© januari 2009, ITTA Dit is een uitgave van: ITTA - Instituut voor Taalonderzoek en Taalonderwijs Anderstaligen Universiteit van Amsterdam Ontwikkeld in opdracht van de Gemeente Amsterdam Spuistraat 210 1012 VT Amsterdam tel. 020 - 525 38 44 fax. 020 - 525 29 11 www.itta.uva.nl
[email protected]
Ontwerp en opmaak: dSigned Schürfeld & Brandt, Zwanenburg Druk: Drukkerij De Raat & De Vries, Amsterdam
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK) Froukje Mulder Yolande Timman Simon Verhallen
Inhoud
4
Verantwoording
5
1. Waarom een Basiswoordenschat
6
2. Een Basiswoordenschat is een gemeenschappelijke woordenschat
8
3. De samenstelling en omvang van de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters
10
4. Hoe kunnen leerkrachten de woorden introduceren, aanleren en controleren
12
5. De zes lijsten nader bekeken.
15
6. Bronnen
20
Bijlage 1. Minimumwoordenlijst Groep 1.
21
Bijlage 2. Uitbreidingswoordenlijst Groep 1.
24
Bijlage 3. Thematische woordenlijst Groep 1 (minimum + uitbreiding).
26
Bijlage 4. Minimumwoordenlijst Groep 2.
31
Bijlage 5. Uitbreidingswoordenlijst Groep 2.
34
Bijlage 6. Thematische woordenlijst Groep 2 (minimum + uitbreiding).
36
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
Verantwoording Deze Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (afgekort BAK) is ontwikkeld in opdracht van de gemeente Amsterdam. Hij maakt deel uit van de Leesaanpak Amsterdam. Wethouder Lodewijk Asscher heeft op 28 januari 2008 deze lijsten aangeboden aan de Amsterdamse basisscholen. Bij de samenstelling van de lijsten, met name bij de selectie van clusterwoorden, is dankbaar gebruik gemaakt van de adviezen van Dirkje van der Nulft, Juana Kibbelaar en Marianne Verhallen van Met Woorden in de Weer. Ook hebben we de lijsten voorgelegd aan enkele leerkrachten van Amsterdamse basisscholen in Amsterdam: de Troelstraschool, de Bottelief, de Spaarndammer, de Joop Westerweelschool, de Biënkorf en de Bos en Lommerschool.
Froukje Mulder, Yolande Timman, Simon Verhallen
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
5
1. Waarom een Basiswoordenschat De meeste van huis uit Nederlandstalige Amsterdamse kinderen komen het basisonderwijs binnen met een woordenschat van 1000 tot 3000 woorden (soms zelfs veel meer). Dat aantal is in veel klassen de beginvoorraad voor het onderwijs; daarop kan men voortbouwen. Maar er zijn ook kinderen die starten met kennis van, bij voorbeeld, 200 tot 300 Nederlandse woorden. Of zelfs nog minder. Twee jaar later, in groep 3, gaan al die kinderen aan de slag met het lezen; hun aanvankelijke leeswoordenschat, hun basisvoorraad voor de eerste boekjes, is dus heel verschillend. De grote verschillen tussen kinderen bij binnenkomst kunnen in de eerste twee basisschooljaren nauwelijks of slechts met grote moeite worden opgeheven. Daarom is het werken aan een Basiswoordenschat zo enorm belangrijk. Het is een poging om voor alle kinderen een min of meer gelijke startpositie te organiseren. Vooral ten behoeve van sterk leesonderwijs. Het lijkt alsof lezen begint als alle kinderen gaan beginnen met Lezen. Maar dat is niet zo. De basis voor het leren lezen is al veel eerder gelegd. Kennis van Nederlandse woorden vormt een belangrijk deel van die basis. Als kinderen gaan leren lezen met een kleine woordenschat in hun hoofd, moeten ze twee totaal verschillende dingen tegelijk doen: onbekende woorden begrijpen en leren én het schrift leren en begrijpen. Dat is een heel zware opgave. Een opgave waar sommige anderstalige leerlingen ook echt niet in slagen. Hier al begint meteen de achterstand voelbaar te worden. Kinderen die met een kleinere woordenschat de basisschool binnen komen moeten dus vanaf dag één aan de uitbreiding van hun Nederlandstalige woordvoorraad gaan werken. Belangrijk is dat ze de achterstand wegwerken en de woorden leren die de andere kinderen, zoals hun klasgenootjes, al kennen. Maar welke woorden zijn dat? Kunnen we een verzameling woorden aanleggen waar leerkrachten aan kunnen werken? Gelukkig is aan deze kwestie is al veel onderzoek besteed. Niet alle onderzoeken komen tot dezelfde uitkomsten. Toch is het interessant om na te gaan over welke woordkennis de onderzoekers het in ieder geval eens zijn. In de eerste plaats ligt daar de vraag om hoeveel woorden het moet gaan. Het aantal van 1000 woorden (Bacchini, e.a. 2004) wordt genoemd als het minimaal noodzakelijke voor kinderen die aan het einde van groep 2 overstappen naar de klas waar zij gaan leren lezen. Toch zullen kinderen nog veel hinder hebben als zij niet meer dan 1000 woorden kennen. Ten opzichte van veel leeftijdgenoten zullen zij een enorme achterstand hebben en die achterstand ook blijven houden. Daarom stellen wij een aantal van 2000 woorden als een absoluut minimum. Immers, ten opzicht van veel andere, succesvolle kinderen, is er een minpositie. Dat mogen we niet willen. We hopen en verwachten dat alle Amsterdamse leerkrachten in de kleuterbouw / onderbouw
6
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
gaan proberen hun leerlingen minimaal zo veel woorden (2000) aan te leren en regelmatig vast te stellen of dat gelukt is. Klassen die bestaan uit kinderen die iets meer achtergrond hebben, die al een tijdje voorschool gehad hebben, etc, die kunnen natuurlijk meer aan. Voor die kinderen geldt niet het minimum. Dan kan de leerkracht naar een hoger aantal streven. Daarom hebben we ook een streefaantal van 1500 respectievelijk 3000 vastgesteld. Als het even kan moet immers naar meer verlangd kunnen worden en moeten kinderen tot echt verderliggende prestaties gebracht kunnen worden. We moeten niet vergeten dat er natuurlijk ook kinderen zijn die in groep 3 binnen komen met een woordvoorraad van 5000 tot 6000 woorden. Dat zijn natuurlijk de toekomstige advocaatjes en ingenieurs. Maar welke ouder wil niet die kant op? Welke leerkracht wil niet die kant op? Dus, 3000 woorden als streefgetal is niet zo vreemd. Van belang is dat alle leerkrachten van de kleuterbouw / onderbouw van de Amsterdamse basisscholen over de overzichten van basiswoordenlijsten van groep 1 en groep 2 beschikken. Daarom hebben we ervoor gekozen er placemats van te maken. Die kan elke leerkracht op de eigen tafel leggen en eventueel kan hij of zij nog een exemplaar op het eigen prikbord hangen. Leerkrachten moeten er dagelijks op kunnen kijken. Ze moeten de lijsten kunnen gebruiken als uitgangspunt bij de voorbereiding en als referentielijst bij hun lessen: Welke woorden zal ik bij deze les aan de orde stellen, extra uitleggen en inoefenen, etc.? Vervolgens moeten ze zich aanwennen om vast te stellen – na verloop van enige tijd, na oefening en herhaling - of de kinderen in hun klas de doelwoordenschat verworven hebben. Ze hoeven niet echt te piekeren over de vraag: Moeten mijn kinderen dit woord kennen? Is dat zinvol? Dat voorwerk is dan al verricht.
7
2. Een Basiswoordenschat is een gemeenschappelijke woordenschat De basiswoordenschat leidt er toe dat er een gemeenschappelijke woordenschat komt in een klas en in de kleuterbouw / onderbouw van een school. Een gelijke start-verzameling voor alle kinderen. Kinderen verschillen niet alleen enorm van elkaar in de omvang van de persoonlijke woordenschat. Er zijn ook andere kwalitatieve en kwantitatieve verschillen. Sommige kinderen hebben een ruime woordvoorraad op een terrein waar ze heel goed in zijn of waar ze veel mee te maken krijgen. Bij voorbeeld hun sport of hun hobby, of de hobby van hun ouders of andere bijzondere thuissituaties (vergelijk kinderen die op een boerderij opgroeien met die in hartje Amsterdam opgroeien). Het kan dus zijn dat kinderen in een bepaald domein tientallen woorden kennen, waar anderen maar een paar woorden kennen. Ook kunnen er heel toevallige factoren een rol spelen. Het kan bij voorbeeld zijn dat een kind thuis heel vaak dezelfde dvd heeft gezien of dezelfde cd’s heeft gehoord. Sommige kinderen kunnen wel tientallen keren naar hetzelfde filmpje kijken. Het is dan heel goed voorstelbaar dat een kind tientallen woorden aanleert die heel specifiek bij dat verhaal horen en elders zelden gebruikt worden en op school nauwelijks aan bod komen. Het is dus mogelijk dat, wanneer we tien verschillende achtjarige kinderen op een rijtje hebben en van alle kinderen precies de persoonlijke woordenschat zouden kennen, zij samen wel meer dan tienduizend verschillende woorden zouden kennen, maar dat er niet meer dan drie of vierduizend woorden gemeenschappelijk gekend worden. Scholen die werken met een basiswoordenschat in de kleuterbouw / onderbouw kunnen van zo’n woordenlijst dankbaar gebruik maken. Na een jaar of twee jaar werken met een basiswoordenschat kennen de leerkrachten veel woorden van die lijsten uit hun hoofd. Ze weten na verloop van tijd welke woorden in ieder geval gekend worden, ze weten aan welke woorden ze nieuwe woorden kunnen aanhaken en ze weten waar ze bij de zwakkere leerlingen extra op moeten letten. Het is ook belangrijk te benadrukken dat leerkrachten natuurlijk altijd woorden zullen aandragen in de klas die niet in de Basiswoordenschat staan. Een basiswoordenschat moet een minimumlijst en een gemeenschappelijke lijst kunnen zijn. Die twee doelen moet hij dienen. Hij moet geen beperkingen opleggen. Maar zo’n lijst zal natuurlijk enorm helpen als er – ter plekke of in een lesvoorbereiding - een keuze gemaakt moet worden. Er is een belangrijke reden waarom het intensiveren van woordenschat in de onderbouw hoge prioriteit verdient. Woordenschatuitbreiding, zoals zich dat voltrekt in het menselijk hoofd vanaf de eerste kinderjaren, is eigenlijk een soort ‘zwaan-kleef-aan-proces”. Als er weinig beginwoordenschat is, dan gaat het heel langzaam. Nieuwe woorden “worden aangehaakt” aan reeds bekende woorden. Kinderen die weinig woorden kennen hebben
8
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
minder aanhakingsmogelijkheden; kinderen die veel woorden kennen hebben dat juist wel. Dus wanneer er helemaal in het begin van de basisschool veel aandacht is voor een grote woordenschat, dan zal het aanhakingsproces, namelijk de automatische woordenschatuitbreiding, in de middenbouw en in de bovenbouw veel beter uit de verf komen. Omdat er veel meer uitbouwmogelijkheden zijn.
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
9
3. De samenstelling en omvang van de Basiswoordelijst Amsterdamse Kleuters Met behulp van bestaande woordenlijsten en woordenschattellingen en frequentielijsten is de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters samengesteld. Ook zijn de meest gebruikte methoden zoals Piramide en Ik en Ko gebruikt. We hebben als uitgangspunt de 1001 Woorden (Bacchini e.a. 2005) genomen voor de Groep 1-lijst. We zijn daarna in de andere woordenlijsten op zoek gegaan naar passende uitbreidingswoorden. Het begrip Uitbreidingswoorden hebben we overgenomen van Van der Nulft en Verhallen, 2002. Uitbreidingswoorden zijn de woorden die bij de als eerste geselecteerde woorden in een cluster horen. Ze horen bij de eerder gekozen woorden omdat ze er op het betekenis- en denkniveau een geheel mee vormen. In de woordenschat en bij de betekenistoekenning vormen ze een logische verbinding. Deze woorden en betekenisrelaties zijn belangrijk voor de opbouw van schoolse kennis en diepe woordkennis. Bij voorbeeld: in de lijst staat het woord achterkant. Daar horen de woorden voorkant, onderkant, zijkant en bovenkant bij. Woorden die tot een logisch cluster samen genomen kunnen worden zijn de uitbreidingswoorden. Bij zulke clusters is het voor leerkrachten veel sneller en effectiever aan woordenschatuitbreiding te doen en om woordenschatoefeningen in de klas uit te voeren. Voor de keuze van uitbreidingswoorden is ook gekeken naar de dagelijkse schoolse context. We menen dat uitbreidingswoorden in ieder geval voor leerkrachten gemakkelijk in de eigen omgeving aan te wijzen en te demonstreren moeten zijn. Dat past het beste bij de natuurlijke taalverwerving. Ouders en andere volwassenen leren baby’s en peuters immers heel veel woorden leren door gewoon de verwijzing naar wat ze zien en meemaken. De dagelijkse context is een enorm belangrijke hulpbron voor woordenschatuitbreiding. In natuurlijke taalverwerving wordt die hulpbron intensief gebruikt: zonder dat mensen erover nadenken. Als bron voor selectie namen we steeds de overige woordenlijsten (zie verderop): de woorden die als kernwoorden voor groep 1 en 2 worden opgevoerd. We hebben op die manier van de eerste 1000-woordenlijst een nieuwe verzameling van 1500 woorden kunnen maken. Vervolgens zijn ook op die manier de 1000 en 500 extra woorden voor groep 2 geselecteerd. Zo komen we uit op de volgende woordenschatdoelen voor het Amsterdamse kleuteronderwijs. Groep 1: 1000 woorden minimumdoel; 1500 woorden streefdoel, Groep 2: 1000 woorden minimumdoel; 1500 woorden streefdoel. Als de Basiswoordenlijst overal wordt toegepast, dan kennen aan het einde van groep 2
10
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
alle Amsterdamse kinderen minimaal 2000 woorden gemeenschappelijk, de meeste kinderen minimaal 2000 tot 3000 woorden gemeenschappelijk en sommige kinderen 3000 tot 6000 of meer woorden. Scholen en leerkrachten zullen natuurlijk zelf uitmaken hoe ver ze boven die eerste 2000 willen uitstijgen.
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
11
4. Hoe gaan leerkrachten de woorden introduceren en aanleren De afgelopen jaren is de aandacht voor woordenschatuitbreiding in de voor- en vroegschoolse educatie enorm toegenomen. Met name scholen met veel allochtone leerlingen en de scholen in achterstandswijken zijn actief bezig gegaan met de specifieke aspecten van woordenschatdidactiek. Effectieve woordenschatuitbreiding is niet eenvoudig. Vooral als het om grote aantallen gaat. En dat is bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters natuurlijk wel aan de orde. Wie 1500 woorden wil laten langs komen en aanleren in een jaar, zal toch gauw aan 35 woorden per week en dus 7 woorden per dag exclusieve aandacht moeten besteden. Een leerkracht weet namelijk nooit welke kinderen in de klas de bedoelde woorden al beheersen (zie boven). Er zijn verschillende methodieken in omloop om een basiswoordenschat aan te leren. In de vroegschoolse opvang worden vaak de programma´s Piramide of Ik en Ko gebruikt. Beide methoden besteden speciaal aandacht aan de woordenschatdidactiek. We gaan ervan uit dat het aanbieden en aanleren van de BAK-woorden in het kader van de activiteiten bij Piramide en Ik en Ko didactisch tamelijk eenvoudig kan. Een deel van de BAK-woorden komen namelijk al in die methodes aan de orde; voor een ander deel zijn de BAK-woorden uitbreidingswoorden daarbij. Veel Amsterdamse scholen doen mee aan het project Met Woorden in de Weer van van der Nulft en Verhallen. Leerkrachten worden in dat kader bij de implementatie van de aanpak ondersteund door het ABC. De meeste scholen die deze methodiek ingevoerd hebben, zijn scholen met veel anderstalige leerlingen. Ook op die scholen valt de Basiswoordenschat dus waarschijnlijk in geschikte en vruchtbare aarde. De meest gebruikte didactiek voor woordenschatonderwijs is de Viertakt (Verhallen & Verhallen, 1994). Deze didactiek vormt ook de basis voor Met Woorden in de Weer. Bij de Viertakt gaat het om vier aandachtspunten die wezenlijk zijn voor efficiënte woordenschatuitbreiding bij minder taalvaardige leerlingen. We kunnen naar de viertakt kijken als een didactisch model, maar nog beter is het om te zien als aandachtspunten voor enkele mentale handelingen die door kinderen worden uitgevoerd. De viertakt sluit nauw aan bij de manier waarop onze hersenen zelf te werk gaan bij uitbreiding van de persoonlijke woordenschat (het mentale lexicon). De viertakt bestaat uit de volgende aandachtspunten: 1. voorbewerken, 2. semantiseren, 3. consolideren en 4. controleren. 1) Bij voorbewerken gaat het om de introductie van de context van het woordcluster en de begrippen die aangeleerd gaan worden. Er moet een goed beeld worden opgeroepen. Vaak doen leerkrachten dat door te verwijzen naar een bekende gebeurtenis, of door iets
12
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
voor te doen of door een plaat te laten zien. De kinderen worden betrokken; het deel van de persoonlijke woordenschat waar ze de gekozen woorden straks aanhaken, wordt alvast geactiveerd. Omdat vaak woorden in clusters of in het kader van een thema aan de orde komen, zullen de themaonderwerpen vaak de voorbewerking bepalen. De volgende, en wel belangrijkste stap, is het overdragen van de betekenis; het te behandelen woord betekenis geven en verhelderen. 2) Dat noemen we semantiseren: betekenis geven. Semantiseren moet zorgvuldig gebeuren, zodat kinderen goede kennis van de woorden opbouwen. Bij de aanpak Met Woorden in de Weer leren leerkrachten om de drie uitjes toe te passen: uitbreiden, uitleggen en uitbeelden. Bij het uitje van uitbreiden gaat het om het kiezen van logische clusterwoorden, die in relatie tot elkaar voor het voetlicht komen. Niet alleen de woorden, maar ook de logische betekenisverbindingen krijgen aandacht. Zo wordt gewerkt aan een effectieve woordenschatopbouw. Het uitleggen is een korte betekenisomschrijving geven, zodat kraakhelder wordt gemaakt wat de woorden betekenen. Dit, in aanvulling op het uitbeelden zorgt ervoor dat kinderen inzicht krijgen in de betekenis achter de woorden. Het uitbeelden kan aan de hand van voorwerpen, met plaatjes of met foto’s, en door voordoen en aanwijzen. Het is niet de bedoeling dat andere kinderen in de groep gaan zeggen wat een woord betekent; wel kan de leerkracht verwijzen naar een kind dat zo juist het woord gebruikt heeft. Aandachtspunt hierbij is dat dat niet steeds dezelfde kinderen zijn. De leerkracht moet eigenlijk altijd proberen om een woord met alle drie de uitjes te semantiseren. Er zijn woorden die niet zo gemakkelijk uit te beelden zijn, maar de ervaring leert dat leerkrachten die langer met de drie uitjes werken, snel een uitbeelding (van het bedoelde woord en de uitbreidingswoorden) kunnen bedenken. Deze manier van werken maakt woordenschatuitbreiding tot een efficiënte methode: in dezelfde tijd worden verschillende woorden uitgelegd en aangeleerd, terwijl vruchtbare kennis achter de woorden wordt opgebouwd. Niet alleen kennis van de woorden, maar ook de betekenisrelaties krijgen aandacht. 3) Daarna komt het consolideren. Woorden die zijn uitgelegd moeten voldoende worden herhaald, zodat ze ook echt onthouden worden. Soms begint het consolideren al meteen na de semantisering. Leerlingen krijgen dan de opdracht om zelf een handeling uit te voeren; alleen of samen. Ze moeten het woord dan aanwijzen op een plaatje, of zeggen wat de leerkracht doet die het uitbeelden van de semantisering nog eens herhaalt. Er zijn verschillende voorbeelden van consolideringsoefeningen voor de kleutergroepen genoemd in het praktijkboek Met Woorden in de Weer. Veel consolideringen zijn voordoen-activiteiten. Belangrijk bij zulke activiteiten is dat de woorden en de clusterwoorden vaak gezegd worden. Leerlingen moeten natuurlijk ook de gesproken vorm nog goed inprenten. Verder wordt geadviseerd om afbeeldingen of representaties van de woorden die geconsolideerd moeten worden nog enige tijd in
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
13
de klas aanwezig zijn. Prikborden, flap-overs en magnetische borden zijn daarbij erg behulpzaam. Ook tafels waarop de te consolideren voorwerpen uitgestald liggen (in het echt of een plaatje ervan). Leerkrachten kunnen ook voorleesteksten zoeken waar de geselecteerde woorden en clusterwoorden veel in voorkomen. En vragen aan kinderen of ze hun vinger willen opsteken wanneer ze het woord horen. Leerkrachten kunnen groepjes variabel samenstellen opdat ook de taalzwakkere leerlingen een kans krijgen. Of beurten verdelen. Bij consolideeroefeningen wordt vaak gesproken over 5-minuten-oefeningen. Er wordt dan snel volgens een bekend patroon woorden herhaald. Het mag niet veel tijd in beslag nemen; woorden moeten vooral vaak herhaald worden. Dat helpt veel meer dan een enorme activiteit die drie kwartier duurt. 4) Uiteindelijk gaat het consolideren over in controleren. Bij het controleren is het de bedoeling dat leerkrachten uitzoeken of de leerlingen de woorden echt kennen. Dat zal heel vaak spelenderwijs gaan of terloops. Effectieve leerkrachten lopen gewoon even de hoek in waar de watertafel staat en vraagt aan de kinderen die daar spelen wat ze doen, hoe dat ding daar heet en of ze bepaalde handelingen kunnen voordoen. Of als de leerkracht op de rand van de zandbak zit kan ze aan een kind allerlei vragen stellen of handelingen laten uitvoeren. Ook bij bewegingslessen kunnen leerlingen allerlei handelingen uitvoeren die in de woordenlijst onder lichaam of lichaamstaal staan. Effectieve leerkrachten weten na verloop van tijd wel welke de snelllere leerdertjes zijn. Om de proef op de som te nemen, zullen ze naast de betere ook juist de zwakkere kinderen naar de woorden vragen. Ze zullen zich realiseren dat als de zwakkere kinderen in de groep de woorden goed kennen, dat dus zeker moet opgaan voor de betere leerlingen. Vaak zullen leerkrachten plaatjes en tekeningen en fotootjes van de woorden van een thema bij de hand hebben. Op een collagevel aan de muur bij voorbeeld. De leerkracht kan op verschillende (korte) tijdstippen van de dag enkele kinderen apart nemen en samen met hen voor dat vel gaan zitten en de woorden controleren.
14
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
5. De zes lijsten nader bekeken De Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters is verdeeld over zes lijsten, twee voor groep 1 en twee voor groep 2. Hieronder wordt verder ingegaan op wat er in de lijsten te vinden is, hoe ze precies zijn samengesteld en hoe er mee te werken valt.
De lijsten voor groep 1 Lijst 1, de lichtblauwe op de placemat, bestaat uit elementaire woorden. Ieder kind in groep 1 moet deze kennen. Ze vormen het fundament voor de opbouw van de woordenschat. Het gaat hier om de meest frequente woorden, woorden die zeer vaak gebruikt worden in de kleutergroepen, door leerkrachten, in boekjes en door Nederlandstalige kleuters. Deze woorden zijn frequent en algemeen, ze hebben een brede spreiding, dat wil zeggen dat ze in veel verschillende contexten en situaties voorkomen. Het gaat om woorden als: ik, aankijken, al, auto, daarom, cadeau, vechten, enzovoorts. U vindt in lijst 1 ook de getallen tot en met tien, en een aantal kleuren. Lijst 1 is samengesteld op basis van de duizend-en-een-woorden van de lijst Bacchini, e.a. (zie bronnen).Hierin is de Welkom-woordenlijst van het programma Piramide opgenomen, aangevuld met woorden uit onder andere de lijst Schrooten en Vermeer. Voor onze lijst hebben we enkele wijzingen aangebracht. Zo is het woord dobbelsteen weggelaten, omdat het in onze ogen niet algemeen genoeg voor lijst 1 is. Toegevoegd is een aantal frequente en breed gebruikte woorden als weinig, dichtbij en ver weg. Ook is het woordje neer geconcretiseerd in neerleggen en neerzetten en zijn winter en lente aangevuld met zomer en herfst. Tot zover de minimumlijst. Nu de streeflijst van 500 woorden. Lijst 2, geel op de placemat, is een uitbreidingslijst. Hierin is ten eerste de woordenlijst van Piramide opgenomen. Weggelaten zijn ook hier woorden die weinig algemeen zijn, zoals tekenbord en adventskrans. Voor alle duidelijkheid: bedoeld wordt uiteraard niet dat zulke woorden niet aan de orde zouden moeten komen in groep 1. Het is alleen niet nodig ze in de lijst te zetten. Wanneer ze zich aandienen, zijn ze eenvoudig aan te wijzen en uit te leggen in de specifieke situatie. Ten tweede zijn er woorden toegevoegd vanuit het clusterprincipe: bij woorden van lijst 1 zijn woorden gezocht die ermee in verband staan. Zo is onderin aangevuld met bovenin en staan opbergen en weggooien in lijst 2 om een goed cluster te maken met bewaren uit lijst 1. In de uitbreidingslijst staan veel woorden die makkelijk te ‘labelen’ zijn, je kunt ze zo aanwijzen en een naam geven, bijvoorbeeld: bikini en badpak bij zwemmen. Ook zijn er woorden te vinden die onder te brengen zijn bij een categorie die al bekend is bij het kind, bijvoorbeeld: in lijst 1 staat dierentuin, giraf, olifant. In lijst 2 staan: ijsbeer en papegaai. De woorden die kinderen ‘gemist’ hebben in groep 1 zijn dan gemakkelijk uit te leggen door te wijzen naar een tekening of foto van het dier. Ook bevat lijst 2 een aantal samengestelde
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
15
woorden zoals boodschappenkar en boodschappentas. Ook deze woorden zijn eenvoudig te begrijpen omdat ze samenstellingen zijn uit woorden die de kinderen al kennen. Overigens zal er in de praktijk niet zo’n precieze scheiding zijn tussen beide lijsten en zullen kinderen niet precies de 1000 woorden van lijst 1 of de 1500 van 1 en 2 samen kennen.
De lijsten voor groep 2 Ook hier zijn er twee lijsten, de minimum- en de uitbreidingslijst. In de minimumlijst (lijst 3) is ten eerste de woordenlijst uit Piramide 2 opgenomen. Deze is met woorden uit andere lijsten aangevuld. Eerst hebben we gekozen uit woorden met de hoogste frequentie en spreiding van de lijst Schrooten en Vermeer. Hieruit komen woorden als: apparaat, bovendien, inkleuren, plastic, plein. Vervolgens zijn de volgende lijsten geraadpleegd: Damhuis, Litjens en de Unaniemen. Ook hier hebben we gezocht naar clusterwoorden, zoals: kamperen, camping, tent opzetten. Verder zijn er een aantal woorden naar eigen inzicht toegevoegd, bijvoorbeeld: pretpark, na-apen, meeloper, lievelingseten. De dagen van de week en de maanden van het jaar zijn in deze lijst opgenomen, evenals getallen vanaf tien. We weten dat er bij lijst 3 en bij lijst 4 meer vragen gesteld zullen over de keuze van de woorden dan bij de eerste twee lijsten. Ons uitgangspunt blijft de frequentie en de spreiding. Maar waarom nu bijvoorbeeld zwaluw wel is opgenomen in lijst 4 en nachtegaal niet, daar zal wel over getwist kunnen worden. Leerkrachten die bepaalde woorden missen kunnen natuurlijk gemakkelijk die woorden erbij kiezen. En als de leerkracht hier of daar een woord wil veranderen, dan zal dat geen grote problemen opleveren. De eerste duizend woorden zijn zo algemeen dat er nauwelijks over te twisten valt. Dit geldt ook nog voor de volgende duizend woorden. 2000 woorden vormen duidelijk een basiswoordenschat. Maar boven de 2000 en 3000 wordt het minder duidelijk of een kind dat woord nu in groep 2 of in groep 3 zal moeten leren. Het gaat dan niet alleen om dat speciale woord, maar om de verdere uitbouw van de woordenschat. De basiswoordenschat (lijst 1 en 3) is het fundament waarop kinderen hun woordenschat opbouwen. Dat fundament moet stevig zijn om de woordenschat uit te bouwen. Die uitbreiding verloopt zowel kwantitatief (meer woorden kennen) als kwalitatief, dat wil zeggen dat een woord ‘dieper’ gekend wordt, met meer betekenisnuances, meer gebruiksmogelijkheden, enzovoort. ( zie Van der Nulft & Verhallen). Juist bij de iets oudere kinderen zal duidelijk worden dat de basiswoordenschat veel specifieke en persoonlijke aanhakingsmogelijkheden gaat ontwikkelen. Kinderen houden ervan dingen in de werkelijkheid specifiek te benoemen. Denk aan het gesprekje van een oma met haar kleinkind: oma: ‘Kijk, wat een mooie toettoet!’ kind: ‘Dat is geen toettoet oma, dat is een Mercedes Vito!’ Als kinderen de mogelijkheden daartoe krijgen, zullen ze hun kennis van de wereld snel en gretig uitbreiden, het zijn van nature kleine onderzoekers. Daarbij benoemen ze de verschijnselen in de wereld die hen interesseren met specifieke woorden. Zo zal het ene kind weten dat die kleine papegaaien in het park roodbandparkieten zijn, terwijl een ander het
16
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
heeft over bultruggen en andere zeedieren en weer een ander over Ferrari raceauto’s.
Alfabetisch en thematisch De placemat bestaat zoals gezegd uit twee kanten. Aan de ene zijde zijn de woorden alfabetisch gerangschikt om een overzicht over het geheel te hebben en snel te kunnen opzoeken of een woord dat in de les voorkomt tot de basiswoordenschat behoort. Voor de lespraktijk zal de andere zijde, de thematische lijst, het meeste te bieden hebben. In de thematische lijst vindt u alle woorden van de alfabetische lijst. De woorden komen slechts eenmaal op de thematische lijst voor, maar zijn vaak bij verschillende thema’s te plaatsen.
Wat vindt men niet in de lijsten? De volgende woorden zijn niet overgenomen in de lijsten. • gedateerde woorden: vanzelfsprekend zijn gedateerde woorden vervangen, zo heeft cassettebandje plaats gemaakt voor cd / dvd en gulden voor euro en typemachine voor computer. • veel uitroepen en tussenvoegsels: Ehh…Sst! Och.. Ach…Oei, Oeps, Hè hè!, poeh. Deze zijn zeker belangrijk in de communicatie. We hebben ze niet in de lijst opgenomen omdat ze in de praktijk veel voorkomen, en in de betreffende situatie voor zichzelf spreken. Wel opgenomen zijn: bravo en goed zo! en zeg! • dierengeluiden als boe, waf, bèèè enz. Natuurlijk zijn deze een dankbaar onderwerp voor kleuters. Het is ook leuk om verschillen te bespreken in de benoeming ervan. Zo zegt een hond in Nederland ‘waf’ en ‘woef’, maar in Marokko: ‘hau! hau!’. En een koe zegt daar ‘moe’ en geen ‘boe’. De benoeming van de dierengeluiden (blaten, kakelen, loeien etc.) is wel opgenomen in de lijsten. Ook hier gaat het weer om de veel voorkomende. Wie weet wat een specht doet? Roffelen is grappig om te later te leren maar zeker niet noodzakelijk voor kleuters. • aardrijkskundige namen: de namen van landen en werelddelen zijn niet opgenomen, evenmin de bijbehorende bijvoeglijke naamwoorden als Nederlands, Turks etc. • namen als Jozef, Maria, God, Allah. Wel zijn enkele feesten opgenomen: Kerstmis, Sinterklaas en Pasen, Ramadan, Offerfeest en Divali. • de tijden van de werkwoorden. Deze zijn wel een aandachtspunt in de les. Zeker de onregelmatige vormen zijn dat: kinderen moeten weten dat liep en gelopen vormen van lopen zijn en dat je gisteren gezwommen hebt. • niet alle woorden die gevormd worden met een frequent voorkomend voorvoegsel, bijvoorbeeld: daarop en daarover. Van de woorden die met een frequent voorkomend voorvoegsel gevormd worden hebben we de twee hoogstfrequente opgenomen in de lijst: daarmee en daaraan.
Ter verduidelijking van de lijst
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
17
• Waar dat nodig is, is tussen haakjes de betekenis toegevoegd, bijvoorbeeld: na (tijd), naar (richting), bol (rond). • Ook wordt waar nodig ter verduidelijking vermeld om welke woordsoort het gaat, bijvoorbeeld: hol (znw): hier gaat het dus om het hol. We gebruiken de volgende afkortingen voor de woordsoorten: voorz. = voorzetsel bez. vnw = bezittelijk voornaamwoord pers. vnw = persoonlijk voornaamwoord znw = zelfstandig naamwoord bijv. nw = bijvoeglijk naamwoord tussenw.= tussenwerpsel ww = werkwoord voegw. = voegwoord bijw.= bijwoord • Varianten van woorden worden met een schuin streepje aangegeven: bijvoorbeeld alsjeblieft / alstublieft. • Veel voorkomende en/of onregelmatige verkleinwoorden staan eveneens vermeld met een schuine streep: blad / blaadje. • Trappen van vergelijkingen worden vermeld met een komma: graag, liever, liefst.
Clusters en oefenvormen We hebben de woorden bij de thema’s van groep 1 zoveel mogelijk in een bepaald verband gezet, dus geklusterd. Zo vindt u bij het thema ‘gevoelens’: verdrietig - huilen - traan - zakdoek - schoot - troosten. De woorden staan zo in een soort mini verhaaltje. Vaak zijn er verschillende clusters te maken rond een woord. Zo kan de leerkracht gemakkelijk een miniverhaaltje maken bij politieagent: door rood rijden - politieagent - bekeuren – geld betalen Maar je kunt ook een ander cluster kunnen maken, bijvoorbeeld door te rubriceren: politieagent – bakker – slager. Zo valt het woord politieagent onder de noemer: beroepen. Er zijn allerlei consolideringsoefeningen te bedenken met woorden die bij elkaar horen, bijvoorbeeld: wat is het? vliegtuig auto boot kind
waar? lucht land water stoep
wat doet het? vliegen rijden varen lopen
Ook kunnen gradaties worden aangeven, bijvoorbeeld in temperatuur:
18
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
ijskoud – koud – lauw – warm – heet – gloeiend of in manieren van lopen: sloffen- sluipen–- huppelen - rennen – springen (allemaal uitbeelden natuurlijk!) Of kunnen kinderen bouwen met woorden: Wat is het wiel van een fiets? Een fietswiel. Wat is het stuur van een auto? Een autostuur. Meer oefenvormen zijn te vinden in Met woorden in de weer (Van der Nulft & Verhallen). Nog een opmerking bij het clusteren: doe het weloverwogen, op basis van al gekende woorden. Biedt zeker niet teveel onbekende woorden tegelijk aan. Hiermee wordt voorkomen dat de woorden aan elkaar gaan ‘klonteren’, zodat de kinderen de woorden blijven verwarren. Verder is het van belang een onderscheid te maken tussen het actief (productief) en passief (receptief) kennen van woorden. Zo zullen kinderen het woord verlegen eerst passief kennen, ze begrijpen het, maar zullen het zelf nog niet zo gauw gebruiken. Hetzelfde geldt voor bij voorbeeld feliciteren. Kinderen zullen wel gefeliciteerd! zeggen, maar zeker in het begin niet het hele werkwoord. Last but not least: Biedt zelfstandige naamwoorden altijd aan met het lidwoord! In de lijsten is dit niet gedaan, louter om praktische redenen, namelijk de beperkte ruimte op de placemat. Leerkrachten weten namelijk heus wel de lidwoorden van die woorden. Maar de kinderen moeten beide woorden wel steeds samen leren. Dus moeten ze ook steeds samen genoemd worden. En tot slot: veel plezier en succes met de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters!
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
19
Bronnen Lijst Bacchini
S. Bacchini, e.a. Duizend-en-een-woorden. De allereerste Nederlandse woorden voor anderstalige peuters en kleuters. SLO, Enschede, 2005
Lijst Schrooten en Vermeer
W. Schrooten en A. Vermeer, Woorden in het basisonderwijs. 15.000 woorden aangeboden aan leerlingen. Tilburg 1994
Lijst Damhuis
R. Damhuis e.a. Woordenlijst voor 4- tot 6-jarigen. Een streeflijst voor kleuters (1992). (Deze lijst is tot stand gekomen op basis van leerkrachtoordelen over het moment waarop kinderen woorden productief zouden moeten beheersen. De lijst Damhuis is de basis voor de woordenschat die Ik & Ko Taal biedt. (Basis van deze lijst: is Kohnstamm e.a. (1981) Nieuwe Streeflijst Woordenschat voor 6-jarigen en M. Coenen en A. Vermeer (1988) Nederlandse woordenschat allochtone kinderen).
Lijst Litjens
P. Litjens, e.a., Conceptuele ontwikkeling in eerste en tweede-taalonderwijs. SLO, Enschede, 1990. (Deze lijst is een bewerking van twee andere lijsten: Kohnstamm e.a. (1981) Nieuwe Streeflijst Woordenschat voor 6-jarigen en Coenen, M. en A. Vermeer (1988) Nederlandse woordenschat allochtone kinderen.)
Lijst Unaniemen
A. Schaerlakens,, D. Kohnstamm en M.Lejaegere, Streeflijst Woordenschat voor 6-jarigen. Derde herziene versie. Lisse, 1999
Didactiek D. van den Nulft & M. Verhallen, Met woorden in de weer. Praktijkboek voor het basisonderwijs. Bussum, 2001 Verhallen, M. & S. Verhallen, Woorden leren, Woorden onderwijzen. Hoevelaken, 1994.
20
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
Bijlage 1. Minimumwoordenlijst Groep 1. aaien aan aan de beurt aan de hand aandoen aankijken aankleden (zich) aankomen (aanraken) aantrekken aanwijzen aap aardappel acht achter (na) achteruit af (klaar) af (plaats) afgelopen afmaken afspreken al alle allebei alleen allemaal alles als (indien) als (zoals) alsjeblieft / alstublieft altijd ander(e) anders (verschillend) andersom appel arm (lichaamsdeel) auto au avond baard baby bad bak bal ballon banaan bang bank bed bedenken bedoelen been (lichaamsdeel) beer beest beetje beginnen begrijpen bek beker bel bellen (opbellen) beneden berg bewaren bewegen bezig bij (voorz.)
bijna bijten bijvoorbeeld bil(len) binnen blad / blaadje (boom) blad / blaadje (papier) blaffen blauw blazen blij blijven bloed bloem blok bloot boek boef boer boerderij bol (rond) boodschappen boom boos boot bord (eten) / bordje bord (school / keuze) bos (bomen) boter boterham botsen bouwen bouwhoek boven bovenop brand breken brengen brief bril broek broer brood / broodje bruin buik buikpijn buiten bus (vervoer) cadeau / cadeautje cent chips chocola(de) chocomel / chocomelk / chocolademelk clown computer circus cirkel daar daarna daarom dadelijk dag (etmaal) dag (groet) dak
dan (tijd) dan (daarna) dan (vergelijking) dank je (wel) dansen das (sjaal) dat / dit dat (voegwoord) deken deksel denken (aan) deur deze dezelfde dicht dichtbij die diep dier dierentuin dik ding doei / doeg doek / doekje doen dokter donker, donkerder, donkerst dood door doorgaan doorheen doorspoelen doos dop dorst douche draad / draadje draaien dragen drie driehoek drinken drogen dromen droog drop / dropje druk (niet rustig) drukken duidelijk duim dun duren durven dus duur duwen echt (heus) één eend eens eerste eerst ei eigen eigenlijk
eindelijk elastiek elk elkaar emmer en eng er er … uitzien eraan erbij erg (heel) erg (vervelend) ergens erin erop eruit ervan eten even (tijd) even groot even klein even veel feest fiets fietsen fijn film fles fluisteren fluit fluiten foto fout friet / frietjes gaan (naar) gang garage gat gauw gebeuren gebruiken geel geen geit gek geld geloven (aannemen) geluid gelukkig (ge)makkelijk genoeg gevaarlijk geven gewoon gezellig gezicht (hoofd) gieter giraf gisteren glas (drinkglas) glijbaan glijden goed, beter, best goedkoop
goed zo! gooien gordijn goud graag, liever, liefst grap gras grijs groeien groen groep grond (bodem) groot haakje haan haar (bez.vnw) haar (pers.vnw) haar / haren hai / hoi halen half hallo hand handdoek hangen (ergens aan) hap / hapje happen hard (voelen) hard (roepen, slaan) hard (snel) hebben helpen (bijstaan) heel (erg) heel (volledig) heen heen en weer heerlijk heet hek heleboel helemaal helpen hem hemd hen (pers.vnw) herfst hert het klopt het regent het sneeuwt het waait heten hetzelfde hier hij / ie hijskraan hoe hoed hoek hoera hoesten hoeveel hoeven hok hol (znw) hollen
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
21
hond hoofd hoog hoor (tussenw.) horen (luisteren) horen bij houden (hebben) houden van hout huilen huis hun hut idee ieder iedereen iemand iets (ding) iets (een beetje) ijs (winter) ijsje ik in (plaats) in (tijd) is ja jaar jammer jarig jas jawel jij / je je / jouw jong jongen jou juf(frouw) jullie jurk kaars / kaarsje kaart / kaartje kaas kabouter kachel kam kamer kammen kant (rand) kant (richting) kapot kapotmaken kapper kapstok kar kast kat kauwgom keel keer kennen ketting keuken keurig kiepen kietelen kiezen kijken kikker kind
22
kip kist klaar klap klappen klas kleed klei kleien klein kleren kleur kleuren (ww) klimmen klinken klok kloppen (aankloppen) knap knie knijpen knikken knikker knippen knoeien knoop (jas) knoop (veter) knop / knopje koe koek / koekje koelkast koffie koken komen konijn koning koningin kop (van dier) kop / kopje kopen kort koud kraal kraan krant krassen kriebelen krijgen krijtje kring krokodil kruipen kuiken kunnen kus / kusje kussen (znw) kwast kwijt laars / laarzen laat laatst lachen lam / lammetje lamp / lampje land lang langs langzaam laten later lawaai leeg
leeuw leggen (neerleggen) lego lekker lekkers lepel letter lente leren (iets) leuk lezen licht / lichtje liedje lief liggen (horizontaal) liggen (bevinden) lijken op lijm lijn likken limonade lip lolly lopen los loslaten lucht luier luisteren lukken / het lukt lusten maan maar (doch) maken (vervaardigen) mama / ma / mam man mand meedoen meegaan meisje melk meneer mens merken mes met meteen mevrouw middag mij mijn mis misschien moe moeder moeilijk moeten mogen mol mond monster mooi morgen (ochtend) morgen motor muis muts muur muziek na (tijd)
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
naam naar (richting) naartoe naast nacht nadenken nagel nat natuurlijk nee neerleggen neerzetten nek nemen nest netjes neus niemand niet niets / niks nieuw nodig hebben / zijn noemen nog (steeds) nooit noot / nootje nou / nu nummer of ok (okee) olifant om te om de beurt oma omdat omdraaien omgooien omhoog omvallen onder (beneden) onderbroek onderin ons oog ook oom oor op (het is op) op (voorz. plaats) op en neer opa opbellen opdrinken opeens open openmaken opeten ophangen ophouden opletten opruimen opsteken opzetten (van muts) opzij op z’n kop oud (jong) over overal overgeven (spugen) overheen
paar (enige) paard paars paddestoel pakje / pak (doos, pakket) pakken (nemen) pan pang pannenkoek pap papa / pa / pap papier pas (kort geleden) passen (maat) patat peer pen pet piepen pijn pijp (buis) pil pinda pindakaas plaat / plaatje plaats (plek) plagen plakken plant plas (urine) plassen plat pleister plek plons plotseling poep poepen poes poetsen politie poort poot (dier) pop poppenhoek (huishoek) poppenkast portemonnee pot / potje (plassen) potlood prachtig praten precies (exact) prik prikken prima proberen prullenbak punt (potlood) puzzel puzzelen pyjama raam raar radio rand regen rennen reus riem
rietje rij rijden rijst ring rits roepen (geluid) roeren rok rollen rommel rond (vorm) ronddraaien rood roze rug ruiken rustig ruzie samen sap schaap schaar schelp schep scheppen scherp scheuren schieten (met iets) schijnen / de zon schijnt schoen schommel school schoon schoonmaken schoot schoppen schotel / schoteltje schreeuwen schrijven schrikken schudden sinaasappel sla slaan slap slak slang (dier) slapen slecht slee sleutel slim slinger slok / slokje snappen sneeuw snel snijden snoep / snoepje snor soep sok soms soort
speelgoed speen spel (spelen) spelen spiegel spin springen spugen spullen staan (bevinden) staan (overeind) start stap stappen steeds steen steken (plaatsen in) stekker stempelen step ster sterk sticker stift stil (geluid) stoel stoep stok stom (dom) stop stoppen (stilstaan) stoten stout straat strak straks streep strik stuk (kapot) stuk / stukje stuur suiker T-shirt taart tafel tak tand tandenborstel tandpasta tante tas te groot te klein te hoog teen tegelijk tegen (plaats) tekenen tekening telefoon televisie / tv tellen tent terug terugbrengen teruggeven
terwijl thee thuis tien tijd tijger tik (klap) toch toen toeter tomaat tong toren tot touw / touwtje traan tram trap (ladder) trein trekken trommel (muziek) trui tuin tussen twee u uil uit (afkomstig) uitdoen (kleren) uittrekken (kleren) uur vaak vaas vader vakantie vallen van (bezit) vandaag vangen varen varken vast (zeker) vast(houden) vechten veel, meer, meest vegen ver, verder, verst ver weg verder (voorts) verdrietig verdwijnen verf vergeten verhaal verjaardag verkeerd verkouden verstaan verstoppen vertellen verven veter vier vieren vies (vuil)
vijf vinden (mening) vinden (terug) vinger vis vlag vlees vlieg vliegen vliegtuig vlinder vlug voelen voet voetbal voetballen vogel / vogeltje vol volgend volgens voor voordat voorlezen voorzichtig vorig vork vos vouwen vrachtauto vragen vriend / vriendje vrouw vuur waar waar (echt) waarheen / waar naartoe waarom wachten wagen / wagentje wakker wang wanneer want (voegw.) want (handschoen) warm wassen wat water wc wc-papier we / wij week weer (nog eens) weer (znw) weg (znw) weg (bijw.) wegleggen wei weinig, minder, minst wel welk welterusten wereld werk / werkje werken
weten wie wieg wiel wijzen willen wind winkel winter wip wit wolf wolk wonen woord worden worst wortel yoghurt zacht (geluid) zacht (voelen) zak zakdoek zand zandbak ze / zij zebra zee zeep zeer (doet zeer) zeg (tussenw.) zeggen zeker zelf zes zetten zeven zich ziek ziekenhuis zien zijn (ww) zijn (bez. vnw) zingen zitten zo zo (dadelijk) zoals zoeken zoet zomaar zomer zon zonder zorgen zout zoveel zuchten zullen zus / zusje zuur zwaaien zwart zwemmen
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
23
Bijlage 2. Uitbreidingswoordenlijst Groep 1. aanhebben aankomst aansteken aardbei aarde (grond) achterblijven afblijven afdrogen afgaan (plaats) afkloppen (zand) afpakken afvallen (plaats) afvegen afwassen alledrie alletwee anders (anders ga ik …) appelmoes armband aspirine autoweg avondeten badkamer badpak bakken bakker balk ballon band (auto, fiets) bedankt! behangen bekeuren bekeuring bekijken beter (hersteld) bezem bezemsteel biefstuk bier big bikini blik (doos) bloeien blouse boekenkast boekenrek boerin bok (dier) boodschappenkar boodschappentas boon borst borstel bos (bloemen) bot botsing bovenin branden breekbaar brievenbus broekspijp brommer brug buitenland buren
24
bushalte buurjongen buurman buurmeisje buurvrouw cake cavia cd / dvd circustent citroen clownsneus cola daarvoor deftig dekbed dennenappel dennenboom derde dichtdoen dichtmaken dief directeur doen alsof dokterstas dom douchen draaimolen draak drankje draven drijven droogmaken druif druppel dwarrelen dwerg eekhoorn een voor een egel eikel elleboog engel erbij horen erbij kunnen eten maken ezel fee feesthoed fietspad fietspomp flat flauw fornuis framboos fruit gans geboren gehakt geluk hebben gevaar gevangenis gezond
giechelen gieten gitaar glad glimmen gloeiend goedemiddag goedemorgen goedmaken golf gordel graafmachine grasveld groente grond (aarde) grootmoeder grootvader grote mensen gum gym / gymnastiek gymmen gymspullen haas hagelslag hals hand / handje geven heks herder herrie het stormt honger hoofdpijn hooi huid hulp / hulpje huppelen ijsbeer ijzer in ‘t echt in de buurt in je blootje ineens inpakken instappen jarige job kaal kaft kalender kalf kapster kassa kastanje kasteel kater kauwen keelpijn kelder kers kerstbal kerstboom kerstfeest kerstklok kerstliedje
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
kerstman Kerstmis ketting rijgen kin kinderboerderij kiwi klaar-over kledingstuk kletsen kletsnat kleuter klimrek klittenband knikkeren knuffel koekenpan kom (znw) kooi kopje duikelen krat kribbe kroket kruispunt kruk kurk kwaken kwijtraken laken lauw legen levend licht, lichter, lichtst lieveheersbeestje lijf links lokaal los maat macaroni maillot mandarijn markt marmot masker mayonaise meehelpen meezingen meel meester meloen mengen merel meten metro metselen miauwen midden (znw) middenin mier mijter misselijk morsen mouw mug mus
naald naar (vervelend) nadat neef nergens net (pas) nicht niezen normaal om beurten omkiepen omlaag omver omwaaien onderaan ondersteboven ondiep(e) ongezellig onrustig onvoorzichtig oorbel op bezoek komen op een rij op je beurt wachten op reis gaan opbergen opendoen oplossen (probleem) oppassen (uitkijken) oprapen optillen oranje os overkant oversteken paar (schoenen) paardebloem papegaai paraplu parkeerplaats parkeren pas op! pasgeboren pech hebben pepernoot pesten pestkop piano Piet / Zwarte Piet pijl pink pistool pizza plaatje plakband plakboek plakkertje plakplaatje plaksel plakspullen plastic politieagent politiebureau politiepet
politiewagen poppenhuis poppenwagen prins prinses proeven punt (stip) puntenslijper raadsel raden ramen lappen rechtdoor rechtop rechts regenjas reis reizen rek reusachtig ridder rijbewijs rijp ritssluiting rook roos rotten ruw sandaal schaats schaatsen schap (supermarkt) schat (lief iemand) scheetje (windje) schil schildpad schip
schoorsteen schort schouder schuim schuiven schuur scooter shampoo sinas Sint / Sinterklaas sinterklaasfeest sinterklaasliedje slaapkamer slager slipper slof sloffen slordig slot, op slot sluipen sluiting smelten snavel sneeuwpop snuit sop spaghetti spannend speeltuin spelletje spetteren spijkerbroek spinazie spons spook springtouw sproeien spuiten
staart staf stal stampen stapelen station steel stempel stilstaan stilzitten stip stoeprand stoer stof stoffer en blik stompen stoomboot stopcontact stoplicht strand stromen strooien sturen (zenden) supermarkt tafel dekken tafelkleed taxi te kort te veel telefoonboek telefoonnummer tot straks tot ziens touwtje springen toveren tractor troep
troon troosten tussendoortje tweede uitblazen uitdelen uitkiezen uitkleden (zich) uitpakken uitspoelen uitstappen vastmaken veranderen verjaardagsfeest verkeer verkeersbord verkleden (zich) verkleedkleren verkleuren verrassing versieren versiering versje vervelend verwarming veulen vierde vierkant vijf december visite vissen vla vlak vlam vlecht vliegveld
vloer vloerkleed vogelnestje voor je beurt (praten, gaan) vooruit vorm vriezen vrolijk vullen waarschuwen waggelen washand wasmiddel water geven weggooien wekker wenkbrauw wijd wimper winterjas wond / wondje woonkamer woonwagen zaadje zandvorm zebrapad zeef zeem zelfstandig ziekenwagen zilver zin hebben in zinken zolder
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
25
Bijlage 3. Thematische woordenlijst Groep 1 (minimum + uitbreiding). algemeen / mensen mens baby kind jongen meisje man vrouw grote mensen zijn blijven worden veranderen ding sociale vaardigheden groeten, welkom & afscheid dag (groet) doei/doeg hai/hoi hallo goedemiddag goedemorgen tot straks tot ziens welterusten op bezoek komen opendoen visite hand / handje geven heten naam kus / kusje juf(frouw) moeder mama / ma / mam vader papa / pa / pap straks terug laat naar huis gaan zwaaien brengen halen komen meegaan gevoelens blij fijn gelukkig graag, liever, liefst heerlijk leuk lief mooi prachtig vrolijk bang schrikken eng boos
26
verdrietig erg (vervelend) naar (vervelend) vervelend alleen samen gek raar gewoon normaal zuchten huilen traan zakdoek op schoot troosten pech hebben geluk hebben omgaan met elkaar hebben geven aan voor met zonder nemen helpen alsjeblieft / alstublieft dank (je wel) aan de hand ruzie klap au bijten duwen trekken vechten knijpen slaan stompen spugen plagen pesten ophouden zeg (tussenw.) stom (dom) dom stout flauw pestkop probleem oplossen aankijken goedmaken ok (okee) eerste aan de beurt om de beurt om beurten op je beurt wachten voor je beurt praten een voor een ik mij mijn
jij / je jou je / jouw hij / ie hem zijn (bez.vnw) ze / zij haar (pers. vnw) haar (bez. vnw) u we / wij ons jullie hen (pers. vnw) hun allebei samen gezellig alleen ongezellig allemaal alletwee alledrie erbij horen eigen elkaar helpen meegaan meedoen meehelpen zelf zich van (bezit) afpakken terugbrengen teruggeven ieder iedereen iemand vriend / vriendje schat (lief iemand) meisje jongen mevrouw meneer kennen horen bij houden van lijken op kietelen kriebelen grap lachen giechelen lichaam lichaamsdelen hoofd borst buik rug bil schouder arm elleboog
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
hand duim pink been knie voet teen nek hals keel lijf gezicht wang kin wimper wenkbrauw mond lip tand bot zintuigen oog kijken zien oor horen luisteren verstaan neus ruiken tong proeven vinger huid voelen zacht hard glad ruw eruitzien / kleren voorkant achterkant haar / haren kapper vlecht mooi baard kaal snor spiegel kam kammen bril bloot in je blootje aan aankleden (zich) aandoen aantrekken opzetten (muts) aan hebben dragen uitdoen uittrekken uitkleden (zich) zich verkleden
verkleedkleren kleren stof kledingstuk broek spijkerbroek broekspijp rok jurk hemd onderbroek T-shirt sok pyjama schoen paar (schoenen) laars / laarzen slipper slof sandaal want trui mouw das (sjaal) muts pet hoed jas winterjas regenjas opendoen dichtdoen knoop (jas) knoop (veter) veter elastiek klittenband rits ritssluiting strik riem maat strak los wijd passen ketting ring armband oorbel wassen en plassen wassen vies schoon bad douche douchen water kraan koud warm heet gloeiend zeep shampoo
uitspoelen schuim washand spons nat kletsnat doek handdoek afdrogen droog spiegel kammen kam borstel tandenborstel tandpasta poetsen wc wc-papier afvegen poepen poep doorspoelen plassen plas pot / potje luier ziek pijn zeer verkouden hoesten zakdoek niezen buikpijn overgeven spugen hoofdpijn keelpijn misselijk pil aspirine dokter dokterstas prik prikken ziekenhuis ziekenwagen dood levend bloed pleister wond / wondje beter (hersteld) gezond eten en drinken eten honger eten kauwen happen opeten het is op bord / bordje schotel / schoteltje kom mes vork lepel tafel dekken
tafelkleed hap / hapje stuk / stukje tussendoortje pap brood broodje boterham boter kaas pindakaas worst hagelslag avondeten soep pannenkoek rijst macaroni spaghetti pizza ei vlees biefstuk gehakt vis kip aardappel patat friet, frietjes chips kroket mayonaise appelmoes yoghurt vla groente sla tomaat wortel spinazie boon drinken dorst drinken opdrinken slok / slokje beker glas fles speen (baby) kop / kopje pakje schudden rietje morsen sap melk chocomel / chocomelk / chocolademelk koffie thee limonade cola sinas bier fruit appel peer banaan
sinaasappel mandarijn kiwi citroen meloen aardbei kers framboos druif schil rijp rotten snoep snoep / snoepje lekkers ijsje lolly likken kauwgom drop / dropje chocolade koek / koekje cake noot / nootje pinda suiker smaken proeven lusten zin hebben in proeven lekker vies zoet zout zuur koken eten maken pan koekenpan bakken snijden roeren meel mengen zeef schort knoeien
groep juf(frouw) meester kind kleuter leren (iets) school gang haakje ophangen kapstok deur kloppen (aankloppen) klas lokaal binnen rij achterblijven stil (geluid) rustig onrustig bel
aanwijzen deze die dit dat gebruiken voorlezen plaat / plaatje verhaal versje plaatje zetten leggen werken wijzen proberen het klopt bijvoorbeeld bekijken uitkiezen zelfstandig denken
bord (school / keuze) kast rek kist zak mand opruimen opbergen wegleggen bewaren vegen kleed hoek stoel kruk plaats (plek) plek muur plaat plantjes water geven gieter gieten
bedenken idee bedoelen begrijpen snappen denken (aan) nadenken geloven (aannemen) vinden (mening) misschien volgens eigenlijk natuurlijk waar (echt) zeker vast (zeker) zomaar vergeten weten (ge)makkelijk moeilijk
knop / knopje drukken lamp / lampje licht / lichtje stekker stopcontact
knikken ja / jawel wel zo nee echt (heus) noemen opletten merken vertellen vragen zeggen fluisteren praten roepen schreeuwen kletsen raden raadsel
boodschappen doen
kringroutines
kopen nieuw boodschappen doen portemonnee geld cent goedkoop duur tas boodschappentas winkel markt slager bakker supermarkt schap boodschappenkar
tellen dag (etmaal) gisteren morgen week jaar vandaag morgen (ochtend) middag
op school
instructietaal/denktaal
wegwijs in de groep
doen
kring hulp / hulpje kiezen naast vinger opsteken stilzitten
communiceren
overig moeten mogen willen zullen hoeven nodig hebben / zijn kunnen
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
27
belangrijke woordjes en ook of maar (doch) toch omdat want dus als (indien) eerst …dan eerst …daarna verder (voorts) vraagwoorden hoe waarom wie wat welk spelen en werken werken beginnen bezig doorgaan klaar af (klaar) afmaken stoppen fout verkeerd goed goed zo! keurig slordig prima knap lukken / het lukt omgaan met spullen spullen afspreken zorgen aankomen (aanraken) afblijven onvoorzichtig oppassen pas op! waarschuwen breken breekbaar kapotmaken kapot stuk weg kwijtraken kwijt jammer vinden (terug) knutselen klei verf hout kurk ijzer plastic lijm plaksel draad / draadje naald touw / touwtje
28
doos deksel (doos) kraal ketting rijgen prullenbak weggooien schaar werk / werkje rommel blik (doos) kleien knippen droogmaken dichtmaken vastmaken opruimen netjes plakken plakspullen glimmen maken (vervaardigen) prikken scheuren steken (plaatsen in) stempelen stempel vouwen tekenen tekenen papier potlood plakband puntenslijper gum tekening punt (potlood) scherp krijtje kleuren (ww) krassen lijn kwast verven stift dop schrijven schrijven pen woord blad / blaadje (papier) brief sturen (zenden) computer letter punt lezen speelgoed speelgoed spel (spelen) spelen bouwhoek bouwen blok stapelen toren kasteel brug omver beer knuffel auto boek
kaft opendoen dichtdoen bak krat berg poppenkast poppenhuis poppenhoek (huishoek) pop poppenwagen wieg kussen (het) lego oprapen puzzel puzzelen kassa sticker plakboek plakkertje plakplaatje rollenspel en sprookjes in ‘t echt doen alsof masker ridder directeur boef dief politie politieagent politiepet politiewagen politiebureau gevangenis schieten pistool pang! stop kabouter koning koningin deftig boef monster reus reusachtig draak dwerg spook fee heks bezem bezemsteel toveren prins prinses troon kleuren blauw bruin geel goud grijs groen oranje paars rood roze wit zilver zwart
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
kleur kleuren (ww) verkleuren muziek en geluid fluit gitaar piano toeter trommel fluiten zingen meezingen piepen klinken geluid lawaai herrie muziek liedje tik (klap) cd / dvd bewegen & spelen spelen liggen staan stilstaan zitten lopen hollen rennen stappen huppelen stampen sloffen stap langzaam gymnastiek gymmen gymspullen balk op een rij optillen bal rollen gooien vangen mis vast los loslaten terug voetbal voetballen streep schoppen stoten tegen (plaats) buiten durven spannend stoer sterk slap klimmen klimrek boven bovenop hoog omhoog
beneden erop eraf springen hop / hup hupsakee naast hangen op z’n kop ondersteboven rechtop afgaan gevaarlijk voorzichtig vallen afvallen grond pijn kruipen sluipen hut tent in uit op onder door doorheen tussen erin steen stok speeltuin wip op en neer schommel heen en weer draaimolen draaien ronddraaien kar step fiets fietsen stuur rijden wagen wiel trekken kiepen omkiepen botsen botsing omdraaien omvallen zand zandbak zandvorm vullen schep scheppen legen afkloppen (zand) zwemmen badpak bikini plons spetteren rand kant diep het ondiepe
spelletje verstoppen zoeken knikker knikkeren springtouw touwtje springen feest verjaardag jarig verjaardag verjaardagsfeest jarige job feest vieren hoera feesthoed versieren versiering slinger ballon blazen pakje uitpakken inpakken cadeau krijgen verrassing bedankt! uitdelen pakken taart kaars / kaarsje aansteken branden uitblazen uitjes
strooien Piet / Zwarte piet stoomboot rekenen, vergelijken, ruimte en tijd rekenen / hoeveelheid tellen nummer keer één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien eerste tweede derde vierde allebei alletwee alledrie allemaal elk ieder iedereen niemand half heel helemaal
circus circustent woonwagen clown clownsneus dansen film kaartje klappen vlag
hoeveel geen niets niks een paar heleboel zoveel alles
kerst
als zoals hetzelfde anders soort
Kerstmis kerstfeest kerstboom kerstbal kerstman kerstliedje kerstklok kribbe engel baby geboren herder Sinterklaas Sint / Sinterklaas vijf december sinterklaasfeest sinterklaasliedje staf mijter pepernoot
vergelijken
heel (erg) weinig, minder, minst veel, meer, meest goed, beter, best groot, groter, grootst dik, dikker, dikst dun, dunner, dunst klein, kleiner, kleinst hoog, hoger, hoogst kort, korter, kortst lang, langer, langst leeg, leger, leegst vol, voller, volst licht, lichter, lichtst (groter etc.) dan even groot even klein evenveel
meten precies te groot te klein te hoog te kort te veel ruimte waar hier daar ergens nergens overal voor vooruit achter achteruit beneden boven opzij omhoog omlaag bovenop bovenin onder onderin onderaan midden (znw) middenin bij naast tegen af tussen overheen eraan erbij erbij kunnen andersom neerleggen neerzetten richting / de weg waarheen waar naartoe dichtbij / dichterbij / dichtstbij ver / verder / verst ver weg naar naartoe heen over langs tot kant links rechts rechtdoor vormen vorm rond plat bol cirkel driehoek lijn punt streep stip vierkant vlak
tijd tijd wanneer? altijd steeds soms vaak nooit voor voordat na nadat klok uur dag week jaar kalender morgen ochtend middag avond dag licht zon wakker nacht donker maan ster slapen moe slaap dromen laat / later / laatst vandaag nu / nou morgen gisteren toen volgend vorig jong oud zo (dadelijk) dadelijk straks gauw meteen later snel gauw hard (snel) vlug
weer (nog eens) opeens plotseling ineens in en om het huis huis wonen huis flat thuis kamer woonkamer bank gordijn tafel tafelkleed vaas bos bloemen stoel trap slaapkamer bed kussen deken laken dekbed wieg keuken koelkast badkamer boekenkast gang kapstok radio televisie telefoon telefoonnummer telefoonboek (op)bellen krant brief brievenbus kachel verwarming zolder kelder deur sleutel slot op slot raam dak schoorsteen garage tuin hek schuur huis: werken
daarna daarvoor
metselen behangen
duren even eindelijk pas (kort geleden) net al (reeds) bijna
schoonmaken stoffer en blik doek / doekje zeem emmer sop wasmiddel uitspoelen ophangen drogen
terwijl tegelijk
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
29
afwassen ramenlappen buren buren buurman buurvrouw buurmeisje buurjongen familie moeder vader mama / ma / mam papa / pa / pap broer zus oma opa grootmoeder grootvader oom tante neef nicht foto straat & verkeer op straat in de buurt verkeer stoep stoeprand weg autoweg fietspad fietspomp motor scooter brommer rijden rijbewijs parkeren parkeerplaats bus bushalte instappen uitstappen tram metro taxi vrachtauto helikopter hijskraan tractor graafmachine
30
druk (niet rustig) wachten oversteken zebrapad klaarover overkant kruispunt verkeersbord pijl veilig gordel politie bekeuren bekeuring botsen gevaarlijk gevaar stoplicht pas op! op reis vakantie land buitenland reis reizen trein station vliegen vliegtuig vliegveld boot schip varen land (staat) aankomst wereld zee berg tent natuur water druppel sproeien spuiten stromen zinken drijven vuur brand rook
vlam
lieveheersbeestje
dieren
boerderij
aaien bijten
kinderboerderij boerderij boer boerin hooi koe kalf geit bok schaap paard draven veulen varken big kip haan kuiken ezel
mand hol hok vogelnest stal kooi poot kop staart bek snavel snuit huisdieren hond blaffen kat poes miauwen kater konijn marmot cavia vogel/ vogeltje tuin en park mus merel gans waggelen eend kwaken haas muis piepen mol egel slak vis kikker kleine diertjes vlieg spin mug mier vlinder
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
bos eekhoorn hert uil vos wolf dierentuin giraf tijger krokodil leeuw aap olifant slang zebra papegaai beer ijsbeer schildpad planten plant boom tak wortel bos aarde (grond) grond (aarde) seizoenen & weer weer lucht
wolk wind zon herfst het regent het waait blad / blaadje rood bruin geel dwarrelen omwaaien pla paddestoel dennenboom dennenappel kastanje eikel winter koud het vriest ijs sneeuw het sneeuwt sneeuwpop wit slee schaatsen schaats glijden lente smelten groeien zaadje grond bloem steel paardenbloem wei jonge dieren pasgeboren zomer warm de zon schijnt gras grasveld groen roos schelp strand zand golf
Bijlage 4. Minimumwoordenlijst Groep 2. aankomen aanlopen (komt…) aanrecht aantal aanvliegen (rennen) aanvoelen (tastzin) aanzetten aarde (aardbol) aardig achteraan achterbank achterkant achterpoot achttien adem ademen ademhalen adres af en toe afbreken afhalen afknippen aflopen (einde) afpakken afscheid afstand afstandsbediening afzakken (broek) agent (politie) alfabet allang allerlei alsof alvast alweer ambulance angst ansichtkaart antwoord antwoorden apart (afzonderlijk) apparaat applaus april arm (niet rijk) arm (zielig) augustus autorijden autoweg avonds (‘s) avontuur baas baas spelen (de) badhanddoek balkon band (stof) batterij bedanken bedekken bedoeling bedroefd beek beet (vast) begin begraven behalve
beide (-n) belangrijk beleefd beleven beloven bemoeien benieuwd benzine bereiken beroemd beschermen besluiten bestaan bestuurder betekenen beven bevriezen beweging bewolkt bewonderen bezem bezoek bezorgd bibberen bijzetten bijzonder binnenkant binnenkomen bladzijde bleek zien bliksem blind bloempot blokkendoos blussen bocht boel (veel) boffen bol (znw) bonzen boodschappen doen boor boren bot bovenaan bovendien bovenkant brandweer brandweerauto brandweerman bravo breed brok brutaal buigen buiging buitenkant buitenlands bulderen buurt camping carnaval cement chauffeur cijfer controleren
cowboy cowboyhoed crossfiets daaraan daarin daarmee daarnet dagje uit dame dansje dapper de slappe lach december deftig degene dertien deurbel deurmat dinsdag diploma direct divali dochter doelpunt doktersjas dol op domoor donder donderdag donkerblauw donkergroen doodgaan doodmoe doodstil doof door elkaar doorgeven doorlopen doormidden doortrekken doorwerken dor dorp dragen (kleren) droevig droom duiken (dook, gedoken; zee) duizelig duizend duw dwars (richting) echo echt (tegenover vals) een feest geven eens (akkoord) eenzaam eerder eerlijk eetwaar eigenwijs eiland eind / einde eind (afstand) elektrisch
elf (getal) enig (alleen) enkel (een paar) enorm er vandoor gaan erachter eraf eraf halen erbij erbij doen erf ermee ernaar ernstig (serieus) eruit zien als etage euro even donker even licht extra familie fantastisch (geweldig) februari feest vieren feestdag feestjurk feliciteren fladderen flink (dapper) flink (groot, veel) fototoestel franje gaan over gaas (afrastering) galopperen gapen gedag gedragen (zich) geduld geduldig geheim (znw) geheimzinnig gehoorzaam geleden (tijd) gelijk (meteen) gelijk (tegelijk) gelijk hebben geloven (niet zeker weten) geluid geluk gemeen genieten (plezier) genoeg hebben van gesp getal getallenlijn getrouwd geven (feest) geweldig gezicht (aanblik) gieren gil gillen gisteravond
glanzen glibberig glimlachen glippen gluren goeienacht graan gracht graf grappig graven griezelig grijnzen grijpen grommen grondwater gulzig gymschoenen gymzaal haai haard haast (bijna) haast (tijdgebrek) hak hal halen (roepen) halte hamer hamster handig handschoen hangen (houding) hapje (gerecht) hardlopen hardop hart hartelijk hartstikke haven hebberig heer helft helikopter helpen (baten) hemel herkennen het geeft niet het hagelt het hebben over het kan me niet(s) schelen heus hierachter hiermee hieronder hijgen hik hitte hoewel honderd hongerig hoofdschuddend hoop (berg) hoop (veel) hopen horizon
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
31
horloge huid iemand anders iets anders ijscoman ijskoud in brand staan in de gaten houden in de war in een rij staan in elk geval in groepjes in het midden in het rond in orde in slaap vallen in zijn eentje inderdaad indiaan ingang inhalen inkleuren inpakken (cadeau) insect insmeren instoppen instorten (gebouw) intussen ja knikken jagen jager jam jammeren janken januari jazeker jeuken jezelf jong (het) juichen juist (goed) juist (net) juli juni kaart (landkaart) kaart (spel) kabaal kakelen kalm kameel kan (znw) karton katoen keihard kerk kermis kerstkaart kier kies (tand) kiespijn kilometer klaar zetten klaarmaken klagen klank klant klappen (applaudisseren) klappen (fietsband)
32
kleding klep (deksel) kletteren kleurboek kleurkrijt kleurpotlood kleven klodder klokhuis knabbelen knagen knap knorren knuffelbeest knuffelen knutselen koets koffer kogel koken (water) kokosnoot koprol koptelefoon korst kosten kous kraag kraai kraaien (haan) krabbelen krabben kraken krijsen krokus krom kruis kruiwagen krul kubus kuil kussen kust (znw) kwaad kwart kwebbelen laag laatst (onlangs) lach ladder lade land (zee) languit lap last (hinder) lastig leggen (ei) lek lelijk lenen (van) leren les letten op leunen leven lievelingsdier lieverd lift liggen aan linker (plaats) lippenstift locomotief
loeien logeren lol lopen (vloeistof) lucht (zuurstof) lucifer lui luid luisteren (gehoorzamen) maaltijd maand maandag maart machinist mager maken (repareren) maken (zorgen dat) mal manier map mat (znw) matras mazelen meeloper meemaken meer (znw) meespelen meevallen mei meid memory meten (lengte) meter (100 cm) microfoon middags (‘s) minuut mist modder moederdag moeite mogelijk moment mompelen mooi (ok) mopperen morgens (‘s) mos motor (machine) muziek maken muziekinstrument na (achter) na-apen naartoe gaan nadoen narcis nazeggen nee schudden negen negentien Nieuwjaar nieuws (journaal) nieuwsgierig nijdig nog (opnieuw) nogal Noordpool november ober
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
oceaan ochtend oefenen oerwoud ogenblik oktober om (tijdstip) omgaan met elkaar omkeren omslaan (bladzijde) onder (tijdens) onderdoor ondergaande zon onderkant ondersteboven ondertussen onderweg ongeluk ongelukkig ongeveer onmiddellijk onrustig ontbijt ontdekken ontmoeten ontsnappen ontzettend onvriendelijk onweer onzin ooit oorpijn op (moment) op het nippertje op pad op reis op reis gaan op tijd op weg op zijn gemak op zijn kop krijgen op zoek openen opeten ophalen (afhalen) opnieuw oppakken (optillen) oppassen (toezicht) opplakken opschieten opschrijven opstaan (bed) opstaan (gaan staan) opstapelen opsteken (vinger) opzeggen (gedicht) opzoeken (proberen te vinden) oud & nieuw oud (tegenover nieuw) ouder over (plaats) over (tijdsaanduiding) overblijven overblijven (rest) overdag overeind overslaan oversteken paardrijden paasei
pad pak pakken (gevangen) pal paniek park pas (nog maar) pijp (buis) plaats (stad) plafond plank plas (water) plastic plein plezier plof(fen) plukken pony poos(je) poot (tafel) post postbode precies (secuur) pret pretpark probleem prop pruim prullenmand publiek rails raken rat recht rechter (rechterkant) rechthoek redden (leven) regenboog reiger rekenen remmen rest restaurant rijmen rillen rivier robot roeien rond (rondom) ronde (rondgang) rondkijken rondlopen rondom rugzak ruilen rups rust rusten (slapen) saai sappig (appel) schaal (schotel) schaduw schamen (zich) schattig scheef schelden schilder schminken schrift schuin
seizoenen september sieraad sirene sjaal slagroom slingeren (zwaaien) sloot sluiten smakelijk smaken smal smullen snoepen snuffelen snuiten (neus) snuiven snurken soepel soldaat sorry spatten speelplaats speeltuin spel spijten spinnen (draden) spinnenweb spoelen sport spreken sprookjesboek spuit spuiten sputteren staan (mooi) stad stapel stelen stem (praten) stempelkussen stevig (fors) stevig (solide) stiekem stikken (benauwd) stinken stofzuigen stofzuiger stom (vervelend) stoom stoppen (ophouden met iets) storen storm stotteren streng struikelen sturen suf (bnw) suikerfeest super surprise taai tapijt te lang te pakken (ziek) te voorschijn
tegelijk tegenhouden tegenkomen telkens tellen tenslotte terechtkomen (plaats) tevreden theepot theezakje thermometer thuisblijven thuiskomen tijdens tijdschrift tikken (geluid) tikkertje tillen timmeren timmerman toevallig toilet totdat touw tovenaar traan trek (eetlust) trekken (gezichten) trekken (tocht) treurig trillen trommel (koek) trots trouwen trouwens tulp tunnel tweeling twintig uiterlijk uitgaan (vuur) uitgang uitglijden uithalen uitkiezen uitkijken uitknippen uitlachen uitladen uitnodiging uitpraten (afronden) uitpraten (bijleggen) uitrusten uitsteken vaart vaart (snelheid) vacht vakantiereisje van plan zijn vanaf vanavond vandaan vandoor vanmiddag vanmorgen vannacht
vanochtend vanuit vanzelf varkensvlees vast (al) vast (stevig) vastplakken vastzitten veertien veertig veilig vel (huid) vel (papier) veld vensterbank ver af (verderaf) verbaasd verband (wond) verbergen verbieden verdelen verdergaan verderop verdienen verdrinken verdwalen verfpot vergelijken vergissen verkeer verkopen verlangen (ww) verlegen verliefd verliezen verrassen verrukkelijk verschillend verschrikt verstoppertje vertrekken vertrouwen (ww) vervelen vervoer verwachten verwennen verzamelen verzinnen vet vierkant vies (smaak) vijftien vijftig vijver vlakbij vlek vlieger vluchten voeren (dieren) voetstap vol (volledig) volgen (achterna) voor (doel) voor (ipv) voor (tijdstip) voor de gek houden voor het eerst vooraan
vooral voorbeeld voorbij (afgelopen) voorbij (verder) voorbijlopen voordat voordeur voorlezen vouw vouwblad vraag vreemd vriendin vrij vrijdag vroeg vroeger vrucht vuil vuilniswagen vuilniszak vuist waar (juist) waarin waarop waarschijnlijk waarvoor wandelen wandeling warmte was (wasgoed) wasbak wasknijper waslijn wasmachine wasmand waterpokken wc rol wedden wedstrijd weegschaal weekend wegen wegwezen weiland weinig (inhoud) welkom welnee wennen wens wensen werken (apparaat) wiebelen wijd wijs wijzer wild (bvnw) wimper winkelen winnaar winnen winterslaap wippen wisselen (ruilen) wisselen (sport) woedend woensdag
woensdagmiddag woest wol woonomgeving wrijven zaad zaaien zaal zacht (kracht) zaterdag zeehond zeerover zeggen (dat wil zeggen) zelfs zenuwachtig zestien zeuren zicht zichzelf zielig zijkant zijn best doen zijn gang gaan zijn mond houden zijn zin krijgen zin (woorden) zoals zodat zodra zoek (verloren) zoemen zoen zoenen zoiets zolang zondag zonde (jammer) zonnebril zonnig zool zoon zorgen voor zover (tot zover) zucht zuiden Zuidpool zuigen zulk zuster (verpleeg) zwaaien (heen en weer) zwaailicht zwaluw zware stem zweefvliegtuig zweetdruppels zwembad zwembroek zwemles zwempak zweven zwijgen
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
33
Bijlage 5. Uitbreidingswoordenlijst Groep 2. achterdeur achterin achterlicht achternaam achterover afdrogen afgooien aflikken afrekenen afscheuren afsnijden afspoelen afstempelen afvoer afvragen afwas afwasborstel allereerste allerlaatste ananas anderhalf angstig appelboom appeltaart bacterie barbecue basisschool behang beleefd zijn bellen blazen berg (stapel) bes beschuitje beste bestek bestellen beukennootje bever bibliotheek bietjes bij (insect) bijl bioscoop blaten bloedneus bloembol boksen bolhoed bom boodschappenlijstje boomstam box brommen broodtrommel brullen buis buitendeur buitenkomen buitenspelen bult bureau (schrijftafel) burgemeester champignon cirkel clownspak
34
club conducteur dal delen dolfijn dooien duif dweilen eergisteren erom everzwijn expres flauwekul fietspomp flipperkast fluitketel foppen fruitschaal gebak geeuwen gemak (makkelijk) gevoelens geweer goochelaar goochelen goudvis grazen greppel groente groenteman groepje van drie gulp helder helm hengel het hangt ervan af heuvel hinniken hobbelpaard hondenpoep honing hoofddoek hoofdletter horen (ww. norm) hotel hup hurken hyacint ijsschots indianenpak indianentooi indoen indrukken inhouden (adem) inladen inslikken kaart (ticket) kameleon kampioen kanarie
kangoeroe kanon kap (de) kapitein karwei kassabon kegel kennis (persoon) ketel ketting (keten) kikkervis kikvors kinderwagen kippenvel kippenvlees klapperen klauteren kleermakerszit kleine letter kletskous klikken klomp kloppen (slaan) klosje (garen) knallen knecht kneden (klei) kniekous knijper knip (knippen) knoopsgat koekoek koel kok komkommer konijnenhok Koninginnedag koorts kraam kralenplank kudde kunst (prestatie) landen (ww) lantaarnpaal lasso later leegdrinken leesboek leg lekken letter lezen licht (straling) lichtblauw lichtgroen lief vinden liegen lijn lint losmaken luciferhoutje luiaard matroos medaille meebrengen
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
meegeven meekomen meerijden meestal meeste meeuw melktand mesthoop met grote ogen met z’n drieën met z’n tweeën metrostation metselaar meubels middageten miljonair mini minste mislukken missen (niet raak) missen (ontbreken) mobieltje molen mop (grap) moskee muisgrijs museum muzikant nachtmerrie nagellak najaar nakijken (oog) namelijk natekenen natuur navel navertellen negende net (visnet) neuriën neusdruppels neushoorn nijlpaard nul nummer oever offerfeest oliebol omdoen omgaan met elkaar omheen omhooghouden omkijken (over de schouder) omstebeurt omwaaien onaardig onderzoek onderzoeken ongerust onhoorbaar onlangs onthouden opblijven ophalen (schouders)
opmaken (opeten) opnemen (muziek) opnoemen oprollen opschuiven optocht optreden opvreten opwinden (zich) opzetten (tent) overmorgen overnieuw overtekenen overtrekken paleis paprika pauze per (per dag) per bus per ongeluk perenboom pianospelen pijp roken pikken (vogels) pin pinnen piraat pitten (fornuis) plan plat dak pluim (veer) pluis podium postzegel prikbord prikkeldraad pruik pudding puffen puntdak raad (advies) ramadan rammen rapen ravijn razen rechtop reep (papier) regel regelen regenbui regenlaarzen regenpijp regenwater reisbureau rek riet (plant) rijgen rinkelen rit ritselen rol (cilinder) roltrap roos rots
rottig rotzooi ruit (glas) rukken scharrelen schateren schatrijk schatten schild schipper schok (beweging) schoolbord schooldokter schoolkrant schoolplein schoolreisje schrijven schrokken schutting seconde servies shirt sip sissen ski skiën slagtand slakkenhuis slang (buis) sleutelgat sleutelhanger slurf smak smakken smeken snackbar sneeuwballen gooien
sneeuwvlok snikken snorhaar spellen staren steeg steil stekel steken (prikken) stijf stijgen stinkdier stoeien stoelpoot stof (kleding) storten (gooien) straal (water) straf streek strijken strikken stripboek strippenkaart stro struik stuiven suikerklontje suikerpot
titel tocht toe (komaan) toetje toiletpapier toilettas toneel spelen trakteren trampoline trapleuning trappen trapper trippelen troebel trompet tuinslang turen tussendoor twee aan twee
tachtig tandarts tegel tegenaan tegenover tekenfilm tel tennis terugleggen
vals (boosaardig) veer vent verbazing verdieping vergeet-me-nietje vergrootglas verhuiswagen verhuizen
ui uiterlijk uitgerust uitleggen uitmaken (belang) uitroepen uitwringen uitzoeken
verjagen verkeer verkeersbord verklappen verkleden verlaten vers verschijnen verschil verslijten verstandig verte vervoeren vervoermiddel verwend verzorgen via vleugel voeten vegen vogelkooi vogelverschrikker volgen (begrijpen) volgorde voor schut staan voorbank voordoen voordringen voorjaar voorkant voorlicht voorlopig voornaam voorover voorpoot voorstellen voorstelling (film) voortaan voorzeggen
vrachtwagen vreemde vreselijk vriendelijk vuurwerk walvis wapperen waterkant waterleiding waterpistool web wegbrengen weggaan weglopen weide wesp wielrenner winkeljuffrouw wonder woord woordblad woordenboek worm zadel zagen zakken (ww naar beneden) zaklopen zalf zalig zeilboot zeilen zuurkool zwaargewicht
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
35
Bijlage 6. Thematische woordenlijst Groep 2 (minimum + uitbreiding). Beleefd zijn bedanken beleefd beleefd zijn burgemeester gedag gedragen (zich) geduld geduldig gehoorzaam goeienacht hangen (houding) helpen (baten) horen (ww. norm) jazeker zijn mond houden schelden smakelijk sorry spijten welnee Brandweer blussen brandweer brandweerauto brandweerman in brand staan instorten (gebouw) ladder nachtmerrie redden (leven) sirene spuit spuiten touw trede uitgaan (vuur) vuurwerk zwaailicht Boodschappen doen afrekenen bestellen euro inpakken (cadeau) kassabon klant kraam kosten ophalen (afhalen) pakken pin pinnen rondkijken super winkelen winkeljuffrouw Dagen en maanden maandag dinsdag woensdag donderdag
36
vrijdag zaterdag zondag januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Dieren achterpoot bever blaten bij brullen dolfijn (vis) duif everzwijn fladderen gaas (afrastering) galopperen goudvis graven grazen grommen haai hamster hengel hoop (berg) hinniken insect jagen jager jong (het) kakelen kameel kameleon kanarie kangoeroe kikvors kikkervis knorren koekoek konijnenhok kraai kraaien (haan) kudde lasso leg leggen (ei) lievelingsdier loeien meeuw net (visnet) neushoorn nijlpaard pluim (veer) ontsnappen opmaken (opeten) pikken (vogels)
pluis pony prikkeldraad rat reiger rups scharrelen schild slagtand slakkenhuis slingeren (zwaaien) slurf snorhaar snuffelen spinnen (draden) spinnenweb stekel steken (prikken) stinkdier stro vacht veer verdrinken verjagen vleugel voeren (dieren) vluchten vogelkooi vogelverschrikker voorpoot walvis web weide weiland wesp winterslaap wol worm zadel zeehond zoemen zorgen voor zwaluw Eten en drinken aflikken afsnijden ananas appeltaart barbecue bes beschuitje bestek bietjes brok broodtrommel champignon eetwaar etenstijd fruitschaal gebak groente gulzig hapje (gerecht) hongerig honing jam
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
kippenvlees klokhuis knabbelen knagen komkommer koken (water) kokosnoot leegdrinken maaltijd mager middageten oliebol ontbijt opeten opvreten paasei paprika plukken pruim pudding sappig (appel) schaal (schotel) servies schrokken slagroom smakken smaken smullen snackbar snoepen suikerpot suikerklontje taai theepot theezakje toetje trek (eetlust) trommel (koek) ui varkensvlees verrukkelijk vers vet vies (smaak) vrucht zin (lust) zuigen zuurkool Familie achternaam begraven dochter getrouwd graf kennis ouder raad voornaam zoon Feest vieren bellen blazen bijzonder boffen carnaval
dansje divali een feest geven feest vieren feestdag feestjurk feliciteren hartelijk hartstikke kerstkaart Koninginnedag moederdag nieuwjaar offerfeest opblijven oud & nieuw pret ramadan suikerfeest surprise tekenfilm trakteren uitnodiging verrassen welkom wens wensen zalig zichzelf zoen zoenen Geluid en muziek aanzetten bioscoop brommen doodstil echo gil hardop kabaal klank klappen knallen koptelefoon kraken luid microfoon mobieltje mompelen muziekinstrument neuriën onhoorbaar ontzettend opnemen optreden pianospelen plof(fen) rinkelen ritselen schateren tikken trompet Gevoelens angst
angstig arm (niet rijk) arm (zielig) bedroefd benieuwd bewonderen bezorgd dapper deftig de slappe lach dol op doodmoe droevig eenzaam eerlijk eigenwijs enig (alleen) ernstig (serieus) fantastisch (geweldig) flink (dapper) geloven (niet zeker weten) geluk geweldig grappig griezelig het kan me niet(s) schelen hopen in de war janken kalm kippenvel kwaad lach lol lui moeite mislukken missen ongelukkig ongerust onrustig opwinden (zich) op zijn gemak paniek rottig schamen (zich) sip stom (vervelend) stoppen (ophouden met iets) tevreden treurig van plan zijn verbaasd verbazing verbergen verlangen verlaten verliefd verschrikt vervelen voor schut staan vreselijk wegwezen wennen woedend zacht (kracht) zenuwachtig zielig zijn gang gaan zonde (jammer)
Hoeveelheid
zwijgen
aantal beide (-n) berg (stapel) doormidden helft hoop (veel) kwart met z’n tweeën met z’n drieën ongeveer rest weinig (inhoud)
Kleding en uiterlijk
Instructietaal / schooltaal afvragen bedekken bedoeling betekenen bijzetten binnenkomen daarmee doorgeven doorwerken gemak (makkelijk) het geeft niet het hangt ervan af haast (tijdgebrek) hiermee hoewel hurken in een rij staan in orde in de gaten houden inderdaad intussen juist (goed) klaarmaken knap letten op liggen aan meevallen mogelijk mooi (ok) namelijk nazeggen omkeren onderzoeken onthouden onzin op zoek openen opnieuw oppakken (optillen) opstaan (gaan staan) opstapelen plan sluiten spreken uitkiezen uitleggen uitpraten (afronden) uitzoeken vergissen verstandig vol (volledig) volgen (begrijpen) voor (doel) voor het eerst voorbeeld zodat
afzakken (broek) bolhoed clownspak cowboyhoed dragen (kleren) doktersjas eruit zien als gesp gulp hak handschoen helm hoofddoek indianenpak indianentooi instoppen katoen kleding klomp kniekous knijper knoopsgat kous kraag krul laag losmaken omdoen pak pruik regenlaarzen rek rugzak schminken sieraad sjaal shirt staan (mooi) stof (kleding) stoom strijken strikken verkleden verkopen verslijten vlek zool zwembroek zwempak Kleuren extra donkerblauw donkergroen lichtblauw lichtgroen muisgrijs Knutselen en tekenen afbreken afknippen afscheuren band (stof) franje glanzen handig inkleuren karton
ketting (keten) kleurboek kleurkrijt kleurpotlood kleven klodder kloppen (slaan) klosje (garen) kneden (klei) knutselen knip (knippen) krom kruis lap lelijk licht (straling) lint maken (repareren) natekenen opplakken oprollen overtekenen overtrekken plastic prop recht reep (papier) rijgen uitknippen vast (stevig) vastplakken vastzitten vel (papier) verfpot vergrootglas voorstellen vouw vouwblad wrijven zagen Kringconventies antwoord antwoorden cirkel in het midden het hebben over navertellen omhooghouden omstebeurt opschuiven opsteken (vinger) opzeggen (gedicht) overslaan vraag voordoen voorlezen voorzeggen wiebelen zeggen (betekenen) Lezen en schrijven alfabet avontuur bladzijde boodschappenlijstje gaan over hoofdletter kleine letter leesboek letter omslaan (bladzijde)
opnoemen opschrijven opzoeken (proberen te vinden) rechtop regel rijmen schoolkrant schrift schuin spellen sprookjesboek stripboek tijdschrift titel wonder woord woordblad woordenboek zin Lichaam aanvoelen (tastzin) adem ademen ademhalen bot hart hik huid insmeren jeuken kies (tand) korst krabben leven lippenstift lucht (zuurstof) nagellak nakijken (oog) navel neusdruppels oorpijn stem (praten) stevig (fors) traan vel (huid) voetstap vuist wimper zicht Lichaamstaal beven buigen buiging bulderen gapen geeuwen gieren gillen glimlachen grijnzen grijpen hijgen hoofdschuddend in slaap vallen inhouden (adem) inslikken ja knikken jammeren juichen
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
37
klapperen krijsen leunen met grote ogen mopperen nadoen nee schudden ophalen (schouders) puffen sissen snikken snuiven snurken sputteren staren stikken (benauwd) stotteren struikelen trekken (gezichten) trillen trippelen turen uitroepen uitrusten zeuren zucht zwaaien Mensen baas blind chauffeur cowboy dame degene doof doodgaan droom goochelaar groenteman heer indiaan ijscoman kapitein knecht kok lieverd luiaard matroos meid metselaar miljonair muzikant piraat postbode ober robot schatrijk schilder schipper soldaat tandarts timmerman trouwen tweeling vent vriendin vreemde zeerover zuster (verpleeg) Natuur
38
aarde (aardbol) beek bestaan beukennootje dal dor greppel hemel heuvel horizon ijsschots kuil kust land (zee) meer modder molen mos natuur Noordpool oceaan oerwoud oever omwaaien ondergaande zon op pad pad rapen ravijn regenboog riet (plant) rivier rots schaduw sloot struik tocht vaart vijver verdwalen wandelen wandeling waterkant zuidpool Omgaan met elkaar aardig afpakken baas spelen (de) beloven bemoeien beschermen besluiten brutaal eens (akkoord) er vandoor gaan expres flauwekul foppen geheim (znw) geheimzinnig gelijk hebben gemeen (slecht) genieten (plezier) genoeg hebben van gluren halen (roepen) hebberig in de gaten houden in zijn eentje jezelf
keihard knuffelen klagen klikken kussen kwebbelen last (hinder) lastig lenen (van) lief vinden liegen luisteren (gehoorzamen) mal manier meeloper meemaken nieuwsgierig nijdig onaardig ontmoeten onvriendelijk op zijn kop krijgen per ongeluk ruilen saai schattig smeken stelen stiekem stoeien storen streek streng tegenhouden tegenkomen uitlachen uitpraten (bijleggen) vals (boosaardig) vanzelf verbieden verklappen verlegen vertrouwen (ww) verwachten verwend verwennen vriendelijk voor de gek houden wisselen (ruilen) zijn zin krijgen Ordenen & vergelijken & meten achteraan allereerste allerlaatste allerlei alsof alvast behalve bovendien echt (tegenover vals) eind ermee even donker even licht flink (groot, veel) gelijk (tegelijk) gezicht (aanblik) herkennen hierachter
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
hieronder iemand anders iets anders mini missen (ontbreken) na (achter) nogal oud (tegenover nieuw) overblijven (rest) pas (nog maar) per (per dag) rotzooi stapel toevallig uithalen uitmaken (belang) uitzoeken vast (al) verdelen vergelijken verschil verschillend verzamelen volgorde voor (ipv) vooral voordringen wegen weegschaal zelfs zoals zodra zoiets zolang zover zulk Planten en bloemen appelboom bijl bloembol bloempot boomstam graan hyacint krokus mesthoop tuinslang tulp narcis perenboom regenwater roos vergeet-me-nietje zaad zaaien Ruimtelijke en meetkundige oriëntatie achterkant binnenkant bol (znw) bovenaan bovenkant breed buitenkant dwars (richting) eind (afstand) erachter in het rond ingang
kier kilometer languit linker (plaats) meten (lengte) meter (100 cm) omheen onderkant onderdoor ondersteboven over (plaats) overeind pal rechter (rechterkant) rechthoek rol (cilinder) rond (rondom) ronde (rondgang) rondom scheef smal stevig (solide) te voorschijn tegenaan tegenover uitgang uitsteken vandaan vandoor vanuit verderop verte vierkant vlakbij vooraan voorkant waar (juist) wijd zijkant School basisschool belangrijk bibliotheek blokkendoos boel (veel) buitendeur bureau (schrijftafel) deurmat domoor door elkaar doorlopen groepjes van drie gymschoenen gymzaal hal in groepjes klaar zetten kletskous krabbelen leren les map oefenen onderzoek op tijd overblijven poot (tafel) prikbord prullenmand ruit (glas) schoolplein
schoolbord schooldokter schoolreisje speelplaats stempelkussen stoelpoot straf terugleggen trapleuning voeten vegen voorstelling (film) wijs woensdagmiddag zaal Spel en sport applaus afstempelen beroemd beste boksen bravo club crossfiets delen diploma doelpunt duiken (dook, gedoken; zee) duw fietspomp hardlopen hondenpoep hup kampioen kegel klappen (applaudisseren) medaille meerijden mislukken missen (niet raak) overnieuw paardrijden pauze publiek raken rammen regelen roeien spel speeltuin sport stijf soepel ski skiën smak tennis toe (komaan) trappen trapper twee aan twee verliezen wedstrijd wielrenner winnaar winnen wisselen zwaargewicht zweefvliegtuig zwembad
zwemles zweven Spelen en werken aanlopen (komt) aanvliegen (rennen) achterover afgooien apparaat batterij beet (vast) beweging bonzen boor boren cement flipperkast geweer glippen goochelen hamer heus hobbelpaard indoen indrukken kaart (spel) kaart (ticket) kanon karwei klauteren kleermakerszit kletteren knuffelbeest kogel koprol kralenplank kruiwagen kubus kunst (prestatie) maken (zorgen dat) meespelen memory mop (grap) motor (machine) omkijken (over de schouder) oppassen optocht pijp (buis) plank plezier post postzegel podium precies (secuur) pretpark probleem rukken schok (beweging) sneeuwballen gooien stijgen storten (gooien) stuiven suf tikkertje timmeren toneel spelen tovenaar trampoline uitglijden verdienen verschijnen
verstoppertje volgen (achterna) voorover vlieger wapperen waterpistool wedden weglopen werken (apparaat) wild (bvnw) wippen woest zakken (ww naar beneden) zaklopen zeilboot zeilen zijn best doen zoek (verloren) Tellen en getalsbegrip achttien anderhalf apart (afzonderlijk) cijfer controleren dertien duizend elf (getal) enkel (een paar) enorm eraf eraf halen erbij erbij doen extra getal getallenlijn honderd in elk geval meeste minste nul nummer negen negende negentien ontdekken rekenen schatten tachtig tellen twintig veertien veertig vijftien vijftig waarschijnlijk zestien Thuis aanrecht achterdeur afstandsbediening afwas balkon behang bezem bezoek box (baby)
deurbel dweilen elektrisch etage familie fluitketel haard kan kap (de) ketel kinderwagen klep (deksel) lade lift lucifer luciferhoutje mat matras meubels pijp roken pitten (fornuis) plafond plat dak puntdak regenpijp sleutelgat sleutelhanger stofzuigen stofzuiger tapijt tegel toilet toilettas verhuizen vensterbank verdieping voorbijlopen voordeur vuilniszak
onlangs onmiddellijk ooit op het nippertje op (moment) opstaan (bed) over (tijdsaanduiding) overdag overmorgen poos(je) rust ’s avonds ’s middags ’s morgens ’s nachts seconde te lang tegelijk tel telkens tenslotte tijdens totdat tussendoor vanaf vanavond vanmiddag vanmorgen vannacht vanochtend voor (tijdstip) voorbij (afgelopen) voordat voorlopig voortaan vroeg vroeger weekend wijzer
Tijdsbeleving en tijdsbesef
Vakantie / op reis aankomen
af en toe allang alvast alweer begin beleven daarnet direct eerder eergisteren eind / einde geleden gelijk (meteen) gisteravond haast (bijna) horloge juist (net) laatst later maand meestal minuut moment nieuws (journaal) nog (opnieuw) ochtend ogenblik om (tijdstip) onder (tijdens) ondertussen
afhalen aflopen (einde) afscheid afstand ansichtkaart autorijden autoweg bereiken buitenlands camping dagje uit eiland fototoestel hotel kaart (landkaart) kermis koffer landen logeren naartoe gaan meebrengen meegeven meekomen op reis opzetten (tent) reisbureau trekken (tocht) uitgerust vakantiereisje vreemd
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
39
vertrekken vrij wegbrengen zonnebril zuiden Vervoer / verkeer achterbank achterin achterlicht benzine bestuurder bocht conducteur halte helikopter inhalen inladen koets locomotief machinist metrostation onderweg ongeluk op weg opschieten per bus rails razen remmen rit strippenkaart sturen terechtkomen (plaats) uitkijken
40
uitladen vaart (snelheid) veilig verdergaan verhuiswagen verkeer verkeersbord vervoer vervoeren vervoermiddel via voorbank voorbij (verder) voorlicht vrachtwagen vuilniswagen weggaan
spoelen stinken straal (water) toiletpapier troebel uitwringen vuil was (wasgoed) wasbak wasknijper waslijn wasmachine wasmand waterleiding wc-rol
Wassen en plassen
bewolkt bevriezen bliksem buitenspelen dooien donder ijskoud het hagelt hitte koel mist najaar onweer regenbui sneeuwvlok storm voorjaar warmte
afdrogen afspoelen afvoer afwasborstel badhanddoek buis doortrekken glibberig grondwater helder lek lekken lopen (vloeistof) plas (water) slang (buis) spatten
Weer / de seizoenen
Handreiking bij de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (BAK)
zonnig Woonomgeving agent (politie) adres buitenkomen buurt bom dorp erf gracht haven kerk lantaarnpaal moskee museum oversteken paleis park plaats (stad) plein restaurant roltrap rondlopen schutting stad steeg steil tunnel veld Ziek zijn ambulance bacterie
bibberen bleek zien bloedneus bult duizelig kiespijn koorts mazelen melktand rillen rusten (slapen) snuiten (neus) te pakken (ziek) thermometer thuis blijven tillen verband (wond) verzorgen waterpokken zalf zweetdruppels Extra daaraan daarin ernaar erom waarin waarop waarvoor