Onderzoeksvoorstel
OWPO
Joanne Mink Master Aardrijkskunde 1573327 Hogeschool Utrecht September 2014
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................................... 3 Probleemverkenning ............................................................................................................................... 4 Vormgeving kansrijke interventies .......................................................................................................... 7 Literatuurlijst ....................................................................................................................................... 100 Bijlagen ................................................................................................................................................ 111
2
Inleiding Het onderwerp kaartvaardigheden blijkt elk jaar weer een belangrijke vaardigheid te zijn om het examen Aardrijkskunde goed af te kunnen ronden. Tijdens de reguliere lessen wordt er aandacht aan besteed, maar pas in het examenjaar worden wat betreft kaartvaardigheden vaak de puntjes op de i gezet. Een goede doorlopende leerlijn van de brugklas tot aan de examenklas is onontbeerlijk om de kaartvaardigheden goed onder de knie te krijgen en het examen tot een eind te kunnen brengen. Om te kunnen kijken hoe het met de kaartvaardigheden van leerlingen gesteld is vanaf het moment dat ze in de Tweede Fase terecht komen, ga ik vanaf het nieuwe schooljaar een actieonderzoek doen naar kaartvaardigheden. De onderzoeksvraag zal zijn: Hoe kan ik kaartvaardigheden, en dan met name de kaartanalyse en kaartinterpretatie, bij bovenbouw VWO leerlingen verbeten? Aan het begin van het nieuwe schooljaar zullen de vwo 4 leerlingen een kaartvaardighedentoets voorgeschoteld krijgen die ze, zonder enige voorkennis, moeten kunnen maken met de atlas. Ze hebben immers in de onderbouw ook les in kaartvaardigheden gehad. Gedurende het eerste deel van het schooljaar zal ik met deze groep leerlingen gericht bezig gaan met het aanleren van specifieke delen van kaartvaardigheden, waarna ik ze dezelfde toets laat maken, hopelijk al met een beter resultaat!
3
Probleemverkenning In het praktijkonderzoek doe je onderzoek naar iets waar je zelf in de praktijk te maken mee hebt. Daar hoefde ik niet lang over na te denken. Ik geef onder andere les aan havo 4 en vwo 4 en merk bij elke toets week weer dat het onderwerp kaartvaardigheden bij leerlingen onderontwikkeld is en daar slecht op gescoord wordt. In de vaksectie Aardrijkskunde hebben we dit onderwerp al meermalig besproken en afgesproken dat we elk leerjaar in de onderbouw meer tijd gaan besteden aan kaartvaardigheden en dat het ook getoetst wordt. Dit is in het Programma van Toetsing voor de Onderbouw opgenomen. Niettemin zie ik dat leerlingen in de bovenbouw nog steeds moeite blijven houden met het beantwoorden van vragen waar de atlas bij komt kijken. Verkenning vanuit de eigen praktijk Regelmatig beantwoorden mijn leerlingen toets vragen waarbij ze de atlas moeten gebruiken niet op de juiste manier. Bij de toets bespreking zeggen leerlingen dan vaak dat ze de betreffende kaart niet konden vinden, de juiste informatie er niet uit konden halen of de interpretatie naar de vraag niet konden maken. Dat wil ik graag gaan verbeteren met deze groep leerlingen. Door middel van gesprekken met vakcollega’s heb ik geprobeerd te doorgronden waar het precies aan schort bij leerlingen op het gebied van kaartvaardigheden. Veel gemaakte opmerkingen van collega’s waren: -leerlingen lezen de vraag niet goed bij atlasvragen -leerlingen weten niet goed waar ze in de atlas moeten kijken -leerlingen vinden het moeilijk om kaarten te vergelijken en daar conclusies uit te trekken -leerlingen vinden het moeilijk om kaarten te vergelijken en daar relaties tussen te leggen -leerlingen vinden het erg moeilijk om de gegevens op een kaart te koppelen aan theorie uit het boek. Behalve kaartlezen, het opzoeken en benoemen van zaken op een kaart, moeten leerlingen kaarten ook kunnen analyseren en interpreteren (Van der Schee,2009). Kaartanalyse wil zeggen dat leerlingen relaties kunnen leggen tussen verschillende verschijnselen op kaarten. Kaartinterpretatie houdt in dat leerlingen kunnen uitleggen waarom het ene gebied anders is dan het andere of waarom verschijnselen in het ene gebied anders zijn dan in het andere. Bij dat laatste komt meestal meer geografische kennis kijken dan de kaart laat zien. Uiteindelijk wil ik bereiken dat deze groep VWO leerlingen significant beter gaat scoren op de atlasvragen bij het eindexamen Aardrijkskunde.
4
Verkenning vanuit de literatuur
Binnen de eindtermen Aardrijkskunde voor havo en vwo (2013) valt het onderwerp kaartvaardigheden onder Domein A en Subdomein A1: Geografische benadering. In deze eindtermen staat het volgende over deze vaardigheden: De kandidaat kan geografische informatie selecteren, verwerken en weergeven. Concreet gezien betekent dit kaarten selecteren, lezen, analyseren, interpreteren en produceren bij het beantwoorden van geografische vragen. In dit verband kan de leerling: -Relevante kaarten selecteren, o.a. uit de atlas -Verschijnselen op kaarten van verschillende typen identificeren, classificeren en relateren -Verschijnselen op kaarten van verschillende typen verklaren -Geografische informatie verwerken tot een kaart -Eenvoudige software hanteren bij het produceren van een kaart. Steenstra (2008) noemt in zijn notitie dat een hedendaags aardrijkskundig wereldbeeld niet alleen bestaat uit een verzameling afzonderlijke wereldkaarten met daarop de mondiale spreidingspatronen van bijvoorbeeld bevolking, klimaat, godsdiensten, landschapstypen, rijkdom en armoede. Het gaat dus niet alleen om kennis van de wereld, maar juist ook om het leren geografische vragen te stellen. In de aardrijkskunde volgt na de vraag ‘Waar is dat?’ steevast de vraag ‘Waarom is dat daar?’ en ook ‘Wat vind ik daarvan?’. Verklaringen voor verschijnselen worden vaak gevonden door vanuit verschillende perspectieven naar antwoorden te zoeken (Vankan , 2000). Als brug tussen de natuurlijke en maatschappelijke disciplines biedt aardrijkskunde een eigen perspectief op de wereld. Ook in de eindtermen Aardrijkskunde (2013) staat dat geografische werkwijzen worden gebruikt om geografische vragen te stellen en te beantwoorden. De leerlingen moeten de geografische werkwijzen kunnen gebruiken en weten wanneer en waarom bepaalde geografische werkwijzen gebruikt moeten worden. Zij moeten: 1. Verschijnselen en gebieden vergelijken in ruimte en tijd. 2. Relaties leggen binnen een gebied en tussen gebieden. 3. Verschijnselen en gebieden vanuit meerdere dimensies beschrijven en analyseren (natuur, economie, politiek, cultuur). 4. Verschijnselen en gebieden in hun geografische context plaatsen. 5. Verschijnselen en gebieden op verschillende ruimtelijke schalen beschrijven en analyseren. 6. Verschijnselen en gebieden beschrijven en analyseren door relaties te leggen tussen het bijzondere en het algemene.
5
Een zelfstandig lerende leerling beschikt over voldoende vaardigheden om geografische informatiebronnen kritisch te gebruiken. In het aardrijkskundeonderwijs is de atlas daarom een onmisbare informatiebron. Kritisch gebruiken betekent dat een leerling in staat is een geschikte kaart in de atlas te selecteren en zijn of haar keuze te verantwoorden. Daarnaast kan de kandidaat alle kaartsoorten en -typen in de atlas lezen, analyseren en interpreteren. Met behulp van deze kenmerken moeten leerlingen verantwoorde conclusies kunnen trekken.
Onderzoeksvraag Omdat kaartvaardigheden een wezenlijk ondersteunend onderdeel is van het eindexamen Aardrijkskunde wil ik mijn praktijkonderzoek graag doen over dit onderwerp. De onderzoeksvraag zal zijn: Hoe kan ik kaartvaardigheden, en dan met name de kaartanalyse en kaartinterpretatie , bij vwo bovenbouwleerlingen verbeten?
6
Vormgeving kansrijke interventies
In dit onderzoek wil ik me dus specifiek gaan richten op het selecteren van kaarten en op het identificeren, classificeren, relateren en verklaren van verschijnselen op kaarten. Aan het begin van het schooljaar 2014-2015 wil ik de nieuwe groep vwo 4 leerlingen een kaartvaardigheden toets laten maken. Zij maken deze toets zonder verdere uitleg van mijn kant en dus alleen met hun kennis uit de onderbouw. Dit zal de nulmeting zijn. De toetsvragen zal ik voor mezelf opsplitsen in de verschillende gradaties van kaartvaardigheden, oftewel welke vaardigheid wordt er van de leerlingen gevraagd? Lopen de leerlingen vooral vast op kaartanalyse en kaartinterpretatie of gaat het al mis bij kaartselectie en kaartlezen? Aan de hand van de resultaten van deze toets zal ik wekelijks in de les heel gericht met leerlingen gaan oefenen op het gebruik van de atlas en de analyse en interpretatie van de kaarten. Als introductie zal ik met de leerlingen het formulier uit bijlage 2 bespreken. Leerlingen kunnen daarna het formulier uit bijlage 3 telkens als leidraad gebruiken bij het beantwoorden van atlasvragen. In Vwo 4 ben ik van september 2014 tot januari 2015 bezig met het boekje Arm en Rijk van de Geo Geordend. Bij elke paragraaf zal ik atlasvragen selecteren, deze door de leerlingen laten maken en daarna uitvoerig bespreken. Ook zal ik oude examens over dit onderwerp laten maken. Dit zijn de interventies. Daarnaast ga ik met mijn vakcollega’s overleggen hoe we concreet de kaartvaardigheden van leerlingen kunnen verbeteren. Ik heb deze interventies gekozen omdat ze concreet zijn in de les toe te passen zijn en de leerlingen een leidraad kunnen bieden bij hun leerproces van kaartvaardigheden. Met deze interventies wil ik bereiken dat leerlingen bewuster naar atlasvragen gaan kijken en een door middel van een leidraad van mijn kant leren om beter antwoord te geven op deze vragen. Uiteindelijk zullen ze bij het examen hier ook veel aan hebben. In december wil dezelfde toets wederom met de dezelfde groep vwo 4 leerlingen gaan doen. Ik hoop dan dat ze deze toets significant beter zullen maken en ook voor zichzelf het idee hebben dat ze atlasvragen beter kunnen beantwoorden dan 3 maanden daarvoor.
Onderzoek plaatsen binnen paradigma’s Volgens de Lange , Schuman et Montesano (2010) zijn er bij het doen van onderzoek verschillende zienswijzen oftewel paradigma’s: 1 Positivische paradigma: Bij dit paradigma gaat het om de herhaalbaarheid van onderzoek en controleerbaarheid van situaties. Kennis moet gebaseerd zijn op controleerbare feiten. Positieve onderzoekers richten zich op meetbare variabelen (leeftijd, geslacht). Vaak wordt er in dit type onderzoek gebruik gemaakt van experimenten en een enquête. De belangrijkste doelstelling van dit onderzoek volgens de Lange is het genereren van nieuwe kennis met de bedoeling (sociale) ontwikkelingen en gebeurtenissen beter te voorspellen en te controleren 2 Interpretatief paradigma: Deze wetenschapsbenadering gaat uit van de gedachte dat we geen grip hebben op de situatie en hier nog naar op zoek zijn. Men probeert in de situatie te begrijpen wat mensen beweegt, dus naar het waarom van de situatie. Meestal is interpretatief onderzoek kwalitatief onderzoek. 7
3 Kritisch emancipatorische paradigma: Dit paradigma laat veel maatschappelijke betrokkenheid zien. Vaak komt dit onderzoek als actieonderzoek voor. De onderzoekers zijn participatief en maken samen met de onderzochten een lering mee gedurende het onderzoek. Wetenschappers willen niet alleen kennis leveren, maar ze willen ook weten wat er mee gebeurt (Tijmstra &Boeije). In het onderzoek dat ik ga doen herken ik allereerst het positivische paradigma. De regulatieve cyclus hieronder uit figuur 1 (Van Strien, 1986) pas ik doe door een probleem te lokaliseren en dit via een diagnose en plan tot uitvoering te brengen bij de leerlingen. Na de tweede meting kan ik pas concluderen en evalueren of de ingrepen juist zijn geweest en het gewenste effect hebben gehad. Anderzijds herken ik ook het kritisch emancipatorische paradigma in mijn onderzoek naar kaartvaardigheden. Ik maak samen met de onderzochten (de leerlingen) een lering mee gedurende het onderzoek. Op dit moment is echter nog niet te voorspellen hoe groot die lering bij zowel mij als de leerlingen zal zijn, oftewel of het onderzoek geslaagd zal zijn.
Figuur 1 Regulatieve cyclus (Van Strien,1986)
8
Tijd- en faseringsschema Als praktijkonderzoektype kies ik voor het actieonderzoek. Volgens Harinck (2010) is een actieonderzoek bij uitstek geschikt voor professionals die in de praktijk werken en aspecten van hun eigen werk willen verbeteren. Ik wil de kennis die ik vergaar met mijn nulmeting gebruiken om interventies op te stellen en uit te voeren, waardoor ik bij een volgende meting kan zien wat de resultaten zijn. Mei-juni 2014
-Probleemverkenning en onderzoeksvoorstel schrijven -Literatuurstudie
Sept 2014
- Nulmeting - Literatuur lezen over mogelijke interventies -Uitvoeren interventies
Okt 2014 Nov 2014
- Uitvoeren interventies - Starten met schrijven onderzoeksrapport (Hfd 1 en 2) -Uitvoeren interventies -Schrijven onderzoeksrapport (Hfd 3) -Uitvoeren 2e meting
Dec 2014 Jan 2014
-Schrijven onderzoeksrapport (Hfd 4 en 5) -Presentatie praktijkonderzoek
9
Literatuurlijst
College voor examens (2013), Aardrijkskunde Havo; vakinformatie staatsexamen 2014
De Grote Bosatlas 53e Editie (2007), Groningen: Wolters-Noordhoff Atlasproducties
Harinck F. (2010), Basisprincipes Praktijkonderzoek, Apeldoorn: Garant
Lange, R. de; Schuman, H., & Montesano Montessori, N. (2010), Praktijkgericht onderzoek voor reflectieve professionals, Antwerpen: Garant
Schee, J. van der & Schomaker J. & Trimp H. (januari 2009), Geografische kennis en kaartvaardigheden; gouden combi, Onderwijscentrum VU
Steensma C. & Schee, J. van der (2008), Waar vandaan en waar naar toe?, Onderwijscentrum VU
Strien PJ. van (1986), Praktijk als Wetenschap. Methodologie van het sociaalwetenschappelijk handelen, Assen: Van Gorcum
Tijmstra J. & Boeije H.(2011), Wetenschapsfilosofie in de context van de sociale wetenschappen, Boom Lemma
Vankan. L. & Schee, J. van der (2004), Leren denken met aardrijkskunde. Nijmegen: Stichting Omgeving en Educatie
10
Bijlagen Bijlage 1: Test Kaartvaardigheden Bijlage 2: Kaartvaardigheden hulpmateriaal Bijlage 3: Stappenplan voor het lezen van kaarten
11
Bijlage 1: Test kaartvaardigheden
Opdracht 1 Gebruik GB 63. Neem de Romeinse cijfers over en noteer achter elk daarvan of de uitspraak juist of onjuist is. Uitspraak I: De aardolie die in West-Nederland en op de Noordzee wordt gewonnen, wordt na raffinage vanuit Rotterdam in mammoettankers uitgevoerd. Uitspraak II: Vanuit de raffinaderijen in Rotterdam wordt nafta naar Geleen (DSM) vervoerd om daar te worden gekraakt tot bruikbare grondstoffen voor de chemische industrie. Uitspraak III: Bij Schoonebeek wordt niet alleen aardolie, maar ook aardgas gewonnen. Opdracht 2 Gebruik GB 24A-B. Licht de volgende uitspraak toe: ‘De dijken beschermen weliswaar de bewoners erachter, maar zijn anderzijds de oorzaak van een toenemend hoogteverschil tussen water en land’. Opdracht 3 Beschrijf het klimaat (temperatuur en neerslag) van El Paso zo nauwkeurig mogelijk en noem de atlaskaart(en) die je hebt gebruikt voor je antwoord. Opdracht 4 Gebruik GB90. Noteer twee atlaskaarten (kaartnummer plus titel) die laten zien dat Tsjechië binnen de wereldeconomie niet tot de hoogst ontwikkelde landen kan worden gerekend en licht je keuze toe. Opdracht 5 Gebruik GB 155D en GB 145B. Net als China heeft ook India een groot aantal gebieden aangewezen als Speciale Economische Zone (vrije handelszones voor buitenlandse bedrijven). Er is echter een opvallend verschil tussen het spreidingspatroon van de SEZ’s in beide landen. Welk verschil wordt hier bedoeld? Opdracht 6 Gebruik kaart 202a en 197 Wat is het verband tussen de bevolkingsdichtheid op aarde en de landschapszones? Opdracht 7 Zoek een kaart over Australië over neerslag en bodemgebruik. Wat is de relatie tussen de hoeveelheid neerslag in het land en het bodemgebruik?
12
Opdracht 8 Bekijk kaart 152-153. Welke conclusie kun je trekken als je het reliëf van Oost-Azië met de bevolkingsdichtheid vergelijkt? Opdracht 9 Bekijk kaart 143a en 143c. In Turkije valt gedurende het jaar voldoende neerslag. Waarom is de bodemvochtigheid vooral in de zomer onvoldoende te noemen?
Opdracht 10 Zoek een kaart over de tijdzones op Aarde. In Nederland is het nu 16u. Hoe laat is het dan in Los Angeles? Opdracht 11 Welke relatie kun je tussen kaart 26b en 26d leggen? Opdracht 12 Domweg gelukkig in Overijssel Bron: De Volkskrant, 17 april 2007 De gelukkigste Nederlanders leven in Overijssel, de gelukkigste Europeanen in Denemarken. In Nederland zijn de Hagenaars het ongelukkigst, in Europa de Italianen. Nederlanders hebben niet zoveel te klagen. Ze staan vijfde op de ranglijst van gelukkigste volken in de Europese Unie. Behalve de Denen voelen ook de Zweden, Finnen en Ieren zich nog gelukkiger. Dit blijkt uit het omvangrijkste geluksonderzoek ooit, dat door de Universiteit van Cambridge is gehouden. Ranglijst van geluk in Nederland (Top-15) 1. Zuidwest-Overijssel 8,40 2. Oost-Groningen 8,23 3. Kop van Noord-Holland 8,15 4. Zeeuwsch Vlaanderen 8,09 5. Alkmaar en omgeving 8,08 6. Achterhoek 8,05 7. Noord-Friesland 8,00 8. Zaanstreek 7.96 9. Arnhem/Nijmegen 7.95 10. Zuid-Oost Drenthe 7,94 11. Noord-Limburg 7,92 12. Zuidwest-Gelderland 7,92 13. Delfzijl en omgeving 7,92 14. Midden-Limburg 7,91 15. Groot-Amsterdam 7,90
13
In de Ranglijst van geluk in Nederland wordt gebruik gemaakt van een indeling van Nederland die je ook in de Bosatlas tegenkomt: de indeling in COROP-gebieden. Gebruik kaart 243 als je wilt opzoeken waar een gebied ligt. Maakt geld gelukkig? In kaart 58C zie je hoe hoog het Bruto Regionaal Product van de Nederlandse regio’s is. Dat geeft aan hoeveel geld er in een gebied verdiend wordt. a. Zijn de drie ‘gelukkigste’ gebieden ook het ‘rijkst’? b. Kun je een verband vinden tussen ‘geluk’ en ‘werkloosheid’? c. Bekijk de kaarten 84 A-F. Welk kenmerk van de landen van Europa lijkt het meest te maken te hebben met de ranglijst geluk? d. Krijgen landen waar de mensen gelukkig zijn de meeste toeristen op bezoek? Tip: zoek de kaart die je nodig hebt op het kaartblad
14
Bijlage 2: Kaartvaardigheden hulpmateriaal
De kaart = hulpmiddel om een beeld te vormen van de wereld!
15
1
Kaarten selecteren
-Weten wat je zoekt -Gebied Waar is het gebied? Is dat gebied onder te verdelen? Hoe wordt het gebied misschien nog meer genoemd? -Onderwerp Wat is het onderwerp waarover ik iets wil weten? Hoe wordt dit onderwerp gemeten? Hoe kan dat onderwerp nog anders genoemd worden? -Kaart opzoeken in de atlas Via de bladwijzers in de atlas Via de algemene inhoud Via het namenregister of trefwoordenregister
2
Leren kaart lezen
-Vertrek vanuit een probleemstelling -Standaardvragen stellen: (LOK – vragen) Lokaliseren: waar ligt dit gebied? Oriënteren: wat is de schaal van de kaart? Wat is het onderwerp van de kaart? De titel lezen van een kaart is dus van belang. Karakteriseren: wat zijn de kenmerken van het gebied? Waarvan is er veel en waarvan is er weinig? Het gebruik van de legenda is hier essentieel. 3
Leren zoeken naar patronen
-Waar is er iets veel van iets en waar weinig? -Is er een verband met andere zaken op de kaart of met andere kaarten? beschrijven
4
vergelijken
zoeken van verbanden
Leren interpreteren
-verklaringen te zoeken voor zaken die op de kaart te zien zijn. Mogelijke vragen: ‘waarom is dat daar zo?’, maar ook voorspellende, adviserende en waarderende vragen.
16
Bijlage 3: Stappenplan voor het lezen van kaarten 1. Bekijk de titel van de kaart.
Begrijp je de titel van de kaart? (Zoek eventuele begrippen uit de titel op die je niet kent. )
2. Welk gebied zie je afgebeeld?
is het een groot of klein gebied. Wat is de schaal? is het een grootschalige kaart (schaal kleiner dan 1:50.000) is het een kleinschalige kaart (schaal groter dan 1:50.000) hoe ligt het gebied ten opzichte van Nederland? waar in Nederland ligt het gebied (indien van toepassing)
3. Heeft de kaart een bepaald onderwerp? Welk onderwerp is dat? 4. Bekijk de legenda.
heeft de legenda een bepaald onderwerp? in welke klassen en/of groepen is de legenda ingedeeld? wat betekenen de kleuren? wat laat de kaart nu over het onderwerp zien?????
5. Welke spreiding van het onderwerp laat de kaart zien? Is er sprake van een bepaalde concentratie in een gebied of ligt het juist zeer verspreid? Zie je een uitzondering op de gevonden spreiding? 6. Lees nu nogmaals de vraag waarvoor je deze kaart nodig hebt. 7. Welke (geografische) begrippen kom je in de vraag tegen?
ken je de betekenis van deze begrippen? (zo niet, zoek de betekenis op)
8. Wat hebben de gevonden begrippen met elkaar te maken? 9. Welke informatie uit de kaart komt overeen met de gevonden begrippen? Welke begrippen kun je terugvinden op de kaart? 10. Welke gegevens uit de kaart heb je nodig om de vraag te beantwoorden? Heb je behalve de kaart nog andere bronnen/figuren nodig om de vraag te beantwoorden? 11. Beantwoord nu de vraag.
17