Basisvaardigheden Interview en Observatie (BVIO)
Academiejaar 2005-2006
Richtlijnen Observatietaak
Prof. Dr. S. Célestin-Westreich Assistente: Y. van Gils De observatie opdracht bestaat erin een VOLLEDIG OBSERVATIE ONDERZOEK UIT TE WERKEN. Deze taak wordt in groepjes van 5 studenten uitgevoerd. Men kiest één observatie onderwerp en werkt dit zorgvuldig uit. Achtereenvolgens bakent men het onderwerp af en verantwoordt men de doelstelling, werkt men de methode uit, stelt men een bijhorend observatieschema en categorieënsysteem op, voert men de observatie uit en bespreekt men de resultaten. De taak wordt afgerond met een kritische evaluatie van de gehanteerde observatie opzet en uitvoering. Elk van deze elementen wordt in deze richtlijnen in detail toegelicht en besproken. De totale taakomvang bedraagt max.15 bladzijden (bijlage ruwe data niet meegerekend). Het doel is om een relevant, maar haalbaar observatie onderzoek uit te voeren: zorg er voor dat het onderwerp voldoende is afgebakend om dit te verwezenlijken (kwaliteit primeert op kwantiteit!). Hierna staat een globaal overzicht van de taakopbouw dat tevens als indeling geldt voor de uitwerking en lay-out van de observatietaak.
Voorblad & Inhoudstafel 1. Inleiding / kadering 2. Doelstelling observatie en hypothesen 3. Methode 3.1 Observatievorm + verantwoording 3.2 Subjecten 3.3 Setting 3.4 Registratiewijze + verantwoording 4. Categorieënsysteem 4.1 Ev. Vooronderzoek 4.2 Definities – Voorwaarden 5. Observatieschema Categorieën + registratie zoals bij uitvoering 6. Uitvoering 7. Resultaten Descriptief / Analyses 8. Interpretatie / Bespreking van de resultaten 9. Kritische analyse van opzet en uitvoering 10.Besluit Referenties Bijlagen: 1. Onderzoeksopzet 2. Ruwe data Noot: iedereen voert een observatie uit bij een groepswerk Zorg er steeds voor om zelf een volledige conforme kopie van uw ingediende observatietaak en van uw ruwe data te behouden.
DE VOLLEDIGE TAAK (UITGEPRINT) WORDT TEN LAATSTE OP 9 NOVEMBER 2005 INGELEVERD. Begeleiding bij de uitvoering van de taak wordt in de oefeningen geboden. Aanvullende begeleiding en feedback wordt geboden op aanvraag.
Richtlijnen Observatietaak BVIO AJ 2005-2006
TITELBLAD EN INHOUDSOPGAVE. MINIMUVEREISTEN LAY OUT = NUMMERING EN AAN ELKAAR NIETEN VAN DE PAGINA’S. 1. Inleiding / Kadering In de inleiding dient het onderwerp van de observatie duidelijk en afgelijnd omschreven te worden. Verschillende (weliswaar relevante) literatuurbronnen kunnen worden gebruikt én dienen adequaat geïntegreerd te worden. Referenties in de tekst dienen steeds op wetenschappelijke wijze genoteerd te worden (auteur(s) + jaar). De gerefereerde literatuur wordt dan opgenomen in de referentielijst achteraan het werk. De aangehaalde literatuur dient voldoende ‘to the point’ en afgebakend te zijn en geen overbodige uitwijdingen te bevatten. Enkel informatie relevant voor het onderwerp van de observatie wordt gerefereerd. Concreet worden in de inleiding de volgende onderdelen opgenomen: Het onderwerp en doel van de observatie. Relevante literatuur: eerder uitgevoerde onderzoeken over het onderwerp Vanuit vorig onderzoek worden de afhankelijke en onafhankelijke variabelen van de observatie geselecteerd. Voorbeeld: Volgend extract maakt duidelijk welke elementen in een inleiding opgenomen kunnen worden. Men wenst een observatie uit te voeren naar het agressief gedrag van kleuters in een kinderdagverblijf. Agressief gedrag wordt in vorig onderzoek omschreven als ‘elke vorm van gedrag dat gericht wordt naar een ander levend wezen, met de intentie deze kwaad te brokkenen’ (Vandevelde, 1995)….. Onderzoek naar agressief gedrag van kleuters concentreert zich vaak op kinderen met ernstige gedragsproblemen. De bedoeling van deze observatie is eerder om ‘normale’ kinderen te bestuderen…… Verder wordt in onderzoek vaak vermeld dat agressieve gedragingen op jonge leeftijd, onaangepast gedrag in het latere leven kan voorspellen (e.g. Farrington, 1986; zie Pepler & Rubin, 1991). Daarom lijkt het aangewezen na te gaan in hoeverre agressieve gedragingen voorkomen bij kleuters. Meer specifiek willen wij nagaan welke soorten agressief gedrag kleuters vertonen én met welke relatieve frequentie, om een idee te krijgen over welke agressieve gedragingen het meest voorkomen. Daarnaast vindt men in de literatuur vaak terug dat er geslachtsverschillen bestaan in agressief gedrag (Bukatko & Daehler, 1995). Men maakt dan het onderscheid tussen verbaal en non-verbaal agressief gedrag. Meisjes zouden meer verbale agressie vertonen dan jongens; jongens zouden fysiek agressiever zijn dan meisjes (Vandevelde, 1995)…. In dit voorbeeld wordt duidelijk dat de literatuur in de inleiding beperkt dient te blijven tot het onderwerp van de observatie. Uitwijdingen over pro-sociaal gedrag of over agressief gedrag bij volwassenen bv. zijn dan ook overbodig. Leerdoelstellingen: het belang van de afbakening van een onderwerp kunnen verwoorden een gegeven onderwerp kunnen afbakenen bestaande literatuur analyseren en de hoof- en bijzaken kunnen onderscheiden bestaande literatuurgegevens kunnen schematiseren, samenvatten en overbrengen in een inleiding 2. Doelstelling van de observatie De doelstelling vormt een synthetisch geformuleerd en duidelijk afgebakend geheel van wat men in het werk wenst te bestuderen. De doelgroep en observatieonderwerp worden er duidelijk in geëxpliciteerd. De doelstelling vloeit voort uit de aangehaalde literatuur in de inleiding en beperkt zich tot het vermelden van de afhankelijke en onafhankelijke variabelen.
2
Richtlijnen Observatietaak BVIO AJ 2005-2006
Voorbeeld: Deze observatie heeft tot doel het agressief gedrag van kleuters in een kinderdagverblijf te bestuderen. Aan de hand van een gestructureerde observatie wenst men na te gaan in hoerverre agressief gedrag voorkomt bij kleuters, meer specifiek welke soorten van agressief gedrag treden op en met welke relatieve frequentie. Ook verschillen tussen jongens en meisjes in verbaal en nonverbaal agressief gedrag worden nagegaan. Aansluitend dient een duidelijke hypothese(n) of verwachting(en) geformuleerd te worden. Deze veronderstelling(en) dient logischer wijze afgeleid te worden uit de bestudeerde literatuur (in de inleiding en doelstelling). Bij het bespreken van de resultaten van de observatie wordt vanuit deze hypothese vertrokken. Voorbeeld: In het onderzoeken van het agressief kleutergedrag wordt op basis van voorgaand onderzoek verwacht dat jongens meer non-verbaal agressief gedrag zullen stellen dan meisjes en meisjes meer verbaal agressief gedrag. Bij sommige onderwerpen kan het moeilijk zijn een duidelijke hypothese te formuleren op basis van voorgaande onderzoeksliteratuur. Men kan dan uitgaan van een exploratieve onderzoeksvraag. Men weet dan niet welke resultaten men specifiek kan verwachten, waardoor een meer algemene vraag wordt gesteld. Voorbeeld: In welk mate of in hoeverre komt agressief gedrag bij kleuters in een kinderdagverblijf voor? Deze onderzoeksvraag kan dan onderzocht worden door na te gaan hoeveel keer kleuters agressief gedrag vertonen gedurende een voormiddag. Leerdoelstellingen het onderscheid kunnen verwoorden tussen het formuleren van een hypothese en het formuleren van een doelstelling doelstellingen kunnen formuleren bij een gegeven onderwerp hypothesen kunnen formuleren bij een gegeven onderwerp 3. Methode Hier komen verschillende onderdelen aan bod. Het bepalen en verantwoorden van de methode van observatie is één van de belangrijkste elementen van de observatie opdracht. 3.1 Observatievorm + verantwoording Allereerst dient men aan te geven dat het om een gestructureerde observatie gaat (en niet om een ongestructureerde observatie). Daarnaast kan men kiezen een participerende of niet-participerende observatie te doen. Deze keuze dient in de tekst verantwoord te worden. In de theoretische syllabus komen elk van deze observatievormen uitgebreid aan bod. In het eigen werk dient de link met de syllabus duidelijk te zijn en toegepast te worden op het eigen onderwerp. Leerdoelstellingen: de verschillende observatievormen kunnen bespreken in functie van een gegeven onderwerp hun keuzes, met betrekking tot de verschillende observatievormen in hun taak kunnen beargumenteren een link kunnen leggen tussen de theorie en de praktijk (hun taak) een planning kunnen maken van de verschillende observatievormen die zij zouden kunnen hanteren in hun taak 3.2 Subjecten De groep of het individu die/dat bestudeerd wordt, dient voldoende omschreven te worden. Het aantal subjecten en de demografische gegevens moeten duidelijk weergegeven worden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een overzichtelijke tabel. Deze keuze van bepaalde proefperso(o)n(en) wordt eveneens in de tekst verantwoord. Zowel de inclusie als exclusie criteria komen hier aan bod. M.a.w.
3
Richtlijnen Observatietaak BVIO AJ 2005-2006
aan welke voorwaarden dienen de proefpersonen of subjecten in de studie te voldoen om als onderwerp van de observatie te dienen? Persoonsnamen zijn hierin meestal onbelangrijk. Wel van belang is het respecteren van de anonimiteit van de subjecten. Zeker indien persoongegevens vermeld worden, dient men hun toestemming te vragen. Verder kunnen variabelen zoals geslacht, leeftijd, socio-economisch milieu… wel van belang zijn om te vermelden. De studenten kunnen als subjecten enkel mensen observeren en geen dieren. Ook Tvprogramma’s e.d. kunnen niet als onderwerp van de observatie dienen. Voorbeeld: de kleuters moeten allemaal tussen 1,5 en 3,5 jaar zijn en mogen geen handicap hebben. Op deze leeftijd zijn ze al voldoende motorisch ontwikkeld en beheersen ze de taal reeds voldoende om onderwerp van studie te zijn. Leerdoelstellingen: de inclusie- en exclusiecriteria kunnen benoemen van een gegeven onderzoekspopulatie 3.3 Setting In dit onderdeel wordt aangegeven dat de observatie in de natuurlijke context zal plaats vinden. Verder dient de specifieke setting van de observatie voldoende beschreven te worden. Hiermee wordt de plaats (eventueel uur), observatieduur én andere mogelijk belangrijke variabelen (zoals variabelen die de observatie op één of andere wijze kunnen beïnvloeden) bedoeld. Ook de opstelling van de observator is belangrijk om te vermelden. Idealiter wordt een schets van de observatieruimte bijgevoegd. Voorbeelden: In een observatie van verkeersgedrag op een kruispunt, kan deze plaats geschetst worden, zodat de opstelling van de observator(en) en eventuele problemen duidelijk worden. Een observatie van interacties in de trein, dient een schets van het treincompartiment te bevatten. De opstelling van de observator(en) is hier specifiek van belang, aangezien zijn/haar aanwezigheid de resultaten kan beïnvloeden (ook al gaat het in se om een niet participerende observatie). De observatie van de kleuters kan een schets omvatten van de speelruimte waarin geobserveerd wordt. De observatieduur is hier ook mee van invloed op de interpretatie van de resultaten en dient dan ook vermeld en verantwoord gekozen te worden. Leerdoelstellingen: een gegeven kunnen setting beschrijven. hun keuze van setting kunnen beargumenteren 3.4 Registratiewijze + verantwoording Ook hier kan verwezen worden naar de syllabus, waarin de verschillende methoden om gegevens te selecteren, te meten en te registreren, besproken worden. 1. Allereerst kan men het specificiteitniveau van de observatiecategorieën aangeven: Micro – Meso – of Macroniveau; of nog Moleculair – Molair niveau. Deze keuze dient men duidelijk te verantwoorden en kan eventueel herhaald worden in het vierde onderdeel (het categorieënsysteem) van de taak. 2. Verder dient men in de observatie taak aan te geven welk gedrag en van welke personen geselecteerd of gesampled zal worden. Relevante vragen in deze context zijn: Maakt men gebruik van ‘ad libitum sampling’? Kiest men voor focus person of scan sampling? Kiest men voor gedrag of tijdsampling? Noot: Bij gedragsampling wordt alle gedrag van belang geobserveerd gedurende de observatieperiode. Voorbeeld: kleuters worden gedurende 4 uur in de voormiddag geobserveerd en elke keer agressief gedrag vertoond wordt, wordt dit genoteerd. Bij tijdsampling wordt de observatieperiode ingedeeld in relevante tijdsintervallen of tijdseenheden. Voorbeeld: De observatie duurt 4 uur, en om de 15 seconden wordt genoteerd welk gedrag zich in het voorbije tijdsinterval heeft voorgedaan (= 0/1 registratie). Een duidelijke verantwoording is van belang.
4
Richtlijnen Observatietaak BVIO AJ 2005-2006
3. Ten derde dient men na te gaan welke gedragsmeting(en) gehanteerd zal worden (duur – frequentie – patroon – latentie – intensiteit). 4. Ten vierde dient de specifieke registratietechniek gekozen te worden: registreert men continu of discontinu (onmiddellijk of 0/1)? Welke methoden van sampling, gedragsmeting en registratie gekozen worden, heeft belangrijke implicaties voor de uitvoering van de observatie. Daarom dient men dit keuzeproces duidelijk te expliciteren, onderbouwen en motiveren in de tekst. Belangrijk is dat de studenten de theoretische begrippen kunnen toepassen en gebruiken in de eigen onderzoeksopzet. Noot: De verschillende combinaties die het meest gebruikt worden, zijn in de syllabus terug te vinden. Voorbeeld: Het specificiteitniveau van de categorieën om agressief gedrag te observeren, is moleculair (micro-niveau). De categorieën worden in kleine betekenisvolle eenheden opgedeeld, zodat ze een hoge mate van betrouwbaarheid hebben. Meer specifiek worden de hoofdcategorieën (verbaal en non-verbaal agressief gedrag) opgedeeld in verschillende kleinere gedragseenheden (zie categorieënsysteem). Aangezien de onderzoeksvraag betrekking heeft op het aantal keer dat de kinderen agressief gedrag stellen, wordt de frequentie van het gedrag gemeten. Er wordt geobserveerd gedurende 4 uur in de voormiddag. Binnen deze observatieperiode wordt elk relevant gedrag (agressief gedrag zoals gedefinieerd in het categorieënsysteem) geregistreerd elke keer dat het zich voordoet. De proefpersonen bestaan uit een kleine groep van 3 kleuters, waarvan het gedrag voortdurend geobserveerd en geregistreerd wordt. Samenvattend: De observatie wordt uitgevoerd op micro- of moleculair niveau. Er wordt gebruik gemaakt van gedragsampling, gecombineerd met focus person sampling. De registratie van het gedrag gebeurt continu. Leerdoelstellingen: de termen ‘molaire specificiteitniveau’ en ‘moleculaire specificiteitniveau’ kunnen verklaren de voor- en nadelen van de specificiteitniveaus kunnen benoemen de betrouwbaarheid en validiteit van een observatie kunnen evalueren de termen ‘gedragsampling’, ‘tijdsampling’, ‘focus person’ en ‘scan sampling’ kunnen verklaren een keuze kunnen maken uit ‘gedragsampling’, ‘tijdsampling’, ‘focus person’ en ‘scan sampling’ bij een gegeven onderwerp hun keuze kunnen beargumenteren 4. Categorieënsysteem 4.1 het vooronderzoek De opdracht bestaat erin dat de groep zelfstandig een observatie systeem of categorieënsysteem ontwikkeld. Bestaande systemen kunnen niet gebruikt worden (ook beperkte aanpassingen van bestaande onderzoekssystemen zijn niet mogelijk). In dit vierde onderdeel komt de volledige constructie van het categorieënsysteem aan bod. Concreet betekent dit dat de variabelen die vanuit de literatuur of vanuit een vooronderzoek van belang bleken, beschreven én verantwoord worden. Zowel een lijst van de categorieën als de bijhorende definities komen aan bod. Er wordt eveneens nagegaan of het categorieënsysteem voldoet aan zijn belangrijkste voorwaarden. Elk van deze elementen wordt in het onderstaand verder besproken. -
Bij het opstellen van een categorieënsysteem kan men vertrekken vanuit de variabelen die in de literatuur omschreven staan als relevant voor het observatie onderwerp. Het systeem dient dan ook duidelijk betrekking te hebben op de aangehaalde literatuur in de inleiding en dient de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden! De verantwoording van de categorieën dient duidelijk en volledig te zijn én dient gelinkt te zijn aan de uitgangshypothese(n).
5
Richtlijnen Observatietaak BVIO AJ 2005-2006
-
Men kan te werk gaan door een preliminair observatie systeem op te stellen en aan de hand hiervan een VOORONDERZOEK te doen. Dit is geen absolute vereiste binnen de opdracht, maar wel aangeraden aangezien het de kwaliteit van de observatie en van het categorieënsysteem sterk kan verhogen. Binnen dergelijk vooronderzoek maakt men vaak gebruik van ‘ad libitum sampling’ of probeert men de daadwerkelijke observatie reeds uit te voeren, zodat eventuele knelpunten geïdentificeerd en verbeterd kunnen worden. Vooral het aantal categorieën, de toepasbaarheid van de categorieën en de uitvoerbaarheid van de observatie kunnen op deze wijze geëvalueerd worden. Indien men een vooronderzoek doet, dient men de opzet en uitvoering ervan evenals de implicaties ervan op het uiteindelijke onderzoek volledig uit te schrijven. Sommige onderwerpen lenen zich beter dan andere voor het uitvoeren van dergelijk vooronderzoek. A.d.h.v. het gekozen observatie-onderwerp dienen de studenten af te wegen in hoeverre deze voorobservatie noodzakelijk en mogelijk is. Indien een vooronderzoek wordt uitgevoerd, geeft dit uiteraard een meerwaarde aan het werk.
Leerdoelstellingen: het belang van een vooronderzoek kunnen verwoorden overleggen en beslissingen kunnen nemen omtrent eventuele aanpassingen van de methodiek van hun observatie kunnen ingaan op de nieuwe informatie van het vooronderzoek en daar naar handelen 4.2 definities en voorwaarden -
Een degelijk categorieënsysteem dient aan verschillende VOORWAARDEN te voldoen: OBJECTIVITEIT VAN DE DEFINITIES (de omschrijving/definitie van de categorieën dient men zo objectief en concreet mogelijk te maken, zodat iedere observator eenzelfde gedrag onder dezelfde categorie plaatst?) Opdat deze voorwaarde voldaan zou zijn, is het vaak noodzakelijk dat men voorbeelden hanteert om de categorieën te definiëren en van elkaar te onderscheiden. HOMOGENITEIT (de mate waarin alle deelcomponenten binnen één categorie verband houden met eenzelfde construct (verschillende sub-gedragingen binnen één categorie dienen verband te houden met elkaar binnen een bepaalde gedragseenheid; geen ‘uitschieters’) UITSLUITENDHEID (de categorieën dienen wederzijds uitsluitend te zijn: één gedragselement kan niet onder twee categorieën geplaatst worden) UITPUTTENDHEID (zoveel mogelijk gedragingen die in de context voorkomen, in rekening brengen; maar afwegen aan de onderzoeksvraag (niet te veel, niet te weinig))
Deze begrippen worden in de syllabus uitgelegd. Voorbeeld: Objectiviteit van de definities: ‘ROEPEN = stem verhogen’ is geen goede definitie aangezien het niet duidelijk is wat onder roepen precies verstaan wordt. Roepen is niet noodzakelijk agressief gedrag: ook non-agressief gedrag valt hieronder. Deze definitie van roepen dient men dus aan te vullen en veel specifieker te maken. Voorbeelden gebruiken (eventueel vanuit het vooronderzoek) maakt een categorie veel concreter. Homogeniteit: De subcategorie ‘SLAAN’ kan bv. niet onder ‘verbaal gedrag’ als hoofdcategorie geplaatst worden. ‘AFNEMEN VAN MATERIAAL’ wordt bv. niet onder ‘(zuiver) lichamelijk fysiek contact’ geplaatst . In deze gevallen is niet aan de voorwaarde van homogeniteit voldaan. Uitsluitendheid: een specifiek gedrag zoals ‘SLAAN’ kan men plaasten onder verschillende hoofdcategorieën, zoals ‘lichamelijk fysiek contact’ en ‘agressieve handelingen met materiaal’. Er is dus niet aan de voorwaarde van uitsluitendheid voldaan. Om ze in het systeem van elkaar te onderscheiden kan men bv. een opdeling maken in ‘slaan met materiaal’ en ‘slaan zonder materiaal’. Uitputtendheid: De categorieën die weerhouden worden, dienen verband te houden met ‘agressief gedrag’. ‘DE STEM VERHOGEN’ is niet enkel agressief en dient ofwel niet in het systeem opgenomen te worden ofwel anders gedefinieerd.
6
Richtlijnen Observatietaak BVIO AJ 2005-2006
Leerdoelstellingen: kunnen aangeven wat een categorieënsysteem is en waarvoor het dient een bestaand observatieschema kunnen evalueren in functie van de vier voorwaarden 5. Observatieschema Daar waar in vorig onderdeel vooral de constructie van het categorieënsysteem centraal staat, wordt in dit vijfde onderdeel het categorieënsysteem voorgesteld, zoals het uiteindelijk gebruikt wordt. Dit omvat: De categorieën (en definities ervan) Het observatieschema of raster M.a.w. naast de volledige voorstelling van het categorieënsysteem (met bijhorende definities van de verschillende categorieën), wordt het observatieschema zoals de observatoren het zullen gebruiken tijdens de uitvoering van de observatie, eveneens voorgesteld. Het gehanteerde schema of raster dient vooral praktisch hanteerbaar, overzichtelijk en voldoende eenvoudig te zijn. Leerdoelstellingen: een observatieschema zelfstandig kunnen opstellen in functie van een gegeven onderwerp een bestaande observatieschema kunnen evalueren in functie van de geziene theorie 6. Uitvoering Elke student dient individueel min. één observatie uit te voeren. De ruwe data van de observatie of de ingevulde rasters of schemata van elke observator worden in dit onderdeel opgenomen. Leerdoelstellingen: zelfstandig hun observatie kunnen uitvoeren kunnen reageren op de gebeurtenissen die plaatsvinden met elkaar kunnen communiceren en samenwerken hun procedure kunnen overbrengen naar de praktijk 7. Resultaten De ruwe data van elk van de observatoren worden in dit onderdeel geordend en verwerkt, maar nog niet geïnterpreteerd. De resultaten worden overzichtelijk en vooral beschrijvend weergegeven. Allereerst is van belang dat de resultaten overzichtelijk weergegeven worden. Ze dienen duidelijk geordend te zijn. Daarom vertrekt men best vanuit de uitgangshypothese: Voorbeeld: In de observatie van het agressief gedrag van kleuters werd verondersteld dat meisjes meer verbaal agressief gedrag stellen dan jongens en dat jongens meer non-verbaal agressief gedrag stellen dan meisjes. De resultaten kunnen dan ook vanuit deze hypothese geordend worden. Men kan bv. de (absolute) ruwe data omzetten in relatieve scores op basis van het totaal aantal agressieve gedragingen (1) of op basis van de totale observatieduur (2). Voorbeeld: aantal agressieve gedragingen van de jongens = 10 aantal agressieve gedragingen van de meisjes = 2 (1) totaal aantal agressieve gedragingen = 12 (2) totale observatieduur = 4 uur 10 van de 12 (of 83%) van de agressieve gedragingen werden door jongens vertoond, terwijl meisjes slechts in 16,7% van de gevallen agressief gedrag vertoonden. Op 4 uur tijd vertoonden de jongens 10 agressieve gedragingen (1 agressief gedrag om de 24 minuten), terwijl de meisjes slechts 2 keer agressief gedrag vertoonden tijdens de 4 uur (1 agressief gedrag om de 2 uur). De resultaten kunnen op deze wijze dan verder uitgewerkt worden.
7
Richtlijnen Observatietaak BVIO AJ 2005-2006
Eventueel kunnen bijkomende analyses (die niet onmiddellijk aansluiten bij de gestelde onderzoeksvraag) uitgevoerd worden. In dit geval dient men duidelijk aan te geven waarom deze bijkomende resultaten van belang kunnen zijn. Verder dienen de resultaten uiteraard correct berekend en zinvol weergegeven te worden. De studenten dienen keuzes te maken over de manier waarop de resultaten zullen berekend worden (zoals het gebruik van totaalscores, percentages,…) en argumenteren deze keuzes in de tekst! Verder kan men gebruik maken van tabellen om de resultaten schematisch voor te stellen, deze dienen evenwel relevant én duidelijk (vb. titels) te zijn. Toelichting van de voorgestelde gegevens vindt dan plaats in de tekst. Voorbeeld: wordt verder uitgewerkt tijdens de oefeningen Leerdoelstellingen: het verschil kunnen aangeven tussen het beschrijven en het bespreken van resultaten gegeven resultaten kunnen analyseren, beschrijven en bespreken 8. Bespreking van de resultaten De bespreking dient duidelijk te verschillen van de resultatensectie. Hier worden de eerder beschreven resultaten geïnterpreteerd en expliciet teruggekoppeld aan de uitgangshypothese(n). Het bespreken of interpreteren van de resultaten dient steeds in functie van de inleiding (doelstelling en hypothese) te gebeuren. De literatuur, die in de inleiding aan bod kwam, wordt hier opnieuw aangehaald. Belangrijk is dat de resultaten synthetisch en systematisch beschreven staan. Wanneer men bv. vertrokken is van 3 deelhypothesen, dient men hier opnieuw vanuit deze 3 hypothesen te vertrekken. De resultaten dienen dus betrekking te hebben of een antwoord proberen te geven op de oorspronkelijke uitgangshypothese(n). Vergeet ook niet een bondige en overzichtelijke conclusie te maken! Leerdoelstellingen: de hoofd- en bijzaken van de literatuur kunnen selecteren in functie van hun eigen bevindingen hun bevindingen op een gestructureerde wijze kunnen weergeven 9. Kritische analyse van opzet en uitvoering In dit onderdeel dient de volledige opzet van de observatie (inleiding, doelstelling, hypothese, methodiek,…) én de uitvoering ervan geëvalueerd of kritisch geanalyseerd te worden. De volgende indeling dient gebruikt te worden als leidraad. M.a.w elk van deze zes subonderdelen moet kritisch besproken worden. Deze kritische analyse kan best tot stand komen via een gemeenschappelijke groepsdiscussie. Zowel de opzet als de uitvoering van de observatietaak worden in groep kritisch besproken en bediscussieerd, met oog voor specifieke tekortkomingen en eventuele verbetering hiervan. 1. Onderzoeksvraag en hypothesen Werden de onderzoeksvraag en de hypothesen duidelijk geformuleerd? Zijn ze voldoende concreet en afgebakend? 2. Evaluatie van de gekozen observatiemethode Participerend vs niet-participerend Gedragssampling (gedrag/event of tijd, focus person of scan,…) Gedragsmeting (duur, frequentie, patroon,…) Registratiewijze (continu, 0/1, onmiddellijk) 3. Eigenschappen en evaluatie van het categorieënsysteem Er dient nagegaan te worden of het categorieënsysteem voldoet aan de belangrijkste voorwaarden: 1) OBJECTIVITEIT (zijn de definities duidelijk gebleken voor de verschillende observatoren?)
8
Richtlijnen Observatietaak BVIO AJ 2005-2006
2) HOMOGENITEIT (zijn er geen uitschieters in een hoofdcategorie?) 3) UITSLUITENDHEID (kan één gedrag niet onder verschillende categorieën vallen?) 4) UITPUTTENDHEID (facultatief) Bijkomende evaluatieve elementen omtrent de categorieën: Specificiteitsniveau van de categorieën (micro – meso – macro)? Hanteerbaarheid / Praktisch gebruik van het observatieschema? 4. Evaluatie van de afstemming/verband observatieschema – onderzoeksvraag Sluit het categorieënsysteem nauw aan bij de specifieke onderzoeksvraag? Is het ontwikkelde observatieschema adequaat om de onderzoeksvra(a)g(en) te beantwoorden? Zijn er m.a.w. voldoende gedragingen in rekening gebracht? Werd de onderzoeksvraag voldoende geoperationaliseerd? Relatie tussen de complexiteit van het schema en de specifieke onderzoeksvraag? Is m.a.w. het categorieënsysteem niet complexer dan de onderzoeksvraag vereist? Is het observatieschema niet te uitgebreid of te omvattend voor de onderzoeksvraag? 5. Andere moeilijkheden Zoals vertekeningen in de situatie (afstand tussen observatoren en subjecten, lawaai, aanwezigheid van derden naast de observator zelf,…) Andere specifieke moeilijkheden of opvallendheden 6. Voorstellen naar toekomstige observatiesysteem Wordt verwerkt in het voorgaande. Noot: Een KRITISCHE analyse vereist dat men de eigen werkwijze in concreet vraag stelt (bijv. “het categorieënsysteem was te uitgebreid in verhouding tot de geformuleerde hypothesen”) evenals concrete richtlijnen / voorbeelden formuleert voor het verbeteren van de aangegane fouten (bijv. “men kan in de toekomst het categorieënsysteem beperken tot gedragingen a t/m d…).
Leerdoelstellingen: elk onderdeel van een bestaande onderzoek (observatie) kunnen analyseren en kritisch evalueren in functie van de geziene leerstof hun kritische bemerkingen kunnen beargumenteren en nieuwe oplossingen aanbieden 10. Besluit De taak wordt afgesloten met een bondig en helder besluit. De geraadpleegde literatuur, de gestelde hypothesen en het onderzoeksopzet moeten kort en krachtig weergegeven worden. Bovendien dienen de inhoudelijke resultaten van het observatie-onderwerp en de reflecties van de groep over het opstellen en uitvoeren van een gestructureerde observatie hierin aan bod te komen. Referenties Op het einde van het werk wordt de literatuurlijst weergegeven. Alle geraadpleegde bronnen die in de tekst worden gebruikt dienen volledig vermeld te worden volgens de APA-normen. Voorbeeld: Bukatko, D. & Daehler, M.W. (1995). Child development: a thematic approach. Houghton Mifflin Company: Boston. Pepler, D.J. & Rubin, L. (1991). The development and treatment of childhood aggression. Lawrence Erlbaum Associates, Publishers: New Jersey. Vandevelde, L. (1995). Interacties tussen peuters in een kinderdagverblijf: een observatie-onderzoek: Licentiaatsverhandeling L.W.: Brussel.
9
Richtlijnen Observatietaak BVIO AJ 2005-2006
BELANGRIJK : Het schema zoals in deze richtlijnen wordt uiteengezet, dient systematisch gehanteerd te worden. Wees voorzichtig met spelling. Laat eventueel uw taak nalezen. Wanneer meer dan 10 spellingsfouten in het werk gevonden worden, wordt per fout een half punt afgetrokken. Respecteer de meegedeelde deadlines. Taken die zonder geldige reden één week na de definitieve deadline worden ingediend, worden enkel op de helft van de punten beoordeeld. Twee weken na de definitieve deadline worden geen punten meer toegekend.
Vergeet ook niet : Baken het onderwerp voldoende af zodat doel en uitvoering in overeenstemming zijn. Kwaliteit primeert hierbij boven kwantiteit.
Zorg er steeds voor om zelf een volledige conforme kopie van uw ingediende observatietaak en van uw ruwe data te behouden
DE VOLLEDIGE TAAK (UITGEPRINT) WORDT TEN LAATSTE OP 9 NOVEMBER 2005 INGELEVERD VEEL SUCCES !
10