Pedagogisch beleid Versie december 2012
In dit document vindt u een beschrijving van het beleid van Encelia. Hierin worden de basisuitgangspunten, het opvoedklimaat en methodieken van Encelia beschreven.
Encelia Crisisopvang
Inhoud Inleiding………………………………………………………………………………………………….. 3 1. Visie, uitgangspunten en doelstelling 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Visie…………………………………………………………………………............... Pedagogische uitgangspunten……………………………………………….. Algemene doelstelling en streefdoelen………………………………….. Identiteit………………………………………………………………………………… Normen en waarden……………………………………………………………….
4 5 4 5 5
2. Opvoedklimaat 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Het creëren van een veilige en vertrouwde omgeving…………… Zelfvertrouwen en zelfstandigheid………………………………………… De sociale ontwikkeling…………………………………………………………. De emotionele ontwikkeling………………………………………………….. De verstandelijke ontwikkeling……………………………………………… De motorische ontwikkeling………………………………………………….. De creatieve ontwikkeling……………………………………………………..
6 6 7 8 8 9 9
3. Methodieken 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Systeemgericht werken…………………………………………………………. Vraaggericht werken…………………………………………………………….. Empowerment……………………………………………………………………… Competentiegericht werken………………………………………………… Gebruik van contactcirkels…………………………………………………… Bijlage 1………………………………………………………………………………..
Pedagogisch beleid
10 11 11 12 14 16
2
Encelia Crisisopvang Inleiding
De nood onder kinderen en jongeren op Curaçao is hoog. Van de ruim 2000 kinderen die per jaar worden geboren komt er 70 tot 80 % vroeg of laat in de problemen door ziekte, schooluitval, drugsen alcoholgebruik, contact met politie en justitie, etc. Als het gaat om de leeftijdscategorie van kinderen van 4-12 jaar, heeft Fundashon Encelia (voorheen stichting Kinderdorp Hebron) op Curaçao een leemte geconstateerd voor wat betreft acute crisisplekken. Encelia wil hierin voorzien door het ontwikkelen van een crisisopvang-observatiecentrum. Vanaf januari 2012 is er door een werkgroep binnen Encelia hard gewerkt om het crisisopvangobservatiecentrum operationeel te maken. Hiervoor is er veel geïnvesteerd in de lokale instanties om te komen tot deugdelijke samenwerkingsverbanden. Daarbij zijn er verschillende documenten ontwikkeld om de crisisopvang op een verantwoorde manier te laten starten en functioneren. Het pedagogisch beleidsplan dat voor u ligt, is één van die documenten die specifiek zijn ontwikkeld voor het centrum. Encelia heeft een eigen opvoedingsverantwoordelijkheid naast die van de ouders en/of voogden van de kinderen die er wonen. In dit plan leggen wij uit hoe wij deze verantwoordelijkheid vertalen naar ons pedagogisch handelen. Allereerst worden in hoofdstuk 1 de visie, uitgangspunten en doelstelling van Encelia beschreven. In hoofdstuk 2 wordt uitgelegd in welk opvoedklimaat de verschillende ontwikkelingsaspecten gestalte krijgen. Als laatste worden in hoofdstuk 3 de verschillende methodieken uitgewerkt die we op de werkvloer inzetten. ‘Paso tur mucha ta balioso’ Woorden van hoop en perspectief. Dat is waarom we er zijn. Dat is waarom we doen wat we doen.
B. Zandee, coördinator Encelia crisisopvang
Conceptversie, december 2012
Pedagogisch beleid
3
Encelia Crisisopvang 1.
Visie, uitgangspunten en doelstelling
1.1
Visie
Fundashon Encelia werkt op basis van het christelijke geloof, waarbij het uitgangspunt is dat ieder mens waardevol is in Gods ogen. Ons doel is het scheppen van een veilige omgeving en een gestructureerd opvoedklimaat waar de kinderen zich op hun gemak voelen en zichzelf mogen zijn. Vanuit deze veilige basis willen wij het kind stabiliseren en stimuleren in zijn algehele ontwikkeling. 1.2 Pedagogische uitgangspunten Binnen het crisiscentrum van Encelia hanteren we de volgende pedagogische uitgangspunten: •
Een voorbeeldfunctie bekleden voor het kind;
•
Naar het kind een liefdevolle houding uitstralen;
•
Veiligheid en geborgenheid bieden door responsief handelen, voorspelbaarheid, structuur/regelmaat en consequent zijn;
•
Het stimuleren van de ontwikkelingstaken die aansluiten bij de leeftijd en/of ontwikkeling van het kind;
•
Het kind zoveel mogelijk positief benaderen, waarbij de focus ligt op beloning van gewenst gedrag in plaats van het straffen van ongewenst gedrag;
•
Interacties tussen het kind en de ouders stimuleren en ondersteunen;
•
Bij ongewenst gedrag grenzen aangeven, waarbij we in onze communicatie naar het kind onderscheid maken tussen het gedrag en het kind zelf.
1.3 Algemene doelstelling en streefdoelen De doelstelling van het crisisopvang-observatiecentrum is: “Het tijdelijk bieden van opvang, begeleiding en behandeling aan kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar in de vorm van gezinsvervangende omstandigheden, die door een crisissituatie (tijdelijk) niet door ouders of familieleden kunnen worden verzorgd en/of worden opgevoed. Parallel hieraan vindt een begeleidingstraject plaats voor de ouder(s)/verzorger(s)” Streefdoelen: In de periode dat het kind in het crisiscentrum is geplaatst, wil Encelia: 1) Het kind stabiliseren door een veilig en gestructureerd opvoedklimaat 2) Het kind observeren en indien nodig diagnosticeren m.b.v. externe disciplines 3) De problematiek van het systeem van het kind in kaart brengen 4) Een hulpverleningsplan opstellen voor het kind en zijn ouders 5) Werken aan haalbare doelen uit het plan met het kind (en ouders, indien mogelijk)
Pedagogisch beleid
4
Encelia Crisisopvang 1.4 Identiteit Encelia is een christelijke stichting. Wat ons als medewerkers en als Encelia binnen concern De Hoop bindt is het geloof in God en in de Bijbel. Daarmee is Encelia een christelijke organisatie met betrokken medewerkers met duidelijke normen en waarden. In de dagelijkse zorgpraktijk vertaalt dit christelijke of evangelische karakter zich in gebed bij de maaltijden, het lezen uit de kinderbijbel en het zingen van (bijbehorende) liedjes. Respect voor de autonomie van ieder kind is hierbij leidend. Dit geldt voor de dagelijkse zorg op de groep maar ook voor individuele begeleiding en/of behandeling. Encelia heeft professionaliteit en transparantie hoog in het vaandel. De normen en waarden die bij 1.5 worden genoemd, vloeien daarom logischerwijze voort uit zowel de identiteit, de visie op opvoeden als ook het streven naar professionaliteit en transparantie. 1.5 Normen en waarden Voortvloeiend vanuit onze visie op opvoeding en onze identiteit, komen een aantal normen en waarden die we belangrijk vinden binnen ons crisiscentrum. We vragen iedereen binnen ons centrum zich hieraan te houden. Dit betreft dus niet alleen de kinderen maar ook het personeel en andere personen die om ongeacht welke reden zich binnen het crisiscentrum bevinden.
waardering en respect tonen voor de andere kinderen en het personeel andere kinderen in hun waarde laten en niet oordelen of veroordelen autonomie, recht op privacy en lichamelijke integriteit bewust zijn van het taalgebruik en geen grove woorden gebruiken of vloeken eerlijk zijn en beloftes nakomen voorzichtig omgaan met spullen van een ander en van het crisiscentrum De meeste van deze normen en waarden worden spelenderwijs en door voor te leven aan de kinderen meegegeven. Juist door het geven van het goede voorbeeld leren kinderen veel. Toch moeten wij grenzen stellen aan wat kinderen mogen en blijft corrigeren nodig. Deze grenzen moeten duidelijk zijn voor de kinderen en ook aan hen uitgelegd worden.
Pedagogisch beleid
5
Encelia Crisisopvang 2. Opvoedklimaat Encelia heeft zich voor het opvoedklimaat laten inspireren door het gedachtegoed van Prof. M. Riksen-Walraven (NCKO, 2009) en het Triple-P. programma. 2.1.
Het creëren van een veilige en vertrouwde omgeving
Een veilige en vertrouwde omgeving is de basis van waaruit een kind zich kan gaan ontwikkelen. Het is dus belangrijk dat een kind zich thuis voelt bij Encelia. Wij willen dat bieden door het geven van emotionele steun, sensitieve responsiviteit en het geven van structuur. Emotionele steun uit zich door oprechte betrokkenheid, warmte, aanwezigheid en onvoorwaardelijke liefde. Sensitieve responsiviteit wil zeggen dat de beroepsopvoeder gevoeligheid heeft waarmee hij kan inspelen op de behoeftes die het kind afgeeft, verbaal dan wel non-verbaal. Sensitieve responsiviteit daagt de beroepsopvoeder uit om verder te kijken dan het gedrag van het kind en op zoek te gaan naar de boodschap die onder het gedrag schuil gaat. We willen zoveel mogelijk met vaste krachten werken om bij te dragen aan een veilige en vertrouwde omgeving. Daarnaast is het bieden van structuur en het stellen van grenzen aan de kinderen, een voorwaarde voor het bieden van een veilige en vertrouwde omgeving. Het kind moet weten waar het aan toe is. Bij kinderen die uit een crisissituatie komen ontbreekt vaak iedere vorm van structuur en zijn de gestelde grenzen voor het gedrag regelmatig vaag of juist erg rigide. Bij Encelia komt het kind terecht in een heel andere situatie dan thuis. Er zullen bij Encelia andere regels gelden dan thuis. Ook zijn er andere gewoontes en gebruiken. Het gaat bij Encelia niet allemaal precies zoals thuis. Kinderen zijn heel goed in staat onderscheid te maken tussen thuis en Encelia als maar duidelijk wordt gemaakt wat er anders is en waarom. Een vaste dagindeling en duidelijke regels zijn daarom cruciaal. Ook proberen de opvoeders de kinderen zoveel mogelijk te sturen door tijdens het opvoeden informatie te geven en uit te leggen. Dit blijkt essentieel om te kunnen leren en te ontwikkelen. Kinderen leren waarom bepaald gedrag wel of niet wenselijk is, omdat duidelijk wordt aangegeven wat de reden is.
2.2 Zelfvertrouwen en zelfstandigheid Wij hebben de overtuiging dat kinderen de ruimte moet worden geboden om zich te ontwikkelen; dat ze in een proces van vallen en opstaan steeds meer de overtuiging zullen ontwikkelen dat ze waardevol zijn en geliefd. Veelvuldig gekwetste kinderen hebben erg veel bevestiging nodig met betrekking tot het feit dat ze er simpelweg mogen zijn. We willen het kind leren dat het een autonoom wezen is met eigen verlangens, voorkeuren en behoeften en dat het in staat is om zelf keuzes te maken. Dit vraagt van de beroepsopvoeders de bereidheid om steeds weer opnieuw kansen te bieden en geduldig te zijn in het wachten op verandering. En zelfs wanneer deze verandering niet (zichtbaar) komt, de kinderen nog steeds te laten merken dat ze niet worden afgeschreven vanwege hun gedrag, maar geliefd blijven om wie ze zijn. Er wordt veel aandacht besteed aan het stimuleren en aanleren van zelfstandigheid. De kinderen hebben er vaak veel plezier in om zelf iets te kunnen. Wij vinden dit belangrijk en willen hen zoveel mogelijk in het zelf doen stimuleren wat hun zelfvertrouwen bevordert.
Pedagogisch beleid
6
Encelia Crisisopvang Te denken valt aan zelfstandig baden, eten, huiswerk maken, enz. Het nodige toezicht zal er altijd zijn en daarbij de aansporing tot zelfstandigheid door het geven van opdrachten. Deze opdrachten sluiten op verantwoorde manier aan bij de ontwikkelingstaken van het kind. Oudere kinderen bevinden zich in een andere fases van zelfstandigheid. Daarbij gaan we kijken hoe we hen op hun ontwikkelingsniveau kunnen stimuleren tot meer zelfstandigheid en zelfvertrouwen. Hierbij denken we aan het omgaan met gelden, huishoudelijke taken en dingen ondernemen. Zelfstandigheid speelt ook een rol in het contact met anderen. We zullen de kinderen steeds stimuleren tot gesprekken, om tot goede oplossingen te komen. Het zelfstandig dingen proberen met zoveel mogelijk succes en ontdekken waar je goed in bent, geeft het kind zelfvertrouwen. De groepswerker laat het kind zoveel mogelijk vrij in dit proberen en ontdekken, maar let ook op dat het kind dit op een verantwoordelijke manier doet. De groepsmedewerker stimuleert dit door het geven van tips of het bieden van uitdaging. Zo leert het kind zijn persoonlijke kwaliteiten kennen en ontwikkelen. 2.3 De sociale ontwikkeling Binnen de groep is de omgang met elkaar heel belangrijk. De kinderen worden gestimuleerd om elkaar te waarderen, te respecteren en rekening te houden met elkaar. Binnen een crisisopvang-observatiegroep, met een sterk wisselende groepsdynamiek, is het van belang dat er ruim voldoende aandacht wordt besteed aan de interacties tussen de kinderen. Ook hierin blijft een positieve benadering een belangrijke voorwaarde. In een groep, ook al is de setting kleinschalig, dienen zowel gewenste als ongewenste interacties zo snel mogelijk te worden benoemd en eventueel besproken, individueel dan wel in de groep. Kinderen worden gestimuleerd om naar elkaar te luisteren en elkaar te helpen. De kinderen wordt geleerd dat ze niet alleen aan zichzelf maar ook aan anderen moeten denken. De kinderen worden serieus genomen en geaccepteerd zoals ze zijn. Kinderen worden waar mogelijk, vrij gelaten of ze mee willen doen aan een bepaalde activiteit. En geeft een kind bijvoorbeeld aan alleen te willen spelen dan wordt daar ruimte voor gecreëerd. Samen dingen doen, vinden we belangrijk, maar er moet ook ruimte zijn om iets alleen te doen. Over het algemeen zie je dat oudere kinderen vaak zorgzaam zijn voor de jongere kinderen, hen helpen en soms corrigeren. Dit kan, tot op zekere hoogte, zolang het niet ligt in het kader van opvoeden. Kinderen krijgen ruimte om vriendschappen met elkaar en buiten het Enceliaverband te ontwikkelen. Door de groepswerkers wordt goed in de gaten gehouden dat er geen kinderen apart of buiten de groep komen te staan. Door dit samen leven, samen spelen, dingen delen, elkaar helpen en van elkaar leren, leert het kind zijn sociale kwaliteiten kennen en te ontwikkelen. Het is goed om te beseffen dat er een verschil kan zijn in het sociale gedrag tussen kinderen die al wel of juist niet eerder in een instelling hebben gezeten. Kinderen die eerder in een instelling hebben gezeten, zijn meer gericht op zichzelf en proberen te overleven. Zij kennen het ‘spel’ van in een instelling verblijven en kunnen gedrag vertonen als groepsmedewerkers tegen elkaar proberen uit te spelen. Kinderen die uit huis komen, voornamelijk jonge kinderen, zal je sneller mee kunnen nemen in het gezinsvervangende klimaat en het samen dingen doen.
Pedagogisch beleid
7
Encelia Crisisopvang 2.4 De emotionele ontwikkeling We vinden het belangrijk dat de kinderen de gelegenheid krijgen om hun gevoelens zoals boosheid, angst, verdriet en vreugde te uiten. De begeleider zorgt dat hij/zij er is voor het kind, dat er ruimte en ook tijd is te luisteren naar deze emoties. We nemen de gevoelens van de kinderen serieus; bij vallen niet ontkennen dat het pijn doet door te zeggen “kom op stel je niet aan”. Huilen mag! We proberen het gevoel van het kind onder woorden te brengen. Het kind moet zichzelf kunnen zijn, maar we leren het kind ook waar de grens is, wat wel en niet kan (je mag boos zijn, maar je mag niet slaan). Het is belangrijk dat de groepswerker, luistert, begrip toont, maar ook duidelijke grenzen biedt in de groep. We zijn ons ervan bewust dat je het verdriet van het kind ontkent door het kind af te leiden of iets anders aan te bieden, toch blijkt dit soms nodig om het kind over zijn verdriet heen te helpen. Is er geen aanwijsbare reden, dan zal er gekeken worden naar een oplossing waar het kind zich het prettigst bij voelt. In zo’n situatie probeert de groepsbegeleider het kind gerust te stellen door op een rustige toon tegen het kind te praten, te benoemen wat zij doet. Wij zien dat ook kinderen onderling goed in staat zijn elkaar te troosten of over angsten heen te helpen. Kinderen die bang zijn iets nieuws te proberen worden vaak door kinderen die wel durven over een drempel heen geholpen. Blijven er zorgelijke angstgevoelens bestaan bij een kind, dan zal dit besproken worden tijdens de zorgvergadering. Vervolgens kan er als dat nodig is, contact opgenomen worden met andere disciplines, bijvoorbeeld de orthopedagoog of de kinderpsychiater. Bij (plotselinge) gedragsverandering wordt er altijd eerst naar een oorzaak gezocht (bijvoorbeeld verandering van slaap- of eetgewoontes, de komst van nieuwe groepswerkers). De groepswerker speelt hierop in en besteedt hier aandacht aan op een manier die passend is bij het kind. Op al deze manieren zorgen we voor een emotioneel veilige omgeving voor het kind. 2.5 De verstandelijke ontwikkeling In de lagere schoolleeftijd maakt het kind een aantal belangrijke ontwikkelingen door op cognitief gebied. Zo leert hij lezen, schrijven en rekenen. Maar hij krijgt ook steeds meer kennis van en inzicht in de wereld om hem heen. Zijn denken ontwikkelt zich van concreet naar abstract. Tussen 6 en 7 jaar leert het kind om concreet te denken. Dat betekent dat hij minder fantasie krijgt. Hij denkt nog wel in plaatjes: wat hij leert, moet hij vóór zich kunnen zien. Het kind dat tussen 9 en 12 jaar oud is, krijgt andere schoolvakken, zoals aardrijkskunde, geschiedenis en natuur en techniek krijgen steeds meer aandacht. Daarnaast leert hij ook hoe hij met geld moet omgaan. Rond 12 jaar kan het kind abstract denken. Hij hoeft dan geen plaatje meer van iets te zien. Een kind met een lichte verstandelijke beperking (IQ= 50-55 tot 70) is de cognitieve ontwikkelingsleeftijd te vergelijken met een kind van ± 6 – 11 jaar. Een zwakbegaafd kind (IQ= 70-84) is de cognitieve ontwikkelingsleeftijd te vergelijken met een kind van > 11 jaar. Door hun beperking kunnen LVG kinderen (Licht Verstandelijke Gehandicapt) moeite hebben met het onthouden en verwerken van informatie. Zo kunnen zij hoofd- en bijzaken moeilijk van elkaar scheiden, hebben zij moeite met het eruit pakken van belangrijke informatie en hebben zij moeite met oorzaak-gevolg denken en met plannen.
Pedagogisch beleid
8
Encelia Crisisopvang Een belangrijk onderdeel van de verstandelijke ontwikkeling is de taalontwikkeling. Bij een LVG kind blijft het taalgebruik en taalbegrip wat achter. Hierdoor begrijpen ze minder goed wat er gezegd wordt en wordt lezen bemoeilijkt. Wanneer iemand minder taal tot zijn beschikking heeft, is het moeilijker om gevoelens verbaal uit te drukken. Deze kinderen uiten emoties dan ook vaak op een primaire manier en kunnen emoties minder goed beheersen. De groepswerker zal alert moeten blijven op de ontwikkeling van de taal van de kinderen; zowel de ontwikkeling in het Papiaments als het Nederlands wat gesproken wordt. Op de crisis-observatiegroep zijn ook kinderen met een licht verstandelijke beperking. We zoeken naar hun mogelijkheden in plaats van hun beperkingen. Zowel op de crisisopvang als op school wordt de ontwikkeling van het kind in de gaten gehouden. Er wordt vanuit de crisisopvang daarom gestreefd naar een goede samenwerking met de school. Indien nodig, wordt het kind op de crisisopvang geholpen met zijn huiswerk. Er zal steeds naar mogelijkheden worden gezocht om de verstandelijke ontwikkeling zo goed mogelijk te laten verlopen. Totale communicatie Ieder kind heeft zijn eigen niveau van communiceren. Begeleiders doen hun best om aan te sluiten bij het niveau van het kind, zodat er sprake kan zijn van optimale communicatie en wederzijds begrip. Verschillende manieren om te communiceren zijn: praten, lichaamstaal, geluiden, plaatjes/foto’s of tekeningen en gebaren. 2.6 De motorische ontwikkeling De motorische ontwikkeling kunnen we splitsen in de ontwikkeling van de grove motoriek (bijv. zwemmen, fietsen) en de fijne motoriek (puzzelen, tekenen enz.). Ieder kind doet dat in zijn eigen tempo, de één is daar vlotter in dan de ander. Het wordt geaccepteerd dat het ene kind met veel enthousiasme aan een nieuwe vaardigheid begint en het andere kind een langere periode van steeds proberen nodig heeft of die behoefte niet heeft. Wel zit er een grens aan het wachten tot een kind uit zichzelf nieuwe uitdagingen aangaat. Wanneer we zeker weten dat kinderen iets zouden moeten kunnen, dan zullen we hen zeker een zetje in de goede richting geven, bijvoorbeeld door het stimuleren van het doen van spelactiviteiten. In de groep proberen we de motorische ontwikkeling positief te beïnvloeden door enthousiast te reageren als een kind iets nieuws onderneemt en kinderen aan te moedigen nieuwe dingen uit te proberen, zodat het kind het kind zoveel mogelijk leert te vertrouwen op zijn eigen vaardigheden. 2.7 De creatieve ontwikkeling Onder creativiteit verstaan we niet alleen het doen van allerlei handarbeidactiviteiten maar ook het doen van kringspelletjes, spelletjes aan tafel, het maken van- en luisteren naar muziek en bezig zijn met fantasiespel. Wij willen de kinderen daar zo veel mogelijk ruimte geven en stimuleren om zich creatief te kunnen ontwikkelen op velerlei vlak. Dit soort activiteiten kan op individueel vlak plaats vinden of worden in kleine groepjes gedaan. Een enkele keer wordt er iets met de hele groep tegelijk gedaan. Te denken valt aan lokale of Bijbelse thema’s. Dit biedt veel aanknopingspunten voor hun creatieve ontwikkeling.
Pedagogisch beleid
9
Encelia Crisisopvang 3. Methodisch werken Het werken binnen de crisisopvang-observatie groep staat in het teken van het kind en het gezin (systeem) waar het kind deel van uitmaakt. Het doel is dat de kinderen uiteindelijk weer naar dit systeem terug keren. Omdat dit zo belangrijk is binnen het werken met het kind, is er voor gekozen om systeemgericht werken als centrale methodiek te nemen. Dit is de basis voor het werken met het kind binnen Encelia. Is het handelen in het belang van het kind of van het systeem of van beide? Dit zijn vragen die de groepsbegeleiding zich steeds zal moeten afvragen om een zo veilig mogelijke situatie te creëren voor in ieder geval het kind. Hiernaast wordt er op een eclectische manier gebruik gemaakt van elementen uit andere methodieken waarbij iedere keer wordt gekeken welke aanpak het beste past bij de individuele situatie. Dit zijn: vraaggericht werken, empowerment, competentiegericht werken en contactcirkels. Samen met de ‘uitgangspunten’ die omschreven staan in 1.2, is dit een totaalpakket dat de groepsen gezinsbegeleiding instrumenten geeft om methodisch te werken. Bovendien zorgt één en dezelfde aanpak voor een stuk éénduidigheid binnen de organisatie waarbij voor alle partijen helder is wat de werkwijze in houdt. 3.1 Systeemgericht werken Bij een systeemgerichte benadering gaat het om het interactieve aspect van het gedrag van ouder en kind binnen een familie en een netwerk. Er wordt onderzocht wat de rollen inhouden van het kind, de ouders en eventueel broers of zussen Het gedrag van het kind en ouder beïnvloedt elkaar wederzijds. Er is (onbewust) streven om de bestaande patronen in stand te houden. Wanneer één van de gezinsleden problemen heeft, die in bepaald gedrag tot uiting komen, raken bestaande patronen verstoord. Alle gezinsleden worden daardoor beïnvloed en reageren om te proberen het evenwicht te herstellen. Een onduidelijke structuur en vage grenzen tussen de subsystemen (de verschillende gezinsleden), kan leiden tot een climax waardoor het kind niet meer thuis kan wonen. Bij de crisisopvang wordt de context binnen en buiten de familie betrokken bij het grip krijgen op ontoereikende opvoeding. Hierbij wordt er niet van uitgegaan dat de opvoeder het fout doet maar wordt het hele gezin onder de loep genomen om te kijken welke risico’s en veerkracht er binnen het systeem zijn. Welke patronen of omstandigheden moeten er veranderd worden zodat het weer een veilige basis wordt voor het kind om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. Werkwijze 1. De ouders en het netwerk van het kind worden bij binnenkomst van het kind in kaart gebracht. 2. Samen met de gezinsbegeleider en de persoonlijk begeleider wordt gekeken waar de kracht van het gezin ligt en de valkuilen. Deze krachten worden vergroot zodat hier verder op gebouwd kan worden.
Pedagogisch beleid
10
Encelia Crisisopvang 3. Hierna worden er in het begeleidingsplan doelen omschreven welke betrekking hebben op het kind binnen het systeem. Hierin kunnen bijvoorbeeld afspraken staan over de mate waarin er contact is tussen ouders/ netwerk en het kind. 4. Gedurende het verblijf van het kind binnen de crisisopvang wordt er nauw samengewerkt tussen de gezinsbegeleider en de mentor van het kind om het gezinsproces zoveel mogelijk te stimuleren. 3.2 Vraaggericht werken Vraaggericht werken is bedoeld om de vaardigheden die de familie nodig heeft in het leven te versterken en de mogelijkheden om effectief in de samenleving te functioneren te bevorderen. Vraaggericht werken omvat een basishouding die gedurende de gehele hulpverlening een centrale rol speelt. Deze basishouding bestaat uit respect voor de (Curaçaose) familieleden en vertrouwen in hun mogelijkheden. De benadering van de hulpverlener is terug te vinden in de manier van communiceren met de cliënt en in de wijze waarop de doelen worden gesteld en het plan van aanpak tot stand komt. Werkwijze Vraaggericht doelen stellen betekent dat de hulpverlener in een dialoog de vraag van de cliënt verheldert. De hulpverlener sluit aan bij de taal en de cultuur van de cliënt, praktisch en concreet, met haalbare en toetsbare doelen; een benadering die met elk gezin individueel vorm krijgt. De hulpverlener maakt een vertaalslag van de problemen van de ouder naar een (be)handelbaar niveau en gaat hierover in gesprek. Zelfs als familieleden twijfelen aan hun eigen mogelijkheden blijft de werker oprecht vertrouwen in hun (te ontwikkelen) vaardigheden. Met deze instelling bevordert de werker de familie vertrouwen (terug) te krijgen in zichzelf, daaruit te durven putten en gevoel van eigenwaarde te ontwikkelen. Encelia hecht daarom veel waarde aan een vaste kern van professionele Antilliaanse medewerkers die kennis hebben van de cultuur en hier op in kunnen spelen in de begeleiding van het kind en het gezin. 3.3 Empowerment Bij empowerment gaat het over het krachtig en zelfbewust maken van kinderen, jongeren en gezinnen die met de hulpverlening in aanraking komen. Het gaat om respect voor het feit dat de ander een eigen manier van doen heeft en van de erkenning dat die manier van doen op zichzelf veel positieve aspecten heeft. Een voorbeeld: Als een kind zegt dat hij het niet leuk vindt thuis en dat het zijn schuld is dat hij weg moest. De groepsleiding kan kiezen voor de opmerking: ‘Toch denk ik dat jij een krachtig persoon bent’ of ‘je bent bijzonder’. Je gaat daarbij niet in op het negatieve aspect van de woorden van het kind maar je geeft het kind de indruk dat het kind er, ondanks alles, toch mag zijn.
Pedagogisch beleid
11
Encelia Crisisopvang Werkwijze -
Twee Amerikanen (Chamberlain en Bank) adviseren groepsleiders en opvoeders in het algemeen om empowerment concreet te maken in de volgende drie uitspraken: -
-
‘Jij bent belangrijk’ ‘Jij hebt goeie ideeën’ ‘Ik weet dat je het kunt’ Bovenstaande zinnen hoeven niet altijd letterlijk uitgesproken te worden. Het gaat om de houding van de begeleider die deze zinnen weerspiegelen. Geef het kind/ het gezin het gevoel dat ze belangrijk zijn door ze bij activiteiten te betrekken. Bijvoorbeeld koken, boodschappen doen, een postpakket open maken. (Slot/Spanjaard, 2007)
3.4 Competentiegericht Het doel binnen de crisisopvang is om de vaardigheden en competenties van de ouders en het kind te vergroten. Binnen competentiegericht werken richt de (gezins) begeleider zich op ontwikkelingstaken. Dit zijn vaardigheden die het kind of de ouder in het dagelijks leven moet beheersen. Deze taken zijn leeftijdsgebonden. We noemen kinderen competent (vaardig) als ze de zogenaamde ontwikkelingstaken op adequate wijze uit kunnen voeren. Competentie is een kwestie van evenwicht. Als de ontwikkelingstaken te zwaar zijn of als iemand over onvoldoende vaardigheden beschikt, raakt het evenwicht verstoord en kunnen de betrokkenen niet meer op een competente manier functioneren. In het competentiemodel wordt dit weergegeven met de balans van draaglast (beperkingen) en draagkracht (wat kan het kind aan). Bij de families die bij de crisisopvang-observatiegroep aangemeld worden is de draaglast groter geworden dan de aanwezige draagkracht. -
Taken zijn opgaven waarvoor een persoon komt te staan in zijn contacten met anderen.
-
Vaardigheden is het gedrag waarmee een persoon in staat is een bepaalde taak te vervullen.
-
Protectieve factoren zijn eigenschappen van de persoon of aspecten van zijn omgeving die hem beschermen tegen risico’s en tegenslag
-
Met pathologie is binnen de geldende cultuur ongebruikelijk patroon van storende gedachten, gevoelens en gedragingen dat de persoon in kwestie nadeel berokkent
In het competentiegericht werken, ook wel taakvaardigheidsmodel genoemd, worden problemen van families beschouwd als een teken van een slechte balans tussen de taken waarvoor familieleden worden geplaatst en de vaardigheden die zij daarvoor nodig hebben. Het uit balans zijn kan duiden op te zware taken of een tekort aan vaardigheden. Een tekort aan vaardigheden betekent meestal dat familieleden kansen hebben gemist. Daardoor zijn zij niet in staat geweest om voldoende vaardigheden te ontwikkelen die nodig zijn om in deze context toereikend te functioneren.
Pedagogisch beleid
12
Encelia Crisisopvang Werkwijze Competentiegerichte hulpverlening kan gericht zijn op: -
het leren van nieuwe vaardigheden, doeltreffender inzetten van reeds aanwezige vaardigheden, het verlichten of juist verrijken van taken, het activeren of vergroten van protectieve factoren (individueel en in de omgeving),
De gezinsbegeleider van de crisisopvang-observatiegroep onderzoekt welk functioneel gedrag familieleden beheersen en door welk gedrag zij in de problemen komen. Door het zo concreet mogelijk bespreekbaar maken en feedback te geven wordt het functionele gedrag versterkt en het disfunctionele gedrag afgezwakt. Hierbij wordt bij voorkeur gewerkt met het geven van positieve feedback. In families met problemen hebben familieleden al zo vaak te horen gekregen dat ze iets niet goed doen dat het geven van negatieve feedback niet motiverend werkt om aan de slag te gaan. Bovendien belast het de relatie tussen de familieleden en de hulpverlener. Het oefenen van feedback geven als positieve vaardigheid is een van de instrumenten. De belangrijkste technieken voor verandering van gedrag zijn: Gedragsinstructie en leeroefening. Gedragsinstructie, gebaseerd op de operante leertheorie is een manier van feedback geven waarbij eerst aangesloten wordt bij de geslaagde aspecten van het gedrag en vervolgens een instructie gegeven wordt om de minder geslaagde elementen te veranderen. De leeroefening, gebaseerd op de sociale leertheorie, is een instructie waarbij het gedrag eerst wordt voorgedaan en vervolgens door de gezinsleden zelf wordt geoefend. De Nederlandse groepsbegeleiders vragen zoveel mogelijk aan Curaçaose collega’s welk gedrag gepast is binnen de cultuur.
Pedagogisch beleid
13
Encelia Crisisopvang 3.5 Contactcirkels Deze cirkels worden toegepast bij het ondernemen van een activiteit met het kind. Dit bestaat uit vier stappen: -
afstemmen, ordenen, samen op weg en afsluiten/ doorstarten (Bron: Timmers/ Huijgens)
Door deze stappen te doorlopen in de begeleiding wordt er een duidelijk beeld gegeven aan het kind over wat hij of zij kan verwachten. (voorbeeld zie bijlage I) Werkwijze Voordat de begeleiders op de groep beginnen met werken, wordt er vooraf met elkaar afgestemd wie er met welke kinderen afspraken maakt. Meestal zal het zo zijn dat de groep kinderen door tweeën gesplitst wordt, maar dit hoeft niet. Vooraf is dus duidelijk voor de begeleider met welke kinderen hij of zij zal gaan werken. Op het moment dat de begeleider op de groep begint met werken laat de begeleider weten aan het kind dat hij het kind begeleid. Samen met de begeleider worden er afspraken gemaakt over de verdere dagstructuur. Voor ieder kind wordt er door de persoonlijk begeleider een signaleringsplan gemaakt. Hier staan de verschillende stemmingen van het kind in omschreven. In de meeste gevallen worden er drie fases omschreven namelijk groen, oranje en rood. Groen
Oranje
Rood
Bij groen is het kind ontspannen en kan het de situatie in de bestaande structuur overzien. Bij oranje bouwt het kind spanning op en heeft het kind een duidelijke structuur nodig. Bij rood is het kind gespannen en kan het kind de situatie niet meer overzien. De situatie is onveilig. Per kind verschilt het wat hij of zij aan kan en waar hij of zij gespannen van wordt vandaar dat ieder kind een individueel signaleringsplan krijgt waar de fases in omschreven staan. Om kinderen bewust te maken van hun eigen gedrag, is het signaleringsplan een effectief hulpmiddel. Door middel van het signaleringsplan reageren de verschillende begeleiders op dezelfde manier naar de cliënt toe. Het gaat hierbij vooral om het bieden van veiligheid. Aan de kinderen wordt uitgelegd hoe hun signaleringsplan er uit ziet en waar we het voor gebruiken. De begeleider maakt een signaleringsplan samen met het kind. Zo wordt het kind betrokken bij zijn of haar eigen signaleringsplan en is vooraf bekend hoe de begeleider handelt als het kind in een bepaalde fase zit. De begeleider signaleert het gedrag van het kind naar aanleiding van het signaleringsplan en past het handelen hierop aan. Het signaleringsplan is op een aantal plaatsen te vinden. Belangrijk is in ieder geval dat het kind zelf een
Pedagogisch beleid
14
Encelia Crisisopvang versie heeft van het signaleringsplan. Zo wordt het plan echt van het kind zelf. Daarnaast moet er een signaleringsplan voor de groepsleiding inzichtelijk zijn.
Pedagogisch beleid
15
Encelia Crisisopvang Bijlage I Voorbeelden werken met de contactcirkels: K. heeft ADHD en ze heeft allerlei ideeën hoe zij de middag kan doorbrengen. Ze bespreekt de ideeën met haar begeleidster. Ze wil schilderen, verstoppertje spelen met de andere kinderen en video kijken. Er is geen tijd voor alle activiteiten dus vraagt de begeleidster wat ze het liefste wil gaan doen. K. denkt goed na en ze wil toch het liefste schilderen. (afstemmen) Samen met de begeleidster bedenkt K. wat ze allemaal nodig heeft om te schilderen. Een kwast, verf, een stuk papier en een tafel. K. spreekt samen met de begeleidster af dat als ze iets wil vragen dat ze naar de begeleidster toe komt. (ordenen) Als alles klaar ligt kan K. haar activiteit beginnen. (samen op weg) Als K. haar schilderwerk klaar heeft roept ze de begeleidster. Ze wil nu graag iets anders doen. Daar is nog tijd voor. De activiteit wordt eerst afgesloten door alles op te ruimen. Daarna kan K. samen met de begeleidster bedenken wat K. nu wil doen. (afsluiten/ doorstarten) In het voorbeeld worden alle fasen doorlopen. Hierdoor weet K. wat er van haar verwacht wordt en verloopt de activiteit zoals afgesproken. In onderstaand voorbeeld staat hoe het ook anders kan als de verschillende stappen niet worden doorlopen. Na het avondeten wordt de avondplanning besproken. K. zou graag nog even naar buiten willen. Ze vraagt dit aan de begeleider. De begeleider vindt dit prima en geeft aan dat ze mag gaan. (Afstemmen/ samen op weg) Eenmaal buiten rent K. de straat op en loopt ze ver weg van het huis. De begeleider komt hier achter als K. terug komt. Hij roept dat dit niet mocht en dat ze naar binnen moet komen. K. wil nog niet naar binnen. Ze is pas net buiten voor haar gevoel. Ze roept dit naar de begeleider en die vind het prima. (afstemmen) K. blijft buiten en begint hard te schreeuwen. Dit blijft een poosje doorgaan totdat de begeleider het genoeg vindt. Als hij K. roept om binnen te komen gaat K. door met schreeuwen. (afsluiten) Als de begeleider roept dat ze dan haar favoriete programma niet mag zien, wordt K. boos. Ze schreeuwt nog harder en ze loopt hard weg. Zoals te lezen is, worden niet alle stappen doorlopen en worden sommige stappen op de verkeerde volgorde geplaatst. Voor K. is het eigenlijk onduidelijk wat de begeleider ‘prima’ vindt en ze gaat zelf op ontdekkingstocht om te kijken wat de grens is.
Pedagogisch beleid
16