegeven dat de aandacht voor de beveiliging tegen verwervingspogingen van CBRNmiddelen door kwaadwillenden beter kan. Zoals eerder aangegeven zijn onder coördinatie van de NCTb inmiddels een aantal projecten gestart om deze weerstand te verhogen. De MIVD verricht in samenspraak en afstemming met de AIVD onderzoek naar de wereldwijde proliferatie van massavernietigingswapens en voorziet in dreigingsanalyses voor uitzendgebieden. De kwalitatieve dreigingsanalyse geeft aan wat in algemene termen van de zijde van terroristen te verwachten is (ondermeer op grond van relevante ontwikkelingen in de wetenschap, die door onderzoeksinstituten inzichtelijk gemaakt kunnen worden) en wat van een specifieke
9
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
terroristische groepering te verwachten valt, in termen van beschikbaarheid van kennis, kunde en materiaal en in termen van motieven, doelen en bereidheid om CBRN-middelen in te zetten. Dit is de competentie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De werkzaamheden die de AIVD verricht op grond van artikel 6 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (m.n. lid 1) leveren informatie op die kan worden gebruikt voor het opstellen en uitbrengen van dreigingsanalyses. Deze analyses kunnen betrekking hebben op concrete dreigingen of ingaan op een algemene dreiging. De dreigingsanalyses zijn richtinggevend voor de ontwikkeling van adequate tegenmaatregelen. De dreigingsperceptie is de drijfveer voor de voorbereiding op alle andere elementen zoals het besluit tot (het voorbereiden op) het nemen van profylactische geneeskundige tegenmaatregelen: • De bestaande structuren voor de beoordeling van de (kwalitatieve) dreiging zijn gecontinueerd, waarbij de werkzaamheden en samenwerking van de inlichtingenen veiligheidsdiensten zijn geïntensiveerd. • De internationale samenwerking tussen de inlichtingen –en veiligheidsdiensten is, op initiatief van de diensten, geïntensiveerd. In 2006 en verder zullen de geïntensiveerde inlichtingen inspanningen op het CBRNterrorisme dossier in nationaal en internationaal verband worden gehandhaafd. Openbare rapportage geschiedt door middel van de AIVD-jaarverslagen.
10
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
H3: Voorbereiden op (de dreiging van) een aanslag met CBRN-middelen De voorbereiding (preparatie) van het optreden van de overheid en de hulpverleningsdiensten volgt de bestaande nationale en lokale richtlijnen, protocollen en procedures op het gebied van hulpverlening bij rampen. Voorbeelden van de bestaande nationale richtlijnen zijn: het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming, de beschrijving van de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen, het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding, de handleiding Ongevalbestrijding Gevaarlijke Stoffen en vele departementaal uitgewerkte regelingen. Voorbeelden van decentrale richtlijnen zijn: gemeentelijke rampenplannen en rampenbestrijdingsplannen voor specifieke objecten of situaties. Ook op geneeskundig vlak bestaan al vele behandelprotocollen en procedures voor melding en behandeling van ziekten en vergiftigingen. In de afgelopen jaren zijn daar enkele specifieke projecten en trajecten bijgekomen en - grotendeels - afgerond. Mede op basis van evaluaties van oefeningen en buitenlandse incidenten als de sarin aanslag in Tokyo zijn de volgende kernpunten voor een adequate bestrijding van CBRN-incidenten geformuleerd: 1. Meldpunt structuur en informatievoorziening 2. Informatie / Bewustwording hulpverleners 3. Algemene richtlijnen / protocollen 4. Deskundigheid 5. Detectie 6. Bescherming 7. Besmettingsbeheersing / Ontsmetten 8. Opleiden/oefenen
3.1. Meldpuntstructuur en informatievoorziening Uit veel oefeningen en incidenten blijkt dat de informatievoorziening en, daarmee samenhangend, de meldpuntstructuur een knelpunt te zijn. Gezien de complexiteit en de veelheid aan benodigde actoren is er extra aandacht besteed aan de meldpuntstructuur en afspraken over de informatievoorziening. • Er is een meldpuntstructuur afgesproken en gecommuniceerd met het Nationaal Coördinatie Centrum (NCC) als centrale spil. Indien meldingen binnen komen via het meldpunt VROM zal deze het NCC waarschuwen en v.v. Via het VROM-meldpunt kunnen structuren als het Beleidsondersteunend team milieu incidenten (BOT-mi) en de Eenheid Planning en Advies nucleair (EPA-n) geactiveerd worden. Via deze Planning en Advies structuren wordt de in Nederland beschikbare expertise op een snelle en efficiënte manier beschikbaar gemaakt voor bestuurders en hulpdiensten. Op basis van de twee grote nationale oefeningen (Nationale Stafoefening nucleair en de grote terrorisme gevolgbestrijdingsoefening “Bonfire”) zijn verdere aanpassingen gedaan aan de werkwijze van het NCC en de ontsluiting van de expertise.
11
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
• •
•
Door de oprichting van het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) is het verlenen van bijstand aan een getroffen regio vergemakkelijkt. In het eindconcept protocol Verdachte Objecten (PVO) zijn afspraken gemaakt over de wijze van informatiedeling tussen de rampbestrijdingskolom en de justitiële/strafrechterlijke kolom. Er is een meldpunt- en informatiedelingsstructuur opgezet voor de laboratoria die deelnemen in het Landelijk Laboratorium Netwerk – terreuraanslagen (LLN-ta)
3.2. Informatie / Bewustwording hulpverleners Een belangrijke pijler voor een snelle, adequate respons is het tijdig herkennen van (symptomen van) een CBRN-aanslag. Een goede bewustwording van en informatievoorziening aan eerstelijns hulpverleners is hierbij essentieel: • Er is voorlichtingsmateriaal voor hulpverleners ontwikkeld: o De Inspectie Gezondheidszorg heeft instructies voor huisartsen ontwikkeld. De informatie is ook via websites toegankelijk gemaakt. o Het ministerie van BZK heeft een folder laten ontwikkelen voor de eerstelijns hulpverleners, gericht op bewustwording en snelle herkenning van symptomen door deze hulpverleners. • Er is een CBRN-handboek voor hulpverleners gemaakt. Op basis van dit handboek zijn lesmodules ontwikkeld. • Er is een CBRN-vraagbaak voor hulpverleners opgericht.
3.3. Algemene richtlijnen, protocollen en draaiboeken Zodra een incident wordt herkend als een CBRN-aanslag moet de wijze van optreden duidelijk zijn. De benodigde procedures en protocollen moeten in een draaiboek zijn vastgelegd: • Een pokkendraaiboek is ontwikkeld. Er is voldoende vaccin aangemaakt voor de gehele Nederlandse bevolking. De draaiboeken houden rekening met zowel ring- als massavaccinatie. De draaiboeken zijn tot op MBT-niveau beoefend. • Het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding (NPK) is gerevitaliseerd en beoefend in de Nationale Stafoefening nucleair (NSO-n). In de aanloop naar deze oefening zijn verscheidene producten opgeleverd, o.a. een meetstrategie brandweer, maatgevende scenario’s en een inzetprocedure Radioactiviteit. De Kamer is hierover separaat geïnformeerd. Met deze producten is ook een zogenaamd “vuile bom” scenario te ondervangen. • Het LNV-draaiboek ‘Bestrijding Gevolgen Kernongeval’ is geactualiseerd en beoefend in de Nationale Stafoefening – nucleair (NSO-n). • Een protocol Verdachte Objecten (PVO) is voorgelegd aan de betrokken koepels. Het protocol beschrijft waar welke expertise te vinden is, hoe de informatiedeling eruit moet zien en hoe een verdacht object of monster aangeleverd moet worden bij het Landelijk Laboratorium Netwerk – terreuraanslagen (LLN-ta). In 2006 volgt een implementatie traject, waarin het protocol geoefend wordt.
12
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
•
Binnen het ministerie van LNV zijn in 2005 alle crisisdraaiboeken aangevuld met maatregelen die opportuun kunnen zijn in geval van een bioterroristische aanslag. De belangrijkste aanslagen waarop geanticipeerd wordt, zijn de verspreiding van dierziekten en contaminaties in de voedselketen;
•
De bevoegdheden van de minister van VWS zijn uitgebreid om in bepaalde situaties de regie op de medisch-inhoudelijke bestrijding van infectieziekte-uitbraken onder zijn verantwoordelijkheid te plaatsen, zodat een betere, snellere, landelijke aansturing van de bestrijding is gegarandeerd. In 2004 is geïnvesteerd in het gereed krijgen van een beleidsdraaiboek grieppandemie en de bijbehorende landelijke modellen voor operationele draaiboeken die daarvan zijn afgeleid. In 2005 zijn de operationele draaiboeken in de 25 GHOR regio’s geïmplementeerd. Dit draaiboek biedt – in bredere zin – inzicht in de problematiek van de verdeling van schaarse middelen en zorg en is in die zin goed bruikbaar bij de bestrijding van uitbraken a.g.v. bioterroristische aanslagen met een onbekend agens. De ontwikkeling van een draaiboek grieppandemie is ondersteund door zowel het ministerie van VWS als het ministerie van BZK. Het handboek LLN-ta (Landelijk Laboratorium Netwerk – terreuraanslagen) is gereed. In het handboek staan de verschillende procedures beschreven om zo snel mogelijk te achterhalen welk agens is gebruikt en hoe de informatiedeling verloopt. De procedures van het handboek zijn beoefend.
•
•
3.4. Deskundigheid De deskundigheid in Nederland op het gebied van CBRN-agentia is schaars. Het is daarom zaak deze expertise zo goed mogelijk te ontsluiten en zo snel mogelijk ter beschikking van de getroffen regio(‘s) te kunnen hebben: • De departementen hebben hun kennisinstituten met elkaar verbonden in het Beleidsondersteunend team milieu incidenten (BOT-mi). Dit gebeurt middels afgeschermde webtechnologie. In geval van een milieu-incident of chemische aanslag adviseert het BOT-mi de getroffen gemeente of regio over de bestrijding en de (lange termijn) gevolgen van het incident / aanslag. • Voor nucleaire en radiologische incidenten geldt een vergelijkbare interdepartementale regeling via de Eenheid Planning en Advies nucleair (EPA-n). • Een nationaal Centrum Infectieziektebestrijding is opgericht. Het nieuwe Centrum Infectieziektebestrijding moet bestaande landelijke taken bundelen en versterken. Het krijgt ook nieuwe taken, onder andere op het gebied van (risico-)communicatie en regievoering over de infectieziekteketen en zal daarmee de lokale infectieziektebestrijding ondersteunen. • De verschillende departementen laten hun laboratoria samenwerken in het Landelijk Laboratorium Netwerk – terreuraanslagen (LLN-ta). Binnen het LLN-ta is een overzicht van de in Nederland beschikbare analysecapaciteiten, zodat zo snel en zo goed mogelijk de inhoud van verdachte monsters vastgesteld kan worden. Het LLN-ta beschikt over een afgeschermde website waarmee informatie tussen de deelnemende LLN-ta laboratoria wordt uitgewisseld en waarmee kennis en ervaringen worden gedeeld. In
13
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
2006 start een verder formalisatie traject, waarbij de werkwijzes, procedures en aansturing nader worden uitgewerkt en vastgelegd.
3.5. Detectie Goede detectie mogelijkheden zijn essentieel om een goede responsstrategie te kunnen inzetten. In deze paragraaf staan de landelijke selectiemiddelen en regelingen beschreven. In het volgende hoofdstuk (paragraaf 4.3) staan de specifieke middelen beschreven die de eerstelijns hulpverleners tot hun beschikking hebben in het kader van respons op een CBRN-aanslag. In de eerdere voortgangsrapportages is vermeld, dat er in Nederland verschillende detectiesystemen actief zijn o.a. voor monitoring van voedsel en water, luchtkwaliteit (Nationaal Meetnet Luchtkwaliteit) en radioactiviteit in lucht (Nationaal Meetnet Radioactiviteit). Het bureau van de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziekten, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het RIVM hebben een taak in het snel signaleren van verhoogde aantallen patiënten met (meldingsplichtige) infectieziekten. In de eerdere rapportages werd tevens het belang van tijdige detectie van het gebruik van CBRNmiddelen vermeld, zowel voor het veilig functioneren van de hulpverleners als voor het tijdig waarschuwen van de bevolking: • De verschillende ministeries ondersteunen de ontwikkeling van nieuwe detectieapparatuur. Zo heeft het ministerie van Defensie een eigen onderzoeksprogramma en ontwikkelingstrajecten voor mobiele, operationele B/Cdetectie-apparatuur. • De Milieu Ongevallen Dienst (MOD, onderdeel van het RIVM) kan met meetapparatuur in meetwagens de brandweer ter plaatse ondersteunen. • Ook het Laboratorium voor Stralingsonderzoek, een ander onderdeel van het RIVM, heeft een meetwagen die ter plekke kan komen voor gespecificeerdere radiologische metingen. • Het ministerie van Defensie heeft zes Duitse CRN-detectievoertuigen (zgn. SpurFuchs detectievoertuigen) gekocht. Het personeel wordt in de komende periode opgeleid. De Fuchsen kunnen in besmet gebied opereren. • Een materieelproject voor de verwerving van 6 B-detectievoertuigen is recentelijk opgestart. • De bijstandsovereenkomst met onderzoeksinstituten (RIVM, TNO) is verlengd. Het RIVM en TNO-PML verrichten de bepalingen en metingen die gespecialiseerde kennis en apparatuur vereisen. De beide instituten kunnen in hun laboratoria of, indien gewenst, ter plaatse de hulpdiensten ondersteunen. • De douane in de Rotterdamse havens heeft de beschikking over radiologische meetapparatuur voor het controleren van containers op nucleair en ander radioactief materiaal. • Bij het RIVM is een “signaleringsoverleg” opgericht waar wekelijks door verschillende deskundigen alle (geruchten over) signalen van uitbraken van infectieziekten (mondiaal) worden besproken. Een verslag van dit overleg wordt rechtstreeks naar het ministerie van VWS gezonden en tevens naar een groot
14
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
• •
•
•
•
aantal artsen en ziekenhuizen. Indien gewenst wordt de frequentie van samenkomst verhoogd, bijvoorbeeld om de ontwikkelingen m.b.t. de vogelgriep goed te volgen en te rapporteren aan de minister. Alle brandweerregio’s hebben de beschikking over radiologische meetapparatuur en gasdetectiebuisjes voor zowel industriële gassen als strijdmiddelen. Het Landelijk Meetnet Radioactiviteit in voedsel wordt gemoderniseerd en operationeel gemaakt voor een aantal voedingsmiddelen met een hoger risico voor radioactieve besmetting. Het ministerie van VWS heeft het RIVM opdracht gegeven om kennis te ontwikkelen op het gebied van syndroomsurveillance. Dit is een investering in de signalering van uitbraken van ongebruikelijke ziekten die op basis van de normale, ziektespecifieke surveillance niet, of pas veel later gesignaleerd zouden worden. Het RIVM ontwikkelt in opdracht van het ministerie van VROM ‘early warning systems’ voor drinkwater. Het doel daarvan is om vroegtijdig besmettingen van het drinkwater te ontdekken. Binnen het LLN-ta is een screeningsstrategie ontwikkeld om zo snel mogelijk een eerste indicatie (of juist uitsluiting) van het gebruikte agens te krijgen. Na de screening kunnen analysetechnieken gerichter worden ingezet.
3.6. Bescherming Bij een CBRN-aanslag kunnen zowel slachtoffers als het plaats-incident besmet zijn. De hulpverleners die in dit “vuile” gebied moeten optreden of in contact kunnen komen met besmette slachtoffers dienen beschermd te zijn tegen een mogelijke besmetting: • Elke regio in Nederland heeft een organisatie voor de Ongevalsbestrijding Gevaarlijke Stoffen (OGS), waarbij er speciale teams met gaspakken of chemicaliënpakken actief kunnen worden. • De zes steunpuntregio’s binnen de brandweer hebben extra aantallen chemicaliënpakken en gaspakken gekregen, waardoor de reddingscapaciteit kan worden vergroot. • In de huidige procedures draagt de brandweer zorg voor redding en ontsmetting van slachtoffers, zodat politie en medisch personeel niet besmet kan raken. Momenteel loopt er een inventarisatie naar de behoeften binnen politie en de medische kolom voor beschermende middelen. Mocht blijken dat er behoefte is aan beschermende middelen, dan zal een verwervingstraject worden opgestart.
3.7. Ontsmetten Om hun overlevingskansen te vergroten zullen slachtoffers zo snel mogelijk ontsmet moeten worden. Daarnaast is een snelle ontsmetting gewenst om het gevaar van secundaire besmetting van hulpverleners te voorkomen, zodat slachtoffers zonder gevaar voor hulpverleners en verplegend personeel de medische zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. In deze paragraaf wordt vooral aandacht besteed aan de gemaakte procedurele afspraken en protocollen. In het respons-hoofdstuk (hoofdstuk 4) wordt nader in gegaan op de benodigde middelen en manschappen:
15
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
•
•
•
• •
Een interdisciplinaire werkgroep bekijkt momenteel de huidige ontsmettingsprotocollen op werkbaarheid bij grote aantallen slachtoffers. Mogelijk dat aanpassing van de huidige protocollen gevolgen heeft voor bijv. het gewenste beschermingsniveau van medisch personeel (zie punt 3.6 Bescherming). Binnen het ministerie van VWS is gewerkt aan een wijziging van de Infectieziektenwet, waarvan quarantaine een onderdeel is. Deze wet is inmiddels aangenomen door de Tweede Kamer. In het kader van het versterken van de infectieziektebestrijding is nagegaan welke vakinhoudelijke bevoegdheden de minister van VWS nodig heeft om – in bijzondere situaties – de regie over de infectieziektebestrijding, inclusief besmettingsbeheersing uit te kunnen voeren. De ministeries van BZK en Defensie zijn in overleg over een bijstandsregeling voor de inzet van het ontsmettingsmateriaal van Defensie. Procedures voor besmettingsbeheersing buiten het plaats incident zullen met de relevante partners worden opgesteld. Dit betreft de problematiek van de “zelfverwijzers / binnenlopers” bij ziekenhuizen en artsen en de maatregelen die moeten worden genomen bij zeer grote aantallen besmette slachtoffers. Er zullen daarom richtlijnen worden ontwikkeld voor alternatieve ontsmettingswijzen (zelfontsmetting, ontsmetting in bestaande faciliteiten als zwembaden e.d.).
3.8. Opleiden en oefenen Het ontwikkelen van draaiboeken en de aanschaf van materieel heeft alleen zin als de responsorganisatie als geheel voldoende opgeleid en beoefend is: • Er zijn specifieke CBRN-opleidingsmodules voor hulpverleningspersoneel ontwikkeld. • Er heeft een Nationale Stafoefening nucleair (NSO-n) plaatsgevonden, waarbij de regionale en nationale responsstructuren zijn getest. De oefening betrof een nietterroristisch incident, maar de responsstructuren in geval van een terroristische aanslag met een nucleair of radiologisch middel zijn grotendeels hetzelfde. Het justitiële element zal in geval van een aanslag groter zijn, dit is beoefend in de “Bonfire” oefening. • De aansluiting van de structuren voor rampen- en crisisbeheersing op de structuren van de strafrechterlijke, justitiële keten zijn getest in de grote nationale “Bonfire” oefening, waarin de respons op een aanslag op de Amsterdam ArenA werd beoefend. • De leerpunten uit beide oefeningen zijn gebruikt om de responsstructuren verder aan te scherpen. • In november 2005 heeft de regio Haaglanden enkele oefeningen gehouden om de inzetprocedures m.b.t. redding en ontsmetting van slachtoffers te beoefenen. • De procedures worden op basis van die oefeningen licht aangepast, zodat de verdere implementatie van de brandweersteunpuntregio’s vlot en landelijk uniform kan verlopen. • In de convenanten met de zes steunpuntregio’s is een CBRN-oefenverplichting opgenomen, zodat de kennis van de uitgeschreven procedures jaarlijks getoetst wordt. • Er worden jaarlijks meetmiddelendagen georganiseerd, zodat de steunpuntregio’s het gebruik van hun meetapparatuur en meetstrategie blijven beoefenen.
16
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
•
• • •
•
Het ministerie van LNV heeft met participatie van het ministerie van VWS een oefening m.b.t. voedselveiligheid georganiseerd. In het beoefende scenario was sprake van een moedwillige vervuiling van de voedselketen. Er hebben op EU-niveau twee oefeningen plaatsgevonden, waarin sprake was van een pokkenuitbraak respectievelijk een grieppandemie. De EU-pokkenuitbraakoefening was voornamelijk een (table-top) oefening voor de besluitvormingsstructuren en de landelijke responsorganisaties. In november 2005 is er een EU-grieppandemie oefening gehouden, waarbij in Nederland naast de betrokken departementen ook twee GHOR-regio’s meededen, zodat op operationeel en bestuurlijk niveau bijna alle lagen meededen. Naar aanleiding van deze twee oefeningen wordt de aansluiting van de infectieziektebestrijding op de rampenbestrijding en v.v. verder uitgebouwd en vormgegeven. In november 2005 is er een oefening gehouden door het het Landelijk Laboratorium netwerk-terreuraanslagen (LLN-ta), waarbij de inhoud van een verdacht pakket zo snel en zo goed mogelijk moest worden achterhaald. Daarnaast werden de communicatielijnen en de (vertrouwelijke) informatievoorziening getest. De oefening verliep zeer voorspoedig.
3.9. Overige initiatieven Naast de eerder genoemde initiatieven zijn er in 2005 op een aantal andere terreinen initiatieven afgerond of ontplooid: • Binnen het ministerie van Defensie is de 101 NBC verdedigings-compagnie geoperationaliseerd. Deze eenheid heeft als primaire taak het leveren van een bijdrage aan de bescherming van militair personeel tijdens operationele omstandigheden tegen een aanval met CBRN wapens. Hiertoe beschikt zij onder andere over verkennings- en ontsmettingscapaciteit. Indien niet ingezet voor operationele missies kan de 101 NBC verdedigingscompagnie steun leveren aan derden. Er is een inventarisatietraject afgerond, waarin gekeken is in hoeverre er afspraken te maken zijn voor gebruik van de capaciteiten van de 101 NBC verdedigingscompagnie voor civiele doeleinden en rampenbestrijding. De afspraken voor gebruik van capaciteiten van de 101 NBC verdedigingscompagnie voor civiele doeleinden en rampenbestrijding worden momenteel uitgewerkt in het traject van de Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking (ICMS). • Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft een Quick Response Team (QRT) opgericht ten behoeve van het forensisch-technisch onderzoek bij opsporing en bewijsvoering van terroristische aanslagen en dreigingen. • Het NFI beschikt met het QRT over een kennis- en expertisecentrum ten behoeve van o.a. Politie en Justitie op het gebied van forensisch-technisch onderzoek en CBRN-terrorisme. • Het ministerie van VROM heeft financiële middelen vrijgemaakt om de CBRNactiviteiten binnen het RIVM structureel op te bouwen en te onderhouden. Dit betreft
17
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
•
•
•
•
•
•
•
met name de versterking van de kennisfunctie van het NVIC (Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum), het faciliteren van de BOT-mi en EPA-n structuren en het opzetten, onderhouden en beheren van het LLN-ta. Ook zal in dat kader door het RIVM geïnvesteerd worden in mobiele meetcapaciteit voor het uitvoeren van eerste onderzoek naar CBRN-agentia op locatie. Het ministerie van LNV heeft een expertanalyse uitgevoerd naar de toepasbaarheid van dierziekten, o.a. zoönosen, als terroristisch wapen. Op basis van deze analyse zijn een aantal dierziekten geïdentificeerd die bijzondere aandacht behoeven. In EUverband wordt nagegaan voor welke dierziekten, vanuit terroristisch perspectief, strategische voorraden vaccins zouden moeten worden aangelegd. De uitkomst van de analyse wordt eveneens benut om na te gaan of en zo ja welke aanvullende biosecurity maatregelen zinvol zijn. Het ministerie van LNV verricht momenteel een expertanalyse naar de toepasbaarheid van plantenziekten en –plagen als terroristisch wapen. Vervolgens zal nagegaan worden of en welke aanvullende maatregelen zinvol zijn op het gebied van biosecurity en in preparatieve zin. Daarbij kan eventueel gedacht worden aan de aanleg van strategische voorraden bestrijdingsmiddelen. Bij het Monitoring and Information Centre van de EU is een database aangelegd van de verschillende capaciteiten die de leden bezitten, zodat het verlenen van EUbijstand aan een getroffen land sneller zal kunnen verlopen. Naar aanleiding van de NSOn is een beheersplan gemaakt en zijn activiteiten ontplooid om kennis en vaardigheden in de regio’s structureel te verankeren. Deze beheersfase en bijbehorende activiteiten lopen door in de jaren 2006 en verder. In het convenant met de CBRN-steunpuntregio’s zijn afspraken gemaakt over een jaarlijkse evaluatie van de activiteiten, zodat het niveau van kennis en vaardigheden jaarlijks getoetst wordt. Opleiden en oefenen staan hierbij centraal. De Voedsel en Warenautoriteit verricht ook in 2006 inspecties in de voedselverwerkende industrie, onder andere met het doel de bewustwording op mogelijke aanslagen te vergroten en via de HACCP-benadering maatregelen op het gebied van security te stimuleren. Deze inspecties passen tevens in de departementale uitwerking van het project Bescherming Vitale Infrastructuur. Binnen het ministerie van LNV loopt een project met betrekking tot het inventariseren en mogelijk verbeteren van “tracking en tracing” van voedsel in relatie met bioterrorisme en aanslagen op de voedselketen.
Via verschillende lijnen zal de Kamer op de hoogte worden gehouden van de structurele inspanningen op het CBRN-beleidsterrein. In het vervolg zijn de belangrijkste informatiekanalen de voortgangsrapportage Beleidsplan Crisisbeheersing en de algemene voortgangsrapportage terrorismebestrijding. Over enkele specifieke activiteiten wordt de Tweede Kamer separaat geïnformeerd: Over de informatievoorziening wordt gerapporteerd via de ACIR-voortgangsrapportages, waarbij ACIR staat voor Adviescommissie Informatievoorziening Rampenbestrijding.
18
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
Het ministerie van VWS zal de Kamer informeren over de voorbereidingen op (grootschalige) uitbraken van infectieziekten. Het ministerie van VROM is eindverantwoordelijk voor het rapporteren over het beheer van het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding en de “lessons learned” van de Nationale Stafoefening nucleair.
19
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
H4: Respons op (een dreiging van) een aanslag met CBRN-middelen In de eerdere rapportages werden de acht elementen van passieve CBRN-verdediging geïntroduceerd. Deze elementen zijn afgeleid van de militaire CBRN-doctrine en sluiten aan bij het veiligheidsketendenken. De acht elementen van passieve CBRN-verdediging zijn: - Dreigingsanalyse - Profylaxe - Detectie en waarschuwing - Identificatie - Fysieke bescherming - Besmettingsbeheersing - Diagnose - Therapie
4.1 Dreigingsanalyse De inspanningen van de inlichtingendiensten zijn beschreven in hoofdstuk 2. In geval van een daadwerkelijke aanslag zullen, via de NCTb, de inlichtingendiensten worden gevraagd hun informatie ter beschikking te stellen, zodat de inlichtingeninformatie meegewogen wordt bij het besluiten over de te treffen maatregelen.
4.2 Profylaxe (voorbehoedende middelen) Profylactische middelen zijn bedoeld om de gevolgen van een besmetting met een CBRN-middel zoveel mogelijk tegen te gaan. Profylaxe is het meest effectief wanneer deze wordt gebruikt vóór een blootstelling, maar ook toediening achteraf kan nog effect hebben. Voorbeelden zijn: toediening van vaccins of toediening van een voorbehandeling tegen zenuwgassen. De effectiviteit van de profylactische middelen moet steeds worden afgezet tegen de bijwerkingen: • Er is een pokkenvaccin geproduceerd om in geval van een daadwerkelijke pokkenbesmetting in Nederland, de Nederlandse bevolking (in eerste instantie via ringvaccinatie) te kunnen beschermen tegen pokken. Er is tevens een draaiboek massavaccinatie ontwikkeld om binnen 4 dagen de gehele Nederlandse populatie van vaccin te kunnen voorzien. Een table-top oefening is georganiseerd om deze draaiboeken te testen. • Er zijn initiatieven genomen tot samenwerking met andere Europese landen en private organisaties op het terrein van ontwikkeling, productie en voorraadvorming van antibiotica, specifieke vaccins en antivirale middelen. • Een nieuwe voorraad jodiumprofylaxe is aangekocht. Jodiumprofylaxe kan ingesteld worden bij een nucleair of radiologische incident, waarbij er kans is op blootstelling aan radioactief jodium. • Het RIVM heeft een rapport geschreven over de wenselijkheid van (pre-)distributie van kaliumjodaat-tabletten. Dit zou gewenst zijn in een kleine straal rondom de
20
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
• • • •
• • •
kerncentrales in Borsele, Doel en Emsland en alleen voor personen jonger dan 45 jaar. Het rapport wordt meegenomen door GGD-Nederland die de planvorming rondom decentrale opslag en distributie nader uitwerkt. De aanwezige voorraden antibiotica in Nederland zijn geïnventariseerd. Naar aanleiding van een advies van de Gezondheidsraad zijn 5 miljoen doses Tamiflu besteld om bij een (dreigende) grieppandemie adequater te kunnen optreden. Een kleine voorraad antivirale middelen tegen bepaalde bijwerkingen van het pokkenvaccin is aangekocht. Het ministerie van LNV heeft een inventarisatie gemaakt van de in Nederland beschikbare hoeveelheden vaccins voor de pluimvee- en veeteeltsector. In EUverband wordt nagegaan of aanvullende strategische voorraden vaccins voor bepaalde ‘terrorismegevoelige’ dierziekten zouden moeten worden aangelegd of dat bepaalde vaccins nog zouden moeten worden ontwikkeld. De draaiboeken, waarin beschreven staat wie primair in aanmerking komen voor vaccinatie of antivirale middelen, worden verder ontwikkeld. Plannen voor decentrale opslag en distributie van kaliumjodaattabletten worden gedetailleerder uitgewerkt. Er wordt profylactisch onderzoek verricht in het wetenschappelijk onderzoeksprogramma van Defensie.
De verdere rapportage over profylaxe maatregelen verloopt via de infectieziekte rapportages en de Algemeen Overleggen met de betrokken minister(s).
4.3 Detectie en waarschuwing In geval van een CBRN-aanslag moet zo snel mogelijk duidelijk worden met welk middel de aanslag is gepleegd, wat de gevarengebieden zijn, hoe deze gemonitord worden en op welke manier mensen in de gevarengebieden gewaarschuwd worden. Hieronder volgen de mogelijkheden die de eerstelijns hulpverleners hebben om een snelle, eerste detectie te doen. Deze middelen zijn bedoeld voor een eerste detectie en inschatting van de gevolgen van de aanslag. De regelingen en landelijke meetnetten van paragraaf 3.5 zijn aanvullend op onderstaande middelen: - Alle brandweerregio’s hebben de beschikking over gasdetectie-buisjes voor chemische strijdmiddelen, zodat de aanwezigheid van een chemisch strijdmiddel kan worden aangetoond. - De zes CBRN-steunpuntregio’s hebben extra aantallen van deze gasdetectie-buisjes tot hun beschikking, zowel in simultaansets als in mono-detectiebuisjes. - De zes CBRN-steunpuntregio’s hebben daarnaast de beschikking over twee Enhanced Chemical Agent Monitors (E-CAMs), waarmee semi-kwantitatief gemeten kan worden op zenuwgassen of blaartrekkers. - Een bioterroristische aanslag zal via de normale surveillance systemen onderkend worden.
21
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
-
-
Alle brandweerkorpsen hebben de beschikking over radiologische meetapparatuur, zowel dosismeters voor het eigen personeel als dosistempo-meters om het getroffen gebied in kaart te brengen. Defensie beschikt over een scala aan Radiologische en Chemische detectiemiddelen die in het kader van de Civiel-Militaire Bestuursafspraken (CMBA) ingezet kunnen worden. Defensie is vergevorderd met een bio-aerosol alarmeringsapparaat. Dit bio-aerosol alarmeringsapparaat zal ingebouwd worden in de daarvoor aangeschafte B-Fuchsen.
4.4 Identificatie Identificatie is het (ondubbelzinnig) vaststellen van het CBRN-agens. In veel gevallen is hiervoor een goed geoutilleerd laboratorium nodig, dat (met minimaal twee onafhankelijke technieken) de identiteit vaststelt: • VWS heeft, via het RIVM, contracten gesloten met relevante laboratoria om de beschikbaarheid van kennis en faciliteiten voor diagnostiek van humane samples te garanderen. • Er zijn afspraken gemaakt over het instellen van een Landelijk Laboratorium Netwerk, waarbinnen alle benodigde analysecapaciteit, met name op het gebied van de analyse van milieu-monsters bekend en beschikbaar is gemaakt. Diverse departementen hebben daartoe hun onderzoeksinstituten met elkaar in contact gebracht voor afspraken over samenwerking en afstemming. Deze laboratoria hebben regelmatig contact over de voortgang en werkwijzen van dit Landelijk Laboratorium Netwerk Terreuraanslagen. (LLN-TA). Het ministerie van VROM is hiervoor systeemverantwoordelijk. • In het LLN-TA zullen – naast bovengenoemde onderzoeksinstituten – ook andere onderzoekscentra moeten worden ingebed, onder andere universitaire centra, deels middels reeds bestaande samenwerkingsverbanden en contracten, deels via nieuwe overeenkomsten. • In het landelijk laboratoriumnetwerk terreuraanslagen (LLN-TA) wordt gewerkt aan een transparante structuur en procedures, waarbij verantwoordelijkheden en verantwoordelijkheidsverdeling helder bij de diverse partners worden belegd. In 2005 is een oefening gehouden om de (informatie-)structuur te testen. Dit leverde weinig onoverkomelijkheden op. De diverse departementen ondersteunen de verdere ontwikkeling van het Landelijk Laboratorium Netwerk. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan het formaliseringtraject. • Het RIVM heeft een projectplan ontwikkeld om diagnostische methoden te verbeteren. • Vanuit het ministerie van VWS wordt de bouw en inrichting van een hoog beveiligd Bio Safety Laboratorium ondersteund, zodat de meest pathogene virussen en organismen op een veilige wijze behandeld en geanalyseerd kunnen worden. • De werkzaamheden m.b.t. het analyseren van het gebruikte agens zullen nader worden afgestemd met de wensen van het OM om strafrechterlijke vervolging en daderidentificatie te vergemakkelijken.
22
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
• •
Defensie kan met zijn Fuchsen bodem- en luchtmosters nemen. Deze (chemische of radiologische) monsters kunnen vervolgens aan het LLN-ta aangeboden worden. Het NFI is samen met TNO/PML een project gestart voor het ontwikkelen van specifieke forensisch-technische onderzoeksmethoden aan biologische en chemische agentia. Doel daarvan is tweeledig: bepalen van samenstelling, aard en herkomst van de agentia bepalen van overeenkomsten met aangetroffen of in beslag genomen materialen (bijv. bij verdachten of in illegale laboratoria).
4.5 Fysieke bescherming Fysieke bescherming is de bescherming die men nodig heeft om niet besmet te raken of om veilig een besmet gebied te betreden of te verlaten: • Een CBRN-protocol over hoe te handelen bij CBRN-incidenten en hoe om te gaan met verdachte pakketjes en objecten (Protocol Verdachte Objecten) is ontwikkeld en wordt in 2006 verspreid. Bij verdachte situaties zal gewerkt worden analoog aan de procedure ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen (Gaspakinzet). • Een aanbestedingsprocedure voor extra aantallen beschermende CBRN-kleding is afgerond. De levering heeft in 2005 plaatsgevonden. • Zowel het ministerie van Defensie als het ministerie van BZK heeft extra persoonlijk beschermingsmateriaal aangeschaft voor het eigen personeel.
4.6 Besmettingsbeheersing Binnen de CBRN-draaiboeken wordt aandacht besteed aan de besmettingsbeheersing, waarin quarantaine een belangrijke beheersmaatregel kan zijn. In paragraaf 3.7 is aandacht besteed aan de protocollen en procedurele afspraken in het kader van de voorbereiding op incidenten. Hieronder volgen de materiële consequenties die gerealiseerd zijn: • Elke regio heeft de beschikking over een kleine ontsmettingsunit, behorend bij de OGSorganisatie. Hiermee kunnen een klein aantal burgerslachtoffers ontsmet worden. • De steunpuntregio’s hebben de beschikking gekregen over een grootschalige ontsmettingscontainer met een capaciteit van 60 tot 100 slachtoffers per uur. Een procedure voor gebruik is opgesteld en getest. Enkele – kleine – aanpassingen moeten nog gerealiseerd worden. • Het ministerie van Defensie beschikt vanaf medio 2005 over de operationele capaciteit voor grootschalige ontsmetting. Deze capaciteit is ondergebracht bij de 101 NBC verdedigingscompagnie. • In het Centraal Militair Hospitaal / Calamiteitenziekenhuis zijn 30 quarantaine bedden beschikbaar.
4.7 Diagnose Diagnose is het vaststellen van de aard van een aandoening en daarmee een middel voor de
23
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
geneeskundige hulpverlener om de juiste therapie te kunnen instellen. Vaak kan dit op grond van de ervaring van het geneeskundig personeel geschieden: klinische diagnose. Veelal is aanvullend laboratoriumonderzoek nodig, zeker als het gaat om het vaststellen van de mate van besmetting: • Het RIVM heeft een projectplan ontwikkeld om diagnostische methoden te verbeteren opdat zeldzame of onbekende ziekteverwekkers beter en sneller geïdentificeerd kunnen worden. Hiervoor is afstemming gezocht met TNO. • De IGZ heeft voorlichtingsmateriaal ontwikkeld om de herkenning te verbeteren van ziektebeelden, die het gevolg zijn van aanslagen met biologische agentia. Dit voorlichtingsmateriaal is breed verspreid en ook via websites toegankelijk gemaakt. • Het LCI werkt aan de ontwikkeling van speciale protocollen en draaiboeken voor agentia. Hierbij is aandacht voor het aspect van moedwillige introductie. • Er zijn afspraken gemaakt tussen de verschillende laboratoria (o.a. TNO, RIVM, EUR, CIDC-Lelystad) over diagnostica- en dosimetriemethoden. • Diagnostisch onderzoek is opgenomen in het wetenschappelijke onderzoeksprogramma van Defensie.
4.8 Therapie Therapie beoogt het zoveel mogelijk tegengaan van negatieve gezondheidsgevolgen na een blootstelling. Hierbij is ook de psychische (na)zorg van belang. • Er is een inventarisatie gemaakt van de beschikbaarheid van antibiotica tegen antrax en andere vormen van bioterrorisme. • Binnen het RIVM is een afdeling opgericht voor gezondheidsonderzoek onder de slachtoffers van een ramp en voor gezondheidsonderzoek onder de bij een ramp betrokken hulpverleners. • Er wordt in Europees verband getracht afspraken te maken op het gebied van ontwikkeling, productie en opslag van geneesmiddelen. • Er worden internationale afspraken gemaakt over de inzet van specialistische hulpverleners. • De ontwikkeling van (nieuwe) therapieën is onderdeel van het wetenschappelijk onderzoeksprogramma van Defensie. • In het kader van Intensivering Civiel Militaire Samenwerking (ICMS) is de hulpvraag van de civiele hulpdiensten geïnventariseerd m.b.t. de behandeling van CBRN– besmette gewonden. Inzet van Defensiecapaciteit is onderdeel van de aanscherping van het convenant Civiel Militaire BestuursAfspraken (CMBA) en vindt momenteel plaats. De Kamer wordt separaat over het ICMS/CMBA-traject geïnformeerd.
24
CBRN-voortgangsrapportage 2005; versie 6, 14 maart 2006
H5: Informatie en voorlichting Binnen het ministerie van BZK is in 2005 het Expertisecentrum Risico- en Crisiscommunicatie (ERC) ingesteld. Het ERC is onder andere verantwoordelijk voor de coördinatie van de overheidscommunicatie met betrekking tot (potentiële) rampen en crisis. Uitgangspunt bij de communicatie over (potentiële) terroristische aanslagen is dat aan de bevolking duidelijk wordt gemaakt dat de overheid er alles aan doet om aanslagen te voorkomen, maar dat er geen garantie kan worden gegeven dat er geen aanslag zal plaatsvinden. Uit onderzoek naar beleving terrorisme (augustus 2005) blijkt dat 55% van de Nederlanders de kans op een terroristische aanslag binnen afzienbare tijd zeer groot tot tamelijk groot acht. Burgers vragen om meer zekerheid over de mate waarin de overheid de dreiging van terrorisme onder controle heeft. De bevolking realiseert zich dat er geen 100 procent garantie te geven is en dat verwacht zij ook niet. Uit het onderzoek blijkt verder dat de burger wil dat hij/zij wordt geïnformeerd over wat de overheid doet, maar ook wat zij zelf kunnen doen, zowel in verdachte situaties als na een aanslag (handelingsperspectief). Dit zal vanaf eind februari 2006 in een publiekscampagne (door de NCTb) kenbaar worden gemaakt De uitgangspunten van het ERC voor crisiscommunicatie over terroristische (CBRN-) aanslagen zijn: • Een actieve en op de doelgroep gerichte communicatie. • Open, eerlijke en realistische informatie, waarin het belang van de ontvanger centraal staat. • Pro-actief communiceren, bijvoorbeeld door het kenbaar maken van bepaalde risico’s Ook is het ERC belast met de zogenoemde Voramp-campagne (voorlichting bij rampen). Deze campagne wordt volledig herzien. Terrorismegerelateerde crises vormen een onderdeel van deze campagne. In september 2006 zal de herziene campagne starten. In samenwerking met de NCTb zal het ERC in 2006 verder invulling geven aan de communicatie over CBRN-terrorisme, in samenwerking met betrokken partijen. Hierover wordt gerapporteerd in de algemene voortgangsrapportage terrorismebestrijding.
25