Opbouwwerk Brussel 76 Nieuws uit RisoBrussel
Ver. uit.: Ronny Buyens, Antwerpsesteenweg 295, 1000 Brussel Driemaandelijks informatieblad December 2002, Jaargang 18
vzw RisoBrussel vzw Buurtwerk Molenbeek Brug vzw
Nr 76
December 2002
Inleiding In een recente studie * relativeert ULB-professor M. Van Criekingen de neiging om in alle stedelijke evoluties waar residentiele vernieuwing in het geding is de hand van het gentrificatiefenomeen te zien. Gentrificatie is het proces waarbij , doorheen een opwaardering van de leef- en woonomgeving van oude, vervallen stadsdelen, een armlastige bevolking de plaats moet ruimen voor gegoede nieuwkomers. Conceptueel vertoont het begrip gentrificatie een aantal gebreken. Zo is het niet altijd duidelijk wat precies met gegoeden bedoeld wordt. Zijn het de zgn. yuppies met hoge inkomens, werkend in economische spitssectoren? Of studenten, artiesten of jongvolwassenen met een gemiddeld inkomen en in een precaire, nog niet stabiele maatschappelijke positie? De neiging om alle etappes in een stadsvernieuwingsproces te zien als etappes in een gentrificatieproces, belet het zicht op andere belangrijke veranderingsprocessen (zoals upgrading: een niet zo kansarm gebied dat verder aan waarde wint; zoals zelf-rehabilitatie: oorspronkelijke bewoners die op eigen krachten of met overheidssteun hun wijk herwaarderen.) Neemt men een strenge definitie van gentrificatie, dan kan het verschijnsel enkel gelokaliseerd worden in wijken van werkelijke wereldsteden als New-York en Londen. Het van hieruit als passe-partoutbegrip overplaatsen naar steden van beperkter belang, is de werkelijkheid geweld aandoen. Dat geldt ook voor Brussel. Van Criekingen komt tot de conclusie dat slechts in een aantal microgebieden, niet groter dan de schaal van één of een paar straten van gentrificatie in eigenlijke zin sprake is (met name in de Begijnhof-, Dansaert-St Géry- en Zavelwijk). In deze en een aantal andere wijken (type Anneessens, Hoog St-Gillis, Matongé) is er eerder sprake van marginale gentrificatie: gebieden met een zeer gemengde bevolking van kansarme oorspronkelijke bewoners en beter gesitueerde maar zeker niet hoogbemiddelde nieuwkomers. Een wijk als het Rad is dan weer een typisch voorbeeld van zelfrehabilitatie: ingezetenen die een (sociale) woning verwierven en renoveren maar ook weer leven in een mix met minder begoeden in de sociale huursector. Tenslotte detecteert Van Criekingen een aantal gebieden waar de stedelijke herwaardering nog steeds aan voorbij lijkt te gaan en fungeren als verzamel- en overlevingsplaatsen voor de minst begoeden. Iets, wat hij overtuigend aantoont in zijn analyse van de verhuisbewegingen vanuit St-Gillis, een gemeente waar stadsherwaardering in een recent verleden een prominente plaats innam. Hiermee toont Van Criekingen ons inziens ook aan dat, al is er niet altijd sprake van gentrificatie in eigenlijke zin, er wel altijd processen van sociale verdringing in het geding zijn, processen waarvoor de Brusselse overheden hun deel van de verantwoordelijkheid dragen. Tot zover deze aanhef, die in feite geen andere bedoeling had dan aandacht te vragen voor een tekst, die, voor zover we weten, nog in publicatie is en die ons onder ogen kwam na opmaak van de eigen externe omgevingsanalyse. Deze tekst geeft rugdekking aan onze strategische doelstellingen. De sterke bewonersmix in veel Brusselse wijken in de
Opbouwwerk Brussel
5
December 2002
Nr 76
armoedeperimeter (marginale gentrificatie!) wettigen de biezondere aandacht die wat ons betreft uitgaat naar goed begrepen vormen van sociale cohesie en empowerment. De tekst wijst ook impliciet op de cruciale rol van de woonproblematiek in het armoededebat. Onlangs nog heeft onderzoek** de sterke relatie tussen huisvesting en armoede bevestigd, althans in een land als Belgie waar rond huisvesting slechts een restbeleid gevoerd wordt. Brussel maakt daar zeker geen uitzondering op. We laten deze theoretische bespiegelingen voor wat ze zijn en concentreren ons op het eigenlijke doel van deze inleiding: de lezer wegwijs maken in wat die verder van deze bundel kan verwachten. De voorliggende teksten vormen een selectie uit het meerjarenplan dat aan de Vlaamse Gemeenschap ter goedkeuring werd voorgelegd. De stevigste brok wordt gevormd door de buurtanalyses. Wij denken dat ze op zich waardevol zijn, omdat ze een synthese vormen van statistisch materiaal en expertise verworven in het veld. De diverse programma's zijn ter publicatie in een voor buitenstaanders leesbare vorm herschreven. Wie benieuwd is naar operationele doelstellingen en prestatie-indicatoren zal naar het officiële meerjarenplan moeten teruggrijpen. Alle doelstellingen die slaan op de interne organisatie-ontwikkeling van RisoBrussel werden evenmin in voorliggende bundel weerhouden. Anders dan in het vorige meerjarenplan (Opbouwwerk-Brussel 58) hebben we ervoor geopteerd de twee autonome instellingen Buurthuis Molenbeek en Opbouwwerk De Brug een eigen plaats te geven. Deze indeling beantwoordt meer aan de werkelijke situatie van het opbouwwerk in Brussel. We moeten er wel aan herinneren dat RisoBrussel zelf ook aanwezig is in Molenbeek (het zogenaamd opbouwwerkgebied Molenbeek Centrum) doordat een voltijds personeelslid gedetacheerd wordt naar het buurthuis. In een annex tenslotte wordt een kijkje geboden in de interne keuken: de missie van het opbouwwerk, de vertaling daarvan naar de eigen organisatie toe en de interne omgevingsanalyse. Dat laatste vonden we belangrijk om onze ambities in de juiste proporties te plaatsen. Wat niet belet dat onze sympatie blijft uitgaan naar de ridder van de triestige figuur en zijn trouwe schildknaap die we bij wijze van eerbetoon op de cover hebben geplaatst.(ast.) * M. Van Criekingen, Formes, politiques et impacts de la rénovation résidentielle à Bruxelles. In Bidou C. & H. Rivière d'Arc (éds)(2002), Retours en villes, Paris, Descartes et cie. (Te verschijnen) ** C. Dewilde & F. De Keulenaer, Huisvesting: de vergeten dimensie van armoede. In Ruimte & planning, 22 (2002), n° 2, pp.99-118.
6
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Algemene omgevingsanalyse en programmalijnen
December 2002
Nr 76
Wijkontwikkeling in de duale stad vandaag
perspectieven voor het opbouwwerk
Verantwoording. De wijze waarop een organisatie naar haar omgeving kijkt zal altijd ingekleurd worden door de missie die ze zich toedicht en door de opdrachten die daaruit voortvloeien. Een omgevingsanalyse is in die context vrucht van een partiële kijk op de werkelijkheid. Als opbouwwerkorganisatie staat RisoBrussel van bij haar ontstaan voor het ondersteunen van bewonersbelangen in het kader van een sociale wijkontwikkeling voor Brussel. Door deze bril hebben we bij het opstellen van de vorige meerjarenplannen de stadsevoluties in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest globaal geanalyseerd en becommentarieerd in termen van maatschappelijke ongelijkheid en sociale uitsluiting. Over de jaren heen hebben we bij de opmaak van de diverse meerjarenplannen een stadsgeografisch analyse- en interpretatiekader gehanteerd bij de duiding van demografische, sociale, economische en andere indicatoren waarin het concept nieuwe stedelijkheid een centrale rol vervult. Daarmee proberen we te achterhalen wat er in wijkontwikkelingsprocessen objectief aan de hand is, los van de bedoelingen die uiteenlopende actoren terzake etaleren (1). Op de achtergrond verzeilt hiermee een onderzoek naar de beleving van die uitsluiting en de effecten ervan op de omgang tussen mensen en groepen van mensen die eenzelfde wijk delen. We moeten dus ook aandacht hebben voor de relaties tussen mensen in een stedelijke context die fundamenteel gekenmerkt wordt door diversiteit.
Voor ons is het wat betreft de externe omgevingsanalyse van belang te achterhalen hoe Brusselse wijken en met name de achtergestelde wijken als belangrijkste woon- en leefkader van de doelgroepen waarop het opbouwwerk mikt hoe dus deze wijken evolueren, welke rol overheden en andere maatschappelijk krachten daarin spelen en wat dit betekent voor het samenleven van mensen. Dit moet ons toelaten enkele strategische doelstellingen voor de toekomstige werking te bepalen.
Duurzame concentratie en segregatie van arm en rijk. Armoede en maatschappelijke achterstelling werkt permanent door in onze samenleving. Men heeft er de besluiten uit recente armoederapporten zoals de Jaarboeken Armoede en Sociale uitsluiting van de UFSIA Onderzoeksgroep Armoede, Sociale Uitsluiting en minderheden of de Rapporten over de staat van de armoede in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest maar op na te lezen. Rond de eeuwwisseling werd een lichte verbetering van de levenssituatie van armen vastgesteld maar dit tegen de achtergrond van een zich verder uitdiepende welvaartsongelijkheid tussen arm en rijk. Deze verbetering was of is bovendien conjunctureel bepaald: onder druk van de recente recessie (versneld door de 11 september gebeurtenissen) zullen de jaarboeken 2003 ongetwijfeld alweer somberder ogen. Nog zo'n constante is het gegeven dat sociale uitsluiting zich voornamelijk in grote steden blijft
Kansarmoede-indicatoren SIF-decreet, absolute cijfers. Inwoners
K1
K2
K3
K4
K5
K6
K7
K8
K9
K10
5.940.251
5.743
104.448
14.370
22.710
82.030
28.809
155.955
59.202
296.211
349.506
Antwerpen
446.525
1.042
10.970
2.168
2.985
11.523
6.396
41.807
18.518
21.503
26.755
Gent
224.180
635
5.581
848
1.758
6.413
3.517
13.493
8.534
16.094
14.986
Brussel
965.000
447
87.642
8.671
33.782
11.613
177.077
36.531
60.946
49.365
Vlaams Gewest
K1: Kinderen geboren in kansarme gezinnen, K2: Kinderen van alleenstaanden, K3: Bijzondere jeugdbijstand, K4: UVW's < 25 jaar, K5: UVW's> 1 jaar, K6: Bestaansminimumtrekkers, K7: SIF-vreemdelingen, K8: Sociale huur-appartementen, K9: Woningen zonder comfort, K10: WIGW's
8
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
concentreren. Daarbij blijft opvallen hoe Brussel andere grote centra als Antwerpen en Gent naar de omvang van armoede ver achter zich laat. Dit kunnen we illustreren aan de hand van de zgn. 10 SIF-indicatoren die, samengenomen, een beeld geven van de maatschappelijke achterstelling in haar verschillende dimensies. De kansarmoedecijfers volgens het decreet op het Sociale Impulsfonds worden regelmatig geactualiseerd in de Stativariarapporten. Deze rapporten bevatten jammer genoeg geen gegevens voor Brussel. In feite is er geen instantie die deze gegevens voor Brussel op een vergelijkbaar niveau verzamelt. Door bronnen en instanties te raadplegen, zijn we er in geslaagd zelf een betrekkelijk compleet beeld voor Brussel op te hangen behalve voor de indicatoren kinderen geboren in kansarme gezinnen (cijfer slaat enkel op Vlaamse gezinnen uit de registratie van Kind en Gezin) en kinderen in de Bijzondere Jeugdbijstand (waar de administratie van de Vlaamse Gemeenschap uiteindelijk geen gegevens verstrekte). Deze weinig benijdenswaardige koppositie van Brussel vertaalt zich ondermeer in het gemiddeld inkomen van de Brusselaar dat achterblijft tegenover dat in Vlaanderen en zelfs in Wallonië terwijl Brussel in termen van Bruto Regionaal product de derde rijkste regio is in de Europese Unie (2). De gewestregering spreekt in haar inleiding op het ontwerp gewestelijk ontwikkelingsplan van een uitholling van het gemiddeld inkomen (met 91.3% onder het Belgisch gemiddelde) terwijl Brussel de 4de Europese regio is in termen van BBP (3). Er glipt dus heel wat welvaart uit Brussel weg.
December 2002
Enkel de zone aan weerszijde van het kanaal uitdijnend over Laken en de Brabantwijk in het noorden en over Kuregem in het zuiden vormt een aaneengesloten sikkel van kansarmoedewijken. Het feit dat zich hier 43 statistische sectoren of wijken bevinden die scoren op de 7 kansarmoede indicatoren van de Kesteloot-atlas terwijl in Vlaanderen maar 10 wijken van dit kaliber aanwijsbaar zijn, wijst én op de concentratie en op de voorsprong die Brussel daaromtrent etaleert. De gesignaleerde erosie kunnen we beschouwen als een trendbreuk in de richting van een opwaardering van de uitgeholde binnenstad, rond het midden van de jaren '80 van de vorige eeuw op gang gekomen en zich nu, niet in het minst onder invloed van stadsvernieuwingsprogramma's, versneld doorzettend. Bekend voorbeeld is de gedaante-verandering die de Bijstandswijk op 10 jaar tijd heeft ondergaan. De herwaardering op en rond de Dansaertstraat schuift verder op naar het kanaal doordat onder andere verouderde industriële infrastructuur in versneld tempo verbouwd wordt tot loften voor een middenklassenpubliek. Omgekeerd voedt deze trend een vorm van stadsvlucht van minder begoeden in de richting van goedkopere wijken binnen Brussel en regio's er buiten, onder andere de vroegere Waalse steenkoolbekkens. Dit brengt ons bij de andere kant van de medaille. Naast Vergelijkende kaart: onderzoeken KBS en Kesteloot
De territoriale concentratie van kansarmoede in de centrale delen van de stad en de scherpe tegenstelling tussen rijke en arme wijken blijft een derde constante waarmee het opbouwwerk in Brussel geconfronteerd wordt. Wie de kansarmoede-atlas van de Koning Boudewijnstichting uit 1984 vergelijkt met de Kesteloot-atlas uit 1998 zal merken dat territoriale concentratie van achterstelling nog steeds zaak is van de binnenstad en de negentiende-eeuwse gordel daar omheen (4). Met andere woorden, beide kaarten overlappen mekaar inzake kansarmoede. Alleen, in de Kesteloot atlas is het compacte KBS-armoede gebied aan haar grenzen aangevreten, geërodeerd als het ware, versplinterd in kansarme en welstellende stadsdelen. Opbouwwerk Brussel
9
December 2002
wijken waar het manifest beter gaat en nieuwe stedelingen zich vestigen, zijn er ook buurten die verder achteruitgaan en die men gemeenzaam als risicobuurt gaat bestempelen (5). Dit zijn minder strategisch gelegen gebieden, d.w.z. niet direct in de omgeving van groeipolen en ontwikkelingsassen en dus voor privé-promotoren minder interessant. Naast opgewaardeerde buurten type hoger genoemde, zijn er dus buurten die omwille van hun strategische ligging de druk van een opwaardering ondergaan of zullen ondergaan: bvb. het gebied rond het Anneessensplein, de omgeving van het zuidstation en de Veeartsenijbuurt. Daarnaast zijn er minder interessante buurten zoals de Oude Noordwijk, Albertsquare en Grondel (Anderlecht) en sommige binnengebieden van Oud Molenbeek.
Instrumenten van stadsherwaardering. Het meest in het oog springende stadsvernieuwingsprogramma is momenteel dat van de wijkcontracten. Deze beogen een geïntegreerde aanpak van achtergestelde wijken, waarbij, naast een materiële heropleving, ook aandacht besteed wordt aan het sociale, aan het samenleven in deze wijken (6). Wijkcontracten zijn slechts één instrument in een door de Europese, federale en gewestelijke overheden in slagorde gebracht arsenaal van gebiedsgerichte en op privéinvesteringen gerichte incentives. Op grond van een analyse van de resultaten van dit stadsherwaarderingsbeleid over de periode 19891998 komen 3 ULB-onderzoekers tot het volgende harde besluit: door zich bij prioriteit te concentreren op de periferie van de kansarme perimeter of op de bevolking met gemiddeld sociaal statuut, getuigen de renovatieoperaties, ondernomen of gesubsidieerd door de regionale overheden van politieke strategieën die eerder lijken te mikken op de zichtbaarheid van de operaties en op de terugkeer van bemiddelde bevolkingsgroepen naar de stad, eerder dan dat er een reële wil achter steekt om in te grijpen in de zones waar de crisis zich het scherpst manifesteert (7). Ze doelen daarbij op zones die gekenmerkt worden door een zeer groot aandeel van Turken en Marokkanen in de bevolking. Ze geven toe dat het vooral de wijkcontracten 10
Nr 76
zijn die mikken op de meest achtergestelde gebieden maar volgens hen getuigt de rangorde waarin deze contracten gerealiseerd worden plus d'un objectif de visibilité au niveau régionale que d'une action prioritaire dans les zones où la crise est la plus aigue (8). Thibaut concludeert dan weer dat wijkcontracten eerder uitgewerkt worden in functie van het dispositief en de beschikbare middelen dan in functie van lokale behoeften. Met dispositief wordt bedoeld de richting die de acties nemen: van het gewest naar de gemeentes naar de bewoners en weinig omgekeerd (9). Ondanks deze opmerkingen stellen we een zekere evolutie vast in de huidige generaties wijkcontracten tegenover de beginfase waar de wijkcontracten erg dirigistisch vanuit het Gewest werden geconcipieerd, de voorziene participatiestructuren naar de bevolking toe nauwelijks functioneerden en voorrang werd gegeven aan het stenen ten nadelen van het sociale luik. Met de gewijzigde ordonnantie poogt het Gewest alsnog het participatieluik te verstevigen. Grote vraag blijft dan weer hoe de gemeentebesturen met deze vormen van interactieve beleidsvoering omgaan. Voorzover deze wijkcontracten effectief landen in de risicobuurten hebben ze er zeker een verdienste vermits ze, zoals bvb. in het wijkcontract Parvis (Oud-Molenbeek), ten goede komen aan een bestaande bevolking, zonder dat sociale verdringing om de hoek loert. Dat dit geen strategische wijk is wordt aangetoond doordat de investeringsdrift van privépromotoren afneemt naarmate de afstand tot de Leopold-II-laan toeneemt. In de mate dat de overheid vooral in deze gebieden wijkcontracten opzet gaat ze haar herverdelende rol benadrukken en ontstaat de mogelijkheid dat kansarmoede niet verdrongen maar in haar territoriale verschijning bij de wortel wordt aangepakt. Nochtans stelt de inleiding tot het Gewestelijk ontwikkelingsplan i.v.m. de geïntegreerde initiatieven van stadsherwaardering: Feit is dat zowel het stadsmilieu als de gebouwen in de betrokken wijken verbeterd zijn. Nochtans heeft het geen duidelijk stimuleringseffect met zich kunnen brengen teneinde na de inwerkingtreding van de wijkcontracten een autonome wijkdynamiek te creëren. De sociale indicatoren in de wijken blijven achteruitgaan (10). Opbouwwerk Brussel
Nr 76
Daarmee stoten we ons inziens op de beperkingen van een gebiedsgerichte aanpak van kansarmoede. De herverdelende rol van de overheid moet zich namelijk ook wijkoverstijgend in een doorgedreven sociale politiek op het vlak van onderwijs, tewerkstelling, (vervangings-) inkomens en dergelijke meer manifesteren.
De (lokale) overheden als ondernemers. Wijkontwikkelingsprogramma's worden door de overheid gelegitimeerd door verwijzing deels naar bestrijding van kansarmoede, teneinde de explosieve cocktail van maatschappelijke achterstelling en plaatsgebonden problemen rond verval, overlast, onveiligheid en andere vormen van onleefbaarheid het hoofd te bieden, deels naar de noodzaak om nieuwe draagkrachtige bevolkingsgroepen in functie van demografische en fiscale evenwichten aan te trekken. Zo stellen de gewestelijke autoriteiten in hun regeerakkoord dat ze zullen werk maken van de toenemende (strijd tegen de) dualiteit in de stad. De strijd tegen de sociale uitsluiting en de noodzakelijke heropleving van de kwetsbare wijken behoren tot de eerste prioriteiten. Centraal daarin staat het woonbeleid. De woningmarkt moet toegankelijk zijn voor allen. In eenzelfde adem wordt gesteld dat het aantrekkelijker maken van het wonen in de stad moet bijdragen tot het tegengaan van de stadsvlucht en het aantrekken van nieuwe bewoners. Dan volgen een ganse reeks intenties die dit beleid vorm moeten geven (11). Een quasi gelijklopende teneur loopt door grote delen van de bijna 200 pagina's van het stevig gedocumenteerde voorontwerp van Gewestelijk ontwikkelingsplan. Ogenschijnlijk buiten deze context van opwaardering van achtergestelde gebieden als vorm van kansarmoedebestrijding en redynamisering via sociale gemengdheid beklemtonen beide beleidsteksten echter even nadrukkelijk de noodzaak van het promoten van Brussel (hoofdstuk 10 uit het regeerakkoord en prioriteiten 6 en 10 uit het Gewop). De stad moet zich verkopen wil ze zich staande houden om nieuwe belangrijke functies aan te trekken die ze toebedeeld krijgt in de huidige internationale context van schaalvergroting, competitie en vrije markt.Wat we in vorige meerjarenplannen als nieuwe stedelijkheidomschreven Opbouwwerk Brussel
December 2002
kadert in een wereldomvattend proces van glocalisatie, een term die enerzijds verwijst naar het globaliseringsfenomeen, anderzijds naar het toenemend belang van regio's en steden ten nadele van de traditionele nationale entiteiten die hun bevoegdheden afstaan aan supranationale instellingen dan wel decentraliseren naar lokale besturen en instellingen (12). In 1989 constateert C. Kesteloot dat er een sterke heropleving van de stad te merken valt. Niet zozeer in termen van terugkeer naar de stad vanwege bevolkingsgroepen die in een vorige periode de suburbanisatie zouden gedragen hebben, maar wel van nieuwe functies die zich in de binnensteden inplanten en die er nieuw leven brengen. Men kan daarom beter spreken van een nieuwe stedelijkheid dan van een terugkeer naar de stad. (13) Ook Brussel wordt meegesleept in een competitie met andere steden voor het aantrekken van kapitaal dat steeds mobieler wordt in een globaliserende economie. In het Voorontwerp van Gewop wordt Brussel in haar troeven en tekortkomingen dan ook vergeleken met andere Europese steden, onder andere op het vlak van culturele manifestaties en (congres)voorzieningen (14). De opwaardering van tot voor kort verwaarloosde stadsdelen vormt vanuit het proces van nieuwe stedelijkheid beschouwd ongetwijfeld een onderdeel van deze promotie. Opwaardering is namelijk een hefboom om bestaande vicieuze cirkels te doorbreken en groeimogelijkheden en welvaart van buitenaf te betrekken. Het proces van nieuwe stedelijkheid werkt dus minstens even hard door in de gebiedsgerichte aanpak van armoede. In dit verband kunnen we wijzen op een belangrijke verschuiving in de rol van gewestelijke en gemeentelijke overheden. Zonder concepten tegenover mekaar te willen plaatsen of te miskennen dat strategieën in de tijd naast mekaar door kunnen werken, lijkt er zich namelijk een accentverschuiving te hebben voorgedaan waarbij gewestelijke en lokale overheden zich meer dan vroeger als ondernemers gaan opstellen. Ze gaan prioritair de heropleving van hun stedelijke economie vanuit eigen middelen (in relatie met privé inbreng) bevorderen en zich minder dan in het verleden toeleggen op herverdeling van die middelen via sociale voorzieningen. Een belangrijke hefboom voor een aantrekkelijk investeringsklimaat is de aanblik van een 11
December 2002
aantrekkelijke stad. Het welvaartstaatsmodel uit de golden sixties wordt zo ingeruild voor een economisch ontwikkelingsmodel waarin de teugels van de (wetten van de) vrije markt worden gevierd (15). Van een lokale antenne van de nationale verzorgingsstaat is de stedelijke overheid zich in toenemende mate gaan profileren als promotor van de eigen stad in de interstedelijke concurrentie (16). Het internationale neoliberaal getinte beleidsdenken met zijn primaat voor de vrije markt diepte in de jaren negentig de duale samenleving verder uit. Het enterpreneurial-model van stedelijke ontwikkeling is daarvan een vertaling op lokaal niveau. Doorheen de scherpe territoriale segregatie van rijk en arm in de stad wordt de samenleving een beeld voorgehangen van de kloof die haar zelf middendoor snijdt. Want één ding is zeker, de tegenstellingen in de stad nemen verder toe. Inzake stadsherwaardering helt de balans tussen de sociale en economisch-promotionele bedoelingen over in het voordeel van de laatste. Dat alles heeft gevolgen voor de inwoners van de stad.
Samenleven onder druk. Het enterpreneurial-model van stedelijke ontwikkeling zorgt in de stad voor winnaars en verliezers. In de praktijk vormen sommige Brusselse wijken momenteel een arena met een duurzame kern van maatschappelijk kwetsbaren die geconfronteerd wordt met economische, sociale, politieke, culturele en territoriale uitsluiting naast beter gesitueerden die de voorheen achtergestelde territoria in toenemende mate koloniseren. De eersten ervaren de sociaal-economische en culturele onzekerheid aan den lijve, vallen terug op oude zekerheden, de laatsten, jong en hoger geschoold, houden er een nomadische, bij uitstek stedelijke levenswijze op na (16). De eersten leven ingekapseld in een beperkt netwerk van relaties dan wel afgezonderd in de eenzaamheid van de eigen cocon, de laatsten shoppen naar wens in diverse netwerken die van de rest van mekaar gescheiden blijven (18). Deze moderne stedelingen zijn vaak geëngageerd en willen de wijken kleur geven terwijl de ingekapselde kansarmen daarrond eigenlijk achterdocht koesteren omdat ze zich in hun eigen problemen miskend voelen (19). Ook in de risico12
Nr 76
wijken lopen de spanningen verder op. In een situatie van overleven is de vraag van wie de wijk eigenlijk is, het centrale thema waarrond de spanningen tussen bevolkingsgroepen lijken te draaien (20). Angst is hiermee een belangrijke drijfveer geworden in het leven in de stad. De roep om veiligheid zwelt aan en wordt een centraal motief in het stedenbeleid van de overheid. De huidige fixatie op veiligheid is een ander symptoom van het afzwakkend gelijkheidsbeginsel uit de verzorgingsstaat met uitsluitingsdenken, stigmatiseren en repressief optreden als gevolg 11 september heeft op mondiaal vlak nogmaals gewezen op de werkelijke krachtsverhoudingen tussen de pleitbezorgers van sociale gerechtigheid en de voorstanders van de oorlog aan de terreur. (21) Omgekeerd wordt sociale cohesie een vraagstuk van eerste orde. Sociale en culturele diversiteit zorgt voor concurrentie en spanningen en trekt meteen de kwestie van het samenleven op de voorgrond. Hamvraag is dan wel hoe men deze cohesie wenst op te vatten: als een samenleven gereguleerd door waarden en normen van een dominante groep ten koste van een latente mogelijkheid tot uitsluiting van zwakkere groepen, dan wel als een samenleven waarin de diversiteit wordt gerespecteerd, waar niet alleen het dominante belang aan zijn trekken komt, waarin dus sociale rechtvaardigheid zit geïmpliceerd.
Kansen en bedreigingen voor het opbouwwerk Vanuit de missie van RisoBrussel, hebben we de staat van Brussel opgemaakt, uiteraard in zeer algemene en dus eerder schematiserende termen. Inzake de ontwikkeling van de binnenstad en de negentiende-eeuwse gordel zet de evolutie, een 15tal jaar geleden ingezet, zich door: opwaardering van sommige wijken met aankomst van meer gegoede inwoners en verdringing van kansarmen enerzijds, een verder verdichting van armoede in sommige wijken anderzijds. Op het punt van kansarmoedebestrijding zelf lijken de initiatieven van geïntegreerde wijkontwikkeling alsnog hun doel, armoede opheffen in plaats van te verdringen, voorbij te schieten. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat gebiedsgerichte aanpak van armoede in lijn moet gebracht worden met een Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
wijkoverstijgende, sociale politiek. Immers, het is niet omdat problemen zich in een wijk manifesteren, dat oorzaken en oplossingen zich ook op dat niveau zouden situeren. In bovenstaande analyse hebben we evenwel de nadruk gelegd op de tweeslachtigheid die men kan aantreffen in het wijkontwikkelingsbeleid. Vanuit de actuele situatie kan men zich afvragen of de elementen armoedebestrijding en citymarketing binnen een beleid van wijkontwikkeling überhaupt hand in hand kunnen gaan. Het proces van nieuwe stedelijkheid wijst ons op de werking van hogere belangen die niet altijd compatibel zijn met deze van een plaatselijke gemeenschap. Op het niveau van de gewestelijke en gemeentelijke overheden per definitie politieke compromissen moet er dus gebalanceerd worden tussen sociale wenselijkheden en economische noodwendigheden.
Voetnoten:
Naast bedreigingen biedt deze tweeslachtigheid ook kansen. Sommige beleidslijnen zoals een accentuering van de sociale aspecten van het wonen en een verhoogde gevoeligheid van participatiestructuren kunnen in handen van beleidsmensen met echte sociale bekommernissen hefbomen zijn waarop we onze eigen praktijk kunnen enten. Ook de toename van politiek personeel van allochtone origine biedt openingen bij het ondersteunen van belangen van een politiek nog steeds monddood publiek. Er kan gewerkt worden aan de communicatie tussen (groepen) mensen op basis van gelijkwaardigheid wat voor het opbouwwerk impliceert: empowerment van minder weerbare groepen. Bruggen worden slechts door even sterke peilers gedragen. In het licht van de gebiedsanalyse lijken ons strategische doelstellingen af te lijnen met betrekking tot de problematiek van territoriale dualisering (aanspreken van de overheid op haar herverdelende functies, en dit op het vlak van huisvesting), met betrekking tot vraagstukken rond sociale cohesie en met betrekking tot democratische besluitvorming in wijkontwikkelingsprocessen.
(4) KBS, Kartografische benadering van de kansarme wijken in de Brusselse agglomeratie. 1984. C. Kesteloot e.a., Kansarmoede en achtergestelde buurten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 1998.
Alain Storme
(1) cfr. de algemene analyses in vroegere meerjarenplannen: 1985: Brussel of de scherven van een grootstad, Opbouwwerk Brussel, 1985 (1) n° 4, pp. 28-31. 1988: Brussel en de crisis van de binnenstad: feiten en tendensen, Opbouwwerk Brussel, 1988 (4) n° 20-21, pp. 19-24 (n.a.v. het beleidsplan 1989-1993). 1993: Grootstedelijke evoluties en maatschappelijke achterstelling in Brussel, Opbouwwerk Brussel, 1993 (9) n° 39-40, pp. 49-57 (n.a.v. het meerjarenplan 1992-1996). 1996: Armoedebuurten in de grootstad. Een conceptueel kader, Opbouwwerk Brussel, 1996 (12) n° 58, pp. 9-13 (n.a.v. het meerjarenplan 1997-2002). (2) cfr. E. Swyngedow, De dans der titanen en dwergen: glocalisatie, stedelijke ontwikkeling en groeicoalities, het Brussels Enigma. Revue Belge de géographie (123) 1999, p. 53; (3) Belgische Staatsblad (171), 2001, p. 35.756 resp. 35.770).
(5) C. Kesteloot, Verhuisbewegingen en ruimtelijke concentratie van achterstelling in Brussel, Colloquium Achtergestelde buurten en stedelijk beleid. Brussel, 20-04-2001. (6) Cfr. S. De Corte, Wijkontwikkeling met wijkcontracten? Stadsvernieuwing in Brussel. In P. De Decker, e.a., In de ban van stad en wijk, Epo, 1996, pp. 209-217; C. Thibaut, Les contracts de quartier
bis. Bruxelles informations sociales, 2001, n° 148, pp. 17-27. (7) J.M. Decroly, M. Van Criekingen, A. Crahay, Les conséquences socio-spetiales des politiques urbaines enterpreneuriales. Ruimte en Planning (20), 2000, pp. 51-64. (8) Id., p. 5. (9) C. Thibaut, id., p. 26. (10) Belgisch Staatsblad, idem, p. 35791. (11) Regeerakkoord Brussels Gewest, 1999. (12) E. Swyngedouw, id., pp. 45-47). (13) C. Kesteloot, Oorzaak en gevolgen van stadsvlucht en de nieuwe stedelijkheid. In P. Cabus e.a., Stads(v)lucht maakt vrij., Brussel, 1989, p. 41. (14) Belgisch Staatsblad, idem, p.35.781.
Opbouwwerk Brussel
13
December 2002
Nr 76
(15) Cfr. P. De Decker en J. Vranken, Stedelijke governance: meer dan nieuwspraak? Ruimte en planning (20), 2000, n° 4, p. 304. (16) J. Decroly, e.a., id., p. 52. (17) D. Geldof, e.a., Maatschappelijke ontwikkelingen: de overgang naar een risico maatschappij. In H. Baert (red.), Handboek samenlevingsopbouw in Vlaanderen, (1999), p. 11. (18) R. Soenen, Diversiteit in verbondenheid, niet gepubliceerd paper in het kader van de task force leven in de stad (2001), p. 8. (19) R. Soenen, idem., p. 23. (20) M. Van San en A. Leerkes. Criminaliteit en criminalisering. Allochtone jongeren in België., Amsterdam, UP, 2001, p. 188. (21) Peter Goris, Op zoek naar de krijtlijnen van een sociaal rechtvaardige veiligheidszorg, KU-Leuven, 2000, 356 pp. (niet gepubliceerde doctoraatshandeling)
De 9de linielaan ter hoogte van het Klein Kasteeltje is uitgegroeid tot de arbeidsbeurs voor thuislozen en vluchtelingen.
14
Foto: © Michel Demol
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Strategische doelstellingen RisoBrussel In het meerjarenplan 1997-2002 omschreven we een drietal kaderprioriteiten of inhoudelijke sporen: wonen en woonomgeving; tewerkstelling; welzijnsbevordering. Hiermee concentreerden we ons op leefbaarheidproblemen (inhoud van opbouwwerk). We beoogden bewonersinspraak te stimuleren (doel van opbouwwerk) waarbij belangen van de plaatselijke (kansarme) bevolking centraal stonden (positie van opbouwwerk). In het huidige meerjarenplan willen we een en andere herverkavelen. Het centrale gegeven, ondersteunen van bewonersbelangen in het kader van een sociale wijkontwikkeling, blijft uiteraard overeind.Vanuit voorgaande omgevingsanalyse menen we programma's en projecten aan een drietal prioritaire kapstokken of werkdomeinen te moeten ophangen: de problematiek van dualisering en ruimtelijke segregatie of het wonen in een leefbare omgeving; de problematiek van sociale cohesie of het samenleven; de problematiek van een sociaal rechtvaardige en democratische wijkontwikkeling of participatiedemocratie. Vooruitlopend moeten we opmerken dat cruciale hefbomen in de strijd tegen de armoede als arbeid en tewerkstelling (aanwezig in vorig meerjarenplan) en onderwijs niet in onze prioriteitenlijst voorkomen. Dit heeft niet alleen uitstaans met de beperkt inzetbare middelen, maar ook met betrekking tot twijfels over de mogelijkheden van het opbouwwerk in deze materies. Vanuit het onderscheid tussen leefbaarheidproblemen en achterstellingsproblemen willen we ons vooral concentreren op de eerste soort. Achterstellingproblemen manifesteren zich weliswaar op het niveau van de wijk, doch zowel problematiek als oplossingen zijn wijkoverstijgend. Op het vlak van leefbaarheidproblemen hebben lokale actoren meer vrijheidsgraden om de problematiek ook op het lokale niveau in de richting van oplossingen te sturen. Inzake de tewerkstellingsproblematiek is er onze specifieke ervaring met de Strijkwinkel die leerde dat men met dergelijk project vooral in een Opbouwwerk Brussel
bedrijfslogica moet investeren. De reproductie van maatschappelijke ongelijkheid via het onderwijs zit hem in de op selectie aansturende organisatie van het onderwijs, in de behoeftes van de samenleving lees het bedrijfsleven waarop die organisatie anticipeert en in sociale, culturele en economische geaardheid van het thuismilieu. In dit licht beperken we onze ambities tot de brug tussen school en buurt en dus tot de problematiek op buurtniveau.
Strategische doelstelling 1 He t b e v o r d e r e n v a n d e le e fb a a r h e id in k a n s a r m e wi j k e n m e t b i e z o n d e r e a a n d a c h t v o o r d e h u i s v e s t i n g e n h e t l e e f k a d e r v a n we i n i g dr aagkr ac htige gr o e pe n.
Verantwoording Een eerste lange termijndoelstelling heeft te maken met de problematiek van dualisering en sociale verdringing: het bevorderen van de leefbaarheid in kansarme wijken met bijzondere aandacht voor de huisvesting en het leefkader van weinig draagkrachtige groepen. Men kan dit een materiële doelstelling noemen omdat hier gemikt wordt op de kwaliteit van het wonen en de woonomgeving. De stad in zijn materialiteit is hier voorwerp van handelen. In een territoriale vertaling van een gelijkekansenbeleid vervult wonen een sleutelrol. Wonen is een basisrecht en moet gegarandeerd blijven. RisoBrussel moet er op toezien dat de heraanleg van straten en pleinen niet het terrein effent voor woningrenovatie die het wonen voor kansarme groepen onbetaalbaar maakt. Het samen met bewoners ijveren voor een meer leefbare en aangename openbare ruimte en voor een opwaardering van de fysieke omgeving heeft slechts zin als hierdoor de (financiële) toegang tot het woonpatrimonium voor alle bewoners ook weinig draagkrachtige gewaarborgd blijft. 15
December 2002
RisoBrussel moet daarbij investeren in wijken die de druk van sociale verdringing ervaren maar ook in die wijken die minder strategisch liggen en nog meer risico's dreigen op te stapelen. Dit strategisch doel kan in de opbouwwerkgebieden geoperationaliseerd worden in doelstellingen in verband met: - meer kansen tot particuliere woonrenovatie door eigenaars. - aanklagen en bestrijden van huisjesmelkerij. - verhogen van inzicht van bewoners in precaire huisvestingssituaties inzake huurwetgeving en rechten en plichten ter zake. - verhogen van toegankelijkheid van kwetsbare groepen in de sociale huursector. - terugdringen van leegstand door renovatie voor sociale doeleinden. - ingrepen in de fysieke, openbare ruimte. - acties in verband met properheid, verkeersveiligheid en andere vormen van buurtoverlast.
Effecten worden vooral zichtbaar in: - aangepaste, betaalbare en kwaliteitsvolle woningen. - verhoogde kennis inzake rechten en plichten op vlak van huisvesting. - heraangelegde straten en pleinen op maat van bewoners.
Strategische doelstelling 2 Wijkbewoners leren omgaan met diversiteit in respect voor uiteenlopende waarden en normen en vanuit een positie van gelijkwaardigheid.
Verantwoording De doelstelling is immaterieel in de zin dat ze zich richt op de samenlevingsproblematiek, op processen van communicatie, sociale cohesie en diversiteit. Brusselse achtergestelde wijken vertonen een grote culturele en een toenemende sociale mix. Opwaarderingprocessen zorgen voor een aanvoer van nieuwkomers en zijn bron van onzekerheid voor de traditionele (kansarme) residenten. Ook risicowijken verwerken een toevloed van meest kansarme nieuwkomers. 16
Nr 76
Deze cocktail verhoogt de druk op het samenleven. RisoBrussel moet inspanningen leveren om de sociaal onrechtvaardige leefsituatie, die de voedingsbodem van conflicten is, te verbeteren. Samenleven is slechts mogelijk wanneer alle groepen hun basisrechten en vrijheden kunnen behouden en uitoefenen. Daarbij moet recht gedaan worden aan diversiteit, moet de wijk een plaats zijn waarin iedereen zich terug kan vinden maar waarin iedereen zich ook een stukje vreemd voelt (bvb: een plein is zodanig ingericht dat het niet monofunctioneel door één groep wordt gekoloniseerd). Integratie kan niet betekenen: opgeslorpt worden in een dominante cultuur op straffe van in de marginaliteit gedwongen te worden. Wijkbewoners moeten leren omgaan met tegenstellingen maar moeten ook de capaciteit hebben om hun eigenheid te verdedigen en te vrijwaren en op te komen voor hun gerechtvaardigde belangen. Dit betekent dat het opbouwwerk aan groepsversterking moet doen, niet als doel op zich maar als instrument om op basis van gelijkwaardigheid de confrontatie met het vreemde te kunnen aangaan. Dit strategisch doel kan in de opbouwwerkgebieden geoperationaliseerd worden in doelstellingen in verband met: - intensifiëren van overleg in bewonerscomités. - organiseren van ontmoetingen via buurtfeesten. - stimuleren van laagdrempelige buurtvoorzieningen met ruimte voor ontmoeting en kwaliteitsvolle dienstverlening. - onthaalbeleid. - het scheppen van ruimte voor de expressie van identiteit van verborgen, achtergestelde, niet gerepresenteerde leefstijlen (gedocumenteerde cultuur). - het versterken van het imago en de positieve beeldvorming van de wijk naar buiten. - het stimuleren van verantwoordelijkheid van instellingen met betrekking tot de wijken waarin ze opereren (bijvoorbeeld: onderwijsinstellingen).
Effecten worden vooral zichtbaar in: - verhoogde groepssolidariteit binnen achtergestelde groepen (bounding capital via empowerment met het oog op emancipatie) - verhoging publieke familiariteit. - verhoogde participatie aan initiatieven voor een divers publiek. Opbouwwerk Brussel
Nr 76
Strategische doelstelling 3 Het optimaliseren en effectiever maken van structuren van beleidsparticipatie van bewoners, inzonderheid met betrekking tot huisvesting en programma's van geïntegreerde wijkontwikkeling.
Verantwoording Deze doelstelling mikt vooral op het beleid en de relatie van dat beleid met de bewonersgroepen. De richting die het beleid zijn wijkontwikkelingsprogramma's nu instuurt heeft iets ondemocratisch voor zover daarin het aspect sociale rechtvaardigheid onvoldoende verdisconteerd is, zodat er sprake is van winnaars en verliezers. Daar zal alleen verandering in komen wanneer het beleid ook de belangen van de huidige verliezers in overweging neemt. Dit afdwingen vindt ondermeer aanknopingspunten vanuit een trend om bewonersinspraak in de beleidscyclus formeel althans meer kansen te geven. Inzake de geïntegreerde wijkontwikkelingsprogramma's besteedt de gewestelijke overheid meer zorg aan participatiescenario's. Deze scenario's moeten echter gehanteerd worden door de gemeen-
December 2002
telijke overheden die het vaak nog gewoon zijn beleid te voeren in een gesloten circuit waar men weet wat goed is voor de burger. Dit leidt tot een instrumentele opvatting over inspraak: deze is goed ter aanvulling en ondersteuning van het beleid, problematisch wanneer ze zich kritische opstelt. Dit strategisch doel kan in de opbouwwerkgebieden geoperationaliseerd worden in doelstellingen in verband met: - scenario's voor een democratische structuur en functioneren van plaatselijke commissies voor geïntegreerde wijkontwikkeling; - vorming van leden van huurderadviesraden in de sociale huisvesting; - overtuigen van bewindslui van het belang van participatieve democratie; - versterken van de stem van kansarme groepen in participatieorganen.
Effecten worden vooral zichtbaar in: - goed gestructureerde kwaliteitsvolle participatiestructuren, doorzichtig en verstaanbaar voor alle bewoners. - meer bewoners participeren in beleidsadvisering en treden deskundig op. - overheden reageren alerter en adequaat op bekommernissen uit de buurt.
Even verpozen onder de boompjes van de Albert-II laan alvorens zich aan te melden bij de dienst Vreemdelingenzaken.
Opbouwwerk Brussel
Foto: © Michel Demol
17
December 2002
18
Nr 76
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Opbouwwerkgebieden omgevingsanalyse en programmalijnen
December 2002
Nr 76
Opbouwwerkgebied Noordwijk In oorsprong is de Noordwijk een typische voorstadswijk die haar grootste bloei kende tussen de twee wereldoorlogen, toen de Antwerpsesteenweg één van de belangrijke winkelstraten van Brussel was. Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw heeft het verval zich ingezet. Door haar ligging kan de Noordwijk nochtans beschouwd worden als vrij strategisch gebied: ingekneld tussen belangrijke verkeersassen en knooppunt het kanaal en het Noordstation is zij tevens Brussels poort op het Noorden. Dit laatste wordt onder andere gesymboliseerd door de kantoorzone en het Manhattanproject van weleer nu nogal pompeus te omschrijven onder de verzamelterm Northgate. Afgezien van deze administratieve zone die zich een plaats in de wijk heeft geforceerd zijn er een aantal verspreide woonkernen die bij nadere beschouwing naar sociaal-economische positie van hun inwoners verder uit mekaar drijven.
Verkrotting en vastgoedspeculatie blijven de Noordwijk verder aantasten.
20
Foto: © Michel Demol
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Omgevingsanalyse Kwantitatieve gegevens* Het opbouwwerkgebied Noordwijk wordt begrensd door de Noord-zuidverbinding, de Kleine Ring (Boudewijnlaan) en het kanaal Brussel-Charleroi. Het strekt zich uit over grensgebieden van Schaarbeek, Brussel-stad en Sint-Joost-ten-Noode.
Demografie Luidens gegevens van het NIS waren in de Noordwijk 11.551 mensen gehuisvest. Dit betekent een bevolkingsdaling met 5% in vergelijking met de volkstelling van 1991. Deze bevolkingsdaling is voornamelijk op rekening te schrijven van statistische sectoren in de Oude Noordwijk (vooral Antwerpsesteenweg Noord en Sint-Rochusvoorplein, -24,9 resp. -24,3% en in mindere mate Noordstation, -13,4% en Koninginnelaan -6,9%). Dit wordt niet gecompenseerd door de fikse stijging in de Harmoniewijk waar de sector Antwerpsesteenweg Zuid een bevolkingstoename kent van 67%. Hiermee zien we in de Noordwijk een aantal merkwaardige omkeringen in vergelijking met 1991. Waar toen de Noordwijk inging tegen het beeld van stadsvlucht voor het Gewest zijn de rollen nu omgekeerd: de Noordwijk leidt bevolkingsverlies en het Gewest gaat erop vooruit. Ook intern geven de belangrijkste statistische sectoren momenteel precies het omgekeerde beeld. De stijging rond het Zuidelijk deel van de Antwerpse-steenweg valt uiteraard samen met de bezetting van de 98 nieuwbouwappartementen van de Lakense Haard en de 30 appartementen van de Gomb renovatie. Minder duidelijk is het waarom van de achteruitgang in de oudere blokken van de Lakense Haard, iets Noordelijker langs de Antwerpsesteenweg (-25% zowel wat aantal inwoners, als aantal gezinnen betreft). Op het terrein wordt alvast geen noemenswaardige leegstand van sociale appartementen geconstateerd. Een bevolkingsdaling lijkt ook niet in overeenstemming te brengen met de grote vraag naar sociale woningen. Er moet dus ergens een fout geslopen zijn in het statistische materiaal. * Met dank aan onderzoeksgroep Cosmopolis (wijkfiche 7: Noordwijk).
Opbouwwerk Brussel
Ook voor de oude Noordwijk is de werkelijkheid wellicht genuanceerder dan de dramatische cijfers. Ook daar zouden de bevolking en het aantal gezinnen met een kwart gedaald zijn. Misschien wordt de tegenspraak tussen statistieken en observaties gladgestreken door de vele mensen die ook in de Noordwijk illegaal verblijven en dus per definitie uit officiële registraties wegvallen? Dit vraagt nader onderzoek. De omkeringen wijzen in ieder geval op het complexe, heterogene karakter van de Noordwijk waarin enerzijds een aantal wijken, grenzend aan de binnenstad, in opwaardering zijn waardoor de woonfunctie wordt gedynamiseerd. Zo zijn de demografische effecten van de stadsvernieuwingsactiviteiten in de statistische sector Manhattan (Sint Joost) langs en rond de Vooruitgangstraat nog niet in de statistieken verdisconteerd. Anderzijds gaat het vooroorlogse straatbeeld in het bewaard gebleven voorstadweefsel blijkbaar toch op de woonfunctie wegen en wordt het het toevluchtsoord van mensen die niet gescreend worden en dus ook niet in demografische statistieken verschijnen. De Noordwijk is reeds decennialang verblijfplaats van mensen van vreemde nationaliteit (en een meltingpot van culturen). Het gaat in eerste instantie om Marokkanen en Turken en een opvallende concentratie van Grieken en Kongolezen. De statistieken voor 2000 geven een significante daling van het aandeel van mensen van vreemde nationaliteit: van 59% tot 46%. Ook hier versluieren statistieken de werkelijkheid op het terrein. De Noordwijk en voornamelijk weer het oude stadsweefsel blijven kenmerken van etnische buurten vertonen. De daling heeft meer te maken met een soepeler nationaliteitswetgeving dan met een daadwerkelijke daling van de migrantengemeenschap. De invloed van deze wetgeving valt onder meer af te lezen uit de leeftijdsstructuur waarin de daling van vreemde nationaliteit frappant is in de jongere leeftijdscategorieën. Qua jongeren tot 20 jaar scoort de Noordwijk manifest boven het gewestelijk gemiddelde en mensen boven de 60 jaar zijn relatief onderver21
December 2002
tegenwoordigd ten opzichte van het gewest. De leeftijdsmozaïek blijft sporen met de structuur van de nationaliteiten. Niettemin mag niet vergeten worden dat reeds 40% van de bejaarden in de Noordwijk een buitenlandse nationaliteit heeft wat de vraag naar adequate zorgvoorzieningen toch wel acuut maakt. Andere demografische kenmerken in de Noordwijk die ofwel uit het hoger gepresenteerd demografisch materiaal af te leiden vallen ofwel kenmerkend zijn voor de vervallen grootstadswijk uit de 19de eeuwse gordel zijn: veel gezinnen met veel kinderen, zeer veel alleenstaanden met meer alleenstaande mannen dan vrouwen en opvallend huishoudens met 2 of meer familiekernen; gezinnen die een woning delen en waartussen wellicht een bepaalde graad van economische verwevenheid bestaat.
Inkomensniveau, tewerkstelling en opleiding Dat de Noordwijk nog steeds een financieel weinig draagkrachtige bevolking herbergt valt af te leiden uit cijfers voor 1997 waarin het gemiddeld inkomen 48% van het gewestelijk gemiddelde bedraagt. Met deze lage waarde komt de Noordwijk op het niveau van wijken als Kuregem en Oud Molenbeek. Dit cijfer zegt echter opnieuw weinig over de interne geleding ervan over de statistische sectoren. Hier correleren de gegevens met deze uit het demografische overzicht. Laagst scoren de centraal noordelijke sectoren Sint Rochus voorplein (41% gewestelijk gemiddelde) en Antwerpsesteenweg Noord (39%). Dit is meteen ook de meest volksrijke statistische sector. Op de ranglijst van buurten met laagste inkomens van het gewest situeert ze zich op de elfde plaats. Laatst genoemde sectoren worden ook niet toevallig gekarakteriseerd als gebieden met een sterke concentratie van arbeiders en/of mensen die leven van vervangingsinkomens (aanzienlijk aantal bestaansminimumtrekkers en mensen die terugvallen op het gewaarborgd inkomen voor bejaarden). Ofschoon de zuidelijke tegen het stadscentrum aanleunende en in opwaardering zijnde wijken zich qua inkomensniveau nog steeds onder het gewestelijke gemiddelde bevinden, is er in de Noordwijk sprake van een Noord-Zuid inkomenskloof. Uit deze relatief recente gegevens inzake socioeconomische draagkracht kon het beeld uit de 22
Nr 76
volkstelling van 1991 over de Noordwijk als een typische arbeiderswijk met begeleidende kenmerken van relatief lage scholingsgraad (onder het gewestelijk gemiddelde) en een hoge werkloosheid behouden blijven. Cijfers inzake werkloosheidsgraad over 1998 overschrijden ruimschoots het gewestelijk gemiddelde en dit voor alle statistische sectoren. Opvallend is de zeer hoge jeugdwerkloosheid in de sectoren Antwerpsesteenweg Noord en Koninginnelaan, het overwegend met migranten dichtbevolkte stadweefsel.
Huisvesting Inzake huisvesting vertoont de Noordwijk anno 2002 een verre van homogene aanblik. Uiteengeslagen door het lint van kantoorbouw aan weerszijden van de Koning Albert-laan liggen grosso modo een viertal woonzones: in het zuiden de nieuwe woonwijk aan de Vooruitgangstraat (Sint Joost) en de Harmoniewijk, een mengsel van nieuwbouw, appartementsblokken (Willebroekkaai) en oud stadsweefsel dat meestendeels is gerenoveerd . Ten derde en boven de Harmoniewijk de appartementsblokken van de Brusselse en Lakense Haard (Sint Rochus Voorplein) ter compensatie gebouwd na de kaalslag begin jaren zeventig. Ten vierde het oorspronkelijke stadsweefsel lans de Gaucheret- en Vooruitgangstraat en de Antwerpsesteenweg ten noorden van de Helihavenlaan. Vooral in deze vierde zone blijft de huisvesting een schrijnende aangelegenheid van afgeleefdheid en verval, te kleine behuizing en minimaal comfort. Hier ziet men punctuele, verspreide renovatie- inspanningen, maar niet op de schaal van de zuidelijker gelegen sectoren. Het is nog te vroeg om de verhoopte positieve effecten van het wijkcontract ook op het terrein gerealiseerd te zien. Voor de statistische gegevens over de huisvestingssituatie moeten we ons voorlopig behelpen met de cijfers van '91, behalve voor wat het aantal bewoonde woningen betreft. De dalende trend van 81 tot 91 zet zich ook door in de periode '91-2000. Grosso modo nam het aantal bewoonde woningen met 6,5% af. Dit cijfer verbergt opnieuw de grote verschillen tussen de woonzones onderling. Parallel met wat we reeds in het demografisch overzicht constateerden is de sterke toename van het bestand in Antwerpsesteenweg Zuid. Sint Rochus Voorplein en Antwerpsesteenweg Noord laten een forse Opbouwwerk Brussel
Nr 76
daling zien (resp. met 12 en 24%). Deze statistieken plaatsen ons evenwel nog voor grotere vragen dan de geconstateerde demografische daling. Leegstand of afbraak laat zich niet direct aantonen op het terrein, toch niet op zo'n veronderstelde schaal. Bijkomende verklaringen kunnen zijn: het samenvoegen van wooneenheden (om de problematiek van de kleine appartementen en de grote gezinnen op te heffen); het illegaal of niet geregistreerd bewonen van panden; anomalieën in het statistische materiaal zelf zodat cijfers op verschillende registratietijdstippen eigenlijk niet met mekaar vergeleken kunnen worden.
December 2002
zen van drie gemeenten leven. Niet voor niets heeft het opbouwwerk de laatste jaren expliciet gevaren onder de vlag van plannen mét bewoners, waarin een leefbare woonomgeving centraal stond en waarin aangedrongen werd op het herstellen van de wonden die in de Noordwijk werden geslagen, al was het maar door de versplinterde en uiteengeslagen woonkernen in deze zone terug met elkaar in relatie te brengen.
Hoe dan ook: de in vorig meerjarenplan geconstateerde daling van het aantal woningen én stijging van het aantal bewoners gaat blijkbaar niet meer op zodat de overbevolkinghypothese in de statistieken althans wordt afgezwakt. Niettemin blijven grote spanningen bestaan tussen vraag naar en aanbod van inzake grootte en comfort aangepaste woningen. Blijft verder karakteristiek voor de huisvestingssituatie dat het voornamelijk gaat om huurwoningen. De eigendomsverwerving neemt evenwel toe, voornamelijk bij (grote) migrantengezinnen. Voortgaande op cijfers inzake huurprijzen van halfweg de jaren negentig (Fondation travail et université) bezit de Noordwijk nog een relatief laag prijssettingniveau. In absolute cijfers worden op het terrein (registratie Huurdersunie) wel fikse stijgingen genoteerd, zonder dat dit spoort met een relevante kwaliteitsverhoging van de woningen.
Er zou een boek kunnen geschreven worden over deze plannenmakerij, een waardige opvolger van het boek De Noordwijk: slopen en wonen. We zullen ons hier evenwel beperken tot een aantal algemene contouren zoals die vervat liggen in de (gewestelijke) ontwikkelings- en bestemmingsplannen en in de programma's van wijkontwikkeling. In haar beleid inzake ruimtelijke ordening maakt het Gewest onderscheid tussen ontwikkelings- en bestemmingsplannen. De eerste omschrijven de algemene stedelijke beleidsvisie in verband met verdere stedelijke ontwikkeling terwijl een bestemmingsplan geacht wordt dit ontwikkelingsplan te verduidelijken en aan te vullen met bindende voorschriften inzake bodembestemming. Dit bestemmingsplan wordt op zijn beurt geconcretiseerd in Gemeentelijke bestemmingsplannen die echter wel moeten passen binnen het kader van het algemeen gewestelijk plan. Een al dan niet verhoogde aandacht voor wijkontwikkelingsprogramma's zoals wijkcontract wordt ook door deze bestemming ingegeven. Laten we dat nu eens van dichterbij bekijken.
Kwalitatieve gegevens
De Noordwijk in het gewestelijke ontwikkelingsplan
Beleidsevoluties Te beginnen met het Manhattanproject vormt de Noordwijk al decennialang het geliefkoosde terrein voor promotoren en plannenmakers. Deze laatste moeten, zoals uit de feiten telkens opnieuw blijkt, het terrein effenen voor de eersten. De Noordwijk, althans gedeeltes daarvan, leiden derhalve zeker niet onder een gebrek aan overheidsaandacht. Deze aanspraken hebben in een recent verleden gezorgd voor een stortvloed aan plannen en voorstellen die ofwel mekaar tegenspraken, ofwel de leefbaarheid verder op de proef stelden. Lijdend voorwerp bleven de bewoners die ook nog eens op de grenOpbouwwerk Brussel
Het gewestelijk ontwikkelingsplan mikt als stadsproject op een gediversifieerde bevolking, een duurzame economische ontwikkeling en het beklemtonen van het internationaal en intercultureel karakter van Brussel. Het huidige Ontwerp van GewestelijkOntwikkelingsplan bouwt in de Noordwijk genuanceerd verder op het GEWOP I (1995). Zo is de huidige kantoorzone ingekleurd als administratiegebied en een smalle strook langs het kanaal als een gebied voor stedelijke industrie, havenactiviteiten en vervoer. De Noordwijk wordt 23
December 2002
daarnaast in hoofdzaak beschouwd als een perimeter voor versterkte ontwikkeling van de huisvesting, wat impliceert dat overheidsingrepen inzake huisvesting prioritair in deze gebieden worden ingezet, via wijkcontracten, de Gomb (Harmoniewijk) en investeringen in de sociale huisvesting via openbare vastgoedmaatschappijen en woningfonds. De Noordwijk behoort gedeeltelijk tot de hefboomzone 5:Thurn en Taxis, een gebied waarin de residentiële aantrekkelijkheid gewaarborgd en bevorderd wordt. Deze zone wordt ook nog eens ingekleurd als site van gewestelijk belang, vermoedelijk niet om het residentieel karakter alswel omwille van het administratief gebied. Pikant detail: de noordelijke grens van het hefboomgebied wordt gevormd door de Helihavenlaan en het Gaucheretplein. Wat echter daarboven ligt is nu precies de meest residentiële maar ook meest verpauperde Oude Noordwijk. In de Noordwijk worden 2 groene ruimtes voorzien: Helihaven en Gaucheret (resp. 8 en 2,2 ha). Deze laatste is momenteel in aanleg. Het opbouwwerkgebied in het Gewestelijk bestemmingsplan II Waar het GEWOP de Noordwijk bestemt als een zone enerzijds van administratief belang en anderzijds als een perimeter voor versterkte aandacht voor huisvesting, moet dit ontwikkelingsperspectief, vooral waar het die huisvesting betreft, danig genuanceerd worden. Het grote administratief gebied langs de Albert IIlaan ligt alvast gebettonneerd. Daar rond slingeren zich 2 gebieden van gewestelijk belang (GGB). Het GGB nr. 2 Gaucheret wordt feitelijk ingevuld als een sterk gemengd gebied, met dien verstande dat bijkomende vloeroppervlak voor kantoren beperkt wordt tot 40.000 m². GGB nr. 2 Helihaven wordt omschreven als een gebied, hoofdzakelijk bestemd voor huisvesting ofschoon het sterk gemengd mag ingevuld worden. Bijkomende kantooroppervlak wordt beperkt tot 150.000 m². De Harmoniebuurt blijft een typisch woongebied (bestemd voor huisvesting met max. 250 m² voor andere bestemmingen per onroerend goed). Anders 24
Nr 76
liggen de zaken in de Oude Noordwijk waar het gemengde en sterk gemengde karakter duidelijk de bovenhand krijgt in tegenstelling tot de feitelijke toestand. Hier botst men op één van de evoluties die tot fundamentele kritiek heeft geleid op een mechanisme dat in het GBP in de hand wordt gewerkt: de infiltratie van kantoor-, productie- en andere activiteiten ten nadele van de huisvesting en dan nog voornamelijk in de kansarme gebieden. De intenties van het GBP staan haaks op deze van het GEWOP waarin de Noordwijk niet enkel figureerde als perimeter voor versterkte ontwikkeling van de huisvesting maar deels ook als een hefboomzone voor waarborgen en bevordering van de aantrekkelijkheid. Nergens werd plaatsgemaakt voor een gebied met residentieel karakter, ook niet in die zones die momenteel als huisvestingszones met zeer zwak gemengd karakter geboekstaafd staan. Hoofdstedelijke programma's - De Noordwijk is het theater voor het wijkcontract Noord (derde generatie 1999-2003) en het wijkcontract Aarschot-Vooruitgangstraat (20012005). In de Harmoniewijk en oude Noordwijk zal op het einde van het programma een kleine 12 miljoen euro gepompt zijn in huisvesting, openbare ruimte en infrastructuur. Er zullen met name op twee locaties 35 woningen gerealiseerd worden, en er komt een polyvalente zaal voor de buurt. Daarnaast kunnen ook 61 woningen gebouwd worden, waarvoor minstens een gedeeltelijke privé-investering vereist is. De realisatie van deze laatste woningen is dus lang niet zeker. Met de investering voor openbare werken zullen straten, kruispunten en pleinen heraangelegd worden in het Harmoniegebied en in de straten die uitkomen op de Antwerpsesteenweg. In het sociale luik (slechts 5% van het totale budget) gaat de aandacht naar diverse projecten die de wijkdynamiek zouden moeten verhogen. - In de Gaucheretbuurt is een nieuw wijkcontract van start gegaan eind 2001 waarin een investeringsprogramma werd goedgekeurd voor de perimeter tussen het wijkcontract-Noord en het wijkcontract Brabant-Groen. Daarbinnen vallen twee duidelijk afgescheiden gehelen: de wijk rond de Aarschotstraat aan de ene kant van de spoorwegbedding en de Gaucheretwijk aan de Opbouwwerk Brussel
Nr 76
andere kant. Aangezien echter de gemeente Schaarbeek stedenbouwkundige lasten van een nieuwe kantoortoren in de Noordwijk (8,6 miljoen €) voorziet voor de investeringen in de Gaucheretbuurt, gaat het leeuwendeel van de wijkcontract input naar de andere kant van de spoorweg. Wat ook de financieringsbron is, heel de openbare ruimte en enkele leegstaande huizen zouden in de komende jaren moeten aangepakt worden. Daarnaast komt er ook een reeds lang aangekondigd huis van de burger, dat een soort decentralisatie zal zijn van gemeentelijke diensten naar de Gaucheretbuurt. - De Harmoniewijk bevat een perimeter waarbinnen de GOMB actief is, onder andere in verband met de renovatie van woningen. Europese programma's De Noordwijk valt binnen de zone van de Europese programma's doelstelling 2 (economische en sociale omschakeling in gebieden die met structurele problemen te kampen hebben) en URBAN (geïntegreerde aanpak van sociale, economische en milieuproblemen in achtergestelde verstedelijkte gebieden) en komt dus potentieel voor projecten in aanmerking.
Vaststellingen van de bewoners Ook aan de bewoners werd gevraagd hun mening te geven over bepaalde evoluties in de Noordwijk en de belangrijkste knelpunten aan te duiden. Wat hierin vooral opvalt is de tweedeling in de wijk die zich de laatste jaren alleen maar verscherpt heeft. Bewoners omschrijven hun wijk zeker niet als de gehele Noordwijk. Er is wel een bereidheid tot samenwerking, maar van beide kanten bestaat de indruk dat dingen vooral evolueren in het andere deel van de wijk. Er is natuurlijk al een heel sterke fysische scheiding (leegstaande gebouwen, Simon Bolivarlaan, park, Sociale woningen) tussen de Harmoniebuurt en de Oude Noordwijk, maar de scheiding manifesteert zich nog op heel wat andere vlakken. De samenstelling van de bevolking, de staat van de woningen, de rijkdom van de bewoners, de sfeer
Dit alles zorgt ervoor dat mensen niet echt een nood voelen om samen te werken en zich te organiseren als één wijk.
Opbouwwerk Brussel
December 2002
Een tweede belangrijke vaststelling is de enorme vraag naar aangepaste woningen. Heel wat mensen, vooral in de oude Noordwijk, zijn te klein behuisd. De huurdersunie heeft een enorme wachtlijst aangelegd van mensen die op zoek zijn naar woningen met vier of vijf slaapkamers. Vanwege hun beperkte inkomen richten zij zich vooral op de sociale huursector. Een andere belangrijke bekommernis van de bewoners is de leefbaarheid van de Noordwijk. Leefbaarheid omschrijven ze als veiligheid en properheid, twee begrippen die ook onderling verweven zijn. In de Harmoniebuurt wordt de daklozenproblematiek steeds duidelijker zichtbaar. Bewoners stellen er vast dat leegstaande panden en soms ook auto's gebruikt worden als overnachtingsplaats. In de twee delen van de wijk vinden de bewoners dat de wijkscholen een veel te laag niveau hebben. Tekenend is dat heel wat actieve bewoners ervoor kiezen om hun kinderen eerder buiten de wijk school te laten lopen. Het niveau van de scholen wordt door de bewoners ook gekoppeld aan de grote jongerenwerkloosheid in de wijk. Voor een niet onbelangrijk aantal mensen is de vrees voor werkloosheid een voldoende reden om hun kinderen naar het Nederlandstalig onderwijs te sturen. Met alle gevolgen van dien. In de Nederlandstalige school in de Noordwijk zitten slechts twee (van de 134) kinderen waarvan de beide ouders Nederlandstalig zijn. Bij praktisch alle kinderen wordt dan ook thuis Frans, Turks of Marokkaans gesproken, en op de speelplaats van de school is dit niet anders. De bewoners wensen ook meer ontmoetings- en ontspanningsmogelijkheden en vinden dat de sociale dienstverlening veel meer moet uitgebouwd worden. Een laatste vaststelling is dat de bewonerscomités aan kracht verliezen. Ze worden moedeloos omdat de uitvoering van het wijkcontract en realisaties in het algemeen op zich laten wachten. Er zijn nog steeds geen zichtbare resultaten. Eveneens heeft men zijn buik vol van de politieke spelletjes die gespeeld worden. Bewoners zeggen niet aan politiek te willen doen. 25
December 2002
Vaststellingen vanuit de organisaties (sociaal centrum Noordwijk, Jobtraject, computeratelier, Link=Brussel en RisoBrussel) De sociale dienst en jobtraject constateren een zeer hoog aantal asielaanvragers, vooral in procedure bij de Raad van State. Daarnaast valt op dat er meer en meer (groepen) illegalen in de wijk verblijven. Het zijn vooral Bulgaren, Albanezen en Roemeense Zigeuners. Het is zeer moeilijk om rond deze problematiek, zowel individueel als collectief iets te ondernemen. Het ontbreken van structurele maatregelen is daar een van de oorzaken van. Dit is ook een zeer delicaat gegeven zowel voor de allochtone als voor de autochtone bevolking. De individuele problemen waarmee de sociale dienst geconfronteerd wordt, zijn zeer complex. Er is ook veel vraag naar schuldbemiddeling. Het doorverwijzen naar andere diensten verloopt zeer moeilijk omdat weinig diensten voor een intensieve begeleiding kunnen/willen instaan. Het aanbod voldoet dus niet aan de behoefte en er zijn lange wachtlijsten. Alle organisaties stellen ook vast dat ze vaak dezelfde mensen bereiken met activiteiten. Er dienen dus inspanningen geleverd te worden om nieuwe mensen te betrekken in de diverse werkingen. Voor wat betreft het activiteitenaanbod zijn er de jaarlijks weerkerende zaken. Wellicht moet er meer naar verandering en afwisseling gezocht worden. Wat ook opvalt, is dat jongeren tussen de 18 en 25 jaar bijna niet bereikt worden in de verschillende organisaties actief in de wijk. Ook de Nord-Gazet verliest aan daadkracht en diversiteit. Het redactiecomité is sterk uitgedund en zowel de lezers als de schrijvers zijn inwoners van de Harmoniebuurt. Een laatste vermeldenswaardige vaststelling is het gebrek aan ontmoetingsplaatsen in de Noordwijk waar je alle lagen en culturen van de bevolking vindt. De ontmoetingsplaatsen richten zich op één type bewoner (bijvoorbeeld de bejaarden) of op één nationaliteit. Dit zorgt ervoor dat in deze multiculturele wijk weinig interculturele contacten bestaan.
26
Nr 76
Overzicht van de samenwerkingsverbanden in de Noordwijk Ook het inschatten van de bestaande samenwerkingsverbanden en het aanbod van de verschillende organisaties vormen een belangrijk onderdeel van de omgeving van het opbouwwerkproject. Daarom gaan we er uitgebreid op in zonder de ambitie volledig te willen zijn. We maken een onderscheid volgens de intensiteit van de samenwerking met het opbouwwerk. Enkele organisaties hebben een zeer intensieve samenwerking die moet leiden tot een integrale aanpak en gemeenschappelijke doelstellingen. We onderscheiden hier Link=Brussel, het sociaal centrum Noordwijk (sociaal centrum, jobtraject en computeratelier) en RisoBrussel, opbouwwerk Noordwijk. Link=Brussel is een organisatie die tot doel heeft door socio-culturele activiteiten, linken te leggen tussen verschillende bewonersgroepen en generaties. Met Link=Brussel wordt vooral samengewerkt voor de organisatie van wijkfeesten en voor het interreligieus project. Het Sociaal centrum Noordwijk heeft een eerstelijnsdienst waar bewoners tijdens permanenties en op afspraak met al hun vragen terechtkunnen. Daarnaast is er ook een trajectbegeleidingsdienst. Hier worden mensen begeleid in het zoeken naar werk of naar een geschikte opleiding. Tot slot is er ook het computeratelier dat pas onlangs werd opgestart. Hier kunnen de bewoners een basisvorming volgen, computers gebruiken om brieven te maken, te internetten
Het is de bedoeling om via dit computeratelier de werking van de Nord-Gazet te verstevigen. RisoBrussel is de organisatie die collectieve problemen aanpakt via bewonerscomités, een redactiecomité en occasionele groepen. Zij is ook een belangrijke trekker bij wijkfeesten en ontspanningsactiviteiten voor de buurt. Op de tweede plaats onderscheiden we een aantal organisaties waarmee een goede samenwerking bestaat en die op middellange termijn in een verruimde integrale benadering moeten betrokken worden.
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
De Huurdersunie Noordwijk is een werking die opgericht werd als Risoproject. Ze heeft een werking die huurders actief ondersteunt. Ze organiseert ook vergaderingen en probeert actief op te treden om de sociale cohesie in sociale huisvestingsblokken te bevorderen. Ze probeert ook de huisvestingssituatie van huurders te verbeteren en samen met hen naar een aangepaste woning te zoeken. De vzw Swinnen is ontstaan als medisch centrum in de buurt. Ze heeft een goed uitgebouwde vrouwenwerking en een kinderwerking tot 12 jaar. Ons project huiswerkbegeleiding voor kinderen van Nederlandstalige scholen is op deze Franstalige werking geënt. Het Dienstencentrum Noordwijk is ook een werking die als opbouwwerkproject startte. Het richt zich naar de bejaarden van de wijk en wil deze groep ondersteunen om zo lang mogelijk in het thuismilieu te kunnen blijven. Dit doet het dienstencentrum door het aanbieden van maaltijden, animatie en diensten zoals poetshulp, boodschappendienst
Het ligt in hun bedoeling om in de toekomst ook acties te ondernemen naar de groeiende groep allochtone senioren. Als jeugdcentrum van de Vlaamse Gemeenschap bood de Fabriek activiteiten aan jongeren van 6 tot 25 jaar. Het was het best uitgebouwde jeugdhuis uit de buurt zowel wat infrastructuur als wat aanbod betreft. Sinds de opening van het Gaucheretpark, kon de Fabriek de enorme toestroom van jongeren nog moeilijk volgen. Als lid van de Raad van Beheer probeerde Riso in overleg met de andere jeugdwerkingen van de buurt de samenwerking op het terrein te verbeteren. Typisch voor een zekere malaise rond jeugdwerkingen in achtergestelde multiculturele buurten is het feit dat onlangs de werking van de Fabriek stilgelegd werd. Of een nochtans noodzakelijke buurtgerichte jongerenwerking in de Noordwijk nog een kans zal krijgen is nog maar de vraag. De Parochie St-Rochus is een zeer actieve partner in de wijk, met heel wat vrijwilligers en een ruim activiteitenaanbod. Zij organiseren ook acties naar de vluchtelingen en de daklozen toe. Zij werken heel actief mee in de bewonerscomités en bij de organisatie van feesten. Daarnaast zijn ze ook de Opbouwwerk Brussel
December 2002
initiatiefnemers van het interreligieuze project dat door Link=Brussel wordt opgevolgd en spelen een belangrijke rol in de werkgroep vluchtelingen. De opbouwwerker in de Harmonie heeft trouwens zijn bureel in de kerk. Er zijn nog een aantal andere organisaties in de buurt waarmee een meer occasionele samenwerkingsrelatie bestaat. Deze organisaties en de bovengenoemde ontmoeten elkaar in de sociale coördinatie. Het Contactcentrum Millennium is een stedelijke vzw die zich vooral richt naar de bewoners van de blokken van de Lakense Haard. Hun aanbod is heel divers: sociale permanentie, ontmoetingsruimte, kapper, pedicure, kleine bibliotheek
De SPA (service de prévention et d'accompagnement) is ook in het gebouw van het contactcentrum gehuisvest. Zij organiseren een psychologische begeleiding voor slachtoffers van gewelddaden. Jeunes Masui, is een stedelijk jeugdcentrum met een vrij beperkte werking. Dit heeft veel te maken met hun precaire huisvesting (voormalig politiecommissariaat dat zowat op instorten staat). Het is de bedoeling dat deze werking later verhuist naar de polyvalente zaal, waar zij hun eigen lokalen zullen hebben. Het OCMW heeft ook een antenne in de Noordwijk: de antenne St-Rochus. Het is een decentralisatie van het OCMW van Brussel. Asbl Cité Modèle, foyer Laekenois heeft een werking naar alle blokken van de Lakense Haard, ook buiten de Noordwijk. Zij werken mee met de werkgroep properheid via hun pilootproject voor gescheiden afvalinzameling in sociale woonblokken. Asbl Vitalité Nord is een vzw die opgericht werd door enkele wijkbewoners en die de burgerzin wil vergroten door het organiseren van opkuis- en beplantingsacties. Ook op de Politie zevende divisie kan door de organisaties in de wijk al eens een beroep gedaan worden. Zij communiceren zeer open en doen ook inspanningen om op informele manieren met de bewoners in contact te komen, bijvoorbeeld door deel te nemen aan wijkfeesten. De Stadsboerderij is een werking die educatief wil zijn op het vlak van natuur en milieu. De werking heeft de laatste jaren te lijden gehad onder politieke verschuivingen en de nieuwe ploeg medewerkers 27
December 2002
begint stilaan zijn plek in te nemen in de wijk. De stadswinkel tenslotte is ook in de Noordwijk actief. Hun werking bestaat voornamelijk uit het onder-
Nr 76
steunen van eigenaars-bewoners bij het renoveren van hun woning.
Programma De Noordwijk: ingeslagen weg wordt gerenoveerd Enkele accentverschuivingen moeten de werking in de Noordwijk de eerstvolgende jaren een nieuw elan geven. Het betreft hier een fundamentele hervorming van bewonerscomités en redactie van de Nord-Gazet en daarnaast een meer doorgedreven en geformaliseerde samenwerking tussen de verschillende werkingen die op het terrein een rol spelen. De doelstellingen van het meerjarenplan werden niet alleen gebaseerd op cijfermateriaal en beleidsevoluties, maar ook op terreinvaststellingen en een ernstige bevraging binnen de verschillende bewonersgroepen. Hierover leest u verder meer. Eerst gaan we dieper in op de gemaakte keuzes betreffende de operationele doelstellingen van ons meerjarenplan. We volgen hierbij de systematiek van de drie strategische doelstellingen, maar natuurlijk zijn er ook een aantal dwarsverbindingen.
Huisje, straatje, parkje De eerste strategische doelstelling wil inspelen op de problematiek van wonen en woonomgeving. Hier onderscheiden we voor de Noordwijk een viertal grote programmalijnen: - het opvolgen van twee wijkcontracten, - de strijd voor een betere huisvesting, - de heraanleg van de Helihavenlaan en - het verhogen van de verkeersveiligheid in de wijk. Klaroengeschal? Momenteel lopen er in de Noordwijk twee wijkcontracten: Noord en Gaucheret. Hiermee zal vrijwel heel de openbare ruimte van de wijk heraangelegd worden tussen september 2002 en pakweg 2007. Het wijkcontract Noord (Grondgebied Brusselse Noordwijk) werd van bij de voorbereidingsfase door de bewonerscomités opgevolgd. Nu dit wijkcontract stilaan in de 28
uitvoeringsfase komt, zullen wij dan ook waken over de correcte toepassing van de beloftes aan en afspraken met de bewoners en ervoor zorgen dat de overlast van de werken tot een minimum beperkt wordt. Dit betekent onder meer het respecteren van de timing van de werken, goede afspraken maken rond het afsluiten van straten, het parkeren, de toegankelijkheid van winkels en bedrijven, vlot inspelen op eventuele moeilijkheden
. Daarenboven hebben de organisaties in de wijk een grootschalige enquête uitgevoerd rond de invulling van de polyvalente zaal en zich geëngageerd om de resultaten te verdedigen naar de overheid. Ook hier moeten we ervoor zorgen dat de wensen van de bewoners verdisconteerd worden in tastbare resultaten. Van lasten en lusten Het wijkcontract in de Gaucheretbuurt zit nog in de beginfase. De projecten zijn bepaald, en de procedures lopen. Het wijkcontract zelf is voor de Gaucheretbuurt van secundair belang: het leeuwendeel van de operaties is gepland in de Aarschotstraat, dus aan de andere kant van de spoorlijn. De gemeente Schaarbeek heeft er namelijk voor geopteerd om de heraanleg van de openbare ruimte in de Gaucheretbuurt te laten financieren met stedenbouwkundige lasten, die moeten vrijkomen van het kantoorgebouw dat momenteel neergezet wordt voor het Noordstation. De werken zijn hier dus veel minder tijdsgebonden, wat voor- en nadelen heeft. Toch belooft de gemeente dat de werken ongeveer in hetzelfde tijdsbestek zullen uitgevoerd worden. (Dat is een hele geruststelling
) Luxeproblemen" In de wijkcontracten wordt ook voorzien in de renovatie van een aantal woningen. Hoewel het hier toch om een 35-tal woningen gaat, zal dit de Opbouwwerk Brussel
Nr 76
woonsituatie in de wijk niet fundamenteel veranderen. Uit de cijfers blijkt het enorme aantal grote gezinnen en mensen die met twee of meer familiekernen samenwonen. Heel wat inwoners zijn te klein behuisd en wonen in ongezonde omstandigheden. De vraag naar grote en comfortabeler (lees: met basiscomfort) wooneenheden en vooral naar sociale huisvesting is dan ook aanzienlijk. Gezien de aanwezigheid van de Huurdersunie Noordwijk, die op dit vlak al stevig werk levert, kiezen we in eerste instantie voor een intensievere samenwerking, en niet voor een eigen werking rond wonen. We hopen dat een ruim samenwerkingsverband op wijkniveau een aantal hiaten in de huidige dienstverlening zal kunnen opvullen en een aantal structurele problemen op de huisvestingsmarkt op beleidsniveau zal kunnen aankaarten. Helihavenlaan rattenvrij Met enig optimisme kunnen we stellen dat de Noordwijk, na twee vlagen wijkcontracten, onherkenbaar veranderd zal zijn. Er is evenwel nog een centraal gelegen straat die in een erbarmelijke staat zal achterblijven. De Helihavenlaan werd niet opgenomen in het wijkcontract omdat het gewest de intentie had om de straat aan te leggen in haar project Groen netwerk, bij het begin van het wijkcontract, nu drie jaar geleden. Sindsdien is er echter nog niets geconcretiseerd en de toestand van de laan is er niet op verbeterd. Aan één straatzijde is er zelfs helemaal geen trottoir en gezien er weinig bewoning is, wordt hier veel gesluikstort. Een combinatie van factoren (onder aandere nabijheid Zennebedding, braakliggende terreinen, sluikstorten
) zorgt voor regelmatig terugkerende rattenplagen. Ook hier ligt een taak voor het opbouwwerk: bewoners mobiliseren voor dit quasi verlaten stukje wijk, op het grensgebied van Schaarbeek en Brussel. Wij wonen hier" Tot slot vermelden we ook het toenemende sluikverkeer dat de Noordwijk doorkruist. Daarnaast zorgen het grote aantal kinderen, de kleine behuizing en een aantal culturele elementen ervoor dat er veel op straat gespeeld en geleefd wordt. Deze twee gegevens komen soms letterlijk met elkaar in botsing
Ook in de omgeving van de wijkOpbouwwerk Brussel
December 2002
scholen is er te weinig aandacht voor de veiligheid van de kinderen. In het voorbije werkjaar voerden we reeds acties onder de noemer wij wonen hier. Nu komt het erop aan concrete ingrepen voor te stellen om het sluikverkeer in de wijk te verminderen. Daarnaast zullen we ook acties opzetten voor de verhoging van de veiligheid in de omgeving van de scholen. Uitvoerbare voorstellen zullen samen met de scholen naar voren geschoven worden. We denken hierbij aan snelheidsremmende maatregelen en aan een duidelijke signalisatie van de scholen.
De grote Noordwijkfamilie Onder de noemer sociale cohesie hebben we in de Noordwijk een aantal grootse en uiteenlopende plannen. In de eerste plaats beogen we de hervorming van onze eigen bewonersgroepen en ons redactiecomité. Daarnaast willen we door een ruime samenwerking van organisaties komen tot een integrale benadering van wijkontwikkeling. Ook de wijkscholen moeten hier langzaam maar zeker een plaats in krijgen. Het huidige meerjarenplan wil daartoe al een paar aanzetten geven. En natuurlijk blijven we ons inzetten voor educatieve projecten rond properheid en voor de organisatie van wijkfeesten, die ontmoetingen tussen bewoners van alle leeftijden en nationaliteiten stimuleren. Comités of themagroepen? De evolutie van onze werking gedurende de voorbije jaren, noopt ons eerst en vooral de hand in eigen boezem te steken. Er is in de loop der jaren heel wat opgestart door het opbouwwerk, maar onder het motto alles kan beter, en soms veel beter, namen we de dynamiek in onze huidige bewonersgroepen eens onder de loupe, hetgeen ons dwingt tot enige bijsturing. Eerst en vooral zijn er de bewonerscomités, die een stevige opkikker kunnen gebruiken. De eeuwig geëngageerde bewoners zijn het moe dat het altijd dezelfden zijn die zich inzetten voor de wijk. Vooral de kwetsbare bewoner heeft het moeilijk met een engagement op langere termijn, wat toch noodzakelijk is in een werking die voornamelijk veranderingen op het vlak van ruimtelijke ordening nastreeft. Daarom willen we nieuwe vormen van bewonersparticipatie ontwikkelen en uitproberen. Er wordt eerder thematisch gewerkt en met ad hoc 29
December 2002
Nr 76
groepen die zich voor een beperkte periode vastbijten in een afgebakend probleem. Daarnaast zijn er ook bewoners die zich meer globaal in de wijk interesseren en de grotere evoluties op de voet volgen. We werken aan een structuur om dit alles in elkaar te doen passen. Hierdoor hopen we nieuwe bewoners aan te spreken, ook uit de kwetsbare groepen.
dienst, jobtraject en computeratelier) is spontaan gegroeid. Sinds enige tijd wordt deze samenwerking ook geformaliseerd. In een volgende fase willen we dit netwerk uitbreiden naar de andere sociale diensten, Kind en Gezin, de Huurdersunie, het dienstencentrum Harmonie, de Stadsboerderij
Nord-Gazet voor alle bewoners
Sinds 2001 is er een samenwerkingsinitiatief rond properheid in de wijk, waaraan de bovengenoemde organisaties deelnemen. De properheid en de zorg voor de openbare ruimte laten immers in heel de Noordwijk te wensen over. Het is een van de belangrijkste ergernissen van de bewoners en wordt door een groot aantal organisaties in de wijk als een prioriteit beschouwd. Het is de bedoeling van de werkgroep properheid de gevoeligheid van bewoners voor de properheid van de openbare ruimte te verhogen, maar ook de overheid op haar verantwoordelijkheid ter zake te wijzen. Concrete initiatieven die op stapel staan zijn een affichecampagne en een afvalkalender.
Ook bij de Nord-Gazet is een ernstige bijsturing dringend nodig. De krant levert al enkele jaren puik werk, maar de redactie is serieus uitgedund. Ook bereiken zij voornamelijk bewoners van de Harmoniebuurt. Door het project te enten op het nieuwe computeratelier en aanpassingen te doen op het vlak van inhoud en vorm, hopen wij nieuwe impulsen te geven aan de krant. Zo willen we de Nord-Gazet opentrekken naar de rest van de buurt zowel qua redactie als qua lezerspubliek. De koppeling van de Nord-Gazet aan het computeratelier opent ook perspectieven naar vorming van (potentiële) redacteurs en fotografen. Ook het betrekken van de kinderen van de huiswerkklasjes zou een aantal originele bijdragen kunnen opleveren. Er wordt ook gedroomd van een digitale versie van de krant. Daarnaast zal er ook een welkomnummer worden samengesteld met nuttige informatie en adressen voor (nieuwe) inwoners van de wijk. Integralen en variabelen De Noordwijk heeft sociaal-economisch een zeer kwetsbare bevolking. Sociale diensten worden overbevraagd en worden geconfronteerd met complexe hulpvragen, schuldbemiddeling
Voor het opbouwwerk is een goede basishulpverlening een eerste voorwaarde. Pas als mensen een klankbord en eventuele oplossing vinden voor hun individuele problemen, kunnen zij zich engageren voor meer collectieve noden. Intensieve samenwerking tussen verschillende organisaties is dan ook meer dan ooit noodzakelijk en voor alle partijen niet in het minst voor de bewoners interessant. Wij willen komen tot een integrale benadering van wijkontwikkeling waarvoor individuele basishulpverlening het fundament is. De netwerkvorming tussen RisoBrussel, Link = Brussel, het sociaal centrum Noordwijk (sociale 30
't Is proper, 't is net
School en wijk: 1 front Ook met de verschillende scholen uit de buurt moeten de banden worden aangehaald. De Noordwijk heeft een laaggeschoolde bevolking en tegelijkertijd zijn de wijkscholen ondermaats. Wellicht zal de samenstelling van de wijk zich hierdoor blijven reproduceren: kinderen die in de lagere scholen van deze wijk opgeleid worden, hebben weinig doorstromingskansen naar hogere opleidingen. Daarnaast is er een gebrek aan samenwerking tussen de scholen en de sociale sector in de buurt. Hier liggen een aantal gemiste kansen om het tij te doen keren. Om scholen en buurt meer op elkaar te betrekken, willen we in eerste instantie een thematische samenwerking opstarten. Enkele mogelijke thema's zijn de problematiek van verkeersveiligheid, properheid
In een volgende fase willen we vaste overlegmomenten afspreken. Dit hoeven geen nieuwe structuren te zijn: scholen kunnen meewerken in werkgroepen van de sociale coördinatie, bewoners kunnen informatie over de buurt binnenbrengen op de oudercomités
We hopen dat het schoolopbouwwerk ook een plaats krijgt in de wijk, om een en ander in goede banen te leiden. Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Holadijee
Eksterogen
Tenslotte blijven we investeren in de organisatie en co-organisatie van wijkfeesten. De Noordwijk heeft een groot aantal bewoners van allochtone afkomst en telt heel wat verschillende nationaliteiten. Daarnaast zien we een opvallend jonge bevolking en tevens heel wat bejaarden. De bestaande ontmoetingsmogelijkheden zijn veelal categoriaal: er zijn cafés en winkels voor Turken, Belgen, Grieken, Marokkanen, Bulgaren; er zijn verschillende religieuze gemeenschappen; er zijn ontmoetingsplaatsen voor jongeren en andere voor bejaarden
Er is dus weinig uitwisseling tussen de verschillende groepen. Op wijkfeesten slaagt men er sneller in om mensen samen te brengen en ontstaan er interculturele en intergenerationele ontmoetingskansen, zoals dat heet.
Een laatste doelstelling betreft de woonomstandigheden in de Noordwijk. Wij stellen vast dat het probleem van de nieuwkomers in de wijk steeds scherper wordt geformuleerd ook en vooral door de bewoners. Problemen van properheid en veiligheid worden steeds vaker op het conto van de nieuwkomers geschreven. Er komen ook meer en meer klachten van overbewoning, waarbij niet de huisjesmelkers maar wel de nieuwkomers als schuldige worden aangeduid. Anderzijds moeten we vaststellen dat de nieuwkomers zeer moeilijk te bereiken zijn, zeker binnen concepten als sociale wijkontwikkeling. Er is ook weinig kennis van deze mensen (wie zijn ze, waarom komen ze naar hier, zijn ze van plan te blijven?
) Toch moet ook hier naar mogelijkheden gezocht worden, voordat de problemen zich nog verscherpen. Onze acties zullen vooral gericht zijn naar het beleid. Het is op dit vlak dat zich fundamentele aanpassingen opdringen. In eerste instantie willen wij samen met nieuwe en oude(re) bewoners adviezen formuleren rond het recht op wonen. Daarnaast willen wij de problematiek van huisjesmelkerij in de Noordwijk in kaart brengen, opdat de overheid zich ervan bewust zou worden en op een humane doch efficiënte manier zou optreden.
Glazen (en andere) huizen Binnen de laatste strategische doelstellingen versterken van de lokale democratie richten wij onze aandacht op twee thema's die (niet alleen) in de Noordwijk brandend actueel zijn. In de eerste plaats willen we de communicatie met het beleid structureel maken. Daarnaast hopen we een aantal schrijnende woonomstandigheden aanklagen bij het beleid. Kloven De kloof tussen burger en beleid is zo mogelijk nog groter in wijken waar heel wat mensen geen stemrecht hebben, laaggeschoold zijn, een gevoel hebben tweederangsburgers te zijn
Er moet geïnvesteerd worden in lokale overlegmogelijkheden en in de doorzichtigheid van de administratie waardoor mensen weer greep krijgen op hun eigen leven en op het wijkgebeuren. Wij denken in de eerste plaats aan een overlegstructuur tussen bewoners en overheid op wijkniveau. Daarnaast moet rechtstreeks contact tussen bewoners en diensten gestimuleerd worden, zodat vragen rechtstreeks gesteld kunnen worden. Hierover kunnen protocollen worden opgemaakt om erover te waken dat de gesignaleerde noden ook een opvolging krijgen.
Jongerencentrum De Fabriek in de Noordwijk staat er werkeloos bij.
Opbouwwerk Brussel
Foto: © Michel Demol
31
December 2002
Nr 76
Opbouwwerkgebied Chicagowijk Het vroeger opbouwwerkgebied Binnenstad valt grotendeels samen met het deel van de Vijfhoek westelijk van de grote lanen, de zgn. benedenstad. In dit gebied kunnen een drietal wijken worden onderscheiden: - in het Noorden de Begijnhofwijk met daarin de omgeving van het Klein Kasteeltje tussen het kanaal en de Pantsertroepensquare en Hooikaai, reeds enige tijd bekend onder de benaming Chicagowijk; - in het Zuiden de Anneessenswijk, en daartussen de zogenaamde Dansaertwijk Vooral deze laatste zone heeft de laatste 10 jaar een ingrijpende gedaanteverwisseling ondergaan in de zin van een diepgaande herwaardering van een voorheen door verwaarlozing en leegstand geteisterd gebied. Doordat RisoBrussel niet opereert in dit gebied maar wel in de Chicagowijk en de Anneessenswijk telkens 1 werker inzet, worden beide wijken apart behandeld.
De Pantzertroepensqaure na renovatie, een groene oaze in deze stedelijke omgeving.
32
Foto: © Michel Demol
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Omgevingsanalyse Kwantitatieve gegevens Dit gebied bevindt zich duidelijk in een overgangsfase in die zin dat de gentrificatiedruk vanuit de Dansaertwijk ook hier doorwerkt en uitwaaiert vanuit het Begijnhofplein richting kanaal. Pantsertroepensquare en Handelskaai werden recent heraangelegd en tegelijk met de restauratie van de Vlaamse Schouwburg zal ook de Hooikaai een facelift ondergaan. Op termijn vormen deze kaaizones een aaneenschakeling van ruime groene assen in een voor het overige dichtgeslibde stadsweefsel. De aantrekkingskracht van de aanpalende woningen zit hiermee fors in de lift. Ook in de binnengebieden wordt flink geïnvesteerd doordat bijvoorbeeld leegstaande bedrijfspanden tot loften worden omgebouwd. Het fenomeen van de loftvorming is overigens zeer karakteristiek aan deze zijde van het kanaal.
Demografie Uit een vergelijking van de cijfergegevens van NISstatistieken uit 1981, 1991 en 1998 blijkt een daling van 11% van het inwonersaantal (van 8.415 in '81 naar 7.494 in 1998, een toename van het aantal Belgen ten opzichte van het aantal niet-Belgen (in 1991 46% Belgen tegenover 54% niet-Belgen maar in 1998 58% tegenover 41%) en een toename van vooral de leeftijdsgroep van 25 tot 54 jarigen. Deze bevindingen waren resultaat van een eigen onderzoek in functie van de herinrichting van de Hooikaai en hadden betrekking op de statistische sectoren Varkensmarkt (A 24), Begijnhofplein (A 25), Handelskaai (A 811), Koopliedenstraat (A 822) en E. Jacqmain West (A 83). Deze bevindingen komen grosso modo terug in de wijkfiche van de Cosmopolisgroep (2001), ofschoon in deze studie sprake is van de Dansaertwijk en de uitgebreide Dansaertwijk. Deze studie noteert een bevolkingsterugloop van 10% ofschoon niet gelijkmatig voor de respectievelijke statistische sectoren (het Begijnhofplein kent zelfs een toename). Ook wordt in diverse sectoren een sterke aanwezigheid van 25-34 jarigen gemeten. Het aantal jongen zit ruim boven het Opbouwwerk Brussel
gewestelijk gemiddelde terwijl het aantal bejaarden er onder zit. Het rusthuis Pacheco staat borg voor een sterke concentratie van hoogbejaarden. Een belangrijk nieuw gegevens is het groeiend aandeel van bejaarden van buitenlandse nationaliteit. Een andere gelijklopende vaststelling: de daling van het aantal inwoners van vreemde nationaliteit. Dit heeft uiteraard grotendeels te maken met de huidige spelregels inzake verwerving van Belgische nationaliteit. De nationaliteitssamenstelling blijft zeer divers met op kop het hoge aandeel van Marokkanen. Deze komen echter niet tot weinig voor in de gegentrificeerde sectoren, waar hier dan weer Noordeuropeanen sterker dan gemiddeld scoren. De Cosmopolisgroep biedt ook inzage in de gezinssamenstelling. De terugloop van het aantal inwoners weerspiegelt zich niet in een corresponderende vermindering van het aantal huishoudens. Het algemene fenomeen van gezinsverdunning doet zich ook in de Begijnhofwijk voor, in sommige sectoren zelfs sterk uitgesproken. Scoort het klassieke gezin (echtpaar met 2 kinderen) laag, opvallend is het zeer hoge aantal alleenstaanden (3/4 of 2/ van het aantal huishoudens is hier geen 3 uitzondering). We hebben hierboven al meermaals op het gentrificatiefenomeen gewezen. De Cosmopolisgroep wijst op een 4-tal indicatoren waaruit men demografische gentrificatietendenzen kan aflezen. Het gaat hier dan om - een zich sneller dan gemiddeld doorzetten van de gezinsverdunning; - een sterke vertegenwoordiging van de leeftijdsgroep 25-34 jarigen; - zeer veel alleenstaanden en - ondervertegenwoordiging van het klassieke gezin. Op alle 4 de indicatoren scoort de Begijnhof- en Chicagowijk positief.
33
December 2002
Huisvesting en Woonomgeving De Begijnhof- en Chicagowijk heeft een overwegend gemengde bebouwing. Het woningpark is relatief oud. Driekwart werd gebouwd voor WO II en een flink aantal panden dateert nog van voor de Eerste Wereldoorlog. Wie door de Begijnhofwijk / Chicagowijk wandelt stelt vast dat de wijk in volle opwaardering is. Meer en meer actoren (particulieren, stad Brussel, investeerders,......) hebben deze oude havenwijk gedurende de afgelopen 10 jaar herontdekt. De afgelopen 5 jaar werd er onder impuls van het Brussels Gewest veel geïnvesteerd in de openbare infrastructuur van de wijk. We denken hierbij aan de Initiatiefwijk KleinKasteeltje - Vlaanderen heraanleg Pantsertroepensquare, trottoirs Kaaien, verhoogde plateau Locquenghienstraat,..), het project van de heraanleg van de Hooikaai door het Brussel Instituut voor Milieubeheer (BIM) en de heraanleg van de trambedding in de Houthulstbosstraat / Handelskaai door de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel (MIVB). Een tweede impuls gaat uit van de historische binnenstad van Brussel als toeristische trekpleister. Het feit dat de grote schaatsbaan die voorheen op de Grote Markt stond afgelopen winter op de Vismarkt werd geïnstalleerd, spreekt in deze boekdelen. Daarnaast zijn het vooral de oude kaaien die particulieren en investeerders weten te verleiden. Met de recente aanbouw van 8 huurappartementen in de Oppemstraat en 10 appartementen in de Locquenghienstraat heeft het OCMW van Brussel zijn patrimonium (64 appartementen) uitgebreid. Deze appartementen zijn enkel betaalbaar door een middeklasse publiek. Het gegeven uit de woningtelling, nl. dat het percentage woningen zonder basiscomfort manifest hoger lag dan het Gewestelijk gemiddelde (tot 34% tegenover 16% gemiddeld) moet zeker bijgesteld worden. De woningvoorraad breidt ook uit, deels doordat nieuwe wooneenheden gewonnen worden uit voorheen industriële panden (loften), deels doordat de kanker van de leegstand versneld uit het stadsbeeld verdwijnt. In de Begijnhofwijk wordt nog steeds erg veel gehuurd. Maar liefst 81 % der woningen staat in de NIS-statistieken onder deze bewoningstitel geboekstaafd. Eén in 1994 uitgevoerde studie over de structuur van de huurprijzen op de Brusselse huisvestingsmarkt gaf aan dat het beschouwde gebied in de lagere huurprijs34
Nr 76
klasse viel, zonder daarom evenwel een homogeen patroon aan lage huurprijzen te vertonen. Het gentrificatieverschijnsel stuwt de huurprijzen in een opwaartse spiraal. Dit is zeker het geval in de privé-huisvestingsmarkt. Maar ook in de sector van de sociale huisvesting is een opwaartse beweging aan de gang, voornamelijk door toedoen van renovatieoperaties. Wat de sociale huisvesting betreft zijn er 4 sociale bouwmaatschappijen actief in de wijk : - de Brusselse Haard (Houthulstbos 152 appartementen en de Werfkaai 67 appartementen); - LOREBRU (De Witte de Haelenstraat 28 appartementen en de Vlierwijk 26 appartementen); - ASSAM (Oppemstraat 5 appartementen) - Brusselse Thuis (Papenvest 18 appartementen). Dat brengt ons op een totaal van 275 sociale appartementen in de wijk. Opvallend is dat 2 van deze woonblokken in renovatie zijn (Werfkaai en Vlierwijk) en dat een ander complex recentelijk (1998) vernieuwd werd. De woonblok Papenvest is in aanbouw. Wat de samenstelling van de appartementen betreft, stellen we vast dat de gerenoveerde sociale woonblokken toch een aantal appartementen met 4 of meer slaapkamers bevatten. Niettegenstaande deze impulsen blijft het voor een gezin dat een aanvraag heeft ingediend voor een sociaal appartement met 4 of meer slaapkamers zeer moeilijk om ook effectief een sociaal appartement te kunnen huren. De sociale huisvestingsmaatschappijen blijven kiezen voor een groot aanbod van appartementen met 1 of 2 slaapkamers, waardoor het aantal appartementen met 3 slaapkamers in aantal afneemt. Een gerenoveerd sociaal appartement biedt meer comfort, maar brengt ook een verhoging van de basishuurprijs en de huurlasten met zich mee. Bij de renovatie van het wooncomplex Houthulstbos (Brusselse Haard) hebben we vastgesteld dat de renovatie van deze sociale woonblok geen sociale verdringing veroorzaakt heeft : veel vroegere huurders keerden terug en de nieuwkomers hebben een zelfde economische status, ofschoon de gezinssamenstelling wel anders is. Beide wooncomplexen herbergen tot 80 % en meer Marokkaanse gezinnen. Een reden wellicht waarom de panden, die dateren uit de jaren 20 van de vorige eeuw, zolang op een facelift hebben moeten wachten. Opbouwwerk Brussel
Nr 76
We hebben de indruk dat de sociale huisvesting op termijn het enige alternatief zal blijven voor gezinnen met een laag inkomen om in de wijk een appartement te huren. Naast deze 4 sociale bouwmaatschappijen zijn er ook 2 sociale verhuurkantoren actief in de wijk, namelijk het sociaal verhuurkantoor Baita en het sociaal verhuurkantoor Logement pour Tous. Na het afsluiten van een overeenkomst met een privéeigenaar nemen deze sociale verhuurkantoren diens appartementen in beheer om ze dan aan sociale voorwaarden door te verhuren aan personen met een laag inkomen. Met 25 appartementen is Baita het sociaal verhuurkantoor dat het meest actief is in de wijk. Dit komt door de samenwerking met 2 andere partners in de wijk, namelijk het onthaaltehuis Huis van Vrede en de Dienst Begeleid Wonen Puerto. Het sociale verhuurkantoor Logement pour Tous verhuurt 8 appartementen aan de Hooikaai en 12 appartementen in de Papenvest. We kunnen stellen dat sociale bouwmaatschappijen van openbaar nu en de sociale verhuurkantoren in de wijk samen goed zijn voor 308 sociale woningen. Met sociale woningen worden hier huurappartementen bedoeld die bestemd zijn voor personen die nauwelijks aan hun trekken komen op de reguliere huisvestingsmarkt (omwille van financiële of psycho-sociale redenen). Bij het bepalen van de huurprijs houdt men rekening met het inkomen, de gezinssituatie en de gezondsheidstoestand van de huurder. Tenslotte is de Stad Brussel en het OCMW van Brussel nog actief op de privéhuurmarkt in de wijk. Het OCMW. van Brussel verhuurt 73 appartementen in de wijk (Oppemstraat, Locquenghienstraat, Handelskaai en Grootgodshuistraat). De Stad Brussel verhuurt in het totaal 58 appartementen die gelegen zijn in de 9de Linielaan, de Ieperlaan en de Diksmuidelaan. Het dient onderstreept te worden dat deze aan privé-huurmarkt voorwaarden verhuurd worden. Voor een appartement met 2 slaapkamers betaal je al vlug 500€ en dit zonder huurlasten. De Stad Brussel bvb. verhuurt zijn appartementen aan 62€ per m2, met als bijkomende voorwaarde dat de huurprijs hoger mag zijn dan een derde van het inkomen van de huurder. Het is Opbouwwerk Brussel
December 2002
duidelijk dat de appartementen van het Ocmw van Brussel en de Stad Brussel enkel toegankelijk zijn voor mensen met een voldoende hoog inkomen. In sommige straten in de wijk (Vlaamse steenweg, Nieuwpoortlaan, Oppemstraat,
) worden nog appartementen verhuurd die in zeer slechte staat zijn (resthuurmarkt). De huurdrs zijn meestal personen die nog geen permanente verblijfsregeling hebben.
Tewerkstelling en opleidingsniveau De demografische kenmerken van het gebied en zijn ligging ten opzichte van de industriële kanaalzone werken door in het sociaal-economisch profiel van de bevolking. Het aantal arbeiders is nog altijd hoog, zeker in de sectoren Varkensmarkt en Handelskaai. De werkloosheid is verhoudingsgewijs hoog. Een indicatie levert de volkstelling van 1991 waar bijvoorbleed in de Handelskaai, op een totale beroepsbevolking van 1.188 personen (in een gekend percentage van werkzaamheid van slechts 50%) er 438 werkenden en 156 niet werkenden worden gesignaleerd. Het gemiddelde inkomen per inwoner in 1997 was laag en haalt 62% van het Brussels gemiddelde. Dit moet mee op rekening geschreven worden van mensen met vervangingsinkomens (andere dan werkloosheidsuitkeringen). Vanuit het oogpunt opleidingsniveau wordt een zelfde trend geconstateerd. Bijvoorbeeld maar 61% van de volwassenen bevolking in de buurt van de Handelskaai beschikte in 1991 over een Belgisch of buitenlands diploma.
Ruimtelijke Ordening Het beleid inzake ruimtelijke ordening in Brussel maakt onderscheid tussen ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen. Ontwikkelingsplannen omschrijven de beleidsvisie omtrent verdere stedelijke ontwikkeling met doelstellingen en prioriteiten. Bestemmingsplannen worden geacht deze bestemmingsplannen te verduidelijken en aan te vullen met bindende voorschriften inzake bodembestemming. Er wordt ook een hiërarchie vastgelegd tussen gewestelijke en gemeentelijke planningsniveaus. Daar de laatste ondergeschikt zijn aan de eerste kijken we inzonderheid naar de gewestelijke opties voor het betreffend opbouwwerkgebied. Verder is er nog het expliciet wijkontwikkelingsinstrumentarium van de wijkcontracten en andere gewestelijke (en Europese) programma's die de aanblik van wijken diepgaand beïnvloeden. Op 35
December 2002
papier wordt tussen al deze plannen een logica vooropgesteld die in de praktijk niet altijd aan te wijzen valt. Het opbouwwerkgebied in het Gewestelijk ontwikkelingsplan Zoals in het Gewop I krijgt ook in het nieuwe ontwerp van Gewestelijk Ontwikkelingsplan de vijfhoek en meer inzonderheid de benedenstad veel aandacht in een stadsproject waarin gemikt wordt op een gediversifieerde bevolking, een duurzame economische ontwikkeling en het beklemtonen van het internationaal en intercultureel karakter van Brussel. De Begijnhof- en Chicagowijk is in volle beweging en het actuele Ontwikkelingsplan bouwt verder aan de uitgestippelde lijnen van het Gewop I. - Zo ligt de Chicagowijk in de perimeter voor versterkte ontwikkeling van de huisvesting, wat impliceert dat overheidsingrepen inzake huisvesting prioritair in deze gebieden worden ingezet, hetzij via wijkcontracten (zie verder), de GOMB (bijvoorbeeld Hansehuis) en investeringen in de sociale huisvesting via de openbare vastgoedmaatschappijen (Timmerwerf en Houthulstbos) en het Woningfonds. - De Chicagowijk behoort tot hefboomzone 4: kanaal, een gebied waarin de residentiële aantrekkelijkheid gewaarborgd en bevorderd wordt. - De Chicagowijk is van oudsher een gemengd gebied waarin wonen samenging met industriële activiteiten omwille van de ligging aan het kanaal. In het Gewop hoort het grotendeels tot de zone voor Gewestelijke steunmaatregelen met het oog op economische expansie, evenwel in harmonie met de stadsstructuur in de te herwaarderen wijken. Het opbouwwerkgebied in het Gewestelijk Bestemmingsplan II Het GBP bevat reglementaire voorschriften inzake bodembestemming die bindend zijn en op lange termijn gelden. De Chicago- en Begijnhofwijk wordt hoofdzakelijk ingekleurd als typisch woongebied met enkele eilanden van woongebieden met residentieel karakter (Marcqstraat, Sociale huisvesting Timmerwerf, huizenblok tussen Oppemstraat en Passendalestraat). Gemengde gebieden palen aan de Antwerpselaan terwijl enkel een zone begrensd door de kanaalstraat en de 36
Nr 76
Arduinkaai als sterk gemengd gebied wordt gerangschikt. In de geest van het GBP zit de wijk met een kantooroverlast: voor de typische woongebieden zou de oppervlakte kantoorruimte moeten teruggebracht worden met 12.436 m², in de gebieden met gemengd karakter met 90.386 m². Hoofdstedelijke programma's - De Begijnhofwijk was het theater voor de realisatie van een wijkcontract (eerste generatie 9498) en een programma in het kader van de Initiatiefwijken 1998-2000: Klein Kasteeltje Vlaanderen, dat tot doel had de leefbaarheid te verhogen door snelle, zichtbare ingrepen in de openbare ruimte en het opzetten van tewerkstellingsprojecten voor de lokale bevolking. Meest zichtbare ingreep betrof de heraanleg van de Pantsertroepensquare. - In het verlengde van de as Pantsertroepensquare werd de Handelskaai heraangelegd (met aparte trambedding) en staat de heraanleg van de Hooikaai in de steigers. Europese programma's De Chicagowijk valt binnen de zones van de Europese programma's doelstelling 2 (economische en sociale omschakeling in gebieden die met structurele problemen te kampen hebben) en Urban (geïntegreerde aanpak van sociale, economische en milieuproblemen in achtergestelde verstedelijkte gebieden) en komt dus potentieel voor projecten in aanmerking.
Kwalitatieve gegevens Beleidsevoluties Chicagowijk Sociale Huisvesting Met het aantreden van de Brusselse Staatssecretaris voor Sociale Huisvesting, dhr. Hutchinson, waait er sinds oktober 1999 een nieuwe wind doorheen het beleidsdomein van de sociale huisvesting in het Brussels Gewest. Zo werd er prioriteit gegeven aan de renovatie van het bestaande verouderde patrimonium van de sociale huisvestingsmaatschappijen. Als gevolg van Opbouwwerk Brussel
Nr 76
deze beleidskeuze staat in de Begijnhofwijk de renovatie van de sociale wooncomplexen Timmerwerfkaai (Brusselse Haard) en Vlierwijk (LOREBRU) in de steigers. De renovatie van een sociaal wooncomplex heeft verstrekkende gevolgen voor de woonsituatie van de sociale huurders. Vanuit het opbouwwerk willen we erover waken dat de huurders uiteindelijk niet het slachtoffer worden van een dergelijke operatie. M.a.w. dat zij uiteindelijk niet in een moeilijkere woonsituatie (onaangepast appartement, vreemde wijk, te hoge huurprijs, hoge kosten en lasten, dure verhuis,
) verzeild geraken. Voor het opbouwwerk dient een sociale huisvestingsmaatschappij bij de renovatie van een sociaal wooncomplex aandacht hebben voor: - een informatie/inspraakmoment van de huurders m.b.t. de herhuisvestingsoperatie en de renovatieplannen (ervaringsdeskundigheid); - de garantie dat minstens alle grote gezinnen (appartementen met 4 of meer slaapkamers ) kunnen herhuisvest worden in een aangepast appartement; - een betaalbare huurprijs en huurlasten voor huurders na de renovatie. In onze evaluatie van de renovatie-, herhuisvestingsoperatie van het sociale wooncomplex Houthulstbos hadden we een tweetal bedenkingen i.v.m. de huidige ordonnantie m.b.t. de VerhuisInstallatie- en Huurtoelage (V.H.I.T.). Zo wordt het tijd dat men in de ordonnantie een specifieke regeling invoert voor de huurders die om diverse redenen gedwongen worden ergens tijdelijk te wonen in afwachting van een herhuisvesting in een aangepast appartement. Daarnaast stellen we voor dat de criteria die gelden voor de bouw en toewijzing van een sociaal appartement, afgestemd worden op de technische criteria die gehanteerd worden voor het toekennen van een V.H.I.T. In het Gewestelijk Ontwikkelingsplan kondigt de Brusselse Regering een herziening van de ordonnantie met betrekking tot de Verhuis- Installatie- en Huurtoelage. Op dit moment verleent de Brusselse Regering echter prioriteit aan de tot stand koming van de Brusselse Wooncode. Samen met andere welzijnswerkers die werken met huurders van sociale wooncomplexen, hebben we Opbouwwerk Brussel
December 2002
vastgesteld dat de huurlasten voor de huurders in de sociale huisvesting hoog oplopen. Toeval of niet, maar sinds 2002 heeft de staatssecretaris voor sociale huisvesting er de bevoegdheid energie bijgekregen. We zijn verheugd vast te stellen dat dhr. Hutchinson opdracht gegeven heeft aan de Brusselse Gewestelijke Huisvestingmaatschappij om een onderzoek te verrichten naar de manier waarop de huurlasten voor de huurders in de sociale huisvestingsmaatschappijen kunnen verlicht worden. Vanuit de werking met de huurders van de sociale wooncomplexen Houthulstbos en Timmerwerfkaai, heeft het opbouwwerk steeds gepleit voor een structurele inspraak van de huurders bij het beheer van een sociale bouwmaatschappij. Tijdens het jaar 2001 stemde de Brusselse Raad de ordonnantie houdende de oprichting van huurdersadviesraden in de sociale bouwmaatschappijen van openbaar nut van het Brussels Gewest. De uitvoeringsbesluiten van deze ordonnantie zijn nog niet klaar. Het is echter de bedoeling dat de verkiezingen van deze huurdersadviesraden zouden plaatsvinden tijdens het laatste trimester van 2002. Wijkontwikkeling De herwaardering van de binnenstad van Brussel heeft zijn invloed op de Begijnhof- en Chicagowijk. Zoals reeds gezegd doet de Stad Brussel er alles aan opdat deze wijk definitief aansluiting zou vinden bij de binnenstad. We denken dat deze dynamiek in de toekomst alleen maar sterker zal worden. Zo zullen een aantal toegangswegen tot de oude binnenstad (Beurs, St Katelijneplein, Vlaamsesteenweg) weldra heraangelegd worden in het kader van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale overheid en het Brussels Gewest. In de toekomst zullen er meer en meer dienstverlenende en culturele activiteiten in de wijk georganiseerd worden. Zo zijn er plannen voor de bouw van kinder- en jeugdtheater Bronks op de Varkensmarkt (2005) en de renovatie van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (2003 en 2004). Daarnaast is er de renovatie van een pand (nieuwe organisaties zoals Brusseleer, Vormingscel voor onderwijs,
) in de Marcqstraat (juni 2003) en de bouw van 2 grote bedrijfsruimten aan de Hooikaai en de Arduinkaai.
37
December 2002
Na de Pantsertroepensquare en de Handelskaai zal tenslotte ook de Hooikaai heraangelegd worden (eerste fase 2003 en tweede fase 2004). Hierdoor is ook de publieke ruimte in de wijk volledig heraangelegd. Het thema van de mobiliteit heeft sinds het aantreden van het nieuwe stadsbestuur (P.S.- EcoloAgalev-P.S.C.-C.V. P.) in 2001 veel aan belang gewonen. Zo heeft de nieuwe meerderheid zich geëngageerd om tegen het einde van haar ambtstermijn, nl. het jaar 2006, van de volledige vijfhoek een zone 30 te maken. Wat de mobiliteit betreft blijft de uitdaging een consensus te vinden tussen handelaars (bereikbaarheid en parkeergelegenheid) en wijkbewoners (overlast, parkeergelegenheid voor wijkbewoners). Volledigheidshalve vermelden we dat wat de stad Brussel betreft éénzelfde schepen, m.n. dhr. Decloux (Ecolo), bevoegd is voor Mobiliteit, Handel en Toerisme. Het valt af te wachten welke de invloed van deze stedenbouwkundige ingrepen zal zijn op de bevolkingssamenstelling van de wijk. Vanaf 2003 zal de opnamecapaciteit van het opvangcentrum voor vluchtelingen, Het Klein Kasteeltje, stijgen van 650 naar 850. De nieuwe asielzoekers zullen aankoopcheques ontvangen waarmee zij producten kunnen kopen in de onmiddellijke omgeving van het Klein Kasteeltje. Het ziet er naar uit deze asielzoekers hun koopwaar eerder in Sint-Jans-Molenbeek (markt, Aldi in de Ulenstraat) zullen gaan halen en dat dit voor de Begijnhofwijk- en Chicagowijk weining gevolgen zal hebben.
Chicagowijk: partners op het terrein Er wordt veel samengewerkt tussen wijkorganisaties. Hierbij gaat het dan om de organisatie van socio-culturele activiteiten (wijkfeesten, artistieke ateliers, muurschilderingen, videoproject, lentefeest, Ramadanavond,
.). Projectsubidies vanuit de Koning Boudewijnstichting (programma Buitengewone Buurt) en vanuit het Sociaal Impulsfonds (partnership Begijnhofwijk en het netwerk Pantsertroepensquaredesblindés) maken het voor wijkorganisaties mogelijk om samen activiteiten te organiseren. Het betreft hier vooral socio-culturele activiteiten (zie hierboven) waaraan verschillende doelgroepen 38
Nr 76
van de respectievelijke organisaties en andere wijkbewoners deelnemen. Immers, in het dagdagelijks leven hebben de meeste wijkbewoners enkel contact met mensen uit hun milieu. Bij al deze activiteiten zijn de jongerenorganisaties (Jongerencentrum Chicago, Le Toucan, Jeugdwerking Sociale Antenne OCMW Brussel, Kinderdienst Klein Kasteeltje, Jeunesse Maghrébinne,
) en kinderen het sterkst vertegenwoordigd. Het feit dat vanaf 2003 het Sociaal Impulsfonds zal overgaan in het Stedenfonds, legt een hypotheek op deze samenwerkingsverbanden. Kunnen we rekenen op subsidies vanuit het Sociaal Impulsfonds? Dienen we andere subsidiebronnen te zoeken? En zo ja, in welke mate willen of kunnen de verschillende wijkorganisaties zich verder engageren. Het opbouwwerk is sinds 1998 coördinator van het netwerk Pantsertroepensquaredesblindés, waardoor we goede contacten hebben opgebouwd met andere organisaties uit de wijk. Hierdoor kan er met deze organisaties vlot samengewerkt worden binnen andere deelprojecten van het opbouwwerk, m.n. het project De heraanleg van de Hooikaai en Onze nieuwe buren de zigeuners Het is duidelijk dat deze samenwerkingsverbanden extra tijdsinvestering vragen van de verschillende organisaties. Anderzijds hebben we vastgesteld dat er vanuit een goed geoliede samenwerking tussen de wijkorganisaties druk kan uitgevoerd worden op het stadsbestuur. We denken hierbij aan de vertegenwoordiging van de wijkorganisaties in het Lokaal Comité van het Wijkinitiatief Klein-Kasteeltje - Vlaanderen en de inbreng van een aantal wijkorganisaties bij de heraanleg van de Hooikaai. Voorts stellen we vast dat er zich de afgelopen jaren een aantal nieuwe welzijnsvoorzieningen in de wijk komen vestigen zijn: een Justitiehuis, de sociale antenne Begijnhof van het OCMW van Brussel, de Dienst Geestelijke Gezondheidszorg La Passerelle, het Belgisch Roemeens Cultureel Huis Arthis,
.
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
Interne analyse Binnen het opbouwwerkproject in de Begijnhof- en Chicagowijk wordt er doelbewust geïnvesteerd in individuele hulpverlening (inclusief huisbezoek) naar de wijkbewoners toe. Hierdoor ontstaat er een vertrouwensrelatie met de wijkbewoners. Temeer daar de huidige opbouwwerker reeds gedurende 5 jaar in de wijk aanwezig is.Wijkbewoners ervaren de aanwezigheid van de opbouwwerker dan ook als een meerwaarde. Via deze manier van werken komen wij ook veel te weten over de woon- en leefsituatie van wijkbewoners. Dit moet ons toelaten om opbouwwerkprojecten te ontwikkellen die tegemoet komen aan reële noden van wijkbewoners. Gedurende de afgelopen 5 jaar heeft de opbouwwerker een aantal coördinerende functies vervuld (netwerk Pantsertroepensquaredesblindés, coör-
December 2002
dinatie van de bewonersparticipatie bij de heraanleg van de Hooikaai, stuurgroep Onze nieuwe buren, de zigeuners
). Dit heeft tot gevolg dat het opbouwwerk een sterk sociaal netwerk heeft opgebouwd. Wij denken hierbij aan wijkorganisaties, sleutelfiguren en vertegenwoordigers van de Stad Brussel. Binnen het opbouwwerkproject hebben we ook steeds aandacht gehad om wijkbewoners en ander organisatie in de 2 landstalen te woord te kunnen staan. Dit vergemakkelijkt de samenwerking. Het opbouwwerkproject kan maar rekenen op 1 fulltime opbouwwerker. Met de werkingskosten kunnen we ternauwernood de huisvestingskosten betalen. Indien bijkomende deelprojecten opgenomen worden zullen daar naast werkingskosten tevens bijkomende loonsubsidies moeten tegenover staan.
Programma De Chicagowijk: van quartier défavorisé naar quartier sensible? Een sfeerbeeld uit de Chicago en Begijnhofwijk. De Pantsertroepensquare en Handelskaai zijn heraangelegd, de heraanleg van de Hooikaai zit er aan te komen, de K.V.S. wordt gerenoveerd evenals de sociale wooncomplexen Houthulstbos, Timmerwerfkaai en Vlierwijk. Er zijn nieuwe lofts en handelsruimte te huur aan de Hooikaai. Een bewonersvergadering over de heraanleg van de Hooikaai: 40 welgestelde Belgen zijn aanwezig. Nauwelijks een kansarme wijkbewoner te zien. Bestaan er in de vijfhoek dan nog wel achtergestelde wijken ? Gaat het hier niet enkel om nog een paar straten hier en daar die ook nog wel opgekuist zullen worden ? Mogen we niet langer spreken van quartier défavorisé, maar eerder van quartier sensible ? Met deze inleiding wil ik geenszins het vertrek van het opbouwwerk uit de Chigago- en Begijnhofwijk aankondigen. Het is veeleer een poging om aan te tonen dat deze wijken aan het evolueren zijn met veranderingen op het vlak van de fysieke staat, de Opbouwwerk Brussel
bevolkingssamenstelling (gezinsverdunning), immobiliënmarkt (stijging huur- en koopprijzen) en functies (commerciële, dienstverlenende en culturele activiteiten). Wie op zoek gaat naar achterstellingsverschijnselen zal een kijkje moeten gaan nemen bij privé-huurders in de Vlaamsesteenweg en de Oppemstraat. Indien je een huurder van het sociaal wooncomplex Houthulstbos tegenkomt heb je 50% kans dat deze hoogoplopende huur(lasten)-achterstallen heeft. Men moet eens is met de groep mannen die elke dag rondhangen" in de Oppemstraat over hun schoolverleden en over hun carrière praten
. Met andere woorden de achterstelling is minder zichtbaar, maar is er wel degelijk. Het is duidelijk dat deze veranderingen ook een herorientatie van het opbouwwerk tot gevolg zullen hebben. De afgelopen vijf jaar concentreerde de werkzaamheden van het opbouwwerk zich rond: - het ondersteunen van de huurders van de sociale Wooncomplexen Houthulstbos en Timmerwerfkaai ter verbetering van hun woonomstandig39
December 2002
heden (huisvesting en beleidsparticipatie); - het organiseren van socio-culturele activiteiten op de Pantsertroepensquare die toegankelijk zijn voor de verschillende bevolkingsgroepen in de wijk en dit in samenwerking met ander wijkorganisaties (sociale cohesie) en - het organiseren van de bewonersparticipatie van de wijkbewoners rond de heraanleg van de openbare ruimte (Pantsertroepensquare en Hooikaai) in de wijk (woonomgeving en beleidsparticipatie).
Van de publieke ruimte naar het privé huisje. Nieuw is dat we in het kader van het volgend meerjarenplan een opbouwwerkproject willen opstarten met wijkbewoners die het moeilijk hebben om een aangepaste en betaalbare woning te vinden op de privé-markt. Slecht onderhouden voorgevels, een collectie aan naamplaatjes van bewoners, doen vermoeden dat in een aantal straten in de wijk (Oppemstraat, Passchendaelestraat, Vlaamsesteenweg,..) mensen wonen die slecht gehuisvest zijn. We willen de huisvestingssituatie van deze kwetsbare groepen (migranteneigenaars met een laag inkomen, kroostrijke gezinnen, asielzoekers en alleenstaande bejaarden) verbeteren, door hen bekend te maken met een aantal sociale maatregelen (premies van het Gewest, lening bij het Woningfonds, rechten als huurder,..). Het OCMW van Brussel en de Stad Brussel verhuren tevens appartementen in de wijk. Omwille van hun hoge huurprijs zijn deze appartementen niet toegankelijk voor huurders met een laag inkomen. Wij vinden echter dat deze publieke instanties een sociaal beleid moeten voeren en een deel van hun appartementen in de wijk uitsluitend mogen verhuren aan gezinnen met een beperkt inkomen en dit aan een sociale huurprijs. Maar op het vlak van sociale huisvesting is er ook wat loos in de wijk. Van de vijf sociale wooncomplexen die er in de wijk gelegen zijn, zijn er voor 2 renovatieplannen (Vlierwijk en de Witte de Haelenstraat), is er 1 in renovatie (Timmerwerfkaai) en is er 1 nieuwbouw (Papenvest). Uit de renovatie van het sociaal wooncomplex Houthulstbos hebben we geleerd dat niet al wat blinkt goud is. Want wat een aantal aspecten van de huisvestingssituatie betreft (huurprijs, huurlasten,vochtproblemen,..), gaat de sociale huurders er soms op achteruit. 40
Nr 76
Structurele inspraak van sociale huurders: de huurdersadviesraden in de sociale huisvestingsmaatschappijen. In het najaar van 2003 zijn de verkiezingen van de huurdersadviesraden binnen de sociale huisvestingsmaatschappijen van het Brussels Gewest voorzien. Huurders zullen niet allen worden uitgenodigd om een huurdersafgevaardigde te kiezen voor hun eigen wooncomplex, maar ook om zich kandidaat te stellen als huurdersafgevaardigde. De installatie van de huurdersadviesraad houdt heel wat mogelijkheden in voor wat betreft de inspraak van de huurders en de communicatie tussen een sociale bouwmaatschappij en haar huurders. Huurders zullen zich pas inschrijven in de huurdersadviesraden indien zij dit zelf als een meerwaarde ervaren. Waar situeert zich hier de inbreng van het opbouwwerk? Wij vinden het belangrijk dat de huurdersafgevaardigde er in slaagt om zoveel mogelijk huurders van zijn sociaal wooncomplex te vertegenwoordigen in de huurdersadviesraad. Om dit te bereiken zal de opbouwwerker de huurdersafgevaardigde ondersteunen en de huurders mobiliseren. Tot nu toe hebben we enkel gewerkt met de huurders van de sociale wooncomplexen Houthulstbos en Timmerwerfkaai. In de toekomst zullen we aan andere sociale bouwmaatschappijen (LOREBRU, Brussels Thuis)die een wooncomplex hebben in de wijk vragen of ze hierrond met het opbouwwerk willen samenwerken.
Sociale cohesie: kruisbestuivingen tussen verschillende bevolkingsgroepen Het opbouwwerk heeft de afgelopen 4 jaar veel geinvesterd in de coordinatie van een samenwerkingsverband van een tiental wijkorganisatie, met name het netwerk Pantsertroepensquaredesblindés. Dit netwerk heeft gedurende de afgelopen 4 jaar socio-culturele activiteiten georganiseerd (wijkfeesten, lentefeest, schoonmaakactie, artistieke workshops,..) tijdens de welke er een aanbod was naar de verschillende groepen wijkbewoners. Deze activiteiten werden gesubsidieerd via het Sociaal Impulsfonds, met andere woorden er zijn nog middelen tot juni 2003. Dit project zal dus grondig geëvalueerd worden in het voorjaar van 2003. Opbouwwerk Brussel
Nr 76
Het opbouwwerk zal moeten uitmaken of het nog opportuun is om zoveel energie te steken in coördinatieactiviteiten (netwerk, wijkfeest). Binnen het meerjarenplan werden een tweetal doelstellingen geformuleerd ten aanzien van de werking van het netwerk Pantsertroepensquaredesblindés. Ten eerste dient er een aanbod voorzien te worden voor de (nieuwe) middenklassebewoners, aangezien ook zij deel uit maken van het sociaal weefsel van de wijk. En ten tweede dienen de doelgroepen van de verschillende wijkorganisaties zoveel mogelijk te participeren aan de socio-culturele activiteiten. De voortzetting van dit deelproject zal uiteraard ook afhangen van de inbreng van de andere partnerorganisaties.
De bomen aan de Pantsertroepensquare blijven na de renovatie 's zomers voor verkoeling zorgen
Opbouwwerk Brussel
December 2002
Tenslotte is er de heraanleg van de Hooikaai en meer bepaald de realisatie van een socio-artistiek project op de heraangelegde Hooikaai. In het kader van de conventie tussen RisoBrussel en het BIM (van 15/01/2002 tot 14/01/2003) vraagt het BIM aan RisoBrussel om een socio-artistiek project op te zetten met wijkbewoners op de Hooikaai. Ondertussen zijn we volop bezig met een projectvoorbereiding hierrond. Maar alvorens echt van wal te steken wachten we op de definitieve goedkeuring van het ontwerp en een verlenging van de conventie met het BIM. Verschillende wijkorganisaties werden uitgenodigd om deel te nemen aan het project. De Hooikaai zou in 2 fasen heraangelegd worden. Het eerste gedeelte van de Hooikaai zou klaar moeten zijn tegen november 2003. Tegen juni 2004 zou de KVS volledig gerenoveerd zijn en kan men aan het tweede gedeelte beginnen.
Foto: © Michel Demol
41
December 2002
Nr 76
Opbouwwerkgebied Anneessenswijk Het vroeger opbouwwerkgebied Binnenstad valt grotendeels samen met het deel van de Vijfhoek westelijk van de grote lanen, de zgn. benedenstad. In dit gebied kunnen een drietal wijken worden onderscheiden: - in het Noorden de Begijnhofwijk. - in het Zuiden de Anneessenswijk, grosso modo begrensd door, in wijzerzin, de Zuidlaan, de Anderlechtsesteenweg, de Zespenningenstraat en de Lemonnierlaan; - daartussen de zogenaamde Dansaertwijk. Vooral deze laatste zone heeft de laatste 10 jaar een ingrijpende gedaanteverwisseling ondergaan in de zin van een diepgaande herwaardering van een voorheen door verwaarlozing en leegstand geteisterd gebied. Doordat RisoBrussel niet opereert in dit gebied maar wel in de Chicagowijk en de Anneessenswijk telkens 1 werker inzet, worden beide wijken apart behandeld.
Ondanks de renovatie van privaat woningen geeft de Anneessenswijk een armlastige indruk.
42
Foto: © Michel Demol
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Omgevingsanalyse Kwantitatieve gegevens In de verantwoording brachten we de gentrificatiedruk in de Brusselse binnenstad ter sprake. Haar gunstige ligging vlakbij het stadscentrum en het Zuidstation maakt dat de Anneessenswijk de komende jaren mogelijk zal worden blootgesteld aan een gentrificatiedruk. Op dit ogenblik vertoont de Anneessenswijk nog geen sterke demografische en socio-economische verandering en sluit ze eerder aan bij de buurten aan de overkant van het kanaal (Kuregem en OudMolenbeek). Dit wil echter niet zeggen dat zich hier geen gentrificatie voordoet en er momenteel geen sociale verdringing optreedt. Sinds begin 2000 hebben in de omgeving van deze wijk immers een aantal investeringen plaats gehad (bijvoorbeeld door horeca-ondernemers uit de Sint-Goriks- en Bijstandswijk) die de sociaal-demografische samenstelling op korte termijn sterk kunnen beïnvloeden. Nu reeds merken we een sterke toename van de huurprijzen (zie huisvesting). In deze kwantitatieve analyse van de Anneessenswijk maken we dankbaar gebruik van de gegevens die ons ter beschikking werden gesteld door de onderzoeksgroep Cosmopolis van het geografisch instituut van de VUB. (1)
Demografie In de Anneessenswijk wonen in totaal 5.139 mensen. Het inwonersaantal nam het laatste decennium met 2,1% af (5.250 in 1991 tegenover 5.139 in 2000). De Anneessenswijk kent een erg jonge leeftijdsstructuur: bijna de helft (42%) van de bewoners is jonger dan 24 jaar. Het aandeel bejaarden (60 jaar of ouder) ligt in dit stadsdeel ver beneden het gewestelijk gemiddelde (12% ten opzichte van 21%). Door de versoepelde nationaliteitswetgeving ligt het aandeel niet-Belgen lager dan tien jaar geleden. Hun aandeel bedraagt momenteel 55% (ten opzichte van 69% in 1991). Vermoed kan worden dat het Opbouwwerk Brussel
aandeel vreemdelingen en allochtone Belgen samen 70 à 80% van de bevolking bedraagt. De sterkst vertegenwoordigde vreemde nationaliteiten in dit stadsdeel zijn Marokkanen (1.856 bewoners of 36% van de totale bevolking), Spanjaarden (5,2%), Fransen (2,1%), Italianen (1,2%), Tunesiërs (1,1%) en Portugezen (0,8%). Niet opgenomen in de NIS-statistieken zijn asielzoekers en mensen zonder papieren. Afgaande op onze vaststellingen op het terrein, vermoeden we dat deze groep in de wijk sterk vertegenwoordigd is (voornamelijk mensen uit zwart-Afrika en OostEuropa). Precieze cijfers hierover zijn echter niet beschikbaar. Wat betreft de huishoudtypes, stellen we een zeer hoog aantal huishoudens met meer dan vijf personen vast (9%). Ook het aantal alleenstaanden ligt boven het gewestelijk gemiddelde (58% ten opzichte van 50%).
Huisvesting In 1991 (volkstelling) werd dit stadsdeel gekenmerkt door een hoog aandeel huurwoningen (81%), een zeer hoog aandeel woningen zonder klein comfort, dus zonder toilet met waterspoeling, bad of douche (40%) en een zeer hoog aandeel kleine woningen (41% van de woningen was toen kleiner dan 45m² en 55% telde slechts 1 slaapkamer). Er zijn geen aanduidingen dat deze gegevens intussen ernstig bijgesteld dienen te worden. Op de private huurmarkt stellen we een forse verhoging van de huurprijzen vast. We baseren ons hierbij op het meest recente jaarverslag van Convivence/Samenleven. (2) Volgens hun gegevens steeg de gemiddelde huurprijs van de te huur gestelde woningen in de Brusselse binnenstad van 357€ in 1998 tot 487€ per maand in 2001. Het aantal betaalbare huurwoningen (3) in de binnenstad daalde spectaculair: van een gemiddeld aanbod van 191 woningen per maand in 1998 tot gemiddeld 17 woningen (!) per maand in 2001. Reeds twee jaar is een dergelijke forse afname van het aantal betaalbare huurwoningen merkbaar. 43
December 2002
Nr 76
In de schemerzone van de huisvestingsmarkt treffen we asielzoekers en mensen zonder papieren aan. Niet zelden vallen zij ten prooi aan huisjesmelkers, die misbruik maken van de precaire situatie waarin deze mensen zich bevinden. (4)
beroepsbevolking is arbeider, één op drie (30%) is bediende en één op tien (11%) is zelfstandige. In vergelijking met het Brussels Gewest telt de Anneessenswijk beduidend meer arbeiders en een laag aandeel bedienden.
In de wijk bevinden zich twee sociale woningcomplexen van de Brusselse Haard: het complex Gierstraat en het complex Pottenbakkers (215 wooneenheden). Het complex Gierstraat wordt hoofdzakelijk bewoond door huurders van Marokkaanse origine. Het complex Pottenbakkers kent een meer heterogene bevolkingssamenstelling, met naast Marokkaanse families ook heel wat oudere en alleenstaande Belgen. Over de kwaliteit van de individuele appartementen hebben we voorlopig onvoldoende gegevens. Wel vangen we regelmatig klachten op van de bewoners van het complex in de Gierstraat rond problemen inzake de netheid en veiligheid in de openbare ruimten binnen dit complex (binnenkoer, traphallen, inkomhal).
Wanneer we deze sociaal-economische gegevens, samen met deze inzake demografie en huisvesting samenvatten, dan beantwoordt de Anneessenswijk op basis van de gegevens van de NIS-enquête van 1991, aan alle 7 criteria die in de Atlas van Achtergestelde Buurten in Vlaanderen en Brussel van Prof. Kesteloot worden gehanteerd om een wijk als achtergesteld te beschouwen(5). Aan de hand van dezelfde gegevens beschouwen onderzoekers van de Katholieke Universiteit Brussel de Anneessenswijk als één van de meest achtergestelde wijken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. (6) Hoewel de informatie waarop deze uitspraken berusten intussen meer dan tien jaar oud is, vermoeden we sterk dat aan dit plaatje intussen weinig veranderd is.
Hoewel de laatste jaren ernstige inspanningen werden geleverd om het aantal stadskankers in de binnenstad terug te dringen (we verwijzen onder andere naar het werk dat verricht werd door de Delegatie van de Vijfhoek), blijven leegstaande en verwaarloosde panden het straatbeeld in de Anneessenswijk verstoren (bv. Maagdenstraat, Kazernestraat en Anneessensplein).
Sociaal-economisch In 1998 was 27% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (20-59 jaar) werkzoekend. Twee derde van deze werkzoekenden is langer dan één jaar werkloos, één op zes is jonger dan 25 jaar. De plaatselijke antenne van het OCMW biedt financiële ondersteuning aan een 300-tal gezinnen (op een totaal van 2.272). Het hoog aantal mensen met vervangingsinkomens heeft een sterke invloed op het gemiddeld inkomen per inwoner. Dit ligt met 3.570 euro per jaar erg laag en bedraagt amper 40% van het gewestelijk gemiddelde (gegevens 1997). Ook inzake opleidingsniveau scoort de wijk erg slecht: minder dan de helft (48%) van de bevolking van 18 jaar en ouder is in het bezit van een Belgisch of buitenlands diploma (t.o.v. 73% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegevens 1991). Meer dan de helft (51%) van de werkende 44
Ruimtelijke ordening In dit onderdeel schetsen we de positie van de Anneessenswijk in de verschillende gewestelijke en gemeentelijke plannen inzake ruimtelijke ordening, stadsherwaardering e.d. In deze paragraaf behandelen we zowel de Anneessenswijk als de onmiddellijk aangrenzende buurten (omgeving Bloemenhofplein en Zennestraat). De Anneessenswijk in het ontwerp GewOP De Anneessenswijk is opgenomen in de perimeter voor versterkte ontwikkeling van de huisvesting. Ook behoort het gebied tot hefboomzone 3 Zuid, zonder inbegrepen te zijn in de er bij horende site van gewestelijk belang. De Anneessenswijk in het Gewestelijk bestemmingsplan II Op de huizenblokken tussen de Fabriek-, Slachthuis- en Anneessensstraat (sterk gemengd gebied) en Gierstraat (woongebied met residentieel karakter sociale huisvesting) na wordt de Anneessenswijk ingekleurd als typisch woongebied, bestemd voor huisvesting met toelating van eerder beperkte ruimte (250 m²) per onroerend goed voor voorOpbouwwerk Brussel
Nr 76
zieningen van collectief belang en openbare diensten en productie-activiteiten of kantoren (250 m² per onroerend goed). Het toelaatbare kantoor saldo zou derhalve in het typische woongebied moeten verminderen met 19.625 m² en kan in het gemengde gebied verhogen met 6.970 m². Van de braakliggende en tot groene ruimte bestemde Philips-site aan het Fontainasplein wordt een flinke hap voorbestemd als zone voor uitrusting van collectief belang. Gewestelijke programma's In de Anneessenswijk werden het afgelopen decennium heel wat wijkontwikkelings-activiteiten ontplooid. Er was het eerste generatie wijkcontract Anneessens-Fontainas (94-98) gevolgd door wijkcontract Papenvest (1997-2001). Ook was de omgeving van het Bloemhofplein het toneel voor operaties in het kader van het programma initiatiefwijken. Het wijkcontract Anneessens resulteerde voornamelijk in de heraanleg van het openbare domein (heraanleg Anneessensplein, verschillende straten kregen een nieuw wegdek, herstel voetpaden
), maar ook in de bouw en renovatie van een aantal woningen (Anderlechtsestraat en Dam) en de bouw van lokalen voor de plaatselijke antenne van het OCMW. Aangezien de buurten Papenvest en Bloemenhofplein niet tot het werkgebied van het opbouwwerk behoren, beschikken we nauwelijks over informatie met betrekking tot de resultaten van de wijkontwikkelingsprojecten die in deze buurten werden opgezet. De GOMB plant een nieuwbouw van 48 woningen in de Héris- en Zennestraat. In de Aalststraat heeft de gomb het bedrijvencentrum Dansaert ingericht. Het lokaal economisch loket Anneessens-Dansaert is daar gevestigd. Hier kunnen handelaars, starters en lokale bedrijven terecht voor informatie en begeleiding.
Kwalitatieve gegevens. Partners op het terrein Voornaamste partner van het opbouwwerk in de Anneessenswijk is de Buurtwinkel, de huidige uitvalsbasis van het opbouwwerk. De Buurtwinkel als wijkontwikkelingsproject in de Anneessenswijk Opbouwwerk Brussel
December 2002
heeft twee algemene doelen voor ogen: de leefbaarheid van de buurt herstellen en de participatie van bewoners activeren. Om de kernthema's leefbaarheid en participatie aan te pakken wil de Buurtwinkel zich profileren als een contact-, informatieen initiatiefpunt in de wijk. Contactpunt: wijkbewoners kunnen in de Buurtwinkel terecht voor informatie, onthaal, informele gesprekken met de verantwoordelijken, spel, animatie, koffie, contacten met andere bewoners. Informatiepunt: sociale dienst met permanenties op woensdag- en vrijdagvoormiddag. Initiatiefpunt: ondersteuning bewonerscomité, wijkanimatie, projecten inzake bevorderen leefbaarheid, sociaal-artistieke projecten
.(7) Het dagelijkse werken situeert zich verder in een netwerk van andere organisaties uit de Anneessenswijk: verschillende kinder- en jongerenwerkingen (Mini-Anneessens, Habitat & Rénovation, Centre Comète, ASE Anneessens, Jeugdwerking OCMW, Interpôle, les Misérables d'Anneessens) en Convivence/Samenleven (inzake huisvestingsthematiek). Daarnaast zijn er occasionele contacten met het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk Groot Eiland en het Lokaal Steunpunt voor minderheden Link-Brussel. De Buurtwinkel/Opbouwwerk Anneessens is tevens lid van de Sociale Coördinatie van de Zenne, een geheel van (in hoofdzaak Franstalige) welzijnsorganisaties die in de Zennewijk (Westelijke Vijfhoek) collectieve buurtproblemen bespreken en trachten te verhelpen. De Buurtwinkel / Opbouwwerk Anneessens maakt er deel uit van de werkgroepen inzake huisvesting en gezondheid. De Buurtwinkel/Opbouwwerk Anneessens maakt daarnaast deel uit van de stuurgroep van Link-Brussel en het jongerencollectief Les Misérables d'Anneessens.
Interne analyse Zoals reeds eerder vermeld, zit het opbouwwerk in de Anneessenswijk ingebed in de ruimere werking van de Buurtwinkel. Door de lage drempel die in de Buurtwinkel wordt gehanteerd (bijvoorbeeld, sociale dienst en onthaalmomenten), is het voor het opbouwwerk makkelijk om rechtstreeks in contact te treden met buurtbewoners en zicht te krijgen op de problemen waarmee heel wat bewoners worden geconfronteerd (via informele 45
December 2002
babbels of via sociale dienstverlening). Minpunt hierbij is dat -bij ontstentenis van de betoelaging van de onthaalfunctie binnen de Buurtwinkel- heel wat energie van het opbouwwerk kruipt in de (mede-) organisatie van buurtwerkactiviteiten (onthaal, buurtfeesten
), waardoor minder tijd rest om projectmatig te werken. De voorbije jaren is het opbouwwerk erin geslaagd om door middel van sterk zichtbare sociaal-artistieke activiteiten een zekere wijkdynamiek op gang te trekken. Hierdoor bouwde de Buurtwinkel / Opbouwwerk Anneessens bij heel wat verenigingen en bewoners geloofwaardigheid op. Vanwege het stadsbestuur is deze erkenning er nog niet: we kunnen bezwaarlijk stellen dat het stadsbestuur ons
Nr 76
als volwaardige partner en vertegenwoordiger van de buurtbewoners beschouwt. Hier dient verder aan gewerkt te worden. Tot slot van deze interne analyse dient te worden opgemerkt dat de Anneessenswijk één van de meest achtergestelde buurten van Brussel is (cfr. kwantitatieve analyse). Er stellen zich ernstige problemen i.v.m. werkloosheid, schuldenlast van de bewoners, asielzoekers in penibele woonomstandigheden. Het opbouwwerk (1 voltijds personeelslid), noch de Buurtwinkel (1,5 voltijdse personeelsleden) zijn in staat om het hoofd te bieden aan al deze problematieken. In onze programmatie (cfr. infra) opteren we er dan ook voor om bescheiden, realistische doelstellingen te formuleren.
Programma RisoBrussel is pas sinds 1997 actief in de Anneessenswijk. Tot dan was het werkgebied van het opbouwwerk de Bijstandswijk, maar wegens de gedaanteverandering die deze wijk de laatste jaren onderging (van een vervallen toevluchtsoord voor gemeubelde kamerbewoners tot een trendy woonen handelsbuurt met exclusief karakter) drong een verhuis naar de Anneessenswijk zich op. Uit voorbereidende gesprekken met bewoners en sociale organisaties uit de Anneessenswijk bleek dat de stem van de buurtbewoners moest versterkt worden en dat er iets moest gebeuren met de aanblik van de wijk. Dit waren dan ook de thema's waarrond de daaropvolgende jaren werd gewerkt: er werd een bewonerscomité opgericht en verschillende sociaal-artistieke projecten zagen het daglicht (8). Via deze kleinschalige maar erg zichtbare projecten droeg het opbouwwerk zijn steentje bij tot een zekere opwaardering van de wijk. Meteen worden we met een dilemma geconfronteerd. Niets doen betekent de wijk aan haar lot overlaten. Haar aantrekkelijker maken betekent ook dat meer mensen er willen wonen, dus bereid zijn of verplicht worden meer voor de woningen te betalen. Kan de huidige bevolking deze inspanningen opbrengen of dreigt een sociale verdringing? De acties die wij de komende jaren zullen opzetten hebben met mekaar gemeen dat zij in de 46
eerste plaats ten goede wensen te komen aan de huidige bevolking van de Anneessenswijk (al is dit op zich reeds een erg heterogene groep). Het zijn immers deze mensen die het minst bekwaam zijn om hun belangen naar behoren te verdedigen. Opbouwwerk Anneessens onderschrijft tevens de strategische doelstellingen die door RisoBrussel werden geformuleerd: - het bevorderen van de leefbaarheid met bijzondere aandacht voor de huisvesting en het leefkader van weinig draagkrachtige groepen (ruimtelijke segregatie); - wijkbewoners leren omgaan met diversiteit in respect voor uiteenlopende waarden en normen en vanuit een positie van gelijkwaardigheid (sociale cohesie) en - het optimaliseren en effectiever maken van structuren van beleidsparticipatie van bewoners (sociale en democratische wijkontwikkeling). In de Anneessenswijk trachten we deze doelstellingen in samenwerking met de Buurtwinkel te realiseren door middel van drie deelprojecten: sociale begeleiding van de huurders van het sociaal woningcomplex Gierstraat; de verdere uitbouw en versterking van het Bewonerscomité Anneessens en een actieve deelname aan het overleg wonen in de Anneessenswijk.
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
Huurderscomité sociaal woningcomplex Gierstraat Het bevorderen van de leefbaarheid met bijzondere aandacht voor de huisvesting en het leefkader van weinig draagkrachtige groepen is één van de strategische doelstellingen van RisoBrussel. In concreto wensen wij de leefbaarheid in het sociale woningcomplex Gierstraat te verhogen. In dit complex treffen we een concentratie van weinig draagkrachtige bewoners (overwegend van Marokkaanse origine) aan die op eigen initiatief contact hebben opgenomen met het opbouwwerk om een aantal collectief ervaren problemen inzake hun huisvestingssituatie en woonomgeving aan te kaarten (met name vandalisme in en verwaarlozing van de gemeenschappelijke ruimten, onduidelijkheid met betrekking tot financiële afrekening gemeenschappelijke lasten en slechte communicatie met sociale huisvestingsmaatschappij Brusselse Haard). De komende jaren willen we werk maken van de uitbouw van een huurderscomité in dit woningcomplex. Bedoeling van dit comité is collectieve problemen die zich voordoen in het complex Gierstraat te signaleren aan de directie of huurdersafgevaardigden van de Brusselse Haard. Deze laatsten dienen bovendien over de nodige kennis en vaardigheden te beschikken om de belangen van de huurders die zij vertegenwoordigen naar behoren te kunnen verdedigen, iets waarbij zij kunnen rekenen op de steun van het opbouwwerk. Dit moet resulteren in een kordater aanpak van collectieve problemen in dit wooncomplex door de Brusselse Haard en een vlottere communicatie tussen de huurders en de huisvestingsmaatschappij en de huurders onderling. Alvorens met dit project van start te gaan is overleg met Habitat & Rénovation, een Franstalige welzijnsorganisatie die in de Gierstraat een soortgelijk project tracht op te zetten, noodzakelijk.
Bewonerscomité Anneessens Sinds 1997 ondersteunt het opbouwwerk een bewonerscomité in de Anneessenswijk. De opdracht van dit comité is tweeledig: door middel van overleg, acties en ontspannende activiteiten wil het bewonerscomité de leefbaarheid in de Anneessenswijk verhogen. Ook wil het comité de stem van de wijkbewoners laten doorklinken tot de verschillende beleidsniveaus (vnl. Stad Brussel) waar beslissingen worden genomen die Opbouwwerk Brussel
December 2002
hen rechtstreeks aanbelangen. De volgende jaren zien we voor dit bewonerscomité vooral een rol weggelegd als belangenbehartiger van de wijkbewoners en als (mede-) organisator van buurtanimatie, dit laatste omdat dit ons inziens belangrijk is bij de opbouw van een lokaal sociaal netwerk. Er zullen bijzondere inspanningen worden geleverd om meer allochtonen bij de werking van het bewonerscomité te betrekken. Ook zal aandacht worden besteed aan de vorming van enkele kernleden van het bewonerscomité (vergader- en onderhandelingstechnieken, opstellen perstekst
). Dit met de bedoeling om dit comité tegen eind 2008 als zelfstandige entiteit te laten functioneren. Inhoudelijk ijvert het bewonerscomité vooral voor een strengere aanpak van speculatieve leegstand en huisjesmelkers, meer verkeersveiligheid, een effectievere criminaliteitsbestrijding en meer voorzieningen voor de jongeren uit de buurt (onder andere jeugdhuis maar ook verhoogde toegang tot opleidingsinitiatieven en tewerkstelling). Rond deze thema's (die in de loop der jaren uiteraard kunnen veranderen of aangevuld worden) wenst het bewonerscomité als volwaardige gesprekspartner te fungeren ten opzichte van de lokale overheid.
Overleg Wonen Regelmatig ontmoeten verschillende welzijnsorganisaties uit de Anneessenswijk mekaar rond het thema huisvesting. Dit gebeurt op initiatief van Convivence/Samenleven, een vereniging die financieel zwakkere bewoners begeleidt bij de zoektocht naar geschikte huisvesting in Brussel. Totnogtoe vindt er op dit overleg uitwisseling plaats rond ervaringen met cliënten, informatie-uitwisseling inzake huurwetgeving en dergelijke. Onder impuls van het opbouwwerk besloot het overleg wonen in de toekomst om ook meer structureel in overleg te treden met het stadsbestuur wanneer het gaat over betaalbare en degelijke huisvesting en een aangename woonomgeving. Twee prioritaire thema's werden vooropgesteld: de strijd aanbinden tegen huisjesmelkers en de leegstand terugdringen. Het opbouwwerk beschouwt het als haar taak actief deel te nemen aan dit overleg én de verbinding te maken tussen datgene dat op het 47
December 2002
Nr 76
overleg wonen wordt besproken en acties die het bewonerscomité rond deze thema's voert. Voetnoten: (1) Decorte, S., Wijkfiche op maat: Anneessens. Brussel, Onderzoeksgroep Cosmopolis, Geografisch Instituut VUB, 26 blz. (2) Rapport Annuel 2001, Brussel, Convivence/Samenleven, 73 blz. (3) maximum 372€ voor een studio, gemeubelde kamer of een appartement met één slaapkamer; 496€ voor een appartement met twee slaapkamers; 620€ voor een appartement met drie slaapkamers en 670€ voor een appartement met 4 slaapkamers of een huis.
(4) ie o.a. Henkart, P., Lemonnier 183-185 of het verhaal van een huisjesmelker. Art. 23, driemaandelijks dossier van de Brusselse Bond Recht op Wonen, nr.6, jan-febmaart 2002, blz. 10-13. (5) aantal alleenstaanden > 40%; aantal arbeiders > 45%; woningen zonder comfort > 25%; Turken en Marokkanen > 5%; gemiddeld inkomen per persoon < 6.200€; werkloosheid > 15% en telefoonbezit < 70%. Wanneer minstens vier van deze drempelwaarden worden overschreden, wordt een buurt aangeduid als achtergesteld. Zie: Kesteloot, C., e.a., Atlas van Achtergstelde Buurten in Vlaanderen en Brussel, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996. (6) Zij gebruiken een kansarmoede-synthese-maat die samengesteld wordt uit de gewogen som van het percentage telefoonbezit, het percentage woningen zonder basiscomfort, het percentage werkzoekenden en het gemiddeld inkomen per persoon. Zie: Jacobs, D. en Swyngedouw, M., Een nieuwe blik op achtergestelde buurten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Tijdschrift voor Sociologie, jrg. 21, nr. 3, 2000, blz. 197-228. (7) Zie ook: Vandenhouwe, G., e.a., De Buurtwinkel is dood, leve de Buurtwinkel. Nieuwe uitdagingen in de Anneessenswijk. Opbouwwerk Brussel, december 1999, nr. 67, blz. 5-11 en Storme, A., Anneessens kijk maar om! Opbouwwerk Brussel, december 2001, nr. 73, blz. 29-32. (8) Zie o.a. Goossens, T., Alternatief en Artistiek Anneessens. Opbouwwerk Brussel, jrg. 15, nr. 66, 1999, blz. 10-12. en Storme, A., Anneessens kijk maar om! Opbouwwerk Brussel, jrg. 17, nr. 73, 2001, blz. 29-32.
Verkrotting in de nauwe straatjes van de Anneessenswijk.
48
Foto: © Michel Demol
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Opbouwwerkgebied Kuregem Het actieterrein van het opbouwwerk in Kuregem (Anderlecht) wordt begrensd door de Veeartsenstraat, de Barastraat, het Raadsplein en de Grondelstraat. Dit gebied staat bekend als de Veeartsenijbuurt, omwille van de aanwezigheid van de voormalige universitaire veeartsenijschool.
De heraangelegde Herzieningslaan staat er nag kaal bij en wildparkeerders blijken blind te zijn voor de nieuwe parkeerhavens.
Opbouwwerk Brussel
Foto: © Michel Demol
49
December 2002
Nr 76
Omgevingsanalyse Demografie Dit afgebakende gebied komt grotendeels overeen met twee statistische sectoren (NIS): HerzieningZuid en Herziening-Noord, met als scheidingslijn de Herzieningslaan. Enkel het Raadsplein en omgeving behoren tot een andere sector. Gezien het opbouwwerk vooral actief is in en rond de Herzieningslaan en de Grondelsstraat, beperken we ons tot de bovenvermelde twee sectoren. In 2000 telde dit gebied 4.105 inwoners. Dit betekent een lichte daling van 2,7% (-114 inwoners) in vergelijking met de volkstelling van 1991. Dit cijfer volgt de algemene trend van Kuregem als geheel, waar de bevolking er tussen 1991 en 2000 met 2,4% op achteruitging. Hoewel er nog altijd sprake is van een afname van de bevolking, kan men toch vaststellen dat deze terugloop gevoelig vermindert. Tussen 1981 en 1991 viel er in de Veeartsenijbuurt nog een inwonersverlies van 5,5% te noteren. Kuregem zit als woonplaats recentelijk zelfs weer in de lift. Een aantal grootschalige vastgoedprojecten (heraanleg Zuidstation, herbestemming Veeartsenijschool en site van de vervoersmaatschappij De Lijn) moeten de wijk opnieuw aantrekkelijk maken voor investeerders, in de hoop dat in het kielzog ook meer gegoede bewoners de weg naar de wijk (terug) vinden. Als troef beschikt de stationsbuurt in Kuregem (gebied tussen het Zuidstation en het Raadsplein) over een patrimonium met statige herenhuizen waaronder zelfs enkele architecturale pareltjes. De Herzieningslaan is daar een mooi voorbeeld van. Dit in tegenstelling tot het meer noordelijke en westelijke deel van Kuregem (gebied bij het Kanaal), waar meer arbeiderswoningen voorkomen. Kuregem valt dan ook moeilijk onder één noemer te plaatsen. Als wijk vormt het een zeer gefragmenteerd en gesegmenteerd geheel. Binnen Anderlecht is Kuregem met haar 18.750 inwoners (2000) bijna een gemeente op zich. Ook de verhouding tussen Belgen en niet-Belgen is de laatste tien jaar gevoelig gewijzigd. In 1991 bedroeg het aantal mensen van vreemde nationaliteit in de Veeartsenijbuurt nog 71,3% (tegenover 50
28,7% Belgen). In 2000 was deze verhouding respectievelijk 56,5% tegenover 43,5%. Deze wijziging heeft niet zozeer van doen met een reële toename van het aantal autochtonen, alswel met een versoepeling in de naturalisatieprocedure waardoor het puur wettelijk gezien makkelijker is geworden om Belg te worden. In de buitenlandse bevolking zijn de bewoners van Marokkaanse oorsprong het sterkst vertegenwoordigd: 20,9%. Dit cijfer ligt wel lager dan in de meer noordwestelijke kant van Kuregem (Kanaal), waar hun aantal eerder rond de 25 à 30% ligt en in dat opzicht te vergelijken is met oud-Molenbeek. In Kuregem is er van oudsher een belangrijke Italiaanse en Griekse populatie. Ook in de Veeartsenijbuurt is dit merkbaar, waar deze twee bevolkingsgroepen zeer talrijk zijn in vergelijking met het Brusselse gemiddelde: respectievelijk 7,9% en 5,3%. Opmerkelijk voor de Veeartsenijbuurt en iets afwijkend van de rest van Kuregem is de zeer hoge Turkse (7,4% vooral in de statistische sector Herziening-Noord) en Congolese (1,5% vooral in de statistische sector Herziening-Zuid) aanwezigheid. Ook Pakistani en Spanjaarden zijn er iets talrijker. De Veeartsenijbuurt kan dan ook als de meest multiculturele buurt van Kuregem worden beschouwd. Het aandeel van de buitenlandse bevolking ligt in de realiteit waarschijnlijk zelfs nog iets hoger, want in deze cijfers zijn het aantal mensen die illegaal in de buurt verblijven niet opgenomen. Jongeren (0-19 jaar) zijn in 2000 nog altijd oververtegenwoordigd. Deze leeftijdsgroep is goed voor 32% van de totale bevolking, terwijl de bejaarden (60 jaar en meer) slechts 10,9% uitmaken. In het Brussels Gewest zijn de gemiddelden respectievelijk 23% en 21%. De Veeartsenijbuurt mag dan ook als een jonge buurt worden bestempeld, hoewel het aandeel jongeren in Kuregem nog iets groter is in de buurten rond het Kanaal (rond de 35%). De versoepelde nationaliteitswetgeving heeft bij de buitenlandse bevolking vooral invloed gehad op de jongeren. Hun aandeel in de totale leeftijdsgroep is nog hoog maar niet langer dominant 42,5%. Wat vooral opvalt in de Veeartsenijbuurt is de aanwezigheid van buitenlandse bejaarden (60 jaar en meer). Zij maken 62% uit van het totale Opbouwwerk Brussel
Nr 76
aandeel bejaarden, goed voor de hoogste score in heel Kuregem. Hoewel het bevolkingsaantal is gedaald (-2,7%), is het aantal huishoudens tussen 1991 en 2000 met 8,6% gestegen, wat een aanduiding is voor gezinsverdunning. Oorzaken hiervan kunnen zijn: de evolutie ook bij migrantengezinnen naar minder klassieke huishoudvormen (weg van het echtpaar met vele kinderen); een sterke instroom van alleenstaanden die op andere plaatsen in de stad van de woningmarkt werden verdrongen en een inwijking van nieuwe stedelingen die Kuregem hebben herontdekt. Wanneer we de gezinssamenstellingen bekijken, merken we dat het aantal personen per huishouden in de Veeartsenijbuurt 2,36 bedraagt. Dit getal ligt iets hoger dan het Brusselse gemiddelde (2,03) maar wel lager dan andere Brusselse wijken met veel gezinnen van buitenlandse oorsprong (Cf. oud-Molenbeek, Brabantwijk), wat inderdaad zou kunnen wijzen op een veranderend huishoudenpatroon (minder kinderen). De huishoudens met 5 personen (6,3% tegenover 3,5% in het Brussels Gewest) en echtparen met 3 kinderen en meer (20,3% tegenover 11% in het Brussels Gewest) blijven nochtans hoog scoren in de Veeartsenijbuurt. Bij de alleenstaanden, wiens aandeel in de totale bevolking toch 46,5% bedraagt (iets onder het Brusselse gemiddelde van 50,1%), valt vooral het hoge aandeel mannen op (32,1% tegenover 23,1% in het Brussels Gewest). Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier om slachtoffers van de gentrificatie in andere delen van de stad, maar uit dit cijfermateriaal valt dit moeilijk af te leiden. Nog moeilijker aan te tonen, is de impact van nieuwe inwijkelingen op deze demografische gegevens.
Inkomensniveau, tewerkstelling en opleiding Om een socio-economische blik te werpen op het opbouwwerkgebied, beschikken we over minder recent cijfermateriaal. De gegevens over het gemiddelde inkomen dateren van 1997 en voor 1998 kunnen we enkele werkloosheidscijfers traceren. Wat de tewerkstelling en opleiding van de bewoners betreft, moeten we ons behelpen met de volkstelling van 1991. Het gemiddeld inkomen per inwoner van de Veeartsenijbuurt bedroeg in 1997 iets minder dan de Opbouwwerk Brussel
December 2002
helft van het Brusselse gemiddelde: 47,1 %. Het zuidelijke deel van de buurt (Herziening-Zuid) scoorde wel iets beter dan het noordelijke deel (Herziening-Noord): respectievelijk 50,5% tegenover 43,6 %. Ook uit de evolutie tussen 1993 en 1997 van het gemiddeld inkomen per persoon blijkt deze tweedeling: het gemiddelde inkomen in de sector Herziening-Noord daalde in die periode, terwijl ze in de sector Herziening-Zuid lichtjes toenam. De Veeartsenijbuurt doet het in vergelijking met de rest van Kuregem nog niet zo slecht. In de Dauwwijk bijvoorbeeld buurt rond het Kanaal bedraagt het gemiddelde inkomen slechts 34,9% van het Brusselse gemiddelde. In 1998 werd in de Veeartsenijbuurt een werkloosheidsgraad (werkzoekenden t.a.v. de actieve bevolking) vastgesteld van 26 %. Het Brusselse gemiddelde was toen 14,7%. Dit is een lichte daling vergeleken bij 1991 (29,3 %). In die zin volgt de wijk de Brusselse trend (in 1991: 15,1%). De jeugdwerkloosheid (< 25 jaar) in 1998 bedroeg 24,9% tegenover 18,7% in het Brussels Gewest. Langdurig werklozen (langer dan 1 jaar) kwamen er dan weer iets minder (60,2%) voor dan gemiddeld in het Brussels Gewest (61,8%). Opnieuw kunnen we vaststellen dat de sector HerzieningZuid hier wat beter scoort dan de sector Herziening - Noord, hoewel de verschillen niet echt groot zijn (een 2 tot 4%). Andere kenmerken die wijzen op een lage socioeconomische draagkracht dateren uit 1991 maar zijn ons inziens ondertussen weinig veranderd. De Veeartsenijbuurt herbergde in 1991 overwegend arbeiders (57,9% tegenover 23, 9% in het Brussels gewest). Ook de scholingsgraad was er bedroevend laag (56, 9% beschikt over een diploma tegenover 73,3% in het Brussels Gewest). Afgaande op deze gegevens kunnen we de Veeartsenijbuurt sociaal-economisch gezien als achtergesteld typologeren. Toch stellen we de afgelopen tien jaar zowel op het vlak van werkloosheid als gemiddeld inkomen een lichte vooruitgang vast. Ook vergeleken met de rest van Kuregem doet de Veeartsenijbuurt het net iets beter. In hoeverre de recente herontdekking van Kuregem door jonge en meer kapitaalkrachtige stedelingen op deze cijfers een invloed hebben, is niet duidelijk. Deze 51
December 2002
gunstige evolutie kan in de buurt een nieuwe dynamiek op gang brengen, hoewel de jeugdwerkloosheid er bedroevend hoog blijft en de lage scholingsgraad samen met de lage kwaliteit van het onderwijs niet veel perspectieven bieden.
Huisvesting Voor de analyse van de huisvestingssituatie moeten we ons opnieuw vooral baseren op de gegevens uit de volkstelling van 1991. Enkel uit de vergelijking van het aantal huishouden, kan men afleiden hoe het aantal woningen is geëvolueerd (aantal huishoudens = aantal woningen). Tussen 1991 en 2000 steeg het aantal woningen / huishoudens in de Veeartsenijbuurt met 8,6 %, wat wijst op een fenomeen van gezinsverdunning (voor meer uitleg, zie demografie). Deze toename van het aantal woningen laat zich visueel in de buurt alvast niet opmerken. Er is nog altijd sprake van veel leegstand en verkrotting (Herzieningslaan). In het wijkcontract Grondel - Herziening (1999 - 2003) is er renovatie en uitbreiding van huisvesting voorzien, maar de concrete realisatie ervan moet nog starten. Vanuit de praktijk hebben we niet direct zicht of er effectief een tekort is aan woningen, wel stellen we vast dat bestaande panden veelal in diverse appartementen zijn opgedeeld, wat anders dan met renovatie en wegwerken van leegstand tot comfortvermindering leidt. De oppervlakte per woning bedroeg in 1991 amper 62,8 m², wat in vergelijking met het Brusselse gemiddelde (74 m²) aan de lage kant is. Uit de cijfers van 1991 kunnen we inderdaad afleiden dat men in de Veeartsenijbuurt vooral de klassieke Brusselse woning aantreft: 57,6% van de huisvesting betreft gebouwen met 3 of 4 gestapelde appartementen. Dit aantal ligt niet alleen zeer hoog in vergelijking met het Brusselse gemiddelde (26,5 %), maar is ook het hoogste cijfer voor gans Kuregem (gemiddelde 42 %). Eind 19de eeuw was deze buurt vooral erg in trek bij de lokale industriëlen, die er ondermeer omwille van de goede bereikbaarheid (omgeving station), herenhuizen lieten optrekken. De meeste woningen in de Veeartsenijbuurt dateren nog uit deze periode: 49,6% van de woningen zijn gebouwd voor de Eerste Wereldoorlog. Ook het comfortniveau is er bijgevolg naar. In 1991 waren er 42,1% woningen met geen klein comfort tegenover 15,7% in het 52
Nr 76
Brusselse Gewest en 37,9% woningen met klein comfort tegenover 18,2% in het Brussels Gewest. Deze aantallen liggen opnieuw naar Brusselse en zelfs Kuregemse waarden (gemiddeld respectievelijk 35,1% en 30,4 %) erg hoog. Slechts 64,7% van de woningen beschikte in 1991 over een badkamer of stortbad. In 1991 waren er in de Veeartsenijbuurt 30,1% eigenaars tegenover 69,9% huurders. Deze verhouding wijkt wel wat af van het Brusselse gemiddelde (39% eigenaars en 61% huurders), maar benadert het beter dan elke andere buurt in Kuregem. De afgelopen tien jaar zullen deze cijfers hoogstwaarschijnlijk nog gewijzigd zijn, rekening houdende met de recente aantrekkingskracht die Kuregem uitoefent op nieuwe stedelingen. De verbeterde socio-economische situatie van de buurt (zie hoger) houdt mogelijks verband met de (relatief !) aanzienlijke groep van eigenaars. Hoewel dit niet kan bewezen worden en bewoners soms ook uit noodzaak overgaan tot eigendomsverwerving (noodkopers), zeker wanneer betaalbare huisvesting op de huurmarkt alsmaar schaarser wordt. Door de plannen in en rond het Zuidstation, de herwaardering in het kader van het wijkcontract en de reconversie van enkele grote sites (de Veeartsenijschool en De Lijn), stellen we op het terrein vast dat huisvesting inderdaad duurder wordt en dat de eerste contouren van sociale verdringing zich aan het aftekenen zijn (families die omwille van de hoge huurprijzen/koopprijzen vertrekken).
Beleidsevoluties Kuregem werd jarenlang door zowel de gemeentelijke als gewestelijke overheid verwaarloosd. Symbolisch voor deze desinteresse was het opschrift Welkom in Anderlecht, dat het handelaarscomité van de Wayezstraat en de vorige coalitie liet aanbrengen in de Wayezstraat, net voorbij de grenzen van Kuregem. Men was Kuregem liever kwijt dan rijk, ook al ligt het gemeentehuis pal in het centrum ervan. In de gemeenteraad was er tijdens de vorige legislatuur geen lokale vertegenwoordiging vanuit Kuregem, hoewel ongeveer 1/5 van de Anderlechtse bevolking in deze buurt woont. Er moesten eerst rellen (1997) plaatsvinden vooral de verschillende overheden werden wakker geschud en willens nillens inzagen dat er in Kuregem iets moest gebeuren. Als antwoord op de rellen werd er Opbouwwerk Brussel
Nr 76
vanuit verschillende overheden heel veel geld vrijgemaakt om in de vorm van allerhande stadsvernieuwingsprogramma's (wijkcontracten, initiatiefwijken, urban, doelstelling 2, grootstedenbeleid,
) Kuregem te herwaarderen. De afgelopen vijf jaar is er op die manier 1,6 miljard (!) Bef. naar Kuregem gevloeid. Slechts de helft daarvan is tot nu toe besteed. Dit heeft deels te maken met de zware administratieve verplichtingen van sommige programma's, maar ook deels indien zelfs niet overwegend met de bestuurlijke onkunde van de vorige gemeentelijke coalitie die niet in staat bleek te zijn een duidelijke richting te geven aan dit herwaarderingsbeleid. De achterstand wat betreft publieke investeringen in de openbare ruimte de (her)aanleg van straten, pleinen en parken wekte (terecht !) veel wrevel op bij de bewoners. Van een efficiënt en transparant beleid terzake was hoegenaamd geen sprake, laat staan dat er werd nagedacht over inspraak en participatie van bewoners. Met het aantreden in 2000 van een nieuwe coalitie wordt er in het gemeentehuis langzaamaan een andere koers van meer interactieve beleidsvoering gevaren. Niet enkel de gemeentelijke overheid, ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft iets in de pap te brokken wanneer het over stedelijke ontwikkeling gaat. Als bevoogdende overheid heeft het Brussels Gewest uiteindelijk nog altijd het laatste woord in de goedkeuring van de wijkcontracten bijvoorbeeld. Het is genoegzaam bekend dat de gemeente Anderlecht en het Brussels Gewest hieromtrent niet de beste maatjes zijn en elkaar al meerdere keren stokken in de wielen hebben gestoken. Ook zijn hier onderlinge politieke machtsspelletjes in het gedrang (PRL versus PS) die dan - hoe schandelijk ook - op dit niveau worden uitgevochten. Om een zicht te krijgen op wat het Brussels Gewest inzake stadsontwikkeling en ruimtelijke ordening in Kuregem en de Veeartsenijbuurt voor ogen heeft, is het daarom tevens interessant ook het Gewestelijk Bestemmingsplan II (GBP II) en het ontwerp van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan II (GewOP II) te onderzoeken. Het opbouwwerkgebied Veeartsenijbuurt Kuregem in het ontwerp van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan II (20.09.2001) Eind 2001 ging het tweede ontwerp van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) in Opbouwwerk Brussel
December 2002
openbaar onderzoek. Het eerste GewOP uit 1995 is voorlopig dus nog van kracht. Toch is het verstandiger ons op het ontwerp van het GewOP II toe te spitsen, gezien deze binnenkort rechtsgeldig wordt. Het GewOP II is eigenlijk het beleidsplan van de Brusselse regering inzake stedelijke ontwikkeling met daarin een ratatouille van voornemens en intenties maar zonder een concrete aanzet en een budget om iets te realiseren. De Brusselse regering schotelt ons een stadsproject voor waarin men vooral de aantrekkelijkheid van Brussel als woonstad (een meer gediversifieerde bevolking aantrekken), als werkstad (een duurzame economische ontwikkeling bewerkstelligen met vooral aandacht voor nieuwe technologieën) en als cultuurstad (via citymarketing het internationaal en intercultureel karakter van Brussel aanprijzen) wil promoten. Zoals reeds gezegd een ratatouille zonder duidelijke keuzes waar men met Brussel naartoe wil. Kuregem in het algemeen en de Veeartsenijbuurt in het bijzonder staan in dit ontwerp ingekleurd binnen de Ruimten voor Versterkte Ontwikkeling van de Huisvesting en de Stadsvernieuwing wat impliceert dat overheidsingrepen inzake huisvesting prioritair in deze gebieden worden ingezet, via wijkcontracten, GOMB (Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Brussel)-ingrepen, investeringen in de sociale huisvesting via openbare vastgoedmaatschappijen en woningfonds. Kuregem behoort eveneens tot het hefboomgebied Zuid. Hefboomgebieden laten zich definiëren als gebieden waarbinnen men de residentiële aantrekkelijkheid wil verhogen via allerhande maatregelen zoals renovatie-en ontwikkelingsprojecten (bijvoorbeeld de Veeartsenijschool), inrichting en verfraaiing van openbare ruimten (bijvoorbeeld het realiseren van een groene ruimte binnen de Veeartsenijschool) en het definiëren van projecten voor collectieve uitrustingen. De perimeter draagt niet toevallig de naam Zuid. De huidige ontwikkeling in en rond het Zuidstation trekt echter vooral investeringen aan die gericht zijn op kantoren, hotels, hoogtechnologische bedrijven en luxe-huisvesting en niet direct aansluiten bij de buurt. Het gevaar van verdringing van huidige bewoners en economische activiteiten in de Veeartsenijbuurt is dan ook reëel.
53
December 2002
Het opbouwwerkgebied Veeartsenijbuurt Kuregem in het Gewestelijk Bestemmingsplan II (03.05.2001) De wettelijke bepalingen inzake bodembestemming (welke bestemming een perceel/gebouw al of niet mag krijgen) liggen sinds vorig jaar vast in het Gewestelijk Bestemmingsplan. Ook in dit plan primeren meer economische belangen en komt het wonen in het centrum en de 19de eeuwse wijken van Brussel, een principe dat in het GewOP I (1995) nog heilig was, in de verdrukking te staan ten aanzien van een meer grootschalige ontwikkeling. De Veeartsenijschool wordt in het GBP II ingekleurd als een Gebied van Gewestelijk Belang met de volgende omschrijving. Om te zorgen voor de herbestemming van het architecturaal erfgoed met respect voor de site, wordt dit gebied bestemd voor huisvesting, voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, handelszaken, kantoren, productieactiviteiten en voor groene ruimten. Toen het GBP II in openbaar onderzoek ging, waren er vanuit privé-investeerders al duidelijk plannen voor de Veeartsenijschool. Door een dergelijke formulering in het GPB kreeg de firma AIR (die een gemengd project van kantoren, huisvesting en groene ruimte wil realiseren op het terrein) als het ware vrij spel. De huizenblokken aanleunend bij het Zuidstation, wat bijna gans de statistische sector HerzieningZuid overlapt, hebben een sterk gemengd karakter gekregen, wat betekent dat de woonfunctie er in het gedrang komt en moet wijken voor kantoren, productie-activiteiten, handel en hotels. Het bijzonder bestemmingsplan (Bara I) heeft deze bestemming in die zin al verbijzonderd voor wat betreft het huizenblok Bara en Frankrijkstraat. Ook voor de site van De Lijn en de aanpalende huizenblokken is er op gemeentelijk niveau al een bijzonder bestemmingsplan (Bara II) Het is duidelijk dat men hier een verdere uitdeining van het Zuidstation voor ogen heeft, wat zoals reeds aangehaald, niet echt aansluiting vindt bij de huidige functies in de buurt en op die manier tot vervreemding en verdringing kan leiden. De statistische sector Herziening-Noord is op enkele openbare gebouwen na volledig ingekleurd als typisch woongebied. De vraag is of de woonfunctie niet te lijden zal hebben onder de ontwikke54
Nr 76
lingen van het Zuidstation en de Veeartsenijschool. Denk maar aan de verkeersoverlast die de aanwezigheid van dergelijke bovenlokale aantrekkingspolen onvoorkomelijk met zich meebrengt. Ook het aantal kantoren mag in Kuregem nog uitbreiden. Voor de ruimere perimeter waarin de Veeartsenijbuurt zich bevindt mag er in de gemengde gebieden zelfs nog 74.301 m² kantoor bij, in de woongebieden is dit beperkt tot 8.518 m². Dat men hiermee dus de kaart wil trekken van een grootschalige ontwikkeling, gericht op economische belangen, is overduidelijk. Hoofdstedelijke programma's Het wijkcontract Grondels - Herziening (19992003) is in uitvoering en beschikt over een budget van 318 miljoen Bef. Tot nu toe is er op het terrein zeer weinig zichtbaars gerealiseerd. Dit heeft alles te maken met de bovengeschetste verlamming op gemeentelijk niveau. Ook wat betreft de invulling van het sociale luik, zijn er nooit duidelijke keuzes gemaakt en leeft onder bewoners het gevoel dat alles blijft aanmodderen, wat tot ontgoocheling en frustratie leidt. Europese programma's De Europese maatregel doelstelling 2 is gericht op de economische en sociale omschakeling van de in structurele moeilijkheden verkerende zones (2000 - 2006). Het Brussels Gewest selecteerde een perimeter van ruim 145.000 inwoners (de klassieke 19de eeuwse gordel) en deed een projectoproep bij zowel lokale overheden als verenigingen. In Kuregem werden deze middelen gekoppeld aan het wijkcontract Grondels - Herziening met onder andere de oprichting van een onthaalstructuur voor het jonge kind, de renovatie en oprichting van een wijkhuis, een centrum voor sociale en sanitaire actie. Ook enkele verenigingen sloegen de handen in elkaar. Het opbouwwerk is partner in een Technoweb-project van Euclides (bedrijvencentrum in Kuregem ook via Europese Middelen betoelaagd).
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
Vlaamse Stedenfonds (opvolger Sociaal Impulsfonds) Vanaf 2003 is het Vlaamse Stedenfonds van kracht. Dit nieuwe fonds vervangt het huidige Sociaal Impulsfonds. Op Brussels niveau (Vlaamse Gemeenschapscommissie) wordt er ernstig onderzocht om te investeren in de De Lijn-site. Bedragen en het project zijn in dit stadium nog niet gekend.
Interne omgevingsanalyse Bewonersparticipatie Het opbouwwerk in Kuregem is gekend om, door middel van kleine punctuele interventies, bewoners te betrekken bij de werking rond leefbaarheid. Op kleine schaal is het inderdaad mogelijk om bewoners te betrekken. Moeilijker is het bewoners te betrekken rond een ruimere algemene problematiek. Hiervoor kunnen we rekenen op een actieve kern van meer draagkrachtige bewoners die zich groeperen onder de naam Bomencomité (opgericht toen de bomen in de Herzieningslaan werden gekapt). Deze groep, waarvan de meesten woonachtig in en rond de Herzieningslaan, is mondig en heeft een visie over de buurt en de verdere ontwikkeling ervan. De sterkte van het opbouwwerk is de traditie die men heeft opgebouwd om samen te werken met andere partners. Op die manier kan men beter gericht bepaalde doelgroepen bereiken. Op lange termijn is dit de meest rendabele werkwijze. De jongeren van het project Video-People zijn een aparte doelgroep binnen het opbouwwerk. Eigen aan het werken met jongeren is dat de groep vlug wisselt en men veel tijd moet investeren om telkens opnieuw andere jongeren aan te spreken. Het wordt steeds moeilijker om deze groep een eigen plaats te geven binnen de algemene werking van het opbouwwerk. Naar aanleiding van het nieuwe meerjarenplan is dan ook besloten niet langer met deze doelgroep te werken en het videoproject elders te doen landen.
Middelen RisoBrussel kan in Kuregem twee decretale opbouwwerkers inzetten. Het opbouwwerk geniet van de omkadering binnen het WOK (huisvesting en Opbouwwerk Brussel
December 2002
logistieke faciliteiten), maar steekt als trekkende partner (het opbouwwerk heeft vanaf de start van het WOK deze rol naar zich toegespeeld gekregen) ook veel tijd in de organisatie ervan, zowel wat de praktische afstemming tussen de partners betreft (rond bijvoorbeeld een goed onthaal) als de opvolging van het volledige verbouwingsdossier.
Analyse van de medespelers Lokale actoren op het terrein Wat de samenwerking met andere actoren in Kuregem betreft, zit het opbouwwerk in een wat luxe situatie. Het maakt vooreerst deel uit van WOK (Wijkontwikkeling Kuregem), een samenwerkingsverband in 1997 opgericht ten behoeve van het Sociaal Impulsfonds, en veruitwendigt in een gezamenlijk wijkhuis (een voormalige drukkerij) in de George Moreaustraat. Het opbouwwerk is er gevestigd op de eerste verdieping. Partners binnen WOK zijn RisoBrussel, EVA (Emancipatie via Arbeid) en Nivo (Nederlandstalig Initiatief voor Vorming en Opleiding). EVA functioneert als ontwikkelingscel van buurtgerichte tewerkstellingscreatie. De kinderkribbe Elmer - Zuid is een buurtgerichte kinderopvang. Daarnaast ontwikkelde EVA WWW.KureghemNET als een laagdrempelig informatica- en communicatiecentrum dat tegelijkertijd tewerkstelling voor bewoners creëert. Nivo organiseert ondermeer tweedekansonderwijs en staat voor WOK in voor de verbouwing van het wijkhuis. Binnen het WOK-huis zijn ook andere organisaties actief. Brusselleer (basiseducatie) geeft er Nederlandse taallessen. Lire & Ecrire laat zich in met alfabetisatie. KAV Intercultureel organiseert er vormingsactiviteiten voor vrouwen. Het videoproject binnen het opbouwwerk werkt nauw samen met Imagica, een vzw die mediavorming voor jongeren opzet. Op informele manier is er communicatie en uitwisseling met deze partners. Bij de andere partners werken ook werknemers uit de buurt. Dit vergemakkelijkt voor het opbouwwerk het contact met (specifieke) doelgroepen. Verder situeert het opbouwwerk zich binnen een (informeel) netwerk van Nederlandstalige basisorganisaties die actief zijn in de buurt. Het ceramiekatelier dat het opbouwwerk organiseert, loopt in samenwerking met de vzw Beeldenstorm, 55
December 2002
een artistiek huis waar ook nog andere ateliers plaatsvinden (zoals bijvoorbeeld theaterateliers). Op deze manier werkt het opbouwwerk via Beeldenstorm mee aan de democratisering van kunst en cultuur. Een andere artistieke partner (bij de realisatie van verschillende muurschilderingen) is het kunstenaarscollectief Caliban, die tot voor kort gehuisvest waren in de voormalige Veeartsenijschool. Kurasaw is een tewerkstellingsproject rond grafische vorming. Kurasaw is samen met WWW.KureghemNET de partner voor het doelstelling 2 programma te Kuregem (Technoweb). Rond huisvesting en renovatie zijn nog andere partners actief. De Huurdersunie en Casa Blanco (renovatietewerkstellingsproject) zijn mogelijke kapstokken voor het opzetten van een project rond huisvesting. Alhambra (een initiatief werkend met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren) is de bevoorrechte partner voor het werken met jongeren. Het opbouwwerk maakt ook deel uit van het Rinckoverleg, een ontmoetingsforum van Nederlandstalige partners in Anderlecht, georganiseerd door het gemeenschapscentrum De Rinck. Het opbouwwerk heeft echter ook goede samenwerkingsverbanden met Franstalige partners.
Nr 76
In het verleden werden al gezamenlijk acties ondernomen met de vzw Cactus (activiteiten voor vrouwen); de Boutique Culturelle; Casi - uo en Convergence (Italiaanse organisatie); Technoweb (tewerkstellingsproject informatica ten aanzien van bedrijven). Het opbouwwerk maakt ook deel uit van het gezondheidssamenwerkingsverband Pissenlits.
Samenwerkingsverbanden met de Gemeente Anderlecht
Vooreerst is er een Nederlandstalige schepen bevoegd voor het opbouwwerk. Er is een eensgezindheid over de verwachtingen en doelen die we met het opbouwwerk wensen te bewerken. In Anderlecht is een nieuwe gemeentelijke coalitie aan de macht en van bij de start is er een nieuwe dynamiek merkbaar. We zitten op het goede spoor om door samenwerking met gemeentelijke diensten onze doelstellingen te kunnen realiseren. Er is nu een goede samenwerking met de dienst openbare werken en groendienst, de sportdienst en verantwoordelijk Franstalig gemeenschapsleven, de dienst stadsrenovatie (wijkcontracten). Een zwak punt echter is en blijft (de communicatie omtrent) de uitvoering van het wijkcontract.
Programma La vache qui ©rit In het voorgaande vijfjarenplan ontstond het project la vache qui ©rit en werd het accent gelegd op de aanpak van problemen beleefd door de bewoners. Wat kunnen bewoners zelf doen om bepaalde buurtproblemen op te lossen of om hun buurt leefbaarder te maken? Dat was de uitdaging. De fundamenten van dit project werden gelegd door middel van een DIP-onderzoek (Doelgerichte Interventie Planning) in 1997. Bewoners, straathoekwerkers, politie en gemeentelijke beleidsvoerders brachten vanuit een laboratoriumopstelling de verschillende problemen in kaart. Kuregem was een beladen, onveilige omgeving, dit werd vooral ervaren door anderen, die niet in de buurt wonen. Het imago van de buurt had een face-lift nodig. Bewoners formuleerden als eerste prioriteit de leefbaarheid, netheid en verfraai56
ing van de buurt. Verschillende creatieve initiatieven werden in die zin ondernomen. Met inbreng van middelen uit het SIF kon de aanleg van buurttuinen, muurschilderingen, gevelversiering in ceramiek gerealiseerd worden. Op een punctuele en zichtbare manier werd een poging ondernomen om het armoedebeeld van de wijk te doorbreken en bewoners opnieuw in hun buurt te doen geloven. Als tweede prioriteit werd gekozen voor de verdere ontwikkeling van de buurt door het opzetten van projecten rond tewerkstelling en opleiding. Deze opdracht werd waargemaakt door vzw Eva en door Nivo Brussel. Gedreven door hun missie voor de buurt werd een samenwerkingsverband met het opbouwwerk opgezet. Wijkontwikkeling Kuregem (WOK) is een prachtig voorbeeld van samen werken aan wijkontwikkeling. Intussen werden in Kuregem meerdere tewerkstellingsprojecten opgezet. Opbouwwerk Brussel
Nr 76
De wijk kreeg een input door middel van de wijkcontracten Met een blik terug konden de voorbije projecten geëvalueerd worden en gezien de veranderende omstandigheden is een herziening van de opdracht van het opbouwwerk in Kuregem onafwendbaar. Het traject 2003 - 2008 legt nieuwe accenten. Met andere partners zullen we in het nieuwe programma zoeken naar een oplossing voor de problematiek rond huisvesting
Huisvestingsproject Leefbaarheidsproblemen zijn ook een gevolg van huisvestingsproblemen. De laatste jaren krijgt het opbouwwerk van bewoners meer en meer signalen op dat vlak. Kuregem telt vele kleine woningen met weinig of géén comfort. In 1991 lag het aandeel woningen met géén of klein comfort bijna dubbel zo hoog vergeleken met het gewestelijk gemiddelde (66% tov 34%). Kuregem was in 1991 een wijk met ¾ huurders (75%) en ¼ eigenaars (25%). Er bestaat in Kuregem veel sociale huisvesting, maar de wachtlijsten zijn lang, en kunnen nooit aan de huidige vraag voldoen. Hierom wensen we binnen de particuliere huisvesting een sociale dimensie toe te voegen, want onder andere de veeartsenijbuurt is een ontwikkelingspool in wording omwille van de ontwikkelingen van het Zuidstation, veeartsenijschool en de lijn-site. Meer jonge en kapitaalkrachtige gezinnen komen hier wonen. We streven ernaar dat de huidige kansarme bewoners waardig mogen blijven wonen. De kwetsbare positie van zwakke groepen op de huisvestingsmarkt is gekend, hierom wensen we stappen te zetten naar structurele oplossingen om de fysieke kwaliteit van woningen te verbeteren. Gezien huisvesting een nieuwe prioriteit wordt voor het opbouwwerk in Kuregem, moet er eerst een grondige inventarisatie van de problematiek gebeuren en dit onder de vorm van een projectvoorbereiding. Pas daarna kan er gekeken worden welke problemen een structurele oplossing vragen waardoor de fysieke kwaliteit van de woning wordt verbeterd. Hiervoor hebben we een stuurgroep bijeengeroepen bestaande uit partners in Kuregem die rond huisvesting werken of ermee geconfronteerd worden. Deze stuurgroep zal de problematiek en de doelgroep bepalen waarrond en waarmee het opbouwwerk projecten zal opzetten. Hierna nemen Opbouwwerk Brussel
December 2002
we contact op met de bepaalde doelgroep en wensen we vanuit hun individuele huisvestingsproblemen collectieve prioriteiten te formuleren en met de stuurgroepleden gezamenlijk te zoeken naar duurzame oplossingen om de fysieke kwaliteit van woningen te verbeteren. Om deze groep te versterken denken we eraan een samenwerking aan te gaan met andere groepen in de wijk die actief zijn rond de problematiek van huisvesting. Met hen kunnen we een nieuw beleidsbeïnvloedend platform starten.Dit platform kan een luidspreker zijn om de eisen van minder draagkrachtige huurders kracht bij te zetten.
De klus is nooit geklaard Vanaf 2003 wordt huisvesting ons zorgenkind. Dit wil niet zeggen dat we zomaar tevreden de bladzijde kunnen omdraaien en zeggen dat de klus geklaard is. Er is nog aandacht voor de projecten die om opvolging vragen.
VideoPeople Een derde van de bewoners van Kuregem is jonger dan 20 jaar. De helft van de bevolking van Kuregem is van Buitenlandse afkomst. Hierom kwam in het voorgaande meerjarenplan op vraag van bewoners een videoatelier tot stand voor jongeren om op een creatieve manier de communicatie in de wijk te bevorderen. Sinds 1999 doopten jongeren van verscheidene afkomst zichzelf al gauw om tot VideoPeople en traden in communicatie met elkaar en met de bewoners van hun buurt via verschillende videoproducties. Het voorbije jaar haakten de laatsten van deze eerste groep jongeren af en was er een overheersende interesse van Rwandese jongeren voor het inmiddels uitgebouwde multimedia-atelier. De vzw Imagica verbrede zijn aanbod tot multimediavorming voor jongeren. Al snel bleek dat het multimedia atelier de enigste ontmoetingsruimte was voor deze jongeren. Omwille van deze situatie kozen we ervoor ons niet zo nauw aan de oorspronkelijke doelstelling van culturele mix te houden, maar de buurtgerichte producties bleven bestaan. Toch bleven we geconfronteerd met een moeilijkheid. Daar het opbouwwerk geen jeugdwerk is en het om een steeds wisselende groep gaat waarmee gewerkt wordt. De jongeren moeten steeds opnieuw gevormd en gemotiveerd 57
December 2002
worden om buurtgerichte producties uit te werken. Bovendien was het over het algemeen moeilijk om deze groep te situeren binnen de algemene opbouwwerking. Toch wensen we het project niet volledig stop te zetten, daar er nog geen opvang is voor deze toch grote groep Rwandese jongeren. We verkiezen om het project af te ronden daar er op korte tijd multimediale voorzieningen sterk uitgebouwd werden in de wijk en er reeds rond een aantal ateliers samengewerkt werd. We stellen als doel om de bestaande samenwerkingsverbanden met partnerorganisaties te versterken zodat na verloop van tijd dit project door hen overgenomen kan worden.
Bewonersoverleg De bewoners van het bewonerscomité uit de Veeartsenijbuurt zoeken nog steeds een oplossing voor de problematiek van verkeersveiligheid en doen voorstellen om opgenomen te worden in een algemeen verkeersplan en een aangepast gemeentelijk beleid. Bewoners nemen ook deel aan acties, onder andere samen met Bral halt aan transitverkeer. De huidige bewindsploeg heeft oren voor deze verkeersproblematiek en we streven ernaar om dit project te kunnen afronden. Het wijkcontract Grondels- Herziening (19992003) voorziet in de heraanleg van de meeste straten, pleinen en voetpaden. De werken zijn volop bezig en moeten ten laatste 2005 worden afgerond. De communicatie hieromtrent naar bewoners toe verloopt niet altijd even efficiënt. Bewoners die zetelen in de lokale ontwikkelingscommissie van het wijkcontract volgen die nauwgezet op. We bieden deze bewoners ondersteuning en met hen pogen we te manoeuvreren om het sociale luik bij te sturen tot zinvolle projecten met een meerwaarde voor de buurt.
58
Nr 76
Een rommelmarkt hoort in de buurt Omwille van buren in een grote gemengde buurt die elkaar maar kennen van in een flits elkaar voorbij te schieten kan je met een rommelmarkt, straatontbijt of schoonmaakactie op een ongedwongen manier met elkaar kennis maken. We verzekeren dan ook de continuïteit van dit soort acties die de kwaliteit van de leefomgeving doen verbeteren door het samenwerken en samenbrengen van bewoners.
Creatieve projecten Onder creatieve projecten verstaan we creatieve ateliers of andere kleinschalige projecten waaraan bewoners actief participeren. Momenteel steken de bewoners 1 x per week hun handen uit de mouwen in een ceramiekatelier. Met het resultaat kunnen we op een creatieve en originele manier de huisgevel en straat versieren.
Te gast in het WOK Door Wijkontwikkeling Kuregem -WOK werd een structuur opgezet voor betere samenwerking met andere partners. Wok beschikt over een eigen gebouw waarin de verschillende deelwerkingen vertegenwoordigd zijn. Er werd een verbouwingsdossier aangevraagd en goedgekeurd bij de VGC. We vinden het belangrijk om te investeren in het reilen en zeilen van dit gebouw en in het onthaal van gebruikers. Wok is een mooi recept voor kruisbestuiving tussen verschillende deelwerkingen zoals tewerkstelling, opleiding, buurtdienst en het opbouwwerk. Met de realisatie van het WOK kunnen we mede dank zij de inspanningen van de andere partners spreken van een waardig einde van het voorbije meerjarenplan. Of van een nieuw begin?
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Opbouwwerkgebied Peterbos De wijk Peterbos is gelegen aan de westelijke rand van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, op het grondgebied van de gemeente Anderlecht, vlakbij de Grote Ring. De sociale woonwijk ligt op een terrein afgebakend door de Willemijnsstraat, Agronoomstraat, Van Souststraat en de Groeninckxlaan en bestaat uit 18 appartementsgebouwen evenredig beheerd door de sociale huisvestingsmaatschappijen Assam (9) en de Anderlechtse Haard (9). De typische fysiologie brengt met zich mee dat Peterbos een statische wijk is waar weinig beweging en evolutie mogelijk is. Ze vormt een entiteit op zich.
Een buurtfeest in Peterbos is voor kinderen en jongeren een welkome afwisseling waar ze onvoorwaardelijk op ingaan.
Opbouwwerk Brussel
Foto: © Michel Demol
59
December 2002
Nr 76
Omgevingsanalyse Kwantitatieve gegevens Demografie De wijk Peterbos valt samen met de statistische sector A 83 (NIS). De demografische cijfers waarover we beschikken dateren uit 1999. Het totaal inwoners in Peterbos bedroeg toen 3.031. Dit is een vrij hoog cijfer gezien de relatief kleine oppervlakte (12 ha). De bevolkingsdichtheid ligt dan ook hoog (25.157 inw/km² tegenover 11.762 inw/km² in het Brussels Gewest in 2000). Wel telt de wijk iets minder inwoners als in 1991 (3.221), wat een daling betekent van 6,3%. In 1999 telde de wijk 2.360 inwoners met Belgische nationaliteit (77,9%) en 674 inwoners van buitenlandse origine (22,1%). Vergeleken bij 1991 is er hier weinig veranderd (respectievelijk 78,2% tegenover 21,8%). Gemeten naar Brusselse normen, waar de verhouding in 2000 respectievelijk 71,5% tegenover 28,5% bedroeg, kan men in Peterbos zeker niet spreken van een hoge concentratie van buitenlanders of van een etnische buurt. Opmerkelijk is wel de spectaculaire aangroei van de Marokkaanse populatie. In 1981 telde de wijk 39 mensen van Marokkaanse origine, in 1991 was hun aantal reeds gestegen tot 317 en in 1999 tot 344 of 11,3% van de totale bevolking. Hun toename wordt vooral toegeschreven aan het gastvrije beleid van de huisvestingsmaatschappij Assam, waar we niet minder dan 21 nationaliteiten aantreffen. Assam heeft binnen haar meest recente woningpatrimonium in Peterbos tientallen grote woningen voorzien die specifiek gericht zijn op grote (meestal Marokkaanse) huishoudens. Uit een bevraging in 1998 in het kader van een doctoraatsthesis blijkt de Marokkaanse bevolking het als een belangrijke sociale promotie te beschouwen om vanuit de binnenstedelijke wijken naar Peterbos te kunnen verhuizen. Als positieve aspecten stippen ze aan dat het wooncomfort er aanzienlijk beter is, er heel wat groen en speelruimte voorzien is tussen de woonblokken en ook het platteland nabij is (Pajottenland). De Spaanse bevolking daarentegen, van oudsher talrijk aanwezig in Peterbos, trekt er langzaam weg: in 1981 woonden er nog 209 Spanjaarden, in 1991 waren er dat 151 en in 1999 nog 60
maar 119 of 4% van de bevolking. Een mogelijke verklaring hiervoor is een betere socio-economische situatie, waardoor deze groep langzaam wegtrekt uit de wijk. De meeste Spanjaarden emigreerden in de loop van de jaren zeventig uit Anderlecht naar Peterbos. Hun verblijf in Peterbos betekende slechts een opstapje naar een nog betere huisvesting in de rand van de stad (Dilbeek of de Anderlechtse wijk Scheut). Peterbos telt in 1999 een sterk verouderde bevolking 31,2% is ouder dan 60 jaar tegenover een Brussels gemiddelde van 25,5% in 2000. De jongeren onder de 24 jaar vertegenwoordigen 31,5% van de bevolking en evenaren hiermee het Brusselse gemiddelde (30,1%). De enige cijfers die een opvallend verschil tonen tussen 1991 en 1999 zijn de leeftijdscategorie tussen 0-14 jaar (een stijging van 17% naar 22%) en de leeftijdscategorie tussen 15-24 jaar (een daling van 13,7% naar 9,5%). Wat het onderscheid betreft tussen Belgen en nietBelgen, valt hier vooral het hoge aandeel Belgische bejaarden op (ouder dan 60 jaar). Deze groep vertegenwoordigt 87,1% van de totale leeftijdsgroep. Onder de jongeren (0-24 jaar) ligt het Belgische aandeel lager: 77,7% tegenover 22,3% jongeren van buitenlandse origine. Deze cijfers zijn wel beïnvloed door de soepelere naturalisatiewetgeving waardoor meer buitenlanders de Belgische nationaliteit hebben verworven. Vooral bij kinderen en jongeren is dit merkbaar. Bij de Anderlechtse Haard lag de gemiddelde leeftijd in 2001 iets hoger dan bij Assam: respectievelijk 46,6 tegenover 38,3. Wat de gezinsgrootte betreft, scoort Peterbos in 1999 tamelijk hoog: 2,8 tegenover 2,03 in het Brussels Gewest (2000). Vooral de huishoudens met meer dan 5 personen zijn hier talrijk aanwezig: 3,9% tegenover 2,8% in het Brussels Gewest. Deze gezinnen zijn vooral terug te vinden bij Assam, die over meer grote appartementen (25 woningen met 4 slaapkamers of meer) beschikt dan de Anderlechtse Haard. Zij maken er 11,72% uit van het totaal aantal gezinnen. Bij de Anderlechtse Haard bedraagt dit percentage slechts 5,23%. De kleine huishoudens (minder dan 4 personen) zijn er wel nog altijd in de meerderheid: 85,4%. Hierin speelt de sterke aanOpbouwwerk Brussel
Nr 76
wezigheid van een oudere bevolkingsgroep allicht een grote rol. Deze groep bestaat immers voor een groot deel uit verweduwden. De afgelopen tien jaar stellen we inderdaad een lichte stijging van het aantal alleenstaanden vast (van 42,7% naar 45,7%), een cijfer dat kan concurreren met het Brussels gemiddelde in 2000 (50,1%). Opvallend is het grote aantal alleenstaande vrouwen de verhouding alleenstaande vrouwen/alleenstaande mannen is respectievelijk 34,9% tegenover 10,8% (Brussels gemiddelde in 2000 respectievelijk 27% tegenover 23,1%) wat inderdaad kan wijzen op een vergrijzing van de bevolking gezien binnen de bejaarde leeftijdsgroep vrouwen traditioneel oververtegenwoordigd zijn vanwege hun langere levensverwachting. Een ander belangrijk fenomeen dat op deze cijfers invloed kan hebben, is het grote aantal eenoudergezinnen. Bij de Anderlechtse Haard zijn 58% en bij Assam 54% eenoudergezinnen. Ook hier is er een oververtegenwoordiging van het aantal alleenstaande vrouwen met kinderen ten laste. Dit is te wijten aan de specifieke eigenschappen van sociale huisvesting, waarbij in de toewijzing van woningen eenoudergezinnen voorkeur genieten. In de reeds geciteerde doctoraatsthesis wordt wel gesuggereerd dat de feitelijke huishoudenssamenstelling soms wel afwijkt, gezien het voordeliger is zich te laten registreren als alleenstaand in plaats van samenwonend (lagere huurprijs).
December 2002
tussen 1993 en 1997 zelfs gedaald. Dit heeft zowel te maken met de financiële negatieve effecten van de opruststelling eenmaal de pensioenleeftijd bereikt, gaat men vaak minder verdienen maar ook met een relatief nieuw verschijnsel binnen de sociale huisvestingsmarkt. Terwijl voor de jaren tachtig de sociale huisvesting huishoudens aantrok die eerder tot de lagere middenklasse behoorden (met variaties naargelang van het gemiddeld sociaal-economisch niveau van de gemeentelijke bevolking) en de zwakkere huishoudens aangewezen waren op de residuele huursector, blijken nu sommige sociale woningwijken naast de arme sikkel te functioneren als verzamelplaatsen voor gemarginaliseerde bevolkingsgroepen. Volgens de onderzoekers van de Brusselse kansarmoede-atlas werd / wordt dit fenomeen zowel in de hand gewerkt door de effecten van de economische crisis, die vooral de traditionele klanten van de sociale huisvesting hebben getroffen, als door een striktere toepassing van de toewijzingscriteria in de betrokken huisvestingsmaatschappijen (bijvoorbeeld alleenstaande moeders en grote Marokkaanse gezinnen).
Wanneer we een blik werpen op de inkomens in Peterbos, stellen we in 2000 bij beide huisvestingsmaatschappijen vast dat de meerderheid van de huurders pensioengerechtigd is. Bij Assam is dit 38,74% van de huurders, bij de Anderlechtse Haard zelfs meer dan de helft (51,14%). Slecht een minderheid bekomt een inkomen via arbeid. Bij Assam is dat 21,2%, bij de Anderlechtse Haard slechts 14,09%. Voor de rest worden de inkomsten verworven via allerhande uitkeringen waaronder vooral de werkloosheid (Assam 21,73% de Anderlechtse Haard 17,85%). Huurders die steun genieten van het OCMW maken voor beide maatschappijen ongeveer 6% uit.
Binnen de wijk zelf merken we wel een groot contrast tussen beide huisvestings-maatschappijen. Het gemiddeld inkomen ligt in het gedeelte dat door de Anderlechtse Haard beheerd wordt, ruim de helft hoger dan in de westelijke helft die door Assam wordt beheerd (1993: respectievelijk 326.000 Bef. versus 214.000 Bef.). In zijn doctoraatsthesis ziet Henk Meert hierin een exponent van het differentiële beleid van de beide huisvestingsmaatschappijen die de wijk beheren. Terwijl de over geheel Brussel opererende maatschappij Assam haar woningen ook openstelt voor nietBelgen en de minst gegoeden, opteert de lokaal opererende Anderlechtse Haard duidelijk voor een Belgische en meer gegoede bevolking. Ook tussen de verschillende woonblokken van een zelfde maatschappij zijn er grote verschillen. Op het terrein is er bij Assam werkelijk sprake van enkele marginale blokken (bijvoorbeeld blok 2 en blok 8). Niet toevalling laten de samenlevingsproblemen zich hier het scherpst manifesteren.
Deze cijfers tonen duidelijk de precaire socioeconomische positie aan van de bewoners van Peterbos. Het gemiddelde inkomen per persoon is
Uit de werkloosheidscijfers van 1998 blijkt dat er in Peterbos vooral een hoge concentratie is van langdurige werklozen (68,9% ten opzichte van
Inkomensniveau, tewerkstelling en opleiding
Opbouwwerk Brussel
61
December 2002
Nr 76
61,8% Brusselse gemiddelde). De jeugdwerkloosheid (werklozen < 25 jaar) ligt er zelfs iets onder het Brusselse gemiddelde: 16,6% ten opzichte van 18,7%. Het algemeen werkloosheidspercentage bedroeg toen 20,9% en lag in die zin toch hoger dan het Brusselse gemiddelde (14,7%). In 1991 werd de werkende bevolking gekenmerkt door een zeer lage scholingsgraad. Maar liefst 65% was toen laag (hoogstens lager middelbaar onderwijs) of niet geschoold. Daartegenover staat een zeer kleine groep hooggeschoolden (7,6%).
over de minst goede woningen. Assam heeft 656 woningen in beheer. Ook hier vooral 1 of 2 slaapkamers, hoewel er 19 woningen zijn met 4 slaapkamers en 6 woningen met 5 slaapkamers. Dit verklaart mede het verschillend beleid van beide maatschappijen. Assam kan op die manier zijn patrimonium openstellen voor grote (vooral Marokkaanse) gezinnen. Deze grote woningen zijn het meest recent gebouwd en zijn dan ook in betere staat. Assam beschikt sowieso over meer moderne appartementen dan de Anderlechtse Haard.
Wanneer we de socio-economische situatie in Peterbos globaal bekijken, kunnen we net zoals in de Brusselse kansarmoede-atlas voor de sociale hoogbouwwijken wordt aangegeven concluderen dat de toestand er tot nu toe verre van dramatisch is, hoewel deze in de toekomst zou kunnen verslechteren. De bijzondere en niet erg geliefde architectuur van deze buurten, de sociaal economische selectie die met het stelsel van toewijzing van de sociale woningen gepaard gaat en de vrij marginale ligging van sommige bouwprojecten in de rand (zoals Peterbos), vormen potentiële gevaren voor achterstelling.
De appartementen van de Anderlechtse Haard en Assam zijn strikt van elkaar gescheiden. Het is zelfs onmogelijk om zich met een voertuig van de ene maatschappij naar de andere te begeven. De bewoners identificeren zich sterk met hun maatschappij. Er is zelfs sprake van een zekere terughoudenheid tegenover elkaar.
Huisvesting De sociale wijk Peterbos is aangelegd tussen 1958 en 1981 en telt 1406 woningen. Alle appartementen in Peterbos beschikken over een eigen toilet, een badkamer en centrale verwarming (het zogenaamde klein comfort). Dit wooncomfort maakt dat de graad van achterstelling (gemeten aan de hand van 7 achterstellingsindicatoren) in Peterbos iets minder zwaar is dan in de Brusselse binnenstad en de 19de eeuwse gordel errond (de zogenaamde arme sikkel), hoewel voor de andere achterstellingscriteria de drempelwaarde er wordt overschreden (éénpersoonshuishoudens, werkzoekenden, arbeiders, Turken en Marokkanen en het gemiddeld inkomen per inwoner). De Anderlechtse Haard heeft in Peterbos 750 woningen waarvan de meerderheid 1 of 2 slaapkamers telt. Slechts 97 woningen beschikken over 3 slaapkamers. Vandaar ook het hoge percentage kleine huishoudens (minder dan 4 personen): 90,2%. De appartementen van de Anderlechtse Haard zijn tevens de oudste en beschikken dan ook
62
Kwalitatieve gegevens Beleidsevoluties De vrij geïsoleerde ligging van Peterbos als een eilandje tussen residentiële en vrij rijke buurten, maakt dat er tot voor kort weinig beleidsaandacht was voor de wijk en de specifieke problematiek die de sociale huisvestingsomgeving met zich meebrengt. Op injecties vanuit het sociaal impulsfonds, gewestelijke wijkherwaarderingsprogramma's, het federale stedenbeleid of Europa moet de wijk niet rekenen. Ook binnen het Gewestelijk Bestemmings- en Ontwikkelingsplan is Peterbos niet als één of ander prioritair actiegebied omschreven. Met het aantreden van de Brusselse Staatssecretaris voor Sociale Huivesting, Hutchinson, waait er sinds 1999 wel een nieuwe wind doorheen het beleidsdomein van de sociale huisvesting in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Binnen dit beleid staan niet langer louter de gebouwen centraal, maar wordt er ook voldoende aandacht besteed aan het samenleven binnen de sociale huisvesting. De projecten Sociale Cohesie zijn daar een concreet voorbeeld van. Ook is er een ordonnantie tot stand gekomen over de oprichting van huurdersadviesraden binnen de sociale huisvesting. De uivoeringsbesluiten van deze ordonnantie laten wel nog op zich wachten.
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
Ook de nieuwe coalitie binnen de gemeente Anderlecht heeft sinds 2001 meer belangstelling voor Peterbos. Vanuit verschillende schepenen en subsidiekanalen worden middelen besteed: preventie-en samenlevingscontracten, de Mission Locale, een bejaardenrestaurant en een dienstencentrum voor bejaarden en mindervaliden. Een grote vooruitgang vergeleken bij de vorige legislatuur. Jammer genoeg opereren deze actoren nog teveel los van elkaar en zouden er meer inspanningen (en bijkomende middelen ?) moeten worden geleverd om tot meer samenwerking dan wel een betere afstemming van activiteiten te komen.
Interne analyse Kinder-en jongerenwerking Peterbos In 1988 werd in Peterbos gestart met het project Buurtbeheer Peterbos. Samen met de buurtbewoners en de sociale huisvestingsmaatschappij Assam ondernam RisoBrussel in de periode 19881995 talrijke initiatieven om een aantal wijkproblemen op te lossen (o.a. bouw gemeenschapsruimte Agora, aanleg speelpleintjes
). In 1995 besliste RisoBrussel in samenspraak met de verantwoordelijke van Assam en de bewoners om het project Buurtbeheer af te bouwen en zich voortaan te concentreren op de uitbouw van een plaatselijke kinder- en jongerenwerking. Streefdoel van het het meerjarenplan 1997 2002 was te komen tot een zelfstandige organisatie met minimaal 2 jeugdanimatoren op voltijdse basis in een volwaardig statuut. Op termijn werd een erkenning van de werking door de Vlaamse Gemeenschapscommissie beoogd. Momenteel staan vijf professionelen betoelaagd vanuit verschillende subsidiekanalen, zijnde de sociale huisvestingsmaatschappij Assam (1 voltijdse medewerker), het Brussels Hoofdstedelijk Gewest onder de vorm van 2 voltijdse Gesco-contracten en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (2 voltijdse medewerkers) en een twaalftal vrijwilligers in voor de begeleiding van de kinderen en jongeren. Vier van de vijf medewerkers zijn van allochtone origine, drie van hen zijn doorgestroomd uit het vrijwilligerskader en zijn of waren woonachtig in Peterbos. Gestart zeven jaar geleden, is de
Opbouwwerk Brussel
December 2002
gemiddelde anciënniteit van de medewerkers momenteel 3,2 jaar. Gezien het grote verloop binnen het jeugdwerk is dit geen slecht resultaat en duidelijk een meerwaarde voor de continuïteit van de werking. Eind juni 2001 kreeg de Jongerenwerking Peterbos vanuit de VGC de officiële erkenning als werking met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren en dit voor 2 voltijdse krachten (categorie III). Bedoeling is verder door te groeien tot een maximale erkenning (categorie I) van maximum 4 voltijdse krachten en 1 centrumverantwoordelijke zodat de huidige medewerkers in deze structuur kunnen worden ingepast. Momenteel zijn een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld een eigen vzwstructuur) niet ingevuld waardoor we aan de criteria van een hogere categorie (voorlopig) niet beantwoorden. Tegelijkertijd is er bij de VGC weinig financiële ademruimte om de kleinere werkingen te laten doorgroeien. Hopelijk komt daar met ingang van het nieuwe jeugdwerkbeleidsplan (20022005) en de aanpassing van het huidige uitvoeringsbesluit omtrent de erkenning en subsidiëring van initiatieven werkend met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren spoedig verandering in. Ook de coördinatie van een dergelijke werking is bijna een full-time job op zich, waarvoor op dit ogenblik geen passende subsidiëring is voorzien. Dit betekent dat er tot nu toe staftijd vanuit RisoBrussel werd vrijgemaakt om deze coördinatie te waarborgen. De toekenning en subsidiëring van een centrumverantwoordelijke is op termijn dan ook onontbeerlijk. In afwachting van een structurele oplossing (subsidiëring van centrumverantwoordelijke door de VGC) heeft RisoBrussel in het kader van het nieuwe meerjarenplan dan ook beslist om voor de tijdelijke invulling van deze functie sociale maribel-middelen aan te wenden. Binnenkort zal de aanwerving hiervoor gebeuren. Ook krijgt de verzelfstandiging verder concreet vorm in de oprichting van een eigen vzw, wat tevens een voorwaarde is om de werking verder te laten doorgroeien. Dit betekent niet dat RisoBrussel deze werking helemaal loslaat. Continuïteit en ondersteuning zullen verder worden geboden via het medebeheer van de nieuwe op te richten vzw.
63
December 2002
Een pijnpunt voor de nieuw op te richten vzw blijft wel de financiering. Een jeugdwerking met een wekelijks aanbod naar 5 verschillende deelwerkingen toe kost geld. Slechts 2 personeelsleden beschikken over werkingsmiddelen. Dit betekent dat de overige 3 medewerkers ook voor hun werkingen hierop een beroep moeten doen. Niet enkel voor bijzondere projecten maar ook voor de reguliere werking moet er dus worden uitgekeken naar bijkomende financiering. Geen houdbare situatie. Daarenboven moeten een deel van de werkingsmiddelen ook worden aangewend om personeelskosten bij te passen. De loonbarema's die RisoBrussel hanteert en per decreet verplicht is toe te passen, liggen merkelijk hoger dan de weddeschalen die door de VGC (initiatieven werkend met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Gesco's) worden vooropgesteld. Weerom geen houdbare situatie. Hopelijk brengen de Brusselse besprekingen omtrent de loonharmonisering voor de sectoren binnen het PC 329 hier enig soelaas. Gezien de keuze van RisoBrussel om de kinder-en jongerenwerking vanaf 2003 te verzelfstandigen, worden in dit meerjarenplan geen operationele doelstellingen in die zin geformuleerd.
Project Sociale Cohesie Naast de Jongerenwerking loopt sinds 2000 vanuit RisoBrussel in Peterbos ook het project Sociale Cohesie (in opdracht van staatssecretaris Hutchinson, bevoegd voor sociale huisvesting in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest), waarvoor een voltijdse medewerkster in dienst is, aangevuld met een medewerker vanuit de Mission Locale. Algemene doelstelling van dit project dat tegelijkertijd ook in negen andere sociale huisvestingscomplexen is opgestart is het samenleven in Peterbos te bevorderen. Om zicht te krijgen op de samenlevingsproblematiek werd in 2001 een buurtonderzoek gevoerd waarin vier probleemdefinities naar voren kwamen, namelijk de overlast van rondhangende jongeren, het isolement en de vereenzaming van de bejaarden, de gebrekkige communicatie en informatiedoorstroming en het gebrek aan samenwerking en coördinatie tussen de verschillende lokale actoren.
64
Nr 76
Gezien de beperkte middelen (1 voltijdse medewerkster aangevuld met een medewerker vanuit de Mission Locale) van dit project, moest er een keuze worden gemaakt welke problematiek zou worden aangepakt. Uit de projectvoorbereiding is gebleken dat er heel wat ondernomen moet worden op het vlak van de communicatie en informatiedoorstroming tussen bewoners onderling en tussen bewoners en organisaties/instanties in en buiten de wijk. Ook de overlast die rondhangende jongeren bezorgen, bleek bij vele bewoners een belangrijk knelpunt te zijn. Naar de bejaarden toe werd er ondertussen vanuit de gemeente een dienstencentrum opgericht. Aanknopend bij de methodiek van het opbouwwerk werd ervoor geopteerd om binnen het project sociale cohesie voornamelijk te werken aan een communicatie-, emancipatie- en participatieproces van de bewoners.
Analyse van de medespelers Waar we bij de aanvang van het huidige meerjarenplan in 1997 nog vaststelden dat er nauwelijks (welzijns)organisaties in Peterbos werkzaam waren, is daar de afgelopen jaren toch wel wat verandering in gekomen. Vanuit de gemeente Anderlecht werden er vanaf 1998 middelen ingezet vanuit zowel de Preventiedienst als de Mission Locale. De Preventiedienst bevindt zich in een lokaal op de gelijkvloers van blok 4 (Anderlechtse Haard) waar tevens een buurtgerichte informaticaruimte is gevestigd. Haar actieraduis richt zich zowel specifiek naar jongeren (1 sportanimator en 1 straathoekwerker) als naar de ruimere buurt (2 informatici en 6 stadswachters). Het project kende een moeizame start (vlug vertrek van de coördinator) en loopt tot op vandaag nog altijd niet zoals gepland. Wegens een groot personeelsverloop, een onduidelijk programma met andere accenten sinds de nieuwe meerderheid in Anderlecht actief is en geen duidelijke actieplan ter plekke, wordt het project momenteel minimaal ingevuld (slechts 1 sportanimator, 1 coördinator en 6 stadswachters actief). Een goed uitgebouwd informatica-atelier zou nochtans nuttig zijn in de wijk, evenals een straathoekwerker die de moeilijk bereikbare jongeren zou kunnen activeren.
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
De Mission Locale is een gemeentelijke opleidingsen tewerkstellingsdienst die een werking heeft op de gelijkvloers van blok 15 (Anderlechtse Haard). Deze werking omvat een buitenschoolse kinderopvang (2,5 12 jaar), erkend door ONE. Ook deze werking kende sinds de start in 1998 een moeizaam verloop met veel personeelswissels, langdurige periodes van inactiviteit en onzekere toekomstperspectieven (ONE hanteert net als Kind en Gezin een strenge normering). Sinds maart 2002 ligt de werking opnieuw stil, in september zouden ze wel opnieuw opstarten. Begin dit jaar waren er plannen om er een tewerkstellingspermanentie op te starten, wat voor de wijk een goede zaak zou zijn, maar sindsdien zijn er geen concrete stappen in die zin ondernomen. Sinds april 2002 is er op de benedenverdieping van blok 9 een dienstencentrum voor bejaarden en mindervaliden opgericht op initiatief van de Anderlechtse Schepen voor sociale zaken. De ploeg bestaat uit 1 maatschappelijk assistente, 1 verpleegster, 1 gezinshelpster, 1 animator en 1 coördinator. Ook kunnen ze beroep doen op een minibus en chauffeur vanuit de gemeente die op aanvraag bejaarden en mindervaliden op de plaats van bestemming brengt (meestal dokters, ziekenhuizen, winkels,
). Hun acties beperken zich nu vooral tot sociale dienstverlening. Bedoeling is op korte termijn ook meer animaties voor bejaarden te verzorgen en in blok 9 een kleine bibliotheek te voorzien. Op de benedenverdieping van blok 14 is er sinds midden jaren '80 eveneens een bejaardenrestaurant gevestigd, waar bejaarden iedere dag van 11.30 tot 14.00 een goedkope maaltijd kunnen komen nuttigen. Deze dienst hangt eveneens af van de gemeente Anderlecht. Het OCMW en andere thuiszorgorganisaties leveren in Peterbos ook veel warme maaltijden aan huis. Naast deze gemeentelijke organisaties, is ook het particulier initiatief in Peterbos aanwezig. Sinds 1987 voorziet de organisatie Le Tournesol opvang en huiswerkklassen voor Franstalige kinderen tussen 6 en 12 jaar. Hiervoor maakt Tournesol gebruik van de Agora-zaal. De Agora-zaal wordt op regelmatige basis eveneens ingenomen door een kaartersclub voor bejaarden en door een vereniging die zich inlaat met gezelschapsspelen en ontspanningsavonden. Deze drie organisaties worden getrokken Opbouwwerk Brussel
December 2002
door vrijwilligers die in Peterbos ook wonen. Sinds 1998 heeft ook KAV-Intercultureel een allochtone vrouwenwerking in Peterbos. Bedoeling is via allerhande ontspannende en vormende activiteiten allochtone vrouwen ruimte te geven en hun kansen en belangen in de maatschappij te verhogen. KAV-Intercultureel werkt van bij de start nauw samen met RisoBrussel (aerobic voor vrouwen en meisjes, buurtfeesten, woonproblematiek mee aan de kaak stellen,
). Ook de sociale dienst van zowel Assam als de Anderlechtse Haard is een partner op het terrein. Assam onderneemt wekelijkse permanenties in Peterbos zelf. De Anderlechtse Haard komt niet rechtstreeks in de wijk.
Jongeren tijdens een basketball-animatie in Peterbos.
Foto: © Michel Demol
65
December 2002
Nr 76
Programma De strategische doelstellingen die RisoBrussel heeft bepaald, worden onderschreven door het opbouwwerk in Peterbos d.m.v. drie deelprojecten: - Bewonersgroep Vrouwen Peterbos; de uitbouw van een bewonersbetrokkenheid bij huisvestingsproblematiek en leefbaarheid. - Project Vaders Peterbos, ontwikkelen van betrokkenheid bij bepalen en organiseren van activiteiten in de wijk. - Netwerk Peterbos; netwerkontwikkeling van partners op het terrein De strategische doelstelling inzake sociale cohesie (wijkbewoners leren omgaan met diversiteit in respect voor uiteenlopende waarden en normen en vanuit een positie van gelijkwaardigheid) krijgt in de drie deelprojecten een centrale plaats. Het opbouwwerk in Peterbos kadert immers binnen het Project Sociale Cohesie. Onder Sociale Cohesie wordt begrepen: het versterken van bindingen tussen bewoners met verschillende culturele achtergronden en tussen bewoners en hun wijk. Het bevorderen van de leefbaarheid met bijzondere aandacht voor huisvesting en het leefkader van weinig draagkrachtige groepen is een strategische doelstelling die een evidentie is voor de wijk Peterbos.
Vrouwen Peterbos Tijdens het buurtonderzoek (2000-2001) zijn vooral bij de sociale complexen waarvan de constructie tussen 1958 -1968 plaatsvond, een aantal fysieke problemen vastgesteld zoals vocht, verouderde liften, slechte staat van de balkons, algemeen gebrek aan onderhoud. Sinds september 2001 is een bewonersgroep Vrouwen Peterbos actief om die huisvestingsproblematiek aan te kaarten. Anderzijds, zoals toegelicht in de externe analyse, stelt het probleem van ruimtelijke segregatie zich ook op het terrein binnen eenzelfde huisvestingsmaatschappij en hebben bewoners aangegeven dat samenlevingsproblemen zich vooral manifesteren in sociale wooncomplexen 2 en 8 (Assam). Dit heeft onder andere te maken met de fysieke staat van de gebouwen en gedeeltelijk ook met het toewijzingsbeleid van de huisvestingsmaatschappij. 66
Samen met de bewonersgroep worden problemen gedefinieerd en naar oplossingen gezocht door onder andere ook naar een vlottere communicatie met de huisvestingsmaatschappij te streven. Een resultaat daarvan is dat sinds september 2002 maandelijks een overleg plaatsvindt tussen het opbouwwerk en de sociale en technische dienst van Assam. Het opbouwwerk signaleert de stem van de bewonersgroep. Op deze momenten kunnen wederzijds problemen gesignaleerd worden. Het afgelopen jaar was de participatie van de groep Belgen in deze bewonersgroep beperkt; ze participeerden wel in een aantal specifieke acties rond huisvesting maar maakten geen deel uit van de kerngroep. In de komende jaren zal er gewerkt worden aan een evenredige betrokkenheid van deze doelgroep zodat de bewonersgroep een betere samenstelling van de verschillende bevolkingsgroepen in de wijk weerspiegelt. Een tweede doel waar de bewonersgroep Vrouwen Peterbos naar streeft is het verbeteren van de leefbaarheid in de wijk. Binnen het participatie- emancipatie en identiteit versterkend proces wordt de bewonersgroep Vrouwen Peterbos beschouwd als een volwaardige partner in het meedenken, bepalen en organiseren van acties in de wijk die de realisatie van bovenstaande doelstelling stimuleren en ondersteunen.
Vaders Peterbos Het deelproject Vaders Peterbos (waarin vooral vaders van Marokkaanse origine actief zijn), is in september 2001 opgestart nadat uit het buurtonderzoek bleek dat de overlast die rondhangende jongeren bezorgen (nachtlawaai, respectloos gedrag,) een groot knelpunt bleek te zijn voor een meerderheid van bewoners. Een deel van de oplossing ligt bij de ouders, die op hun verantwoordelijkheid moeten gewezen worden. Met ouders van voornamelijk Marokkaanse origine zal in dialoog worden getreden over de gestelde problematiek en in overleg met hen zal gezocht worden naar manieren om de aandacht voor deze zaken onder een bredere laag van de bevolking te Opbouwwerk Brussel
Nr 76
brengen. In een eerste fase zal gewerkt worden aan de actieve betrokkenheid van de groep Vaders Peterbos in acties die in de wijk ondernomen worden ( begeleiding van jongeren tijdens activiteiten, bijwonen van bijeenkomsten met jong volwassenen, voorbereiden en organisatie van debatten en wijkfeesten) waarbij het accent ligt op thema's als normen en waarden, wederzijds respect en andere. Een van de doelstellingen die we via deze weg en op lange termijn willen realiseren is dat er een dialoog tussen de ouders van de wijk tot stand komt waarin de problematiek van ouderlijk gezag en wederzijds respect besproken kan worden. Een andere doelstelling die onderdeel uitmaakt van deze strategische doelstelling sociale cohesie is dat de communicatie (small talk) tussen de verschillende bevolkingsgroepen verhoogd en dat de publieke familiariteit versterkt. Bij gebrek aan ontmoetingsruimten hebben bewoners in Peterbos weinig gelegenheid om met elkaar in contact te komen en een babbeltje (small talk) te slaan. Een informele babbel is vaak voldoende om zoveel informatie over elkaar in te winnen zodat ze in staat zijn elkaar te herkennen en sociaal te plaatsen. Enerzijds dienen constructies uitgebouwd te worden die de mogelijkheid bieden aan bewoners om aan small talk te doen; anderzijds dient er naar thema's gezocht te worden die mensen met een verschillende culturele achtergrond kunnen binden zodat small talk op gang wordt gebracht. Door het organiseren (i.s.m. partners op terrein die andere doelgroepen bereiken),van een jaarlijks wijkfeest, verschillende kook-ateliers, een overkoepelend sociaal-creatief project (zodat ook het niet-verbale aan bod kan komen) zullen we de komende jaren invulling geven aan deze doelstelling. Immers, de mate waarin mensen gelijk denken over problemen in hun wijk, zegt iets over hun onderlinge binding en de sociale cohesie in de wijk. Langs twee wegen wordt sociale cohesie in de literatuur verbonden met tegengaan van normafwijkend gedrag. De eerste route, vooral bekend geworden door het werk van Hirschi (1969), gaat er van uit dat naarmate individuen zich sterker verbonden weten met hun sociale omgeving, zij minder snel geneigd zullen zijn normen te overtreden. Hoe sterker hun binding, hoe meer zij immers daarmee hebben te verliezen. We kunnen het ook anders stellen: hoe Opbouwwerk Brussel
December 2002
sterker de sociale cohesie, hoe meer mogelijkheden een gemeenschap heeft om normafwijkend gedrag van enkelen tegen te gaan.
Netwerk Peterbos Zoals gesteld is een gebrek aan coördinatie tussen lokale actoren werkzaam in de wijk, één van de voornaamste knelpunten om tot een verbetering van de leefbaarheid te komen. Sinds de start van het project Sociale Cohesie in september 2000 werd een stuurgroep sociale cohesie opgericht waarin verschillende partners zetelden (opbouwwerk, Gemeente, Huisvestingsmaatschappijen) met als centraal agendapunt de voortgang van dit project. Deze bijeenkomsten resulteerden in een aantal samenwerkingsverbanden, onder andere bij het organiseren van het wijkfeest op 2 juni 2002 (Sociale Actie-Senior Service, Preventiedienst, KAV-intercultureel, RisoBrussel Jongerenwerking en Project Sociale Cohesie). Door deze samenwerking die gekenmerkt werd door een goede afstemming en onderlinge afspraken, waren verschillende doelgroepen (jong-oud, allochtoonautochtoon) betrokken en was er en talrijke opkomst (ongeveer 350 bezoekers). In de loop van de rit zijn verschillende partners op terrein mee rond de tafel komen zitten, zodat besloten werd voortaan van een Netwerk Peterbos te spreken. Aan de verschillende partners (zie partners op terrein) wordt een evenwaardige plaats toegekend om samen te werken aan de verbetering van de leefbaarheid in de wijk. Dat betekent dat solide samenwerkingsverbanden tussen locale partners moeten ontstaan en dat er naar een gemeenschappelijke visie op de wijkontwikkeling gestreefd wordt. De doelstelling is dan ook dat het informele netwerk van diensten en organisaties in de wijk een formele vorm krijgt om de gestelde problematieken coherent, gecoördineerd en systematisch aan te pakken en om tegenstrijdigheden en contraproductieve maatregelen te voorkomen.
67
December 2002
Nr 76
Opbouwwerkgebied Brabantwijk De Brabantwijk strekt zich uit over het grensgebied van de gemeenten Schaarbeek en Sint-Joost-tenNoode. In deze omgevingsanalyse beperken we ons tot het Schaarbeekse gedeelte, grosso modo ingekleurd in de driehoek Liedtsplein, Noordstation en Koninklijke Sint Maria Kerk. Het gebied ligt op de steile oostelijke helling van de Zennevallei. Van de Konings- en Paleizenstraat gaat het snel bergaf tot op de blinde muur van het spoorwegentracé in de Aarschotstraat. Een groter contrast valt niet te bedenken. Boven pronken de gerenoveerde lanen van het Koninklijk Tracé, afgezoomd met statige herenhuizen, beneden het Mekka van de Brusselse raamprostitutie in een groezelige, onwelriekende straat, verzadigd van verkeer in constante file. Dit eros-centrum is niet de enige metropoolfunctie waarover de Brabantwijk beschikt: er is het communicatiecentrum Noord die de wijk karakteriseert als een typische stationsomgeving; er is de groeipool van Turks ondernemersschap langsheen de Brabantstraat die, samen met de bevolking, de Brabantwijk het uitzicht geeft van een etnische buurt; er zijn tenslotte de Hoge scholen, de hotelaccommodatie en de culturele knooppunten (Botanique, Hallen van Schaarbeek) waarmee de Brabantwijk in haar periferie wordt afgezoomd. De Brabantwijk wordt ook wel een Transitwijk genoemd. Dit onder andere omwille van de gestage stroom pendelaars (ambtenaren, studenten een schatting heeft het over 20 à 25.000 per dag) die op en af gaat. Dit zijn buitenstaanders die de wijk (ten onrechte) karakteriseren als een gettowijk, omwille van de hoger aangehaalde etnische kenmerken en de dreiging (onveiligheidsgevoelens) die uitgaat van prostitutie, leegstand, en de zeer geprononceerde aanwezigheid van zwerfvuil en sluikstorten.
De Brabantwijk kan verrassend uit (om) de hoek komen.
68
Foto: © Michel Demol
Ondanks de troeven waarover de Brabantwijk ongetwijfeld beschikt en de voorzichtige eerste tekenen van herwaarderingsactiviteiten (veel later op gang gekomen dan in andere vervallen stadswijken), blijft ze in het koppeloton van de armste wijken van Brussel. Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Omgevingsanalyse Kwantitatieve gegevens Demografie De Brabantwijk is een dichtbevolkte wijk. De twee statistische sectoren Brabantstraat en Paleizenstraat huisvesten in 2000 resp. 2.847 en 1.481 personen. Dit is een aangroei van ongeveer 4 % in vergelijking met de stand in 1991. Ook het aantal huishoudens nam toe, zelfs in een iets grotere mate, wat wijst op een zekere gezinsverdunning. Net als de Noordwijk aan de overkant van de spoorlijn is de Brabantwijk een uitgesproken migrantenwijk. Dat het aantal migranten van vreemde nationaliteit van 70 % in 1991 teruggelopen is tot ongeveer 53 %, heeft alles te maken met de soepelere nationaliteitswetgeving. Karakteristiek voor de Brabantwijk is de in Brusselse context zeer grote concentratie van het Turkse bevolkingsdeel (23,6 % van Turkse nationaliteit) gevolgd als 2de belangrijkste bevolkingsgroep door Marokkanen (16 %), die economisch althans, een veel minder zichtbare stempel op de wijk drukken. De Brabantwijk heeft een zeer jonge bevolking. Eén op drie is jonger dan 20 jaar. Het aandeel bejaarden wordt daardoor gerelativeerd ofschoon het hier nog altijd gaat om een groep van een 500tal personen voor wie voorlopig weinig buurtgerichte voorzieningen voorhanden zijn. Conform een snelle evolutie in Brussel is reeds de helft van de bejaarden van buitenlandse nationaliteit. Deze trend zal zich in de nabije toekomst nog sterk doorzetten zodat in tegenstelling tot vroeger de bejaardenproblematiek geen Belgisch maar een migrantenfenomeen wordt. Volledig conform het (mediterraan) demografisch profiel is het zeer hoge aandeel grote huishoudens, kinderrijke gezinnen zeg maar. Daarnaast, aan het ander extreem van de schaal de vele alleenstaanden die de helft van de huishoudens uitmaken. Hoger spraken we reeds over de trend tot gezinsverdunning. Ook dat is een typisch grootstadfenomeen. Opbouwwerk Brussel
Atypisch in vergelijking met het gewest is de grote groep alleenstaande mannen. Het zeer hoge percentage (dit wil zeggen ten opzichte van het gewestelijke gemiddelde) van huishoudens met 2 of meer familiekernen geeft op zijn manier een indicatie voor de sociaal-economische en huisvestingstoestand in de Brabantwijk die we verder behandelen.
Inkomensniveau, tewerkstelling en opleiding Dat de Brabantwijk een van de armste gebieden is in Brussel blijkt alvast uit het inkomen. De statistische sectoren op Schaarbeek halen slechts 39 en 44 % van het gewestelijke gemiddelde. Er zijn niet veel wijken in Brussel die het in dat opzicht slechter doen. Anders dan de handelskernen in de omgeving van het Noordstation doen vermoeden, is de Brabantwijk een uitgesproken arbeiderswijk. Het percentage arbeiders in 1991 was per statistische sector hoog tot zeer hoog (55 resp. 61 %), het aantal bedienden zeer laag (22 resp. 24 %). Het percentage zelfstandigen is uiteraard iets hoger in de buurt van de Brabantstraat omwille van de handelskern. Het percentage werkzoekenden scoort beduidend boven het gewestelijk gemiddelde. Bijna 1 op 5 potentieel actieve personen was in 1998 op zoek naar werk. Vooral de jeugdwerkloosheid is alarmerend. Met de Noordwijk heeft de Brabantwijk de twijfelachtige eer zowel absoluut als relatief de grootste concentratie aan jongere werklozen te herbergen. Het aantal werkzoekenden, langer dan 1 jaar werkloos benadert de 65 %. Het zal niemand verwonderen dat de werkloosheid vooral onder vreemdelingen huishoudt en dat de werkloosheid correleert met het genoten onderwijs. Dit wordt uiteraard weer geaccentueerd door het veralgemeende, lage opleidingspeil van de bevolking dat met het overwegend arbeidersstatuut samenhangt.
Huisvesting Het huisvestingsbestand in de Brabantwijk vertoont de typische kenmerken van de bewoning in de 19de 69
December 2002
eeuwse gordel. Het is nog grotendeels in de verwaarlozing van de tweede helft van vorige eeuw blijven steken. De helft van het woningbestand dateert van voor 1919. Bijna 1 op 3 beschikt niet over het zgn. klein comfort en nog eens zoveel moet het stellen met alleen maar klein comfort. De behuizing is klein. De wijk wordt van oudsher geteisterd door leegstand. In de periode 1981-1991 werd een belangrijke terugloop van het aantal bewoonde woningen geregistreerd. Dat zich dit vertaalde in leegstand mag blijken uit een terreinobservatie van 1994 toen van de 840 woningen er liefst 114 als leegstaand werden gecatalogeerd. Uit de stijging van het aantal huishoudens, genoteerd in 2000 (bijvoorbeeld tot 10 % in de statistische sector Paleizenstraat) kan ook een toename van het aantal bewoonde woningen vastgesteld worden. Verder onderzoek zou moeten uitwijzen of hiermee de eerste resultaten van woningrenovatie gemoeid zijn met terugdringing van de leegstand. Bestaande panden kunnen uiteraard ook in diverse appartementen opgedeeld zijn, wat anders dan met renovatie en wegwerken van leegstand tot comfortvermindering leidt. Het merendeel van de woningen zijn huurwoningen. Cijfers inzake huurprijzen van halfweg de jaren 90 vermelden een relatief laag prijsniveau in vergelijking met het Gewest. In absolute cijfers zijn ze evenwel fiks gestegen. Een aanwijzing van ernstige armoede is het voorkomen van gemeubelde kamer-verhuur. In 1994 werden er 640 geteld. Gelet op het fenomeen van mensen zonder papieren en onwettig in het land verblijvenden zal huisjesmelkerij, in het licht van de penibele huisvestingssituatie, ook in de Brabantwijk een vooralsnog verborgen leven leiden.
Kwalitatieve gegevens Beleidsevoluties Anders dan bijvoorbeeld de Noordwijk aan de overzijde van de spoorweg, heeft de Brabantwijk lange tijd in de luwte gelegen van de Brusselse plannenmakers. Het planningsgeweld was vlakbij maar omdat de wijk niet bepaald als gebied van Gewestelijk belang werd beschouwd en omwille van zijn ligging niet cruciaal als communicatie-as, werd er heel weinig geïnvesteerd en kon het verval rustig verder om zich heen grijpen.
70
Nr 76
Nochtans heeft het de wijk nooit aan dynamiek ontbroken. Voor de Sint Lucas-werkgemeenschap is de wijk een voorbeeld van compacte stad menging in hoge dichtheid van activiteiten, bevolking en vormen met de negatieve invloed van de grootstedelijkheid
. Deze voorbeeldfunctie vormde voor de Sint Lucaswerkgemeenschap de aanleiding om, in 1995 een eigen planningsproject voor de Brabantwijk openbaar te maken (*). In het aloude Gewestplan was de bestemming deels gemengd woon- en bedrijfsgebied, deels typisch woongebied. In het eerste Gewestelijk Ontwikkelingsplan (Gewop 1995) werd het gebied ingekleurd al perimeter voor herontplooiing van de huisvesting en bedrijven (**). De koninginnelaan en Paleizenstraat werd aangeduid als prioritair structurerende ruimte. De heraanleg van het Koninklijk tracé kwam daarmee in een stroomversnelling. Het effect van deze renovatieperimeter op de lager gelegen wijk was evenwel minimaal. Hieronder beschrijven we wat het Gewest momenteel met de Brabantwijk voor ogen heeft en welke concrete effecten de beleidsplannen op het terrein ressorteren. In zijn beleid inzake ruimtelijke ordening maakt het Gewest onderscheid tussen ontwikkelings- en bestemmingsplannen. De eerste omschrijven de algemene beleidsvisie in verband met verdere stedelijke ontwikkeling; een bestemmingsplan wordt geacht dit ontwikkelingsplan te verduidelijken en aan te vullen met bindende voorschriften inzake bodembestemming. Dit bestemmingsplan wordt op zijn beurt geconcretiseerd in Gemeentelijke bestemmingsplannen die moeten passen in het Gewestelijk kader. Van de bestemming hangt af of wijkontwikkelingsprogramma's zoals wijkcontracten op het terrein worden uitgevoerd.
* Sint-Lukaswerkgemeenschap, Brabantwijk. Leven in de schaduw van de Grootstad, 1995. ** In het ontwerp GEWOP werd opmerkelijk genoeg nog gemikt op een verhoogde bescherming van de huisvesting.
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
De Brabantwijk in het Gewestelijk ontwikkelingsplan 2 (2001) Het Gewestelijk Ontwikkelingsplan mikt als stadsproject op een gediversifieerde bevolking, een duurzame economische ontwikkeling en het beklemtonen van het internationaal en intercultureel karakter van Brussel. In het nieuwe GEWOP wordt de Brabantwijk beschouwd als een perimeter voor versterkte ontwikkeling van de huisvesting. Dit impliceert dat middelen voor stadsvernieuwing hier intensief zullen worden ingezet onder andere omwille van de sterke concentratie van vervallen woningen en woningen zonder klein comfort. We komen hier verder op terug. De Brabantwijk wordt evenwel niet beschouwd als een hefboomgebied of daartoe behorend, een gebied met name waarin de residentiële aantrekkelijkheid gewaarborgd en bevorderd wordt. Ze valt als het ware buiten de prijzen, vermits ze op haar westelijke en zuidelijk flank grenst aan hefboomgebieden Thurn en Taxis (Noordwijk) en Kruidtuin. De Brabantwijk verkeert dus in dezelfde situatie als de aanpalende oude Noordwijk aan de andere kant van de spoorweg. In de Brabantwijk wordt één groene ruimte voorzien (park reine-verte) en ze zou in de toekomst ook het theater moeten vormen voor een tracé van de Gewestelijke fietsroute.
Het opbouwwerkgebied in het Gewestelijk bestemmingsplan II De Babantwijk wordt in het Bestemmingsplan overwegend ingekleurd als typisch woongebied (tussen Brabant- en Groenstraat) en gebied met gemengd karakter (tussen Aarschot- en Brabantstraat). Het gebied tussen de Paleizenstraat en de Groenstraat is overwegend sterk gemengd, van collectief belang of park. In verband met de huisvesting kan dit op termijn een bedreiging gaan betekenen. In de feiten is de Brabantwijk weliswaar een typisch stedelijk gemengd gebied maar met een sterke segregatie tussen woonzones en zones van collectief belang en voor administratieve doeleinden. De betreffende woonzones zijn zwak tot matig gemengd. De verordenende bepalingen in het bestemmingsplan zullen Opbouwwerk Brussel
December 2002
een uniformiserende trend in de hand werken. Zo stimuleert kaart 4 (rond het toelaatbare kantoorsaldo) in de Brabantwijk een vermeerdering met 5.886 m² in de (typische) woonzones en een vermindering met 35.974 m² in de gemengde gebieden.
Hoofdstedelijke programma's De Schaarbeekse Brabantwijk kwam relatief laat in aanmerking voor programma's in het kader van de wijkcontracten. Brabant Groen is een 4de generatie wijkcontract (2000-2004) en maakt ongeveer 10 miljoen € vrij voor heraanleg van voetpaden, nieuwbouw (braakliggende hoekterreinen!), vernieuwbouw en de aanleg van het park Reine Verte. Inmiddels staat ook reeds een ander wijkcontract (Aarschotstraat - 2002-2006) in de steigers. Hiermee wordt de onmiddellijke stationsomgeving onder handen genomen, waaronder ook de Gaucheretbuurt in het Schaarbeekse gedeelte van de Noordwijk. De GOMB, die zich met haar stadsvernieuwingsprojecten tot doel stelt het aanbod van woningen voor middelgrote inkomens te vergroten, is actief rond het Koninginneplein (onder andere residentie Lucca).
Europese programma's De Brabantwijk valt binnen de zone van de Europese programma's doelstelling 2 (economische en sociale omschakeling in gebieden die met structurele problemen te kampen hebben) en URBAN (geïntegreerde aanpak van sociale, economische en milieuproblemen in achtergestelde verstedelijkte gebieden) en komt dus potentieel voor projecten in aanmerking. In de Paleizenstraat wordt een bedrijfscentrum gepland met een onthaalstructuur voor starterbedrijven (project M-dorp Schaarbeek). Er komt ook een loket voor lokale economie. De sociaal-economische aantrekkelijkheid van de omgeving van het Noordstation (o.a. spoorwegbermen, tunnels, gebouwen) zal verhoogd worden.
Interne samenwerkingsverbanden - VZW Limiet Limite. De vzw Limiet Limite werkt aan de fundamentele verbetering van de leefbaarheid van de Brabantwijk door de communicatie tussen bewonersgroepen onderling, handelaar, pendelaars en studenten te verbeteren door aan gemeenschappelijke projecten te 71
December 2002
werken. Het Meldingspunt maakt deel uit van het netwerk Limiet Limite en draagt daarin de verantwoordelijkheid voor bewonersparticipatie en participatie van buurtorganisaties binnen Limiet Limite projecten. Collectieve signalen van bewoners en organisaties vormen de basis voor de ontwikkeling van projecten in samenwerking met (hoge) scholen, buurtorganisaties en handelaars uit de wijk. - VZW Wijkpartenariaat. Deze vzw bestaat uit een integratiewerker en de Schakel. De integratiewerker staat in voor de coördonatie van het personeel en de werking van de polyvalente zaal '58. Het Meldingspunt ondersteunt mee het pedagogisch project rond de zaal. De Schakel is een organisatie waar armen het woord nemen.Zij werken in groep aan collectief ervaren kansarmoedeproblemen van mensen uit de wijk. Het Meldingspunt werkt met de Schakel samen rond leefmilieu en sociale cohesie. Er wordt samengewerkt rond leefmilieu, het wijkfeest ,
.
Externe samenwerkingsverbanden
- ASBL RenovaS. Deze vzw die vanuit de gemeente in het leven is geroepen, staat in voor de coördinatie van de wijkcontracten in Schaarbeek.Het Meldingspunt werkt mee aan socio-culturele en artistieke projecten waarbij de expressie van eigenheid en het ontdekken van de identiteit van de wijk voorop staan. Het informeren van buurtbewoners over de evoluties binnen het wijkcontract en het doorgeven van signalen rond de leefbaarbaarheid in de wijk gebeurt ook in nauwe samenwerking met RenovaS. - ASBL GAFFI is een vzw die werkt rond tewerkstelling en algemene vorming van vrouwen uit de wijk. Verder voorzien zij ook naschoolse opvang voor kinderen wat tevens ook een tewerkstellingsproject is. Het Meldingspunt werkt met GAFFI samen rond leefmilieu, het buurtfeest en socio-culturele ontmoetingsactiviteiten met kinderen. oncreet werken we samen rond het buurtfeest, de bloemenactie,
- APAJ AMO is een organisatie die werkt rond individuele begeleiding van jongeren die schoolmoe zijn en/of spijbelaars. Ze werken rond schooloriëntatie en jongerenateliers (groepswerk met kinderen en jongeren).
72
Nr 76
Het Meldingspunt werkt met APAJ AMO samen rond leefmilieu (properheidsacties met kinderen), het jaarlijkse buurtfeest en socio-culturele projecten rond expressiemogelijkheden met kinderen en jongeren. - Gemeenschapsbasisschool de Buurt is een Nederlandstalige basisschool uit de wijk. Het Meldingspunt werkt met Vlekho, samen aan taalactiveringsactiviteiten. Concreet worden activiteiten voor kinderen opgezet waarbij ze hun Nederlands buiten de schooluren kunnen oefenen. (Boekenweek, Sinterklaas,
) - Ecole Ste. Marie de la Fraternité is een Franstalige basisschool uit de wijk. Het Meldingspunt stimuleert de participatie van schoolkinderen aan socio-culturele projecten binnen Limiet Limite. Deze projecten geven aan kinderen de kans om zich op een alternatieve wijze over hun wijk uit te drukken. Een voorbeeld daarvan is het vlaggenproject «L' Art de vivre ensemble» dat georganiseerd werd in samenwerking met St.Lukas Kunsthumaniora en kinderen van de Ste. Marie Basisschool.
Evoluties in samenwerkingsverbanden
Het Meldingspunt werkt vanuit zijn Limiet Limitebasisfilosofie en gebrek aan mankracht reeds lang nauw samen met verschillende buurtactors. Samenwerkingsverbanden werden in de loop van de jaren verder aangehaald. - De organisatie van het wijkfeest heeft steeds plaatsgevonden in samenwerking met buurtorganisaties, buurtbewoners en scholen uit de buurt. Sinds vorig jaar werken steeds meer partners mee aan de organisatie en participatie van het wijkfeest. Er is sinds het wijkfeest van 2001 een wijkfeestcomité opgericht dat voor de organisatie van het feest instaat gecoördineerd door het Meldingspunt. - Voor de realisatie van de wijkgids wordt op basis van een conventie samengewerkt met RenovaS en dit voor de periode van 1 jaar. Het Meldingspunt werkt ook nauwer met RenovaS samen rond de diverse werkgroepen in het kader van het sociale luik van het wijkcontract Brabant-Groen. Om overlappingen te voorkomen zal er voor een aantal thema's zoals openbare ruimte en leefmilieu nauwer samengewerkt worden tussen het bewonerscomité en de werkgroepen. Opbouwwerk Brussel
Nr 76
RenovaS werkt ook steeds meer mee aan het wijkfeest. Zij regelen de meer praktische zaken zoals de straatafzetting,
met de gemeente. - De samenwerking met bepaalde (hoge)scholen uit de buurt evolueren van meer occasionele samenwerkingsverbanden naar langere termijn en meer intense samenwerking. Bijvoorbeeld: Symbool op het dak van Sint-Lukas Kunsthumaniora, taallessen in samenwerking met Vlekho. De continuïteit van de samenwerking zit tevens vervat in de werkgroep (Hoge)school-buurt.
Mogelijkheden en beperkingen van de eigen organisatie Het Meldingspunt-Brabantwijk is sinds zijn ontstaan in 1994 steeds een eenmansbezetting geweest. Dit vormt meteen ook de grootste beperking voor de opbouwwerker van dienst. Hij/zij is genoodzaakt om projectmatig samen te werken met andere organisaties uit de buurt. Sinds 2001 zijn de interne samenwerkingsverbanden van het Meldingspunt fors uitgebreid. Met de aanwerving van een nieuwe integratiewerker (binnen de vzw Wijkpartenariaat), een coördinator school-buurt en een algemeen coördinator Limiet Limite heeft het Meldingspunt nieuwe partners bij voor de realisatie van nieuwe projecten.
December 2002
Voordien stond de opbouwerker in voor zowel het contact met de hogescholen, de handelaars en de promotie van projecten. Nu kan het werk over verschillende actoren verdeeld worden wat de werkdruk aanzienlijk vermindert. Het Meldingspunt-Brabantwijk werd bij aanvang beschouwd als een jongerenwerking. Stilaan werd het accent meer en meer verschoven naar het bredere werken aan wijkontwikkeling (zowel sociaal, cultureel als openbare ruimte). Een degelijk omkaderde jongerenwerking was door slechts 1 opbouwwerker niet langer realiseerbaar. Meteen vormt dit ook één van de grote beperkingen van het Meldingspunt. De gemeente Schaarbeek heeft zelfs na overleg met het Meldingspunt nog steeds de opvatting dat het Meldingspunt nog steeds voor jongerenwerking instaat. Dit is, zoals eerder vernoemd, niet realiseerbaar met de huidige bezetting van het Meldingspunt. Een van de nieuwe sterktes van het Meldingspunt is de aanwerving van een halftijds onthaalbediende / animator bij de vzw Wijkpartenariaat. Deze persoon is van Turkse oorsprong en bewoonster van de wijk. Het Meldingspunt werkt nauw met de onthaalbediende samen rond informatie over het wijkcontract, leefmilieu,
. .
Programma Uit grondige terreinverkenning van de Brabantwijk bleek dat niet de criminele overlast de grootste bron van ergernis vormt, maar dat veeleer aanstoot wordt genomen aan een reeks factoren die niets met criminaliteit op zich te maken te maken hebben. Doorslaggevende criminogene factoren zoals sluikstort, rondzwervend vuil, verloederde straten en voetpaden dragen er toe bij dat mensen met een sterk onveiligheidsgevoel zitten en daaruit voortvloeiend mijdingsgedrag gaan vertonen. Dit brengt de leefbaarheid van de wijk in gedrang. Het Meldingspunt zal in het kader van de verbetering van leefomgeving meewerken aan de verbetering van de wijkinfrastructuur, de verbetering van de gemeentelijke ophaaldienst van groot Opbouwwerk Brussel
huisvuil voor bejaarden en niet-mobiele mensen en de snellere interventie door de gemeentelijke diensten voor het uitvoeren van kleine herstellingswerken in het straatbeeld. Een tweede luik waarrond het Meldingspunt actief blijft is de sociale cohesie. De Brabantwijk is dichtbevolkt. Vele verschillende mensen wonen, werken en studeren op het terrein. De sociale cohesieprojecten die ondernomen worden, hebben als doel de communicatie tussen verschillende bewonersgroepen onderling, bewoners en gebruikers te verbeteren. Projecten waarbij studenten en bewoners samenwerken kunnen anonimiteit en angst voor het onbekende tegengaan. Het netwerk dat tussen verschillende actoren, zowel buurtactoren als lokale 73
December 2002
overheidsinstaties, werd opgebouwd zal verder worden uitgediept en uitgewerkt. Daarbij zal de nadruk vooral liggen op de verhoging van kennis en participatie bij buurbewoners en gemeente, het stimuleren van een groter samenhorigheidsgevoel tussen bewonersgroepen en gebruikers van de wijk en het uitdrukkingsvermogen van buurtjongeren positief stimuleren door middel van expressieprojecten. Het laatste luik waarrond het Meldingspunt zich engageert is de sociaal rechtvaardige en democratische wijkontwikkeling. De wijkcontracten zijn van zeer groot belang als men wil spreken over een grondige en structurele aanpak die de leefbaarheid
De Dupontstraat met zicht op het Noordstation en de kantoortorens in de Noordwijk.
74
Nr 76
van de wijk kan verbeteren. De actieve implicatie van buurtbewoners in de vormgeving en uitwerking van het wijkcontract geeft ook grotere garanties op duurzame wijkontwikkeling. Het is met andere woorden belangrijk dat de hele dynamiek die er met de wijkcontracten gekomen is niet plots stilvalt na afloop van de wijkcontracten. De nadruk zal voor het Meldingspunt-Brabantwijk vooral liggen op het gestructureerde overleg tussen bewoners en gemeente inzake properheid en veiligheid, effectievere en ruimere informatieverstrekking bij buurtbewoners over het wijkcontract en de verhoging van kennis over de specifieke properheidsproblematiek in de Brabantwijk.
Foto: © Michel Demol
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Instellingen omgevingsanalyse en programmalijnen
December 2002
Nr 76
Opbouwwerkgebied Molenbeek Het gebied waarbinnen het opbouwwerk in Molenbeek actief is, wordt begrensd door de Leopold IIlaan, de Piersstraat, de Gentsesteenweg en het Kanaal. Het centrum wordt gevormd door de kerk St.-Jan-Baptist de Doper en het Voorplein (Parvis). Dit gebied wordt ook wel Molenbeek-centrum genoemd. Het maakt deel uit van een gebied van de19de eeuwse zone, ook wel Oud-Molenbeek genoemd, dat ongeveer de helft van de gemeente beslaat en zowat 35.000 inwoners telt.
Met man en macht, met borstels en water werd de Lavalléestraat grondig gereinigd.
76
Foto: Buurthuis Molenbeek
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Omgevingsanalyse Kwantitatieve gegevens Demografie Dit afgebakende gebied overlapt zes verschillende statistische sectoren (NIS). Twee sectoren, namelijk A71 Piers en A00 Centrum, zijn iets ruimer dan het gebied zelf. Volledigheidshalve worden ze toch mee in rekening gebracht. In 2000 telde dit gebied 10.150 inwoners. In vergelijking met de volkstelling van 1991 betekent dit een lichte achteruitgang van 0,8% (-85 inwoners). Deze daling is vooral toe te schrijven aan een opmerkelijke terugloop in de statistische sector Sint-Jozef (-46,8%). De halvering van de bevolking in deze sector wordt grotendeels gecompenseerd door een toename van de bevolking richting Leopold II-laan (sector Lavallee +31,4%) en richting Kanaal (sector Kanaal-Zuid +7,6%). Het aantal mensen van vreemde nationaliteit is in 2000 nog altijd iets talrijker dan de Belgische bevolking (respectievelijk 51,9% tegenover 48,1%). Het aantal Belgen is sinds 1991 wel opnieuw fors toegenomen (in 1991 respectievelijk 67,8% vreemdelingen en 32,2% Belgen). Deze toename heeft echter alles te maken met een versoepeling in de nationaliteitswetgeving, waardoor veel vreemdelingen, vooral van Marokkaanse origine, overgegaan zijn tot naturalisatie. Desondanks blijft de Marokkaanse bevolking nog altijd oververtegenwoordigd in de buitenlandse bevolking: 31,9%. Toch is hun aandeel tegenover 1991 (62%) geslonken. De laatste jaren is de buurt ook meer multicultureel geworden. Het aandeel Joegoslaven en Bosniërs scoren zeer hoog in vergelijking met het Brusselse gemiddelde; ook Pakistani zijn er iets meer vertegenwoordigd. De nabijheid van het Klein Kasteeltje is daar niet vreemd aan. Daarnaast zijn er heel wat gezinnen die niet in de bevolkingscijfers opgenomen worden omdat zij niet wettelijk in België verblijven. In de voorstudie voor het wijkcontract Chrystal - Zwarte Vijvers schat men dat ongeveer 20% van de Opbouwwerk Brussel
feitelijke bewoners niet ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters. De jongeren (0-19 jaar) zijn ook in 2000 nog altijd opmerkelijk aanwezig. Ze maken 38,6% uit van de totale bevolking tegenover 9,5% bejaarden (60 jaar en meer). Het Brussels Gewest telt gemiddeld 23% jongeren en 21% bejaarden. Vooral het aandeel jongeren scoort bijzonder hoog. Oud-Molenbeek heeft het hoogste percentage jongeren in het Brussels Gewest. Bij de bevolking van vreemde nationaliteit (51,9% in totaal) valt vooral de stijging van het aantal bejaarden op. Hun aandeel in de totale leeftijdsgroep bedraagt reeds 53,8%. De naturalisatie heeft vooral impact gehad op de jongeren van buitenlandse oorsprong, wiens aandeel in de totale leeftijdsgroep gereduceerd is tot 45,6% (in 1991 ongeveer nog 80%). In tegenstelling tot het bevolkingsaantal dat min of meer stabiel is gebleven (-0,8%), stellen we in 2000 een daling van het aantal huishoudens vast met 7,8%. Dit wijst op een fenomeen van steeds groter wordende huishoudens. Het aandeel grote huishoudens met meer dan vijf personen bedraagt 14,4% en ligt gevoelig hoger dan het Brusselse gemiddelde (2,8%). Vooral in de statistische sector Sint-Jozef valt een hoge concentratie op (18,4%). Ook de echtparen met drie kinderen en meer scoren veel hoger dan het Brusselse gemiddelde: respectievelijk 33,7% tegenover 11%. Daartegenover zijn er weinig alleenwonenden, vooral vrouwen zijn hier ondervertegenwoordigd. Verklaringen kunnen gezocht worden in het lage aandeel bejaarden evenals in het feit dat het binnen de mediterrane cultuur niet gebruikelijk is dat vrouwen zelfstandig gaan wonen. Alleenstaanden met kinderen zowel vaders als moeders treffen we dan weer wel meer aan.
77
December 2002
Inkomensniveau, tewerkstelling en opleiding. Voor een socio-economische analyse van het opbouwwerkgebied moeten we ons voor het merendeel baseren op het cijfermateriaal van 1991. Enkel de gegevens over het gemiddelde inkomen en enkele werkloosheidscijfers zijn van een meer recentere datum (respectievelijk 1997 en 1998). In 1997 bedroeg het gemiddelde inkomen per inwoner 42,8% (niet eens de helft!) van het Brusselse gemiddelde. De laagste waarde treft men aan in de statistische sector Sint-Jozef (34,4%), tevens de op drie na laagste waarde in het Brussels Gewest. Buurtwerk Molenbeek-centrum is gevestigd in deze sector! Herinneren we er even aan dat net in deze sector het aandeel huishoudens met meer dan vijf personen spectaculair hoog ligt (18,4%). Ook de evolutie van het gemiddeld inkomen tussen 1993 en 1997 (stijging van 54.000 Bef.) toont aan dat in de verschillende sectoren van het opbouwwerkgebied het inkomen minder gestegen is dan het Brussels gemiddelde (tussen 0 en 54.000 Bef.). In 1998 stelde de BGDA (Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling) een werkloosheidsgraad vast van 28,5% (werkzoekenden ten aanzien van de actieve bevolking). Het Brusselse gemiddelde was 14,7%. Dit is een toename en verdere dualisering vergeleken bij 1991 (werkloosheidsgraad 25,7% tegenover 15,1% in het Brussels Gewest). De jeugdwerkloosheid (< 25 jaar) in 1998 bedroeg 25,4%, tegenover 18,7% in het Brussels Gewest. Van alle werklozen waren er 65,6% langdurig werkloos (langer dan 1 jaar werkloos), tegenover 61,8% in het Brussels Gewest. Opnieuw constateren we opvallende afwijkingen binnen de statistische sector Sint-Jozef. Jongeren onder de 25 jaar maken er 30,2% uit van de werklozen. Langdurige werklozen treft men dan eerder aan in de statistische sector Centrum (69,3 %). Waren in 1991 nog kenmerkend: het uitgesproken arbeiderskarakter (57,3% tegenover 23,9% in het Brussels Gewest) en de lage scholingsgraad (50% beschikt over een diploma tegenover 73,3% in het Brussels Gewest). Afgaande op al deze gegevens mogen we veronderstellen dat Molenbeek-centrum sinds 1991 niet bepaald rijker is geworden. Integendeel, de socioeconomische situatie is er nog verder uitgehold. De werkloosheidscijfers tonen een verdere achteruit78
Nr 76
gang aan en een groeiende dualisering binnen het Brussels Gewest. Het zeer lage inkomen typeert de precaire levensomstandigheden in de buurt. Vooral de statistische sector Sint-Jozef springt hier in het oog en kan beschouwd worden als de meest achtergestelde buurt binnen het opbouwwerkgebied.
Huisvesting Wat de huisvestingssituatie betreft, zijn we opnieuw grotendeels aangewezen op de gegevens verzameld tijdens de volkstelling van 1991, behalve wat de evolutie van het aantal woningen betreft (aantal huishoudens = aantal woningen). Tussen 1991 en 2000 daalde het aantal woningen / huishoudens met 7,7 %, terwijl de bevolking slechts met 0,8% achteruitging. Deze daling tekende zich vooral af in de statistische sectoren St.-Jozef (-51,1%) en Centrum (-12,1%), terwijl de periferie aan woningen / huishoudens won (Lavallee +20% en Kanaal-Zuid +4,6%). In de gehele buurt werden door de overheid verschillende inspanningen geleverd om vooral het aantal sociale (en gelijkgestelde) woningen te verhogen. De meer dan gewone toename van woningen in de statistische sector Lavallee bijvoorbeeld houdt vooral verband met de realisatie van een complex sociale woningen in het bouwblok: Koor-Hoopstraat Verder werden er binnen het wijkcontract Sint-Jan-Baptist-Voorplein, 33 appartementen gerealiseerd. Op de metrozone zorgde het project Rive-Gauche (Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Brussel - GOMB) voor een toename van 71 appartementen; het betreft koopwoningen voor gezinnen met een gemiddeld inkomen". Het nieuwbouwproject van het Woningfonds in de SintJozefstraat (gestart in december 2000,voltooiing voorzien in 2003) voorziet in 26 sociale woningen (appartementen). Een daling van het aantal woningen / huishoudens en een bijna status quo van de bevolking, wijst erop dat de grootte van de huishoudens toeneemt. We konden reeds in de demografische analyse vaststellen dat het aantal huishoudens met meer dan vijf personen in het opbouwwerkgebied enorm hoog is. Vanuit de huurpermanentie stellen we echter vast dat er in Molenbeek-centrum nauwelijks appartementen of huizen met drie of meer kamers worden verhuurd. In 1991 waren er slechts 20% Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
woningen met drie of vier slaapkamers en amper 3,6% met vijf of meer slaapkamers. Daarenboven zijn de huurprijzen van deze woningen niet gering. Een appartement met drie of meer kamers kost algauw 625 € (ongeveer 25.000 Bef.). De Molenbeekse sociale huisvestingsmaatschappij beschikt sinds 1994 aan de Leopold II-laan over een paar gebouwen met grote appartementen en ook in de nieuwe woningen die de gemeente liet optrekken in het kader van het wijkcontract Sint-Jan-Baptist zijn enkele grotere appartementen gerealiseerd. Dit weegt echter niet op tegen de alsmaar groter wordende vraag. Zelf een eigendom verwerven, blijft voor grote gezinnen vaak de enige oplossing. In 1991 waren er in het opbouwwerkgebied 34% eigenaars tegenover 66% huurders. Bij de voorstudie van het wijkcontract Chrystal - Zwarte Vijvers bleek dat het aantal inwonende eigenaars tussen 1980 en 1991 in de betrokken zones verdubbeld tot verdrievoudigd was. De buurt heeft aldus een inhaaloperatie doorgevoerd ten aanzien van het Brusselse Gemiddelde (39% eigenaars en 61% huurders). Meer recente cijfers en onze ervaringen wijzen op een stijgend aantal gezinnen dat een eigen woning verwierf. Uit een onderzoek naar de eigenaarverhoudingen binnen de zone van het wijkcontract St.-JanBaptist-Voorplein en de GOMB-perimeter blijkt inderdaad dat in 1997 58% van de eigenaars het eigen huis effectief bewoont. (47% is van buitenlandse afkomst tegenover 11% eigenaars-bewoners van Belgische afkomst).
voor een toename maar ook voor een kwalitatieve verbetering van het totale woningaanbod gezorgd.
Een huis in Molenbeek kost gemiddeld 87.500€ (ongeveer 3.500.000 Bef.). Gezien het lage gemiddelde inkomen (zie hoger) is dit niet zo evident. Ook de kwaliteit van de woningen laat vaak te wensen over. In 1991 merkten we op dat een groot deel van het woningbestand maar liefst 39,1% tegenover 17,5% voor het Brussels Gewest dateert van voor de Eerste Wereldoorlog. Ook was er een hoge tot zeer hoge concentratie vast te stellen van woningen met klein en woningen zonder klein comfort (respectievelijk 39,6% en 35,5% tegenover 18,2% en 15,7% in het Brussels Gewest). Slechts 67,5% van de woningen beschikte over een badkamer of stortbad. Deze cijfers moeten misschien wel wat gerelativeerd worden. In de loop van de jaren '90 hebben enkele stadsvernieuwingsoperaties (wijkcontract en Rive-Gauche) niet enkel
Wijkcontracten
Opbouwwerk Brussel
De laatste jaren echter is de druk op de goedkoopste woningen dermate groot dat de kwaliteit ervan onrustbarend gedaald is, terwijl de prijs ervan nog steeds stijgt. Zoals de demografische gegevens aantoonden, is en blijft Molenbeek-centrum een aantrekkingspool voor mensen van buitenlandse oorsprong, recentelijk vooral politieke en economische vluchtelingen uit het voormalige Oostblok. Ook in de huisvestingspermanentie wordt deze groep talrijker. Betaalbare huisvesting wordt in de buurt echter alsmaar schaarser, wat de druk op de huisvestingsmarkt doet toenemen en perverse effecten met zich meebrengt. Huisjesmelkers maken misbruik van deze situatie en vragen woekerprijzen voor kleine kamers die feitelijk onbewoonbaar zijn. Af en toe slagen ze er zelfs in matrassen te verhuren. In de statistieken vind je uiteraard geen cijfers over dergelijke misdrijven.
Kwalitatieve gegevens Beleidsevoluties inzake stedenbouw Na de kaalslag door de metrowerken in de jaren '70 en de daaropvolgende verwaarlozing van het gebied in de jaren '80, kende het beleid midden jaren '90 een kentering en werd de herwaardering en heropleving van de oude stadsbuurten een politieke prioriteit.
Het beleidsinstrument bij uitstek hiertoe vormden de wijkcontracten. Wijkcontracten worden afgesloten tussen een gemeente en het gewest en hebben als doelstelling een totale herwaardering van de wijk op gang te brengen met zowel aandacht voor de openbare ruimte en de huisvesting als voor de sociale samenhang. Niet enkel de lokale overheden maar ook het federaal en Europees niveau interveniëren op wijkniveau met grootstedelijke programma's (Grootstedenbeleid, Urban, Doelstelling 2). Aanmoediging tot samenwerking met de privé-sector is in dit stadsvernieuwingsbeleid een nieuw gegeven. Binnen de wijkcontracten kon men totnogtoe geen privé-promotoren aantrekken. De investeringsdrift schijnt af te nemen 79
December 2002
naarmate de afstand tot de Leopold II-laan en het Kanaal toeneemt. In Molenbeek-centrum beet wijkcontract Sint-JanBaptist (1994 - 1998) de spits af. Het werd ondertussen opgevolgd met de wijkcontracten Crystal Zwarte-Vijvers (2000 - 2004) en Bronsgieterij Pierron (2002 - 2006). Wijkcontract St.-Jan-Baptist-Voorplein (1994-1998) behoorde tot de eerste generatie wijkcontracten en was op dat vlak een soort experiment. De samenwerking tussen de gemeente en het gewest verliep niet echt vlot. De voorbereiding moest snel gebeuren zonder dat het wettelijk kader echt op punt stond. Ook wat betreft de inspraak en participatie van bewoners vormde dit wijkcontract voor de gemeente een leerschool. Het Gewest investeerde 234 miljoen Bef. De klemtoon lag vooral op de realisatie van woningen en de heraanleg van de openbare ruimte (Parvis). Maatregelen in het kader van het sociaal luik bleven ondermaats. In het laatste jaar werd het programma wel nog verstevigd met middelen van het Europese programma Urban. Dit leidde tot de bouw van een bedrijvencentrum, een loket voor het ondersteunen van de lokale handel (etnisch ondernemerschap) en het ondersteunen van het inschakelingbedrijf PolyBonnevie. Wijkcontract Crystal - Zwarte Vijvers (2000-2004) behoort tot de 4de generatie wijkcontracten en is moeilijk van start gegaan omwille van de gemeenteraadsverkiezingen in oktober 2000. Het voorontwerp van het plan was door de gemeenteraad goedgekeurd in juni 2000 en overgemaakt aan de bevoegde gewestminister. Deze besloot, op voorstel van de gewestadministratie, zelf belangrijke wijzigingen aan te brengen. Dit gewijzigde project kon in Molenbeek niet meer besproken worden, daar de resultaten van de verkiezingen aangevochten werden. Het oude college kon enkel de lopende zaken afhandelen. De nieuwe meerderheid legde pas in april 2001 de eed af. Daarna werd de werking weer opgenomen. Het gewijzigde ontwerp is in uitvoering (aanduiden architecten en opmaak plannen,
) en het sociaal luik werd geconcretiseerd. Buurtwerk Molenbeek-centrum heeft op 1 april 2002 binnen dit sociaal luik een technisch medewerker aangeworven om de uitleendienst voor eigenaar-bewoners op te starten (zie ook Doelstelling 2 pagina 81). 80
Nr 76
Wijkcontract Bronsgieterij - Pierron (2002 - 2006) behoort tot de vijfde generatie wijkcontracten en behoort tot de eerste reeks waarop de nieuwe ordonnantie van toepassing is. In juli 2000 werden de uitvoeringsbesluiten van de wijkcontracten aangepast (o.a. betere voorbereiding, concretere bewonersbetrokkenheid, rechtstreekse betoelaging vzw, administratieve vereenvoudiging, kortere realisatietermijnen), wat uiteraard implicaties zal hebben naar de uitvoering van dit wijkcontract. Het Rive-Gauche project (vanaf 1994) Dit project is een typevoorbeeld van een partnerschap tussen de overheid en privé-investeerders. Achterliggende motivatie van het project is de aantrekkelijkheid van de stad als woonomgeving te verhogen zodat een meer middenklasse publiek zich opnieuw in de stad zou komen vestigen. Een gemengd project met woningen, handels-, kantoor-, KMO- en groenruimte, duidelijk gericht op een financieel draagkrachtiger publiek werd opgestart. Dit publiek aantrekken bleek te ambitieus, want de verkoopsresultaten van de woningen vielen aanvankelijk tegen, de privé-investeerder ging failliet en het project leek een stille dood te sterven. De recente belangstelling voor en opwaardering van het Kanaal, aangezwengeld door enkele opmerkelijke privé-huisvestings-initiatieven in trendy loftstijl, heeft Rive-Gauche nieuw leven ingeblazen. Voor de komende jaren staan er nieuwe investeringen op het programma en wordt het project verder voltooid. In de Darimonstraat startte in 2002 de bouw van 33 eengezinswoningen, allen nu reeds verkocht en er liggen reeds voorontwerpen op tafel voor de nieuwbouw van appartementen aan de Koolmijnenkaai en van eengezinswoningen aan het vroegere W.Koeckxplein, nu Voltaireplein. Ook het Kanaal lijkt meer en meer een aantrekkingspool te worden voor investeerders. Het Bonneviepark De officiële opening in oktober 1996 van het Bonneviepark, als een degelijke openbare ruimte, heeft een grote symboolfunctie voor de buurt. Zowat 20 jaar lang bouwde Buurtwerk Molenbeekcentrum met kinderen en jongeren aan een voorlopig speelplein op deze plek. De gewestelijke dienst BIM (Brussels Instituut voor Milieubeheer) Opbouwwerk Brussel
Nr 76
werkte daarna nog verschillende gelijkaardige parken uit in Brusselse stadsbuurten: La Rosé in Anderlecht, Liedekerkepark in St.-Joost, ... Europese programma's De gemeente Molenbeek zocht bijkomende middelen via Europese programma's: - In het kader van Urban 1 (socio-economische en stedenbouwkundige ondersteuning van de oudere centrale stadswijken) konden een bedrijvencentrum (Werkhuizenstraat), de invoegbedrijven Le Pavé Molenbeekois en PolyBonnevie, een lokaal economieloket (Ribaucourtstraat) en projecten in het kader van drugsbestrijding, worden ondersteund. Deze Europese steun werd gekoppeld aan het wijkcontract St.-Jan-BaptistVoorplein (1994 - 1998), gezien het economische luik in de eerste generatie wijkcontracten weinig tot geen aandacht kreeg. De overeenkomst tussen Europa en het Brussels Gewest liep van 1994 tot 1999, de uitwerking van de projecten liep verder in 2000. - Een nieuwe Europese maatregel is doelstelling 2, gericht op de economische en sociale omschakeling van de in structurele moeilijkheden verkerende zones (2000-2006). Het Brussels Gewest selecteerde een zone van ruim 145.000 inwoners (de klassieke 19de eeuwse gordel) en deed een projectoproep bij zowel lokale overheden als verenigingen. In oud-Molenbeek werden verschillende gemeentelijke projecten goedgekeurd voor een totaal bedrag van ± 947 miljoen Bef.) - Eén ervan is de gemeentelijke regie AJJA, genoemd naar een te renoveren tabaksfabriek, en is een samenwerkingsverband tussen een aantal gemeentelijke vzw's (Mission Locale AMIS, CLES) en privé-organisaties, meer bepaald Buurtwerk Molenbeek-centrum, Centre de Formation Bonnevie en PolyBonnevie. De verschillende partners zijn drager van een deelproject. Voor Buurtwerk Molenbeek-centrum is dit de renovatie van het Buurthuis en het uitwerken van een uitleendienst voor bewoners die renoveren. Daarnaast willen de partners hun krachten bundelen om oplossingen te zoeken voor een aantal huisvestingsproblemen. De aandacht zou gaan naar het verbeteren van de veiligheid van woningen bewoond door eigenaars die in de onmogelijkheid verkeren om zelf werken uit te voeren, en van Opbouwwerk Brussel
December 2002
onbewoonbare woningen. De link zou gelegd worden met de opleiding van laaggeschoolden en hun inschakeling in de renovatiewerken.Dit project zit nog in zijn startfase. De dossieruitbouw gebeurde in 1999 en 2000. De eigenlijke start gebeurde voor het Buurtwerk in het 2de trimester van 2001, toen het contract met het Brussels Hoofdstedelijk gewest getekend werd. De gemeente Molenbeek diende verschillende grote projecten in binnen het federaal programma voor het Grootstedenbeleid. Het gaat vooral om investeringen in gebouwen die daarna een belangrijke sociale functie zullen hebben. Op stapel staan: Une Maison de L'Emploi (tewerkstellingshuis), Maison de L'Enfant (Huis van het kind), Maison de la Culture (Cultuurcentrum), Wijkregie Ajja.
Molenbeek-centrum in het gewestelijk beleid Het gewestelijk beleid omtrent ruimtelijke ordening wordt verbijzonderd in ontwikkelingsplannen (gewestelijk ontwikkelingsplan en gemeentelijke ontwikkelingsplannen) en bestemmingsplannen (gewestelijke bestemmingsplannen en bijzondere bestemmingsplannen op gemeentelijk niveau). Het vertelt ons iets over de politieke visie van de gewestregering op de verdere ontwikkeling van Brussel. Daarom is het tevens interessant om zowel het Gewestelijk Bestemmingsplan II (GBP II) en het ontwerp van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan II (GewOP II) onder de loupe te nemen. Het opbouwwerkgebied Molenbeek in het ontwerp van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan II (20.09.2001) Eind 2001 ging het tweede ontwerp van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan (GewOP) in openbaar onderzoek. Het eerste GewOP dateert van 1995 en is voorlopig dus nog van kracht. Een ontwikkelingsplan vormt een basisplan waarin de beleidsvisie over de verdere stedelijke ontwikkeling wordt uiteengezet. Het GewOP heeft sinds de inwerkingtreding van het GBP II (zie hieronder) echter geen bindende kracht meer, waardoor het eerder een vrijblijvende intentieverklaring blijft met veel voornemens maar zonder een daadwerkelijk en budgettair plan om iets concreets te realiseren. 81
December 2002
Oud-Molenbeek is in dit ontwerp opgenomen binnen de Ruimten voor Versterkte Ontwikkeling van de Huisvesting en de Stadsvernieuwing wat impliceert dat overheidsingrepen inzake huisvesting prioritair in deze gebieden worden ingezet, via wijkcontracten, de GOMB (Rive-Gauche) en investeringen in de sociale huisvesting via openbare vastgoedmaatschappijen en woningfonds (Sint-Jozefstraat). Het gebied behoort eveneens tot het hefboomgebied Kanaal, waarbinnen men de residentiële aantrekkelijkheid wil verhogen via allerhande maatregelen zoals renovatie- en ontwikkelingsprojecten, inrichting en verfraaiing van openbare ruimten (bijvoorbeeld het inkleuren van de Rive-Gauche-zone als groen snoer) en het definiëren van projecten voor collectieve uitrustingen. Dat men hiermee wil aansluiten bij de opwaartse trend van het Kanaal en wil mikken op een financieel draagkrachtiger publiek is duidelijk. Het GewOP profileert zich dan ook als stadsproject voor een gediversifieerde bevolking, ijvert voor een duurzame economische ontwikkeling (met in oud-Molenbeek een smalle strook langs het Kanaal als een gebied voor stedelijke industrie, havenactiviteiten en vervoer) en beklemtoont vooral sterk het internationaal en intercultureel karakter van Brussel (citymarketing). Het opbouwwerkgebied Molenbeek in het Gewestelijk Bestemmingsplan II (03.05.2001) Sinds mei vorig jaar is in het Brussels Gewest het Gewestelijk Bestemmingsplan van kracht. Dit plan vervangt het vroegere Gewestplan van 1970 en bevat reglementaire voorschriften inzake bodembestemming. Volgens de stedenbouwordonnantie van 1991 moeten de bestemmingsplannen de visielijnen van de ontwikkelingsplannen volgen. Recente wijzigingen in de stedenbouwordonnantie echter maken die verhouding minder bindend: het GBP moet niet langer stringent binnen de krijtlijnen van het GewOP blijven, de richtsnoeren ervan volgen volstaat voortaan. Reden daarvoor is dat de verhoogde bescherming van het wonen in het centrum en de 19de eeuwse wijken van Brussel wat het centrale aandachtspunt in het GewOP I (1995) was in het GBP II moet wijken voor meer economische belangen. Dit is duidelijk merkbaar in oud-Molenbeek. Het (sterk) gemengde karakter langs het Kanaal wordt verder uitgebreid tot diep in 82
Nr 76
de wijk (huizenblok begrensd door Vandermaelenstraat, Koolmijnenkaai, Werkhuizenstraat, Voorspoedstraat en Graaf van Vlaanderenstraat), wat betekent dat de woonfunctie er in het gedrang komt. In (sterk) gemengde gebieden is het wonen ondergeschikt aan kantoren, productieactiviteiten, handel en hotels, die er mits een bijzonder bestemmingsplan onbeperkt worden toegelaten. Ook de oppervlakte die kantoren in gans oud-Molenbeek (ruimer dan het opbouwwerkgebied) mogen innemen, wordt nog verder uitgebreid met 24.040 m² in woongebieden en met 22.862 m² in gemengde gebieden.
Beleidsevoluties inzake woonomgeving De gewijzigde interesse van de overheid voor de herwaardering van de oudere stadswijken leidde tot het opstarten van verschillende programma's en projecten. De achterstelling en verwaarlozing van de buurt zijn echter dermate groot dat dergelijke programma's nog vele jaren moeten doorgaan. We plaatsen één en ander in een ruimer perspectief wanneer we citeren uit de voorstudie voor het wijkcontract Crystal - Zwarte-Vijvers. De analyse van de morfologie toont aan dat de wijk een natuurlijke neiging vertoont om zich afzijdig te houden van de globale grootstedelijke dynamiek. Deze wijk is totaal gesegregeerd
. De situatie van segregatie resulteert niet in een verminderd gebruik van de openbare ruimte. Integendeel, we stellen een toename vast van densiteit en activiteit, ruimschoots hoger dan het natuurlijke niveau dat men kan verwachten op basis van de globale ruimtelijke structuur. Wie de wijk slechts als buitenstaander kent, ervaart de onverwachte en intense verdichting van activiteit als negatief of althans als moeilijk te vatten. Deze toestand is een gevolg van de concentratie in een compacte bebouwing van een kansarme bevolking, niet veeleisend en over weinig middelen beschikkend. De verdichting neemt evenredig toe met de toenemende kwetsbaarheid van de bevolking. De inversie, in gang gezet door ruimtelijke segregatie, schaadt het beeld en het leefkader van de wijk en dat versterkt opnieuw de onaantrekkelijkheid en de ruimtelijke barrières. (Cooparch - Stegen en Remy, 16-05-2000).
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
Groenvoorziening in de buurt Er is zeer weinig groen in de openbare omgeving. Het Bonnevieplein is de enige toegankelijke zone van zekere omvang waar we verschillende groenelementen vinden: bomen, struiken, onverharde delen. Verder moet de buurt het stellen met de braakliggende terreinen van Rive-Gauche. In slechts enkele straten bevinden zich woningen met een tuin. De binnengebieden zijn meestal volgepropt met oude bedrijfsgebouwen. Ook het aantal openbare ruimten is gezien de densiteit van de buurt niet groot. Vooral het kleinere W. Koeckxplein, gelegen op de metrozone wordt zeer druk gebruikt. Het St.-Jan-Baptistvoorplein werd heraangelegd (wijkcontract), het gemeenteplein herbergt een parkeerzone. Op de metrozone dient de St.-Mariastraat nog aangelegd (wijkcontract). Straten en mobiliteit De meeste straten werden zowat 100 jaar geleden aangelegd. Gezien de ouderdom ligt de bestrating niet meer vlak Heel wat voetpaden en straten zijn verouderd en in slechte staat. Niet enkel het wegdek maar ook de riolering en de openbare verlichting zijn aan renovatie toe De gemeente is gestart met een vijfjarenplan waarin een aantal straten uit de wijk opgenomen zijn. Er is echter veel in te halen. Er is een groeiend parkeerprobleem waar te nemen evenals een overlast van verkeerd geparkeerde voertuigen. In een aantal straten wordt het probleem versterkt door de aanwezigheid van garages die een aantal van de te herstellen voertuigen op straat laten staan. Netheid Heel wat bewoners klagen over een gebrek aan netheid van straten en pleinen in de buurt. Het sluikstorten en, in het algemeen, het vuil en de verloedering van de openbare ruimte zijn een hoofdprobleem in de wijk, en de bevolking heeft daar veel moeite mee. Het stigmatiseert de wijk en haar bevolking, en is een beslissende factor in de negatieve dynamiek. Stegen en Remy maken in de voorstudie van het wijkcontract Crystal - Zwarte-Vijvers een onderscheid tussen de eigenlijke sluikstorten, het huisOpbouwwerk Brussel
December 2002
houdelijk afval en autowrakken. De aanpak van de problemen moet gekoppeld worden aan hun oorzaken. Ze vernoemen: de hoge bevolkingsdichtheid, de enge behuizing, de grote mobiliteit van de bevolking (verhuis), gebrek aan informatie over de omhalingen, de onregelmatige omhalingen, mentaliteitsverschillen en de slechte kwaliteit van bepaalde straatdelen (leegstand en verkrotting). In het gezondheidsprofiel, dat door het Brusselse LOGO opgemaakt werd in samenwerking met lokale groepen over de gezondheidstoestand in de buurt, blijkt eveneens het belang van dit probleem voor de bewoners. Ook over de onregelmatige omhaling van het huisvuil zijn er een aantal klachten. Bedrijven Garages en kleine bedrijven installeren zich. Dit gebeurt wel eens zonder de nodige vergunningen. Buren klagen over hinder (parkeerhinder, geurhinder, geluidshinder,
) en over het uitvoeren van werken op straat. Veiligheid Over de onveiligheid van de buurt bestaan geen geschikte cijfers. De bewoners worden vooral geconfronteerd met feiten gaande van klein vandalisme en gebrek aan respect van jongeren tot straatgeweld in functie van diefstal. In 2002 is het aantal gepleegde feiten in die mate toegenomen dat de gemeente een campagne startte waarin ze zowel verenigingen als bewoners vraagt om actief mee te werken aan een veiliger leefklimaat. De indruk bestaat dat de evolutie van de straatcriminaliteit mede-beïnvloed wordt door de internationale context na de aanslag op het WTC in New York, maar evenzeer door een verminderde efficiëntie van het politieapparaat. De politiehervorming is nog steeds aan de gang. Personen krijgen een andere functie, diensten verhuizen of reorganiseren. Het systeem moet nu gecentraliseerd en gedecentraliseerd werken voor een zone die vroeger bestreken werd door 4 gemeentelijke politiediensten en een Rijkswachtbrigade.
83
December 2002
Structurele componenten versus mentaliteitsverandering Kortom in het dagelijks leven worden bewoners geconfronteerd met een aantal problemen in hun leefomgeving. Deze problemen hebben veelal zowel een structurele component (aangepast gemeentelijk beleid, aangepaste inrichting, ...) als een persoonsgebonden component (mentaliteitswijziging, houding van de burger). De hinder wordt met name medeveroorzaakt door onaangepast of fout gedrag van buren en andere burgers. Vanuit Buurtwerk Molenbeek-centrum werd reeds met bewoners gewerkt aan oplossingen voor lokale problemen (zie veiligheid schooluitgang, zie hinder). Deze werking moet verdergezet en versterkt worden. Mogelijkheden De buurt Molenbeek-centrum heeft ook een aantal potenties. In dit kader vermelden we de handelsmogelijkheden en de belangrijke gemeentelijke centra. De wijk herbergt de handelsassen van de gemeente. De Noord-Zuidassen zijn: - de as Ribaucoutstraat - Schoolstraat - St.-Jan-Baptistvoorplein - Graaf van Vlaanderenstraat - Gemeenteplein. De Oost-Westas: Gentsesteenweg, die beschikt over een handelskerncontract van het Gewest. De voornaamste handelszaken zijn gericht op basisgoederen: bakkers, slagers, groentewinkels, viswinkels en snacks. Er zijn een aantal cafés en theehuizen, telefoonwinkels voor communicatie via satelliet, winkels voor eenvoudige huishoudelijke benodigdheden. Verder zijn er ook een aantal gespecialiseerde zaken als electrowinkels en meubelzaken. De wekelijkse markt op donderdag is één van de grootste van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en trekt een publiek aan van ver buiten de buurt. De buurt telt eveneens een aantal belangrijke gemeentelijke centra: het gemeentehuis, de St.-JanBaptistkerk, de muziekacademie, de gemeentelijke bibliotheek.
84
Nr 76
Buurthuis Molenbeek doorgelicht Inleiding Het opbouwwerk in Molenbeek is ingebed in de instelling Buurtwerk Molenbeek-centrum. Buurtwerk Molenbeek-centrum heeft een opbouwwerker in dienstverband en heeft een opbouwwerker toegewezen via RisoBrussel. Het beleid wordt lokaal bepaald (wat in elk project van RisoBrussel het geval is) en dit binnen de spelregels van het decreet op het Maatschappelijk Opbouwwerk en binnen het kader van het lopende meerjarenplan goedgekeurd door RisoBrussel. In 1984, bij de herstructurering van de sector Buurtwerk tot de sector Maatschappelijk Opbouwwerk, koos Buurtwerk Molenbeek-centrum er voor een erkenning te vragen als instelling. Dit is een goede keuze gebleken daar vanuit het opbouwwerk een stevige instelling vorm gekregen heeft, die zowel ten aanzien van andere lokale organisaties als ten aanzien van de lokale overheid erkend en herkend wordt. De inbedding van het opbouwwerk heeft gezorgd: - voor continuïteit in de werking, - een grotere slagkracht van de opbouwwerkvisie en principes vermits ze ook doorwerken in de andere projecten, - een meer integrale en globale benadering van de problematiek en de bewoners, - een eenheid in beheer (de instelling is werkgever van 15, vooral deeltijdse, personeelsleden) en beleid. Uit de externe analyse is duidelijk gebleken dat Molenbeek-centrum tot de armste buurten behoort binnen het territorium waar de Vlaamse Gemeenschap actief is. De mondiale dualisering is hier sterk voelbaar onder meer door de toename van reële armoede bij heel wat gezinnen. De buurt oefent eveneens een officieuze onthaalfunctie uit ten aanzien van gezinnen die nog niet lang in België verblijven. Het Klein Kasteeltje (eerste onthaal voor kandidaat-politiek vluchtelingen) ligt aan de grens van de buurt. Daarnaast zijn er ook een geheel van positieve tendensen zichtbaar. De inspanningen van groepen en verenigingen, en de laatste 10 jaar ook van de gemeentelijke en gewestelijke overheid, leidden tot enerzijds stedenbouwkundige verbeteringen, maar Opbouwwerk Brussel
Nr 76
tevens tot de integratie van heel wat burgers van buitenlandse afkomst, die ingeschakeld zijn in het maatschappelijk leven, en actief meewerken aan de uitbouw van de maatschappij. De aanstelling van 12 gemeenteraadsleden, waarvan 3 schepenen Belgen van buitenlandse afkomst, bij de vorige gemeenteraads-verkiezingen is hiervan een duidelijk bewijs. Eén van de uitdagingen voor de gemeente en de oudere stadsbuurten in het bijzonder is dat zij een deel van deze bevolking kunnen behouden. Buurtwerk Molenbeek-centrum is steeds vertrokken van een analyse van de buurt met zijn mogelijkheden en beperktheden, de nieuwe noden die zich stelden, om zijn eigen werking vorm te geven. Deze vormgeving wordt echter ook bepaald door de financiële middelen (hoofdzakelijk subsidies) die men kon aantrekken en de criteria die de overheid hiervoor stelde. De eigenlijke werking is een evenwichtsoefening tussen enerzijds wat wij belangrijk vinden en de mogelijkheden die we konden vinden om dit te realiseren.
De werking De werking draait rond volgende accenten: Verankering Een degelijke werking, met kennis van de problematiek, maar ook van de mogelijkheden, vereist een goede verankering in de buurt. De instelling moet gekend zijn en herkenbaar zijn voor bewoners, voor andere organisaties, voor de overheid, ... Ze moet voelhorens hebben om nieuwe problemen, groepen en tendensen op te vangen. Ze moet ook een communicatie voeren met de buurt op instellings- en werkingsniveau. De instelling als dusdanig moet ook continuïteit hebben in het beheer en in het personeel (er moet minstens kennis van personeelsleden doorgegeven worden). Opdat personeel en vrijwilligers zich kunnen inschakelen in de werking, dient ze een degelijke structuur aan te bieden: financieel beheer, infrastructuur en beheer van infrastructuur, personeelsadministratie. Verbeteren van de huisvestingssituatie van bewoners. Omwille van de slechte huisvestingssituatie in de buurt, wordt een werking uitgebouwd die ijvert voor de verbetering van de huisvestingssituatie van de bewoners. Aanbieden van diensten die personen helpen bij Opbouwwerk Brussel
December 2002
het zoeken van een betere huisvestingssituatie: huisvestingspermanentie, klusjesdienst, renovatieadvies en uitleendienst. Met bewoners ijveren voor een verbetering van de huisvestingssituatie: vormingsmomenten intern en extern, bewonersgroepen. IJveren voor structurele oplossingen in samenwerking met andere groepen, de gemeentelijke en gewestelijke overheid. Verbeteren van de kwaliteit van de woonomgeving. Werken aan de verbetering van de kwaliteit van de woonomgeving is een doelstelling sedert 1984. Op dit vlak is reeds veel gerealiseerd, toch zijn er steeds weer nieuwe uitdagingen gezien de ontwikkelingen op beleidsniveau, maar ook de wijziging van de buurtbevolking. Bevorderen van de betrokkenheid van bewoners bij stedenbouwkundige veranderingen in de buurt. Met bewoners werken aan de oplossing van lokale problemen. IJveren voor structurele oplossingen in gemeentelijke overlegorganen, in overleg met andere lokale en bovenlokale groepen. Bevorderen van de draagkracht van de buurt door acties voor positieve beeldvorming, sociale cohesie, empowerment in functie van wijkontwikkeling. De grote wijzigingen in de bevolking sedert 1970, die zich nog steeds doorzetten, de negatieve identificatie van de buurt en zijn bewoners door de buitenwereld vereisen een aangepaste benadering. Bevorderen van een betere kennis van de buurt en zijn bewoners zowel extern als intern tussen de verschillende bewoners. Bevorderen van de uitbouw van buurtnetwerken.
Uitrusting en huisvesting In 1982 kon Buurtwerk Molenbeek-centrum via een gift een oude leegstaande woning verwerven. Dit onbewoonbare huis werd langzaamaan gerenoveerd, en wanneer de middelen het toelieten werden noodzakelijke werken uitgevoerd. Omwille van de beperkte middelen ging het om het bruikbaar maken en houden van het gebouw. Via een subsidie van Doelstelling 2 (zie hoger) en van het SIF kan in 2002-2003 het gebouw grondig aangepakt worden. Het gaat om noodzakelijke structurele werken als het herleggen van het dak, de aanleg van degelijk sanitair, de uitbouw van een goede onthaal- en vergaderruimte. 85
December 2002
De relatie met de bewoners en het betrekken van verschillende etnisch culturele minderheden Buurtwerk Molenbeek-centrum staat open voor alle bewoners ongeacht hun origine of statuut. Binnen de werking zijn er verschillende vormen van contact met de doelgroep: de buurtkrant is een tweemaandelijks tweetalig informatiekanaal voor alle bewoners, binnen de huisvestingswerkingen worden heel wat bewoners bereikt via de dienstverlening, er wordt ook informatie en vorming gegeven, ondermeer bij lokale groepen (bijvoorbeeld Kompas: onthaal nieuwkomers), vanuit de huisvestingswerking ontstaan een aantal groepen die werken aan een problematiek: informatie-uitwisseling, standpuntbepaling, standpuntverdediging (ALARM en Vrouwen Renoveren), met bewoners wordt gewerkt aan een probleem in de openbare ruimte via éénmalige informatievergaderingen (openbare onderzoeken), via tijdelijke bewonersgroepen, bewoners werken mee aan projecten voor positieve beeldvorming (boek / film). Binnen de verschillende werkingsaccenten wordt er dus gewerkt met open vergaderingen, vaste groepen gekoppeld aan een bepaald project, algemeen en specifiek (permanentie-) onthaal, schriftelijke en mondelinge communicatie, formele en informele gesprekken, animatiemomenten,
Door deze veelheid aan middelen worden veel bewoners bereikt. De meerderheid van de bereikte bewoners is van buitenlandse afkomst, wat overeenstemt met de bevolkingssamenstelling. De personeelsleden onthalen de bewoners in het Nederlands of het Frans. Zonodig kunnen ook Engelssprekende (politiek vluchtelingen), Arabischsprekende of Italiaanssprekende bewoners in hun moedertaal onthaald worden. De inbreng van bewoners varieert van informatie krijgen, samenwerken aan een individueel probleem, tot deelnemen aan een activiteit, meedenken en meewerken in een groep of aan een project. We doen regelmatig beroep op bewoners om ons advies te geven over een bepaalde aanpak omdat we niet alle culturele en sociale gevoeligheden kennen van al de bevolkingsgroepen
86
Nr 76
De beleidsbrief etnisch culturele minderheden van de VGC Bruggen Bouwen geeft een aantal aandachtspunten voor een minderhedenbeleid in de praktijk. Hierin zien we heel wat herkenningspunten binnen onze werking. We vernoemen er enkele: - een gediversifieerd personeelsbeleid - actief contact onderhouden met de doelgroep - aandacht voor de huisvestingssituatie van mensen zonder wettig verblijf - belang van inburgeringstrajecten (zie samenwerking) - samenwerken met spilfiguren en aandacht voor kaderleden
De plaats van vrijwilligers Het behoort tot onze centrale doelstelling om met bewoners te werken aan een verbeterde woonsituatie in de buurt. Het is niet evident om een duidelijke scheidingslijn te trekken tussen deze bewonersparticipatie en vrijwilligerswerk. De leden van de algemene vergadering en de raad van bestuur zijn voor ons vrijwilligers. Ze ontvangen geen vergoeding en investeren buiten de vergadering ook tijd in het betrokken zijn op de werking: deelname aan activiteiten en animatiemomenten, advies geven,
Een aantal vrijwilligers nemen taken op als: vertaalwerk, plooien en mee-verspreiden buurtkrant, bekendmaken boek Een beeld van een buurt, technisch advies geven bij renovatie buurthuis.,
De bewonersbetrokkenheid neemt vele vormen aan: van passief naar actief, van éénmalig naar regelmatig, van meedoen naar meedenken, ...
Analyse van de sterke en zwakke kanten van de instelling Buurtwerk Molenbeek-centrum is één van de oudste Brusselse nog actieve werkingen die op een nieuwe manier investeerden in het verbeteren van de kwaliteit van een oude stadsbuurt. Ontwikkelingen op gemeentelijk en gewestelijk niveau tonen aan dat er in de goede richting werd gewerkt. Ook komt er regelmatig informele en formele erkenning voor onze aanpak. Basisbegrippen van de jarenlange werking zijn ondertussen ook te vinden in het officiële gemeentelijke en gewestelijk beleid. Ten titel van voorbeeld: Het belang van investeren in oude stadsbuurten. Opbouwwerk Brussel
Nr 76
Afstemmen van projecten van stadsvernieuwing op de buurt. Informatie aan en het bevorderen van de betrokkenheid van bewoners. Een aantal realisaties dienden als voorbeeld voor andere projecten. Enkele voorbeelden: De uitbouw van het Bonneviespeelplein diende als voorbeeld, zowel voor wat betreft het belang van het investeren in kleinschalige infrastructuur in oude buurten, als wat betreft de aanpak (betrokkenheid van bewoners en gebruikers). Verschillende andere projecten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest volgden. De gemeente Molenbeek koos bij de uitbouw van haar gemeentelijk welzijnsnetwerk in de eerste plaats voor de uitbouw van buurthuizen en van een ploeg sportanimatoren die actief waren op bestaande openbare ruimten, twee werkingsvormen die in onze werking sterk aanwezig waren. We ijverden jarenlang voor een gemeentelijk informatiebeleid ten aanzien van de stedenbouwkundige projecten, vooral door in eerste instantie zelf die taak op te nemen. Grote aspecten van dit werk worden overgenomen door de gemeente en de sociaal coördinatoren van de verschillende wijkcontracten. We ijverden in 2000 en 2001 voor het bekomen van een systeem van prefinanciering van de premies. Dit systeem wordt in 2002 uitgeprobeerd in het wijkcontract Bronsgieterij en kwam ter sprake op kabinetsniveau bij de hervorming van de gewestelijke renovatiepremies. We krijgen vanuit de gemeente Molenbeek reeds verschillende jaren erkenning voor onze werking. De laatste jaren worden we ook regelmatig betrokken bij overlegsituaties en beleidsvoorbereidend werk. De instelling draagt een ruime werking die echter wat betreft erkenning en subsidiëring functioneert op subsidies voor deelwerkingen en projecten. Er is nood aan een subsidiëring voor twee belangrijke functies, die door de omvang en de omzet van de werking verantwoordt zijn: een coördinatiefunctie en een verantwoordelijke voor het financieel en personeelsbeheer. Totnogtoe werden deze taken verdeeld over verschillende personeelsleden en verschillende subsidiekanalen. Dit wordt een uitdaging voor de instelling in de toekomst. Opbouwwerk Brussel
December 2002
De omvang van de equipe vergt een nieuwe aanpak van interne communicatie en personeelsbeleid. Er moet onder andere gewerkt worden aan algemene afspraken in verband met het opnemen van vakantie, het oplossen van problemen in verband met ziekte en afwezigheden, de doorstroming van informatie, de relatie met het bestuur,
De instelling heeft een aanwervingsbeleid dat enerzijds aandacht heeft voor de tweetaligheid van personeel (het Brussels Hoofdstedelijk gewest is een tweetalig gebied) maar ook voor de aanwerving van personeelsleden uit de buurt en van verschillende origine. Voor dit laatste worden personeelsleden verzocht indien nodig hun kennis van het Nederlands te verwerven / verbeteren binnen de werkuren, als proces van vorming en inschakeling. De infrastructuur is ondermaats: in slechte staat en niet altijd even functioneel. De volgende jaren gaat een grondige renovatie-operatie door. Het opbouwwerk kreeg na 1990 een gezicht door de inbedding in de ruimere werking. De bewonersbetrokkenheid loopt als een rode draad door de gehele werking, evenals aandacht voor een structurele benadering van problemen. Er zijn systematisch linken tussen de verschillende werkingen. Dit versterkt de draagkracht van de werking en de impact ervan. Zo zal men bvb. bij het buurtfeest beroep doen op vrouwen die betrokken zijn bij het renovatie-advies om als vrijwilliger mee te werken. Het opbouwwerk doet regelmatig beroep op andere medewerkers met een specifieke kennis (bvb. architect) om een project beter uit te werken.
Medespelers Een stukje geschiedenis Een overzicht van de huidige medespelers op het terrein, hun belang en verhouding, is duidelijker wanneer we één en ander in een historisch perspectief plaatsen. Buurtwerk Molenbeek-centrum startte zijn werking in 1976 in een weinig bewerkt sociaal veld". Het belang van lokale traditionele groepen en verenigingen lang een kenmerk van de oude Molenbeekse buurten nam zienderogen af. Dit gebeurde enerzijds omwille van het uiteenvallen 87
December 2002
Nr 76
van het lokale sociale netwerk; heel wat Molenbekenaars verhuisden in de periode 1965-1975 naar betere wijken, verder van het stadscentrum, of de naar de rand. De nieuwe bevolking, vooral van Marokkaanse oorsprong, had niet hetzelfde gemeenschapsleven. Verder gingen Belgen in deze periode in het algemeen minder participeren aan dit soort verenigingsleven. Uit de vorige meerjarenplannen kan men opmaken dat tussen 1980 en 1990 heel wat welzijnsorganisaties, verschillende erkend door de Vlaamse Gemeenschap, een stek vonden in de oude Molenbeekse buurten en vooral in Molenbeek-centrum.
opzetten van gemeentelijke netheidsacties. Elk wijkcontract beschikt nu over een coördinator voor het sociaal luik. Dit gemeentelijk netwerk is nog steeds in uitbreiding, vooral wat betreft de aanwerving van personen die het geheel moeten omkaderen: coördinatoren, administratief personeel, ... Het laatste jaar heeft men uiteindelijk ook wat middelen gevonden, zij het nog totaal onvoldoende, om de gemeentelijke dienst Stedenbouw te versterken. Zowel de dienst Stedenbouw als de dienst Openbare Werken zijn volledig onderbemand, wat een goede werking en opvolging van verschillende renovatieprogramma's hypothekeert.
Na 1990 ging de gemeentelijke overheid in Molenbeek meer investeren in de uitbouw van een gemeentelijk sociaal netwerk. Eenzelfde tendens vinden we terug in andere Brusselse, Vlaamse en Waalse gemeenten. In Sint-Jans-Molenbeek is dit gemeentelijk netwerk zowel wat betreft financiële middelen als wat betreft personeelsaantal veel groter geworden dan het geheel van de privéwelzijnsorganisaties. Gestart met de uitbouw van buurthuizen in verschillende wijken en met een ploeg van sport-animatoren voor de animatie van een aantal openbare ruimten (twee opdrachten die wij in onze buurt opnamen), heeft dit netwerk zich systematisch ontwikkeld. Eerst werden de genoemde voorzieningen uitgebreid en gecentraliseerd in een gemeentelijke vzw CLES (Cellule de Lutte contre l'Exclusion Sociale - Cel ter Bestrijding van Sociale Uitsluiting); daarna ontwikkelde zich AMIS (Association Molenbeekoise pour l'Insertion Socio-professionelle) dat zich inpast in een gewestelijke structuur waarbij elke gemeente een Mission Locale heeft: een gemeentelijke vzw die werkt op het niveau van opleiding en tewerkstelling. Langs Vlaamse zijde is geopteerd voor een eigen vzw: OOTB.
Er groeit de laatste jaren meer openheid van de gemeente voor de privé-organisaties in het algemeen. Bepaalde werkingen, zoals de onze, hebben al jarenlang communicatiekanalen uitgebouwd. De laatste jaren worden we echter meer betrokken als partner (zie bijvoorbeeld wijkregie AJJA). Vanuit de Vlaamse Gemeenschap bekeken kan men zich wel afvragen in welke mate Nederlandstalige bewoners terecht kunnen in dit netwerk. Slechts een uiterst beperkt aantal van de personeelsleden begrijpt Nederlands.
Via de preventiecontracten werden verschillende werkingen uitgebouwd die werken aan preventie, slachtofferhulp, herinschakeling van jongeren na gevangenisstraf, ... Een laatste ontwikkeling van projecten en functies is er gekomen via de wijkcontracten en het grootstedenbeleid. Er zijn ploegen opgestart van laaggeschoolden die een rol spelen bij onderhoud en herstelling in de openbare ruimte (DUQ, Dépannage d'Urgence de Quartier), bij het 88
Lokaal welzijnswerk: een veelzijdig netwerk Privé-organisaties Bij de privé-organisaties hebben verschillende vzw's zich ontwikkeld tot sterke, goed verankerde werkingen. Sterke organisaties erkend door de Vlaamse Gemeenschap zijn onder .meer: - de werkingen van de Foyer: Vormingsscentrum, lokaal Integratiecentrum Dar al Amal, Centrum preventieve zorgen, Sociale dienst Welkom. - Gemeenschapscentrum de Vaartkapoen met onder meer Dienstencentrum VK, Schoolopbouwwerk, Caleidoscoop en naaiatelier. - Jeugd en Stad met vooral een grootstedelijke functie in het jeugdwerk, en projecten opleiding en tewerkstelling. - de werkingen voor kansarme jongeren: VMJ en Centrum West. Er zijn ook verschillende privé-verenigingen, erkend door de Franse Gemeenschap, actief op terreinen die raken aan de onze. We vernoemen Opbouwwerk Brussel
Nr 76
hier kort degenen waar het meest mee samengewerkt wordt: - Het conglomeraat: kinderwerking Notre Coin du Quartier, Centre de Formation Bonnevie en PolyBonnevie die hun oorsprong vinden in Buurtwerk Molenbeek-centrum - La Fonderie en asbl la Rue Overleg en samenwerking De oude buurten van Molenbeek en zeker Molenbeek-centrum beschikken ondertussen, in tegenstelling tot 1976, over een netwerk van organisaties. Dit netwerk is nog steeds in ontwikkeling, eerder langs gemeentelijke kant. Maar ook nieuwe zelforganisaties zien het licht: zowel van Marokkaanse als Afrikaanse bewoners, zowel in de sociale als de culturele sfeer. Het bijhouden van deze evoluties, het leren kennen van nieuwe organisaties of nieuwe medewerkers in organisaties, het uitbouwen van overleg en samenwerking, dit alles is erg belangrijk maar vraagt een sterke tijdsinvestering. Terwijl vanuit verschillende kanalen, o.m. bepaalde subsidiekanalen, sterk gewezen wordt op het belang van overleg en samenwerking, worden deze inspanningen zelden gehonoreerd in personeel en middelen. De ene organisatie investeert meer in dit aspect dan de andere. Toch kan globaal gesteld worden dat Molenbeek een geschiedenis heeft van overleg en samenwerking. Er zijn veelvuldige contacten tussen de verschillende sociale organisaties, er zijn verschillende overlegplatforms, er wordt regelmatig samengewerkt, er wordt samengewerkt aan projecten en manifestaties. Permanente formele overlegstructuren : GPS: Groupe de Planification Sociale Vanuit de gemeentelijke preventieambtenaar en de CLES worden maandelijks per buurt alle welzijnsorganisaties en een aantal schooldirecteurs uitgenodigd. Doel is o.m. het bevorderen van een betere communicatie tussen de organisaties, en het maken van afspraken betreffende bepaalde subsidies en werkingen vooral van de franse gemeenschap (vakantiewerking Eté Jeunes, integratiegelden,
). Gemeentelijke Preventieraad Deze verenigt naast een aantal beleidsverantwoordelijken, de politie, vertegenwoordigers van Opbouwwerk Brussel
December 2002
de jeugdpreventie, vertegenwoordigers van lokale privé- en gemeentelijke verenigingen, actief op het vlak van veiligheid en preventie. De preventieraad geeft advies over de toewijzing van de jaarlijkse preventiemiddelen, bespreekt de maatregelen en de activiteiten die ontwikkeld worden door de gemeente en organisaties tijdens de Ramadan (vasten van de moslims). In het verleden werden ook andere preventieproblemen besproken. Na de politiehervorming, waarbij de gemeentelijke politie van Molenbeek opging in de politiezone BrusselWest (Molenbeek, Jette, Koekelbeg, Ganshoren en St.-Agatha Berchem) is de preventieraad nog nauwelijks samengekomen, en is zijn opdracht beduidend onduidelijker geworden. CLDI De samenstelling en de werking van dit adviesorgaan dat per wijkcontract samengeroepen wordt, is formeel vastgelegd in een ordonnantie. Naast vertegenwoordigers van het schepencollege nemen er aan deel: bewoners, verenigingen en vertegenwoordigers van de lokale bedrijfswereld. Het geeft advies over de verschillende belangrijke fases in het proces van het wijkcontract. Overlegstructuren rond een problematiek of activiteit Een volledige lijst van alle overlegstructuren, die een zekere duurzaamheid hebben, en organisaties samenbrengen rond een bepaalde problematiek, is moeilijk op te stellen. Laten we even vermelden dat de oude Molenbeekse wijken een gebied van meer dan 35.000 inwoners omsluit en de gehele gemeente meer dan 70.000 inwoners telt. Hieronder een lijst van overlegplatforms die werkzaam zijn op terreinen waar Buurtwerk Molenbeek-centrum en het opbouwwerk actief op zijn of raakvlakken mee hebben: LOGO-Brussel startte met een gezondheidsoverleg in Oud-Molenbeek. In overleg met een hele reeks lokale groepen werden voorstellen over een gezondheidsbeleid gedaan en gewerkt aan een gemeenschappelijk project in verband met gezondheidsbevordering. BOT: Brussels Overleg Thuiszorg, lokale kern Overleg wijkgezondheidswerkingen Partners in Molenbeek: overleg Nederlandstalige kinderwerkingen 89
December 2002
Wijkregie AJJA (zie hoger en verder) Recht op Wonen (zie jaarverslag) Buurtfeest Bonnevie Buurtfeest Fonderie Gemeentelijke Mobiliteitsdag CLDI wijkcontracten De plaats van Buurtwerk Molenbeek-centrum en het opbouwwerk in dit netwerk Buurtwerk Molenbeek-centrum neemt deel aan verschillende overlegplatforms en organiseert er een aantal, werkt projectmatig samen met andere organisaties aan eigen projecten, gezamenlijke projecten of projecten van andere groepen, en heeft permanent aandacht voor nieuwe organisaties, vooral de zelforganisaties. Net zoals andere sterke lokale werkingen, kan BuurtwerkMolenbeek-centrum dit aan omdat het zich ontwikkeld heeft tot een stevige organisatie waarbij de verschillende deelwerkingen onderdeel uitmaken van een coherent geheel. De informatie die verworven wordt in één of ander samenwerkingsverband door een bepaalde deelwerking komt ten goede aan de andere deelwerkingen. Permanente overlegstructuren Deelname aan GPS (opbouwwerk), preventieraad (coördinatie), CLDI (opbouwerk) Samenwerkingsverbanden Initiatiefnemer: Actie Recht op wonen (SIF), Buurtfeest Bonnevie (opbouwwerk) Deelname aan: LOGO (opbouwwerk), wijkregie AJJA (coördinatie en SIF), Gemeenschapsraad Vaartkapoen (opbouwwerk) Deelname aan stuurgroep: naaiatelier VK (SIF), Dienstencentrum VK (klusjesdienst), oudercomité Basisschool Vierwinden (opbouwwerk) Overleg renovatiepremies (SIF) Zelforganisaties De laatste jaren ontstaan steeds meer zelforganisaties waarvan verschillende in de buurt en in OudMolenbeek een stek vinden. We bouwden vanuit de instelling contacten uit met verschillende Afrikaan90
Nr 76
se zelforganisaties en betrekken ook nieuwe groepen. Hiervoor is er een goede samenwerking met Dar al Amal, dat zelf ook veel aandacht heeft voor deze groepen en er structurele samenwerkingsverbanden mee uitbouwt. Wijzelf zien het als onze taak deze groepen een plek te geven in buurtactiviteiten (buurtfeest), hen een steuntje te geven (klusjesdienst en projectondersteuning). Scholen In het vorige meerjarenplan werd er tevens regelmatig samengewerkt met de verschillende lagere scholen in de buurt, één Nederlandstalige vrije school en drie Franstalige scholen (een vrije, een gemeentelijke, en een staatsschool). Specifieke projecten waren het muurschilderproject met drie scholen en het project rond veiligheid aan de schooluitgang (vier lagere scholen). Verder werd er herhaaldelijk samengewerkt met als doel het bevorderen van de samenhang tussen school en buurt. Met de enige Nederlandstalige school is er een bijzondere samenwerking: deelname aan participatieraad en aan oudercomité. Punctueel en projectmatig Verder wordt er met heel wat organisaties samengewerkt in de deelwerkingen of via kortlopende projecten. Groepen waarmee de laatste twee jaar een dergelijke samenwerking bestond, worden hieronder aangegeven. Met de cursief gedrukte verenigingen was er (ook) vanuit het opbouwwerk samenwerking. Sociaal restaurant Snijboontje, sociale dienst Foyer, Dar al Amal, La Maison de la Femme, raadpleging Foyer, Gemeenschapscentrum VK, dienstencentrum VK, dienstencentrum Randstad, sociale dienst Caritas Molenbeek, Gezondheidshuis De Brug, Gezondheidshuis Norman Béthune, Gezondheidshuis Le Renfort, ATD Quart Monde, groupe Bébé, La Rue, La Fonderie, ALMK, PASSH, Notre Coin Du Quartier, Centre de Formation Bonnevie, Polybonnevie. En de gemeentelijke diensten: Stedenbouw, Openbare Werken, Hygiëne, Eco-raadgever, Netheid, sociale coördinatoren wijkcontracten, gemeentelijk coördinator grootstedenbeleid, wijkagent, politie, overlegassistenten, dienst parkwachters, GEL, Noyau Commercial, Maison de Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
quartier Communale Rive Gauche, Cles Sport, Antenne J en gemeentelijke preventiewerkingen, Equipe Communale de propreté et de citoyenneté. Zowel met de Burgemeester als met verschillende schepenen waren er contacten en gesprekken ivm. een concrete dan wel globalere problematiek.
aantal personeelsleden. Via preventie- en andere middelen bouwde het Gemeentelijk Netwerk ook verschillende diensten uit die individuele hulpverlening aanbieden aan specifieke doelgroepen als: jongeren, druggebruikers,
Integratiecentra
Buurtwerk Molenbeek-centrum is verbonden met een aantal bovenlokale structuren omwille van haar werkingsaccenten en haar subsidiekanalen: - RisoBrussel - Netwerk Wonen - CESSO: Centrum voor Sociale Stadsvernieuwing - BRAL: Brusselse Raad voor het Leefmilieu - BBRoW-RBDH: Brusselse Bond voor het recht op Wonen- Rassemblement Bruxellois pour le Droit à l'Habitat Verder is Buurtwerk Molenbeek-centrum initiatiefnemer van een tijdelijke overleg-structuur: het Overleg Prefinanciering Renovatiepremies
Het lokaal integratiecentrum erkend door de Vlaamse Gemeenschap is Dar al Amal. Uit de verschillende jaarverslagen zal blijken dat er regelmatig samengewerking is tussen Buurtwerk Molenbeek-centrum (het opbouwwerk of andere deelwerkingen) en Dar Al Amal. Sterke punten zijn de samenwerking rond het buurtfeest, de lessenreeks over de huisvestingsproblematiek Handige Hafida", het doorgeven van personen en contactadressen voor de culturele activiteiten (bijvoorbeeld lokale kunstenaars), de wederzijdse deelname aan activiteiten, de contacten met zelforganisaties. Verder moeten we er ons bewust van zijn dat de situatie in Brussel en meer bepaald in Molenbeek wel eens sterk kan afwijken van de Vlaamse. Naast de organisaties die door de Vlaamse Gemeenschap erkend zijn, zijn er ook heel wat door de Franse Gemeenschap en door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkend. Buurtwerk Molenbeek-centrum heeft steeds opengestaan voor de gehele bevolking, zodat reeds vele jaren een groot deel van haar publiek (de meerderheid) bestaat uit bewoners van vreemde origine. Het verschil met Dar al Amal ligt hem niet in het publiek dat men bereikt, wel in de doelstelling en de aanpak. Een laatste en niet onbelangrijk aspect is dat het personeelsbestand van de meeste (zoniet alle) Molenbeekse organisaties ook personen van vreemde origine bevat, ook in het leidinggevend en educatief personeel. Algemeen welzijnswerk Met de sociale dienst van de Foyer zijn er vooral contacten binnen de huisvestingswerking, en via hun werking Compas (onthaal van nieuwkomers). Naast de Foyer bestaan er nog andere privéorgansiaties voor algemeen welzijnswerk, erkend door de Franse Gemeenschap: Caritas-Molenbeek, La Porte Verte. Verder is er uiteraard het OCMW waar de sociale dienst gebukt gaat onder een te groot aantal hulpvragen in verhouding tot het Opbouwwerk Brussel
Bovenlokale structuren
In het kader van het opbouwwerk en dit meerjarenplan is de samenwerking met RisoBrussel het belangrijkste. De 11 organisaties die een toelage wijkontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ontvangen, vormen, samen met een regionaal coördinator, het Netwerk Wonen. Dit is een overlegplatform in functie van het beleid. De Brusselse Bond voor het Recht op Wonen, betoelaagd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, groepeert organisaties die ijveren voor een betere huisvestingssituatie. We maken deel uit van de algemene vergadering van de Brusselse Raad voor het Leefmilieu, die onder meer de plannen op gewestniveau van nabij volgt; en van Brussels Gekleurd, dat de wijkfeesten coördineert. Het Centrum voor Sociale Stadsvernieuwing (CESSO) begeleidt de Brusselse SIF-projecten. Er wordt deelgenomen aan informatie- en studiemomenten. Binnen deelprojecten wordt er ook samengewerkt met verschillende andere organisaties. Vorig jaar werd samengewerkt met: Onthaal en promotie Brussel (Brussel Open Stad), Centrum voor Gelijkheid van Kansen, Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM), Kan-art, VGC uitleendienst, CVA uitleendienst, Administratie Brussels Hoofdstedelijk Gewest (premies), 91
December 2002
Gewestelijk secretariaat voor de Stadsontwikkeling (GESSO), OOTB (werkgroep DSP), Gemeenschappelijke gemeenschapscommissie (armoede). Via deze samenwerkings- en overlegstructuren is
Nr 76
Buurtwerk Molenbeek-centrum goed ingebed in het Brusselse werkveld, althans in die organisaties en groepen waar de thema's ter sprake komen die tot onze kerndoelen behoren.
Progamma De interne en externe analyse, waarin we zowel de evoluties waarnemen in de buurt als de plaats van de instelling in het buurtnetwerk; zijn basis voor de krachtlijnen voor het meerjarenplan 2003 2008. Dit meerjarenplan is opgebouwd volgens de structurele doelstellingen die in samenwerking met RisoBrussel uitgewerkt werden en geconcretiseerd in operationele doelstellingen.
Verbeteren van de huisvestingssituatie van huurders (G)een huis om te wonen De druk op de huisvestingsmarkt van de zogenaamd goedkope woningen heeft enorme proporties aangenomen. Het aanbod van vrijkomende huurwoningen is zeer beperkt, de huurprijzen stijgen nog steeds en de kwaliteit van de aangeboden woningen is dalend. Steeds meer worden we geconfronteerd met situaties van huisjesmelkers. Binnen de huurderswerking is er een grote verandering van publiek op zeer korte termijn. Een groeiende groep van de hulpvragers zijn kandidaatpolitiek vluchteling of bevinden zich in een regularisatieperiode. Veel nieuwe bewoners zijn afkomstig uit Oostbloklanden of uit zwart Afrika. De huurderswerking, die hoofdzakelijk uitgebouwd wordt met middelen van het Sociaal Impulsfonds en het Brussels Hoofdstedelijk gewest, verzorgt een huisvestingspermanentie en zoekt - naar nieuwe middelen om de problemen kenbaar te maken op hoofdstedelijk niveau - naar een aanpak om de doelgroep te versterken ondanks het beperkte aanbod van alternatieven op de huurmarkt. - naar middelen om ism met andere organisaties en de gemeente betere woningen op de huurmarkt te brengen. Vanuit deze werking worden er linken gelegd naar 92
het opbouwwerk en dit op verschillende vlakken. - Versterken van het aanbod van de klusjesdienst als een instrument om te ijveren voor een kwaliteitsverbetering van woningen. Binnen de klusjesdienst werken een aantal laaggeschoolde arbeiders aan het uitvoeeren van klussen bij personen en gezinnen met een vervangingsinkomen. Doel is het verbeteren van de huisvestingskwaliteit. - Nieuwe bewoners worden betrokken in andere projecten waarin ze kunnen groeien zowel in contactname met andere bewoners als in kennis van de buurt; waarin ze eigen culturele waarden kunnen bekendmaken naar anderen (nieuwe bevolkingsgroepen), aandacht en respect krijgen en kunnen groeien in zelfwaardegevoel.
Verbeteren van de huisvestingskwaliteit van inwonende-eigenaars. Meer dan een dak boven het hoofd De eigendomssituatie in de buurt wijzigde sterk de laatste 20 jaar.Steeds meer gezinnen verwierven zich een eigen woning, onder meer. grote gezinnen die geen aangepast appartement vonden. In een aantal situaties gaat het om noodkopers gezinnen die al hun middelen investeerden in de aankoop en geen budget overhouden voor de nodige renovaties. In de meeste gevallen gaat het om gezinnen met een laag inkomen, een groot deel met een vervangingsinkomen. De woningen zijn veelal eenvoudige arbeiderswoningen waaraan de eigenaar in het verleden weinig aanpassingswerken uitvoerde. De renovatiekosten zijn daarom fundamenteel en zwaar. Een aantal gezinnen die in een eerste fase kocht, heeft de grootste werken uitgevoerd en heeft nu meer aandacht voor comfort en kwaliteit. In deze categorie passen de aandacht voor Opbouwwerk Brussel
Nr 76
gevelrenovatie, wat een belangrijke inpakt heeft op het aanzicht van de buurt. De eigenaarswerking, die uitgebouwd wordt met middelen van het sociaal Impulsfonds,het sociaal luik van het wijkcontract Crystal - Zwarte Vijvers (tijdelijk project) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, streeft verschillende. doelstellingen na: - verbetering van de woonkwaliteit van grote gezinnen - verbetering van het huisvestingsbestand, ook van huurders (verschillende eigenaars verhuren een deel van de woning) - verbetering van het buurtaanzicht door gevelrenovatie - bewonersbetrokkenheid bij de wijkontwikkeling: de eigenaars zijn meer buurtgebonden en aldus meer geïnteresseerd in het verbeteren van de woonkwaliteit in de buurt. De werking bestaat uit informatie over de gewestelijke renovatiepremies, het ondersteunen van de betrokkenen tot renovatie (dossieruitbouw, analyse, advies, begeleiding), het uitlenen van materiaal aan eigenaars die zelf renoveren. Er is tevens aandacht voor ruime sensibilisering via folders, het uitwerken van type-projecten (bijvoorbeeld gevelproject). Verder wordt er ook gewerkt aan structurele oplossingen zowel op gemeentelijk vlak als op gewestelijk vlak: het ijveren voor prefinanciering van de premies, het signaleren van probleemsituaties, het werken aan een ondersteuning via een wijkregie voor noodkopers,.. Vanuit deze werking worden er linken gelegd naar het opbouwwerk. - Het opbouwwerk wil investeren in een opgestarte groep Vrouwen renoveren die bestaat uit vrouwen die ondersteuning krijgen / kregen via het renovatie-advies. Er worden groepsmomenten uitgebouwd, gericht op gemeenschappelijke vorming in verband met het renoveren van de woning (zuinig omgaan met energie vb), de ervaringsuitwisseling en het signaleren van problemen. - De ervaringen, signalen, voorstellen uit deze contacten worden ingebracht in overlegmomenten op de gemeentelijke adviescommissies voor de wijkcontracten.
Opbouwwerk Brussel
December 2002
Vanuit het opbouwwerk worden ook specifieke projecten uitgebouwd gericht op de verbetering van de woonsituatie van inwonende-eigenaars. Typisch aan deze projecten is de link met grotere stedenbouwkundige programma's als de wijkcontracten en de heraanleg van de GOMB-zone. . Specifieke aandacht gaat naar het project Rive Gauche. Aandachtspunt is een grotere openheid en een duidelijker toewijzingsbeleid naar de buurt van dit project, dat koopwoningen realiseert
Voor een betere woonomgeving Onze buurt is geen vuilbak! Het gebrek aan netheid in de openbare ruimte: de rondslingerende vuilniszakken,het sluikstorten, de toestand van straten en pleinen, worden algemeen ervaren als storend. De situatie is de laatste jaren verslechterd, de aangroei van een zeer arme bevolking die het moeilijk heeft om een dak boven het hoofd te vinden, is daar wellicht niet vreemd aan. Deze nieuwe bevolking is ook niet bekend met systemen van vuilnisophaling en recyclage. Wat dit laatste betreft is er voor de gehele buurt nog een hele weg af te leggen. Alhoewel het probleem van de netheid veel aan bod komt in bewonerscontacten is het steeds weer zoeken naar manieren om bewoners te sensibiliseren en te betrekken bij de aanpak. Binnen volgend meerjarenplan wordt met bewoners gewerkt aan de netheidsproblematiek. Informatie gebracht via aangepaste en gedifferentieerde kanalen, moet bewoners wegwijs maken in het oerwoud van gemeentelijke en gewestelijke regels en diensten. Via sensibilisatie worden ze aangesproken om zelf verantwoordelijkheid op te nemen. Netheidsacties met de bewoners van een bepaalde straat zijn sleutelmomenten waar informatie, sensibilisatie en concrete actie samengaan. Het zijn vooral sterke momenten als bewoners mee aan de basis liggen van de actie en concreet meedenken en meewerken. Het is tevens een laboratorium waar samenwerking uitgeprobeerd wordt tussen onze werking en nieuwe gemeentelijke projecten, meer bepaald het opleidings- en tewerkstellingsproject voor laaggeschoolden dat concrete opkuisacties kan houden in een straat. Het zijn tevens goede momenten om luisterend naar 93
December 2002
bewoners knelpunten te noteren. Want ook dit is een aspect van de werking; vanuit de lokale realiteit signalen geven aan de bevoegde instanties, zodat het beleid kan worden getoetst en bijgestuurd. Met de bedoeling om breder te werken, wordt samengewerkt aan een project met andere partners en ondersteund door LOGO. Verbreden betekent dan zowel op ruimtelijk vlak beter werken (in de gehele zone van oude Molenbeekse stadsbuurten), met een ruimer bereik van bewoners via de meewerkende groepen. De netheidsproblematiek wordt ook ruim bekeken; het gaat natuurlijk ook om selecteren en recycleren, om afval voorkomen en sluikstorten.
Wat gebeurt er met mijn straat? De oude stadsbuurten liggen ruimtelijk ingeklemd tussen het stadscentrum met zijn handels- en kantoorzonens en de woonwijken in de tweede rand. Daarenboven wordt Molenbeek-centrum gekenmerkt door een verwevenheid van (oude) bedrijfs - en atelierruimtes met de woonruimten. Bewoners worden geconfronteerd met een veelheid van problemen als lawaaihinder, (verkeers)onveiligheid, hinder van een bedrijf of handelszaak, gebrekkig functionerende infrastructuur. Deze problemen kunnen soms zeer lokaal zijn, dan wel een hele straat aangaan. Bewoners weten niet steeds waar ze terecht kunnen, worden soms niet gehoord of zoeken een tussenpersoon om samen met hun buren de situatie bespreekbaar te stellen. Voor het gemeentelijk beleid lijken dergelijke problemen soms niet prioritair of buiten haar werkterrein te vallen. Het opbouwwerk wil samen met bewoners ijveren voor het uitklaren van situaties, het samen zoeken naar oplossingen. Via deze werking willen we bewoners steunen om samen met hun buren te zoeken naar oplossingen of zich sterk te maken om van anderen een oplossing te vragen. Bewoners leren de verschillende gemeentelijke diensten kennen ,hun functies en functioneren. Vanuit deze werking worden signalen gegeven aan de gemeente voor een meer bewoners- en buurtvriendelijk en aangepaste werking van het beleid.
94
Nr 76
Herwaarderingsoperaties aangepast aan de noden van de buurt De buurt Molenbeek-centrum werd de vorige decennia geconfronteerd met grootschalige afbraakwerken (metro-aanleg, kantoorbouw Leopold II-laan,..). In dezelfde periode werd ze in grote mate verwaarloosd door gemeente en gewest zoals vele oude stadsbuurten in Brussel. Met het project Rive Gauche werd rond 1992 een voorzichtige stap gezet naar buurtherwaardering, versterkt door een eerste wijkcontract (1996-2001. De herwaardering van de buurt komt nu in een sterke stroomversnelling met de wijkcontracten Crystal-Zwarte Vijvers en Bronsgieteij-Pierron en een activering van het Rive Gauche-programma. Sociale herwaardering van een wijk is meer dan investeren in stenen. Zijn de voorgestelde programma's aangepast aan de noden in de buurt, krijgt de bevolking informatie en inspraak? Worden deze programma's gebruikt als een hefboom om samen met andere partners en de bevolking te ijveren voor een programma van reële buurtherwaardering? Vanuit Buurtwerk Molenbeek-centrum worden de wijkcontracten die de buurt betreffen sterk opgevolgd. In elke fase toetsen wij de projecten aan onze werking en ervaring van de buurtrealiteit. Via de buurtkrant en extra uitgaven worden bewoners geïnformeerd over de belangrijke stedenbouwkundige projecten, de wijze waarop ze zich diepgaander kunnen informeren, de inspraakmogelijkheden. Bewoners kunnen in het buurthuis terecht om van gedachten te wisselen over een project, zich een mening te vormen, zich voor te bereiden, op overleg met de gemeente. Er worden contacten gelegd met de gemeentediensten, de politici en de coördinatoren van het Grootstedenbeleid om te ijveren voor een degelijk informatiebeleid vanuit de gemeente, afspraken te maken over ieders rol en inbreng, samenwerking te bevorderen.
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
Buur - buurten - buurt Verstevigen van de sociale cohesie en de positieve beeldvorming De Buurt Molenbeek-centrum was in de zeventiger en tachtiger jaren onderhevig aan een grote wijziging van de bevolkingstoestand. Van een Brusselse volksbuurt evolueerde ze tot een buurt met een meerderheid aan gezinnen van niet-Belgische oorsprong. Het karakter van de buurt werd in de jaren negentig in grote mate bepaald door de Marokkaanse bevolking, de grootste bevolkingsgroep en tevens de uitbaters van de lokale handelszaken. De samenstelling van de bevolking wijzigt snel; nog steeds zijn vele gezinnen van Marokkaanse oorsprong, heel wat onder hen verwierven een woning. Maar een nieuw gegeven is een grote toevloed van gezinnen uit Oost-Europa en zwart- Afrika.
December 2002
maandelijkse buurtkrant waar een artikelenreeks bewaard blijft die gericht is op kennismaking met nieuwe groepen en het bevestigen van de mogelijkheden van de buurt. Er wordt verder gebouwd aan het uitwerken samen met bewoners van materiaal over het buurtleven in het verlengde van de projecten: diaporama over de buurt, boek Duizend facetten van een buurt, de film over het Bonnevieplein. Een buurt bestaat niet enkele bij monde van zijn bewoners, er zijn tevens de gebruikers. Er wordt een actief beleid gevoerd naar instellingen in en aan de rand van de buurt (onder meer grote kantoorcomplexen). Het doel is dat de aanwezigheid van grote groepen bedienden, een kans kan zijn voor ontmoeting tussen verschillende werelden maar ook tot een versterken van de buurt.
Buurtwerk Molenbeek-centrum wil verankerd zijn in de buurt om nieuwe evoluties op te vangen, om te horen wat er leeft, om een programma op te zetten dat beantwoordt aan de veranderende noden. Het wil tevens voldoende tijd investeren in contacten met bewoners om samen met hen te werken aan een betere buurt. Dit veronderstelt het zich bekend maken aan de buurt steeds weer en vooral aan nieuwe bewoners. Bijzondere aandacht gaat naar het kennismaken met de zelforganisaties van nieuwe groepen en hen betrekken bij buurtactiviteiten. Dit vergt tevens dat in de werking voldoende tijd gemaakt wordt voor een degelijk onthaal, dat de instelling ingebed is in het sociaal netwerk ,.. Specifieke aandacht gaat naar het uitbouwen van een aantal sleutelactiviteiten die contact en ontmoeting bevorderen in de buurt in het kader van wijkontwikkeling. Via een jaarlijks buurtfeest worden ontmoetingsmomenten gecreëerd tussen bewoners van verschillende leeftijd, origine en met een grotere of kleinere integratie in de buurt. Open voor iedereen en gratis, is het een herkenningspunt in het sociale leven in een buurt. Via open algemene vergaderingen kunnen bewoners samen nadenken over een buurtprobleem, zich een mening vormen en tevens meerichting geven aan het algemeen beleid van het buurthuis. Wederzijdse kennismaking is tevens ingebouwd in de tweeOpbouwwerk Brussel
De klusjesdienst van Buurthuis molenbeek in volle actie.
Foto: Buurthuis Molenbeek
95
December 2002
Nr 76
Opvoedingsondersteuning in een grootstedelijke context De kerntaak die Brug vzw opneemt is, door de jaren heen, bewaard. Brug wil een netwerk uitbouwen in functie van opvoedingsondersteuning aan allochtone en kansarme ouders. Uitgangspunten hierbij zijn de noden van de ouders en de vaststelling dat de verschillende actoren in de opvoeding van het kind tot een beter samenspel zouden kunnen komen. Hieronder geven we de analyse van deze opvoedingscontext uit het vorige meerjarenplan en de verfijningen die we aanbrachten naar aanleiding van de nieuwe planning. Uit deze analyses distilleren we de doelen en werkmethoden voor de volgende werkperiode.
Deze jongeren namen deel aan het zomerteam 2002
96
Angelique tijdens haar taalvakantie bij de familie Schotte
Foto: Brug vzw
Foto: Brug vzw
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
De analyse van de Brusselse opvoedingscontext De probleemstelling zoals die werd geformuleerd in het vorige meerjarenplan In het Brussels gewest komen migranten en allochtonen weinig in aanraking met het Nederlands en met het sociaal-cultureel leven van de Vlaamse gemeenschap. Het is evenwel verkeerd om alle migranten en allochtonen in Brussel te beschouwen als behorend tot de Franstalige gemeenschap. Zo'n besluit zou getuigen van een onjuiste simplificatie van de socio-culturele situatie. Bij nader toekijken, blijkt dat sommige migranten en allochtonen op een of andere manier een keuze maken in de richting van de Vlaamse gemeenschap. Zo kiezen steeds meer allochtone ouders voor Nederlandstalig onderwijs voor hun kinderen. De Vlaamse gemeenschapscommissie maakte een vergelijking tussen het Franstalig en het Nederlandstalig onderwijs en dit tussen 1980 en 2000. Je vindt deze cijfers in tabel hieronder.
Bespreking: Vooral in het kleuter is het aandeel van het Nederlandstalig onderwijs erg gestegen: 22;95% d.w.z. bijna 1 op 4 kinderen gaat naar het Nederlandstalig onderwijs. Dit betekent dat het aantal kinderen en jongeren dat zich in de toekomst via het Nederlands zal socialiseren nog zal toenemen. In het lager onderwijs is er een toename van het aandeel met ongeveer 5%. Alleen het secundair volgde deze evolutie niet, alleen in 2000 is er een bescheiden kentering. Het Nederlandstalig onderwijs verloor jaren het publiek waarop het zich traditioneel had afgestemd, namelijk de Nederlandstaligen uit de rand. Pas nu begint men zich deze verbrusseling te realiseren en gaat men zich meer op dit publiek afstemmen. De tabel op volgende pagina geeft een idee van de allochtonen in het Nederlandstalig onderwijs (telling VGC van februari 2001).
Schooljaar
Brussel Totaal Franstalig ond. Nederlands. ond. aandeel Ned. ond.
Kleuter
1980-1981 1993-1994 1996-1997 1999-2000
36578 44132 41334 42494
32163 33189 32483 32744
4415 8143 8851 9750
12,07% 18,45% 21,4% 22,95%
Lager
1980-1981 1993-1994 1996-1997 1999-2000
83245 71279 69658 75781
74751 61937 59433 64342
8491 9342 10225 11439
10,20% 13,11% 14,7% 15,09%
Secundair
1980-1981 1993-1994 1996-1997 1999-2000
80892 80368 80584 78230
67925 67927 68601 66946
12967 12441 11983 11284
16,03% 15,48% 14,9% 14,42%
Totaal
1993-1994 1996-1997 1999-2000
193505 191220 196505
163053 160230 164032
30452 31059 32473
15,73% 16,24% 16,53%
Opbouwwerk Brussel
97
December 2002
Net
Nr 76
Belgische achtergrond
buitenlandse achtergrond Totaal
Kleuter gemeentelijk onderwijs gemeenschapsonderwijs vrij onderwijs
aantal 1.145 1.641 2.727
aandeel 38,2% 60,4% 64,9%
aantal 1.855 1.074 1.477
aandeel 61,8% 39,6% 35,1%
3.000 2.715 4.204
Totaal
5.513
55,6%
4.406
44,4%
9.919
Lager gemeentelijk onderwijs 1.346 gemeenschapsonderwijs 1.804 vrij onderwijs 4.423
48,9% 62,9% 71,6%
1.407 1.0647 1.715
51,5% 37,1% 28,4%
2.753 2.868 6.174
Totaal
7.573
64,2%
4.222
35,8%
Secundair gemeentelijk onderwijs 859 gemeenschapsonderwijs 2.747 vrij onderwijs 6.012
73,4% 82,1% 87,8%
311 597 834
26,6% 17,9% 12,2%
Totaal
84,7%
1.742
15,3%
9.618
Bespreking: De groep allochtone kinderen wordt zeer groot: 44,4% van de kleuters hebben en buitenlandse achtergrond d.w.z. 4406 van de 9919 kleuters. Voor de lagere school krijgen we hier 35,8% en in het secundair slechts 15,3%. In de toekomst zal het percentage in het lager en vooral in het secundair verder toenemen. In de verdere analyse zullen wij dan ook extra aandacht besteden aan de jongeren. De keuze van de ouders voor het Nederlandstalig onderwijs is in de eerste plaats een keuze voor de integratie van hun kinderen. Wanneer we de motieven van de ouders bij de schoolkeuze voor hun kinderen analyseren, merken we naast een aantal motieven van meer praktische aard (kleine scholen, nabijheid van de school , ...) een aantal ideeën ten aanzien van het Nederlands. Ouders zien het Nederlands voor hun kinderen in functie van een betere integratie en een uitbreiding van hun mogelijkheden (bijvoorbeeld de mogelijkheid tot tewerkstelling) op lange termijn. Dit was dan ook het uitgangspunt van het vorige meerjarenplan. Brug vzw wou een stap verder zetten. Dit zowel in belang van de kinderen als de ouders van de betrokken kinderen en jongeren. Het integratieproces bij de kinderen zal slechts slagen in die mate dat zij hun ervaring met het Nederlands kunnen verruimen buiten de school en 98
in de mate dat ook de ouders er toe komen een aantal stappen te zetten naar inpassing toe. De ouders hebben zelf nood aan ondersteuning en inpassing of meer contacten met de autochtone gemeenschap. Deze groep heeft nood aan een diepgaander engagement en een intensievere begeleiding.
Vaak heeft de realisatie van het integratieproces bij de kinderen bovendien tot gevolg dat de generatiekloof 1.170 wordt versterkt. 3.344 6.846 Dit kan voor de kinderen zeker en vast in de periode van puberteit 11.360 nefaste gevolgen hebben: de goed bedoelde stap naar Nederlandstalig onderwijs wordt hierdoor vaak tenietgedaan. Op een bepaald ogenblik immers gaan kinderen het verschil tussen binnen- en buitenhuiselijke cultuur niet meer kunnen overbruggen en ontstaan er breuklijnen op een ogenblik dat ze nog ondersteuning van thuis uit nodig hebben. De relatie ouders/jongeren moeten binnen dergelijke werking dan ook worden ondersteund. 11.795
De verfijning en actualisering van de probleemstelling voor het meerjarenplan 2003-2008 In drie punten beschrijven we hier de geactualiseerde probleemanalyse. Een ruimere opvoedingsondersteuning in functie van de doelgroep De laatste alinea van de vorige analyse verwijst eigenlijk reeds naar de nieuwe dimensie die we aan de probleemstelling moesten toevoegen. Doorheen de werking hebben we moeten vaststellen dat de opvoedingsproblematiek van de ouders (en dus eigenlijk die van de kinderen en jongeren) veel ruimer is dan die van een betere integratie via en in de Nederlandstalige gemeenschap. Ouders worden dagelijks geconfronteerd met de moeilijke opgave om kinderen op een positieve en verantwoorde wijze te laten opgroeien in de grootstad. Zij voelen zich hierin belaagd door heel wat negatieve elementen: behuizing, woonomgeving met drugsproblematiek, materiële ingesteldheid van de Opbouwwerk Brussel
Nr 76
jongeren die ze niet kunnen bijbenen enzomeer. We mogen hierbij niet vergeten dat het gaat om gezinnen die zich situeren binnen de kansarme wijken van Brussel. Ouders komen met hun geheel van opvoedingsvragen op school en worden daar vaak geconfronteerd met leerkrachten die vooral of uitsluitend oog hebben voor de schoolgebonden ontwikkeling van het kind. Het is goed om als ouders te weten dat je kind een zes heeft voor taal en een acht voor wiskunde maar wat doe je met die andere vragen zoals: hoe wapen ik mijn kind tegen drugs, waar vind ik veilige speelruimte? Het gaat hierbij niet op de eerste plaats om een vingerwijzing naar de school. Daar waar in het vorige meerjarenplan de nadruk lag op het opvoedingsproces van de ouders in relatie tot het schoolgebeuren, willen we dat hier opentrekken en nog meer aansluiten bij deze noden van de doelgroep. Scholen en projecten voor schoolopbouwwerk focussen vaak (aansluitend bij hun opdracht) uitsluitend op de opvoedingsrelatie gezin/school. Met dit nieuwe meerjarenplan vinden we zeker aansluiting bij deze thematiek: maar de ruimere noden van de ouders krijgen meer plaats. Zij worden als eerste opvoeder naar voor geschoven en het zijn hun keuzes en het zoeken naar het vervullen van hun rol die centraal zullen moeten staan. Op dit punt van de probleemstelling gekomen, moeten we vaststellen dat deze opvoedingsvragen niet meer specifiek zijn voor allochtone ouders maar gelijklopen met de problematiek bij veel kansarme gezinnen. Het verschil ligt er vermoedelijk in dat bij vele kansarme autochtonen deze vragen nog niet zo expliciet worden geformuleerd terwijl ze binnen de migrantengemeenschap actueel zijn. Bij het uitbouwen van de werking zal dit bijzondere aandacht vragen. Omgaan met diversiteit: een nood met twee dimensies Binnen de wijk worden de gezinnen steeds meer geconfronteerd met de diversiteit van onze samenleving. In de kansarme wijken waar de werkingen zich situeren wordt deze diversiteit vooral vorm gegeven door verschillende groepen allochtonen, al dan niet legaal en/of geconfronteerd met Opbouwwerk Brussel
December 2002
kansarmoede. De vorige werkperiode werd er aanvankelijk vooral gefocust op het proces binnen de verschillende gemeenschappen en pas later verschoof dit naar het ondersteunen van de onderlinge solidariteit. Dit proces moet verder worden gezet. Binnen de wijk ervaren de gezinnen de diversiteit soms als een last, het maakt het samenleven moeilijk terwijl men, naar de ruimere omgeving dan weer het gevoel heeft dat men als het waren opgesloten zit in een getto en nood heeft aan een meer diverse contacten, ook met autochtonen. Deze nood aan integratie-gerichte initiatieven kwam reeds bij de vorige analyse tot uiting. Ervaring en onderzoeksgegevens schuiven dit momenteel naar voor als een zeer belangrijk thema binnen de doelgroep. In een eigen enquête (utgevoerd 2000-2001) bij onder meer Turkse ouders stelden we vast dat zij de integratie van hun kinderen via onderwijs als één van de belangrijkste opvoedingsdoelen aanhalen. In hun verhaal stoten we echter op een voortdurend balanceren tussen hoop en wanhoop': er zijn hoge verwachtingen maar vrees om ze niet te kunnen realiseren. Als grond van deze vrees verwijst men naar het feit dat hun kinderen in concentratiewijken niet leren samenleven met autochtonen. Een eerder onderzoek van L. De Rycke en M. Swyngedouw (1995) in opdracht van het Regionaal Integratiecentrum Foyer wees er reeds op dat zowat twee derde van de Turken en Marokkanen in Brussel zeer sterk de concentratiescholen afwijzen en één derde een matig afwijzende houding aannemen. Niemand bleek gelukkig met de toenemende segregatie van allochtone en autochtone kinderen. Beide dimensies, namelijk die binnen de wijk en de wijkoverschrijdende, zullen op het niveau van de doelstellingen aandacht moeten krijgen. De jongeren: opvoedingsondersteuning krijgt een andere betekenis Bij jongeren (we kunnen stellen vanaf de overstap naar het secundair) krijgen we een gelijkaardige problematiek, hetzij minder expliciet uitgesproken dan bij de ouders. Ook de jongeren ondergaan een 99
December 2002
negatieve druk vanuit de omgeving en vaak versterken ze die onder elkaar (demotivatie tot studeren, passief rondhangen in vrije tijd...). Ze hebben nood aan een uitbreiding van hun actieradius maar weten onvoldoende hoe die op een positieve wijze te realiseren. Wanneer ze een aantal mogelijkheden zien, ontbreekt het hen vaak aan de sociale vaardigheden om die te benutten. Voor deze jongeren is het vinden van Nederlandstalige kanalen extra moeilijk. Positieve groepsmechanismen ontbreken, er is weinig onderlinge stimulans. Nochtans speelt de peergroup op deze leeftijd een zeer belangrijke rol. De generatiekloof thuis is op het ogenblik vaak moeilijk overbrugbaar: men leeft in gescheiden werelden. We vermelden deze groep dan ook afzonderlijk omdat het niet meer volstaat de ouders te ondersteunen. Bij deze jongeren wint de peergroup zo sterk aan belang, zelfs in die mate dat hij meer bepalend kan worden dan de impact van het gezin. Vandaar de noodzaak om de jongeren rechtstreeks te benaderen en niet alleen als individu maar zeker ook als groep.
Nr 76
Ondanks de geschetste problematiek is er bij de jongeren ook een sterke dynamiek terug te vinden: ze willen het maken. Er is sprake van wil, minder van wilskracht. Ze beschikken, al is het vrij latent, over een aantal troeven zoals hun meertaligheid. Het komt er dus op aan deze mogelijke dynamiek voldoende te begeleiden en te ondersteunen. De werking zal op de eerste plaats de jongeren zelf centraal moeten stellen maar dient ook rekening te houden met de opvoedingsmilieus school en ouders. Deze laatsten zullen meer inzicht moeten verwerven in de wereld van deze jongeren en de kloof tussen allochtone en autochtone gemeenschap zal ook in dit kader moeten worden verkleind.
Programma We beschrijven hieronder de doelen die Brug vzw zich stelt in het volgende meerjarenplan.
Ou d e r s v e r s t e r k e n h e t e i g e n s o c i a l e n e t we r k e n d e o n d e r l i n g e s o l i d a r i t e i t i n fu n c t i e v a n een beter e o pv o edings o nder s teuning v an hun kinderen.
In de volgende periode zullen een aantal bestaande moederwerkingen in deze optiek worden verdergezet. In de bestaande groepen wordt er gestreefd naar verzelfstandiging. Dit kan ondermeer betekenen dat de vrouwen de eigen werking vorm geven maar ook dat ze betrokken geraken in ervaringsuitwisseling met anderen. Zij kunnen wat zij hebben opgebouwd verder doorgeven.
Allochtone volwassenen worden hier benaderd vanuit een eigen prioriteit, namelijk de toekomstkansen van hun kinderen vergroten. Zeer expliciet worden de ouders hier als eerste opvoeders naar voren geschoven. Vaak worden deze ouders geconfronteerd met een complex proces van opvoedingsonzekerheid. Een grote generatiekloof, het eigen migratieproces, de complexiteit van de grootstad zijn enkele van de beïnvloeden factoren. Het versterken van de ouders in deze, voor hen essentiële opdracht, is dan ook het eerste uitgangspunt van de werking.
Hierbij aanlsuitend zal er ondersteuning worden geboden aan brugfiguren die een eigen werking willen opzetten. Het zoeken naar een nieuwe zinvolle rolvervulling ligt voor de vaders nog moeilijker dan voor de moeders. Werkloosheid heeft hen vaak verdrongen van hun status als kostwinner en ook hun taak om sociale controle uit te oefenen loopt spaak in de grootstad. Ondanks het feit dat vele goede bedoelingen hier reeds werden gekelderd, dringt de noodzaak aan een werking zich hier op. Brug wil dit verder opnemen, aansluiting zoekend bij de behoefte van de doelgroep.
100
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
Oud e r s , s c h o o l e n a n d e r e b e t r o k k e n p a r t n e r s v e r v u l l e n o p e e n e v e n wa a r d i g e wi j z e h u n r o l in de o pv o eding en kunnen hun bijdr age co ncr e e t v e r tale n. De ke uz e s die de o ude r s maken z ijn hier bij het uitgangs punt. We splitsen deze doelstelling op in twee deelaspecten: Het optimaliseren van de handelingswijze van de ouders In de hier boven beschreven doelstelling beschrijven we vooral het groepsgebeuren. We willen echter ook oog hebben voor het individuele proces van de ouders. In het migratieproces dat ouders doormaken is er een evolutie van een op terugkeer gerichte houding naar wat men noemt de vestigingsfase. Deze verandering gaat meestal ook gepaard met een veranderende visie op onderwijs. Ziet men aanvankelijk vooral heil in hard werken, dan verschuift dit, naarmate men beseft dat er geen weg terug is, naar een sterk geloof in onderwijskansen voor de kinderen. Het gezinsmoto hard werken zal ons leven beter maken verschuift naar een nieuw leidmotief onderwijs vergroot de kans op een goede, welvarende toekomst'. In een eerste reactie leidt dit bij ouders al te vaak tot een gevoel van machteloosheid, waarin ze de opvoeding van de kinderen uit handen geven aan de school en soms aan de jongeren zelf. Vanuit een proces van empowerment zullen zij echter als volwaardige partner deel moeten gaan uitmaken van het opvoedingsproces. Sterker nog, zij moeten erkenning krijgen als eerste opvoeder'. Door de discussie,gedachtenwisseling en info vormen ouders hun ideeën. Zij worden doorheen de werking aangespoord om hun rol actief op te nemen in communicatie met ondermeer de school.
December 2002
die van de leerkrachten. Gebrekkige communicatie is meestal niet te wijten aan onwil maar eerder aan gevoelens van onmacht. Verschillende oorzaken kunnen hierbij worden aangeduid. Slechts heel weinig leerkrachten wonen in Brussel en zijn vertrouwd met de leefwereld van hun leerlingen. In de communicatie met de ouders moeten ze vaak, noodzakelijkerwijs, overschakelen op het Frans; een taal waar ze zich weinig mee identificeren. De vaak andere etnische herkomst vergroot mogelijk nog het gevoel van vervreemding. Leerkrachten hebben daardoor zelden het gevoel een thuiswedstrijd te spelen en dit ondermijnt ook hun zelfvertrouwen. Er moet dan ook gefocust worden op het welbevinden van de individuele leerkrachten. Er moeten hen sleutels worden aangereikt die de communicatie ondersteunen en verder moeten zij meer vertrouwd geraken met de leefwereld van de kinderen. Brug vzw kan hier ten volle haar brugfunctie waarmaken. Naast het individuele proces zal er aandacht moeten worden besteed aan de houding van de leerkrachten als team en moeten ze stil staan bij de vraag hoe ze als team de ouders benaderen. Brug vzw tracht via vorming, begeleiding en ondersteuning de communicatie ouders - school te bevorderen.
Ou d e r s e n h u n k i n d e r e n v e r we r v e n i n d i v i duele contacten met autochtone gez innen d i e g e b a s e e r d z i j n o p we d e r z i j d s e v e r r i j k i n g .
Het optimaliseren van de handelingswijze van de school
Reeds eerder verwezen we naar het migratieproces waarin allochtone ouders zich bevinden. Hoe ze aanvankelijk gericht zijn op terugkeer en daarna hun toekomstperspectief verleggen naar hier, een toekomst die ze vooral via hun kinderen willen realiseren. Vanaf het ogenblik dat men zich wil realiseren, gaat men echter ook de kansenongelijkheid sterker aanvoelen. Men gaat zijn sociaaleconomische positie nu immers vergelijken met die van de autochtonen en niet langer met die van landgenoten in het herkomstland.
Er moet echter niet alleen rechtstreeks met de doelgroep worden gewerkt. De voorbije werkperiode maakte een leerkracht ons attent op het feit dat we vaak spreken over de opvoedingsonzekerheid van ouders maar zelden over
Men wordt geconfronteerd met het gevoel opgesloten te zitten in de eigen wijk en de eigenheid wordt vaak als zwakte ervaren. In de omgevingsanalyse verwezen we in dit kader ook naar het onderzoek in Brussel van prof. Swyngedouw e.a..
Opbouwwerk Brussel
101
December 2002
Nr 76
In dit deelaspect van de werking tracht Brug vzw dit te doorbreken door persoonlijke contacten met autochtonen te realiseren en daarbij de focus te leggen op de gelijkwaardigheid en wederzijdse verrijking. De ingangspoort zijn opnieuw de kinderen, zij zijn immers de motiverende factor voor de ouders. De kinderen participeren aan taalvakanties bij Vlaamse gastgezinnen en de allochtone en autochtone gezinnen leren elkaar kennen op ontmoetingsdagen. In het nieuwe meerjarenplan voorziet Brug vzw de uitbouw van een dimensie die de nadruk legt op de inbreng van de allochtone gezinnen. Er wordt, samen met hen, gereflecteerd over wat zij de autochtone gemeenschap te bieden hebben. Er wordt met hen bekeken hoe dit kan worden geconcretiseerd, bijvoorbeeld in een uitnodiging van een Vlaams kind om bij het Brusselse gezin te logeren.
Jo n g e r e n m a k e n p o s i t i e f g e b r u i k v a n d e m o g e lijk h e d e n d ie d e r uim e r e le e fo m g e v in g (gr o o ts tad) biedt en kunnen hier in to eko m s t g e r ic h t e k e uz e s m a k e n . De verantwoording voor deze doelstelling kwam reeds uitgebreid aan bod in punt 1. Hierin stond ondermeer: Ze hebben nood aan een uitbreiding van hun actieradius maar weten onvoldoende hoe die op een positieve wijze te realiseren.
Ook de moeders kunnen op ondersteuning rekenen.
102
Wanneer ze een aantal mogelijkheden zien, ontbreekt het hen vaak aan de sociale vaardigheden om die te benutten. Voor deze jongeren is het vinden van Nederlandstalige kanalen extra moeilijk. Rond deze thematiek wil Brug vzw kleinschalige projecten opzetten en ondersteunen om zo nieuwe werkwijzen en methodieken te ontwikkelen. In het verleden ondersteunde Brug vzw zo reeds een project voor 12-jarigen op de kaap tussen lager en secundair onderwijs en een werking met coaches voor allochtone studenten. Beide werkingen worden verder uitgebouwd. Hierbij zal extra aandacht moeten gaan naar een groep jongeren die steeds meer appel doet op de werking, namelijk de jongeren die recent in België toekwamen.
Scho len, o uder s en v r ije tijds par tner s kr ijgen inz icht in de pr oces s en die z ich bij de jo ng e r e n a fs p e le n e n r e fle c te r e n h ie r o v e r . Deze doelstelling kon in het nieuwe meerjarenplan niet ontbreken. Bij de start van het vorige meerjarenplan was er nauwelijks sprake van allochtone jongeren die zich in de Brussel gemeenschap integreerden via het Nederlandstalig onderwijs. Deze groep groeit echter gestaag. (cijfers: zie hoger). Dit leidt tot nieuwe uitdagingen in een proces van opvoedingsondersteuning. Ook vanuit de schoolopbouwwerk methodiek (die de laatste vijf jaar sterk vorm kreeg) kwam men al gauw tot de conclusie dat men het proces bij de jongeren niet meer (uitsluitend) via de ouders kon ondersteunen maar dat hier een directe aanpak was vereist. Deze directe aanpak moet echter worden teruggekoppeld naar het gehele netwerk (school ouders partners in de vrije tijd) zo niet riskeert het proces zeer fragmentarisch te verlopen met actoren die elkaar tegenwerken i.p.v. versterken. Het sociale netwerk moet worden gesensibiliseerd om impulsen te geven, vertrouwen te tonen en ruimte te scheppen. Dit beoogt Brug vzw in deze laatste doelstelling. Brug wil via vorming en ervaringsuitwisseling scholen en andere opvoedingspartners laten reflecteren over de leefwereld van de jongeren en hun verwachtingen.
Foto: Brug vzw
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Annex Missie De specificiteit van RisoBrussel De interne keuken van RisoBrussel
December 2002
Nr 76
Missie en kerntaken van het opbouwwerk Missie
Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Mensen hebben recht op werk, sociale bescherming, behoorlijke huisvesting, een gezond leefmilieu, op culturele en maatschappelijke ontplooiing. Wie verstoken blijft van deze basisrechten, is maatschappelijk kwetsbaar. Voor hem of haar dreigt sociale uitsluiting. Het opbouwwerk biedt deskundige en onafhankelijke ondersteuning aan groepen van mensen, opdat zij hun basisrechten kunnen uitoefenen. Opbouwwerkers hebben vooral oog voor mensen die kampen met maatschappelijke achterstelling en uitsluiting.. Ze werken aan waarneembare oplossingen van gemeenschappelijke problemen, dit met uitdrukkelijke participatie van de mensen zelf. Wat de mensen zelf weten en kunnen is het vertrekpunt. Opbouwwerkers mobiliseren alle nuttige, sociale krachten. Het opbouwwerk draagt bij tot een leefbare en duurzame samenleving. In de missie komen de volgende aspecten naar voor.
Maatschappelijke kwetsbaarheid Alle bevolkingsgroepen die op die manier willen werken, kunnen een beroep doen op het opbouwwerk: bewoners van een wijk, een dorp of een streek; burgers van een gemeente of een stad; huurders van een sociale woning; mensen met een uitkering; enzovoorts. Het opbouwwerk ondersteunt bij voorrang mensen van wie de basisrechten onder druk staan of met de voeten worden getreden. Hun maatschappelijke kwetsbaarheid is een hoofdbekommernis van het opbouwwerk.
Onafhankelijke ondersteuning Centraal staan de mensen en hun gemeenschappelijke noden en problemen. Hoe zij ze ervaren en uitleggen. Opbouwwerkers leveren ondersteuning 104
om mensen samen te brengen en zich in groep stap voor stap te organiseren. Doel is dat ze burgers hun stem laten horen en dat ze zelf antwoorden op hun noden en problemen geven. Kortom, opbouwwerk versterkt de zelfredzaamheid en de participatie van bevolkingsgroepen. Opbouwwerkers dienen niet het belang van een overheid, een dienst of andere organisatie. Ze respecteren de verscheidenheid van meningen en overtuigingen, van de waarden en normen van mensen.
Gemeenschappelijke problemen Het opbouwwerk focust op gemeenschappelijke, gedeelde problemen of behoeften. Ze kunnen ontstaan waar mensen wonen en samenleven. Ze kunnen dezelfde sociale oorsprong hebben en bijzondere groepen van maatschappelijk kwetsbare of kansarme mensen treffen. Het opbouwwerk is dus geen vorm van individuele hulpverlening. Voorbeelden van gemeenschappelijke vragen of behoeften zijn er genoeg: een ontmoeting of speelruimte in een buurt; de veiligheid in een wijk; nieuwe buurtdiensten in een dorpskern; de betaalbare of aangepaste sociale huisvesting; het samenleven tussen autochtonen en allochtonen in een stadsdeel; de communicatie tussen een wijk en het gemeentebestuur over aangepaste voorzieningen; enzovoorts.
Waarneembare veranderingen Het opbouwwerk sleutelt samen met de betrokken mensen en in groep aan oplossingen. Opbouwwerkers houden hun oren en ogen open. Eerst gaan ze samen met de mensen op zoek naar een verklaring, naar de oorzaken. Vervolgens proberen ze samen concrete en haalbare doelstellingen te formuleren. Tegelijkertijd bepalen ze samen de eigen engagementen (welke vaardigheden hebben we, wat kunnen we zelf doen?) en de bijdrage die van anderen wordt verwacht. Als er dan initiatieven volgen, is actieve betrokkenheid van zoveel mogelijk mensen het motto.
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
De nadruk ligt op een verbetering van de kwaliteit van het leven en van het samenleven in een buurt, wijk of stadsdeel. De klemtoon kan ook worden gelegd op oplossingen die maximaal zijn afgestemd op de noden van kwetsbare groepen. Waarneembare veranderingen vormen de inzet.
Sociale mobilisatie De opbouwwerkers zoeken ook de steun en medewerking van overheden, publieke en particuliere diensten, sociale organisaties en bewegingen, media en publieke opinie. Die ruime, sociale mobilisatie moet een draagvlak scheppen voor het wegwerken van sociale ongelijkheid en het vergroten van de leefbaarheid. Het opbouwwerk is geen vorm van individuele hulpverlening. Het is meteen een opstap naar vormen van actieve participatie (overleg, inspraak,
) bij het optreden van een overheid, dienst of instantie. Mensen moeten iets te zeggen krijgen als beleidsmensen beslissingen voor hen, over hen nemen. De uitkomst moet zijn dat die bestuurders meer, sneller en beter inspelen op de behoeften van de mensen.
Naar een duurzame samenleving Opbouwwerkers willen de dualisering of de groeiende kloof tussen rijk en arm, werknemers en werkzoekenden, autochtonen en allochtonen, hoog- en laaggeschoolden tegengaan. De strijd gaat tegen sociale ongelijkheid en sociale uitsluiting. Dat veronderstelt ook respect voor anderen. Geslacht, afkomst, sociaal en culturele achtergrond, godsdienst of ideologische overtuiging mogen dat respect niet aantasten. Van daaruit wordt gewerkt aan een grotere verbondenheid tussen mensen.
Maatschappelijke kerntaken
December 2002
heden voor zichzelf en anderen kunnen benutten, hoe ze zich in groep kunnen organiseren, hoe ze actief betrokken kunnen zijn en blijven. Het opbouwwerk heeft bijzondere aandacht voor mensen die kampen met armoede en sociale uitsluiting. Zij moeten een stem krijgen in het maatschappelijk debat, zodat het beleid hen niet (meer) over het hoofd kan zien. Opbouwwerkers proberen samen met hen af te dwingen dat ze gelijke kansen en een rechtmatig deel van de maatschappelijke diensten en goederen krijgen. Ook andere sociale groepen worden aangesproken om daaraan mee te werken.
Vernieuwende oplossingen ontwikkelen Opbouwwerkers kaarten samen met de ondersteunde groepen nieuwe sociale kwesties aan. Ze zetten samen de schouders onder aangepaste en vernieuwende antwoorden. Daarbij worden ook andere partners ingeschakeld. Door hun kennis, inzichten en ervaringen doelgericht te benutten en te bundelen, werken ze mee aan oplossingen. Het opbouwwerk kan zodoende een gangmaker zijn van nieuwe vormen van samenwerking tussen groepen van mensen, diensten, organisaties en bewegingen.
Duurzame maatregelen bewerkstelligen Concrete initiatieven en activiteiten van het opbouwwerk kunnen een voorbeeld zijn en inspiratie bieden aan andere doelgroepen. Maar het opbouwwerk dient zich ook aan als een onderhandelingspartner die probeert duurzame veranderingen te bewerkstelligen. Daarom streven de opbouwwerkers naar allianties met andere organisaties en instanties om die veranderingen op de politieke agenda te krijgen. Daarom dringt het opbouwwerk er bij het beleid op aan om de oplossingen om te zetten in aangepaste maatregelen.
De missie kunnen we vertalen in de volgende drie kerntaken.
Doelgroepen ondersteunen Het opbouwwerk neemt de problemen en behoeften van mensen ernstig. Opbouwwerkers ondersteunen hen rechtstreeks en in groep. Mensen krijgen meer inzicht in hun situatie en kunnen daadwerkelijk aan oplossingen werken. Ze leren hoe ze hun vaardigOpbouwwerk Brussel
105
December 2002
Nr 76
De specificiteit van RisoBrussel
over spanningen en misverstanden
De specificiteit van een organisatie wordt in niet geringe mate ingekleurd door het antwoord op de vraag waarmee men bezig is. We hebben ervaren dat het antwoord in ons geval wel eens aanleiding geeft tot spanningen en voor de buitenwereld zelfs tot misverstanden en verkeerde verwachtingen. We zouden bijvoorbeeld kunnen zeggen: RisoBrussel houdt zich in haar opbouwwerkgebieden specifiek bezig met sociale stads- en wijkontwikkeling. Dit begrip hebben we overigens gehanteerd, lang voor men er modieus en dus te pas en te onpas mee begon te zwaaien. Natuurlijk laat RisoBrussel zich in met sociale wijk- of stadsontwikkeling. Maar wie houdt zich daar momenteel niet mee bezig? Concreter en toegespitst op enkele belangrijke bouwstenen van sociale stads- en wijkontwikkeling: natuurlijk laat RisoBrussel zich in met de woonproblematiek, met de heraanleg van straten en pleinen, met welzijnsvoorzieningen op buurtniveau, met migranten, jongeren en bejaarden. Maar wij zijn beslist niet de enigen die op al deze terreinen in Brussel (overtrokken?) ambities koesteren. Het is zelfs zo dat andere instellingen meer van een onderwerp in huis hebben of zich rond een thema sterker naar de buitenwereld toe profileren. Afgezien het feit dat RisoBrussel in haar projecten zeer specifiek buurtgericht werkt, ligt haar specificiteit blijkbaar op een ander niveau dan de inhoudelijke thema's die ze in de wijken aansnijdt. De specifieke invalshoek van waaruit RisoBrussel een bijdrage wil leveren aan de sociale wijkontwikkeling, de rode draad die door alle projecten loopt is deze van de inspraak of participatie van wijkbewoners in het vormgeven aan hun woon- en leefomgeving. In de stadhuiswoorden van een missie of een opdrachtverklaring zou men het als volgt kunnen formuleren: RisoBrussel wenst de belangen van kansarme bewonersgroepen met betrekking tot hun woon- en leefsituatie in Brusselse armoedewijken te vrijwaren en te promoten door hun stem naar beleidsinstanties en voorzieningen te versterken". Stimuleren van bewonersparticipatie in functie van een verdere democrati106
sering van lokale samenlevingsverbanden behoort bijgevolg tot het wezen van het opbouwwerk, geeft uitdrukking aan de politieke aspiraties van de werksoort. Over welke mogelijke spanningen danwel misverstanden / verkeerde verwachtingen gaat het dan?
Opbouwwerk is groepswerk. Opbouwwerk ondersteunt groepen rond problemen waar deze groepen collectieve ervaringen mee hebben. Opbouwwerk werkt aan collectief ervaren problemen. Nochtans moet een opbouwwerker zich inlaten met individuele dossiers en vaak tijd steken in bvb. huisbezoeken. De overgang van een individueel beleefd naar een collectief ervaren probleem is geen automatisme. Evenmin is het automatisch zo dat iemand aan iets wil werken via de omweg van een groep. Er is de voor de hand liggende neiging om zo vlug mogelijk een oplossing te vinden voor de eigen moeilijkheden. Groepsgericht aan problemen werken veronderstelt dat ieder lid, dat persoonlijke ervaringen heeft met het probleem in kwestie zich er bovendien van bewust is dat hij / zij niet de enige is dit met het probleem in kwestie geconfronteerd wordt, dat er gemeenschappelijke elementen aan de problematiek vasthangen. Dit brengt ons op de spanning tussen het individueel maatschappelijk werk en het groepsmatig opbouwwerk. Spanningen uit hoofde van de vraag: hoe ver kan de opbouwwerker zich begeven in individuele hulpverlening als noodzakelijke voorwaarde voor meer groepsgerichte activiteiten en hoe kunnen de sectoren van het individueel maatschappelijk werk en het opbouwwerk aanvullend staan tegenover mekaar?
Netwerkontwikkeling i.f.v. bewonersondersteuning. In opbouwwerkprojecten wordt rechtstreeks met bewoners gewerkt. Opbouwwerkers hebben altijd al in samenwerkingsverbanden geopereerd. Deze trend neemt nog toe doordat samenwerking en netwerkvorming een criterium wordt dat over Opbouwwerk Brussel
Nr 76
subsidies beslist. Daarmee komt de taakopvatting van de opbouwwerkers onder druk. Van hen wordt verwacht dat ze organisaties gaan coördineren of ertussen gaan bemiddelen. Deze tijd gaat dan wel ten koste van het rechtstreeks werken met bewoners, gaat voorbij aan de eigenlijke missie. Betekent dit dan dat de opbouwwerker niet coördineert of aan netwerking doet? In geen geval. Wel gebeurt dit in functie van de belangen die men doorheen de projectwerking wenst te ondersteunen.
De partijdigheid van het opbouwwerk. Hiermee komen we tot een ander punt van specificiteit: de partijdigheid van het opbouwwerk. Opbouwwerk is partijdig in tweeërlei zin. Opbouwwerk is partijdig voor zover ze zich op bewoners als burgers in de lokale samenleving oriënteert. Opbouwwerk trekt de kaart van bewoners. In het spanningsveld tussen burger en beleid plaatst het opbouwwerk zich in een bottom-up benadering aan de kant van de burger, niet vanuit een plichtmatig of vooraf gedecreteerde achterdocht of conflictmatige verhouding tot het beleid, wel vanuit de manifeste tekorten die in de werking van de representatiedemocratie nog steeds ingebakken zitten. Het gaat hier dan niet alleen om een hardnekkige top-down benadering waarin beleidsmakers weten wat goed is voor de burgers en hen dat voor ontvangst voorleggen, het gaat hier vaak ook om de leemtes in de representatie zelf: sommige groepen worden meer vertegenwoordigd dan andere, naar sommige wordt meer geluisterd dan naar andere. Dit laatste sluit perfect aan bij de ongelijke mogelijkheden van groepen om hun belangen politiek te vertalen en bij de ongelijke middelen waarover ze beschikken om dat te realiseren. Voor de positie van het opbouwwerk heeft dat consequenties. Het opbouwwerk zou ten eerste de term bewoners behoedzaam moeten gebruiken. Opkomen voor belangen van bewoners", bewonersinspraak organiseren doet het voorkomen alsof het in deze uitspraken telkens gaat om een omvattend, algemeen belang. De werkelijkheid is anders. Een wijk wordt doorkruist door vele belangen en de realisatie van één belang sluit de realisatie van een ander vaak uit. Belangen van sommige bewoners vinden gehoor in, lopen gelijk met belangen van een bestuur, Opbouwwerk Brussel
December 2002
anderen vinden geen gehoor en vertalen zich niet in een beleid. Eerder dan de tegenstelling bewonersbeleid (dit wil zeggen de bottom-up benadering) te verabsoluteren, zou het opbouwwerk zich bewust moeten zijn van de tegenstellingen tussen bewoners onderling en van het feit dat deze belangentegenstellingen het opbouwwerk tot keuzes en dus tot partijdigheid op dat vlak dwingt. Tenminste als het opbouwwerk zich niet louter als een methodiek beschouwt, maar deze methodiek toepast in het kader van een visie op wijkontwikkeling, gebouwd op sociale rechtvaardigheid. Partijdigheid dus in de tweede betekenis.
De onafhankelijkheid van het opbouwwerk. Dit mag een tegenstelling lijken met voorgaande punt maar het is in feite niet. Er kunnen een drietal types opbouwwerk worden onderscheiden: opbouwwerk bedreven vanuit het beleid (ingebouwd opbouwwerk); opbouwwerk dat bemiddelt tussen beleid en bewonersgroepen en tenslotte onze invalshoek opbouwwerk met referentiepunt in belangen van specifieke bevolkingsgroepen. Opbouwwerk is geen verlengstuk van beleid, geen instantie die een bepaalde politiek bij burgers verkoopt of die aftast tot op welke hoogte een bepaalde politiek verkoopbaar is of die tenslotte in opdracht van het beleid bepaalde belangentegenstellingen in een (virtuele) consensus moet gladstrijken. Als er al sprake is van de bemiddelende positie van het opbouwwerk, dan deze die de stem van sommige groepen bewoners naar de overheid toe verstrekt. In die zin staat het opbouwwerk op zijn autonomie of onafhankelijkheid ten aanzien van (lokale) overheden. Ook dit is een bron van misverstanden en verkeerde verwachtingen. Meer en meer zien we dat overheden op opbouwwerkers beroep doen om processen van bewonersinspraak te begeleiden. Ze worden ingehuurd als technische deskundigen. Als het opbouwwerk niet duidelijk maakt waar het voor staat, dat het namelijk meer doet dan het deskundig begeleiden van inspraakprocessen, dat het deze deskundigheid hanteert in het kader van een eigen opvatting over het waarheen van de wijkontwikkeling, dan kan het beeld dat de opdrachtgever heeft over de wijkontwikkeling en over de positie van het opbouwwerk haaks staan op het beeld dat het opbouwwerk zelf ter zake koestert. Ofwel neemt de opdrachtgever aanstoot aan de onafhankelijkheid (of partijdigheid) 107
December 2002
Nr 76
van het opbouwwerk, ofwel kan deze laatste de diverse belangen enkel opvragen en ze voor de opdrachtgever etaleren, maar dan geraakt het opbouwwerk gefrustreerd in het uitoefenen van zijn missie. Dan komt de opbouwwerker pas in een contradictie terecht. Dan wordt hij geconfronteerd met een dubbele rol en moet hij ervaren dat hij geen twee heren kan dienen.
RisoBrussel is een regionale ondersteuningsstructuur met en voor plaatselijke opbouwwerk-projecten. De ruggengraat van de Riso-werking bestaat uit de lokale opbouwwerkprojecten. Het centrale secretariaat is daarvan de ondersteunings-structuur. Omgekeerd versterkt het centrale secretariaat signalen uit de plaatselijke werkingen. Doorheen de jaren kwam een verzameling gegevens tot stand omtrent uiteenlopende facetten van werken aan de grootstedelijke problematiek waarop door de buitenwereld regelmatig beroep wordt gedaan. Meestal via de lange traditie van het tijdschrift en nu ook het web komen studenten, andere geïnteresseerden en organisaties aankloppen voor informatie, raadpleging van de bibliotheek en advies van de Riso-staf. Op dergelijke vragen wordt naar best vermogen ingegaan omdat we dit als een maatschappelijke taak beschouwen. Tegelijk zullen groepen die aankloppen voor rondleidingen en projectbezoeken zelden afgescheept worden. Toch moet er over gewaakt worden dat deze dienstverlening de kernopdrachten van het instituut niet al te zeer belasten. RisoBrussel is geen onderzoeksinstelling of een dienst voor gespecialiseerde stadstours. De Riso-staf staat in de eerste plaats in voor de ondersteuning van de opbouwwerkers in het volbrengen van de kerntaken van het instituut: het realiseren van opbouwwerkprojecten.
RisoBrussel is geen adviesbureau voor bewonersondersteuning.
Foto: © Michel Demol Menig dakloze zoekt een paar uur te slapen in metro- en spoorwegstations.
108
Tijdelijke opdrachten van derden rond participatiebegeleiding zoals in voorgaande punt aangestipt plaatsen RisoBrussel in de rol van expertisebureau. Een expertisebureau biedt zich aan op de markt, gaat in op vragen (desnoods zonder dat er voor betaald wordt al is dat laatste meegenomen). Een spanningsveld ontstaat wanneer deze aanpak in concurrentie komt met die andere aanpak: ondersteuningen bieden aan kansarme groepen via een langdurig proces waarin de groepsvorming op zich een element van blijvende zorg is. Vanuit zijn missie opteert RisoBrussel voor de laatste aanpak, waarmee wel ingeleverd wordt op wendbare inzet van (bepaalde) middelen voor diverse territoria en doelgroepen.
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
De interne keuken van RisoBrussel Middelen In het jaar 2000 betrok RisoBrussel ongeveer 35 miljoen Bef. inkomsten op haar werking. (Dit is een onderschatting van de reële financiële mogelijkheden vermits bvb. lonen van DAC'ers niet via de eigen begroting passeren). Het overgrote deel van deze middelen werden verstrekt door niet minder dan 12 instanties. De Vlaamse Gemeenschap is de hoofdsponsor en daarnaast komen middelen van: BGDA; VDAB; sociale maribel; rosettaplan; Brussels Instituut voor milieubeheer; staatsecretariaat voor het Brusselse Gewest; VGC; ASSAM (huisvestingsmaatschappij); gemeente Schaarbeek, Brussel en Anderlecht. Meer dan 80 % van het budget gaat op in personeelskosten. Afgezien van de decretale middelen is de combinatie personeels- en werkingskosten niet altijd gewaarborgd. Ofwel worden geen werkingskosten voorzien, zoals in de tewerkstellingscontracten; ofwel is er een vast bedrag waarin over de jaren heen de werkingskosten slinken ten gevolge van stijgende loonkosten. In het geval van de Gesco's moet zelf in een gedeelte van het loon voorzien worden. Het tekort aan werkingsmiddelen wordt gereduceerd vanuit aanvullende projectsubsidies (bvb. Welzijnszorg, BIM, KBS). Ook is er voor dat deel een aanvullende VGC-subsidie van 15.000€. In zake verloning en arbeidsvoorwaarden is de normering voor het decretale personeel richtinggevend voor alle personeel. Ook dat vergt extra inspanningen.
Personeel Kwantitatief overzicht RisoBrussel heeft momenteel 27 personeelsleden in loondienst waarvan 16 in contract van onbepaalde duur. Het gaat hier om 12 decretalen en 4 medewerkers in een programma ter opslorping van de armoede. De overige medewerkers hebben tijdelijke contracten, hetzij in projecten van 6 maand tot 1 jaar, hetzij jaarlijks te verlengen in overleg met de subsidiegever. In personeelsformaties uitgedrukt betekent dit dan het volgende: Opbouwwerk Brussel
11 voltijds equivalenten in decretaal verband; 2 voltijds equivalenten in DAC-verband; 1,25 voltijds equivalenten in het kader van het programma Ervaringsdeskundige in de armoede; 0,18 voltijds equivalenten in het wijkcontract Noordwijk (Stad Brussel) 1 voltijds equivalent vanuit het Brussels instituut voor milieubeheer 2 voltijds equivalenten in het kader van de sociale maribel (tijdelijk 6 maanden voltijds) 1 voltijds equivalent in het project sociale cohesie (Brussels Gewest sociale huisvesting) 1 voltijds equivalent in het kader van het rosettaplan (tijdelijk 1 jaar) 2 voltijds equivalenten in Gesco-verband (Brussels Gewest) 1 voltijds equivalent VGC-jeugd (werking kansarme jongeren) (uitgebreid in 2002) 1 voltijds equivalent ASSAM (sociale huisvestingsmaatschappij) 1 voltijds equivalent in het kader van de samenlevingscontracten (gemeente Schaarbeek) Opleiding en vormingsbehoeften Het overgrote deel van het educatieve personeel beschikt over een diploma hoger onderwijs [Lic. (10) of HOBU (6) agogisch of sociaal cultureel werk]. Vijf educatieve medewerkers zijn in het bezit van een diploma hoger middelbaar. Twee hiervan zijn in universitaire opleiding of wensen die aan te vatten. Het secretariaatspersoneel beschikt over diploma's boekhouding en toegepaste grafiek. Inzake permanente vorming volgt elke nieuwe werknemer de introductiecursus samenlevingsopbouw. Werknemers putten op regelmatige tijdstippen uit het Viboso-aanbod. Hierdoor wordt het methodisch handelen verdiept, waarborg van de professionele aanpak van maatschappelijke problemen. Aspecten van kwaliteitsbeleid RisoBrussel beschikt over een geheel van procedures die een kader scheppen voor een geformaliseerd personeelsbeleid. Er zijn procedures voor aanwer109
December 2002
ving, beoordeling en ontslag. Voor startende medewerkers is er een wegwijs in de organisatie. Er werd een functiedossier samengesteld (met daarin functies, taken, bevoegdheden en kwalificaties van de diverse personeelscategorieën). Binnen de organisatie is de (sectoriele) syndicale delegatie actief. Bijzondere programma's RisoBrussel is ingeschakeld in programma's rond positieve actie (interculturaliteit in de personeelsequipe met 5 medewerkers van allochtone afkomst) en het project ervaringsdeskundige in de armoede. Voor dit laatste project wordt ¼ personeelsformatie extra toegekend voor tweedelijnsondersteuning. De ondersteuning van het project positieve actie slorpt 1/5 personeelsformatie op van het educatieve personeel dat RisoBrussel voor tweedelijnsondersteuning ter beschikking staat. Tweedelijnsondersteuning RisoBrussel beschikt over twee educatieve medewerkers en een coördinator. Dit ten behoeve van coaching en beleidsvoorbereiding en -opvolging. Het moge duidelijk zijn dat deze coaching niet enkel het decretale personeel betreft. In tegenstelling tot andere Riso's kan RisoBrussel voor wat betreft specifieke Brusselse dossiers niet terugvallen op ondersteuning van Viboso en moet dus eigen expertise ontwikkelen. Dit vereist dossierkennis en specialisatie op uiteenlopende gebieden. Teamvorming RisoBrussel streeft ernaar éénmansposten te vermijden. Kern hiervan is de optie decretale opbouwwerkers in teams van tenminste 2 over 5 opbouwwerkgebieden te verspreiden. Dit is alsnog niet gerealiseerd zodat het relatief klein decretale personeelsbestand toch nog ruimtelijk sterk versnipperd is (zie verder). Oplossingen worden gezocht in diverse richtingen: opbouwwerkers worden gelieerd aan niet-decretale projectmedewerkers (concreet buurtwerk Molenbeek-centrum) of krijgen hun stek in andere organisaties (zgn. entingplaatsen). Uiteraard biedt dit kansen tot samenwerking en netwerkvorming. Verloop De gemiddelde anciënniteit binnen de organisatie lag voor de decretale opbouwwerkers in 2000 op 8 jaar. Voor coördinatie, educatieve staf en secreta110
Nr 76
riaat was dit aanzienlijk hoger. Het personeelsverloop is relatief hoog, vooral in de tijdelijke contracten: uiteraard is er de tijdelijkheid zelf, maar ook de veelal precaire statuten maken deze tijdelijke projecten tot opstap- en doorgangstrajecten van aankomende, ambitieuze medewerkers. Niettemin zijn er mogelijkheden om vanuit precaire situaties door te stromen naar stabielere statuten binnen de organisatie of kan personeel na contractbeëindiging ingeschakeld worden in andere projecten.
Organisatiestructuur RisoBrussel maakt in haar organisatiestructuur onderscheid tussen de bestuurlijke en professionele lijn. Op bestuurlijk niveau zijn er de organen, eigen aan de vzw structuren (AV, RvB en DB). Enkele bestuurleden stromen in vanuit stuurgroepen, opereren op het niveau van de opbouwwerkgebieden, de zgn. progammagroepen, samengesteld uit vrijwilligers die meewerken in opbouwwerkprojecten. Het blijft evenwel moeilijk op dit niveau vrijwilligers te motiveren om mee te werken. Op de professionele lijn opereren de opbouwwerkteams, het Riso-overleg en de secretariaatsstaf.
Huisvesting RisoBrussel beschikt over een centraal secretariaat, oorspronkelijk een winkelpand met woningen op de bovenverdiepingen. Dit pand is eigendom van de VGC die het voor een symbolische prijs doorverhuurt. De ruimtes worden gedeeld met een andere organisatie en bieden plaats aan de Riso-staf en het centrale secretariaat. Er is echter te weinig plaats opdat ook andere opbouwwerkers er over een bureau zouden kunnen beschikken. Het gebouw draagt de kenmerken van de buurt: gebouwd voor de eerste wereldoorlog en eerder afgeleefd. Onlangs werd het dak vernieuwd waardoor potentieel 2 bijkomende bureauruimtes kunnen worden ingericht. De vergaderzaal, een aanbouw, is aan vochtproblemen ten ondergegaan zodat voor equipevergaderingen naar andere oorden moet uitgeweken worden. Voldoet dit gebouw mits enig opknapwerk aan de interne kantoorbehoeften, als ontvangstruimte blijft het zonder zwaardere ingrepen ongeschikt. Opbouwwerk Brussel
Nr 76
RisoBrussel kan verder gebruik maken van gedecentraliseerde secretariaten in de opbouwwerkgebieden, ofwel in huur, ofwel ter beschikking gesteld door andere organisaties mits betaling van een forfaitaire som voor onkosten. Deze deelsecretariaten zijn laagdrempelig naar de groepen toe waarmee gewerkt wordt.
Informatie en communicatie Het Riso-overleg is het centrale overlegorgaan binnen de organisatie. Personeel met beleids-, ondersteunings- en opbouwwerkopdrachten komen maandelijks samen in het Riso-overleg. Dit forum is een platform voor informatie- en ervaringsuitwisseling en visievorming waar ongeveer 2/3 van de personeelsequipe aan deelnemen. De overige personeelsleden worden ad hoc op dit Riso-overleg betrokken (drempels worden opgetrokken door taalproblemen en/of specifieke aard van de opdrachten). RisoBrussel beschikt over diverse aanvullende instrumenten om de communicatie te bevorderen: er is een maandelijkse nieuwsbrief. Alle projecten staan onderling en met het centrale secretariaat in relatie via e-mail en fax. Voor communicatie met de buitenwereld beschikt RisoBrussel over een driemaandelijks tijdschrift Opbouwwerk-Brussel (negentiende jaargang) en over een website (regelmatig geüpdatet en met links naar andere websites (www.risobrussel.be). Contacten met de pers verlopen voornamelijk op het niveau van de opbouwwerkprojecten. In de beeldvorming treden daarmee eerder de plaatselijke werkingen dan het centrale instituut op de voorgrond. Er is tevens een bibliotheek voorhanden, geordend naar auteurs- en onderwerpsregistratie en een tijdschriftenbestand. Deze bibliotheek is gespecialiseerd in Brusselse aangelegenheden en opbouwwerk. Deze bibliotheek is er vooral voor intern gebruik opgezet maar wordt tevens door externen geraadpleegd. RisoBrussel is geen onderzoeksinstelling. Dit wil zeggen, er wordt enkel aan gegevensverzameling gedaan in functie van de eigen projecten. Doorheen de jaren kwam een verzameling gegevens tot stand waarop door de buitenwereld regelmatig beroep wordt gedaan.
Opbouwwerk Brussel
December 2002
Kansen en bedreigingen Sterke kanten - een professioneel uitgebouwde organisatie, vertrekkend van vastgelegde procedures; - een hooggeschoold personeelsbestand dat via een vormingsbeleid zijn professioneel handelen aanscherpt; - gewaarborgde aanwezigheid van vrijwilligers in de bestuursorganen; - integratie van opbouwwerkers in samenwerking en netwerkvorming binnen de wijken en een laagdrempelige aanwezigheid in het veld; - tijdelijke projecten uit diverse subsidiekanalen zodat de financiële risio's enigszins gespreid worden; - bereidheid tot experimenteren (cfr. positieve actie / ervaringsdeskundige in de armoede / WMKJ Peterbos); - kwalitatieve kanalen voor interne en externe informatieverspreiding; Zwakke kanten - een relatief klein personeelsbestand, historisch gegroeid en niet o.g.v. enige programmering in relatie tot de achterstellingproblematiek in Brussel. Dit geeft aanleiding tot: versnippering van krachten, gebrek aan continuïteit tijdelijke projecten; een terugvallen op tijdelijke fondsen; personeel in precaire statuten en met een groot verloop waardoor expertise verloren gaat; kansarme gebieden worden slechts in beperkte mate bediend. - centrale infrastructuur dat bouwtechnisch te wensen overlaat; - de specifiteit van Brussel waardoor rond stedelijke en beleidsthema's niet kan teruggevallen worden op Viboso. Dit stelt hoge eisen qua expertise aan het personeel. - gedecentraliseerde werking verzwakt beeldvorming van het centrale instituut. - toenemende moeilijkheden om vrijwilligers te laten meedenken op het niveau van het instituut omwillen van de achterstellinggraad van het doelpubliek en de tijdsgeest.
111
December 2002
Deze schrijnende toestand is anno 2002 te Brussel in veel goedkope woningen terug te vinden.
112
Nr 76
Foto: © Michel Demol
Opbouwwerk Brussel
Nr 76
December 2002
Inhoud & Colofon Inleiding
5
Algemene omgevingsanalyse en programmalijnen Wijkontwikkeling in de duale stad vandaag. Perspectieven voor het opbouwwerk Strategische doelstellingen RisoBrussel
8 15
Opbouwwerkgebieden, omgevingsanalyse en programmalijnen Opbouwwerkgebied Noordwijk Opbouwwerkgebied Chicagowijk Opbouwwerkgebied Anneessenswijk Opbouwwerkgebied Kuregem Opbouwwerkgebied Peterbos Opbouwwerkgebied Brabantwijk
20 32 42 49 59 68
Instellingen, omgevingsanalyse en programmalijnen Opbouwwerkgebied Molenbeek De ontwikkeling van een netwerk voor opvoedingsondersteuning in een grootstedelijke context
76 96
Annex Missie en kerntaken van het opbouwwerk De specificiteit van RisoBrussel. Over spanningen en misverstanden De interne keuken van RisoBrussel
104 106 109
Opbouwwerk Brussel wordt uitgegeven door het Regionaal Instituut voor de Samenlevingsopbouw te Brussel, Antwerpsesteenweg 295, 1000 Brussel Tel.: (02) 203 34 24, Fax: (02) 203 50 64 E-mail:
[email protected], Website: www.risobrussel.be © ® 2002 RISOBRUSSEL - Nr 76 Jaargang 19 Artikels: Geraldine Bruyneel Eva De Pauw Alain Storme Tineke Van Heesvelde Katleen Vanlerberghe David Van Vooren Manu Aerden Bruno Van Loo Hilde Desmedt
Marie-Claire Migerode Gwendoline Deams Foto's & fotoredactie: Michel Demol (kaft en titelspagina's) Tekstverwerking: Kristel Van der Borght
Hoofdredactie: Alain Storme Vormgeving & lay-out: Michel Demol Drukkerij: ACCO
met medewerking van de met de steun van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Opbouwwerk Brussel
gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap
113
December 2002
Uit: Peter's zeurkalender 2002, 29 april.
114
Nr 76
© Peter Van Straeten
Opbouwwerk Brussel