Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
Zitting van 11 augustus 2015 Beslissingen i.v.m. studietwistingen Arrest nr. 2.237 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/129 .................................. 2 Arrest nr. 2.233 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/143 .................................. 5 Arrest nr. 2.232 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/148 ................................ 10 Arrest nr. 2.234 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/149 ................................ 22 Arrest nr. 2.236 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/158 ................................ 30 Arrest nr. 2.235 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/160 ................................ 36
Rolnr. 2015/129 – 11 augustus 2015
Arrest nr. 2.237 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/129 In zake: tegen:
I. Voorwerp van de vordering Het beroep, ingesteld op 9 juli 2015, strekt tot nietigverklaring van de beslissing van de delibererende klassenraad van 30 juni 2015 waarbij aan verzoeker een C-attest wordt toegekend. II. Verloop van de rechtspleging Verwerende partij heeft een antwoordnota ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. Voorzitter van de Raad Jim Deridder heeft verslag uitgebracht. en
zijn gehoord.
III. Feiten Verzoeker is ingeschreven in het eerste jaar van de derde graad van het secundair onderwijs, studierichting
.
Op 30 juni 2015 beslist de delibererende klassenraad om aan verzoeker een C-attest toe te kennen. De resultaten van verzoeker – hij haalt jaartekorten op en
,
– zijn voor de klassenraad te zwak om verzoeker geslaagd te verklaren.
Dit is de bestreden beslissing. IV. Ontvankelijkheid De Raad onderzoekt, desnoods ambtshalve, de ontvankelijkheid van het beroep. Ter zake dringen de volgende vaststellingen zich op. Vooreerst is het verzoekschrift dat bij de Raad werd ingesteld niet ondertekend, noch door verzoeker, noch door zijn ouders en evenmin door een raadsman. Op grond van artikel II.294, §2 van de Codex Hoger Onderwijs is de ondertekening van het verzoekschrift een vormvoorwaarde die op straffe van onontvankelijkheid moet worden nageleefd. Het bij de Raad ingestelde beroep is derhalve niet ontvankelijk. Bovendien is verzoeker als leerling ingeschreven in het secundair onderwijs.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
2
Rolnr. 2015/129 – 11 augustus 2015 Overeenkomst artikel II.285 van de Codex Hoger onderwijs is de Raad als administratief rechtscollege bevoegd om uitspraak te doen over de beroepen die worden ingesteld tegen studievoortgangsbeslissingen, na uitputting van het in die Codex bedoeld intern beroep. Hoewel artikel I.3, 59° van de Codex Hoger Onderwijs de student omschrijft als “de persoon ingeschreven in een instelling”, en artikel I.3, 69° een studievoortgangsbeslissing onder meer definieert als “een examenbeslissing, zijnde elke beslissing die, al dan niet op grond van een deliberatie, een eindoordeel inhoudt over het voldoen voor een opleidingsonderdeel, meer opleidingsonderdelen van een opleiding, of een opleiding als geheel” – en deze bepalingen dus schijnbaar betrekking zouden kunnen hebben op een leerling in het secundair onderijs – blijft het zo dat de Codex, waaruit de Raad zijn bevoegdheden put, krachtens artikel I.2, §1 uitsluitend van toepassing is op de universiteiten en hogescholen. Een uitbreiding van ’s Raads bevoegdheden tot het secundair onderwijs werd initieel weliswaar niet uitgesloten (Parl. St. Vl. Parl. 2003-2004, nr. 1960/1, 20-21 en 182-183), maar werd door de decreetgever tot op heden niet gerealiseerd (zie meest recent Parl. St. Vl. Parl. 2013-2014, nr. 2421/1, 26). De bovenstaande vaststellingen leiden ertoe dat de Raad niet bevoegd is om van het beroep van verzoekende partij kennis te nemen Het bij de Raad ingestelde beroep is onontvankelijk. BESLISSING De Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van 11 augustus 2015, door de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, I e Kamer, samengesteld uit: Jim Deridder,
Voorzitter van de Raad
Jean Goossens
bijzitter
Piet Versweyvelt
bijzitter
bijgestaan door Freya Gheysen De secretaris Freya Gheysen
secretaris De voorzitter Jim Deridder
Tegen dit arrest is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten arrest, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
3
Rolnr. 2015/129 – 11 augustus 2015
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
4
Rolnr. 2015/143 – 11 augustus 2015
Arrest nr. 2.233 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/143 In zake: tegen:
I. Voorwerp van de vordering Het beroep, ingesteld op 14 juli 2015, strekt tot nietigverklaring van de beslissing van de beroepscommissie van 10 juli 2015 waarbij het intern beroep ongegrond wordt verklaard. II. Verloop van de rechtspleging Verwerende partij heeft een antwoordnota ingediend en verzoeker heeft een wederantwoordnota ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. Voorzitter van de Raad Jim Deridder heeft verslag uitgebracht.
Advocaat
, die verschijnt voor de verwerende partij, is gehoord.
III. Feiten Verzoeker is ingeschreven in de opleiding Bachelor in de journalistiek. Verzoeker verwerft voor alle in het academiejaar 2014-2015 afgelegde opleidingsonderdelen een credit, met uitzondering van ‘
’, waarvoor verzoeker een examencijfer van
9/20 behaalt. Verzoeker wordt niet geslaagd verklaard. Bij e-mail van 30 juni 2015 stelt verzoeker intern beroep in tegen de quotering voor het opleidingsonderdeel
. In dit intern beroep doet verzoeker het volgende
gelden: “Hiermee betwist ik het eindresultaat van het opleidingsonderdeel binnen het laatste jaar van de bacheloropleiding in de journalistiek. Afgelegd tijdens een vervroegde tweede zittijd (16 juni). De vragen die gesteld werden, tijdens en na het mondeling examen, door de docente en de gegeven antwoorden gaven mij de overtuiging dat het examen geslaagd is. Rekening houdend met mijn behaalde resultaten op de andere opleidingsonderdelen is de teleurstelling groot dat ik hierdoor mijn diploma niet krijg.” Het intern beroep wordt behandeld door de beroepscommissie in zitting van 6 juli 2015, naar aanleiding waarvan verzoeker ook wordt gehoord.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
5
Rolnr. 2015/143 – 11 augustus 2015 Bij e-mail van 10 juli 2015 zendt de beroepscommissie aan verzoeker haar beslissing, waarbij het intern beroep wordt afgewezen en de bestreden quotering van 9/20 behouden blijft. Deze beslissing luidt als volgt: “Op basis van de informatie die verstrekt werd door de betrokkenen van de opleiding en op basis van uw verklaringen en de overhandigde documenten heeft de beroepscommissie beslist dat het door u ingestelde beroep ontvankelijk en ongegrond is. Zij nam deze beslissing op basis van de volgende overwegingen: De student erkent dat hij geen positief gevoel had bij het mondeling examen maar hij meent wel dat het dossier beter was dan in eerste zit. De interne beroepscommissie stelt vast dat uit het verslag van de docent blijkt dat de student tijdens het examen niet het vereiste niveau heeft gehaald. De interne beroepscommissie bevestigt de score die toegekend werd voor het opleidingsonderdeel ‘ Dit is de thans bestreden beslissing.
’.”
IV. Ontvankelijkheid Verwerende partij betwist niet de ontvankelijkheid van het verzoekschrift. De Raad ziet evenmin redenen om zulks ambtshalve te doen. Het beroep is ontvankelijk. V. Voorwerp van het beroep Verzoeker vraagt de Raad om het betwiste examencijfer ‘te herzien en een gunstig advies te geven’ en ondergeschikt ‘indien dit deontologisch niet te verantwoorden is’ een derde examenkans toe te staan in toepassing van
van het onderwijs- en
examenreglement (verder: OER). Verwerende partij doet gelden dat het herzien van een examencijfer of het verlenen van een derde examenkans buiten de bevoegdheid van de Raad valt. De exceptie van verwerende partij moet worden bijgevallen. De Raad is niet bevoegd om voor recht te zeggen dat aan verzoeker een positieve quotering moet worden toegekend c.q. dat hij bepaalde competenties heeft behaald. De Raad beschikt immers enkel over de hem bij decreet toegewezen bevoegdheden. De bevoegdheid van de Raad is, wat studievoortgangsbeslissingen betreft, overeenkomstig artikel II.292, §2 van de Codex Hoger Onderwijs beperkt tot het vernietigen van ontvankelijk voor hem gebrachte studievoortgangsbeslissingen, in voorkomend geval met oplegging van specifieke voorwaarden die het bestuur dient na te leven bij het nemen van een nieuwe beslissing. De Raad vermag krachtens artikel II.291, tweede lid van de Codex Hoger Onderwijs niet om zijn appreciatie betreffende de waarde van een kandidaat in de plaats te stellen van die van het bestuur of enig orgaan dat werkt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur. Indien de Raad aldus tot vernietiging van de bestreden beslissing zou overgaan, dan dient verwerende partij opnieuw te oordelen binnen dezelfde examenkans waarin de beslissing tot stand is gekomen, zodat de mogelijkheid van een uitzonderlijke verlengde
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
6
Rolnr. 2015/143 – 11 augustus 2015 examenperiode – voor zover dit in het geval van verzoeker al toepasbaar zou kunnen zijn – hier niet relevant is. Het beroep is enkel ontvankelijk in de mate dat het de vernietiging van de bestreden beslissing beoogt. VI. De middelen Enig middel Verzoeker steunt een evenredigheidsbeginsel. Standpunt van partijen
enig
middel
op
het
redelijkheidsbeginsel
en
het
Verzoeker voert vooreerst aan dat hij het volledige studietraject heeft afgelegd in drie jaar en dat hij voor belangrijke opleidingsonderdelen goede cijfers behaalde. Verder stelt verzoeker dat hij zich wenst in te schrijven in een schakeljaar met het oog op het behalen van een masterdiploma, wat hij aan de docent
en andere
lectoren zou hebben meegedeeld. Verzoeker zet uiteen dat hij deze plannen nu niet kan waarmaken omdat hij voor één opleidingsonderdeel niet geslaagd is en hij voor dat opleidingsonderdeel gedurende twee uur per week in het eerste semester lessen zal moeten volgen. Ten derde werpt verzoeker op dat het examencijfer een te zware beoordeling is van het tekort, enerzijds omdat de verplichte lessen een zinvolle invulling van de tijd tussen september 2015 en januari 2016 beletten, en anderzijds omdat verzoeker in de verder door hem beoogde opleiding geen Frans meer onderwezen zal krijgen. Bijkomend wordt gewezen op de psychologische en financiële impact van de bestreden beslissing. In de antwoordnota wijst verwerende partij erop dat verzoekers studieverleden niet zo vlekkeloos is, nu hij in de eerste twee academiejaren van de opleiding reeds 17 van de 18 beschikbare
‘tolerantiepunten’
heeft
ingezet
omwille
van
tekorten
op
vijf
opleidingsonderdelen, waardoor verzoeker voor alle opleidingsonderdelen in het huidig academiejaar diende te slagen. Wat de derde examenkans betreft, stelt verwerende partij vooreerst dat het middel in dat
opzicht
onontvankelijk
is
omdat
het
niet
werd
opgeworpen
in
de
interne
beroepsprocedure. Bovendien, zo vervolgt verwerende partij, is het middel alleszins ongegrond omdat enerzijds verzoeker niet in aanmerking komt voor toepassing van van het OER (dat betrekking heeft op combinaties van inschrijvingen) en anderzijds het wel toepasselijke
iuncto
van het OER verzoeker
geen derde examenkans kan bieden. Wat de overige argumenten van verzoeker betreft, repliceert verweerder dat deze betrekking hebben op de gevolgen van het niet-slagen en dus geen betrekking hebben op de regelmatigheid van de beslissing op zich. In zijn wederantwoordnota bevestigt verzoeker dat hij zijn tolerantiekrediet heeft opgebruikt. Dat de mogelijkheid van een derde examenkans niet is vermeld in het intern
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
7
Rolnr. 2015/143 – 11 augustus 2015 beroep, schrijft verzoeker toe aan de combinatie van werk en studie en de teleurstelling bij de kennisname van de bestreden beslissing. Hij geeft wel aan zich niet bewust te zijn van de bepalingen van de artikelen
van het OER.
De opmerking van verwerende partij dat de overige grieven in het extern beroep betrekking hebben op de gevolgen van de bestreden beslissing en niet de regelmatigheid van die beslissing zelf, wordt door verzoeker bijgevallen, maar hij vestigt nogmaals de aandacht op de grote gevolgen van het ene tekort. Beoordeling De Raad kan begrip opbrengen voor de specifieke omstandigheden van een student die zijn studies met werken combineert, en begrijpt eveneens de teleurstelling wanneer één tekort in het derde jaar het behalen van een diploma belet. Dit alles betekent evenwel niet dat de Raad als administratief rechtscollege voorbij kan gaan aan de principes die op een intern en extern beroep van toepassing zijn. Vooreerst is het de vaste rechtspraak van de Raad dat resultaten die op andere opleidingsonderdelen of in andere academiejaren werden behaald, in principe niet relevant zijn in de beoordeling of de quotering van een ander opleidingsonderdeel op regelmatige wijze tot stand is gekomen. In zoverre uit de uiteenzetting van verzoeker moet worden begrepen dat hij zich impliciet op het argument beroept – zoals enigszins verduidelijkt in de wederantwoordnota – dat hij zich in de uitzonderlijke omstandigheid bevindt dat hij niet beantwoordt aan normale voorwaarden om te slagen maar dat hij de leerdoelen van de gehele opleiding wel degelijk heeft behaald zoals bedoeld in
van het OER, dan moet de Raad erop wijzen dat dit middel niet
in de interne beroepsprocedure is opgeworpen en thans dus onontvankelijk is. Bovendien maken
de
examencijfers,
onder
meer
omwille
van
de
verschillende
tekorten
voor
, prima facie die conclusie niet evident, laat staan bewezen. Verder zij erop gewezen dat het voorwerp van het intern beroep de quotering voor het opleidingsonderdeel
betreft, waarbij de Raad er moeilijk aan voorbij kan dat
verzoeker er niet toe komt die quotering als dusdanig te betwisten. Verzoeker voert met name op geen enkele wijze aan waarom het examencijfer van 9/20 een kennelijk onredelijke of onevenredige beoordeling van zijn prestaties zou zijn. Integendeel blijkt uit de bestreden beslissing – die ter zake door verzoeker niet wordt tegengesproken – dat verzoeker zelf geen positief gevoel had bij het mondeling examen. De overige argumenten die verzoeker aanhaalt, betreffen – zoals verwerende partij terecht
aangeeft
–
enkel
de
gevolgen
van
de
bestreden
beslissing
en
niet
haar
regelmatigheid. Die gevolgen kunnen evenwel niet tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing leiden.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
8
Rolnr. 2015/143 – 11 augustus 2015 Dat verzoeker een schakelprogramma en vervolgens een masteropleiding beoogt waarin minder of niet aan bod komt, betekent niet dat verwerende partij ertoe gehouden is een bachelordiploma af te leveren, voorbijgaand aan de studievereisten die zij in het OER heeft vastgelegd. Financieel of psychologisch nadelige gevolgen van de bestreden beslissing zijn evenmin een bewijs van enige onregelmatigheid van die beslissing. Het enig middel is, in zoverre ontvankelijk, ongegrond.
BESLISSING De Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van 28 juli 2015, door de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, I e Kamer, samengesteld uit: Jim Deridder,
Voorzitter van de Raad
Jean Goossens
bijzitter
Piet Versweyvelt
bijzitter
bijgestaan door Freya Gheysen De secretaris Freya Gheysen
secretaris De voorzitter Jim Deridder
Tegen dit arrest is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten arrest, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
9
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015
Arrest nr. 2.232 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/148 In zake: tegen:
I. Voorwerp van de vordering Het beroep, ingesteld op 13 juli 2015, strekt tot nietigverklaring van de beslissing van de beroepscommissie van 9 juli 2015 waarbij het intern beroep ongegrond wordt verklaard. II. Verloop van de rechtspleging Verwerende partij heeft een antwoordnota ingediend en verzoeker heeft een wederantwoordnota ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. Voorzitter van de Raad Jim Deridder heeft verslag uitgebracht. Advocaat
(loco advocaat
verzoekende partij,
), die verschijnt voor de
en advocaat
, die verschijnt voor de
verwerende partij, zijn gehoord. III. Feiten Verzoekster is ingeschreven in de opleiding Bachelor in de verpleegkunde. Voor het opleidingsonderdeel
loopt verzoekster stage. De ECTS-fiche
vermeldt omtrent de evaluatie dat het uiteindelijke punt wordt bepaald op basis van de verschillende stage-evaluatieformulieren die op stage worden opgemaakt en die aan de hand van een mathematisch model worden omgezet naar een punt. Bovendien, zo luidt het nog, kan dit punt op basis van bepaalde argumentatie (zoals negatieve groei) worden aangepast. Uit de studiewijzer bij het opleidingsonderdeel blijkt dat het examencijfer wordt gevormd door een gewogen samentelling van de punten voor stage (72%), (10%), Inzake
(10%) en de
evaluatie
van
de
–
(8%). stage
wordt
in
de
studiewijzer
nog
geduid
hoe
de
beoordelingsformulieren tot stand komen en welke weging er aan de verschillende competenties
wordt
toegekend.
Uit de studiewijzer volgt verder dat het verslag op twee verschillende wijzen een invloed heeft op het eindcijfer: enerzijds weegt de vormelijke beoordeling voor 10% mee in het totaalpunt van het opleidingsonderdeel, anderzijds kan de beoordeling van de competenties bij de stageevaluatie op basis van het stageverslag worden ‘herscoord’.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
10
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015
In de ‘bundel
’ ten slotte wordt onder punt 6.2 gesteld dat wanneer bij de
eindevaluatie blijkt dat de student voor één of meer eindcompetenties in elke betrokken stageperiode een onvoldoende heeft gescoord, de student niet kan slagen voor het gehele opleidingsonderdeel. Een
loopt van 26 januari tot 3 april 2015. De feedbackformulieren van de
stageplaats tonen een positief beeld. Op het functioneringsformulier van 6 maart 2015 beoordeelt de docent vijf van de twintig competenties als ‘onvoldoende’: -
nr. 1: ‘
’;
-
nr. 2: ‘
’;
-
nr. 3: ‘
;
-
nr. 4: ‘
’, en
-
nr. 6: ‘
’.
Voor de overige competenties scoort verzoekster ‘voldoende’ of ‘goed’. Er worden bij de toelichting verschillende werkpunten geformuleerd. Verzoekster ondertekent dit formulier. Op het evaluatieformulier van 20 maart 2015 scoort verzoekster opnieuw vijf maal ‘onvoldoende’: -
nr. 3: ‘
’;
-
nr. 9: ‘
’;
-
nr. 10: ‘
;
-
nr. 17: ‘
’, en
-
nr. 18: ‘
’.
Twee van deze onvoldoendes lijken het gevolg van een aanpassing van de oorspronkelijke beoordeling na het indienen van het stageverslag, met name de voormelde competenties 9 en 10. Er worden opnieuw verschillende werkpunten vermeld. Verzoekster ondertekent ook dit formulier, en bevestigt: ‘info gekregen’.
De tweede stage loopt van 20 april tot 12 juni 2015 in een instelling voor . Op het functioneringsformulier van 12 mei 2015 beoordeelt de docent vier van de twintig competenties als ‘onvoldoende’: -
nr. 2: ‘
’;
-
nr. 3: ‘
’;
-
nr. 9: ‘
’, en
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
11
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015
nr. 11: ‘
-
’.
Voor de overige competenties scoort verzoekster ‘voldoende’ of ‘goed’. Er worden bij de toelichting opnieuw verschillende werkpunten geformuleerd. Verzoekster ondertekent dit formulier. Op het evaluatieformulier van 20 juni 2015 bekomt verzoekster voor drie competenties een ‘onvoldoende’: -
nr. 3: ‘
’;
-
nr. 9: ‘
’, en
-
nr. 18: ‘
’.
Ook ditmaal lijken twee beoordelingen nog te zijn gewijzigd na verrekening van het stageverslag, dat door de docent uitvoerig wordt becommentarieerd in een eindverslag van 20 juni dat ook door verzoekster is ondertekend. Een oorspronkelijke onvoldoende (competentie nr. 11 ‘ 18
‘
’
) lijkt te zijn weggewerkt, terwijl voor de competentie nr.
een
voldoende
wordt
herleid
tot
‘onvoldoende’.
De
vastgestelde
werkpunten en tekorten worden omstandig omschreven en toegelicht, en ondertekend door zowel de stageplaats als verzoekster. Voor de stage behaalt verzoekster 8/20, voor het subonderdeel ‘ voor de
13/20 en voor
’ 6/20,
12/20.
Verzoekster behaalt een credit voor alle opleidingsonderdelen waarvoor zij in het academiejaar 2014-2015 was ingeschreven, met uitzondering van het hier relevante opleidingsonderdeel
, dat 25 studiepunten vertegenwoordigt. Hierop behaalt
verzoekster op basis van de bovenstaande deelresultaten een examencijfer van 9/20. Zij wordt niet geslaagd verklaard. Bij e-mail van 29 juni 2015 stelt verzoekster intern beroep in tegen de quotering van 9/20. In dit intern beroep, dat enkel betrekking heeft op het onderdeel stage, doet verzoekster het volgende gelden: “(…) Ik ben voor alle OPO’s geslaagd, behalve voor stage. Hiervan heb ik een 9 gekregen. Om u een goed beeld te geven over de voorbije stages zal ik alles zo goed mogelijk uitschrijven en staven met de nodige documenten. Mijn eerste stage was bij . In het begin van deze stage was het een kijkstage. Ik mocht niets uitvoeren, alleen toekijken. Ik heb dit toen aangekaart bij de desbetreffende stagedocent, mevrouw [K]. Als laatstejaars waren mijn verwachtingen meer dan alleen toekijken. Ook op de stageplaats heb ik mijn verwachtingen geuit, maar blijkbaar kwam de boodschap niet over. Mevrouw [K] heeft toen contact opgenomen met de stageplaats om de werking te bespreken. Er hebben meerdere gesprekken plaats gevonden om de werking te bevorderen.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
12
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015 Samen met de mentoren heb ik dat uitgepraat en kwam er verbetering. Op de stageplaats begrepen ze dat ik meer wilde dan alleen toekijken. Meer en meer kreeg ik verantwoordelijkheden en kon ik doorgroeien. Zowel ik als de mentoren hadden er een goed gevoel bij. De mentoren zeiden zelf dat ze me niet slecht gingen beoordelen vanwege dit incident. Zij gaven toe dat ze het beter hadden moeten aanpakken en ik gaf toe dat ik duidelijker had moeten communiceren. Maar vrij snel was het duidelijk dat mevrouw [K] dit incident mij kwalijk nam. Zowel bij het functioneringsgesprek als bij de eindevaluatie kwam zij altijd hier op terug. Ik mocht het niet aangekaart hebben, ze vond het niet gepast,… Ze bleef erover praten terwijl het voor mij en de mentoren een afgesloten hoofdstuk was. De mentoren lieten duidelijk verstaan aan mevrouw [K] dat ze mij niet negatief gingen beoordelen. Tenslotte verliep de overige stage goed en waren ze tevreden over me (zie feedbackdocumenten). Bij de eindevaluatie begreep mevrouw [K] niet dat ik een positieve evaluatie kreeg van de mentoren, maar de mentoren gaven duidelijk aan dat de stage goed verlopen was. Na deze stage heb ik mijn verslag ingediend. Na enkele dagen was het afrondingsgesprek. Tijdens dit gesprek heb ik gemerkt dat een deel van mijn punten zijn aangepast, zogezegd op basis van mijn verslag. Persoonlijk vind ik het raar dat ik ineens van een ‘goed’ naar een ‘onvoldoende’ scoor, alleen op basis van een verslag. De eerdere feedback van de mentoren en de verpleegkundigen wordt hiermee helemaal teniet gedaan. Tenslotte zijn het de mentoren die me al die weken aan het werk gezien hebben. Tweede stage Nog voor de aanvang van deze stage vroeg de stagedocent [H.C.] bij het stage voorbereidingsgesprek naar de eerste stage. Ze wilde weten of ik hier onvoldoendes had. Ik vertelde eerlijk dat ik enkele onvoldoendes had. Ze wilde graag de papieren hebben. Eerst liet ik ontvallen dat ik dat niet zo graag had. Ik wilde dat afsluiten en met een nieuwe start beginnen, maar mevrouw [C] wilde graag de papieren hebben om me beter te kunnen begeleiden. Ze ging me goed begeleiden en bijsturen zodat ik op het einde van het schooljaar geen onvoldoende zou hebben. Deze stage begon goed. Over het algemeen was de feedback positief, met enkele werkpunten (zie feedbackdocumenten). Maar ik werkte hieraan en de mentoren vonden het goed. Maar tijdens het functioneringsgesprek verliep het plots anders. Mevrouw [C] begon te praten over de onvoldoendes over mijn vorige stage. Mijn gevoel werd geëvalueerd op basis van de ervaringen die ze gehoord had vanuit de vorige stage. Mijn reflecties waren niet goed, enz… (zie evaluaties). Ik was bezorgd om mijn punten. Alles wat ik schreef liet ik nalezen door de mentoren. Zij lazen mijn reflecties, verslagen,… Zij vonden mijn verslagen en reflecties goed. Ook aan mevrouw [C] vroeg ik wekelijks feedback. Tevens heb ik over mijn stageverslag feedback gevraagd. Slechts 2 keer heb ik feedback gekregen over mijn reflecties, bij het functioneringsgesprek en via email. Feedback heb ik pas gekregen bij de eindevaluatie. Alle werkpunten nam ik mee en werkte er aan, maar tevergeefs. Bij de eindevaluatie had ik nog steeds enkele onvoldoendes (zie bijlage). Volgens mevrouw [C] waren het zaken die ik gemakkelijk kon ophalen met mijn verslag. Ik heb heel hard gewerkt aan mijn verslag, maar blijkbaar nog niet goed genoeg. Bij het eindgesprek heb ik een hele lijst gekregen met allemaal opmerkingen en bedenkingen over het verslag. Met een aantal zaken kan ik me wel vinden, maar ik vind het persoonlijk overdreven om daarvoor onvoldoendes te scoren. Tevens had ze nu opmerkingen op items waarbij ze eerder geen commentaar had. Tijdens deze stage heb ik een zeer duidelijke groei aangetoond en heb dit ook geargumenteerd bij het eindgesprek, maar blijkbaar niet voldoende. Ook mijn mentoren waren zeer tevreden en zagen een duidelijke groei.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
13
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015 Aan beide stageplaatsen heb ik gevraagd of ik hun contactgegevens moet gebruiken als referentie. Zowel
als
stemde hiermee in.
Ik heb vandaag contact opgenomen met beide stageplaatsen. heeft reeds bevestigd dat ze een schriftelijke eindbeoordeling zullen invullen en doorsturen. was vandaag niet meer bereikbaar. Beide documenten zal ik u zo spoedig mogelijk bezorgen. “(…)” Met een e-mail van 30 juni 2015 meldt verzoekster aan de interne beroepscommissie dat stageplaats
geen (nieuwe) schriftelijke beoordeling zal overmaken, en dat
reeds een positieve tussentijdse en eindevaluatie heeft opgesteld die door mevrouw [K] werden meegenomen. Het intern beroep wordt behandeld door de beroepscommissie in zitting van 2 juli 2015, naar aanleiding waarvan verzoekster ook wordt gehoord. Bij e-mail van 9 juli 2015 zendt de beroepscommissie aan verzoekster haar beslissing, waarbij het intern beroep wordt afgewezen en de bestreden quotering van 9/20 behouden blijft. Deze beslissing luidt als volgt: “Op basis van de informatie die verstrekt werd door de betrokkenen van de opleiding en op basis van uw verklaringen en de overhandigde documenten heeft de beroepscommissie beslist dat het door u ingestelde beroep ontvankelijk en ongegrond is. Zij nam deze beslissing op basis van de volgende overwegingen: Student werpt op dat de scoring van het evaluatieformulier bij de stage stageverslag.
nadien in negatieve zin is aangepast aan de hand van het De interne beroepscommissie stelt vast dat in de
studiewijzer van het OPO ‘ ’ zeer duidelijk beschreven staat: ‘De inhoudelijke beoordeling van het verslag wordt meegenomen in het algemeen deel van de stage-evaluatie. Competenties kunnen herscoord worden op basis van het stageverslag’. De interne beroepscommissie stelt vast dat de aanpassingen afdoende gemotiveerd zijn. Ten tweede werpt de student op dat ze niet voldoende begeleid werd op haar werkpunten tijdens de tweede stage bij . Een van deze werkpunten was de kritische ingesteldheid van de student. De interne beroepcommissie stelt op basis van het mailverkeer vast dat de student hierin meer dan voldoende begeleid werd. Ook uit het tussentijds stagefunctioneringsformulier van 12 mei 2015 blijkt dat de werkpunten werden besproken.
De interne beroepscommissie stelt vast dat in de bundel ‘ het volgende staat: ‘We spreken enkel over het stagepunt. Als blijkt bij de eindevaluatie dat je voor één of meerdere competenties in elke stageperiode een onvoldoende hebt gescoord dan heeft dot tot gevolg dat je niet kan slagen voor het OPO ’. De interne beroepscommissie stelt vast dat er drie competenties op beide evaluatieformulieren als onvoldoende werden gescoord.
Daarom heeft de interne beroepscommissie beslist dat het resultaat voor het opleidingsonderdeel ‘ Dit is de thans bestreden beslissing.
behouden blijft.”
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
14
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015 IV. Ontvankelijkheid Verwerende partij betwist niet de ontvankelijkheid van het verzoekschrift. De Raad ziet evenmin redenen om zulks ambtshalve te doen. Het beroep is ontvankelijk. V. De middelen Eerste middel Verzoekster steunt motiveringsplicht alsook
een
eerste
middel
op
een
schending
van
de
formele
– zo blijkt uit lezing van het middel – op de materiële
motiveringsplicht. Standpunt van partijen Verzoekster betoogt dat de bestreden beslissing, stellende dat de aanpassing van de score op basis van het stageverslag afdoende gemotiveerd is, een loutere stijlformule hanteert die bovendien in strijd is met de stukken. Immers, zo stelt verzoekster, wordt op geen enkele wijze concreet gemotiveerd hoe tot de drastische aanpassing van de score werd gekomen en evenmin biedt de bestreden beslissing enig inzicht hoe de aanpassing mogelijk is gelet op het relatieve gewicht van het stageverslag – 10% – binnen het geheel van de punten. Verzoekster bekritiseert vervolgens voor elke stage de competenties die een beoordeling ‘onvoldoende’ kregen. De Raad verwijst ter zake naar het verzoekschrift. In haar antwoordnota brengt verwerende partij vooreerst de regels inzake
de
beoordeling en quotering in herinnering, met inbegrip van de mogelijkheid om de beoordeling van competenties te herscoren op basis van het stageverslag van de student. Verder wijst verwerende partij op de uitvoerige motivering die ten aanzien van elke competentie wordt gegeven op het eindverslag van het stageverslag (stuk 8 administratief dossier) en op de motivering die voorkomt op het ‘formulier motivatie punt klinisch onderwijs: deel stage’ (stuk 9 administratief dossier). Het commentaar en de opmerkingen die in deze stukken worden gegeven, worden volgens verwerende partij door verzoekster niet ontkend, zodat niet kan worden beweerd dat er voor de herscoring geen motivatie zou bestaan. In de wederantwoordnota repliceert verzoekster dat zij geen betwisting voert over het principe dat een herscoring mogelijk is, maar wel stelt dat de bestreden beslissing niet duidelijk maakt hoe die aanpassing zo drastisch kan zijn, gelet op het relatieve gewicht van het stageverslag. Zij stelt dat uit de beoordelingen van de stagementoren blijkt dat die de stages steeds positief beoordeelden en dat hun expertise wordt miskend. Beoordeling De Raad brengt in herinnering dat formele en materiële motivering van elkaar te onderscheiden zijn. Verzoekster in haar verzoekschrift, en verwerende partij in haar repliek daarop, lijken aan dit onderscheid enigszins voorbij te gaan. Wat de formele motivering betreft, bestaat de kritiek in het verzoekschrift eruit dat het motief luidend dat “de aanpassingen afdoende gemotiveerd zijn” een loutere stijlformule uitmaakt, die geen concreet antwoord biedt op de grief hoe de aanpassing aan de hand van
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
15
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015 het stageverslag zulkdanige verstrekkende gevolgen kan hebben, gelet op het beperkte gewicht van 10% dat aan het stageverslag is toegekend. Zoals de Raad reeds meermaals heeft overwogen, bestaat het doel van de interne beroepsprocedure erin de student een beter inzicht te bieden in de redenen die aan de initiële studievoortgangsbeslissing ten grondslag lagen (RvStvb. 17 maart 2009, nr. 2009/012; RvStvb. 7 oktober 2009, nr. 2009/079). Betrokken op de formele motiveringsplicht, betekent dit dat de student in de beslissing op intern beroep een afdoende antwoord moet vinden op de grieven die hij aanvoert. Met betrekking tot de aanpassing van de initiële quotering na verrekening van het stageverslag, leest de Raad in het verzoekschrift op intern beroep van verzoekende partij de volgende argumenten inzake de eerste stage: “Na deze stage heb ik mijn verslag ingediend. Na enkele dagen was het stage afrondingsgesprek. Tijdens dit gesprek heb ik gemerkt dat een deel van mijn punten zijn aangepast, zogezegd op basis van mijn verslag. Persoonlijk vind ik het raar dat ik ineens van een ‘goed’ naar een ‘onvoldoende’ scoor, alleen op basis van een verslag. De eerdere feedback van de mentoren en verpleegkundigen wordt hiermee helemaal teniet gedaan. Tenslotte zijn het de mentoren die me al die weken aan het werk gezien hebben.” en wat de tweede stage betreft: “Bij de eindevaluaties had Volgens mevrouw [C] waren verslag. […] Tevens had ze commentaar had.” Of er dragende motieven zijn om
ik nog steeds enkele onvoldoendes (zie bijlage). het zaken die ik gemakkelijk kon ophalen met mijn nu opmerkingen op items waarbij ze eerder geen een quotering aan te passen is één zaak, hoever die
aanpassing kan gaan gelet op het gewicht dat aan het stageverslag is toegekend, is een andere. Zoals verzoekster haar middel in het intern beroep heeft omschreven, heeft het naar oordeel van de Raad geen betrekking op de rekenkundige mogelijkheid om op basis van het relatief gewicht van stageverslag de stagebeoordeling (in negatieve zin) te wijzigen, maar enkel op de inhoudelijke motieven die zulk een aanpassing moeten verantwoorden. Dat de interne beroepsinstantie de grief ook in die zin heeft gelezen, kan aan de bestreden beslissing niet worden verweten. In de mate dat verzoekster in haar procedure voor de Raad thans de relatieve weging c.q. de mogelijke impact van het stageverslag wel bij het middel betrekt, moet het dan ook worden gezien als een nieuwe, en bijgevolg in de huidige stand van de procedure onontvankelijke strekking van het middel. Ten overvloede wijst de Raad erop dat verzoekster haar premisse inzake de verrekening van het stageverslag ook niet overtuigend aantoont. Verzoekster gaat ervan uit dat de beoordeling van het stageverslag voor 10% meetelt in de beoordeling van het deelaspect ‘stage’. Dit is evenwel niet wat de Raad leest in de studiewijzer van het opleidingsonderdeel. Onder punt 1.6.1. staat vermeld dat enerzijds de inhoudelijke beoordeling van het verslag wordt meegenomen bij de stage-evaluatie en aanleiding kan geven tot een herscoring, en dat anderzijds de vormelijke beoordeling – waarvoor criteria zijn beschreven – voor 10% meetelt (de studiewijzer stelt ten onrechte voor 10% in het totaalpunt voor
; gelet op
wat onder punt 1.6 is uiteengezet betreft het 10% van de stage-evaluatie). Hoe zwaar de
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
16
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015 inhoudelijke tekortkomingen van een stageverslag kunnen doorwegen op de beoordeling van de competenties, wordt hierbij niet bepaald en dus evenmin beperkt. Wat vervolgens de formele motivering betreft van de aanpassing van de beoordeling van de competenties na het stageverslag, beperkt verzoeksters kritiek bij het intern beroep zich ertoe dat zij het “raar [vindt] dat [zij] ineens van een ‘goed’ naar een ‘onvoldoende’ scoor[t], alleen op basis van een verslag” (eerste stage) en dat er bij de uiteindelijke beoordeling opmerkingen werden gemaakt op items waarbij er eerder geen commentaar was, terwijl zij een zeer duidelijke groei had aangetoond (tweede stage). Aldus hekelt verzoekster wel dat haar stageverslag in beide stages aanleiding heeft gegeven tot (overwegend ongunstige) aanpassingen van de competentiebeoordeling – waarbij zij vragen uit over het mechanisme op zich – maar voert zij geen kritiek aan tegen de redenen waarom zulks gebeurde, los van de materiële motivering die hieronder aan bod komt. In dat licht schendt de bestreden beslissing, die wijst op de mogelijkheid tot aanpassing zoals vermeld in de studiewijzer, niet de formele motiveringsplicht, nu zij naar oordeel van de Raad een afdoende antwoord biedt op de vraag die verzoekster in essentie heeft gesteld in haar intern beroep. Dat de interne beroepsinstantie daarbij tevens aanstipt dat de aanpassingen op zich voldoende gemotiveerd zijn, is in het licht hiervan een overtollig motief. In zoverre het eerste middel steunt op de formele motiveringsplicht, is het deels onontvankelijk, deels ongegrond. Daarnaast beoogt het eerste middel, althans niet volgens de aanhef maar op basis van de uiteenzetting van het middel, ook de materiële motiveringsplicht. Verzoekster voert immers aan dat de verregaande aanpassingen geen feitelijke basis vinden in het dossier en dat de bemerkingen bij de verschillende competenties die werden aangepast, volledig in strijd zijn met de feiten of met de eerder gegeven scores tijdens de stage. De enige opmerkingen in het verzoekschrift op intern beroep die de Raad in verband kan brengen met de materiële motivering, zijn de argumenten (i) dat de aanpassing van de beoordeling na het stageverslag de eerdere feedback van de mentoren en de “helemaal teniet doet” (eerste stage) en (ii) dat de opmerkingen overdreven zijn om onvoldoendes te scoren, er groei werd aangetoond en de stagementoren tevreden waren en een duidelijke groei zagen (tweede stage). In relatie tot de stagementoren, die wel mee instaan voor de feedback tijdens de stage maar niet voor de evaluatie, stelt de Raad vast dat de feedbackformulieren overwegend positief zijn, zij het dat voornamelijk bij de tweede stage de nood aan bevraging en kritische reflectie wordt genoteerd. Ook het samenvattend verslag van de tweede stageplaats verwijst naar positieve punten en aandachtspunten bij de eindbeoordeling. Hierin worden een aantal aspecten van verzoeksters functioneren ook nader geduid, waarbij opnieuw een gebrek aan tijdige bevraging, een moeizame reflectie en problemen met het aanvaarden van feedback worden aangestipt. De stageplaats sluit zich aan bij de feedback en de beoordeling door de stagedocent, en bevestigt dat er ook op het einde van de stage nog veel aandachtspunten zijn voor een laatstejaarsstudent.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
17
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015 Dat verzoekster naar het einde van de stage een duidelijke groei heeft doorgemaakt wordt niet tegengesproken, maar wel gerelateerd aan de vaststelling dat de tussentijdse evaluatie niet zo positief was. Daarnaast blijkt dat de docent op de evaluatieformulieren van beide stages onder de titel ‘toelichting stageverslag’ omstandig heeft gemotiveerd waarom er een onvoldoende werd gegeven en in voorkomend geval waarom na het verslag bij een welbepaalde competentie een verlaging van de beoordeling is gebeurd. Een en ander is nogmaals samengevat op het ‘formulier motivatie punt
: deel
stage’. Aldus beschouwd kan het middelonderdeel niet worden aangenomen. In de mate dat verzoekster haar kritiek verder uitbouwt in het verzoekschrift voor de Raad betreft het nieuwe grieven die thans niet voor het eerst op ontvankelijke wijze kunnen worden aangevoerd. Het eerste middel is niet gegrond. Tweede middel Verzoekster
steunt
een
tweede
middel
op
het
zorgvuldigheidsbeginsel,
het
redelijkheidsbeginsel en de materiële motiveringsplicht. Standpunt van partijen Verzoekster zet uiteen dat bij een redelijke en zorgvuldige besluitvorming rekening moet worden gehouden met het gehele dossier en dat de student de genomen beslissing moet kunnen begrijpen, wat te dezen naar oordeel van verzoekster niet het geval is. Verzoekster stelt dat de aanpassing van initiële quoteringen voor de competenties 1 ( ),
7
(
),
11
(
),
13
(
)
en
14
(
) niet of niet afdoend worden gemotiveerd. Zij stelt dat de stage goed is verlopen, dat de aanpassingen van ‘goed’ naar ‘onvoldoende’ zonder uitzonderlijke motivering kennelijk onredelijk zijn en dat het eveneens kennelijk onredelijk is om zonder motivering de scores voor het stageverslag dermate te laten doorwerken in de eindbeoordeling, rekening houdend met de vastgelegde verhouding 90%10%. In de antwoordnota stelt verwerende partij, aansluitend bij wat in repliek op het eerste middel is aangevoerd en verwijzend naar het eindverslag van de stagedocent, dat de beoordeling van de stagedocent, ook al wijkt die enigszins af van de feedback van de stageplaats, niet kennelijk onredelijk is. Verzoekster handhaaft in de wederantwoordnota haar grieven. Beoordeling Hierboven is reeds komen vast te staan dat de inhoudelijke impact van de stageverslagen niet beperkt hoeft te zijn tot 10% van het eindcijfer voor het subonderdeel ‘stage’ en dat de materiële en de formele motiveringsplicht, voor zover zij thans ter beoordeling voorliggen, niet zijn geschonden.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
18
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015 Rekening houdend met de toelichting die de docent heeft gegeven bij de uiteindelijke quotering voor de competenties na beide stages, is de Raad evenmin van oordeel dat er sprake is van een kennelijk onredelijke of onzorgvuldige beoordeling. Voor het overige heeft verzoekster geen belang bij dit middel. De Raad merkt ter zake op dat verzoekster kritiek uit op de aanpassing van de score voor de competenties 1 ( ),
7
(
),
11
(
),
13
(
)
en
14
(
). Zoals hierboven reeds in herinnering is gebracht, schrijft de interne reglementering van verwerende partij (‘bundel
’, punt 6.2) voor dat een student niet kan slagen
wanneer bij de eindevaluatie blijkt dat de student voor één of meer eindcompetenties in elke betrokken stageperiode een onvoldoende heeft gescoord. Verzoekster behaalde een onvoldoende voor competenties 3 ( ) en 18 (
), 9 (
) in beide stages. Zelfs indien het tweede middel gegrond zou worden
bevonden en verzoekster op basis daarvan een hogere quotering zou krijgen op de competenties die zij heeft aangevoerd, dan nog kan dit enkel in theorie leiden tot een hoger cijfer voor de stage, doch zonder dat verzoekster voor het opleidingsonderdeel zelf geslaagd kan worden verklaard. Verzoekster betrekt de in dat opzicht doorslaggevende competenties 3, 9 en 18 immers niet bij haar grieven in het tweede middel. Het tweede middel is, in zoverre ontvankelijk, ongegrond. Derde middel Verzoekster
steunt
een
derde
middel
op
het
zorgvuldigheidsbeginsel,
het
‘consistentiebeginsel’, het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Standpunt van partijen Verzoekster voert aan dat zij op verschillende momenten om uitdrukkelijke feedback heeft gevraagd bij de docenten, maar daarop geen antwoord heeft bekomen. Zij stelt dat de begeleiding van haar stage daardoor gebrekkig was en zij niet in staat was om accuraat bij te sturen. Verder wijst verzoekster erop dat de docent bij de tweede stage coaching had toegezegd en had gesteld dat er mits goede begeleiding geen enkel probleem zou zijn. In de antwoordnota repliceert verwerende partij dat verzoekster de feedback heeft genoten die normaal tijdens de stage mag worden verwacht, wat verzoekster ook beschrijft in haar verzoekschrift. De docent heeft daarbij volgens verwerende partij noch de mogelijkheid noch de taak om steeds in de buurt te zijn of praktische hulp te bieden, en verwerende partij verwijst ter zake naar de begeleiding zoals zij is omschreven in het Bundel
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
.
19
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015 In de mate dat verzoekster zich gegriefd voelt doordat niet elke mail werd beantwoord of er geen wekelijks overleg werd geboden, stelt verwerende partij dat verzoekster een onrealistisch verwachtingspatroon heeft. Ondergeschikt zet verwerende partij uiteen dat zelfs indien er van een gebrek aan feedback sprake zou kunnen zijn, er ook dan geen redenen zijn om aan te nemen dat verzoekster geacht moet worden de vereiste competenties te hebben bereikt. In haar wederantwoordnota argumenteert verzoekster nog dat reflecteren voor haar een werkpunt was, reden waarom zij om feedback heeft gevraagd. Die heeft zij evenwel naar haar oordeel te weinig en te laat (tussentijdse evaluatie) gekregen. Beoordeling Het mag als vaste rechtspraak van de Raad worden beschouwd dat een aangetoonde gebrekkige begeleiding of feedback in de loop van het academiejaar geen reden is om een slechte evaluatie te wijzigen in een betere, en dus op zich niet kan volstaan om de Raad tot vernietiging van de bestreden beoordeling te brengen. Van dit beginsel kan worden afgeweken in uitzonderlijke omstandigheden, met name wanneer het gebrek aan informatie, begeleiding of feedback zo apert was dat de student niet beschikte over de informatie die redelijkerwijze nodig had om te kunnen slagen, of nog wanneer noodzakelijke feedback zo laat werd gegeven dat elke bijsturing onmogelijk was. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden toont verzoekster niet aan. Wat de redelijkerwijze te verwachten ondersteuning door de docent betreft, is er vooreerst artikel 8.5.1 van het Bundel
, dat luidt als volgt:
“Als je stage loopt, word je ondersteund door de stagedocenten van het departement. Hun aanwezigheid op de diensten is van louter pedagogische aard. Zij moeten erover waken dat het theoretisch onderwijs en de stagepraktijk op elkaar afgestemd blijven. Ze geven advies bij de patiëntenkeuze, de uit te voeren interventies en de mate waarin je langzamerhand meer verantwoordelijkheid krijgt. Begeleiding mag dus niet eenzijdig begrepen worden, als directe werkbegeleiding ter plaatse, ‘aan het bed’. Functioneringsgesprekken met de stagedocent geven je de kans om na te denken over je ervaringen en je functioneren op stage. In deze gesprekken gaat het niet in de eerste plaats over wat de stagedocent gezien heeft, maar wel over wat je tijdens je stage beleefd hebt, over wat goed gaat en waar nog aan gewerkt kan worden. Ook theoretische kennis en inzicht kunnen door de stagedocent getoetst worden i.f.v. de stageplaats. Je moet er echter wel rekening mee houden dat de stagedocenten niet permanent bij jou in de buurt zijn. Bij eventuele moeilijkheden kan je de stagedocent altijd via de school contacteren of via e-mail.” Verzoekster toont niet aan dat de begeleiding in die geest manifest tekort is geschoten. Uit de voorgelegde stukken blijkt bovendien dat alle geijkte gesprekken met verzoekster hebben plaatsgevonden, en dat daarbij ook feedback is gegeven. Verder kan uit de stukken die verzoekster neerlegt, worden opgemaakt dat aan verzoekster ook was meegedeeld dat de feedback in principe wordt gegeven tijdens de geplande gesprekken en niet daartussen (e-mail van 7 juni 2015, verwijzend naar een e-mail van 30
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
20
Rolnr. 2015/148 – 11 augustus 2015 maart 2015), maar dat de docente op verzoeksters vraag toch op 7 juni tussentijds bijkomende feedback heeft gegeven. In die omstandigheden overtuigt verzoekster niet dat er sprake is van een manifest gebrekkige feedback. Het derde middel is ongegrond. BESLISSING De Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van 11 augustus 2015, door de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, Ie Kamer, samengesteld uit: Jim Deridder,
Voorzitter van de Raad
Jean Goossens
bijzitter
Piet Versweyvelt
bijzitter
bijgestaan door Freya Gheysen De secretaris Freya Gheysen
secretaris De voorzitter Jim Deridder
Tegen dit arrest is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten arrest, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
21
Rolnr. 2015/… - .. … 2015
Arrest nr. 2.234 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/149 In zake: tegen:
I. Voorwerp van de vordering Het beroep, ingesteld op 14 juli 2015, strekt tot nietigverklaring van de beslissing van de beroepscommissie van 9 juli 2015 waarbij het intern beroep ongegrond wordt verklaard. II. Verloop van de rechtspleging Verwerende partij heeft een antwoordnota ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. Voorzitter van de Raad Jim Deridder heeft verslag uitgebracht. Advocaat advocaat
, die verschijnt voor verzoekende partij,
en
, die verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.
III. Feiten Verzoekster is ingeschreven in de opleiding Bachelor in de verpleegkunde. De betwisting heeft betrekking op het opleidingsonderdeel ‘
’.
Wat betreft het verloop van de stage blijkt uit de stukken van het administratief dossier, meer bepaald de toelichting vanuit de opleiding bij het intern beroep (stuk 7), die door verzoekster niet worden tegengesproken, het volgende. Verzoekster is als student ingeschreven in het avondprogramma, maar omwille van VDAB-ondersteuning volgt zij de stage van het dagprogramma. Oorspronkelijk werd aan verzoekster, nadat de stagecoördinatie het traject van verzoekster aan de stage-instelling had toegelicht, een stageplaats op de dienst toegewezen. Op vraag van verzoekster werd de dienst gewijzigd, omwille van een moeilijk lopende begeleiding.
Na
overleg
tussen
de
hoofdverpleegkundige,
de
begeleider
en
de
begeleidingsverpleegkundige werd ervoor gekozen om de laatste drie weken van de stage de laten doorgaan op de dienst
.
Op beide stageplaatsen blijken zich dezelfde problemen voor te doen: organisatie van zorg verloopt moeilijk, en terwijl routinematig werken vlot verloop en de theoretische kennis over het algemeen goed is, blijft het vergaren van bijkomende kennis problematisch. Tijdens gesprekken zou verzoekster een dreigende houding vertonen.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
22
Rolnr. 2015/… - .. … 2015 Bij de tussentijdse evaluatie van de stage worden zes competenties beoordeeld en gequoteerd al naargelang verzoekster aantoont ze te hebben verworven. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de codes NA (niet aanwezig), BA (beginnend aanwezig), A (aanwezig) en SA (sterk aanwezig). De tussentijdse evaluatie van de stage op de afdeling
met feedback d.d.
18 maart 2015 vertoont één score NA (met name C: ‘coördinatie van de verpleegkundige zorg’), viermaal BA en eenmaal A. De beoordeling gaat gepaard met uitvoerige commentaar. De tussentijdse evaluatie van de stage op de afdeling
met feedback d.d. 13 mei
2015 vertoont viermaal een beoordeling BA, terwijl voor de twee overige competenties ‘niet van toepassing’ wordt aangemerkt. Het betreft onder meer competentie
(‘
’),
waarbij wordt genoteerd dat verzoekster daaromtrent expliciet feedback moet vragen. De
evaluatie
door
de
stagementor
toont
bij
verschillende
competenties
een
score
‘onvoldoende’, waaronder het stellen van prioriteiten in het raam van de competentie ‘ ’. Hierbij wordt gemotiveerd dat de zorg nog onvoldoende is georganiseerd en verzoekster nog te weinig initiatief neemt. De conclusie luidt dat ‘
’ te hoog
gegrepen is, daar verzoekster het eigen leerproces nog te weinig in handen nam en een aantal zaken nog onvoldoende in de praktijk kan toepassen. Aan verzoekster wordt het examencijfer van 9/20 toegekend. Bij e-mail van 29 juni 2015 stelt verzoekster intern beroep in tegen de quotering voor het opleidingsonderdeel
. In dit intern beroep doet verzoekster
het volgende gelden: “Naar mijn mening werden er te hoge eisen [] gesteld aan mijn kundigheid als . Ik wil dit graag als volgt toelichten: Aangaande afdeling -
-
-
:
Wat betreft de eerste stage werd tijdens de tussentijdse evaluatie aangegeven dat de coördinatie van de zorg ontoereikend was. Er werd mij slechts in de derde week gedurende 3 dagen een mentor toegewezen die mij hierin actief coachte. De eerste weken werden fragmentarische opdrachten gegeven (bijvoorbeeld: parametercontrole, glycemie-metingen, wondzorg, bedbad). De hoofdverpleegkundige gaf actief aan dat zij in principe enkel werken met 3e jaarsstudenten omwille van de werkdruk en complexiteit van de dienst. Ik heb dit besproken met de coördinator van [de hogeschool] waarna beslist werd dat de vervolgstage niet op deze dienst zou plaatsvinden. Er is sprake van een chronische onderbezetting op deze dienst waardoor er weinig tijd is voor directe begeleiding. Ter illustratie: o De hoofdverpleegkundige gaf te kennen dat er geen tijd was voor de studenten om een individueel gesprek met een zorgvrager te plannen in het kader van een SVH verslag.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
23
Rolnr. 2015/… - .. … 2015 Ik heb geen tijd gehad het medicatiebeleid in Qcare zelfstandig te bekijken vanwege tijdsgebrek. Ik was niet aanwezig tijdens de tussentijdse evaluatie vanwege niet overlappende shiften met mijn mentor. Alle andere aspecten van de stage werden voldoende gescoord. o
-
Aangaande afdeling recovery -
-
Op de afdeling werd een integratie van leerstof verwacht die tot dan nog niet volledig was gedoceerd (bijvoorbeeld: ECG, gespecialiseerde zorgen, arteriële bloedafnames) Begeleidingsdocumenten met theoretische kennis werden door mij verwerkt. Ook hier wil ik weer aanbrengen dat deze afdeling zelf te kennen geeft normaal gesproken enkel met 3e jaarsstudenten te werken.
De items waarop ik een onvoldoende scoor zijn: -
Bereid[t] zich onvoldoende voor op stage Verantwoordt verpleegkundige activiteiten op basis van theoretische achtergrondkennis Informeert zorgvrager over de zorg, onderzoeken, behandeling en ziekte Handelt volgens verpleegkundige basisprincipes Kan medische berekeningen correct uitvoeren Kan prioriteiten stellen in de zorg voor één of meerdere zorgvragers
Argumentatie: -
-
-
-
-
-
Begeleidingsdocumenten met theoretische kennis werden door mij verwerkt. Op de afdeling recovery werd een integratie van leerstof verwacht die tot dan nog niet was gedoceerd (bijvoorbeeld: ECG, gespecialiseerde zorgen, arteriële bloedafnames) Kennis aangaande procedures en technieken zijn gekend. Bepaalde technieken voerde ik voor de eerste maal praktisch uit. Ik vind het niet onregelmatig dat hierbij een bepaalde vlotheid ontbreekt. Er wordt tevens gemeld: ‘Stelt veel vragen en is leergierig’. Informeren van de zorgvrager: bij specifieke handelingen heb ik de [] zorgvrager [hierover] steeds geïnformeerd. Ik [voerde] dagelijks tevens zelfstandig algemene controles uit en communiceerde dus hierover. Met GVO-opdracht is een illustratie waarbij ik een patiënt informeerde over een onderzoek. Ik heb minder met de patiënt gecommuniceerd wanneer een verpleegkundige bij de verzorging aanwezig was aangezien zij reeds het grootste deel van de communicatie op zich nam. Medische berekening: hier heb ik bij aanvang op de dienst recovery 1 fout gemaakt (verdunning), die in het verder verloop van mijn stage niet meer is voorgevallen. Beide afdelingen verwoordden dat zij in principe enkel met 3e jaarsstudenten werken omwille van de werkdruk en de complexiteit op de afdelingen. Gedurende de stage op de dienst recovery heb ik in de eerste week niet alle dagreflecties kunnen verantwoorden: ik heb hier in de eerste week niet de nodige nadruk op gelegd. Ik wil dit niet bagatelliseren, maar wil wel aanhalen dat dit gedurende de vorige stages ook niet steeds volgens de procedure werd afgehandeld op de afdelingen en dit noot tot problemen heeft geleid.”
Het intern beroep wordt behandeld door de beroepscommissie in zitting van 2 juli 2015, waarop verzoekster werd uitgenodigd maar niet aanwezig was.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
24
Rolnr. 2015/… - .. … 2015 Bij de behandeling van het beroep neemt de interne beroepsinstantie kennis van een omstandige toelichting door de stagebegeleider, met een repliek op de grieven die verzoekster in het intern beroep had opgeworpen. Bij e-mail van 9 juli 2015 zendt de beroepscommissie aan verzoekster haar beslissing, waarbij het intern beroep wordt afgewezen en de bestreden quotering van 9/20 behouden blijft. Deze beslissing luidt als volgt: “Op basis van de informatie die verstrekt werd door de betrokkenen van de opleiding en op basis van de overhandigde documenten heeft de beroepscommissie beslist dat het door u ingestelde beroep ontvankelijk en ongegrond is. Zij nam deze beslissing op basis van de volgende overwegingen: De student beweert dat er te hoge eisen werden gesteld voor haar
beoordeling van opleidingsonderdeel ‘ ’. In haar argumentatie verwijst zij vooral naar de uitvoering van de zorg waarvoor zij geen duidelijke onvoldoende kreeg. De interne beroepscommissie stelt vast dat de student tijdens de laatste stages enkel een onvoldoende scoort op rol C (‘de verpleegkundige als organisator en coördinator organiseert en coördineert de diverse aspecten van de zorgen’). De opleiding verwacht van alle studenten van het tweede jaar dat ze een voldoende scoren op rol C. Bovendien staat in de ECTS-fiche: ‘rekening houdend met de evolutie tijdens de stage’. De interne beroepscommissie stelt hierbij vast dat er voor deze rol gedurende het academiejaar een negatieve evolutie was.
Daarom heeft de interne beroepscommissie beslist dat het resultaat voor ‘ ’ behouden blijft.” Dit is de thans bestreden beslissing. IV. Ontvankelijkheid Verwerende partij betwist niet de ontvankelijkheid van het verzoekschrift. De Raad ziet evenmin redenen om zulks ambtshalve te doen. Het beroep is ontvankelijk. V. De middelen Voorafgaand stelt de Raad vast dat verzoekster in haar extern beroep aanvoert dat zij niet op de hoorzitting van het intern beroep aanwezig kon zijn daar zij de uitnodiging laattijdig zou hebben ontvangen, waardoor zij haar standpunt niet heeft kunnen verdedigen. Verzoekster ontwikkelt geen middel met betrekking tot de hoorplicht en zet evenmin uiteen welke bijkomende toelichting zij aan de interne beroepsinstantie had willen voorleggen. Louter voor de goede orde zij erop gewezen dat naar oordeel van de Raad op overtuigende wijze uit het administratief dossier (stuk 5) en de door verwerende partij gegeven toelichting blijkt dat de uitnodiging voor de hoorzitting wel degelijk tijdig aan het mailadres van verzoekster is afgeleverd, te meer nu verzoekende partij na kennisname van de antwoordnota en het administratief dossier, geen onjuistheid of valsheid aan het betrokken stuk tegenwerpt.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
25
Rolnr. 2015/… - .. … 2015 Enig middel Verzoekster steunt een enig middel op de motiveringsplicht, het redelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Standpunt van partijen Wat de onvoldoende op competentie C betreft, voert verzoekster aan dat dit in directe relatie staat tot de gestelde verwachtingen op de stagedienst en dat zij niet aanwezig was bij de desbetreffende tussentijdse evaluatie ‘op deze afdeling’. De negatieve evolutie gedurende het academiejaar is volgens verzoekster logisch te verklaren, nu zij de stage diende te hervatten op een dienst waar kennis en integratie van leerstof werden verwacht die nog niet waren gedoceerd. In haar antwoordnota stelt verwerende partij dat de quotering ‘onvoldoende’ voor competentie C terecht is. Op de eerste stageplaats heeft de stagementor aan de stagebegeleider van verzoekster gemeld dat deze laatste zich meermaals afwachtend opstelt, zelf geen werk ziet of bepaalde taken niet voortzet wanneer de verpleegkundige wordt weggeroepen. Bovendien, zo zet verwerende partij uiteen, is het niet zo dat verzoekster bij het begin van de stage geen begeleiding kreeg, maar wel dat de begeleiding op vraag van verzoekster werd geïntensifieerd omdat de organisatie van haar zorg chaotisch verliep. De bestaande werkpunten werden wel degelijk ook voor die uitbreiding van de begeleiding gemeld. Verwerende partij stelt dat zowel de stagebegeleider als de stagementor hebben getracht om verzoekster intensiever bij te staan met tips en feedback opdat zij beter voorbereid zou zijn op het tweede deel van de stage. De intensievere begeleiding is volgens verwerende partij het gevolg van een gesprek met verzoekster op 17 maart 2015, naar aanleiding waarvan werd gemeld dat competentie C onvoldoende werd beheerst. Ook in de tweede stage doen dezelfde problemen zich voor: verzoekster stelt onvoldoende dagevaluaties c.q. dagreflecties op, ten gevolge waarvan de mentor weinig feedback kan geven; verzoekster neemt onvoldoende zelf initiatief, enz. De vaststellingen die volgens verwerende partij aldus terecht tot een onvoldoende voor het opleidingsonderdeel hebben geleid, lopen – nog steeds volgens verwerende partij – overigens gelijk in zowel de eindevaluatie als de toelichting in de interne beroepsprocedure. Wat de geschiktheid van de stageplaatsen voor een tweedejaarsstudent betreft, repliceert verwerende partij dat uit het stageverslag van de stagebegeleider kan worden afgeleid dat andere studenten van het tweede jaar op dezelfde afdeling als verzoekster hun stage hadden aangevangen en dat die studenten geen problemen ondervonden. Verder argumenteert verwerende partij dat van verzoekster niet werd verwacht dat zij kennis en vaardigheden van opleidingsonderdelen uit volgende jaren in de opleiding zou beheersen, maar wel dat zij zich voorbereidt op wat processen, toestellen e.d. waarmee zij op de specifieke stageafdeling zal te maken krijgen. Verzoekster heeft geen wederantwoordnota ingediend.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
26
Rolnr. 2015/… - .. … 2015 Beoordeling In de mate dat verzoekster aanvoert dat zij niet aanwezig was op een tussentijdse evaluatie, leest de Raad in de toelichting door de stagebegeleider (stuk 7 administratief dossier) onder meer het volgende: “Ik had telefonisch contact met de mentor [S] op 17/0. De mentor gaf daarbij aan dat de student zich meermaals te afwachtend opstelt: student wacht taken af, ziet zelf geen werk of zet het bedbad bijvoorbeeld niet verder op het moment dat de verpleegkundige wordt weggeroepen. De technieken van school/de procedures zijn in theorie gekend, maar worden onvoldoende vertaald naar de context van de patiënt. De student heeft daarbij zelf weinig/geen contact met de patiënt. De mentor geeft letterlijk aan ‘alsof ze de zorg uitoefent op een pop in het skillslab’. De mentor vertelt dat ze patiënt per patiënt samen met de student heeft besproken welke zorg er dient te gebeuren. Vervolgens werkte [verzoekster] taak per taak af, i.p.v. meteen alle materiaal te voorzien (bloeddrukmeter, linnen, medicatie, …) om de zorg geïntegreerd te kunnen toedienen, afgestemd op die specifieke zorgvrager. Bovendien heeft ze nog te weinig zicht op de organisatie van de dienst om er flexibel op te kunnen inspelen. Doordat in de derde week de shiften van student en mentor niet overlappen en [verzoekster] op vrijdag slechts 4 uur stage loopt, is het niet mogelijk om een tussentijds evaluatiegesprek te organiseren met 3 partijen samen: student, mentor en stagebegeleider. Er wordt afgesproken dat ik op woensdag 18/03 in de voormiddag naar dienst kom voor stagebegeleiding en gesprek met [verzoekster], en in de namiddag een gesprek zal hebben met de mentor [S] om de tussentijdse evaluatie op te stellen. Met [verzoekster] wordt afgesproken dat ik de tussentijdse evaluatie op de dienst in haar kaftje zal achterlaten, zodat zij die ’s anderendaags meteen kan inkijken. Tijdens het gesprek op 18/03 in de voormiddag met [verzoekster] vertel ik dat de mentor mij gisteren feedback bezorgde en dat wij vinden dat de student rol C onvoldoende beheerst. Ik geef [verzoekster] dan ook de tip om tegen mei, in deel 2 van deze stage, 2 extra leerdoelen te formuleren specifiek rond de zorgcoördinatie om daar gericht aan te kunne werken. In de namiddag wordt, zoals afgesproken, samen met de mentor de tussentijdse evaluatie opgesteld en op dienst achtergelaten (zie formulier).” Verzoekster betwist niet de waarachtigheid van dit feitelijk verslag. Aangezien de stagebegeleider zich heeft geïnformeerd bij de stagementor, op basis daarvan door de stagebegeleider een gesprek met verzoekster is gevoerd en daarna opnieuw een bespreking tussen stagebegeleider en stagementor heeft plaatsgevonden om het evaluatieverslag op te stellen – waarop verzoekster had kunnen reageren – ziet de Raad niet in hoe de opleiding hierdoor onregelmatig of onzorgvuldig zou hebben gehandeld. Met betrekking tot de quotering op zich, stelt de bestreden beslissing het volgende: “De interne beroepscommissie stelt vast dat de student tijdens de laatste stages enkel een onvoldoende scoort op rol C (‘de verpleegkundige als organisator en coördinator organiseert en coördineert de diverse aspecten van de zorgen’). De opleiding verwacht van alle studenten van het tweede jaar dat ze een voldoende scoren op rol C.” Aldus geformuleerd kan dit motief enkel worden begrepen in de zin dat studenten die in het tweede jaar op competentie C geen voldoende halen, niet kunnen slagen voor het opleidingsonderdeel.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
27
Rolnr. 2015/… - .. … 2015 Uit de stukken waarop de Raad vermag acht te slaan – te dezen de ECTS-fiche en het onderwijs- en examenreglement – blijkt evenwel niet dat deze voorwaarde bij voorbaat is vastgelegd. In de ECTS-fiche zijn verschillende indicaties opgenomen die het slagen voor het opleidingsonderdeel verhinderen (zoals het niet inleveren van bepaalde documenten of het schenden van het beroepsgeheim), maar nergens is bepaald dat het niet-slagen voor één bepaalde competentie, en dus ook niet voor competentie C, ipso facto het falen voor het opleidingsonderdeel tot gevolg heeft. Uit niets blijkt dat datgene wat vetgedrukt staat op de evaluatieformulieren, als ‘cesuur’ geldt voor de eindevaluatie – zoals vermeld is in de toelichting door de stagebegeleider. Wanneer een student zich aldus niet in een geval bevindt waarin het hem reglementair onmogelijk is om te slagen, dient de opleiding het niet-geslaagd verklaren concreet te motiveren. Te dezen ligt geen dergelijke afdoende motivering voor. De initiële studievoortgangsbeslissing d.d. 29 juni 2014 bevat enkel een resultatenlijst en geen motivering. De bestreden beslissing bevat enkel het motief waarvan hiervoor is komen vast te staan dat het ontoereikend is, waarbij de Raad opmerkt dat het stuk 7 van het administratief dossier (toelichting omtrent de deliberatie en door de stagebegeleider) van de (motieven van de) bestreden beslissing geen deel uitmaakt, nu de bestreden beslissing niet uitdrukkelijk naar dat stuk verwijst en het evenmin aan verzoekster samen met de bestreden beslissing is meegedeeld. De motieven zoals zij derhalve enkel op de bestreden beslissing voorkomen, volstaan in het licht van verzoeksters grieven niet om de beslissing te verantwoorden. Ter zitting stelt verwerende partij dat het argument dat een onvoldoende op competentie C buiten de cesuur ligt niet blijkt uit de ECTS-fiche of een andere reglementaire bepaling, als een nieuw en dus onontvankelijk middel moet worden beschouwd. Deze exceptie komt niet gegrond voor. De Raad is van oordeel dat de rechtsgevolgen van de quotering voor competentie C in voldoende duidelijke mate in het verzoekschrift bij de zaak werden betrokken. Verwerende partij heeft hieromtrent overigens ook verweer gevoerd in haar antwoordnota,
waarin
zowel
de
beoordeling
van
verzoeksters
competenties
als
de
rechtsgevolgen daarvan worden uiteengezet. In die mate is het middel gegrond.
BESLISSING 1.
De Raad vernietigt de bestreden beslissing.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
28
Rolnr. 2015/… - .. … 2015 2.
Het daartoe bevoegde orgaan neemt ten aanzien van verzoekster een nieuwe beslissing, rekening houdend met de bovenstaande overwegingen, en doet zulks uiterlijk 25 augustus 2015.
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van 11 augustus 2015, door de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, I e Kamer, samengesteld uit: Jim Deridder,
Voorzitter van de Raad
Jean Goossens
bijzitter
Piet Versweyvelt
bijzitter
bijgestaan door Freya Gheysen De secretaris Freya Gheysen
secretaris De voorzitter Jim Deridder
Tegen dit arrest is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten arrest, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
29
Rolnr. 2015/158 – 11 augustus 2015
Arrest nr. 2.236 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/158 In zake: tegen:
I. Voorwerp van de vordering Het
beroep,
ingesteld
op
16
juli
2015,
strekt
tot
nietigverklaring
van
de
studievoortgangsbeslissing van 19 juni 2015 en van de beslissing van de beroepscommissie van 15 juli 2015 waarbij het intern beroep ongegrond wordt verklaard. II. Verloop van de rechtspleging Verwerende partij heeft een antwoordnota ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. Voorzitter van de Raad Jim Deridder heeft verslag uitgebracht. Advocaat
, die verschijnt voor de verwerende partij, is gehoord.
III. Feiten Verzoekster is ingeschreven in de opleiding Bachelor vroedkunde. Verschillende opleidingsonderdelen van de opleiding bestaan uit een stage of hebben een stage-component. Voor het opleidingsonderdeel ‘ van 9/20; idem voor het opleidingsonderdeel ‘
’ bekomt verzoekster een examencijfer ’.
Dit is de eerste thans bestreden beslissing. Bij aangetekend schrijven en e-mail van 24 juni 2015 stelt verzoekster intern beroep in tegen de quotering van 9/2 voor beide opleidingsonderdelen. In dit intern beroep doet verzoeker de volgende middelen gelden: “Ik ben het niet eens met de beslissing van een 9/20 voor ‘ ’ omdat: Ik af te rekenen heb gehad met onvoorziene, niet-studie gerelateerde omstandigheden waardoor mijn studieresultaten negatief beïnvloed werden en ik niet in staat ben geweest mijn kansen op voldoende wijze te verdedigen. Verschillende gebeurtenissen in mijn privéleven hebben hiertoe geleid (zwaar auto-ongeluk van mijn moeder met complexe heelkundige ingreep en langdurige revalidatie als gevolg, opname in het ziekenhuis vader, motoraccident broer, nieuwe aanrijding moeder met nieuwe ingreep en overlijden van de hond waarmee op dat moment werd gewandeld, relationele breuk…). Zelf kamp ik met een chronisch magnesiumtekort, waardoor regelmatig behandeling vereist is. Op het moment van een verplichte les was ik in behandeling hiervoor in het ziekenhuis. Het attest hiervoor bleef echter spijtig genoeg achterwege. Op medisch aanraden heb ik mij voor een periode afgesloten van het volledig schoolgebeuren. Hierdoor werd een e-portfolio niet ingediend, wat mee tot de beoordeling heeft geleid dat alle stages opnieuw moesten afgelegd worden. De behandelende geneesheer stelde voor een attest hiervoor af te leveren, maar ik besliste zelf om toch door te bijten en stages en examens verder af te leggen. Toen achteraf bleek dat
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
30
Rolnr. 2015/158 – 11 augustus 2015
administratief één en ander was blijven liggen, besloot ik het medisch attest toch af te geven, zodat hiermee rekening gehouden kon worden en de achtergebleven administratie (e-portfolio, medisch attest verplichte les) alsnog konden ingediend worden. Na contact name met de leertrajectbegeleidster werd mij duidelijk gemaakt dat ik wel geslaagd zou zijn indien dat e-portfolio ingediend was geweest. Blijkbaar is het niet meer mogelijk van dit nu in te dienen, waardoor alle stages in een volgend academisch jaar opnieuw moeten worden afgelegd.
Bij deze verzoek ik u beleefd deze beslissing te herzien en mij toe te late n alsnog mijn e-portfolio in overweging te nemen en de beoordeling aan te passen. Verder ben ik het eveneens oneens met de beslissing van een 9/20 voor ‘ ’ omdat: Ik af te rekenen heb gehad met onvoorziene, niet-studie gerelateerde omstandigheden waardoor mijn studieresultaten negatief beïnvloed werden en ik niet in staat ben geweest mijn kansen op voldoende wijze te verdedigen. Verschillende gebeurtenissen in mijn privéleven hebben hiertoe geleid (zwaar auto-ongeluk van mijn moeder met complexe heelkundige ingreep en langdurige revalidatie als gevolg, opname in het ziekenhuis vader, motoraccident broer, nieuwe aanrijding moeder met nieuwe ingreep en overlijden van de hond waarmee op dat moment werd gewandeld, relationele breuk…). Zelf kamp ik met een chronisch magnesiumtekort, waardoor regelmatig behandeling vereist is. Op het moment van een verplichte les was ik in behandeling hiervoor in het ziekenhuis. Het attest hiervoor bleef echter spijtig genoeg achterwege. In de stageperiode werd mij merendeels positieve feedback gegeven, zodat mij de indruk werd gewekt dat er geen problemen te voorzien waren. Ik heb eerst 4 weken stage in Breda gehad waarbij mij duidelijk werd gemaakt dat mij ontbrak aan zelfstandigheid dit werd in een volgende stage anders beoordeeld zodat er duidelijk sprake is van een positieve evolutie.” Het intern beroep wordt behandeld door de beroepscommissie in zitting van 8 juli
2015,
naar aanleiding waarvan verzoekster ook wordt gehoord. Ook de betrokken
leertrajectbegeleider en de stagebegeleider worden gehoord. Hun verklaringen worden opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. De beroepscommissie komt vervolgens tot de beslissing om het intern beroep ongegrond te verklaren, op basis van de volgende motieven: “De interne beroepscommissie neemt ten aanzien van de student de volgende beslissing: Het punt blijft behouden. Motivering van de beslissing: De commissie merkt op dat de student zich beroept op bijzondere omstandigheden. Daarvan ligt echter geen bewijs voor, behalve een dixit-attest, dat de hogeschool conform het HOE niet kan aanvaarden. Studente nam ook nergens in de gehele stageperiode contact op met de ombuds of haar leertrajectbegeleider om deze omstandigheden te melden en te zoeken naar een gezamenlijke oplossing. Van een normaal zorgvuldig student mag in alle redelijkheid worden verwacht dat hij de hogeschool tijdig informeert van bijzondere omstandigheden die van invloed kunnen zijn op zijn examenresultaten. Deze uitzonderlijke omstandigheden zouden, zelfs indien ze wel waren aangetoond, geen reden zijn om de student geslaagd te verklaren, nu zij de
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
31
Rolnr. 2015/158 – 11 augustus 2015 vereiste competenties niet heeft aangetoond. Ze hadden wel aanleiding kunnen geven tot andere ondersteunende maatregelen, die de commissie echter post factum niet meer kan voorzien. Het feit dat de studente niet geslaagd is, is niet enkel het gevolg van het niet indienen van haar e-portfolio, maar ook van de onvoldoendes die ze voor behaalde competenties op stage kreeg, zoals blijkt uit het dossier. Indien ze haar e-portfolio wel volledig had gemaakt én hierop het maximum van de punten had gehaald, zou ze mogelijk geslaagd zijn geweest over het geheel van de stage. De commissie heeft echter geen reden om aan te nemen dat ze het maximum van de punten zou gehaald hebben. Bovendien stelt ze vast dat de student tijdens haar stages niet alle kerncompetenties voldoende heeft aangetoond. Om die reden kan ze de student niet geslaagd verklaren . Wat betreft de stage verloskamer, merkt de commissie op dat na de tweede stageperiode de student weliswaar gegroeid is wat betreft de zelfstandigheid, maar nog steeds op 3 kerncompetenties een onvoldoende scoort. Om die reden kan de commissie de student niet geslaagd verklaren voor de /. De beslissing van de interne beroepscommissie is genomen bij consensus.” Dit is de tweede thans bestreden beslissing; zij wordt aan verzoekster betekend bij aangetekend schrijven van 15 juli 2015. IV. Ontvankelijkheid De Raad onderzoekt, desnoods ambtshalve, de ontvankelijkheid van het beroep. Wat het voorwerp betreft, richt verzoekster haar beroep bij de Raad tegen zowel de initiële studievoortgangsbeslissing als de beslissing op intern beroep. Uit artikel 4.4.4.2 van het hogeschool onderwijs- en examenreglement (verder: HOE) blijkt dat de interne beroepscommissie de bevoegdheid heeft om een nieuwe beslissing te nemen en eventueel de punten aan te passen; zij beschikt met andere woorden over volheid van bevoegdheid. In deze omstandigheden moet, desnoods ambtshalve, worden gesteld dat het beroep niet ontvankelijk is in de mate dat het is gericht tegen de eerste bestreden beslissing, aangezien de beslissing van de interne beroepscommissie in de plaats komt van de initiële studievoortgangsbeslissing, die daardoor uit de rechtsorde verdwijnt. Het beroep is enkel ontvankelijk in zoverre het is gericht tegen de tweede bestreden beslissing (verder: de bestreden beslissing). V. Voorwerp van het beroep Verwerende
partij
werpt
op
dat
verzoekster
nalaat
te
vermelden
op
welke
opleidingsonderdelen het beroep betrekking heeft. Daar het intern beroep enkel betrekking had op de opleidingsonderdelen ‘
’ en ‘
’, dient volgens verwerende partij het huidig beroep daartoe te worden beperkt. Deze zienswijze, die door verzoekster niet wordt tegengesproken, dient te worden bijgevallen. VI. De middelen Enig middel
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
32
Rolnr. 2015/158 – 11 augustus 2015 Verzoekster steunt een enig middel op het redelijkheidsbeginsel, overmacht en een gebrekkige begeleiding. Standpunt van partijen Verzoekster voert aan dat zij niet in staat is geweest om haar kansen op voldoende wijze te verdedigen omwille van medische redenen, die zij in haar verzoekschrift uiteenzet. Een medisch attest voor haar afwezigheid op een verplichte les wegens verblijf in het ziekenhuis heeft zij niet ingediend. Verzoekster zet verder uiteen dat zij zich gedurende een periode volledig van het schoolgebeuren heeft afgesloten, waardoor een portfolio niet werd ingediend. Zij heeft besloten hiervoor geen medisch attest te vragen c.q. in te leveren, maar integendeel haar examens verder af te leggen. Ten slotte stelt verzoekster dat de leertrajectbegeleidster haar heeft gemeld dat zij wel geslaagd zou geweest zijn indien zij de e-portfolio had ingediend. Deze achteraf nog indienen bleek niet meer mogelijk. In haar antwoordnota argumenteert verwerende partij dat verzoekster van al de door haar aangehaalde bijzondere omstandigheden geen enkel bewijs voorbrengt, en dat zij enkel een ‘dixit-attest’ van een geneesheer van 17 juni 2015 voorbrengt waaruit blijkt dat verzoekster verklaart dat zij in de examenperiode van mei/juni 2015 niet in staat was om aan alle examens deel te nemen. Dit attest, dat als dixit-attest post factum door verwerende partij niet kan worden aanvaard op grond van
van het HOE, spreekt zich bovendien
niet uit over de periodes van de stages. Zelfs al waren bijzondere omstandigheden aangetoond, zo vervolgt verwerende partij, dan nog zou verzoekster geen credit hebben kunnen krijgen voor haar stages: zij verwijst ter zake naar de motieven van de bestreden beslissing, die erop wijze dat verzoekster de betrokken competenties niet heeft verworven. Wat de stages betreft, wijst verwerende partij erop dat verzoekster voor verschillende elementen daarvan niet is geslaagd. Er is niet alleen de ontbrekende portfolio – verzoekster toont volgens verwerende partij niet aan waarom zij niet in staat was haar portfolio in te dienen – verzoekster heeft ook de kerncompetenties niet bereikt. Verwerende partij verwijst ter zake naar de beoordeling van de stages bij de feedback. Verzoekster heeft geen wederantwoordnota ingediend. Beoordeling Wat de beoordeling van de stages als dusdanig betreft, stelt de Raad vast dat verzoekster hieromtrent in haar verzoekschrift geen middelen ontwikkelt. Of de quotering, in zover deze is gesteund op de door verzoekster geleverde prestaties, al dan niet redelijk of evenredig is – daargelaten de beoordeling van eventuele overmacht – valt bijgevolg buiten het huidige geschil en behoeft derhalve geen antwoord. Waar verzoekster aanvoert dat zij omwille van medische redenen en voorvallen in haar privéleven niet in staat is geweest om haar kansen bij de examens te volle te benutten, heeft
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
33
Rolnr. 2015/158 – 11 augustus 2015 de bestreden beslissing gemotiveerd waarom die argumenten niet in aanmerking konden worden genomen om tot andere examencijfers te komen. De Raad stelt vast dat verzoekster deze motieven als dusdanig niet tegenspreekt, en in haar verzoekschrift enkel herneemt wat zij in het intern beroep heeft opgeworpen. Op basis van de gegevens in het dossier is de Raad van oordeel dat de bestreden beslissing niet kennelijk onredelijk of kennelijk onevenredig is. Steunend op de verklaringen van verzoekster ten overstaan van de interne beroepscommissie en de stukken die zich in het dossier bevinden, stelt de Raad vast: (i) dat verzoekster verklaart op de hoogte te zijn geweest van de deadlines en de instelling niet van haar toestand heeft verwittigd; (ii) dat zij na de examens haar mailbox niet meer heeft geopend; (iii) dat zij haar portfolio niet heeft ingediend; (iv) dat zij niet wist in welke mate de portfolio meetelde voor de stage. Daargelaten of een hogeronderwijsinstelling in haar interne reglementering elk post factum medisch attest vermag uit te sluiten van bewijswaarde – er wordt niet verklaard wat post factum
te dezen
inhoudt,
zeker
niet afgezet tegen het eveneens uitgesloten
geantedateerd attest, en evenmin wordt iets gezegd over overmacht – is de Raad van oordeel dat een zogenaamd dixit-attest, waarbij de arts geen eigen diagnose bevestigt doch enkel de verklaring van de patiënt weergeeft, alleszins de nodige bewijswaarde kan worden ontzegd. De interne beroepsinstantie vermocht dan ook voorbij te gaan aan het dixit-attest dat verzoekster neergelegd heeft. De afwezigheid van verzoekster in dan ook terecht ongewettigd verklaard. Aangezien de ECTS-fiche voor elk hier betrokken opleidingsonderdeel uitdrukkelijk bepaalt dat de student verantwoordelijk is voor het posten van alle stagedocumenten in het e-portfolio en dat stagedocumenten die te laat worden ingediend beschouwd worden als onwettig afwezig en resulteren in 0/20, kan de Raad de aldus aan verzoekster toegekende nulquotering niet onregelmatig beschouwen. Nu uit de verklaringen van verzoekster en de leertrajectbegeleider kan worden afgeleid dat verzoekster niet, alleszins niet duidelijk, met de opleiding heeft gecommuniceerd met betrekking tot de bijzonder omstandigheden waarin zij stelt te hebben verkeerd, kan in redelijkheid aan de instelling geen gebrekkige begeleiding of feedback worden verweten. BESLISSING De Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van 11 augustus 2015, door de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, I e Kamer, samengesteld uit: Jim Deridder,
Voorzitter van de Raad
Jean Goossens
bijzitter
Piet Versweyvelt
bijzitter
bijgestaan door Freya Gheysen
secretaris
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
34
Rolnr. 2015/158 – 11 augustus 2015 De secretaris Freya Gheysen
De voorzitter Jim Deridder
Tegen dit arrest is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten arrest, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
35
Rolnr. 2015/160 – 11 augustus 2015
Arrest nr. 2.235 van 11 augustus 2015 in de zaak 2015/160 In zake: tegen:
I. Voorwerp van de vordering Het
beroep,
ingesteld
op
15
juli
2015,
strekt
tot
nietigverklaring
van
de
studievoortgangsbeslissing van 29 juni 2015 en van de beslissing van de beroepscommissie van 10 juli 2015 waarbij het intern beroep ongegrond wordt verklaard. II. Verloop van de rechtspleging Verwerende partij heeft een antwoordnota ingediend en verzoeker heeft een wederantwoordnota ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2015. Voorzitter van de Raad Jim Deridder heeft verslag uitgebracht. Advocaat
, die verschijnt voor de verzoekende partij,
advocaat
en
, die verschijnt voor de verwerende partij, zijn gehoord.
III. Feiten Verzoeker
is
ingeschreven
in
de
opleiding
Bachelor
toerisme-
en
recreatiemanagement. Voor het opleidingsonderdeel
dient de student volgens de ECTS-fiche
zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze een probleem te onderzoeken en te beheersen, wat op gepaste wijze schriftelijk worden uitgewerkt en voor een jury mondeling wordt verdedigd. De opdrachten worden, nog steeds volgens de ECTS-fiche, in groep afgewerkt. De ‘richtlijnen bachelorproef’ voorzien ter zake in twee afwijkingsmogelijkheden. Enerzijds kan een student er, mits goedkeuring door de begeleidende lectoren, bij aanvang voor kiezen om de bachelorproef volledig alleen te maken (artikel 2.1), anderzijds kan een afwijking van de principiële vaste samenstelling van een groep worden toegestaan wanneer er zich in het groepswerk
problemen
voordoen
(artikel
2.6).
Verzoeker werd bij aanvang ingedeeld in een groep met in totaal vijf studenten. De samenwerking verloopt blijkbaar niet optimaal. Op 3 februari 2015 zendt één van de groepsleden een bericht aan onder meer de coördinator bachelorproef, met de volgende mededeling: “Zoals u reeds wist, kwamen we vandaag samen. We zijn eerst het kasteel gaan bezoeken, zodat iedereen dit gezien heeft.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
36
Rolnr. 2015/160 – 11 augustus 2015 Als we dan weer bij mij thuis waren, hebben we alles wat ons dwars zat op tafel gelegd. Na een lang gesprek zijn we unaniem tot de beslissing gekomen om te splitsen. Iedereen heeft zijn zeg gedaan, zodat iedereen weet wat er mis was. Het financieel plan wordt als volgt afgehandeld: - Groep 1: [verzoeker] - Groep 2: [de 4 andere studenten]” Het bericht gaat uit van alle groepsleden en wordt ook aan alle betrokken studenten verzonden. Met een e-mail van dezelfde dag antwoordt de coördinator bachelorproef dat de opleiding de splitsing betreurt, maar dat het na overleg mogelijk is. Hij bevestigt de opdeling in de nieuwe groepen zoals door de studenten was gemeld, en beklemtoont het volgende: “Hierbij wil ik dan wel uitdrukkelijk nog volgende elementen vragen: 1. de zekerheid dat er duidelijk onder jullie over de problemen gepraat is en iedereen deze elementen ook goed heeft gehoord zodat er in de volgende weken geen verdere ‘schipbreuken’ meer gebeuren? 2. dat alle elementen die tot op vandaag zijn samengebracht of gemaakt (…) ook in ieders bezit zijn. Concreet wil dit zeggen dat ik wil zien (mocht dit nog niet zo zijn) of wil horen (mocht het al wel in orde zijn) dat [verzoeker] alle nodige documentatie heeft of krijgt bij tot op vandaag bij elkaar gebracht is. (…)” Per kerende antwoordt verzoeker dat hij de mails goed heeft ontvangen, en dat hij enkele nog ontbrekende documenten heeft opgevraagd. Na enkele bijkomende mails wordt ook door lector [A.F.] de splitsing van de groep bevestigd, en op 6 februari 2015 sluit de coördinator bachelorproef de communicatie per e-mail. Op de evaluatie van het financieel plan, die voorzien is op 25 februari 2015, blijft verzoeker zonder verontschuldiging afwezig. De coördinator meldt dit dezelfde dag aan verzoeker, en wijst ook op de gevolgen – met name een nulquotering voor het financieel plan en een maximaal te behalen examencijfer van 9/20 voor het opleidingsonderdeel, wat een niet tolereerbaar tekort vormt. Verzoeker antwoordt in essentie dat de voormelde voorschriften van de ECTS-fiche niet onverkort op hem kunnen worden toegepast omdat er geen bepalingen inzake een splitsing van de groep zijn opgenomen. De coördinator verwijst verzoeker voor eventuele klachten door naar de examenombud. Voor de jurybeoordeling van het totale project op 19 juni 2015 bekomt verzoeker de volgende resultaten: -
Marketingplan: 15/30
-
Punten op taal: 4/10
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
37
Rolnr. 2015/160 – 11 augustus 2015 -
Peerfactor: 0,920398
wat een tussentotaal geeft van 17,49/40. Met de 0/30 voor het financieel plan behaalt verzoeker 17,5/70 voor het schriftelijk en 10/30 voor het mondeling, hetzij 27,5/100 of 5,5/20, afgerond naar 6/20. Dit is de eerste thans bestreden beslissing. Bij e-mail van 30 juni 2015 stelt verzoeker intern beroep in tegen de quotering van 6/20. In dit intern beroep doet verzoeker de volgende middelen gelden: “1. Het behaalde resultaat is een oneerlijk cijfer. De beoordeling van dit cijfer (6/20) staaft geen representatieve quotatie, dit omwille van onregelmatigheden en het niet correct opvolgen van het reglement: noch de reglementaire werking noch de opvolging van de interne jury. Door de toekenning van 0/20 op een evaluatiemoment, kon cliënt bijgevolg nooit de helft (of 9/20) van de cijfers [behalen]. Dit is te wijten aan omstandigheden buiten de aard van de betrokken cliënt. Betrokkene werd pas gecommuniceerd van de groepssplitsing nadat de school reeds haar toestemming had gegeven. Betrokkene stond voor een voldongen feit, kreeg geen extra begeleiding van de betrokken begeleiders (interne jury) en moest hierdoor het verdere werk helemaal alleen doen (aanvankelijk was cliënt lid van een groep van 5 studenten). Ten gevolge van de ontoereikendheid van de begeleiders en hun communicatie waardoor mijn cliënt onwilmoedig meegesleept werd, heeft cliënt het 2e beoordelingsmoment van de Bachelorproef niet gehaald. 2. De externe jury getuigde van weinig aandacht te geven aan de werken van cliënt ter voorbereiding van en tijdens het 3 e beoordelingsmoment. Er was voldoende informatie verstrekt door cliënt om de nodige voorbereidende individuele aanpassingen te dien hetzij via de aangeleverde werken, hetzij via de eindpresentatie digitaal, hetzij via de digitale berekeningen. Ook wijze de opmerkingen van de externe juryleden uit dat zij niet op de hoogte waren van de groepssplitsing, terwijl dit duidelijk was aangegeven in de inleiding op pagina 9 van de bachelorproefwerken die mijn cliënt inleverde op 26 februari 2015. Mijn cliënt werd hierop door de jury afgerekend in zijn eindresultaat met de waarom-vraag. Dit zijn deontologisch onverantwoorde opmerkingen. 3. Verder bezorgde betrokkene in zijn eindpresentatie een duidelijke weergave van de aanpassingen tussen de inleverdeadline van 26 februari 2015 en de presentatie op 19 juni 2015 met een tijdsbestek van 4 maanden, hetgeen getuigt van de inzet van cliënt. De externe juryleden verklaren dat de corebusiness onvoldoende uitgewerkt was, terwijl op pagina 27 van de dit ontegensprekelijk wordt weergegeven. De juryleden verklaren het resultaat van het 3e beoordelingsmoment te wijten aan het niet kunnen maken van een onderscheid tussen hoofd- en bijzaak, terwijl later op het inkijkmoment van 26 juni 2015 dit een misverstand blijkt te zijn. Het is duidelijk dat mijn cliënt voorbereid was om de presentatie met succes af te werken, maar door inadequate voorzorgsmaatregelen van de school en de juryleden dit niet bekomen is. 4. Mijn cliënt is van oordeel dat er een schending van het evenredigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel alsook het gelijkheidsbeginsel in de genomen beslissing voordoet. De school heeft niet gehandeld naar hun eigen , maar week af in het nadeel van mijn cliënt (artikel TRM_AC_06 – Loyaal samenwerken
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
38
Rolnr. 2015/160 – 11 augustus 2015 als lid van een team en van de organisatie). Zowel de school als de groepsleden hebben de leefregels niet gerespecteerd (2.2.4. Aanvraag- en goedkeuring).” Daarnaast voert verzoeker nog aan dat onvoldoende rekening is gehouden met een aantal motieven die hij voorafgaandelijk in briefwisseling met de opleiding had opgeworpen. De Raad verwijst ter zake naar het verzoekschrift op intern beroep. Het intern beroep wordt behandeld door de beroepscommissie in zitting van 2 juli 2015, naar aanleiding waarvan verzoeker ook wordt gehoord. Bij e-mail van 10 juli 2015 zendt de beroepscommissie aan verzoeker en zijn raadsman haar beslissing, waarbij het intern beroep wordt afgewezen en de bestreden quotering van 6/20 behouden blijft. Deze beslissing luidt als volgt: “Op basis van de informatie die verstrekt werd door de betrokkenen van de opleiding en op basis van uw verklaringen en de overhandigde documenten heeft de beroepscommissie beslist dat het door u ingestelde beroep ontvankelijk en ongegrond is. Zij nam deze beslissing op basis van de volgende overwegingen: De student werpt op in zijn verzoekschrift dat de splitsing van de groep niet rechtmatig gebeurd is en dat dit gevolgen had op zijn eindresultaat. De interne beroepscommissie hoort de betrokken docenten en die delen mee dat er zich een ernstig probleem stelde in de samenwerking tussen de verzoeker en de andere studenten. Conform de ‘richtlijnen voor de ’( ) heeft het college van begeleidende lectoren beslist om de groep op te spitsen teneinde voor alle studenten voldoende slaagkansen te garanderen.
De docenten verklaren dat het document ‘ ’ enkel wordt gebruikt indien de student ervoor kiest vanaf de start van de bachelorproef [deze] volledig alleen te maken. De student vult in dat geval de aanvraag in, de begeleidende lectoren kunnen deze al dan niet goedkeuren (artikel 2.1 Start groepswerk van de richtlijnen voor de
)
De splitsing gebeurde dus niet volgens , wat enkel toepasbaar is bij de start van de bachelorproef, maar wel op basis van artikel 2.6. In de niet weerhouden veronderstelling dat de splitsing van de groep niet reglementair is verlopen, merkt de interne beroepscommissie bijkomend op dat de student niet heeft geprotesteerd tegen de opsplitsing en loyaal heeft meegewerkt aan de verdeling van de documenten. Tot slot merkt de interne beroepscommissie op dat de 0/20 niet het gevolg is van de splitsing van de groep, maar van het loutere ongewettigd afwezig zijn op het meegedeelde evaluatiemoment. De student betwist de 0/20 voor het financieel plan. De interne beroepscommissie stelt vast dat de uurregeling voor het evaluatiemoment van het financieel plan correct werd bekendgemaakt via [het elektronisch platform] op 16 februari 2015. De student was niet aanwezig en heeft voorafgaandelijk niet verwittigd, noch bij de ombuds, noch bij de betrokken docenten. Overeenkomstig de ECTS-fiche heeft de student 0/20 gekregen. De student werpt op dat hij twijfelt aan de bekwaamheid en de beoordeling van de externe jury. De interne beroepscommissie kan enkel vaststellen dat de procedure correct verlopen is en kan zich niet uitspreken over de inhoudelijke beoordeling van de jury. Bovendien blijkt uit de evaluatie van de eindjury dat de student niet de behaalde competenties heeft gehaald. Voor de hele groep werd dezelfde opmerking gemaakt dat een te groots project werd nagestreefd wat tot dergelijke beoordeling heeft geleid. Voor zover als nodig merkt de interne beroepscommissie op dat de andere leden van de oorspronkelijke groep
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
39
Rolnr. 2015/160 – 11 augustus 2015 ook een zwakke beoordeling behaalden voor de eindjury (tweemaal 14/30 en tweemaal 16/30). Daarom heeft de interne beroepscommissie beslist dat het resultaat voor ‘ ’ behouden blijft.” Dit is de tweede thans bestreden beslissing. IV. Ontvankelijkheid Verwerende partij stelt vooreerst vragen bij de tijdigheid van het beroep. Aangezien het beroep bij de Raad op 14 juli 2015 bij een postpunt is aangeboden voor aangetekende zending, is het beroep ontvankelijk ratione temporis. Vervolgens doet verwerende partij gelden dat het beroep niet ontvankelijk is in de mate dat het is gericht tegen de eerste bestreden beslissing, aangezien de interne beroepsinstantie volheid van bevoegdheid heeft en haar beslissing dus in de plaats komt van de initiële studievoortgangsbeslissing, die daardoor uit de rechtsorde verdwijnt. Verzoeker voert geen verweer tegen deze exceptie, die dient te worden bijgevallen. Ten derde stelt verwerende partij dat het beroep niet ontvankelijk is in de mate dat aan de Raad wordt gevraagd om de bestreden beslissing te herzien, daar de Raad daartoe niet bevoegd is. Ook deze exceptie van verwerende partij moet worden bijgevallen. De Raad is niet bevoegd om voor recht te zeggen dat aan verzoeker een positieve quotering moet worden toegekend c.q. dat hij bepaalde competenties heeft behaald. De Raad beschikt immers enkel over de hem bij decreet toegewezen bevoegdheden. De bevoegdheid van de Raad is, wat studievoortgangsbeslissingen betreft, overeenkomstig artikel II.292, §2 van de Codex Hoger Onderwijs beperkt tot het vernietigen van ontvankelijk voor hem gebrachte studievoortgangsbeslissingen, in voorkomend geval met oplegging van specifieke voorwaarden die het bestuur dient na te leven bij het nemen van een nieuwe beslissing. De Raad vermag krachtens artikel II.291, tweede lid van de Codex Hoger Onderwijs niet om zijn appreciatie betreffende de waarde van een kandidaat in de plaats te stellen van die van het bestuur of enig orgaan dat werkt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur. Het beroep is enkel ontvankelijk in de mate dat het is gericht tegen de tweede bestreden beslissing (verder: de bestreden beslissing), en in de mate dat verzoeker de vernietiging van deze beslissing beoogt. V. De middelen Voorafgaand aan de beoordeling van de grond van de zaak wil de Raad wijzen op het volgende. Motivering van het verzoekschrift
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
40
Rolnr. 2015/160 – 11 augustus 2015 Het verzoekschrift dat verzoeker bij de Raad heeft ingediend is een nagenoeg letterlijke parafrase van het verzoekschrift op intern beroep. Ofschoon de Raad in oudere rechtspraak heeft aangenomen dat een loutere herneming van de grieven van het intern beroep een verzoekschrift niet om die reden alleen onontvankelijk maakt, wijst de Raad erop dat dit geen afbreuk doet aan de hierboven in herinnering gebrachte vaststelling dat de beslissing op intern beroep thans het voorwerp van het beroep uitmaakt, en dat het verzoeker dan ook in de eerste plaats toevalt de Raad ervan te overtuigen dat die beslissing onwettig of onregelmatig is. Zulks veronderstelt, zo lijkt, in de eerste plaats dat de verzoekende partij ook minstens summier aanduidt hetzij welke grieven de beslissing op intern beroep onbeantwoord heeft gelaten, hetzij met welke antwoorden verzoeker niet kan instemmen en waarom niet. Daaraan beantwoordt het verzoekschrift van verzoekende partij niet; de Raad speurt in het verzoekschrift vergeefs naar enige duidelijke kritiek op de bestreden beslissing. In deze omstandigheden moet verzoeker verdragen dat de Raad het verzoekschrift behandelt zoals de verwerende partij het – met welwillendheid – heeft gelezen, onverminderd wat de Raad ambtshalve dient op te werpen. Belang van verzoeker De Raad onderzoekt, desnoods ambtshalve, of en in welke mate verzoeker belang heeft bij zijn beroep. Verzoeker
heeft
bij
een
betwisting
van
de
quotering
voor
het
hier
betrokken
opleidingsonderdeel slechts belang wanneer hij kan aantonen aanspraak te kunnen maken op een credit, aangezien een onvoldoende (ook een 8 en een 9) volgens de ECTS-fiche niet tolereerbaar is. Aangezien de ECTS-fiche verder ook het volgende bepaalt: “Studenten moeten ALLE evaluatiemomenten (zier hierna volgend) meedoen om een beoordeling voor het totale werk te krijgen. Indien een student een evaluatiemoment mist, krijgt hij 9/20 voor de totale bachelorproef. 1. Na afwerken en indienen van het dynamisch organisatieplan (deadline meegedeeld via [elektronisch platform] zal er een evaluatiemoment gebeuren voor een interne jury. Ook voor de taal zullen er dan punten toegekend worden. Deze evaluatie gebeurt op het einde van semester 1 in de maanden decemberjanuari. 2. Na afwerken en indienen van het financieel plan (deadlines worden meegedeeld via [elektronisch platform] zal er opnieuw een evaluatiemoment gebeuren voor een interne jury. Deze evaluatie gebeurt in de maand februari. (…)” kan verzoeker enkel van een afdoende belang doen blijken wanneer hij kan aantonen dat hem ten onrechte wegens afwezigheid een nulquotering is toegekend voor het financieel plan. Eerste middel Aangezien verzoeker aanvoert dat het hem omwille van de herschikking van de groep, die bovendien onregelmatig wordt genoemd, onmogelijk was om (tijdig) een financieel plan voor te bereiden, onderzoekt de Raad eerst dit middel.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
41
Rolnr. 2015/160 – 11 augustus 2015 Uit het administratief dossier blijkt dat de herverdeling van de oorspronkelijke groep door de betrokken studenten is besproken op 3 februari 2015 – wat verzoeker niet betwist – en dat vervolgens namens de hele groep een e-mail is verzonden aan de coördinator bachelorproef, met de mededeling dat de groep in onderling akkoord wordt opgesplitst, waarbij verzoeker alleen zou verder werken. Hierin is uitdrukkelijk vermeld dat dit (ook) geldt voor het financieel plan. Deze e-mail was tevens gericht aan verzoeker, die niet betwist hem te hebben ontvangen. Integendeel volgt een uitwisseling van e-mails met onder meer verzoeker aangaande de verdere praktische organisatie van de bachelorproef, in het bijzonder met betrekking tot de uitwisseling van reeds verzamelde informatie en de verdeling van de kosten. De stelling van verzoeker dat de splitsing van de groep er zou zijn gekomen zonder enig vermoeden in zijnen hoofde of zonder duidelijke bespreking met de teamleden, staat op meer dan gespannen voet met de stukken in het dossier. Het uitzonderlijk karakter van de situatie wordt bevestigd door de coördinator bachelorproef en door lector [A.F.] en wordt door geen van de studenten, ook niet verzoeker, tegengesproken. In deze omstandigheden ziet de Raad geen reden waarom de herverdeling van de groep geen rechtsgrond zou kunnen vinden in artikel 2.6 (problemen bij groepswerk) van de ‘richtlijnen’. Evenmin lijkt deze toestemming afhankelijk te zijn van documenten die verzoeker zou moeten ondertekenen. Verzoeker was ontegensprekelijk op de hoogte dat hij de rest van het werk voor de bachelorproef alleen zou moeten afwerken; dit is hem nogmaals uitdrukkelijk meegedeeld door de coördinator op 3 februari 2015. De stelling van verzoeker, dat hij vervolgens van feedback en ondersteuning verstoken zou zijn gebleven, kan niet overtuigen. Blijkens de stukken die verzoeker zelf voorlegt, heeft hij op 3 februari 2015 om een gesprek met de coördinator gevraagd, heeft deze geantwoord dat verzoeker beter eerst de mail leest die de coördinator hem had toegezonden, en heeft verzoeker vervolgens op een vraag om ondersteuning aan de heer [V.D.P.] van 7 februari 2015 per kerende een antwoord gekregen met een afspraak voor een gesprek. Verzoeker toont geen gebrek aan begeleiding of feedback aan, laat staan in die mate dat het zou kunnen worden beschouwd als een uitzonderlijke omstandigheid die overeenkomstig de vaste rechtspraak van de Raad ter zake de regelmatigheid van de beoordeling aan het wankelen zou kunnen brengen. Het eerste middel kan niet worden aangenomen. Tweede middel In wat kan worden beschouwd als een tweede middel, bekritiseert verzoeker de nulquotering voor het financieel plan, ten gevolge waarvan hij geen credit meer kon behalen voor het opleidingsonderdeel. De Raad stelt vast dat bij de herverdeling van de groep geen afwijking van de geldende termijnen voor het indienen van werkstukken is toegestaan of bedongen.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
42
Rolnr. 2015/160 – 11 augustus 2015 Verzoeker zijnerzijds toont bovendien niet aan om een afwijking te hebben verzocht. De stelling van verzoeker dat er geen tijd was ‘om te protesteren’ kan ter zake niet worden aangenomen. Enerzijds kan uit de voormelde e-mails niet worden afgeleid dat verzoeker het met de herindeling van de groep niet eens was – integendeel – anderzijds maakt verzoeker niet aannemelijk dat elke vraag om een aangepast tijdstraject of een andere ondersteunende maatregel ipso facto nutteloos zou zijn. Uit de stukken van het administratief dossier blijkt genoegzaam dat de evaluatie van het financieel plan voor verzoeker via het elektronisch platform van de hogeschool stond gepland op woensdag 25 februari 2015 om 10u45, met vermelding van het lokaal en van de verwachtingen inzake de presentatie. Uit niets blijkt dat verzoeker hiervan geen kennis heeft genomen of kunnen nemen. Verzoeker bleef hierop zonder nader bericht afwezig. Zoals hierboven reeds is aangestipt, heeft de afwezigheid bij dit evaluatiemoment van rechtswege tot gevolg dat de betrokken student 0/20 scoort voor het financieel plan, en 9/20 voor de bachelorproef. Verzoeker toont geen overmacht aan inzake zijn afwezigheid, zodat niet valt in te zien waarom de sanctie van de nulquotering jegens verzoeker onregelmatig zou zijn. Het gegeven dat verzoeker daarna, met name op 26 februari 2015, nog heeft verzocht om een milderende maatregel – wat overigens een nieuwe element is dat pas in de wederantwoordnota voor het eerst wordt aangevoerd – doet aan het bovenstaande geen afbreuk. Conclusie De herindeling van de groep is regelmatig verlopen en is aan verzoeker tegenstelbaar. In de gegeven omstandigheden is de nulquotering voor de presentatie van het financieel plan op grond van verzoekers ongewettigde afwezigheid, rechtsgeldig. Nu verzoeker ten gevolge daarvan onmogelijk nog een credit kon verwerven voor het opleidingsonderdeel, en de hoegrootheid van het tekort irrelevant is omdat een tekort überhaupt niet tolereerbaar is, heeft verzoeker geen belang bij de overige middelen, die dan ook geen antwoord behoeven. BESLISSING De Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van 11 augustus 2015, door de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, I e Kamer, samengesteld uit: Jim Deridder,
Voorzitter van de Raad
Jean Goossens
bijzitter
Piet Versweyvelt
bijzitter
bijgestaan door Freya Gheysen
secretaris
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
43
Rolnr. 2015/160 – 11 augustus 2015
De secretaris Freya Gheysen
De voorzitter Jim Deridder
Tegen dit arrest is een beroep bij de Raad van State mogelijk overeenkomstig artikel 14, § 2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en het Koninklijk Besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatieprocedure bij de Raad van State. Dit beroep dient schriftelijk en aangetekend te gebeuren binnen de dertig dagen na kennisgeving van deze beslissing en ondertekend te zijn door een advocaat. Bij het beroep moeten zijn gevoegd een kopie van het aangevochten arrest, de bijgevoegde stukken dienen genummerd en geïnventariseerd te zijn, en zes eensluidend verklaarde afschriften van het beroep.
Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
44