Vakgroep Sociologie, Onderzoeksgroep TOR Pleinlaan 5, 1050 Brussel http://www.vub.ac.be/TOR/
PARTICIPATIEPROFIELEN EN MENS- EN MAATSCHAPPIJBEELD VAN ETNISCH-CULTURELE MINDERHEDEN IN
BRUSSEL
EEN ANALYSE OP BASIS VAN GEGEVENS OVER DE LEERLINGEN VAN HET NEDERLANDSTALIGE SECUNDAIR ONDERWIJS IN BRUSSEL
TOR2013/28 Mark Elchardus & Wendy Smits Working paper 2 Steunpunt Cultuur Onderzoekslijn maatschappelijke en sociale participatie van kansengroepen
Met de steun van de Vlaamse Overheid Programma Steunpunt voor Beleidsrelevant Onderzoek 2012-2015 Steunpunt Cultuur - Onderzoekslijn maatschappelijke en sociale participatie van kansengroepen Steunpunt Jeugd – Jeugdonderzoeksplatform
Contents 1
Brengt maatschappelijke betrokkenheid de verschillende etnisch-culturele groepen dichter bij elkaar? .............................................................................................. 3 1.1
Inleiding ....................................................................................................... 3
1.2 Maatschappelijke en persoonsgebonden houdingen ............................................ 4 1.2.1 Persoonlijk welbevinden ............................................................................... 5 1.2.2 Relatie met ouders ...................................................................................... 6 1.2.3 Antisociaal gedrag ....................................................................................... 8 1.2.4 Autoritaire verhoudingen ............................................................................ 10 2
Etnisch-culturele verschillen in persoonlijk welbevinden, relatie met ouders, antisociaal gedrag en autoritarisme .................................................................................... 12 2.1
3
Besluit ........................................................................................................ 16 Culturele verschillen tussen de etnisch-culturele groepen ...................................... 17
3.1
Hoe diep is de culturele kloof tussen etnisch-culturele groepen? ........................ 17
3.2
Verschillen de attitudinale clusters in hun etnisch-culturele samenstelling?.......... 18
4
Socialiserende rol van participatiepatronen .......................................................... 21 4.1
Participatieprofielen en houdingen .................................................................. 21
4.2
Differentiële socialiserende rol van participatie ................................................ 24
4.3 Persoonlijk welbevinden ................................................................................ 26 4.3.1 Tevredenheid met het leven in het algemeen ................................................ 26 4.3.2 Tevredenheid met uiterlijk .......................................................................... 27 4.3.3 Zelfbeeld .................................................................................................. 28 4.3.4 Negatief persoonlijk toekomstbeeld ............................................................. 30 4.4 Zelfontplooiing............................................................................................. 30 4.4.1 Besluit persoonlijk welbevinden ................................................................... 31 4.5 Het ouderlijke milieu .................................................................................... 31 4.5.1 Relatie met de ouders ................................................................................ 31 4.5.2 Opvolging ouders ...................................................................................... 33 4.5.3 Besluit ..................................................................................................... 34 4.6 Antisociaal gedrag........................................................................................ 34 4.6.1 Houding tov geweld ................................................................................... 34 4.6.2 Agressie in de klas..................................................................................... 35 4.6.3 Autonomiestreven ..................................................................................... 36 4.6.4 Gepercipieerde intolerantie tov jongeren in de buurt ...................................... 37 4.6.5 Negatieve schoolbeleving ........................................................................... 38 4.6.6 Besluit ..................................................................................................... 39 4.7 Autoritaire en repressieve houdingen.............................................................. 40 4.7.1 Autoritarisme ............................................................................................ 40 4.7.2 Harde repressie ......................................................................................... 41 4.7.3 Onveiligheidsgevoelens .............................................................................. 42 4.7.4 Strenge seksuele moraal ............................................................................ 42 4.7.5 Besluit ..................................................................................................... 43 5
Samenvatting en besluit.................................................................................... 44
6
Bibliografie ...................................................................................................... 47
1 Brengt maatschappelijke betrokkenheid de verschillende etnisch-culturele groepen dichter bij elkaar? 1.1 Inleiding De verschillende vormen van betrokkenheid, zoals beschreven in working paper 1 “Participatieprofielen
van
etnisch-culturele
minderheden
in
Brussel”,
kunnen
worden
beschouwd als maatstaven om de maatschappelijke integratie te toetsen. Naast deze structurele component van integratie onderscheiden we eveneens een culturele component. Integratie werkt niet alleen via de sociale contacten en sociale netwerken, maar ook via de identiteitsbeleving en waardeoriëntaties (Vermeulen & Penninx, 1994). Daarom is het belangrijk te onderzoeken of en in welke mate het mens- en maatschappijbeeld van de verschillende etnisch-culturele groepen van elkaar verschilt en na te gaan wat de rol is van participatiepatronen om de diverse etnisch-culturele groepen dichter bij elkaar te brengen. We onderzoeken of de onderscheiden vormen van betrokkenheid bij de samenleving verschillende effecten hebben op het denken en voelen van de Brusselse jongeren en of ze de verschillende etnisch-culturele groepen dichter bij elkaar brengen. Deze vraag werd nog niet gesteld met betrekking tot de verschillen in houdingen tussen etnisch-culturele groepen bij jongeren. Met betrekking tot de gevolgen van participatiepatronen op houdingen bij volwassenen is zij een vertrouwd onderzoeksthema (Elchardus, Smits & Spruyt, 2009). In dit verband worden twee soorten gevolgen verwacht. Enerzijds wordt van deelnemen aan het (formele) verenigingsleven verwacht dat het werkt als een leerschool voor democratische burgerschapshoudingen en bijdraagt tot het vormen van geïnformeerde, betrokken burgers (de Tocqueville, 1961). We zagen dat dit soort verwachtingen in Vlaanderen hoog gespannen staan. Anderzijds zijn er ook auteurs die wijzen op de meer persoonsgebonden gevolgen (Coleman, 1988; Warde & Tampubolon, 2002; Warde, Tampubolon & Savage, 2005). Sociale en culturele participatie wordt dan beschouwd als een vorm van verbondenheid met de medemens die uitmondt in een sociaal netwerk waarbij men zich goed voelt en waarop men bij persoonlijke problemen beroep kan doen. Men verwacht daarom dat participatie ook kan leiden tot meer welbevinden of geluk (Elchardus & Smits, 2007). Hier willen we onderzoeken of dergelijke gevolgen ook worden vastgesteld bij jongeren in een
stedelijke
context,
en
of
de
participatieprofielen
verband
houden
met
burgerschapshoudingen en welbevinden en eventueel verschillen op dat vlak tussen etnischculturele minderheden kunnen verklaren. Eerst geven we een beschrijving van de houdingen en opvattingen van alle Brusselse jongeren tesamen (deel 2), daarna bespreken we de verschillen in opvattingen tussen de etnisch-culturele groepen (deel 3). In deel 4 onderzoeken we de socialiserende rol van participatiepatronen.
1.2 Maatschappelijke en persoonsgebonden houdingen Van maatschappelijke participatie en betrokkenheid wordt verwacht dat het een invloed heeft op het denken en voelen van jongeren. Hierin onderscheiden we verschillende niveau’s (tabel 1). In de gegevens die we gebruiken zijn een reeks vragen beschikbaar die naar het zelfbeeld, de tevredenheid en het persoonlijk toekomstbeeld van de jongeren peilen. Ook de relatie met de ouders is een belangrijke pijler in het persoonlijk welbevinden van adolescenten. Eén van de belangrijkste functies van de adolescentie is het ontwikkelen van een eigen identiteit. Identiteit staat voor een omschreven en stabiele zelfdefinitie met een duidelijk toekomstperspectief en een bepaalde levensstijl (Meeus, 1993). Individuen die weten wie ze zijn, wat ze geloven, wat ze willen en zicht hebben op hun eigenwaarde zullen beter functioneren als individu (‘individual adequacy’) maar ook op interpersoonlijk en maatschappelijk vlak (‘interpersonal adequacy’ en ‘social adequacy’) (Greenberger, Josselson et al., 1975; Greenberger en Sorensen, 1974). Het beeld dat jongeren hebben van zichzelf, hun toekomst en hun omgeving ondergaat heel wat veranderingen tijdens de adolescentie (Hooge, Decaluwe et al., 2000). Dit kan gepaard gaan met problematisch gedrag (Hirschi, 1969; Mahoney, 2000; Mahoney & Stattin, 2000; De Groof & Smits, 2006; De Groof & Smits, 2008) en gevolgen hebben voor hun zelfbeeld (Seals & Young, 2003). Als indicatoren van antisociaal gedrag beschikken we in de databank over de houding tegenover het gebruik van geweld, het storend gedrag in de klas, de schoolbeleving en de ervaren intolerantie ten opzichte van jongeren in de buurt. De databank bevat geen rechtstreekse evaluatie van de gang van zaken in de samenleving, maar wel een aantal indicatoren die wijzen op een voorkeur voor autoritaire verhoudingen zoals een sceptische houding ten opzichte van de rechtstaat en een voorkeur voor een harde repressieve aanpak van afwijkend gedrag en een strenge seksuele moraal. TABEL 1:
HOOFDCOMPONENTENANALYSE - COMPONENTLADINGEN
Positief zelfbeeld Tevredrenheid met uiterlijk Tevredenheid met leven in het algemeen Negatief persoonlijk toekomstbeeld Zelfontplooiing Houding tov geweld Storend gedrag in de klas Autonomiestreven Gepercipieerde intolerantie tov jongeren in de buurt Schoolbeleving Harde repressieve aanpak criminaliteit Onveiligheidsgevoel Autoritarisme Strenge sexuele moraal Opvolging ouders Responsiviteit vader Responsiviteit moeder Eigenwaarde R²
Persoonlijk welbevinden 0,81 0,74 0,69 -0,69 0,26 0,09 -0,08 -0,12 -0,10 -0,39 0,02 -0,17 0,16 -0,04 -0,02 0,28 0,28 3,1 18,4
Antisociaal gedrag 0,03 0,16 -0,05 0,25 -0,06 0,74 0,69 0,60 0,45 0,40 0,15 -0,20 0,47 -0,29 0,12 -0,02 -0,16 2,1 12,6
Autoritarisme -0,02 -0,04 0,06 0,06 -0,04 -0,02 -0,22 -0,05 0,27 -0,02 0,77 0,65 0,54 0,53 -0,01 0,04 0,11 1,8 10,7
Relatie ouders 0,05 0,08 0,32 -0,02 0,06 -0,10 -0,03 0,03 0,13 -0,13 -0,08 0,06 0,00 0,17 0,81 0,69 0,63 1,2 7,3
1.2.1
Persoonlijk welbevinden
Een eerste groep van houdingen verwijst naar het persoonlijk welbevinden (tabel 2). Hieronder verstaan we de tevredenheid met het leven in het algemeen en met het lichaam, het persoonlijk zelfbeeld (Rosenberg, 1964) en het persoonlijk toekomstbeeld. Het merendeel van de jongeren heeft een positief zelfbeeld. Tussen 70% en 85% vindt dat ze een aantal goede kwaliteiten hebben, voelt zich geen mislukkeling, is in staat om problemen en uitdagingen aan te gaan, vindt zichzelf best ok en is van mening dat ze trots kunnen zijn op wie ze zijn. Ook de tevredenheid met het leven in het algemeen is aanzienlijk. Meer dan acht op tien jongeren is tevreden met hun levensstandaard, hun woning en de sociale contacten met vrienden en kennissen. Ongeveer drie kwart van de jongeren is tevreden met het leven in het algemeen en met de relatie met familieleden. De tevredenheid met de tijd voor zichzelf en persoonlijke interesses is iets minder hoog. 67% van de jongeren is hiermee tevreden. Jongeren zijn iets minder tevredenheid met hun lichaam dan met het leven in het algemeen. Met hun gezondheid en hun uiterlijk zijn jongeren best tevreden. Respectievelijk acht en zeven op tien van de jongeren zegt hiermee tevreden te zijn. De tevredenheid met de fysieke conditie en hun gewicht is lager. Ongeveer zes op tien jongeren zegt hiermee tevreden te zijn. 14% is helemaal niet tevreden met hun fysieke conditie en 18% niet met hun gewicht.
TABEL 2:
PERSOONLIJK WELBEVINDEN, PERCENTAGES
Persoonlijk zelfbeeld Algemeen genomen voel ik mezelf eigenlijk een mislukkeling Ik vind mezelf best OK Ik vind dat ik trots kan zijn op wie ik ben Ik vind dat ik een aantal goede kwaliteiten heb Ik ben in staat om problemen en uitdagingen aan te gaan Tevredenheid met lichaam ... je uiterlijk ... je gezondheid ... je fysieke conditie ... je gewicht Tevredenheid met leven in het algemeen ... je leven in het algemeen ... je woning ... je levensstandaard ... de relatie met je familie ... de tijd voor jezelf en persoonlijke interesses ... de sociale contacten met vrienden en kennissen Persoonlijk toekomstbeeld Mij lijkt de toekomst vaak hopeloos Ik ben er zeker van dat mij een schitterende toekomst te wachten staat
(helemaal) oneens
tussen beide
(helemaal) eens
N
80,1
13,7
6,2
1593
7,0 6,7 3,1 3,9
17,8 24,0 12,9 19,4
75,2 69,3 84,0 76,7
1602 1593 1599 1597
7,4 6,2 14,0 17,8
22,7 13,9 26,7 23,9
69,9 79,9 59,3 58,3
1606 1607 1606 1608
4,7 4,8 2,8 7,8 9,2 4,8
17,5 11,5 13,0 17,3 23,8 12,5
77,8 83,8 84,1 74,9 67,0 82,7
1611 1614 1600 1614 1610 1610
58,0 13,4
28,4 43,3
13,6 43,3
1562 1546
Het lijkt alsof ik in mijn leven geen doel heb Ik kijk vol verwachting uit naar de toekomst Ik zie mijn toekomst vaak somber in Zelfontplooiing Ik vind het belangrijk dat ik mijn interesses kan volgen Ik wil voldoende tijd en energie overhouden om mijn persoonlijke interesses te beoefenen Ik voel een sterke drang naar nieuwe ervaringen Het is belangrijk voor mij een creatieve job te vinden waarin ik mezelf kan ontplooien Ik wil een eigen invulling geven aan het leven Voor mij persoonlijk is het van groot belang dat ik reizen kan maken die mezelf verrijken
70,4 7,6 65,4
20,4 25,9 23,1
9,2 66,5 11,4
1545 1550 1544
3,1 2,4
7,6 10,4
89,3 87,1
1610 1613
4,1 3,1
30,6 15,6
65,3 81,3
1598 1606
3,2 4,9
21,7 19,7
75,1 75,4
1602 1606
Het toekomstbeeld van de jongeren is gematigd positief. Ongeveer twee derde van de jongeren is vrij optimistisch over hun toekomst. 67% kijkt vol verwachting uit naar de toekomst en ziet de toekomst meestal niet somber in, 58% is het niet eens met de stelling dat de toekomst hopeloos is en 70% is het niet eens met de uitspraak dat ze geen doel hebben in hun leven. Toch zegt slechts 43% van de jongeren dat ze er zeker van zijn dat hen een schitterende toekomst te wachten staat. 13% is het hier niet mee eens en 43% heeft
hierover
geen
mening.
Hieruit
blijkt
de
onzekerheid
met
de
persoonlijke
toekomstverwachtingen. Zelfontplooiing is voor het merendeel van de jongeren belangrijk. Bijna negen op tien jongeren vindt het belangrijk dat ze hun eigen interesses kunnen volgen en wil voldoende tijd en energie overhouden om zijn persoonlijke interesses te beoefenen. 81% vindt het belangrijk om een creatieve job te vinden waar men zich kan ontplooien en drie kwart van de jongeren wil een eigen invulling geven aan het leven en wil reizen om zichzelf te verrijken.
1.2.2
Relatie met ouders
Een tweede groep van houdingen geeft de relatie met de ouders weer. Zowel de responsiviteit van de vader en de moeder als de opvolging door de ouders rekenen we tot deze dimensie (tabel 3). De emotionele band van jongeren met hun moeder is sterker dan de band met hun vader. Jongeren kunnen makkelijker terecht bij hun moeder dan bij hun vader als ze problemen hebben of ergens mee zitten. Ongeveer 70% van de jongeren kunnen bij hun moeder terecht als ze problemen hebben, ongeveer vier op tien jongeren kunnen hiermee bij hun vader terecht. Ook de monitoring door de moeders is sterker dan deze door de vaders. Terwijl 64% van de vaders altijd vraagt waar ze naartoe gaan als ze uitgaan, gebeurt dit door de moeders in bijna acht op tien van de jongeren. Drie op tien jongeren zegt dat de vader op de hoogte wil zijn van de vriendengroep en waaraan men zijn geld besteedt. Bij de moeders zegt zes op tien jongeren dat zij hiervan op de hoogte willen zijn.
TABEL 3:
RESPONSIVITEIT VADER EN MOEDER - PERCENTAGES (helemaal) oneens
tussen beide
(helemaal) eens
N
Mijn vader helpt mij goed als ik het moeilijk heb
19,2
22,5
58,3
1294
Als ik ergens over pieker of verdrietig ben, dan begrijpt mijn vader wat er aan de hand is
33,3
28,1
38,6
1281
Als het niet zo goed gaat met mij, dan lukt het mijn vader om mij te troosten
29,9
29,1
41,0
1274
Als ik met mijn vader over mijn problemen praat, dan helpt hij mij echt
28,0
26,8
45,1
1265
Mijn vader weet precies wanneer ik het ergens moeilijk mee heb
38,8
29,6
31,6
1262
Als ik verdrietig ben of ergens mee zit, dan heeft mijn vader dat in de gaten
34,7
27,8
37,6
1259
Ik kan goed met mijn vader praten over alles
37,5
28,9
33,7
1261
Mijn vader weet heel goed wat ik wil of voel
34,8
31,9
33,3
1261
Relatie met vader
Relatie met moeder Mijn moeder helpt mij goed als ik het moeilijk heb
8,2
14,0
77,8
1298
Als ik ergens over pieker of verdrietig ben, dan begrijpt mijn moeder wat er aan de hand is
12,3
18,8
69,0
1297
Als het niet zo goed gaat met mij, dan lukt het mijn moeder om mij te troosten
13,7
19,7
66,6
1296
Als ik met mijn moeder over mijn problemen praat, dan helpt zij mij echt
11,7
19,9
68,3
1291
Mijn moeder weet precies wanneer ik het ergens moeilijk mee heb
13,9
20,6
65,5
1289
Als ik verdrietig ben of ergens mee zit, dan heeft mijn moeder dat in de gaten
12,5
17,7
69,8
1284
Ik kan goed met mijn moeder praten over alles
15,5
22,8
61,7
1290
Mijn moeder weet heel goed wat ik wil of voel
14,8
22,3
62,9
1285
Mijn vader vraagt altijd waar ik naartoe ga als ik uitga
20,1
16,3
63,6
1261
Mijn vader vraagt waar ik mijn geld aan uitgeef
44,9
24,1
31,0
1262
Mijn vader wil weten wie mijn vrienden zijn
44,9
24,1
31,0
1261
7,6
14,0
78,4
1280
Mijn moeder vraagt waar ik mijn geld aan uitgeef
22,3
22,2
55,5
1292
Mijn moeder wil weten wie mijn vrienden zijn
13,2
22,2
64,6
1296
Opvolging ouders
Mijn moeder vraagt altijd waar ik naartoe ga als ik uitga
1.2.3
Antisociaal gedrag
Een derde
groep
van
houdingen en gedragingen verwijst
naar
geweld
en rebels
grensoverschrijdend (puberaal) gedrag (tabel 4). Een eerste houding omvat stellingen die peilen naar de rol van geweld in de samenleving. Het merendeel van de jongeren kent geen belangrijke rol toe aan geweld. Ongeveer één op tien jongeren vindt dat een beetje geweld hoort bij het zich amuseren, dat men geweld moet gebruiken om respect te krijgen en dat zonder geweld alles veel saaier zou zijn. Vechtpartijen door jongens worden makkelijker aanvaard, alsook het gebruik van geweld ter verdediging. Zo vindt 19% het normaal dat jongens zichzelf willen bewijzen door met anderen te vechten en 62% van de jongeren zou terugslaan als men wordt aangevallen. Een tweede groep stellingen omvat uitspraken over rebels puberaal gedrag op school. Ook hier stellen we vast dat jongeren over het algemeen braaf zijn. 14% is soms brutaal tegen de leerkrachten en stoort met opzet de leerkrachten tijdens het lesgeven. 8% pest soms andere leerlingen op school en heeft wel eens dingen op school met opzet vernield of beschadigd. Een volgende houding die past binnen het latente concept van ‘geweld en rebels gedrag’ is het streven naar autonomie of het niet naleven van maatschappelijke regels. De overgrote meerderheid van de jongeren houdt rekening met de gebruiken en gewoontes in de samenleving. 18% wil niet aan regels gebonden zijn en voor slechts 10% betekent ‘jezelf zijn’ geen rekening moeten houden met de samenleving. Meer bijval krijgen stellingen die peilen naar het autonomiestreven. Een kwart van de jongeren zegt zijn eigen zin te doen en zich niet te veel aan te trekken van wat anderen daarvan denken. Drie op tien jongeren wil zelf kunnen uitmaken wat mag en niet mag. De schoolbeleving van jongeren is vrij hoog. Zes à zeven jongeren op tien is het niet eens met stellingen “ik zou graag van school veranderen” en “ik voel me ongelukkig op deze school”. Slechts 19% en 11% respectievelijk beaamt deze uitspraken. Over de lessen bestaat minder eensgezindheid. 28% van de jongeren vindt de meeste lessen te saai, 30% gaat hier niet mee akkoord. Een vijfde tot een kwart van de jongeren heeft het gevoel dat de buurt niet tolerant staat tegenover jongeren. 28% van de jongeren zegt dat zijn buurtbewoners geen rondhangende jongeren verdragen en 21% is van mening dat de buren wantrouwig staan tegenover tieners. Een kleinere groep jongeren (15%) stelt dat de meeste volwassenen in zijn buurt zich bedreigd voelen door groepjes jongeren op straat.
TABEL 4:
REBELS GRENSOVERSCHRIJDEND (PUBERAAL) GEDRAG - PERCENTAGES (helemaal) oneens
tussen beide
(helemaal) eens
N
Een beetje geweld hoort gewoon bij het zich amuseren
69,1
19,8
11,1
1215
Je moet geweld gebruiken om respect te krijgen
75,8
14,3
9,8
1212
Als iemand mij aanvalt sla ik terug
16,7
21,5
61,8
1199
Zonder geweld zou alles veel saaier zijn
73,6
17,6
8,8
1215
Het is volkomen normaal dat jongens zichzelf willen bewijzen door met anderen te vechten
55,0
25,6
19,4
1213
Ik ben op school soms brutaal tegen de leerkrachten
67,0
18,5
14,4
1236
Ik pest soms andere leerlingen op deze school
79,9
12,4
7,7
1240
Ik stoor soms met opzet de leerkrachten tijdens het lesgeven
65,3
20,2
14,5
1240
Ik heb in de loop van dit of vorig schooljaar wel eens dingen op school met opzet vernield of beschadigd
84,4
7,9
7,7
1238
Ik doe mijn eigen zin en daarmee uit
31,8
41,6
26,5
1614
Jezelf zijn betekent: geen rekening moeten houden met de samenleving
69,8
20,0
10,2
1607
Zowel binnenshuis als buitenshuis trek ik me niets aan van de gebruiken en gewoontes in de samenleving
74,0
18,7
7,3
1597
Ik wil niet aan regels gebonden zijn
49,2
33,0
17,7
1607
Ik doe in de eerste plaats mijn eigen zin. Wat de anderen daarvan denken kan mij niet veel schelen
41,0
33,3
25,7
1608
Ik wil zelf kunnen uitmaken wat mag en niet mag
28,7
40,4
30,9
1611
De buren staan wantrouwig tegenover tieners
45,4
34,0
20,6
1496
Mijn buurtbewoners verdragen geen rondhangende jongeren
34,4
38,2
27,5
1490
De meeste volwassenen in mijn buurt voelen zich bedreigd door groepjes jongeren op straat
61,1
23,6
15,3
1498
Ik zou graag van school veranderen
58,8
22,7
18,5
1256
Ik voel me ongelukkig op deze school
68,9
20,2
10,9
1257
Ik vind de meeste lessen te saai
30,0
41,8
28,2
1251
Houding tov geweld
Rebels (puberaal) gedrag op school
Autonomiestreven
Gepercipieerde intolerantie in de buurt tgo jongeren
Schoolbeleving
1.2.4
Autoritaire verhoudingen
Een laatste groep van houdingen omvat de voorkeur voor autoritaire verhoudingen gemeten via de subjectieve onveiligheidsgevoelens, de opvattingen over de aanpak van criminaliteit, het autoritarisme en de houding ten opzichte van een strenge seksuele moraal (tabel 5). Een groot deel van de jongeren (ongeveer 70%) is van mening dat de straten onveiliger zijn geworden de laatste jaren en dat men ’s avonds op straat extra voorzichtig moet zijn. Dit betekent niet dat het merendeel van de jongeren vermijdend gedrag vertoont. Slechts 10% durft ’s avonds en ‘s nachts niet alleen thuis te blijven en 26% durft ’s avonds niet meer alleen op straat, uit angst dat er hen iets overkomt. Men probeert wel bepaalde wijken te vermijden. 44% van de jongeren durft niet in bepaalde wijken komen uit angst om overvallen te worden. Vier op tien jongeren zegt dat het vandaag de dag te onveilig is om kinderen alleen op straat te laten. Meer dan de helft van de jongeren (57%) vindt beschermende maatregelen zoals een alarmsysteem geen overboidge luxe. Bijna de helft zegt dat de politie niet meer in staat is om ons nog te beschermen tegen criminelen. Jongeren houden er vrij autoritaire opvattingen op na. Zo zegt bijna vier op tien (39%) van de jongeren dat alles beter zou gaan als de mensen minder zouden praten en harder zouden werken. Een derde zegt dat er twee soorten mensen zijn: sterken en zwakkelingen en een vijfde van de jongeren gaat akkoord met een extreme stelling dat we nood hebben aan sterke leiders die ons voorschrijven wat we moeten doen. Dit vertaalt zich in een positieve houding ten opzichte van harde repressie. Ongeveer een derde van de jongeren vindt dat zware misdaden bestraft moeten worden met de doodstraf, dat zware misdadigers geen gerechtelijk proces verdienen en men het recht in eigen handen mag nemen en men zich niet schulidg hoeft te voelen als men een inbreker zou doden. Voor verkrachters is men heel streng. Bijna 60% is van mening dat ze gecastreerd moeten worden. Zelfs voor jongeren en minderjarigen is men streng. 29% vindt dat er in probleemwijken een avondklok moet worden ingesteld voor jongeren en dat minderjarigen voor zware misdaden opgeloten moeten worden in gevangenissen, net als volwassenen. Voor kleine misdrijven neemt men een meer gematigde houding aan. Slechts 17% zegt dat alle misdrijven, hoe klein ook, even hard zouden moeten worden aangepakt.
TABEL 5:
ONBEHAGEN EN HARDE AANPAK CRIMINALITEIT - PERCENTAGES (helemaal) oneens
tussen beide
(helemaal) eens
N
Alle misdrijven, hoe klein ook, zouden even hard aangepakt moeten worden
54,8
28,7
16,6
1623
In probleemwijken moet er een avondklok voor jongeren ingesteld worden
37,2
33,8
29,0
1612
De doodstraf zou terug ingevoerd moeten worden voor zware misdaden
49,1
16,7
34,3
1607
Verkrachters moeten gecastreerd worden
22,1
18,5
59,4
1623
Zware misdadigers verdienen geen gerechtelijk proces
42,1
26,2
31,7
1608
Men moet zich niet schuldig voelen als men een inbreker zou doden
32,9
34,5
32,5
1624
Minderjarigen moeten voor zware misdaden opgesloten worden in gevangenissen, net zoals volwassenen
40,3
30,7
29,0
1631
Het is vandaag de dag te onveilig om kinderen alleen op straat te laten
23,5
36,8
39,7
1586
Uit angst dat er mij iets overkomt, durf ik 's avonds niet meer alleen op straat komen
50,2
23,8
26,0
1582
's Avonds moet je op straat extra voorzichtig zijn
11,9
18,5
69,6
1571
De laatste jaren zijn de straten onveiliger geworden
12,9
21,3
65,8
1573
De politie is niet meer in staat om ons nog te beschermen tegen criminelen
18,9
33,4
47,7
1577
Uit angst om overvallen te worden, durf ik niet in bepaalde wijken komen
33,4
22,5
44,1
1576
In deze tijd is een alarmsysteem geen overbodige luxe
14,4
29,1
56,5
1568
's Avonds en 's nachts durf ik niet alleen thuis te blijven
76,7
13,6
9,7
1575
Er zijn twee soorten mensen: sterken en zwakkelingen
42,3
25,6
32,1
1360
We hebben nood aan sterke leiders die ons voorschrijven wat we moeten doen
48,9
30,9
20,2
1359
Als de mensen minder zouden praten en harder zouden werken, zou alles beter gaan
30,2
31,3
38,5
1350
Harde repressie
Onveiligheidsgevoelens
Autoritarisme
Jongeren hebben een vrij strenge seksuele moraal (tabel 6). Bijna zes op tien jongeren stelt dat jongens te snel seks willen en dat jongeren te snel met iemand naar bed gaan. 53% is van mening dat naar bed gaan met iemand die je pas hebt ontmoet niet goed te praten, evenals dat seks met een partner voor slechts één nacht onaanvaardbaar is. De helft van de jongeren vindt dat seks enkel kan tussen vaste partners die elkaar graag zien en 45% zegt dat een vaste relatie wenselijk is om seks te hebben. Ook de stelling dat seks enkel kan tussen gehuwden krijgt nog vrij veel bijval. 28% is het eens met deze stelling, 60% gaat hier niet mee akkoord.
TABEL 6:
STRENGE SEXUELE MORAAL - PERCENTAGES (helemaal) oneens
tussen beide
(helemaal) eens
N
Seks kan enkel tussen vaste partners die elkaar graag zien
28,8
20,7
50,6
1432
Er wordt door jongeren te snel met iemand naar bed gegaan
16,0
26,5
57,5
1427
Jongens willen te snel seks
15,1
25,2
59,6
1416
Naar bed gaan met iemand die je pas hebt ontmoet, is niet goed te praten
23,4
23,5
53,1
1414
Seks kan enkel tussen gehuwden
59,7
12,4
27,8
1411
Om seks te hebben met iemand hoef je er geen vaste relatie mee te hebben
44,9
23,3
31,8
1412
Voor mij is seks met een partner voor slechts één nacht ('one-night stand') aanvaardbaar
52,9
23,3
23,8
1405
Strenge sexuele moraal
2 Etnisch-culturele verschillen in persoonlijk welbevinden, relatie met ouders, antisociaal gedrag en autoritarisme In een divers geworden samenleving bestaan verschillende maatschappijvisies naast elkaar. Een tot op zekere hoogte gedeeld maatschappij- en mensbeeld is echter volgens verschillende
auteurs
van
belang
voor
de
sociaal-culturele
integratie
van
minderheidsgroepen (Vermeulen & Penninx, 1994). Een mens- of wereldbeeld, met zijn waarden en normen, is een normatief gegeven. Het biedt een referentiekader of maatstaf waaraan we anderen en onszelf beoordelen. Voor de dimensies die we onderscheiden geldt dat een positief zelfbeeld, tevredenheid met het persoonlijke leven en een goede relatie met de ouders door de meeste mensen wel als een pluspunt zal worden beschouwd, terwijl grensoverschrijdend en antisociaal gedrag, evenals gevoelens van onveiligheid en een autoritaire visie op menselijke relaties en een repressie die de rechtstaat schendt, beschouwd zullen worden als onwenselijke houdingen en gedragingen. Het gaat ons hier echter niet om dergelijke evaluaties, wel om gelijkenissen en verschillen tussen de etnischculturele groepen en de rol die de participatieprofielen daarbij spelen. We stellen grote verschillen vast in houdingen tussen de etnisch-culturele groep waartoe men behoort (tabel 7). De verschillen zijn het grootst voor indicatoren van het persoonlijk welbevinden. Met een score van 75 op 100 is de tevredenheid met het lichaam het hoogst bij de strikte moslims, het laagst bij de autochtone jongeren (63 op 100). Ze zijn ook tevredener met het leven in het algemeen en hebben een veel positiever zelfbeeld dan de andere jongeren. Hoewel de drang naar zelfontplooiing een consensusverhaal is, zijn er toch verschillen naar etnisch-culturele groep. Vooral de niet-moslim jongeren, zowel autochtone als allochtone,
vinden zelfontplooiing heel belangrijk. Tussen moslims en strikte moslims zijn er geen verschillen in hun streven naar zelfontplooiing.
TABEL 7:
HOUDINGEN NAAR ETNISCH-CULTURELE GROEP – RIJPERCENTAGES EN SCORE OP 100 laag
midden
hoog
score op 100
N
Autochtoon
29,4
39,1
31,5
76,0
340
Allochtoon
29,4
41,2
29,4
73,7
227
Moslim
29,4
36,4
34,2
75,8
187
Strikte moslim
21,9
30,5
47,6
78,8
210
totaal (p=0.003)
27,8
37,2
35,0
76,0
964
Autochtoon
37,1
44,1
18,8
63,9
340
Allochtoon
31,6
44,0
24,4
67,4
226
Moslim
28,3
47,1
24,6
69,2
187
Strikte moslim
19,1
40,7
40,2
74,5
209
totaal (p=0,000)
30,2
43,9
25,9
68,0
961
Autochtoon
38,0
29,8
32,2
72,4
342
Allochtoon
32,4
29,3
38,2
73,8
225
Moslim
37,4
22,5
40,1
73,8
182
Strikte moslim
28,8
18,0
53,2
77,3
205
totaal (p=0,000)
34,6
25,8
39,6
74,1
954
Autochtoon
36,3
24,3
39,3
33,8
333
Allochtoon
39,4
21,3
39,4
33,6
221
Moslim
38,0
24,0
38,0
32,2
172
Strikte moslim
40,5
21,0
38,5
32,8
199
totaal (ns)
38,3
22,8
38,9
33,2
925
Autochtoon
31,3
31,6
37,2
78,4
339
Allochtoon
30,1
30,1
39,8
77,6
226
moslim
45,2
22,6
32,3
75,1
186
Strikte moslim
39,3
28,4
32,2
74,9
211
Totaal (p=0,017))
35,4
28,8
35,8
76,8
962
Sign.
Algemene tevredenheid
**
Tevredenheid uiterlijk
***
Positief zelfbeeld
**
Negatief toekomstbeeld
ns
Zelfontplooiing
**
Strikte moslimjongeren hebben eveneens een veel sterkere relatie met hun ouders (tabel 8). Autochtonen en allochtonen hebben een minder sterke emotionele band met hun ouders. De niet-strikte moslims nemen een middenpositie in. Niet alleen zijn er etnisch-culturele verschillen in de relatie met de ouders, ook de opvolging door de ouders van het doen en laten van de jongeren wordt anders ervaren door jongeren met een diverse etnisch-culturele achtergrond. De moslimjongeren zijn van mening dat hun doen en later sterker door hun ouders wordt opgevolgd dan de andere jongeren.
TABEL 8:
HOUDINGEN NAAR ETNISCH-CULTURELE GROEP – RIJPERCENTAGES EN SCORE OP 100 laag
midden
hoog
score op 100
N
Autochtoon
40,5
34,4
25,1
66,5
346
Allochtoon
35,4
31,4
33,2
70,1
229
Moslim
31,2
31,7
37,0
72,6
189
Strikte moslim
17,3
34,1
48,6
79,8
215
totaal (p=0,000)
32,4
33,1
34,5
71,4
979
Autochtoon
36,1
36,4
27,5
49,7
338
Allochtoon
41,5
32,6
25,9
48,0
224
Moslim
32,6
34,2
33,2
51,4
190
Strikte moslim
20,1
26,6
53,3
61,8
215
totaal (p=0,000)
33,1
32,9
34,0
52,4
967
Autochtoon
36,5
36,5
27,0
59,6
337
Allochtoon
32,4
34,7
32,9
62,0
222
Moslim
23,0
37,4
39,6
66,4
187
Strikte moslim
29,0
31,8
39,3
64,6
214
Totaal (p=0,009)
31,3
35,2
33,5
62,6
960
Sign.
Relatie met moeder
***
Relatie met vader
***
Opvolging ouders
*
De hoge persoonlijke tevredenheid en het positief zelfbeeld bij de strikte moslims gaat samen met een autoritaire houding en een voorkeur voor een harde aanpak van criminaliteit (tabel 9). Autochtone jongeren daarentegen zijn minder tevreden met hun persoonlijke leven, maar hebben ook een lagere autoritaire houding en zijn minder voorstander van harde repressie.
TABEL 9:
HOUDINGEN NAAR ETNISCH-CULTURELE GROEP – RIJPERCENTAGES EN SCORE OP 100 laag
midden
hoog
score op 100
N
Autochtoon
50,8
30,7
18,4
37,8
309
Allochtoon
35,5
30,5
34,0
46,0
200
Moslim
32,9
29,3
37,9
47,9
140
Strikte moslim
25,0
31,1
43,9
51,8
164
totaal (p=0,000)
38,7
30,5
30,8
44,4
812
Autochtoon
39,5
30,2
30,2
46,6
345
Allochtoon
31,6
32,5
35,9
49,4
231
Moslim
38,1
31,7
30,2
45,3
188
Strikte moslim
29,3
28,8
41,9
52,7
214
totaal (p=0,057)
35,1
30,7
34,1
48,4
978
Autochtoon
33,8
23,4
42,8
56,3
334
Allochtoon
32,3
31,4
36,3
54,4
223
Moslim
33,1
28,7
38,2
55,2
179
Strikte moslim
35,9
28,2
35,9
54,3
206
totaal (ns)
33,8
27,3
38,9
55,2
941
Sign.
Autoritarisme
***
Harde repressie
***
Onveiligheidsgevoelens
ns
We stellen eveneens grote verschillen vast in de seksuele moraal van de onderscheiden etnisch-culturele groepen (tabel 10). Strikte moslimjongeren (en in iets mindere mate moslimjongeren) hebben een veel strengere seksuele moraal dan de autochtone jongeren (72 tegenover 50 op 100). De allochtone jongeren leunen met een score van 55 op 100 eerder aan bij de houding van de autochtone jongeren dan bij de moslimjongeren.
TABEL 10:
STRENGE
SEKSUELE MORAAL NAAR ETNISCH-CULTURELE GROEP
–
RIJPERCENTAGES EN SCORE OP
100 laag
midden
hoog
score op 100
N
Autochtoon
46,1
41,1
12,9
50,3
320
Allochtoon
37,4
36,9
25,7
54,8
206
Moslim
19,7
29,9
50,3
66,9
157
Strikte moslim
15,6
25,1
59,2
72,0
179
totaal (p=0,000)
32,9
34,7
32,4
58,9
861
Sign.
Strenge seksuele moraal
***
Tenslotte zijn er ook verschillen in de houding ten opzichte van geweld en het autonomiestreven tussen de etnische groepen (tabel 11). Met een score van 37 op 100 staan moslimjongeren positiever tegenover geweld dan autochtone jongeren (30 op 100). De allochtonen en strikte moslims nemen een middenpositie in. Moslims en strikte moslims onderscheiden zich van de autochtonen en allochtonen door een hoger autonomiestreven. We stellen geen verschillen vast tussen de etnisch-culturele groepen voor wat het storend gedrag in de klas betreft. Er zijn grote verschillen in de gepercipieerde tolerantie van de buurt ten opzichte van jongeren. Met een score van 45 op 100 hebben strikte moslimjongeren veel meer het gevoel dat de buurt minder tolerant staat tegenover jongeren. Autochtone jongeren percipiëren deze vijandigheid veel minder (35 op 100). De schoolbeleving van moslimjongeren (en in iets mindere mate van allochtone jongeren) is negatiever dan deze van de autochtone en strikte moslimjongeren. TABEL 11:
HOUDINGEN NAAR ETNISCH-CULTURELE GROEP – RIJPERCENTAGES EN SCORE OP 100 laag
midden
hoog
score op 100
N
Autochtoon
37,8
39,8
22,4
30,1
304
Allochtoon
23,8
46,0
30,2
34,9
188
Moslim
25,4
37,3
37,3
37,3
127
Strikte moslim
34,0
36,0
30,0
33,8
150
totaal (p=0,003)
31,6
40,2
28,2
33,2
769
Autochtoon
30,3
36,8
32,9
22,3
340
Allochtoon
29,1
36,1
34,8
23,7
227
Moslim
27,2
38,9
33,9
24,5
181
Strikte moslim
36,9
32,5
30,5
21,9
204
Sign.
Houding tov geweld
Agressie in de klas
**
totaal (ns)
30,8
36,1
33,1
23,0
952
Autochtoon
31,8
43,2
25,0
38,1
340
Allochtoon
30,7
41,2
28,1
38,5
228
Moslim
25,5
40,2
34,2
41,7
183
Strikte moslim
33,2
32,2
34,6
40,4
211
totaal (p=0,061)
30,6
39,8
29,6
39,4
963
Autochtoon
34,0
39,826
26,163
34,0
344
Allochtoon
31,1
37,281
31,579
36,0
228
Moslim
32,4
24,725
42,857
38,1
182
Strikte moslim
40,7
32,243
27,103
33,9
214
Totaal (p=0,001)
34,5
34,711
30,785
35,2
968
Autochtoon
40,0
34,1
25,9
35,3
319
Allochtoon
30,0
39,5
30,5
38,6
210
Moslim
26,9
31,3
41,9
42,2
159
Strikte moslim
23,5
26,2
50,3
45,2
187
totaal (p=0,000)
31,7
33,2
35,1
39,5
875
ns
Autonomiestreven
p=0,09
Negatieve schoolbeleving
**
Intolerantie jongeren in de buurt
2.1
***
Besluit
Net zoals bij de participatieprofielen (zie working paper 1) zien we ook hier relatief weinig verschillen tussen de autochtone jongeren en de niet-islamitische allochtone jongeren. De verschillen
in
houdingen
en
opvattingen
situeren
zich
voornamelijk
tussen
de
moslimjongeren en de niet-moslimjongeren. Daarbij tekenen zich ook nog verschillen af tussen de strikte moslims en de niet-strikte moslims. De strikte moslimjongeren koppelen een zeer autoritaire, repressieve houding, een strenge seksuele moraal en een hoge gepercipieerde intolerantie tegenover jongeren in de buurt aan een zeer positief zelfbeeld en een grote tevredenheid met het persoonlijke leven. Wat hun antisociaal gedrag betreft nemen zij een middenpositie in en leunen ze aan bij de houdingen van de autochtone jongeren. De niet-strikte moslims zijn iets minder tevreden met zichzelf en hebben een lager schoolwelbevinden dan hun striktere geloofsgenoten, zij zijn ook veel minder autoritair en repressief (verschillen in dat opzicht niet betekenisvol van autochtonen), maar hebben van alle onderscheiden groepen de meest positieve houding ten opzichte van geweld en de hoogste mate van autonomiestreven. Het lijkt wel alsof het verlaten van een strikt volgen van de geloofsvoorgeschriften bij moslimjongeren gepaard gaat met een verschuiving van een autoritaire en repressieve houding naar een positievere houding ten opzichte van geweld en een afname van het persoonlijk welbevinden. In volgende sectie zullen we zien dat dit verschil in houdingen tussen moslims en strikte moslims zich voornamelijk voordoet bij meisjes en minder bij jongens.
3 Culturele verschillen tussen de etnisch-culturele groepen In de vorige sectie werden de houdingen en opvattingen van de verschillende etnischculturele groepen beschreven en vergeleken. Op basis daarvan is het moeilijk zich een duidelijk totaalbeeld van de verschillen tussen de groepen te vormen. In dit deel (sectie 3.1) zullen, op basis van een discriminantanalyse, twee vragen worden beantwoord: verschillen de onderscheiden groepen jongeren sterk in hun opvattingen en houdingen; zo ja, wat zijn dan de belangrijkste verschillen. In sectie 3.2 gaan we omgekeerd te werk en stellen we ons de vraag of we homogene clusters van houdingen kunnen onderscheiden en of deze clusters verschillen in hun etnisch-culturele samenstelling.
3.1 Hoe diep is de culturele kloof tussen etnisch-culturele groepen? Om een beter zicht te krijgen op welke houdingen de diverse etnisch-culturele groepen het best onderscheiden, voeren we een discriminantanalyse uit.
TABEL 12:
DISCRIMINANTANALYSE: AUTOCHTOON VS ALLOCHTOON
allochtoon (groepscentroïde=0,489)
Discriminatie- autochtoon (groepscentroïde=-0,710) kracht Strenge seksuele moraal 0,600 Autoritarisme 0,462 Perceptie intolerantie tov jongeren in de buurt 0,327 Tevredrenheid met lichaam 0,300 Relatie met moeder 0,242 Houding tov geweld 0,240 Positief zelfbeeld 0,181 Harde repressie 0,161 Opvolging ouders 0,134 Schoolbeleving 0,126 0,106 Onveiligheidsgevoel Relatie met vader 0,093 0,087 Zelfontplooiing Agressie in de klas 0,074 Autonomiestreven 0,070 0,013 Negatief toekomstbeeld 0,001 Tevredenheid met leven Eigenwaarde=0,349; Canonische correlatie=0,508; Wilks'=0,741; df=17; p=0,000 73,0% juist geklasseerd; 77,4% van de autochtonen; 70,0% van de allochtonen
Eerst zetten we de autochtone jongeren af tegen de allochtone jongeren (tabel 12). Op basis van hun houdingen kunnen we 73% van de jongeren juist klasseren als autochtoon of allochtoon. De houding die het sterkst discrimineert tussen de twee groepen is de houding ten opzichte van een strenge seksuele moraal. Ook maar in iets mindere mate onderscheiden allochtonen en autochtonen zich van elkaar doordat de allochtonen positiever staan tegenover autoritaire verhoudingen en geweld, meer intolerantie percipiëren ten opzichte van jongeren in de buurt, tevredener zijn met hun uiterlijk en een hogere responsiviteit van
de moeder ervaren. Allochtonen hebben eveneens een positiever zelfbeeld, zijn sterkere voorstanders van harde repressie en worden strikter opgevolgd door hun ouders en hebben een
negatievere
schoolbeleving.
Kenmerkend
voor
de
autochtonen
is
hun
hoger
onveiligheidsgevoel en hun sterker streven naar zelfontplooiing. Als we de moslimjongeren afzetten tegen de niet-moslimjongeren kunnen we, op basis van hun houdingen en opvattingen, zelfs in 77% van de gevallen juist voorspellen of ze moslim of niet-moslim zijn (tabel 13). Het onderscheid tussen moslim en niet-moslimjongeren is voor een groot deel op naam te schrijven van de houding tegenover de seksuele moraal. Deze is veel strenger bij de moslimjongeren dan bij de andere jongeren. Moslimjongeren zijn daarnaast ook autoritairder dan niet-moslimjongeren, ze staan positiever tegenover geweld en ze ervaren meer intolerantie tegenover jongeren in de buurt. Ze zijn bovendien tevredener met hun uiterlijk en met hun leven in het algemeen, hebben een positiever zelfbeeld en ervaren een grotere responsiviteit en monitoring van vader en moeder dan de nietmoslimjongeren.
Typerend
voor
niet-moslimjongeren
is
hun
sterkere
drang
naar
zelfontplooiing en hun hoger onveiligheidsgevoel.
TABEL 13:
DISCRIMINANTANALYSE: MOSLIM VS NIET-MOSLIM
moslim (groepscentroïde=0,932)
Discriminatieniet-moslim (groepscentroïde=kracht 0,514) Strenge seksuele moraal 0,722 Autoritarisme 0,306 TevredrenheidFysiek 0,274 Perceptie intolerantie tov jongeren in de buurt 0,255 Relatie met moeder 0,219 Relatie met vader 0,207 Positief zelfbeeld 0,187 0,136 Zelfontplooiing Houding tov geweld 0,133 Tevredenheid met leven in het algemeen 0,130 0,123 Onveiligheidsgevoel Opvolging ouders 0,114 Harde repressie 0,069 Schoolbeleving 0,067 Autonomiestreven 0,045 0,023 Negatief toekomstbeeld Agressie in de klas 0,007 Eigenwaarde=0,480; Canonische correlatie=0,570; wilks'=0,676; p=0,000 77,1% juist geklasseerd; 77.8% van de moslimjongeren; 76,7% van de niet-moslimjongeren
3.2 Verschillen de attitudinale clusters in hun etnisch-culturele samenstelling? De discriminantanalyse wees uit dat we de verschillende etnisch-culturele groepen vrij goed van elkaar kunnen onderscheiden op basis van hun houdingen en opvattingen. In deze sectie stellen we ons de vraag of we homogene groepen of clusters van jongeren kunnen
onderscheiden op basis van hun houdingen en of deze clusters van elkaar verschillen in hun etnisch-culturele samenstelling. De latente klasse-analyse is gebaseerd op een selectie van vijf houdingen1 die goed de verschillende dimensies in de houdingen weergeven. Het gaat om het zelfbeeld, het negatief persoonlijk toekomstbeeld, de houding ten opzichte van geweld, de uiting van storend gedrag in de klas en het autoritarisme. De modelselectie van de latente klasseanalyse wees uit dat de vijf-clusteroplossing het best overeenstemt met de data (tabel 14).
TABEL 14:
1-Cluster 2-Cluster 3-Cluster 4-Cluster 5-Cluster 6-Cluster
MODELSELECTIE LATENTEKLASSE-ANALYSE LL
BIC(LL)
Npar
L²
Df
p-value
-5026,5 -4900,2 -4833,7 -4813,2 -4804,3 -4795,0
10121,3 9909,6 9817,6 9817,6 9840,8 9863,3
10 16 22 28 34 40
678,0 425,3 292,3 251,4 233,5 215,0
232 226 220 214 208 202
0,00 0,00 0,00 0,04 0,11 0,25
Klassificatiefout 0,000 0,067 0,168 0,200 0,253 0,273
De vijf clusters zijn vrij gelijkmatig verdeeld over de jongeren. De grootste cluster is 27%, de kleinste cluster omvat 15% van de jongeren (tabel 15).
TABEL 15:
GROOTTE VAN DE CLUSTERS N
%
Rebels, ongelukkig & autoritair
247
26,7
Braaf & niet autoritair
170
18,4
Braaf & heel gelukkig
196
21,1
Rebels, gelukkig & autoritair
171
18,5
Braaf & heel ongelukkig
142
15,4
Totaal
926
100,0
We geven eerst een beschrijving van de clusters op basis van die kenmerken of houdingen waarop ze zijn gegroepeerd (tabel 16). De eerste cluster (27%) omvat de jongeren die een vrij negatief zelfbeeld hebben en een zeer negatief persoonlijk toekomstbeeld. Ze staan zeer positief tegenover het gebruik van geweld en vertonen vaak storend gedrag in de klas. Dit combineren ze met zeer autoritaire opvattingen. Van deze rebelse, autoritaire en ongelukkige jongeren bestaat er ook een gelukkige versie. Deze cluster omvat 19% van de
1
Om stabiele oplossingen te verkrijgen bij latente-klasse analyse, is het aangewezen te werken met een beperkt aantal variabelen. Daarom maken we een selectie van houdingen die een goede afspiegeling is van het geheel van houdingen die we voorhanden hebben in de databank.
jongeren en ze combineren autoritaire houdingen en storend gedrag in de klas met een zeer positief zelfbeeld en optimistisch toekomstbeeld. Naast de rebelse jongeren die veel storend gedrag in de klas vertonen en positief staan tegenover geweld, zijn er drie clusters met brave jongeren. Zij vertonen weinig storend gedrag in de klas en keuren het gebruik van geweld af. Ook bij deze brave jongeren kunnen we een onderscheid maken naargelang hun persoonlijk welbevinden. De cluster met brave en heel ongelukkige jongeren, die 15% van de jongeren omvat, combineert weinig antisociaal gedrag met een negatief zelfbeeld en een negatief toekomstbeeld. De jongeren in de cluster met brave en heel gelukkige jongeren (21%) combineren zeer weinig storend gedrag en een negatieve houding tov geweld met een zeer positief zelfbeeld en een positief toekomstbeeld. Tenslotte onderscheiden we een groep jongeren die weinig antisociaal gedrag combineert met een zeer laag autoritaire houding en een gemiddeld persoonlijk welbevinden (18%).
TABEL 16:
SCORE OP DE HOUDINGEN
(0-100) VAN DE VIJF CLUSTERS
Agressie in de klas 33,9
Zelfbeeld 70,4
Negatief toekomst 43,5
Houding tov geweld 50,9
Autoritaris me 53,5
Braaf & niet autoritair
16,7
75,1
34,2
18,9
33,3
Braaf & heel gelukkig
11,1
86,1
16,3
21,2
42,2
Rebels, gelukkig & autoritair
37,5
83,9
19,4
50,0
51,7
Braaf & heel ongelukkig
21,9
56,3
49,7
22,8
42,4
25,2***
74,9***
32,8***
35,1***
45,7***
Rebels, ongelukkig & autoritair
Totaal
Vervolgens kijken we naar de etnisch-culturele samenstelling van de clusters (tabel 17). De autochtone
jongeren
zijn
oververtegenwoordigd
bij
de
brave
jongeren
en
ondervertegenwoordigd in de clusters met rebelse jongeren. Vooral in de cluster met brave, niet-autoritaire jongeren en brave, heel ongelukkige jongeren vinden we de autochtone jongeren vaker terug. In deze twee clusters zijn de allochtone niet-moslim jongeren ondervertegenwoordiging. We vinden hen daarentegen vaker terug bij de brave, heel gelukkige jongeren en ook bij de rebelse, autoritaire jongeren, zowel de gelukkige als de ongelukkige variant. Terwijl een laag persoonlijk welbevinden bij allochtone jongeren hand in hand gaat met rebels gedrag en autoritaire houdingen (net als bij de moslimjongeren), stellen we bij autochtone jongeren het tegendeel vast. Zij combineren een laag persoonlijk welbevinden met weinig antisociaal gedrag. De moslimjongeren zijn oververtegenwoordigd in de clusters met rebelse en autoritaire jongeren. Het onderscheid tussen moslims en strikte moslims komt tot uiting in de mate van persoonlijk
welbevinden.
vertegenwoordigd
zijn
bij
Terwijl de
de
moslimjongeren
ongelukkige
rebelse
sterker
jongeren,
dan
hebben
gemiddeld de
strikte
moslimjongeren een grotere kans om terecht te komen in de cluster met gelukkige rebelse jongeren.
TABEL 17:
ETHNISCH-CULTURELE
SAMENSTELLING
EN
PARTICIPATIEPROFIELEN
VAN
DE
CLUSTERS
(KOLOMPERCENTAGES) Rebels, ongelukkig & autoritair
Braaf, niet autoritair
Braaf & heel gelukkig
Rebels, gelukkig & autoritair
Braaf & heel ongelukkig
Totaal
Autochtoon
32,8
49,3
38,4
32,8
51,8
40,3
Allochtoon
29,5
18,1
28,0
28,4
22,8
25,7
Allochtoon, moslim
21,3
14,5
14,0
15,5
12,3
15,9
Allochtoon, strikte moslim
16,4
18,1
19,5
23,3
13,2
18,0
Totaal (p=0,017) (n=715)
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
Nonparticipanten
30,6
35,8
29,8
25,8
33,3
30,9
Familie & vrienden
26,3
26,8
34,0
35,8
30,3
30,5
Leden, cultuur & omnivoren
43,1
37,4
36,2
38,3
36,4
38,6
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
Etnisch-culturele groep
Participatiepatroon
Totaal (ns) (n=642)
4 Socialiserende rol van participatiepatronen Om te onderzoeken op welke manier de verschillende participatieclusters de eventuele verschillen in houdingen tussen de verschillende etnisch-culturele groepen beïnvloeden, bekijken we eerst hoe groot de verschillen in houdingen en opvattingen zijn tussen jongeren met een verschillend participatieprofiel (tabel 18) (sectie 4.1). De vraag die we ons hier stellen is of de manier van contact met de samenleving een invloed heeft op de waardeoriëntaties
van
jongeren?
We
maken
hierbij
een
onderscheid
tussen
drie
participatieclusters: (1) de ‘nonparticipanten’, (2) de ‘familie & vrienden’ cluster en (3) de participatieclusters ‘leden’, ‘cultuurliefhebbers’ en ‘omnivoren’, die we samen nemen omwille van de te kleine aantallen. Daarnaast is het belangrijk te onderzoeken of de socialiserende mechanismen van participatie op dezelfde manier werken voor de verschillende etnischculturele groepen en voor jongens en meisjes (interactie-effecten) (sectie 4.2).
4.1 Participatieprofielen en houdingen We bespreken achtereenvolgens de invloed van de participatieprofielen op de houdingen die het persoonlijk welbevinden weergeven, vervolgens het antisociaal gedrag en tenslotte de autoritaire en repressieve houdingen.
Jongeren die op verschillende manieren contact hebben met de maatschappij verschillen onderling naar hun zelfbeeld, ze percipiëren de opvolging door hun ouders anders en verschillen in het belang dat ze hechten aan zelfontplooiing (tabel 18). Zo stellen we vast dat jongeren die hun vrije tijd met vrienden en familie doorbrengen of (in iets mindere mate) jongeren die lid zijn van verenigingen en aan cultuurparticipatie doen een positiever zelfbeeld hebben dan de nonparticipanten. De verenigingsjongeren en cultuurliefhebbers hechten eveneens meer belang aan zelfontplooiing en ze ervaren een sterkere monitoring van de ouders. Hiermee staan ze lijnrecht tegenover de nonparticipanten. Zij ervaren minder monitoring door de ouders. De jongeren die hun vrije tijd doorbrengen met vrienden en familie nemen een tussenpositie in. Dit ligt in het verlengde van wat we zouden verwachten op basis van de literatuur (Mahoney & Stattin, 2000; Mahoney, 2000; Robson & Feinstein, 2007; Bartko & Eccles, 2003; Pedersen et al., 2005; Eccles & Barber, 1999; Persson, Kerr & Stattin, 2007). Onderzoek toont immers aan dat vooral gestructureerde activiteiten, die vaak gesuperviseerd worden door (jong)volwassenen, zoals het lidmaatschap in verenigingen, sportparticipatie of extracurriculaire activiteiten, possitief geassocieerd zijn met zowel persoonlijke ontwikkeling als burgerschapshoudingen. De ongestructureerde vrijetijdsactiviteiten worden daarentegen vaak geassocieerd met negatieve uitkomsten zoals minder goede schoolresultaten, delinquentie, negatieve relatie met ouders (Mahoney & Stattin, 2000; Mahoney, Stattin & Lord, 2004). Dit kunnen we echter niet bevestigen. Het zijn niet de jongeren in de ‘vrienden & familie’-cluster die meer storend gedrag in de klas vertonen, maar de verenigingsjongeren en de cultuurliefhebbers. De nonparticipanten scoren hier het laagst. Bovendien zijn het niet de vrienden & familiejongeren die een negatiever zelfbeeld hebben maar de nonparticipanten. Met betrekking tot de autoritaire en repressieve houdingen, kunnen we de literatuur bevestigen. Zowel de zelfselectie- als de socialisatietheorieën veronderstellen immers een positief verband tussen sociale participatie en burgerschapshoudingen (Verba & Nie, 1972; Milbrath & Goel, 1977; Sapiro, 2004; de Tocqueville, 1961; Almond & Verba, 1995; Frisco, Muller & Dodson, 2004; McFarland & Thoma, 2006). Uit de analyse blijkt dat de subjectieve onveiligheidsgevoelens het laagst zijn bij de leden, cultuurliefhebbers en omnivoren, en het hoogst bij de ‘vrienden & familie’ cluster. De nonparticipanten nemen een tussenpositie in. Dit is een bevestiging van diepgaand onderzoek naar onveiligheidsgevoelens (Elchardus, De Groof & Smits, 2003; 2005). Uit dit onderzoek bleek dat sociale netwerken via verenigingen en cultuurparticipatie de onveiligheidsgevoelens drukken, terwijl veel informele contacten (praten met buren, familienetwerken, ...) de onveiligheidsgevoelens aanwakkeren.
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
–
ANOVA
(MCA): GEMIDDELDE
***
***
***
39,3
28,0
42,5
42,1
46,4
49,0
49,4
50,2
Meisje
74,3
63,0
71,9
32,5
32,1
76,7
72,2
50,7
63,3
27,0
16,9
36,7
35,9
40,4
47,4
59,5
64,4
Participatieprofielen
**
***
*
**
Seksuele moraal (n=591)
***
59,7
Onveiligheidsgevoelens (n=653)
***
55,3
Harde repressie (n=686)
***
68,6
autoritarisme (n=560)
***
75,6
***
autonomiestreven (n=672)
*
36,8
Agressie in de klas (n=681)
*
33,3
Opvolging ouders (n=670)
*
77,9
Relatie met vader (n=673)
Relatie met moeder (n=685)
***
74,5
Schoolbeleving (n=683)
***
79,2
Negatief toekomstbeeld (n=643)
***
Jongen
Positief zelfbeeld (n=667)
Geslacht
Tevredenheid met uiterlijk (n=673)
Zelfontplooiing (n=670)
Tolerantie tov jongeren in de buurt (n=608)
100
Tevredenheit met leven in het algemeen (n=673)
NETTOSCORES OP
EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP MAATSCHAPPIJ EN PERSOONSGEBONDEN HOUDINGEN
Houding tov geweld (n=534)
TABEL 18:
*
Nonparticipanten
74,6
67,1
72,5
34,0
33,6
73,2
70,5
52,1
59,0
31,0
18,1
38,5
38,1
43,0
49,4
55,8
59,5
Vrienden & familie
77,3
66,9
77,4
32,0
34,5
76,8
73,0
53,2
62,3
33,0
22,7
40,8
39,6
44,1
48,7
57,2
59,6
Leden, cultuur & omnivoor
77,5
69,5
73,8
32,2
34,2
78,9
69,0
52,7
64,5
32,5
24,2
38,3
38,0
41,9
46,1
53,1
56,6
Etnisch-culturele groep
*
***
***
**
*
*
***
*
***
Autochtoon
76,2
64,2
74,1
33,0
33,3
77,1
67,3
50,3
59,1
29,8
20,7
35,8
37,0
37,8
47,5
57,5
50,2
Allochtoon
74,3
66,3
73,5
33,2
33,6
76,8
69,0
51,0
61,1
33,6
22,8
37,2
38,5
43,3
50,3
55,8
55,4
Moslim
75,5
69,5
73,4
31,7
32,8
74,7
70,8
51,5
63,0
36,7
23,1
41,6
40,7
48,8
43,8
53,0
66,3
Strikte moslim
79,5
74,7
76,6
33,2
37,5
75,5
78,5
59,4
66,6
32,1
20,5
45,2
39,1
48,7
50,8
52,7
72,3
*
*
***
***
Interactie-effecten Geslacht*participatieprofiel Geslacht*etnische groep
* *
** *
*
Participatie*etnische groep R²
* 3,9
13,8
4,7
0,5
2,6
4,0
4,6
*
*
**
3,7
7,3
*
2,7
3,0
11,6
9,0
5,9
2,2
9,2
23
32,6
4.2 Differentiële socialiserende rol van participatie Alvorens dieper in te gaan op de vraag of participatie een invloed heeft op de verschillen in houdingen
tussen
de
etnisch-culturele
groepen,
stellen
we
ons
de
vraag
of
de
socialisatiemechanismen van participatie op identieke manier te werk gaan voor de onderscheiden etnisch-culturele groepen. Uit onderzoek blijkt immers dat aan de soort vrijetijdsbesteding een heel andere betekenis wordt gegeven door allochtone dan door autochtone jongeren (Lareau, 2002; Roberts & Parsell, 1994; Kohn, 1986; Luster, Rhoades & Haas, 1989; Reissman, 1954). Zo wordt er door allochtonen meer belang gehecht aan de familie- en gezinsbanden dan door autochtonen. Autochtonen daarentegen leggen meer de nadruk op de participatie in allerlei georganiseerde activiteiten en motiveren en stimuleren hun kinderen ook om hieraan deel te nemen (MacDonald et al., 1949; Roberts & Parsell, 1994; Persson, Kerr & Stattin, 2007). Op basis van deze onderzoeken verwachten we dat een familiale- en gezinsgerichte vrijetijdsbesteding, sterke familiebanden en een uitgebreid primair sociaal netwerk een minder positieve uitwerking zal hebben voor autochtone adolescenten dan voor allochtone adolescenten. Van integratie in het sociale en culturele verenigingsleven verwachten we dat het positief gelieerd zal zijn aan een democratisch wereldbeeld bij autochtonen, maar minder bij allochtone jongeren. Bovendien stellen we ons de vraag of de genderverschillen in houdingen niet afhankelijk zijn van de etnisch-culturele groep waartoe men behoort. Genderverschillen in houdingen ontstaan door opvoedingsverschillen. Ouders geven hun kinderen waarden mee die ze de rest van hun leven meedragen. Deze socialisatie in het gezin is vaak genderspecifiek, waardoor jongens en meisjes een andere kijk hebben op de wereld. De ontwikkeling van een genderidentiteit kan volgens Kulis (2002) bovendien niet los gezien worden van de etnische identiteit. We kunnen daarom verwachten dat de etnisch-culturele verschillen in houdingen en opvattingen anders lopen naargelang het geslacht van de respondent. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn voor de tevredenheid met het leven in het algemeen, het zelfbeeld, het autonomiestreven, het autoritarisme en de ervaren opvolging door de ouders (tabel 18 en figuur 1). De etnisch-culturele verschillen in deze houdingen zijn niet hetzelfde bij jongens en meisjes.
FIGUUR 1:
INTERACTIE-EFFECT VAN ETNISCH-CULTURELE GROEP EN GESLACHT OP HOUDINGEN
Etnisch-culturele groep
gender
Tevredenheid met het leven Zelfbeeld Autonomiestreven Autoritarisme Opvolging ouders
24
Bovendien zijn de genderverschillen in seksuele moraal, de tevredenheid met het uiterlijk, het autonomiestreven, de gepercipieerde tolerantie ten opzichte van jongeren in de buurt en de opvolging van de ouders afhankelijk van de participatievorm. Dit betekent dat de verschillen in deze opvattingen tussen de participatievormen verschillend zijn voor jongens en meisjes.
FIGUUR 2:
INTERACTIE-EFFECT VAN PARTICIPATIEPATROON EN GESLACHT OP HOUDINGEN
Participatie
Seksuele moraal Tevredenheid uiterlijk Autonomiestreven Gepercipieerde tolerantie tov jongeren in de buurt Opvolging ouders Gender
Voor de gepercipieerde tolerantie ten opzichte van jongeren in de buurt en de relatie met de moeder loopt de invloed van de participatieclusters anders naargelang de etnisch-culturele groep (figuur 3).
FIGUUR 3:
INTERACTIE-EFFECT VAN PARTICIPATIE EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP HOUDINGEN
Participatie
Gepercipieerde tolerantie jongeren in de buurt Relatie met moeder
Etnisch-culturele groep
Om een beter zicht te krijgen op de manier waarop de types van verbondenheid de verschillende
houdingen
beïnvloeden,
maken
we
gebruik
van
stapsgewijze
lineaire
regressieanalyse en splitsen de analyses, waar nodig, op naar geslacht. In een eerste model voeren we de etnisch-culturele groepen in, gevolgd door de sociodemografische kenmerken die zowel samenhangen met de participatieclusters als met de houdingen. In dit tweede model voeren we eveneens de participatieclusters in. Op deze manier kunnen we onderzoeken of de manier van participatie een invloed heeft op de houdingen en of de (eventuele) verschillen tussen de etnisch-culturele groepen kunnen worden verklaard door de aard van de participatie. We beginnen met de bespreking van de houdingen die behoren tot het persoonlijk welbevinden,
vervolgens
de
relatie
met
de
ouders,
de
houdingen
die
het
rebels
grensoverschrijdend gedrag beschrijven en tenslotte nemen we de autoritaire en repressieve houdingen onder de loep. 25
4.3 Persoonlijk welbevinden 4.3.1 Tevredenheid met het leven in het algemeen Uit de regressieanalyse opgesplits naar geslacht blijkt dat er etnisch-culturele verschillen zijn in algemene tevredenheid bij de meisjes maar niet bij de jongens (tabel 19 en 20). Bij de meisjes zijn de strikte moslims tevredener met hun leven in het algemeen dan de andere meisjes (tabel 19). Zij halen een score van 79 op 100. Allochtone jongeren scoren het laagst (74 op 100) en de autochtone en moslimjongeren nemen met een score van 76 op 100 een tussenpositie in. Bij de jongens zijn er geen verschillen in tevredenheid naargelang de etnisch-culturele groep.
TABEL 19:
GEMIDDELDE
SCORE OP TEVREDENHEID MET HET LEVEN IN HET ALGEMEEN
(0-100)
NAAR
GESLACHT EN ETNISCH-CULTURELE GROEP
Jongen
Meisje
Totaal
Autochtoon
77,8
74,8
76,0
Allochtoon
77,3
71,1
73,7
Moslim
79,1
73,5
75,8
Strikte moslim
78,5
79,0
78,8
Totaal
78,1
74,5***
76,0
Moslimmeisjes hebben een meer populaire mediavoorkeur en een zwakkere financiële draagkracht, elementen die de tevredenheid met het leven in het algemeen doen afzwakken. Door
de
controleren
voor
deze
factoren,
neemt
de
tevredenheid
van
de
strikte
moslimmeisjes nog toe. Ze percipiëren bovendien een lagere sociale desorganisatie in de buurt, wat hun tevredenheid doet toenemen. Bij de jongens zijn er geen verschillen in tevredenheid tussen de etnisch-culturele groepen. We stellen echter wel vast dat een aantal factoren hun tevredenheid beïnvloedt. Zo doet een zwakke financiële draagkracht en een hoge gepercipieerde desorganisatie in de buurt de tevredenheid afnemen. Wonen in Brussel daarentegen heeft een positieve invloed op hun tevredenheid, net als het doorbrengen van de vrijetijd met ‘vrienden & familie’.
26
TABEL 20:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP TEVREDENHEID MET HET
LEVEN IN HET ALGEMEEN (N=673)
Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim Leeftijd tso (ref=aso) bso Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl) Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet) Zwakke financiele draagkracht Woont in Brussel (ref=buiten brussel) Desorganisatie in de buurt Populaire mediavoorkeur Vrienden & familie (ref=nonparticipant) Leden, cultuur & omnivoor R²
Jongens Model 1 Model 2 (β) (β) 0,043 0,006 0,035 0,026 0,055 0,012 0,015 0,040 0,081 -0,100
Meisjes Model 1 Model 2 (β) (β) -0,113 -0,078 -0,081 -0,020 0,130* 0,207** -0,166** 0,117* 0,037 -0,003
0,111 -0,385*** 0,156* -0,208** 0,016 0,174** 0,084 16,8
0,022 -0,141* 0,052 -0,158* -0,131* 0,060 0,116 10,5
0,0
3,5
4.3.2 Tevredenheid met uiterlijk Terwijl alle jongens, los van de etnisch-culturele groep, even tevreden zijn met het leven in het algemeen, stellen we wel etnisch-culturele verschillen vast voor wat betreft de tevredenheid met het lichaam. (Strikte) moslimjongens zijn meer tevreden met hun uiterlijk dan allochtone en autochtone jongens. We kunnen dit verklaren door hun woonplaats en buurtkenmerken. In Brussel wonen en weinig verloedering in de buurt ervaren heeft een positieve invloed op de tevredenheid met het uiterlijk. Aangezien (strikte) moslimjongeren vaker dan de andere etnisch-culturele groepen in Brussel wonen en minder sociale desorganisatie percipiëren, kan hun hogere tevredenheid hieraan worden toegeschreven. Er zijn echter ook factoren die hun tevredenheid remmen. Moslimjongeren ervaren een lagere financiële draagkracht van het gezin, wat hun tevredenheid doet afnemen. Naast de woonplaats en de buurtperceptie, verklaart ook de manier van participatie waarom moslimjongens zich fysiek beter voelen.
27
TABEL 21:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP TEVREDENHEID MET HET
UITERLIJK (N=673)
Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim Leeftijd tso (ref=aso) bso Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl) Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet) zwakke financiele draagkracht woont in Brussel (ref=buiten Brussel) Desorganisatie in de buurt Populaire mediavoorkeur Vrienden & familie (ref=nonparticipanten) Leden, cultuur & omnivoor R²
Jongens Model 1 Model 2 (β) (β) 0,079 -0,001 0,146* 0,038 0,182** 0,065 0,049 0,017 0,031 0,027
Meisjes Model 1 Model 2 (β) (β) 0,026 0,056 0,061 0,120 0,286*** 0,302*** 0,056 0,007 0,046 -0,007
-0,006 -0,150* 0,256*** -0,168* 0,100 0,195** 0,086 8,3
0,051 -0,089 0,044 0,019 -0,055 -0,072 0,075 6,2
2,4
6,3
Een vrijetijdsbesteding met familie en vrienden heeft een positieve invloed op de tevredenheid met het uiterlijk bij de jongens. Aangezien moslimjongens hun vrije tijd vaker doorbrengen met vrienden en familie, verklaart dit waarom ze tevredener zijn met hun uiterlijk. Bij de meisjes heeft de manier van participatie geen invloed op de tevredenheid met het uiterlijk (tabel 21 en 22). Net als bij de jongens zijn ook de strikte moslimmeisjes veel tevredener met hun lichaam, maar in tegenstelling tot bij de jongens kunnen we dit niet verklaren door hun achtergrondkenmerken, noch door hun participatiepatroon.
TABEL 22:
GEMIDDELDE
SCORE OP TEVREDENHEID MET HET LICHAAM
(0-100)
NAAR GESLACHT EN
PARTICIPATIEPOFIEL
jongen
meisje
totaal
Nonparticipanten
73,2
63,2
68,2
Familie & vrienden
79,7
61,2
67,0
Leden, cultuur & omnivoren
72,9
64,5
68,4
74,4**
62,9***
67,9
Totaal
4.3.3 Zelfbeeld Net zoals de tevredenheid met het leven in het algemeen, stellen we vast dat het zelfbeeld van strikte moslimjongeren hoger is dan dat van de andere jongeren (tabel 23). Zij halen een score van 77 op 100. Autochtone jongeren scoren 72 op 100 en allochtone en moslimjongeren nemen met een score van 74 op 100 een tussenpositie in. Een opsplitsing naar geslacht maakt duidelijk dat we het positievere zelfbeeld van strikte moslimjongeren 28
volledig op naam kunnen schrijven van de meisjes. Strikte moslimmeisjes hebben een veel positiever zelfbeeld dan de andere meisjes. Zij scoren 77 op 100 tegenover een score van om en bij de 71 op 100 bij de andere jongeren. Bij de jongens is er geen verschil in zelfbeeld tussen de verschillende etnisch-culturele groepen (tabel 24).
TABEL 23:
GEMIDDELDE SCORE OP POSITIEF ZELFBEELD NAAR GESLACHT EN ETNISCH-CULTURELE GROEP Jongens
Meisjes
Totaal
Autochtoon
75,0
70,7
72,4
Allochtoon
79,0
70,1
73,8
Moslim
77,3
71,6
73,8
Strikte moslim
78,0
76,6
77,3
Totaal
77,1
71,9**
74,1
Het positievere zelfbeeld van strikte moslimmeisjes neemt lichtjes af na controle voor de ervaren financiële draagkracht van het gezin (tabel 24). Moslimmeisjes percipiëren immers een zwakkere financiële draagkracht wat een negatieve impact heeft op hun zelfbeeld. Ook bij de jongens heeft de financiële draagkracht een negatieve invloed op hun zelfbeeld. Na controle voor achtergrondkenmerken blijft er nog een positieve invloed van de participatieprofielen
op
het
zelfbeeld.
Jongens
met
een
‘vrienden
&
familie’
participatiepatroon hebben een positiever zelfbeeld dan jongens die hun vrije tijd op een andere manier invullen.
TABEL 24:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP POSITIEF ZELFBEELD
(N=667)
Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim Leeftijd tso (ref=aso) Bso Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl) Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet) zwakke financiele draagkracht woont in Brussel (ref=buiten Brussel) Desorganisatie in de buurt Populaire mediavoorkeur Vrienden & familie (ref=nonparticipanten) Leden, cultuur & omnivoor R²
Jongens Model 1 Model 2 (β) (β) 0,045 -0,027 0,122 0,028 0,001 -0,107 0,129 0,074 -0,022 -0,099
Meisjes Model 1 Model 2 (β) (β) 0,009 0,023 -0,04 -0,032 0,189** 0,173* 0,055 0,003 0,003 -0,050
-0,043 -0,248*** 0,003 0,023 0,134 0,189** 0,022 7,6
-0,060 -0,158** -0,012 -0,082 -0,012 0,068 0,075 3,5
0
3
29
4.3.4 Negatief persoonlijk toekomstbeeld Het persoonlijke toekomstbeeld van Brusselse jongeren varieert niet naar etnisch-culturele groep, noch naar de manier van participatie. De analyse wijst wel uit dat een zwakke financiële draagkracht evenals een hoge gepercipieerde buurtdesorganisatie een negatief toekomstbeeld in de hand werkt.
TABEL 25:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP NEGATIEF TOEKOMSTBEELD
(N=643) Model 1 (β) -0,016 -0,030 -0,025
Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim Leeftijd Geslacht (ref=jongens) tso (ref=aso) Bso Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl) Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet) zwakke financiele draagkracht woont in Brussel (ref=buiten Brussel) Desorganisatie in de buurt Populaire mediavoorkeur Vrienden & familie (ref=nonparticipanten) Leden, cultuur & omnivoor R²
0,0
Model 2 (β) -0,023 -0,040 -0,022 -0,047 -0,071 -0,021 0,018 -0,040 0,044 0,177*** -0,065 0,133** 0,052 -0,041 -0,036 3,8
4.4 Zelfontplooiing Alle
jongeren,
zelfontplooiing.
ongeacht Er
zijn
de
etnisch-culturele
echter
wel
groep,
verschillen
hechten
naargelang
evenveel de
belang
aan
participatievorm.
Verenigingsjongeren en cultuurparticipanten hechten meer belang aan zelfontplooiing en deze positieve relatie blijft behouden, ook nadat we gecontroleerd hebben voor relevante achtergrondkenmerken.
30
TABEL 26:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP ZELFONTPLOOIING (N=673)
Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim Leeftijd Geslacht (ref=jongens) tso (ref=aso) Bso Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl) Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet) zwakke financiele draagkracht woont in Brussel (ref=buiten bxl) Desorganisatie in de buurt Populaire mediavoorkeur Vrienden & familie (ref=nonpart) Leden, cultuur & omnivoor R²
Model 1 (β) 0,019 -0,057 -0,074
0,3
Model 2 (β) 0,047 0,022 0,003 0,031 0,083 -0,006 -0,070 0,045 -0,025 -0,077 -0,031 -0,029 -0,019 0,069 0,194*** 3,4
4.4.1 Besluit persoonlijk welbevinden Strikte moslimmeisjes hebben een hoger persoonlijk welbevinden dan andere meisjes. Ze zijn tevredener met het leven in het algemeen, met hun lichaam en hebben een positiever zelfbeeld dan andere meisjes. Dit verhoogd welbevinden kunnen we niet verklaren door hun participatie, noch door andere achtergrondkenmerken. Moslimjongens zijn tevredener met hun uiterlijk dan allochtone en autochtone jongens. Deze tevredenheid kan worden toegeschreven aan hun vrijetijdsbesteding met vrienden en familie, het wonen in Brussel en de lagere gepercipieerde desorganisatie die hiermee gepaard gaat.
4.5 Het ouderlijke milieu Na het persoonlijk welbevinden, belichten we het ouderlijke milieu. We onderscheiden de relatie met de moeder en de vader en de ervaren ouderlijk controle.
4.5.1 Relatie met de ouders Zowel in de relatie met de vader als met de moeder zijn er verschillen naar etnisch-culturele groep (tabel 27). Strikte moslimjongeren hebben een betere relatie met hun ouders dan de andere etnisch-culturele groepen. Dit is het geval bij zowel meisjes als jongens. De betere relatie van de strikte moslims met hun vader kan voor een deel worden toegeschreven aan de woonplaats. Strikte moslims wonen vaker in Brussel wat positief 31
samenhangt met de relatie met de vader. De relatie met de vader wordt eveneens positiever ervaren als de ouders niet gescheiden zijn. Aangezien strikte moslimjongeren minder vaak opgroeien in een gezinssituatie waar de ouders zijn gescheiden, biedt dit een bijkomende verklaring voor de betere relatie met de vader van de strikte moslimjongeren. Verder stellen we vast dat jongeren die weinig sociaal en fysiek verval in de buurt ervaren een betere relatie hebben met de vader evenals jongeren die les volgen in het tso.
TABEL 27:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP DE RELATIE MET MOEDER
(N=685) EN VADER (N=673) Relatie met moeder Model 1 Model (β) 2 (β) (Constant) Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim Leeftijd Geslacht (ref=jongens) tso (ref=aso) Bso Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl) Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet) zwakke financiele draagkracht woont in Brussel (ref=buiten bxl) Desorganisatie in de buurt Populaire mediavoorkeur Vrienden & familie (ref=nonpart) Leden, cultuur & omnivoor R²
-0,006 0,053 0,175***
2,4
-0,019 0,018 0,137* -0,084 0,078 0,034 0,087 0,018 -0,011 -0,053 0,101 -0,078 -0,095 0,069 -0,033 4,5
Relatie met vader Model 1 Model 2 (β) (β) 0,012 -0,013 0,166***
2,2
-0,001 -0,042 0,128* -0,054 -0,114* 0,091* 0,011 0,035 -0,002 -0,081 0,153** -0,119** -0,015 -0,001 0,013 5,2
De manier van participeren heeft geen invloed op de ervaren relatie met de ouders, als we alle jongeren tesamen beschouwen (tabel 28). Wanneer we echter de invloed van participatie op de relatie met de moeder opsplitsen naar etnisch-culturele groep2, stellen we vast dat de relatie met de moeder bij autochonen en allochtonen beter is als ze hun vrije tijd met vrienden en familie doorbrengen. Bij moslimjongeren heeft de manier van participatie geen invloed op de relatie met de moeder.
2
Er is een significant interactie-effect van etnisch-culturele groep en participatievorm op de relatie met de moeder
32
TABEL 28:
GEMIDDELDE
SCORE OP RESPONSABILITEIT VAN DE MOEDER NAAR ETNISCH-CULTURELE GROEP
EN PARTICIPATIEPROFIEL
autochtoon
allochtoon
Moslim
strikte moslim
totaal
nonparticipanten
69,1
64,0
71,4
77,0
70,9
Vrienden & familie
72,4
75,2
69,0
80,2
73,9
leden, cultuur & omnivoren
63,3
67,0
79,6
80,9
67,7
66,8*
69,0*
71,4
78,9
70,7
Totaal
4.5.2 Opvolging ouders De monitoring door de ouders wordt anders ervaren naargelang de etnisch-culturele groep. Dit is enkel het geval bij de jongens (tabel 29 en 30). Moslimjongens ervaren een striktere opvolging door de ouders dan de andere jongens. Ook de aard van participatie hangt samen met de ervaren monitoring door de ouders, maar ook enkel bij de jongens. Terwijl er bij de meisjes geen verschil in monitoring is tussen de verschillende participatiepatronen, ervaren de mannelijke nonparticipanten een zeer lage monitoring van de ouders (54 op 100). De ‘vrienden & familie’-cluster en de verenigingsjongeren en cultuurliefhebbers percipiëren een veel hogere opvolging door de ouders, respectievelijk 66 en 60 op 100.
TABEL 29:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP OPVOLGING OUDERS
(N=673) Jongens Model 1 Model 2 (β) (β) (Constant) Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim Leeftijd tso (ref=aso) bso Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl) Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet) zwakke financiele draagkracht woont in Brussel (ref=buiten Brussel) Desorganisatie in de buurt Populaire mediavoorkeur Vrienden & familie (ref=nonparticipanten) Leden, cultuur & omnivoor R²
0,085 0,187** 0,083
1,8
0,072 0,251** 0,130 -0,118 0,113 -0,062 0,112 0,084 -0,138* 0,124 -0,008 -0,022 0,156* 0,239** 13,0
Meisjes Model 1 Model 2 (β) (β) -0,030 0,062 0,034
0,5
-0,024 0,054 0,057 -0,182** 0,080 -0,027 0,049 0,049 -0,083 0,117 0,013 -0,108 -0,047 -0,092 2,0
33
TABEL 30:
GEMIDDELDE SCORE OP OPVOLGING DOOR OUDERS NAAR GESLACHT EN PARTICIPATIEPOFIEL jongen (n=408)
meisje (n=553)
Totaal (n=961)
Autochtoon
56,0
62,0
59,6
Allochtoon
61,8
62,2
62,0
Moslim
68,9
64,5
66,4
Strikte moslim
63,1
65,8
64,6
61,5***
63,4
62,6***
Totaal
Jongens (n=365)
Meisjes (n=459)
Totaal (n=824)
Nonparticipanten
54,2
63,5
58,8
Vrienden & familie
65,5
62,8
63,6
Leden, cultuur & omnivoren
60,4
62,3
61,4
58,9**
62,9
61,1**
Totaal
4.5.3 Besluit Strikte moslims hebben een betere relatie met hun ouders dan de andere jongeren. In tegenstelling tot de (strikte) moslimjongeren hangt een vrijetijdsbesteding met familie en vrienden bij de allochtonen en autochtone jongeren positief samen met de relatie met de moeder. De moslimjongens ervaren een striktere opvolging door de ouders dan de andere jongens. Vooral de nonparticipanten ervaren heel weinig controle van de ouders, in tegenstelling tot de jongens die hun vrije tijd met familie en vrienden of in verenigingen doorbrengen.
4.6 Antisociaal gedrag Een volgende groep van houdingen die we bespreken zijn de antisociale houdingen. We onderscheiden hierin vijf houdingen. Ten eerste de houding ten opzichte van het gebruik van geweld, ten tweede het storend gedrag in de klas, ten derde de schoolbeleving, ten vierde het autonomiestreven en ten slotte de gepercipieerde intolerantie ten opzichte van jongeren in de buurt.
4.6.1 Houding tov geweld Allochtone en moslimjongeren staan positiever tegenover het gebruik van geweld dan autochtonen en strikte moslims (tabel 31). Deze etnisch-culturele verschillen doen zich voor bij jongens en meisjes, maar ze zijn veel groter bij de meisjes. De strikte moslimmeisjes en autochtone meisjes wijzen het gebruik van geweld in sterkere mate af dan de moslim- en allochtone meisjes. Deze etnisch-culturele verschillen kunnen worden toegeschreven aan de 34
onderwijsvorm waarin ze les volgen. Bso- en tso-jongeren staan positiever tegenover geweld en aangezien strikte moslimjongeren vaker les volgen in het bso en allochtone jongeren in het tso, verklaart dit hun positievere houding tegenover geweld. De manier van participatie heeft bovendien geen invloed op de houding ten opzichte van geweld, noch op de etnischculturele verschillen in deze houding. Er zijn wel een aantal andere factoren die een positieve houding ten opzichte van het gebruik van geweld afremmen. Opgroeien in een gezin waar minstens één van de ouders een hoger diploma heeft, een meer kritische mediavoorkeur en het percipiëren van weinig sociaal en fysiek verval in de buurt zijn remmende factoren.
TABEL 31:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP DE HOUDING TOV GEWELD
(N=534) Model 1 (β)
Model 2 (β)
Allochtoon (ref=autochtoon)
0,103*
0,066
Moslim
0,069*
0,054
Strikte moslim
-0,050
-0,048
Leeftijd
-0,125**
Geslacht (ref=jongens)
-0,373***
tso (ref=aso)
0,060
bso
0,071*
Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl)
-0,100*
Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet)
0,069
zwakke financiele draagkracht
0,008
woont in Brussel (ref=buiten Brussel)
-0,012
Desorganisatie in de buurt
0,098*
Populaire mediavoorkeur
0,093*
Vrienden & familie (ref=nonparticipanten)
0,054
Leden, cultuur & omnivoor
0,044
R²
1,1
16,2
4.6.2 Agressie in de klas Strikte moslimjongeren vertonen minder storend gedrag in de klas dan de andere jongeren (tabel
32).
We
kunnen
participatiepatronen.
dit
Strikte
toeschrijven moslims
zijn
aan
hun
immers
achtergrondkenmerken
en
de
oververtegenwoordigd
bij
de
nonparticipanten die weinig storend gedrag vertonen in de klas. Verder stellen we vast dat het storend gedrag in de klas afneemt met de leeftijd en dat meisjes minder storend gedrag vertonen dan jongens.
35
TABEL 32:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP STOREND GEDRAG IN DE
KLAS (N=681)
Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim
Model 1 (β)
Model 2 (β)
0,064
0,051
0,020
0,075
-0,113*
-0,046
Leeftijd
-0,106*
Geslacht (ref=jongens)
-0,314***
tso (ref=aso)
0,020
bso
-0,003
Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl)
0,027
Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet)
0,017
Zwakke financiele draagkracht
-0,080
Woont in Brussel (ref=buiten Brussel)
-0,029
Desorganisatie in de buurt
0,031
Populaire mediavoorkeur
0,039
Vrienden & familie (ref=nonparticipanten)
0,137**
Leden, cultuur & omnivoor
0,152**
R²
1,5
12,3
4.6.3 Autonomiestreven Jongens hebben een hoger autonomiestreven dan meisjes (tabel 33). De genderverschillen zijn het grootst bij de moslimjongeren. Moslimjongens scoren 47 op 100, tegenover een score van 38 op 100 bij de moslimmeisjes. Er zijn eveneens grote genderverschillen in autonomiestreven bij de autochtone jongeren. Dit is niet te wijten aan het hoge autonomiesteven
van
de
autochtone
jongens
(42
op
100)
maar
aan
het
lage
autonomiestreven van de autochtone meisjes (36 op 100). Bij de strikte moslims en de allochtone jongeren zijn de genderverschillen in autonomiestreven minder uitgesproken. TABEL 33:
GEMIDDELDE
SCORE OP AUTONOMIESTREVEN NAAR GESLACHT, ETNISCH-CULTURELE GROEP EN
PARTICIPATIEPROFIEL
Jongens
Meisjes
totaal
Nonparticipanten
41,0
36,0
38,5
Vrienden & familie
48,6
36,1
39,9
Leden, cultuur & omnivoren
41,2
36,1
38,5
42,7**
36,1
38,9
Autochtoon
41,5
35,8
38,1
Allochtoon
39,8
37,6
38,5
Moslim
47,2
38,0
41,7
42,4
38,7
40,4
42,4*
37,2
39,4
Totaal
Strikte moslim Totaal
36
De aard van participatie heeft een invloed op het autonomiestreven (tabel 33 en 34). Dit geldt enkel voor de jongens. Het autonomiestreven is hoger bij jongens die hun vrije tijd met vrienden en familie doorbrengen. Bovendien verklaart de participatievorm het hogere autonomiestreven van de moslimjongens. Aangezien moslimjongens vaker hun vrije tijd met familie en vrienden doorbrengen, verklaart dit hun hogere autonomiestreven.
TABEL 34:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN
ETNISCH-CULTURELE
GROEP
OP
AUTONOMIESTREVEN
(N=672) jongens
Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim
meisjes
Model 1 (β) -0,068
Model 2 (β) -0,101
Model 1 (β) 0,131*
Model 2 (β) 0,154*
0,115*
0,059
0,046
0,127
0,016
-0,051
0,033
0,103
Leeftijd
-0,110
-0,091
tso (ref=aso)
0,044
0,096
bso
0,033
0,076
Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl) Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet)
0,010
0,010
0,020
-0,105
zwakke financiele draagkracht
0,041
-0,048
woont in Brussel (ref=buiten Brussel)
0,065
-0,245***
Desorganisatie in de buurt
0,066
0,066
Populaire mediavoorkeur
0,010
0,056
0,155*
-0,017
0,020
0,031
Vrienden & familie (ref=nonparticipanten) Leden, cultuur & omnivoor R²
0,8
0,7
0,4
3,1
4.6.4 Gepercipieerde intolerantie tov jongeren in de buurt Strikte moslimjongeren, zowel jongens als meisjes, ervaren veel intolerantie ten aanzien van jongeren (tabel 35). We kunnen dit voor een deel toeschrijven aan de ervaren desorganisatie in de buurt. Moslimjongeren ervaren meer sociale en fysieke desorganisatie in de buurt, wat samengaat met een hogere gepercipieerde intolerantie van de buurtbewoners ten opzichte van jongeren.
37
TABEL 35:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP ERVAREN INTOLERANTIE
TOV JONGEREN IN DE BUURT (N=608)
Model 1 (β)
Model 2 (β)
(Constant) Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim
0,03
0,00
0,12**
0,04
0,23***
0,15**
Geslacht (ref=jongen)
-0,13**
Leeftijd
-0,01
tso (ref=aso)
-0,01
bso
-0,01
Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl)
-0,10*
Beide ouders werken (ref =min 1 ouder werkt niet)
-0,02
zwakke financiele draagkracht
0,10
woont in Brussel (ref=buiten Brussel)
0,02
Desorganisatie in de buurt
0,28***
Populaire mediavoorkeur
0,04
Vrienden & familie (ref=nonparticipanten)
0,05
Leden, cultuur & omnivoor R²
-0,01 4,5
15,8
4.6.5 Negatieve schoolbeleving Er zijn geen significante verschillen in schoolbeleving tussen de etnisch-culturele groepen. Ook de participatievorm heeft geen invloed op het schoolwelbevinden van de jongeren. Een zwakke ervaren financiële draagkracht daarentegen beïnvloedt de schoolbeleving in negatieve zin.
38
TABEL 36:
INVLOED
PARTICIPATIEPATRONEN
EN
ETNISCH-CULTURELE
GROEP
OP
NEGATIEVE
SCHOOLBELEVING (N=673)
Model 1 (β)
Model 2 (β)
0,016
-0,001
Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim
0,057
0,049
-0,032
-0,013
Leeftijd
0,038
Geslacht (ref=jongens)
-0,145**
tso (ref=aso)
-0,026
Bso
-0,030
Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl)
0,065
Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet)
-0,036
zwakke financiele draagkracht
0,124**
woont in Brussel (ref=buiten Brussel)
-0,044
Desorganisatie in de buurt
0,009
Populaire mediavoorkeur
0,069
Vrienden & familie (ref=nonparticipanten)
0,040
Leden, cultuur & omnivoor
0,025
R²
0,0
1,6
4.6.6 Besluit Uit de beschrijving van de etnisch-culturele verschillen in de antisociale houdingen blijkt dat strikte moslimjongeren minder antisociaal gedrag vertonen dan de andere jongeren. Ze staan minder positief tegenover het gebruik van geweld in de maatschappij en vertonen minder storend gedrag in de klas. Ze ervaren bovendien veel meer intolerantie ten opzichte van jongeren in de buurt. Allochtone en moslimjongeren staan positiever tegenover het gebruik van geweld, wat we kunnen toeschrijven aan de onderwijsvorm waarin ze les volgen. Les volgen in het bso en tso, waarin allochtone en moslimjongeren oververtegenwoordigd zijn, gaat immers samen met een positieve houding tov geweld. Het autonomiestreven is hoger bij moslimjongens wat verklaard kan worden door hun vrijetijdsbesteding
met
familie
en
vrienden.
Lidmaatschap
van
verenigingen
en
nonparticipatie lijken het autonomiestreven van jongens te remmen.
39
4.7 Autoritaire en repressieve houdingen Als indicatoren van de autoritaire en repressieve houdingen bespreken we achtereenvolgens het autoritarisme, de voorkeur voor een harde repressieve aanpak van criminaliteit, de onveiligheidsgevoelens en de voorkeur voor een strenge seksuele moraal.
4.7.1 Autoritarisme De vastgestelde etnisch-culturele verschillen in autoritarisme zijn anders bij jongens dan bij meisjes. Bij de meisjes hebben de autochtone jongeren een zeer laag autoritarisme, de strikte moslimmeisjes het hoogste (tabel 37 en 38). De allochtone en moslimmeisjes nemen een tussenpositie in. Bij de jongens hebben zowel de moslims als de strikte moslims eenzelfde sterke autoritaire houding en onderscheiden ze zich van de autochtone en allochtone jongens. De etnisch-culturele verschillen bij de meisjes kunnen we voor een deel toeschrijven aan de onderwijsvorm waarin strikte moslimmeisjes les volgen. Les volgen in het bso verhoogd de positieve houding tegenover autoritaire relaties. Aangezien strikte moslimmeisjes oververtegenwoordigd zijn in het bso, verklaart dit hun sterkere autoritaire houding. Wonen in Brussel heeft daarentegen een remmend effect op autoritarisme. Hierdoor neemt de autoritaire houding van strikte moslimmeisjes, die vaker in Brussel wonen, enigszins af.
TABEL 37:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP AUTORITARISME (N=560) Jongens
Meisjes
Model 1 (β)
Model 2 (β)
Model 1 (β)
Model 2 (β)
(Constant) Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim Strikte moslim
0,053
-0,003
0,170**
0,188**
0,161*
0,049
0,177**
0,224**
0,090
-0,030
0,282***
0,322***
Leeftijd
0,007
-0,036
tso (ref=aso)
0,045
0,150*
bso Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl) Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet) zwakke financiele draagkracht woont in Brussel (ref=buiten Brussel)
0,013
0,161**
-0,065
-0,018
-0,092
0,039
0,022
0,041
-0,087
-0,092
Desorganisatie in de buurt
0,099
-0,001
Populaire mediavoorkeur
0,135
-0,058
Vrienden & familie (ref=nonparticipanten)
0,102
-0,079
-0,054
-0,049
Leden, cultuur & omnivoor R²
1,0
2,5
6,9
7,9
40
TABEL 38:
GEMIDDELDE SCORE OP AUTORITARISME NAAR GESLACHT EN ETNISCH-CULTURELE GROEP jongens
meisjes
totaal
Autochtoon
43,0
34,4
37,8
Allochtoon
48,0
44,5
46,0
Moslim
52,8
44,6
47,9
Strikte moslim
52,5
51,3
51,8
47,9**
41,9***
44,4
Totaal
4.7.2 Harde repressie Strikte moslimjongeren zijn grotere voorstanders van een harde aanpak van criminaliteit dan de andere jongeren. Dit kan worden verklaard doordat ze vaker in het bso en tso les volgen, vaker lageropgeleide ouders hebben en een populaire mediavoorkeur hebben. Deze kenmerken werken een voorkeur voor harde repressie in de hand.
TABEL 39:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP HARDE REPRESSIE (N=686) Model 1 (β)
Model 2 (β)
0,069
0,044
Moslim
-0,061
-0,087
Strikte moslim
0,099*
(Constant) Allochtoon (ref=autochtoon)
Leeftijd
0,065 -0,085*
Geslacht (ref=jongens)
-0,108**
tso (ref=aso)
0,184***
bso
0,127**
Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl)
-0,159***
Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet)
0,140**
zwakke financiele draagkracht
0,056
woont in Brussel (ref=buiten Brussel)
-0,124*
Desorganisatie in de buurt
0,098*
Populaire mediavoorkeur
0,136**
Vrienden & familie (ref=nonparticipanten)
-0,049
Leden, cultuur & omnivoor
-0,063
R²
1,4
13,6
41
4.7.3 Onveiligheidsgevoelens Autochtone
en
allochtone
jongeren
voelen
zich
onveiliger
dan
moslimjongeren.
Moslimjongeren wonen vaker in Brussel wat hun onveiligheidsgevoelens nog afremt. Participatie
via
lidmaatschap
van
verenigingen
en
cultuurdeelname
remt
de
onveiligheidsgevoelens. Aangezien moslimjongeren hun vrije tijd minder vaak op deze manier doorbrengen en vaker in de vrienden- en familiekring en via nonparticipatie, verhoogt dit hun onveiligheidsgevoel. De remmende invloed van het wonen in Brussel op de onveiligheidsgevoelens
is
echter
sterker
dan
de
invloed
van
de
manier
van
vrijetijdsbesteding.
TABEL 40:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN ETNISCH-CULTURELE GROEP OP ONVEILIGHEIDSGEVOELENS
(N=653) Model 1 (β)
Model 2 (β)
Allochtoon (ref=autochtoon)
-0,024
-0,030
Moslim
-0,085
-0,123*
Strikte moslim
-0,075
-0,105
(Constant)
Leeftijd
-0,050
Geslacht (ref=jongens)
0,243***
tso (ref=aso)
0,061
Bso
-0,015
Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl)
-0,046
Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet)
-0,054
zwakke financiele draagkracht
0,026
woont in Brussel (ref=buiten Brussel)
-0,161**
Desorganisatie in de buurt
0,086
Populaire mediavoorkeur
0,048
Vrienden & familie (ref=nonparticipanten)
-0,010
Leden, cultuur & omnivoor
-0,110*
R²
0,3
8,9
4.7.4 Strenge seksuele moraal Zowel bij jongens als bij meisjes houden de (strikte) moslimjongeren er een veel strengere seksuele moraal op na dan de allochtone en autochtone jongeren. Bij de meisjes kunnen we deze
etnisch-culturele
mediavoorkeur,
wat
verschillen positief
voor
samenhangt
een
deel
met
een
toeschrijven strenge
aan
seksuele
hun
populaire
moraal.
Een
vrijetijdspatroon met lidmaatschap van verenigingen en cultuurparticipatie remt daarentegen de seksuele moraal. Dit geldt enkel voor de meisjes (tabel 42). Moslimmeisjes zijn minder 42
sterk vertegenwoordigd in dit participatieprofiel, en meer bij de ‘nonparticipanten’ en ‘familie & vrienden’-cluster, wat hun strenge seksuele moraal voor een deel verklaart.
TABEL 41:
INVLOED PARTICIPATIEPATRONEN
EN
ETNISCH-CULTURELE
GROEP
OP
STRENGE
SEKSUELE
MORAAL (N=591)
jongens
meisjes
Model 1 (β)
Model 2 (β)
Model 1 (β)
Model 2 (β)
0,113
0,085
0,083
0,029
(Constant) Allochtoon (ref=autochtoon) Moslim
0,330***
0,333**
0,294***
0,197**
Strikte moslim
0,447***
0,439***
0,515***
0,438***
Leeftijd
0,131*
-0,017
tso (ref=aso)
-0,066
0,050
bso
-0,113
-0,010
Min één ouder hoger diploma (ref=geen ouder met hoger dipl) Beide ouders werken (ref=min één ouder werkt niet)
0,027
-0,089
-0,061
0,096
zwakke financiele draagkracht
-0,064
0,039
0,039
0,012
woont in Brussel (ref=buiten Brussel) Desorganisatie in de buurt
-0,158*
-0,053
Populaire mediavoorkeur
0,031
0,130*
Vrienden & familie (ref=nonparticipanten)
0,075
-0,057
Leden, cultuur & omnivoor
0,065
-0,195**
R²
TABEL 42:
21,8
23,6
24,7
28,9
GEMIDDELDE SCORE OP STRENGE SEKSUELE MORAAL NAAR GESLACHT EN PARTICIPATIEPROFIEL jongen
meisje
totaal
nonparticipanten
50,2
68,2
59,5
Vrienden & familie
52,0
67,7
62,9
leden, cultuur & omnivoren
47,9
57,2
52,6
Totaal
49,6
64,4***
57,9
4.7.5 Besluit (Strikte) moslimjongeren zijn autoritairder en sterkere voorstanders van harde repressie en een strenge seksuele moraal. Ze voelen zich daarentegen minder onveilig, wat we kunnen verklaren doordat ze vaker dan autochtone jongeren in Brussel wonen en er ook naar school gaan.
Lidmaatschap
van
verenigingen
en
cultuurparticipatie
kunnen
de
onveiligheidsgevoelens van de jongeren remmen, terwijl dit participatiepatroon de strenge 43
seksuele
moraal
van
moslimmeisjes
kan
temperen,
net
als
een
meer
kritische
mediavoorkeur. Een kritische mediavoorkeur heeft daarnaast ook een remmend effect op de voorkeur voor een harde aanpak van criminaliteit, wat vaker voorkomt bij jongeren die les volgen in het tso of bso en bij jongeren met lageropgeleide ouders.
5 Samenvatting en besluit Dé Brusselse jongere bestaat niet. Dit wordt ook duidelijk op basis van hun houdingen en opvattingen. Op basis van het persoonlijk welbevinden, de relatie met de ouders, antisociaal gedrag en autoritaire en repressieve opvattingen kunnen we de onderscheiden etnischculturele groepen vrij duidelijk van elkaar onderscheiden. De discriminantanalyse wees uit dat het onderscheid tussen moslims en niet-moslims grotendeels kan worden toegeschreven aan de houding ten opzichte van de seksuele moraal. Naast een strenge seksuele moraal zijn moslimjongeren autoritairder, staan ze positiever tegenover geweld en ervaren ze meer intolerantie tegenover jongeren in de buurt. Deze houdingen combineren ze met een hoge algemene levenstevredenheid, een hoge tevredenheid met hun lichaam, een positiever zelfbeeld en een betere relatie met hun ouders dan de niet-moslimjongeren. Globaal genomen blijken de verschillen in houdingen tussen moslims en niet-moslims groter te zijn dan die tussen autochtonen en allochtonen. Deze verschillen kwamen ook tot uiting in de latente klasse-analyse die de Brusselse jongeren op basis van hun houdingen en opvattingen opdeelde in vijf clusters. We onderscheiden twee groepen van rebelse en autoritaire jongeren, met een gelukkige en ongelukkige variant. Daarnaast werden drie groepen van brave jongeren onderscheiden, eveneens met een heel gelukkige en heel ongelukkige variant. Opvallend was dat de autochtone jongeren oververtegenwoordigd zijn bij de brave jongeren en dat dit samengaat met een laag persoonlijk welbevinden. Bij de allochtone jongeren daarentegen gaat weinig antisociaal gedrag samen met een hoog persoonlijk welbevinden, en een hoog antisociaal gedrag met een laag persoonlijk welbevinden. Het onderscheid tussen enerzijds allochtonen, zowel moslims als niet-moslims en anderzijds autochtone jongeren situeert zich op het vlak van het antisociaal gedrag en autoritaire opvattingen. Autochtone jongeren zijn veel minder rebels en autoritair dan de allochtone jongeren. Binnnen de rebelse en autoritaire jongeren komt het onderscheid tussen moslims en strikte moslims tot uiting in hun mate van persoonlijk welbevinden. Terwijl de moslimjongeren sterker dan gemiddeld vertegenwoordigd zijn bij de ongelukkige rebelse jongeren, hebben de strikte moslimjongeren meer kans om terecht te komen in de cluster met gelukkige rebelse jongeren.
44
De verschillen in houdingen en gedragingen situeren zich voornamelijk tussen de moslimjongeren en de niet-moslimjongeren, alsook tussen de strikte en de niet strikte moslims. De strikte moslimjongeren koppelen een autoritaire, repressieve houding en een strenge seksuele moraal aan een zeer positief zelfbeeld, een grote tevredenheid met het persoonlijke leven en een intensere relatie met de ouders. Zij ervaren bovendien veel intolerantie ten opzichte van jongeren in de buurt. Zij verschillen niet van autochtone jongeren wat antisociaal gedrag betreft. De niet-strikte moslims zijn iets minder tevreden met zichzelf dan hun striktere geloofsgenoten, zijn veel minder autoritair en repressief (verschillen in dat opzicht niet betekenisvol van autochtonen), maar hebben van alle onderscheiden groepen het hoogste autonomiestreven en ervaren de sterkste ouderlijke controle. De autoritaire en repressieve houding van strikte moslims blijkt het autonomiestreven in te tomen, een rem die wegvalt bij de niet-strikte moslims. De verdere analyse ging na in welke mate de waargenomen verschillen tussen de etnischculturele groepen kunnen worden verklaard op basis van de participatieprofielen, rekening houdende
met
relevante
achtergrondkenmerken.
Van
participatie
wordt
immers
verondersteld dat ze een invloed heeft op zowel maatschappelijke als persoonlijke houdingen, opvattingen en preferenties. Bij die verdere analyse kwam aan het licht dat de effecten van geslacht en van participatie zelf verschillen naargelang de etnisch-culturele groep waartoe men behoort. Het zelfbeeld en de levenstevredenheid van strikte moslimjongeren is groter dan die van andere groepen. Dit is conform met de Durkheimiaanse benadering van religie waarbij de identificatie met en integratie in een geloofsgemeenschap een positieve invloed heeft op het persoonlijke welbevinden van de leden van die geloofsgemeenschap (Durkheim, 1965). Het zijn vooral de moslimmeisjes, veel meer dan hun mannelijke geloofsgenoten, die in grotere mate tevreden zijn met hun uiterlijk, met het leven in het algemeen en een positiever zelfbeeld hebben dan de andere etnisch-culturele groepen. Bij autochtone jongeren lijkt de rol van traditionele betekenissenkaders via katholieke, religieuze betrokkenheid te zijn uitgespeeld. We vinden immers geen verschil in het persoonlijk welbevinden tussen katholieke en niet-katholieke jongeren (Elchardus, 2002). Ook de samenhang tussen het persoonlijk welbevinden en de voorkeur voor autoritaire verhoudingen en een harde repressieve aanpak van criminaliteit doet zich meer voor bij de strikte moslimmeisjes dan bij de strikte moslimjongens. De positieve houding tegenover geweld en antisociaal gedrag is meer uitgesproken bij de niet-strikte moslims dan bij de andere groepen, maar dat verschil doet zich dan weer meer voor bij de moslimjongens dan bij de moslimmeisjes. 45
Rekening houdend met relevante achtergrondkenmerken blijft er een significante additieve invloed van de participatieprofielen op de houdingen van de Brusselse jongeren. We stellen ten eerste vast dat er een positieve samenhang is van participatie via lidmaatschap van verenigingen en cultuurdeelname met het persoonlijk welbevinden (vooral bij meisjes). Voor het welbevinden van jongeren zijn sociale contacten belangrijk. De nonparticipanten voelen zich immers het minst goed in hun vel, hebben het laagste zelfbeeld, het meest negatieve toekomstbeeld en zijn weinig tevreden met hun leven en hun uiterlijk. Ze hebben ook de minst sterke relatie (zowel emotioneel als opvolging) met hun ouders. Het lidmaatschap van verenigingen en cultuurparticipatie gaat bovendien gepaard met een sterke drang naar zelfontplooiing. Ten tweede wijzen de analyses uit dat de cluster met leden, cultuurliefhebbers en omnivoren, het autonomiestreven (bij jongens) remt. Het zijn echter de nonparticipanten die het laagst scoren wat autonomiestreven en storend gedrag in de klas betreft (maar zij zijn ook het minst gelukkig). Een bepaalde mate van grensoverschrijdend gedrag is bovendien eigen aan de levensfase van jonge adolescenten. Ze tasten hun grenzen af wat belangrijk is voor de identiteitsvorming en dus het welbevinden. Jongeren die hun vrije tijd doorbrengen in familieverband of met vrienden (wat sterk samenhangt met rondhangen in winkelstraten en winkelcentra) vertonen in vergelijking met de andere groepen meer antisociaal gedrag op school en hebben een hogere mate van autonomiestreven. Ten derde stellen we vast dat participatie via het lidmaatschap van verenigingen en cultuur de onveiligheidsgevoelens enigszins remt. Nonparticipanten en jongeren die hun vrijetijd in familieverband en met vrienden doorbrengen voelen zich het meest onveilig. Participatie via verenigingen
en
cultuur
tempert
bovendien
de
strenge
seksuele
moraal
van
de
moslimmeisjes. Het is duidelijk dat participatiepatronen geen eenduidige samenhangen hebben met de mens- en maatschappijbeelden van de Brusselse jongeren. Participatie kan een positieve rol spelen in het leven van Brusselse jongeren. Niet alle participatievormen hebben echter dezelfde uitkomsten. Voor de ene criteriumvariabele zijn de gestructureerde vormen van participatie een positieve bron, voor de andere uitkomstvariabele zijn de informele participatieprofielen een positieve factor in het leven van jongeren. Een constante is echter dat
nonparticipatie
geen
positieve
uitwerking
heeft.
Terwijl
de
effecten
van
een
vrijetijdsbesteding die sterk beperkt blijft tot vrienden en familie positief uitpakt voor de persoonlijke tevredenheid en het zelfbeeld, heeft het negatieve effecten wat betreft democratische burgerschapswaarden en het risico op anti-sociaal gedrag. Het verdient dus wel aanbeveling de jongeren te bewegen om deel te nemen aan het verenigingsleven.
46
Men dient daarbij wel de grote diversiteit van Brusselse jongeren voor ogen te houden. Een beleid gericht op sociale en culturele integratie lijkt onmogelijk als geen rekening wordt gehouden met de genderspecificiteit van de verschillende etnisch-culturele groepen en de differentiële betekenissen die zij geven aan participatiepatronen. Gezien de gevarieerdheid van het verenigingsleven in Brussel in al haar facetten, lijkt het onderzoeken van de samenhangen van houdingen, opvattingen en preferenties met verschillende types van verenigingen ons een in de toekomst te volgen relevante onderzoekspiste.
6 Bibliografie Ackaert, J. & T. Van Regenmortel (eds.) (2011). Gelijk oversteken. Een staalkaart van onderzoeksbevindingen rond integratie. Burger, bestuur & beleid. Brugge, Vanden Broele. Almond, G. & S. Verba (1963). The Civic Culture: Political Attitudes and Democracy in Five Nations. Princeton, N.J., Princeton University Press. Bartko, T.W. & J.S. Eccles (2003). "Adolescent participation in structured and unstructured activities: a person-oriented analysis." Journal of Youth and Adolescence, 32(4): 233-241. Blau & Duncan (1976). The American occupational structure. New York: Wiley Brouwer, L. (1998). Good girls, bad girls: Moroccan and Turkish runaway girls in th Netherlands. Vertovec, S.A.R. (eds.) Muslim European youth. Reproducing ethnicity, religion, culture. Aldershot, Ashgate: 145-167. Butler, T. & G. Robson (2001). "Social capital, gentrification and neighbourhood change in London: A comparison of three south London neighbourhoods." Urban studies, 38(12): 21452162. Cooper, H., J.C. Valentine, B. Nye & J.J. Lindsay (1999). "Relationships between five afterschool activities and academic achievement." Journal of Educational Psychology 91(2): 369378. d’Haenens, L. & F. Saeys (eds.) (1996). Media en multiculturalisme in Vlaanderen. Gent: Academia Press. de Aguirre, P., G. Riebbels, F. Saeys & L. Staes (1996). “Anders gekeken? Een exploratief onderzoek naar het mediagedrag van Turkse en Marokkaanse jongeren en volwassenen.” d’Haenens, L. & Saeys, F. (eds.). Media en multiculturalisme in Vlaanderen. Gent, Academia Press: 40-58. de Graaf, M.P. & M. Kalmijn (2001). "Trends in the intergenerational transmission of cultural and economic status." Acta Sociologica, 44(1): 51-66. De Groof, S. & J. Siongers (2000). “Schoolse en niet-schoolse participatie bij jongeren. Een schets van het profiel en de houdingen van participerende jongeren.” M. Hooghe (ed.), 47
Sociaal kapitaal en democratie. Verenigingsleven, sociaal kapitaal en democratie, Acco, Leuven, 2000: 255-284. De Groof, S. & J. Siongers (2000). Schoolse en niet-schoolse participatie bij jongeren. Een schets van het profiel en de houdingen van participerende jongeren. In: M. Hooghe (red.), Sociaal kapitaal en democratie. Verenigingsleven, sociaal kapitaal en democratie, Leuven, Acco: 255-284. De Groof, S. & W. Smits (2004). Antisociaal gedrag bij jongeren onder de loep genomen. Ernstige jeugddelinquentie: mythe of realiteit?, Brussel, 22 oktober, iPAVUB Postacademische vormingscyclus. De Groof, S. & W. Smits (2008). “Rebel with(out) a cause? Een poging tot duiding van antisociaal gedrag bij jongeren.” I. Weijers & C. Eliaerts, Jeugdcriminologie. Achtergronden van jeugdcriminaliteit. Den Haag, Boom Juridische uitgevers: 51-68. De Sutter, W. & F. Saeys (1996). “Bezit en gebruik van audio-visuele media bij allochtone populaties. Een onderzoek uitgevoerd bij Gentse scholieren.” d’Haenens, L. & Saeys, F. (Eds). Media en multiculturalisme in Vlaanderen. Gent, Academia Press: 59-88. de Waal, M. (1993). “Leeftijdgenoten en vriendschap.” A. J. Dieleman, F. J. van der Linden & A. C. Perreijn, Jeugd in meervoud. Heerlen, De Tijdstroom, Open Universiteit, 213-229. Dekker, P. (1999). Vrijwilligerswerk vergeleken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Devroe, I. & F. Saeys (2002). “Allochtonen en aanverwante thema’s in de Vlaamse media.” Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 30(2): 56-76. Dragt, E., A. Heuvelman, E. Lohmann & M. de Jong (2002). “Media en etnische publieksgroepen in Nederland. Het aanbod en het gebruik van media.” Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 30(2): 5-25. Durkheim, E. (1912). Les formes élémentaires de la vie religieuse. Le système totémique en Australie. Paris: Les Presses universitaires de France, 1968, cinquième édition, 647 pages. Collection: Bibliothèque de philosophie contemporaine. Elchardus, M. & W. Smits (2012). Participatieprofielen van etnisch-culturele minderheden in Brussel. Een analyse op basis van gegevens over de leerlingen van het Nederlandstalige secundair onderwijs in Brussel. Working paper 1, Steunpunt Cultuur, onderzoekslijn maatschappelijke en sociale participatie van kansengroepen, Vakgroep Sociologie, Onderzoeksgroep TOR. Elchardus, M. (2002). “Op in rook?” M. Elchardus & I. Glorieux (eds.), De symbolische samenleving, Tielt, Lannoo: 7-30. Elchardus, M. (2011). “Classical Republicanism and the Contemporary Voter. An Empirical Cultural Sociology of the Relationship between the Private Realm and the Public Sphere.” Poetics, 39: 407-425
48
Elchardus, M., A. Faelens, T. Kuppens (2002). “Autochtonen en allochtone paden in de Vlaamse massacultuur.” M. Elchardus & I. Glorieux (eds.), De symbolische samenleving, Tielt, Lannoo: 337-364 Elchardus, M. (ed.) (1999). Zonder maskers. Een actueel portret van jongeren en hun leraren. Gent, Uitgeverij Globe. Elchardus, M., L. Huyse, & M. Hooghe (eds.) (2001). Het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen. Een onderzoek naar de sociale constructie van democratisch burgerschap. Brussel, VUBPress. Elchardus, M., L. Roggemans & J. Siongers (2011). “De Brusselse jeugd onderzocht.” N. Vettenburg, M. Elchardus & J. Put (eds), Jong in Brussel. Bevindingen uit de JOP-monitor Brussel, Leuven, Acco: 35-68. Elchardus, M., W. Smits & B. Spruyt (2009). “Een typologie van maatschappelijke betrokkenheid. Vormen van maatschappelijke betrokkenheid en hun gevolgen”. J. Pickery (red.), Vlaanderen gepeild!, Studiedienst van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel: 110-142. Forrest, R. & A. Kearns (2001). "Social cohesion, social capital and the neighbourhood." Urban studies, 38(12): 2125-2143. Furlong, A., R. Campbell & K. Roberts (1990). "The effects of post-16 experiences and social class on the leisure patterns of young adults." Leisure Studies, 9(3): 213-224. Ganzeboom, H.B.G. & De Graaf, P.M. (1991). “Sociale herkomst, culturele socialisatie en cultuurparticipatie: een sibling-analyse.” Sociale Wetenschappen, 34, 272-288. Garton, A.F. & C. Pratt (1991). "Leisure activities of adolescent school students: predictors of participation and interest." Journal of Adolescence, 14(3): 305-321. Gijsberts, M., T. van der Meer & J. Dagevos (2008). “Vermindert etnische diversiteit de sociale cohesie?” Betrekkelijke betrokkenheid, Den Haag: SCP. Hendry, L.B., M. Kloep & S. Wood (2002a). "Young people talking about adolescent rural crowds and social settings." Journal of Youth Studies, 5(4): 357-374. Hendry, L.B., M. Kloep, A. G. Espnes, E. J. Ingebrigtsen, A. Glendinning & S. Wood (2002b). "Leisure transitions - a rural perspective." Leisure Studies, 21: 1-14. Herbots, S. (2011). “Brusselse jongeren in het verenigingsleven”. N. Vettenburg, M. Elchardus & J. Put (eds.), Jong in Brussel. Bevindingen uit de JOP-monitor Brussel, Leuven, Acco: 107-135. Hirschi, T. (1969). Causes of delinquency. Berkeley, University of California Press. James, K. (2001). ""I just gotta have my own space!": The bedroom as a leisure site for adolescent girls." Journal of leisure research, 33(1): 71-90.
49
Katz-Gerro, T. (1999). "Cultural consumption and social stratification: leisure activities, musical tastes, and social location." Sociological Perspectives, 42(4). Kleiber, A.D., R. Larson & M. Csikszentmihalyi (1986). "The experience of leisure in adolescence." Journal of leisure research, 18(3): 169-176. Kleiber, D.A. (1999). Leisure experience interpretation. New York: Basic Books.
and
human
development:
A
dialectical
Konijn, et al. (2010). Jong en multimediaal: mediagebruik en meningsvorming onder jongeren, in het bijzonder moslimjongeren. Afdeling communicatiewetenschap, Vrije Universiteit Amsterdam. Kulis, S., F. Marsiglia & M. Hecht (2002). “Gender labels and gender. Identity as predictors of drug use among ethnically diverse middle school students.” Youth and society, 33(3). Lareau, A. (2002). "Invisible Inequality: Social Class and Childrearing in Black Families and White Families." American Sociological Review, 67(5): 747-776. Li, Y., Savage, M., & A. Pickles (2003). “Social capital and social exclusion in England and Wales (1972-1999)”. British Journal of Sociology, 54 (4), 497-526. Lindström, M., J. Merlo & P.-O. Östergren (2002). "Individual and neighbourhood determinants of social participation and social capital: a multilevel analysis of the city of Malmö, Sweden." Social Science & Medicine, 54: 1779-1791. Lizardo, O. (2006). “How Cultural Tastes Shape Personal Networks.” American Sociological Review, 71 (online supplement), 778-807. Mahoney, J. L. & H. Stattin (2000). "Leisure Activities and Adolescent Antisocial Behavior: The Role of Structure and Social Context." Jounal of Adolescence, 23(2): 113-127. Mahoney, J. L. (2000). "School extracurricular activity participation as a moderator in the development of antisocial patterns." Child Development, 71(2): 502-516. Mahoney, J. L., H. Stattin & H. Lord (2004). "Unstructured youth recreation centre participation and antisocial behaviour development: Selection influences and the moderating role of antisocial peers." International Journal of Behavioral Development, 28(6): 553-560. Mark, N. (1998). “Birds of a Feather Sing Together.” Social Forces, 77(2), 453-485. McPherson, M. (1983). “An Ecology of Affiliation.” American Sociological Review, 48(4): 519532. McPherson, M., L. Smith-Lovin & J.M. Cook (2001). “Birds of a Feather: Homophily in Social Networks.” Annual Review of Sociology, 27: 415-444. McRobbie, A. (1994). Postmodernism and popular culture. London, Routledge.
50
Popielarz, P.A. & M.J. McPherson (1995). “On the Edge or In Between: Niche Position, Niche Overlap, and the Duration of Voluntary Association Memberships.” The American Journal of Sociology, 101(3): 698-720. Putnam, D.R. (1993). Making democracy works. Civic traditions in modern Italy. New Jersey: Princeton University Press. Raymore, L.A., B.L. Barber, J.S. Eccles & G.C. Godbey (1999). "Leisure Behavior Pattern Stability during the Transition from Adolescence to Young Adulthood." Journal of Youth and Adolescence, 28(1): 79-103. Richards, M.H. & R. Larson (1989). "The life space and socialization of the self: sex differences in the young adolescent." Journal of Youth and Adolescence, 18(6): 617-626. Roberts, K. & G. Parsell (1994). "Youth cultures in Britain: the middle class take-over." Leisure Studies, 13(1): 33-48. Schakenbos, E. & G. Marsman (1988). Migranten en media. Een literatuurstudie naar trends in het mediagebruik van etnische minderheden in Westeuropese landen. Nijmegen: Masusa. Schauvlieghe, J. (2010). Beleidsnota Cultuur, 2010-2014, Brussel Seals, D. & J. Young (2003). "Bullying and victimization: prevalence and relationship to gender, grade level, ethnicity, self-esteem, and depression." Adolescence, 38(152): 735747. Smith, D. & B. Baldwin (1974). "Parental socialization, socioeconomic status, and volunteer organization participation." Journal of Voluntary Action Research, 3(3-4): 59-66. Smits, W. & M. Elchardus (2009). “Vlaanderen sociaal bekabeld.” Vanderleyden L., M. Callens en J. Noppe (red.), De Sociale Staat van Vlaanderen 2009, Brussel, Studiedienst van de Vlaamse Regering: 235-278. Smits, W. (2004). Maatschappelijke participatie van jongeren. Bewegen in de sociale, vrijetijds- en culturele ruimte. Eindverslag van het Programma Beleidsgericht Onderzoek 'Maatschappelijke participatie van jongeren' (PBO99A/14/85) in opdracht van de Administratie Cultuur, Afdeling Jeugd en Sport van de Vlaamse Gemeenschap. Brussel, Vakgroep Sociologie, Onderzoeksgroep TOR. Smits, W. (2011). “Join the club - Een profiel van leden van verenigingen en vrijwilligers.” J. Lievens & H. Waege (eds.). Participatie in Vlaanderen 2. Eerste analyses van de participatiesurvey 2009, Leuven, Acco Academic: 83-119. Stevens, F. & M. Elchardus (2001). De Speelplaats als cultureel centrum. De beleving van de leefwereld van jongeren. Eindverslag voor het PBO-project PBO 97/16/115, Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel, 2001. Stevens, F. (2003). “Kan het middenveld bijdragen tot de vorming van culturele praktijken.” R. Laermans, J. Lievens & H. Waege (eds.) Cultuurkijker. Aanzetten tot cultuuronderzoek in Vlaanderen. Antwerpen, De Boeck: 163-208. 51
Tsagarousianou, R. (2001). “Ethnic minority media, community and identity: the case of London’s South Asian and Greek-Cypriot communities.” Ross, K. & Playdon, P. (Eds.). Black marks: minority ethnic audiences and media. Ashgate, Burlington: 17-32. Van Craen, M., K. Vancluysen & J. Ackaert (2007). Voorbij wij en zij? De sociaal-culturele afstand tussen autochtonen en allochtonen tegen de meetlat. Brugge, Vanden Broele. Van Craen, M., K. Vancluysen, J. Ackaert & M. Van Aerschot (2008). Sociaal-culturele integratie bij allochtonen. ZOEM - Steunpunt Gelijkekansenbeleid: 21. Van Wilsem, J., K. Wittebrood & N. D. de Graaf (2003). "Buurtdynamiek en slachtofferschap van criminaliteit. Een studie naar de effecten van sociaal-economische stijging, daling en stabiliteit in Nederlandse buurten." Mens & Maatschappij, 78(1): 4-28. Vancluysen, K., M. Van Craen & J. Ackaert (2009). Gekleurde steden. Autochtonen en allochtonen over samenleven. Brugge, Vanden Broele. VDAB studiedienst arbeidsmarkt.
(2009).
Kansengroepen
in
kaart.
Allochtonen
op
de
Vlaamse
Verba, S. & N. Nie (1972). Participation in America. Political Democracy and Social Equality. Harper and Row, New York. Verba, S., K.L. Schlozman & H.E. Brady (1995). Voice and Equality: Civic Voluntarism in American Politics. Harvard University Press. Vermeulen, C. & Penninx, M. (1994). Het democratisch ongeduld: de emancipatie en integratie van zes doelgroepen van het minderhedenbeleid. Amsterdam, Het Spinhuis. Vettenburg, N., M. Elchardus & J.Put (red.) (2011). Jong in Brussel. Bevindingen uit de Jopmonitor Brussel. Leuven, Acco. Wilson, J. & M. Musick (1998). "The Contribution of Social Resources to Volunteering." Social Science Quarterly, 79(4): 799-814. Wittebrood, K. (2000). "Buurten en geweldscriminaliteit: een multilevel-analyse." Mens & Maatschappij, 75(2): 1-20. Zeijl, E., Y. te Poel, M. du Bois-Reymond, J. Ravesloot & J. J. Meulman (2000). "The role of parents and peers in the leisure activities of young adolescents." Journal of Leisure research, 32(3): 281-302.
52