Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS)
De proportionele benadering in het verzekeringsrecht: een optie met mooie vooruitzichten of een doodlopende weg? ACIS-symposium 20 maart 2015
Prof. dr. M.L. Hendrikse
Algemeen (1) !
Het proportionaliteitsbeginsel brengt voor het verzekeringsrecht mee dat er - buiten coulancevergoedingen - meer mogelijk is dan de aloude opties geheel uitkeren door de verzekeraar en niet uitkeren door de verzekeraar. Een gedeeltelijke uitkering is derhalve ook een mogelijkheid. Maatwerk is dus mogelijk waarbij recht wordt gedaan aan onder andere andere de omstandigheden van het geval. Typ hier de footer
2
Algemeen (2) !
In het vervolg van deze voordracht zal aan de orde komen in hoeverre het proportionaliteitsbeginsel reeds ingebed is in het verzekeringsrecht en of - en onder welke voorwaarden - een bredere toepassing van dit beginsel in het verzekeringsrecht nog mogelijk/wenselijk is. Niet zal worden ingegaan op causaliteitskwesties - hoewel in ruime zin wel passend onder het proportionaliteitsbeginsel - zoals de mogelijkheid dat de schade kan zijn ontstaan door een gedekte en een ongedekte schadeoorzaak nu deze problematiek in een latere voordracht vandaag aan de orde komt.
Typ hier de footer
3
Wettelijke toepassingen van het proportionaliteitsbeginsel (1) !
Art. 7:930 lid 3 BW is een wettelijke toepassing van het proportionaliteitsbeginsel. Deze bepaling brengt allereerst mee dat in geval van verzwijging de verzekeraar de uitkering mag verminderen naar evenredigheid van hetgeen de premie minder zou hebben bedragen indien de verzekeraar in de precontractuele fase op de hoogte zou zijn geweest van de ware stand van zaken. Een tweede aspect is dat zou de verzekeraar bij de ware stand van zaken andere voorwaarden hebben gesteld, de uitkeringsverplichting vanuit die voorwaarden zal worden beoordeeld. Dit laatste is met name van belang bij AOV-polissen. Zie bijv. GC Kifid 2014-53. Typ hier de footer
4
Wettelijke toepassingen van het proportionaliteitsbeginsel (2) !
Een andere wettelijke toepassing is de mogelijkheid van de verzekeraar om in geval van onderverzekering de uitkering te verminderen naar evenredigheid van hetgeen de verzekerde som lager is dan de verzekerbare waarde: art. 7:958 lid 5 BW. Of in formule: U = S x Vs/Vw. Deze onderverzekeringskorting is van belang in gevallen waarin de voorgevallen lager is dan de verzekerde som. Typ hier de footer
5
Wettelijke toepassingen van het proportionaliteitsbeginsel (3) !
Een derde wettelijke toepassing is de mogelijkheid van de verzekeraar neergelegd in art. 7:959 lid 2 BW om in geval van onderverzekering de door de verzekerde geclaimde bereddingskosten te verminderen overeenkomstig art. 7:958 lid 5 BW.
Typ hier de footer
6
Proportionaliteitsbeginsel en verzekeringsvoorwaarden (1) !
In het Polygram-arrest (HR 17-2-2006, NJ 2006, 378, heeft de Hoge Raad de toepassing van het prop.beg. erkend in het kader van de medewerkingsplichtvervalclausule. De Hoge Raad overwoog overwoog in r.o. 4.7 op dit punt:
Typ hier de footer
7
Proportionaliteitsbeginsel en verzekeringsvoorwaarden (2) !
‘’ Voor zover het onderdeel zich met rechts- en motiveringsklachten keert tegen het oordeel van het hof dat het beroep van Royal c.s. op het onderhavige beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, heeft het volgende te gelden. Het bestreden oordeel is in de kern gebaseerd op de omstandigheid dat Royal c.s. slechts in zeer geringe mate zijn benadeeld door de 'late notification' van de vordering van Eastwood, welk nadeel volledig wordt gecompenseerd door een aftrek toe te passen van 10% van het verzekerde schadebedrag. Door op grond hiervan het beroep van Royal c.s. op art. 1.1 van de polis naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten, heeft het hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Art. 6:248 lid 2 BW heeft immers ook betrekking op verzekeringsovereenkomsten. Wat betreft de motiveringsklacht van het onderdeel is van belang dat het hof kennelijk van oordeel was dat een beroep op het onderhavige polisbeding, gelet op het ingrijpende karakter van de daarin opgenomen sanctie, onvoldoende daardoor wordt gerechtvaardigd dat Royal c.s. als gevolg van de niet-tijdige nakoming door Polygram van haar meldingsplicht de mogelijkheid is onthouden om tijdig zelfstandig onderzoek te doen, feiten en omstandigheden te verzamelen die van belang zijn voor de dekkingsvraag en zelf in een vroeg stadium van het geschil een schikkingspoging te ondernemen. Het hof heeft zich immers in staat geacht de mate waarin de verzekeraar is benadeeld door de te late melding van de onderhavige schade, zelfstandig vast te stellen en heeft dit nadeel in mindering gebracht op het door de verzekeraar uit te keren bedrag. Mede in aanmerking genomen het aan het Burgerlijk Wetboek ten grondslag liggende uitgangspunt dat nietigheden in beginsel niet verder reiken dan de strekking daarvan meebrengt, welk uitgangspunt mede van belang is bij de beoordeling van een beroep op het onderhavige vervalbeding, is het hof ook niet in zijn motiveringsplicht tekortgeschoten curs, MLH.’’
Typ hier de footer
8
Proportionaliteitsbeginsel en verzekeringsvoorwaarden (3) !
In de tweede plaats kan worden gewezen op een arrest van het Hof Amsterdam van 14 januari 2014, Hof Amsterdam 14 januari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:29. Het ging in deze zaak om een beroep op een risicoverzwaringsmededelingsvervalclausule in de verzekeringsvoorwaarden van een kredietverzekering. Zie r.o. 3.40. Typ hier de footer
9
Proportionaliteitsbeginsel en verzekeringsvoorwaarden (4) !
‘’Uit het voorgaande volgt dat voor VDL pas na 19 juli 2007 een meldingsplicht op grond van artikel 14 onder d van de polisvoorwaarden is ontstaan. Verder mocht – als VDL wel haar meldingsplicht was nagekomen – van Atradius in redelijkheid worden verwacht dat zij eerst zorgvuldig onderzoek deed naar de kredietwaardigheid van NME en dat zij VDL de gelegenheid zou bieden NME tot nakoming aan te manen, alvorens dekkingsmaatregelen te treffen. Het hof kan bij gebreke van concrete aanwijzingen niet nauwkeurig vaststellen op welk moment Atradius tot dekkingsmaatregelen zou zijn overgegaan indien wel een tijdige melding door VDL had plaatsgevonden. Het hof zal daarom schattenderwijs bepalen op welk moment Atradius als redelijk handelend verzekeraar daartoe zou zijn overgegaan. Het hof stelt de periode die met het onderzoek door Atradius gemoeid zou zijn geweest aldus vast op twee weken. Dit betekent concreet dat het hof aanneemt dat Atradius na 3 augustus 2007 dekkingsmaatregelen zou hebben getroffen als door haar gesteld. Dat brengt mee dat zij vanaf dat moment zich op verval van dekking kan beroepen. Daar staat tegenover dat Atradius op grond van clausule 23641 aan VDL dekking dient te verlenen voor de kosten die VDL ter uitvoering van de overeenkomst heeft gemaakt tot en met vrijdag 3 augustus 2007 (curs. MLH).’’ . Typ hier de footer
10
Proportionaliteitsbeginsel en verzekeringsvoorwaarden (5) !
Allereerst kan gewezen worden op de uitspraak GC Kifid 2011/41. Het ging in deze zaak om een beroep op een beding in een naturauitvaartverzekering waarin was bepaald dat de opdracht voor de uitvaart alleen door de verzekeraar kan worden gegeven op straffe van verval van recht. De uitspraak is van 22 februari 2011. In r.o. 5.5 overwoog de Commissie: Typ hier de footer
11
Proportionaliteitsbeginsel en verzekeringsvoorwaarden (6) !
‘’Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt -zie HR 17 februari 2006, NJ 2006, 378- dat indien een verzekeraar een redelijk belang heeft bij het inroepen van een verval van- recht-sanctie dit nog niet direct betekent dat er sprake is van een redelijk belang om zich te beroepen op het algeheel verval van het recht op uitkering: onder omstandigheden kunnen de nadelige gevolgen voor de verzekeraar van het niet- nakomen door de verzekerde van de verplichting waaraan de verval van recht-sanctie is verbonden ook weggenomen worden door een gedeeltelijk verval van recht. Een beroep door verzekeraar op een algeheel verval van het recht op uitkering zou in een dergelijk geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. (..) De Commissie is van oordeel dat het beroep door Aangeslotene op artikel 9 van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden in het onderhavige geval voldoet aan de eisen van redelijkheid en billijkheid nu Aangeslotene is overgegaan tot uitkering van 75% van de door haar bedongen waarde van de verzekerde diensten als omschreven in de dekkingsbijlage. De door Aangeslotene in aanmerking genomen korting acht de Commissie redelijk en proportioneel gezien het feit dat de Aangeslotene haar organisatie dusdanig heeft ingericht dat een uitvaart door of in opdracht van haar zal worden verzorgd, hetgeen kosten meebrengt. De Commissie merkt in dit verband op dat Aangeslotene ten onrechte spreekt over een coulance-uitkering en Aangeslotene dus kennelijk van mening is dat er sprake is van een onverplichte uitkering. Op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid kwam Aangeslotene in het onderhavige geval slechts gedeeltelijk een beroep op artikel 9 van de toepasselijke verzekerings- voorwaarden toe. (..).’’
Typ hier de footer
12
Proportionaliteitsbeginsel en verzekeringsvoorwaarden (7) !
Nu de HR de toep.van het prop.beg. – leidend tot een ged.verval van het recht op uitkering in plaats van een alg.verval van recht – in het Polygramarrest plaatst in de sleutel van art. 6:248 lid 2 BW, een alg.bepaling van het ovk.recht, is het m.i. een kleine stap om het standpunt in te nemen dat het prop.beg.alg. gelding heeft bij verval van rechtclausules. Dit standpunt wordt ook gesteund door rechtspraak zoals ik zojuist hebben laten zien. Typ hier de footer
13
Proportionaliteitsbeginsel en verzekeringsvoorwaarden (8) !
De algemene gelding van het prop.beg. in geval van verval van recht-clausules brengt m.i. – zie ook Hendrikse/Rinkes, Verzekeringsrecht 2015, p. 546 - mee dat toepassing ook bijvoorbeeld mogelijk is in geval van een preventieve garantieclausule, zoals bijv. ‘’in geval het verzekerde pand niet meer voorzien is van 20 brandblussers vervalt het recht op uitkering’’ Mante – zie PP 2004-1, p. 10 - moet worden toegegeven dat er in dit kader een omslagpunt is waarbij onderhavig beginsel niet meer wordt toegepast. Waar ligt dat punt? Bij 50%?
Typ hier de footer
14
Proportionaliteitsbeginsel en verzekeringsvoorwaarden (9) !
Het verdient m.i. aanbeveling – vergelijk § 28 VVG (Duitsland) dat een algemene sanctie-regeling kent voor Obliegenheiten - het gebruik van verval van recht-clausules in verz.voorw. van een algemene wet.grondslag te voorzien. In deze regeling kan ook het prop.beginsel verwerkt worden. In dit kader zou art. 7:941 lid 4 geschrapt kunnen worden en zou een nieuw art. 7:940a BW kunnen worden geintroduceerd met bijv. de volgende inhoud: Typ hier de footer
15
Proportionaliteitsbeginsel en verzekeringsvoorwaarden (10) 1.De verzekeraar kan een overeengekomen verval van het recht op uitkeringsanctie slechts inroepen voor het geval hij in een redelijk belang, dat wil zeggen een daadwerkelijk, praktisch belang, is geschaad door het niet-nakomen van de verplichting waaraan de onderhavige sanctie is verbonden. 2.Een verzekeraar is in ieder geval in een redelijk belang in de zin van lid 1 geschaad indien er voldoende causaal verband is tussen de geschonden verplichting en het risico zoals zich dit heeft verwezenlijkt. 3. De stelplicht en de daarmee samenhangende bewijslast rust op de verzekeraar die zich op de verval van recht-sanctie als bedoeld in lid 1 beroept. 4. Onder omstandigheden kunnen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de verzekeraar in dezen voldoende wordt gecompenseerd door een gedeeltelijk van het verval het recht op uitkering. De stelplicht en zonodig de bewijslast rust in dezen op de tot uitkering gerechtigde.’’
Typ hier de footer
16
Nieuwe toepassingen? !
1)
2)
Zijn er nog andere toepassingen denkbaar? Zonder compleet te willen zijn zie ik nog 2 mogelijkheden in het kader van het leerstuk eigen schuld: Eigen schuld van de verzekerde en geestelijke stoornis Verdisconteren van de laakbaarheid van de schuldgradatie in de eigen schuld-sanctie Typ hier de footer
17
Eigen schuld van de verzekerde en geestelijke stoornis (1) !
Art. 7:952 is een wettelijke dekkingsuitsluitingsgrond. De sanctie in geval van ‘eigen schuld’ van de verzekerde is derhalve dat er in het geheel geen dekking is. Geldt dit uitgangspunt evenwel ook in geval de verzekerde handelt onder invloed van een geestelijke stoornis?
Typ hier de footer
18
Eigen schuld van de verzekerde en geestelijke stoornis (2) !
In zijn arrest van 27 maart 1987, NJ 1987, 658 overwoog de HR in r.o. 3.5: ‘’Tegen deze overweging richt zich middel III, in het bijzonder strekkende ten betoge dat merkelijke schuld in de zin van art. 294 K ‘impliceert verwijtbaarheid aan de zijde van de verzekerde’. Dit betoog is juist. Dat betekent dat van merkelijke schuld in de zin van genoemde bepaling niet kan worden gesproken indien de verzekerde op grond dat hij toen leed aan een stoornis van zijn geestvermogens geen verwijt kan worden gemaakt van het veroorzaken van de brand. (...). Wel verdient opmerking dat in een geval als het onderhavige, waarin de brand door de verzekerde in voege als voormeld is gesticht, het er voorshands voor moet worden gehouden dat sprake is van merkelijke schuld als bedoeld in genoemde bepaling, in die zin dat de verzekerde, indien hij stelt dat hem op grond van een stoornis van zijn geestvermogens van het veroorzaken van de brand geen verwijt valt te maken, dit in beginsel bij tegenspraak zal hebben te bewijzen.’’ Typ hier de footer
19
Eigen schuld van de verzekerde en geestelijke stoornis (3) !
In zijn arrest van 4 april 2003, NJ 2004, 536 overwoog de HR in r.o. 3.5 evenwel: ‘’Aan art. 294 K. ligt de gedachte ten grondslag dat de verzekeraar bij de beoordeling van het risico dat hij krachtens de te sluiten overeenkomst zal gaan lopen, ervan mag uitgaan dat de verzekerde niet zozeer tekortschiet in zorg ter voorkoming van schade dat er sprake is van merkelijke schuld (HR 19 juni 1992, nr. 7941, NJ 1993, 555). Met het begrip merkelijke schuld in art. 294 K. wordt een ernstige mate van schuld aangeduid. Bij lichtere graden van schuld blijft de verplichting tot uitkering van de (brand)verzekeraar in stand, omdat minder ernstige vormen van nalatigheid en onvoorzichtigheid nu juist zijn te rekenen tot de gevaren waartegen de verzekering dekking biedt. Bij de beantwoording van de vraag welke mate van zorg de verzekeraar van de verzekerde mag verwachten, kan als uitgangspunt gelden dat van de verzekerde mag worden verwacht, dat hij zich onthoudt van gedragingen waarvan hij weet of behoort te weten dat een aanmerkelijke kans bestaat dat deze tot schade zullen leiden. Van merkelijke schuld in de zin van art. 294 K. is derhalve ook sprake, indien het gaat om een gedraging die, al is de verzekerde zich daarvan niet bewust, naar objectieve maatstaven (curs. MLH) een zodanig aanmerkelijke kans op schade met zich brengt dat de betrokken verzekerde zich van dat gevaar bewust had behoren te zijn (curs., MLH) en door zich van die gedraging niet te onthouden in ernstige mate tekort schiet in zorg ter voorkoming van schade.’’
Typ hier de footer
20
Eigen schuld van de verzekerde en geestelijke stoornis (4) !
Het onderhavige arrest laat overigens ruimte om onder omstandigheden het begrip eigen schuld wel subjectief in te vullen. Zo speelt door het gebruik van de woorden ‘’bewust had behoren te zijn’’ in r.o. 3.5 – zie de cursivering hierboven - de verwijtbaarheid nog wel een rol bij de verzekerde die handelt onder invloed van een geestesstoornis. Een verzekerde die handelt onder invloed van een geestesstoornis hoeft zich immers niet van het gevaar in kwestie bewust te zijn omdat een dergelijk persoon dit vermogen nu eenmaal mist door zijn stoornis. In een dergelijke geval kan dan worden teruggevallen op de Hoge Raad-arresten uit 1987 waarin naar voren is gekomen dat een verzekeraar geen beroep kan doen op het leerstuk eigen schuld ingeval een verzekerde door zijn geestelijke stoornis geen verwijt kan worden gemaakt van zijn gedraging.
Typ hier de footer
21
Eigen schuld van de verzekerde en geestelijke stoornis (5) !
Hof Leeuwarden 8 september 1999, S&S 2001, 22 vult het onderhavige begrip in als geen enkel verwijt: ‘’ De Hoge Raad heeft in zijn meergenoemde arrest van 27 maart 1987 (NJ 1987, 658, MLH) overwogen dat "van merkelijke schuld in de zin van genoemde bepaling (artikel 294 K.) niet kan worden gesproken indien aan de verzekerde op grond dat hij toen leed aan een stoornis van zijn geestvermogens geen verwijt kan worden gemaakt van het veroorzaken van de brand." Anders dan X en Y in de toelichting op grief III betogen valt in het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1987 ( NJ 1987, 659, MLH) echter niet te lezen dat de vorm van schuld, als in casu terecht door de rechtbank is aangenomen, geen merkelijke schuld in de zin van artikel 294 K. oplevert. Het hof is van oordeel dat ook de tot nu toe ontwikkelde wetsgeschiedenis van titel 17 van Boek 7 NBW (wetsontwerp 19 529) geen steun biedt aan de door X en Y verdedigde opvatting. Artikel 7.17.2.9 van het ontwerp spreekt immers van opzet of eigen grove schuld. Onder het eerste zal ook na invoering van bedoeld artikel elke (curs. MLH) vorm van opzet, hoe beperkt ook (curs. MLH), moeten worden begrepen.’’
Typ hier de footer
22
Eigen schuld van de verzekerde en geestelijke stoornis (6) !
In gelijke zin r.o. 4.6 van Rb. Zwolle-Lelystad 22 augustus 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012: BY3262 r.o. 4.6: ‘’[A] stelt dat de brandstichtingen hebben plaatsgevonden onder invloed van een stoornis van de geestvermogens, zodat deze hem niet te verwijten vallen en hij draagt ter zake van die stoornis de bewijslast (Hoge Raad 27 maart 1987, NJ 1987, 658 en 659). Mocht het zo zijn dat [A] bij die brandstichtingen niet "willens en wetens" heeft gehandeld, zoals hij aanvoert, kan geen sprake zijn van opzet in de zin van de opzetclausule. Een dergelijk verweer kan echter alleen slagen indien [A] ten tijde van de brandstichtingen heeft verkeerd in een situatie van geestelijke ontreddering en/of ontoerekeningsvatbaarheid. Van opzettelijk handelen is slechts dan geen sprake, indien de verzekerde heeft gehandeld onder invloed van een stoornis van de geestvermogens van zodanige aard, dat hem geen verwijt kan worden gemaakt omdat hij door de stoornis niet in staat was zijn wil te bepalen en van dit handelen af te zien (HR 27 maart 1987, NJ 1987, 659). Zoals [A] zelf ook betoogt moet blijken van een zodanige geestelijke afwijking dat de dader van elk inzicht (curs. MLH) in de draagwijdte van zijn gedraging en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken.’’
Typ hier de footer
23
Eigen schuld van de verzekerde en geestelijke stoornis (7) !
Er is ook rechtspraak waarbij een beroep op eigen schuld van de verzekerde naast volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verzekerde ook niet mogelijk is bij sterk verminderde ontoerekeningsvatbaarheid. Zie Rb. Den Bosch 9 februari 2005, ECLI:NL:RBSHE:2005:AS6165 r.o. 7.9: ‘’Verminderde toerekeningsvatbaarheid vormt geen beletsel voor toerekenbaarheid van een onrechtmatige daad. In deze vrijwaringszaak gaat het echter niet om toerekenbaarheid maar om opzet. Van opzettelijk handelen is geen sprake, indien de verzekerde heeft gehandeld onder invloed van een stoornis van de geestvermogens van zodanige aard, dat hem geen verwijt kan worden gemaakt omdat hij door de stoornis niet in staat was zijn wil te bepalen en van dit handelen af te zien (HR 27 maart 1987, NJ 1987/659). In het algemeen zal daarvan alleen sprake zijn bij volledige of sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.’’ Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden locatie Arnhem 11 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:938, r.o. 4.7 laatste zin. Typ hier de footer
24
Verdisconteren van de laakbaarh. van de schuldgrad. in de eigen schuldsanctie !
Overwogen kan worden – vergelijk art. 14 VVG (Zwitserland) en § 81 VVG (Duitsland) een Kürzungsquoten-systeem in te voeren in het kader: de sanctie hangt dan af van de schuldgraad in kwestie. Bijv. geen uitkering in geval van opzet, een gedeeltelijke uitkering – afhankelijk van de toepas.e schuldgradatie – bij roekeloosheid en merkelijke schuld en een volledig uitkering bij lichte schuld. Zie over deze kwestie Hendrikse OU-oratie 2011. Typ hier de footer
25
Begrenzingen van het prop. beg. in het verzekeringsrecht (1) !
Het is de vraag of het Kürzungsquoten-systeem voor alle verzekeringen een passende oplossing is. Vergelijk de mogelijkheid om in geval van een transportverzekering af te wijken van het wettelijk Kürzungsquoten-systeem (Zwitserland) of voor het uitgangspunt dat in geval van een transportverzekering het algemene wettelijke uitgangspunt van een Kürzungsquoten-systeem niet geldt (Duitsland). Typ hier de footer
26
Begrenzingen van het prop. beg. in het verzekeringsrecht (2) !
Het Kürzungsquoten-systeem sluit aan bij de dynamiek van het burgerlijk recht dat in het bijzonder gericht is op bescherming van het individueel belang en het rekening houden met de omstandigheden van het concrete geval, terwijl het transportverzekeringsrecht een onderdeel is van het handelsrecht, in welk rechtsgebied het collectieve belang van een effectief en efficiënt handels- en betalingsverkeer centraal staat. Dit geldt overigens ook voor andere ‘’handelsrechtelijke’’ verzekeringsvormen zoals bijvoorbeeld de kredietverzekering.
Typ hier de footer
27
Begrenzingen van het prop. beg. in het verzekeringsrecht (3) !
Toepassing van het Kürzungsquoten-systeem is maatwerk: men weegt de omstandigheden van het concrete geval om op die manier zoveel mogelijk recht te doen aan het belang van de verzekerde omdat een alles-of niets-benadering onvoldoende oog heeft voor zijn belangen. Bij een transportv. is een dergelijke benadering minder vanzelfsprekend. Daar gaat het met name om duidelijkheid en voorspelbaarheid voor partijen en derden. Een alles-of-niets benadering bij eigen schuld van de verzekerde sluit bij dit uitgangspunt goed aan. Dit geldt eens te meer nu de transportv. over het algemeen deel uit maakt van een groter geheel: een (internationale) koopovereenkomst, een vervoerovereenkomst en een zekerheidsconstructie als een documentair krediet of bankgarantie. Typ hier de footer
28
Begrenzingen van het prop. beg. in het verzekeringsrecht (4) !
Kortom, het collectieve belang van een voorspelbaar, efficiënt, effectief handelsverkeer weegt naar mijn mening zwaarder dan het tot op zekere hoogte onvoorspelbare karakter van de maatwerk oplossing van toepassing van het Kürzungsquoten-systeem. Daarbij moet ook worden meegewogen dat het in casu gaat om een (wettelijke) dekkingsuitsluiting en niet om een verval van recht. Typ hier de footer
29
Begrenzingen van het prop. beg. in het verzekeringsrecht (5) !
Toepassing van het prop. beginsel is m.i. verder moeilijk voorstelbaar bij verzekeringsfraude: ‘’fraus omnia corrumpit’’. Dit blijkt ook uit de rechtspraak aangaande art. 7:941 lid 5 BW (fraudevervalclausule) waarin de gedeeltelijke uitkeringsmogelijkheid die de ‘’behoudens-zin’’ vrijwel nooit wordt toegepast. Zie o.a. HR 3-12-2004, NJ 2005, 160. Zie voor een uitzondering RvT 2002/11 Br. waarin als bijzondere omstandigheid wordt genoemd dat in geval van een rubriekenpolis de fraude slechts 1 rubriek betreft maar de schadevorderingen meerdere rubrieken betreffen.
Typ hier de footer
30
Conclusie !
Het proportionaliteitsbeginsel vindt op grote schaal toepassing in het verzekeringsrecht en laat mooie toepassingen zien. Nieuwe toepassingen, bijv. Kürzungsquoten-systeem bij eigen schuld, zijn zeker denkbaar maar er zijn ook beperkingen. Denk bij dit laatste bijvoorbeeld aan gevallen van verzekeringsfraude. Typ hier de footer
31