NOTULEN van de openbare vergadering van de raad der gemeente Hoogeveen, gehouden op donderdag 22 december 2005, aanvangende om 19.30 uur. Voorzitter: de heer W.P.M. Urlings, burgemeester. Aanwezig zijn: de heer J. Ballast, mevrouw R. van de Belt, de heren A. Beijering, J. Beijering, B.H. Boersma, A.H.Th.G. Bottenheft, L. Bouwmeester, J.W. Braam, J. van Dijken, G.H. Fidom, L. Hummel, K.J. van der Laan, A.J. Lensen, H. Loof, G. Metselaar, J.K. Otten en L. Otten, mevrouw A. Poutsma-Jansen, de heren W. van Regteren en H. Reinders, mevrouw H. Schoonheim-Lunenborg, de heren C. Slottje, J.H. Steenbergen en H.H. Veldman, mevrouw G. Vos-Baas en de heren F.J. Wagelaar en B. de Weerd.
10. Voorstel tot vaststelling van de Nota Wonen. (nr. 05/41) 11. Voorstel tot vaststelling van de Nota Grondbeleid gemeente Hoogeveen. (nr. 05/42) 12. Voorstel tot goedkeuring van het financieel jaarverslag 2004 van de "Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs te Hoogeveen". (nr. 05/43) 13. Voorstel tot vaststelling van de Reïntegratieverordening wet werk en bijstand. (nr. 05/44)
Afwezig zijn: de heren A.W. Hiemstra, G.E.J.Huijgen, J. de Vrieze en H. van de Weg.
14. Voorstel tot vaststelling Verordening toeslagen en verlagingen WWB 2006. (nr. 05/45)
Als gasten van de raad zijn aanwezig: mevrouw S. de Haan-Brouwer en de heren M. Leistra, J. Stoefzand en W. van der Zwaag, wethouders, en mevrouw H.C. Witbraad, gemeentesecretaris.
15. Voorstel tot vaststelling Programma 2006 onderwijshuisvesting. (nr. 05/46) 16. Voorstel tot vaststelling bestemmingsplan Hoogeveenseweg 43 te Pesse. (nr. 05/48)
Griffier: de heer J.P. Wind. *
17. Voorstel tot vaststelling van de Verordening onroerendezaakbelastingen 2006. (nr. 05/49)
Agenda: 18. Wijziging(en) van de begroting 2005 en 2006. 1. Opening. 2. Vaststellen agenda. 3. Beëdiging leden Ombudscommissie i.v.m. invoering Wet extern klachtrecht. 4. Spreekrecht burgers. 5. Vragenronde. 6. Notulen van de openbare raadsvergaderingen van 19 oktober 2005 en 3 november 2005. 7. Voorstel inzake benoeming leden in raadscommissies. (nr. 05/38) 8. Voorstel om in te stemmen met wijziging van de gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Drenthe; toetreding gemeente Ooststellingwerf. (nr. 05/39) 9. Voorstel tot vaststelling van de Afvalstoffenverordening gemeente Hoogeveen 2005. (nr. 05/40)
19. Uitreiking prijs beste raadsvoorstel 2005 door de jury. *** 1. Opening. De voorzitter opent de vergadering en verzoekt de leden gedurende enige ogenblikken stilte in acht te nemen. Met kennisgeving afwezig zijn de heren Hiemstra, Huijgen en Van de Weg en zonder kennisgeving de heer De Vrieze. De bezoekers aan de raad zijn vandaag mensen die betrokken zijn bij Boeket; zij zijn hier vanavond gekomen onder de bezielende leiding van mevrouw Poutsma. 2. Vaststellen agenda. De agenda wordt zonder beraadslaging vastgesteld. 3. Beëdiging leden Ombudscommissie i.v.m. invoering Wet extern klachtrecht.
Vergadering van 22 december 2005 De voorzitter: Dames en heren. Na de invoering van de dualisering is dit een nieuwigheid in gemeenteland. Al jarenlang functioneert in onze gemeente de ombudscommissie, een commissie die tot taak heeft als onafhankelijk buitenstaander te oordelen over klachten over gedragingen door mensen in dit gemeentehuis, dus van ambtenaren en bestuurders. In verband met de invoering van de Wet extern klachtrecht dienen de leden van een door de gemeenteraad ingestelde onafhankelijke ombudscommissie nu de eed dan wel de gelofte af te leggen. Ik verzoek de leden van de ombudscommissie daartoe zich in het midden van de raad op te stellen. De voorzitter en de leden van de ombudscommissie leggen hierop in handen van de voorzitter van de raad de gelofte resp. de eed af. De voorzitter: De strekking van het in het openbaar afleggen van de eed of gelofte is dat de wereld om u heen ervan mag uitgaan dat u de belangen van een burger die een klacht tegen iemand van de gemeente heeft ingediend zult eerbiedigen en behartigen. U mag vanaf 1 januari uw werkzaamheden met dezelfde inzet en dezelfde kwaliteit voortzetten en u allen weet dat wij daarover buitengewoon verheugd zijn. Ik wens u bij de voortzetting van uw werk heel veel succes en dank u voor het feit dat u deze klus wilt klaren. Wij kijken met grote ogen, open oren en vooral een open geest naar uw werk. 4. Spreekrecht burgers. Voor gebruikmaking van het spreekrecht zijn geen aanvragen ontvangen. 5. Vragenronde. De voorzitter: De heer Slottje heeft vragen te stellen over de luchtkwaliteit in scholen en na hem zullen de heren Metselaar, Braam, Steenbergen en Fidom vragen stellen over de stamspoorlijn in De Wieken. De heer Slottje: Mijnheer de voorzitter. Ik werd geattendeerd op het feit dat in het tv-programma Radar op tamelijk dramatische wijze was gerapporteerd over de luchtkwaliteit in scholen. Het kwam erop neer dat die luchtkwaliteit zodanig slecht is dat daardoor allerlei gezondheidsklachten en klachten over verminderde concentratie en teruglopende prestaties van leerlingen zouden worden veroorzaakt. U weet dat ik niet altijd iedereen op zijn woord geloof en daarom heb ik de onderzoeken die aan die rapportage ten grondslag lagen eens nagelezen. Daaruit bleek dat er inderdaad sprake is van aanwijsbare schade. Hoofdpijn en sufheid zijn nog zaken van appreciatie – de één zal dat wel ondervinden en de ander niet –, maar infectieziekten,
205 vooral luchtweginfecties, astmaverschijnselen en allergieklachten kan men niet faken; de aanwezigheid daarvan is aantoonbaar. Er is ook verwezen naar een in Denemarken uitgevoerd onderzoek. Ook dat heb ik opgezocht; het is een doortimmerd onderzoek – in een nog iets gunstiger situatie dan in zuidoost-Brabant en Overijssel – en ook daaruit blijkt dat de genoemde effecten meetbaar waren. Wanneer men kinderen in gunstiger omstandigheden bracht, dus in een ruimte met een goede luchtkwaliteit en een goede temperatuur, verbeterden hun leerprestaties met 15 %. Dat had men vastgesteld op grond van testjes waarbij was nagegaan hoe kinderen verkregen kennis wisten toe te passen en nieuwe kennis te reproduceren. Het was een nogal dramatisch verschil en ik ben mij dan ook gaan afvragen hoe het in dit opzicht in Hoogeveen gesteld was. Vandaar dat ik de volgende vragen heb gesteld: 1. Hoe is het gesteld met de kwaliteit van het binnenklimaat van scholen in Hoogeveen? 2. Wordt die in alle scholen regelmatig gemeten? Zo niet, gaat u dat voortaan dan wel laten doen? 3. In welke mate wordt er aan de gestelde eisen voldaan? 4. Welke maatregelen gaat u nemen indien blijkt dat een school of meerdere scholen niet aan de norm voldoen? In het verlengde van deze vragen heb ik mij afgevraagd hoe het staat met de luchtkwaliteit in kinderdagverblijven en peuterspeelzalen, ruimten waarin eveneens veel mensen bijeen zijn en dus dezelfde soort verschijnselen kan optreden. De vragen hierover luiden: 5. Wie is verantwoordelijk voor de huisvesting en het binnenklimaat van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen? 6. Hoe is het gesteld met de kwaliteit van het binnenklimaat in deze instellingen? Wij zijn als gemeente per slot van rekening niet alleen voor de hùisvesting van het onderwijs verantwoordelijk, maar ook voor de jeugdzorg. 7. Indien deze kwaliteit onvoldoende is, wat gaat u dan ondernemen om daarin verbetering te brengen? De voorzitter: Ik geef even het woord aan de heer Ballast. De heer Ballast: Mijnheer de voorzitter, leden van de raad. U allen bent al begonnen aan het verorberen van het gebakje, dat, naar ik heb begrepen, ook bijzonder lekker smaakt. Zoals u allen weet, bestaat het CDA dit jaar 25 jaar. Wij hebben dit dit najaar met een fantastisch feest gevierd, zowel landelijk als plaatselijk. Als CDA-fractie wilden wij dit feit in deze raad niet onopgemerkt laten voorbijgaan en vandaar dat wij u allen dit gebakje hebben aangeboden.
Vergadering van 22 december 2005
206
De voorzitter: Namens allen dank hiervoor. Wij zullen dit gebakje met smaak opeten. De gedachten hierbij zullen wij maar voor ons houden, want die zullen bij een ieder weer anders kunnen zijn.
wegen in onze gemeente.
Wethouder mevrouw De Haan-Brouwer: Mijnheer de voorzitter. Ik heb met belangstelling kennis genomen van de door de heer Slottje gestelde vragen. De kwaliteit van het binnenmilieu in scholen en crèches is landelijk en dus ook in Hoogeveen een probleem. Wij hebben de GGD Drenthe om een reactie gevraagd en die dienst heeft gezegd dat de GGD's en de VNG zich in landelijk verband met dit probleem bezighouden. Men heeft ons er ook zeer technische informatie over toegestuurd, evenals een voorlichtingsboekje met de titel "Naar een beter binnenmilieu", dat men het volgend jaar ook alle scholen zal doen toekomen en wel in het kader van een voorlichtingscampagne. Daarnaast is TNO momenteel in opdracht van het ministerie van VWS bezig met het uitvoeren van een onderzoek naar de luchtkwaliteit in scholen. Te zijner tijd zullen wij u over de resultaten daarvan inlichten. Bij dit alles leeft de gedachte dat de gemeente verantwoordelijk is voor de onderwijsgebóuwen; de schoolbesturen zelf zijn verantwoordelijk voor het binnenmilieu. De gemeente heeft de scholen ook op afstand gezet. De technische antwoorden die wij hebben gekregen, wil ik u graag in januari op schrift doen toekomen. Indien die nog vragen opleveren, kunnen wij die in de commissie gaan bespreken.
De heer Bottenheft: Mijnheer de voorzitter. Ik vind de vragen van de heer Slottje uiterst interessant en wil het college voorleggen ook eens te doen nagaan hoe het met de luchtkwaliteit in deze raadszaal staat, want als daaraan iets zou worden gedaan, zouden onze prestaties met 15% kunnen verbeteren, zo heb ik begrepen.
De heer Slottje: Mijnheer de voorzitter. Het was mij bekend dat het probleem van de luchtkwaliteit in scholen landelijk aan de aandacht was ontsnapt, wat heel jammer is. Opvallend is dat het klimaat dat in scholen heerst, in kantoren niet wordt geaccepteerd; het zou daar ernstige problemen met de Arbo-diensten en ondernemingsraden opleveren. Kennelijk is er in scholen niet zo'n mechanisme werkzaam. Wij kunnen als gemeente de scholen wel op afstand hebben gezet, maar de gemeente blijft wel verantwoordelijk voor de gezondheidstoestand van de leerlingen en de kwaliteit van het leren. Ik zie met belangstelling uit naar de rapportages die u hebt gekregen, evenals naar het rapport van TNO. Dat rapport mag naar ik meen in maart worden verwacht, zodat wij waarschijnlijk bij de opstelling van de voorjaarsnota een plan zullen kunnen maken om iets ter oplossing van dit probleem te gaan doen. Wanneer de leerprestaties zo met 15 % kunnen toenemen en de gezondheid van de kinderen kan verbeteren, is dat zeker de moeite waard. De heer Fidom: Mijnheer de voorzitter. Ik herinner er aan dat het college óók de toezegging heeft gedaan dat wij nog zullen worden geïnformeerd over zaken als luchtkwaliteit en fijn stof rondom de snel-
De voorzitter: Wij hebben het nu over onderwijslokalen.
De voorzitter: U krijgt van mij hetzelfde antwoord als de heer Fidom. Van wat de heer Slottje in tweede termijn heeft gezegd, nemen wij kennis. Het antwoord van mevrouw De Haan biedt voldoende aanknopingspunten om deze zaak in de toekomst verder te gaan bespreken. Aan de orde zijn thans de vragen over de stamspoorlijn in De Wieken. De heer Metselaar: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben over deze zaak wat stukken gezien en contacten met enkele ondernemers gehad. Als er nog een kans op bestaat, zou het een goede zaak zijn als de mogelijkheid van goederenvervoer per spoor naar en van Hoogeveen zou worden behouden. Van de kant van de ondernemers werd gevraagd: zorg ervoor dat de minister de beslissing om de stamspoorlijn in Hoogeveen te sluiten nog even opschort, zodat initiatieven ten aanzien daarvan nog een kans kunnen krijgen. Wij zijn benieuwd of van de kant van het college zo'n actie kan worden verwacht. De heer Braam: Mijnheer de voorzitter. In de aan uw college gerichte brief van de ondernemers wordt erop aangedrongen actie te ondernemen tot het terugdraaien van de genomen beslissing tot opheffing van de stamspoorlijn. Is dit wel of niet nog een mogelijkheid? De heer Fidom: Mijnheer de voorzitter. Naar aanleiding van de stukken die ik heb gelezen wil ik zeggen dat er wel een onderzoek naar de levensvatbaarheid van handhaving van de stamspoorlijn is uitgevoerd, maar dat de ondernemers in De Wieken daar niet bij betrokken zijn geweest. Als zij nu in het geweer komen, wil ik graag weten waarom in dat onderzoek niet naar hun mening is gevraagd. De heer Steenbergen: Mijnheer de voorzitter. Dinsdag hebben wij een brief ontvangen van een viertal verontruste ondernemers die een gedeeltelijke of volledige handhaving van de goederenspoorlijn voorstaan. Naar aanleiding van die brief hebben wij uw college reeds in het begin van deze week een aantal vragen gesteld. Gemeentebelangen heeft
Vergadering van 22 december 2005 altijd het standpunt van het college gesteund dat de goederenspoorlijn met het oog op eventuele toekomstige ontwikkelingen niet zou moeten verdwijnen, mede gezien de geringe onderhoudskosten die met handhaving verbonden zijn. Er zijn nu enkele ondernemers die toekomst in handhaving van deze spoorlijn zien, maar hun ideeën stroken niet geheel met het plan tot revitalisering van De Wieken. Gemeentebelangen vindt dat in een logistiek sterk Hoogeveen alle vormen van vervoer zo veel mogelijk moeten worden gehandhaafd. De fractie zal graag zien dat wat de betrokken vier ondernemers willen, op realiteit en haalbaarheid zal worden onderzocht, en wel vóór 1 januari 2006, want dan vervalt deze spoorlijn in principe, waarmee dan aan de mogelijkheid van goederenvervoer over het spoor een definitief einde komt. Wij vragen het college daarom al het mogelijke te doen om hiervan uitstel te verkrijgen, opdat er in de tussentijd een gedegen onderzoek kan plaatsvinden naar de vraag hoe een en ander te regelen zou zijn zonder dat daardoor de revitalisering van De Wieken in gevaar zou komen. Ook wij vinden die revitalisering namelijk van het grootste belang. Graag vernemen wij hierop een reactie van uw college. De voorzitter: Het betreft een redelijk gecompliceerde zaak. Ik zal proberen zo kort mogelijk uit te leggen wat er aan de hand is. In de discussie over de revitalisering van De Wieken heeft de overgrote meerderheid van de ondernemers in dat gebied al enige tijd geleden vastgesteld dat de stamspoorlijn voor zover die door het te revitaliseren gebied loopt – dus het deel langs de A.G. Bellstraat en de Dr. Anton Philipsstraat – een sta-in-de-weg voor een goede en duurzame revitalisering zou zijn. Zoals u bekend is, is bij de provincie juist dat gebied als eerste in het revitaliseringproject aangedragen. Dit gebeurt uiterlijk deze week ook bij Het Kompas voor het Noorden, met als doel in aanmerking te komen voor Europese gelden. De financiering door Het Kompas voor het Noorden in de tot en met 2006 lopende eerste tranche is namelijk bijna ten einde. Vóór 1 januari 2006 dient de nieuwe aanvrage te zijn ingediend, terwijl de gereedmelding van dit soort projecten op uiterlijk 31 december 2007 zal moeten plaatsvinden. Dit is de reden waarom de discussie over dit onderwerp nu actueel is. In de afgelopen anderhalf jaar waarin door vertegenwoordigers van de ondernemers en mensen van de gemeente over het revitaliseringsplan is gesproken, is vanzelfsprekend ook dit onderwerp – dit tot de heer Fidom – aan de orde geweest. Er is dus geen sprake van dat de ondernemers hierbij niet betrokken zijn geweest of zijn. Er is een onderzoek uitgevoerd door BRO – de griffier heeft u het rapport daarover toegestuurd – en daaruit is gebleken dat de aanvankelijke wens om de gehele stamspoorlijn in het revitaliseringsgebied – het deel
207 langs de A.G. Bellstraat en de Dr. Anton Philipsstraat – te handhaven, door ProRail van de hand wordt gewezen. ProRail stelt zich namelijk op het standpunt dat voor het komen tot een zelfstandige opstelplaats voor shuttletreinen van 600 m lengte ook een perron van 600 m nodig zou zijn, hetgeen een aantal containers zou betekenen dat zelfs de grootst gedroomde transportcapaciteit te boven zou gaan. Enkele ondernemers hebben gezegd toch de mogelijkheid van transport over het spoor te willen behouden. Als dat zou gebeuren, zou de revitalisering van dit deel van De Wieken worden stilgelegd en zou men tevens een avontuur aangaan waarvan de uitkomst heel ongewis zou zijn. Van de giffier hebt u een brief gekregen die wij begin deze maand naar aanleiding van gesprek met die ondernemers aan hen hebben toegestuurd. Daarin staat duidelijk vermeld dat de mogelijkheid van het aantekenen van beroep bij de minister per 1 januari 2006 komt te vervallen; men kan dus nog tot die datum proberen het besluit van de minister aan te tasten. Die brief heeft de vorige week geleid tot een gesprek met die ondernemers, en daarbij zijn de afspraken gemaakt die u aantreft in de brief die de ondernemers u ter kennisneming hebben doen toekomen. Zij zeggen daarin dat zij, gelet op de toekomstige transportbehoefte, de mogelijkheid om in Hoogeveen spoorwagons te laden en te lossen graag zouden behouden. Er zouden aan treinen naar bijvoorbeeld Delfzijl en de VAM enkele voor Hoogeveen bestemde wagons kunnen worden gekoppeld en daarvoor zou dan uiteraard de gelegenheid aanwezig moeten zijn om die wagons af te haken dan wel weer aan te haken. Met in elk geval drie van de vier betrokken ondernemers zijn wij tot de slotsom gekomen dat het streven naar realisering van een station op het industrieterrein – met andere woorden: een volledige stamspoorlijn via het revitaliseringsgebied – moet worden verlaten, aangezien dat geen realistisch streven lijkt. De ondernemers hebben intussen aan de minister gevraagd om haar besluit in dier voege te heroverwegen dat er in Hoogeveen een laad- en losgelegenheid zal komen. Van dàt streven hebben wij gezegd het ermee eens te zijn. Voor pogingen dat te bereiken moet een tweeledige procedure worden doorlopen. Op de eerste plaats moet je proberen het besluit van de minister van tafel te krijgen, want als dat lukt, kun je ProRail erop aanspreken om in of nabij het station van Hoogeveen een laad- en losfaciliteit te verwezenlijken. Dat is de reden waarom de ondernemers hun brief aan de minister hebben verstuurd. Over handhaving van het volledige stamspoorlijn in het revitaliseringsgebied spreekt deze brief niet meer. Als college hebben wij de ondernemers toegezegd dat wij, als de minister ons om advies over hun brief vraagt, zullen zeggen dat wij volgaarne bereid zijn mee te werken aan het creëren van een laad- en losmogelijkheid in Hoogeveen, maar nìet in het revitalise-
Vergadering van 22 december 2005 ringsgebied. Wij denken dat hiervoor mogelijkheden aanwezig zouden zijn in of in de nabijheid van het station of bij het begin van de huidige stamspoorlijn. De met drie van de vier ondernemers gemaakte afspraak betekent dus dat wij verder kunnen met het revitaliseringsproject, daar de stamspoorlijn vanaf het bosje achter het Alfa College tot de Dr. Anton Philipsstraat zal kunnen verdwijnen, en dat zal worden geprobeerd in het andere gebied een laad- en losplaats te krijgen, als het kan voor rekening van ProRail. Ik moet verder iets vermelden over de verhoudingen in ondernemersland. Het revitaliseringsplan en het eerste deelplan daarvan zijn de vorige week aan de ondernemers gepresenteerd. De ondernemersverenigingen en de ondernemers die de presentatie hebben bijgewoond, hebben te kennen gegeven dat er in hun ogen in het revitaliseringsgebied geen plaats meer is voor een stamspoorlijn. Procentueel gezien is dit de mening van 99 % van de gezamenlijke ondernemers. Zij hebben het revitaliseringsplan inmiddels ook vastgesteld – zoals ook het college en de stuurgroep dat hebben gedaan; het plan zal in februari of maart ter definitieve vaststelling worden aangeboden aan uw raad –, van mening zijnde dat de optie van handhaving van de stamspoorlijn niet wel doenlijk is. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en ProRail stellen namelijk zodanige eisen aan het in stand houden van een dergelijke stamspoorlijn dat, dat op de eerste plaats, het tracé geheel zou moeten worden gerestaureerd – de kosten daarvan worden geschat op € 2,3 miljoen exclusief b.t.w. –, en dat er, op de tweede plaats, aan beide zijden van de lijn over een afstand van 20 m geen bouw zou kunnen plaatsvinden. Bovendien zou er op iedere oversteek een installatie met slagbomen en lichten moeten komen. Het zou al met al een enorme ingreep betekenen in de filosofie van de revitalisering, namelijk dat de A.G. Bellstraat en de Dr. Anton Philipsstraat de interne hoofdverbindingsas van De Wieken moeten worden. De optie van de heer Metselaar in de zin van 'laten wij het nog een tijdje aanzien' is voor het totále revitaliseringsproject misschien nog wel te overwegen, maar is voor de aanzet tot realisering van het eerste deel – in onze ogen ook het belangrijkste deel – niet wel doenlijk. Het antwoord op de gestelde vraag is dus dat wij, als ondernemers proberen om de minister ertoe te brengen het besluit zodanig te wijzigen dat er in of in de nabijheid van het station in Hoogeveen een laad- en losgelegenheid zal kunnen komen, daaraan onze volledige steun zullen geven. Wil men echter de stamspoorlijn vanaf het bosje achter het Alfa College tot aan de Dr. Anton Philipsstraat gehandhaafd zien, dan zullen wij daarmee als college niet instemmen, evenmin als de overgrote meerderheid van de ondernemers en de besturen van de ondernemersverenigingen dat zullen willen doen. Er komt nog bij dat ik inmiddels van drie van de vier
208 betrokken ondernemingen de mededeling heb gekregen dat zij het met ons eens zijn dat het komen tot een laad- en losperron voor hun deur met een lengte van 600 m geen haalbare kaart is. Wel opteren zij ervoor te proberen een laad- en losgelegenheid nabij het station te krijgen, en zoals gezegd, is ons college het daarmee volstrekt eens; wij zullen ons daarvoor ook inzetten. Er moet daarbij worden gedacht aan het verwerken van een aantal containers in de orde van grootte van 1.000 à 2.000 per jaar. De vraag wat wij nu formeel ten opzichte van de minister moeten doen, moet ik beantwoorden met 'niets', want wij hebben al drie jaar geleden de mededeling ontvangen dat de stamspoorlijn zou worden opgeheven en hebben die mededeling toen voor kennisgeving aangenomen, aangezien er aan handhaving van de stamspoorlijn geen enkele behoefte bestond. Het zou dus redelijk onlogisch zijn om nu procespartij tegenover de minister te worden. Wel heb ik de ondernemers toegezegd dat wij, indien de minister ons om advies vraagt, daarop positief zullen reageren. Verder wil ik een opmerking maken over het onderwerp van de multimodaliteit. Hoogeveen is een centrum van werkgelegenheid waarvoor transport, vooral transport over de weg, belangrijk is. Het belang van grootschalig goederenvervoer over het spoor en over water is in Hoogeveen minder groot. Wat vervoer over water betreft, kunnen wij sowieso niet meedoen, omdat de diepte van de kanalen maximaal schepen van 300 ton toelaat. In landelijke discussies over goederenvervoer over water heeft men het over schepen van 900 ton, maar zegt men ook dat er, wil men dat vervoer rendabel maken, moet worden gedacht aan tonnages van 1200 tot 1300. Er is in Drenthe nu eenmaal onvoldoende water aanwezig waar dit soort volumes doorheen kan. Coevorden kan nog in de buurt van de 900 à 1000 ton komen, maar voor meer dan dat is er alleen nog te denken aan Meppel. Alleen al hierom is er in dit opzicht in Hoogeveen geen sprake van multimodaliteit. Voor het eerste deel van het revitaliseringsplan, vanaf de Middenveldweg tot en met de Dr. Anton Philipsstraat, is een bedrag van zo'n € 8 miljoen nodig. Als college hebben wij de subsidieaanvraag daarvoor ingediend; in de komende maanden zullen wij uw raad de dekkingsmiddelen aandragen. Van de provincie vragen wij € 1,7 miljoen – op het niveau van gedeputeerde staten is ons dat inmiddels toegezegd – en van Het Kompas voor het Noorden € 2,3 miljoen. Deze subsidiekansen zouden wij gaan missen wanneer wij op uitstel van het besluit van de minister zouden gaan aandringen ten behoeve van een idee dat naar ons oordeel èn naar het oordeel van de overgrote meerderheid van de ondernemers als een onhaalbare kaart moet worden gezien.
Vergadering van 22 december 2005 De heer Metselaar: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn het bijna eens, lijkt mij, want u zegt dat, als goederenvervoer per spoor een mogelijkheid is, die mogelijkheid moet worden benut. Uw uitspraak dat uw college bereid is mee te werken aan het creëren van een laad- en losmogelijkheid in Hoogeveen, maar ten opzichte van de minister geen stappen wil ondernemen omdat indertijd de mededeling dat de stamspoorlijn zou worden opgeheven voor kennisgeving is aangenomen, spoort echter niet met wat wij graag zouden willen. Wij zouden graag zien dat uw college, nu het bedrijfsleven samen met een redelijk gerenommeerd bureau zegt dat er toch wel goede kansen met handhaving van de stamspoorlijn verbonden kunnen zijn, actief zou gaan proberen de minister ertoe te bewegen het bewuste besluit nog even van tafel te halen. Een half jaar moet voldoende zijn om een en ander goed te laten uitkristalliseren. Wij zeggen op dit moment niet dàt de stamspoorlijn er moet blijven, maar wel dat Hoogeveen een goede mogelijkheid voor overslag van goederen per spoor zou moeten kennen. Wij verzoeken u zich daarvoor in de komende dagen actief in te zetten en de minister te vragen het besluit nog even op te schuiven. De heer Steenbergen: Mijnheer de voorzitter. Ik kan mij geheel aansluiten bij wat de heer Metselaar heeft gezegd. Wij willen dat het college er actief aan gaat werken dat er in Hoogeveen een gelegenheid voor goederenoverslag per spoor zal worden behouden of hier zal komen. U zou dus niet moeten wachten tot de minister u om advies vraagt. De heer Braam: Mijnheer de voorzitter. Ik vind dat u een uitstekend antwoord hebt gegeven. Wij hebben er alle vertrouwen in dat de zaak bij uw college in goede handen is. De heer A. Beijering: Mijnheer de voorzitter. Wij hadden begrepen dat het revitaliseringsproject nìet in het gedrang zou komen wanneer er aan de wens van een aantal ondernemers zou worden voldaan, maar hebben uit uw antwoord begrepen dat dit toch zeker het geval zou zijn. Met betrekking tot de realisering van een overlaadstation hebben anderen gezegd dat uw college zich daarvoor actief zou moeten inzetten. Dat vinden ook wij, want de beslissing dat de stamspoorlijn wordt opgeheven, is nog niet definitief. Op termijn zal die stamspoorlijn wel weggaan, maar zolang zij er nog is, zijn er ook nog mogelijkheden. Als de minister het besluit opschort, wordt het misschien eerder mogelijk om de laad- en losgelegenheid van de grond te krijgen. De heer J.K. Otten: Mijnheer de voorzitter. Uw antwoord was duidelijk, maar ik heb toch nog één vraag. De ondernemersbrief is door vier ondernemers ondertekend, maar als ik u goed heb begre-
209 pen, zitten drie van hen op dezelfde lijn als die welke u vanavond hebt verwoord. Klopt dat? De heer Wagelaar: Mijnheer de voorzitter. Ik heb uw antwoord met aandacht gevolgd en ook helemaal begrepen. De motie die aanvankelijk dreigde te worden ingediend, is daarmee overbodig geworden. De reactie van het CDA en Gemeentebelangen verbaasde mij, want zij hebben het nog steeds over het handhaven van de stamspoorlijn, maar gaan daarmee voorbij aan uw redenatie dat wij dan een subsidie van zo'n € 4 miljoen mislopen – Kompasgeld en geld van de provincie – voor de revitalisering van het eerste deel van De Wieken. De heer Metselaar: Waar het ons om gaat, is dat er goederenvervoer per spoor vanuit Hoogeveen mogelijk blijft en dat de kansen daarvoor nu even goed moeten kunnen worden bekeken. Dat die kansen er inderdaad zijn, moet een onderzoekje duidelijk maken. Over het feit dat de revitalisering van De Wieken niet in het gedrang mag komen, bestaat geen verschil van mening. Als u zegt dat er een motie dreigde: afhankelijk van het antwoord van de voorzitter zullen wij eventueel een motie indienen waarin het college wordt aangemoedigd zich met betrekking tot dit onderwerp strijdlustiger op te stellen. De heer Slottje: Mijnheer de voorzitter. Het multimodale karakter van het op één na grootste industrieterrein in Noord Nederland is natuurlijk al heel lang aanwezig en heeft ook al heel lang de aandacht getrokken, ook als er in noordelijk verband naar mogelijke economische ontwikkelingen wordt gekeken. Daarbij hebben wij gezien dat het hèbben van een infrastructuur nog niet wil zeggen dat zij ook tot léven komt. Wat voor het transport over het spoor geldt, geldt in zekere mate ook voor het transport over water, en daarmee moeten wij dan leven. Ik vind het buitengewoon gevaarlijk om het risico te lopen dat het tempo in de revitalisering van De Wieken wordt verlaagd – wij zijn daarmee nu eindelijk op stoom –, ook omdat er blijkens de rapporten geen schijn van kans is dat de stamspoorlijn iets positiefs zal kunnen bijdragen; het zal voor de revitalisering alleen een sta-in-de-weg zijn. De andere kant is dat het, als men een mogelijkheid ziet om een aansluiting op het spoor te houden zonder daarvoor uitzonderlijk hoge kosten te moeten maken, niet aan ons is om te zeggen: 'Dat doen wij niet.' Uw uitspraak dat het wellicht mogelijk zou zijn om in de buurt van het station een laad- en losgelegenheid te realiseren en dat daarvoor dan het eerste stukje van de stamspoorlijn te gebruiken zou zijn, vind ik een goede gedachte, maar zij mag nooit in de weg komen te staan van de revitalisering van De Wieken. Of die gedachte inderdaad zal moeten worden gerealiseerd, hangt af van de vraag – en daarover zal goed moeten worden nagedacht –
Vergadering van 22 december 2005 wáárvoor het zou worden gedaan en of een haalbaarheidsstudie een positieve uitkomst te zien zou geven. Er is naar mijn mening over dit soort zaken voldoende bekend om zo'n studie niet een lange tijd te moeten laten duren. U hebt gezegd dat het op dit moment niet handig is om tegenover de minister procespartij te worden. U kunt echter wel ondershands aan de minister laten weten dat u op zichzelf positief tegenover de gedachte staat, maar niet met een standpunt daarover komt, daar u er zelf geen argumenten voor hebt. De minister kan dan zeggen: 'Ik laat dit even een half jaar liggen en kom er daarna op terug.' Mevrouw Van de Belt: Mijnheer de voorzitter. Deze laatste tactische aanwijzing van de heer Slottje lijkt mij een heel goede. Ik vind ook dat u de zaak goed hebt uitgelegd. Ik was ook een beetje verbaasd over alle e-mailtjes die vanmiddag rondvlogen over een spoorlijntje waar al vijfentwintig jaar geen trein over heeft gereden. De heer Metselaar: Hoe lang zit Hoomark op de plaats waar dat bedrijf nu zit? Mevrouw Van de Belt: Geen idee, maar u weet dat vast. De heer Metselaar: Een aantal maanden. Mevrouw Van de Belt: Oké. De voorzitter heeft duidelijk uitgelegd dat de meerderheid van de ondernemers van mening is dat handhaving van de stamspoorlijn de revitalisering van De Wieken zal belemmeren en dat er, als er behoefte bestaat aan een laad- en losgelegenheid, deze in de buurt van het station zou kunnen komen. Wij zijn het hiermee helemaal eens en laten dit verder graag aan het college over. De heer Fidom: Mijnheer de voorzitter. Ik denk het als volgt te kunnen samenvatten: er is gelukkig contact met de ondernemers geweest – ik las dat niet in het onderzoeksrapport, maar kennelijk heeft het los daarvan plaatsgevonden – en ik begrijp nu dat uiteindelijk vrijwel alle ondernemers zeggen dat de stamspoorlijn kan worden opgeheven, inclusief drie van de vier ondertekenaars van de laatst ontvangen brief. Er is dus feitelijk nog maar één ondernemer die het anders zou willen. Ik zie u knikken. Ook mij lijkt het dan heel goed om te mikken op de revitalisering van De Wieken en het realiseren van een laad- en losmogelijkheid nabij het station en de stamspoorlijn vaarwel te zeggen. De voorzitter: Uw samenvatting is geheel juist. Ik had het betoog van de heer Metselaar niet zo begrepen als de heer Slottje het heeft begrepen. Concluderend is er gezegd dat wij ons voor de mogelijkheid van het realiseren van een laad- en los-
210 plaats steviger moeten inzetten dan ik heb gesuggereerd. Zoals ik eerder zei, kunnen wij geen procespartij zijn, want het besluit van de minister is er en ProRail heeft de overeenkomst opgezegd. Door een wetswijziging zijn er ondernemers die menen dat zij dat besluit nog in vollen rechte kunnen aantasten. Wij willen hun daarbij geen strobreed in de weg leggen, maar willen ook geen procespartij zijn. Ik kan dus een heel eind met het betoog van de heer Slottje meegaan. Omdat ook wij het belang van het realiseren – als het kan tegen aanvaardbare kosten – van een laad- en losmogelijkheid inzien, wil ik heel graag toezeggen dat wij aan het ministerie zullen laten weten dat wij de interpretatie dat intrekking van het besluit tot onderhandelingen over de aanleg van zo'n laad- en losplaats zou kunnen leiden, van harte ondersteunen. Hoe ik het precies moet verwoorden, weet ik nog niet, maar ik zeg u dit dus volgaarne toe. Iets ondershands doen is in het openbaar bestuur altijd heel lastig, mijnheer Slottje, maar wij zullen wel een weg vinden om de minister te laten weten dat wij het buitengewoon zouden toejuichen als haar besluitvorming ertoe zou kunnen leiden dat er in Hoogeveen een laad- en losplaats zou komen. In feite is het besluit van de minister al definitief, maar de adviseur van de ondernemers denkt dat hij, als de brief aan de minister vóór 1 januari bij haar belandt, de minister tot heroverweging kan dwingen. Wij zullen haar in het kader van die heroverweging laten weten dat wat wij hier nu met ons allen hebben geformuleerd buitengewoon goed zou uitkomen. 6. Notulen van de openbare raadsvergaderingen van 19 oktober en 3 november 2005. Nadat in de notulen van de openbare raadsvergadering van 19 oktober 2005 op pag. 169, linker kolom, 11e regel van boven, de naam A. Beijering is gewijzigd in J. Beijering, worden deze notulen zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. De notulen van de openbare raadsvergadering van 3 november 2005 worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. De heer Wagelaar: Mijnheer de voorzitter. Het zal u niet verbazen dat ik iets wil zeggen naar aanleiding van wat op bladz. 196 vermeld staat. Ik ben geroerd door het feit dat de heer Steenbergen na zoveel jaren nog altijd weet dat ik alle notulen altijd van a tot z lees en mij dus goed voorbereid. Het spijt mij dat u een andere mening bent toegedaan, want u zei te denken dat ik hier wel eens zonder enige voorbereiding aanwezig ben, of althans geen notulen lees, maar ik lees ze altijd met een soort hink-stapsprong. Zo kun je de sfeer in een vergadering proeven, en de sfeer in de vergadering van 3 november vond ik heel boeiend. Vergunt u mij om van deze kapstok misbruik te
Vergadering van 22 december 2005 maken door iedereen te bedanken voor de belangstelling die tijdens mijn ziekte door vrijwel allen van u is betoond, alsmede voor de kaarten en bloemen die ik mocht ontvangen. Dit heeft overigens niet voorkomen dat ik veertien dagen nadat ik het ziekenhuis had verlaten op herhaling moest om mijn andere been op dezelfde wijze te laten behandelen. Toen was het niet meer spectaculair en nam het bezoek ook drastisch af. De heer Braam: Ik heb je op sinterklaasavond bezocht! Ik dacht: 'Nu gaat er niemand naar Hans, laat ìk dat nu doen.' De heer Wagelaar: Mijnheer Braam, in uw kringen moet u weten dat wie goed doet, goed ontmoet en dat de linkerhand niet altijd moet weten wat de rechterhand doet. De heer Braam: Hans, je hebt helemaal gelijk! De voorzitter: Mijnheer Wagelaar, u hebt gezegd – en zo gezien verander ik de notulen ook niet – dat u, als u een vergadering niet hebt kunnen bijwonen, de notulen daarvan graag leest om de sfeer te kunnen proeven. Dat lijkt mij ook meer dan genoeg, want van vergaderingen waar je bij bent geweest, moet je geen notulen gaan lezen; dat scheelt namelijk veel tijd. Ik had u zó hoog geacht dat ik dacht: 'Volgens mij is hij er altijd bij en leest hij de notulen niet, want zijn geheugen is hem voldoende.' Het was dus een compliment van mij. 7. Voorstel inzake benoeming leden van raadscommissies. (nr. 05/38) Nadat onder 'Aanleiding' het woord 'Omgeving' is vervangen door 'Samenleving', wordt zonder hoofdelijke stemming conform het gewijzigde voorstel besloten. 8. Voorstel om in te stemmen met wijziging van de gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Drenthe; toetreding gemeente Ooststellingwerf. (nr. 05/39) 9. Voorstel tot vaststelling van de Afvalstoffenverordening gemeente Hoogeveen 2005. (nr. 05/40) Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt conform deze beide voorstellen besloten. 10. Voorstel tot vaststelling van de Nota Wonen. (nr. 05/41) De heer J.K. Otten: Mijnheer de voorzitter. De PvdA-fractie ziet de nota Wonen als een kader, een onderlegger voor te maken prestatieafspraken, over
211 de uitwerking waarvan het college jaarlijks zal terugkoppelen naar de raad. Voor ons is het vanzelfsprekend dat daarbij de eerder vastgestelde structuurvisie leidinggevend blijft. De nota Wonen is een belangrijk raadsstuk. Het motto ervan doelt op kwaliteit, en die ambitie delen wij. Het is gemakkelijk om te roepen dat je woonkwaliteit belangrijk vindt, maar wat is dat eigenlijk? Kwaliteit is ons inziens een breed begrip. Wij denken bij 'woonkwaliteit in de wijken' aan: - een sterke sociale samenhang; - goede woningen; - een groene en veilige woonomgeving; - voorzieningen in de omgeving; - voldoende werkgelegenheid; - betaalbaarheid en dus bereikbaarheid. Nadrukkelijk willen wij vanavond ook wijzen op de samenhang tussen sociale kwaliteit en fysieke kwaliteit. Sociale samenhang draagt bij aan de leefbaarheid en aan de veiligheid op straat. Een goede inrichting van de woonomgeving kan dat bevorderen, terwijl daaraan ook voorzieningen in de wijken – denk aan scholen, winkels, ontmoetingsplekken – daaraan kunnen bijdragen. Ook meer woonkeuzemogelijkheden in de wijken zijn voor de sociale samenhang belangrijk, omdat de mensen daardoor langer in de wijk blijven wonen en er zodoende ook steeds meer binding mee kunnen krijgen. Aan sociale samenhang geven wij in onze gemeente aandacht vanuit het wijkbeleid, waarbij de communicatie met de burgers heel belangrijk is. Denk aan het wijk- en dorpsgericht werken en de dorpsontwikkelingsplannen. Ik denk dat wij daarover het volgend jaar nog heel uitvoerig met elkaar te spreken zullen komen. Belangrijk is het bieden van keuzemogelijkheden en daarom moeten wij ons enerzijds richten op woonkwaliteit, dus op de kwaliteit van woningen èn de woonomgeving, en anderzijds op keuzemogelijkheden voor alle doelgroepen in elke wijk. Denk daarbij aan jongeren en starters op de woningmarkt, huishoudens met een laag inkomen, zorgvragers, ouderen, gezinnen met kinderen en bijzondere doelgroepen. Over elk van deze groepen zou nog veel te zeggen zijn, maar dat zal ik vanavond niet doen. Bij dit alles is een duidelijke rol voor de gemeente gewenst. Uitgangspunt voor de gemeente bij de uitvoering van het woonbeleid is dat zij de marktpartijen met hun expertise bij elkaar brengt en zelf als een soort van regisseur optreedt. Vanuit die functie kun je als gemeente zoeken naar samenwerking tussen de partijen en, waar nodig, tussen burgers, instellingen en marktpartijen. Over de regierol van de gemeente is verder nog veel te zeggen, maar dat hebben wij in vorige vergaderingen al eens uitvoerig gedaan. Kort gezegd kan de gemeente stimuleren, situeren, steun creëren, structureren en sturen. Er kan dus niet genoeg worden beklemtoond hoe belangrijk de rol van de
Vergadering van 22 december 2005 gemeente is. Ook de woningbouwcorporaties zien het belang ervan in en dat maakt het voor de gemeente ook gemakkelijker om die rol te spelen. De cijfers en feiten die in deze nota zijn vermeld, kunnen heel snel anders blijken te worden. Er valt zelfs te discussiëren over de methodiek die bij de opstelling van die cijfers is toegepast. Wij willen de nota dan ook niet zien als een statisch geheel, maar als een dynamisch plan. Voor het beschikken over voldoende actuele gegevens is het goed en continu monitoren van de markt zeer gewenst. Op die manier willen wij de nota voortdurend actualiseren, zodat zij een flexibel plan wordt, een plan dat de káders aangeeft, niet meer en niet minder. De concretisering van de nota Wonen moet tot uiting komen in de te maken prestatieafspraken. Daar ligt een belangrijke, om niet te zeggen de taak voor de gemeente. Wij willen dat het college zich inzet voor het komen tot prestatieafspraken met de corporaties. De gemeente moet zich daarbij richten op die segmenten die de marktpartijen minder vanzelfsprekend oppakken. Om de vinger aan de pols te kunnen houden, zal de raad jaarlijks op de hoogte moeten worden gehouden van de gemaakte afspraken, de eventuele actualisatie of bijstelling van de nota en de concrete uitvoering daarvan. De te maken afspraken moeten wat ons betreft gaan over de volgende onderwerpen: - het komen tot voldoende nieuwbouw, zowel in de huur- als in de koopsector, met het accent op de woningbehoeften van ouderen en jongeren/starters op de woningmarkt; - de bouw van zorgwoningen; - het bevorderen van de leefbaarheid van de wijken en dorpen, waarvoor ook de aanpak van overlast van belang is; - het doen van investeringen in de leefomgeving; - het werken met lagere grondprijzen voor maatschappelijke voorzieningen en sociale huurwoningen; - de bevordering van de doorstroming; - het komen met dorpsontwikkelingsplannen die ook in woningbouw voorzien; - het besteden van aandacht aan het nemen van energiebesparende maatregelen. Minister Dekker heeft niet zo lang geleden een circulaire over dit laatste onderwerp rondgestuurd. Wij vinden verder dat er meer moet worden voorzien in de grote vraag naar huurwoningen. Ook denken wij dat er een groeiende behoefte bestaat aan kleine, patio-achtige seniorenwoningen. Bij de vraag naar appartementen, die er wel is, zal moeten worden uitgegaan van de verlangens van deze specifieke doelgroep. 'De ouderen' bestaan namelijk niet; er bestaan binnen die groep vaak grote verschillen. Ook de vraag naar beschermende woonvormen met 24 uurs-toezicht zal naar onze mening groeien. Kortom: de fractie van de PvdA vindt het ontzettend belangrijk dat er prestatieafspraken zullen
212 worden gemaakt en dat deze voorts jaarlijks zullen worden geëvalueerd. De heer Wagelaar: Mijnheer de voorzitter. Ik zal niet zo uitgebreid op dit voorstel ingaan. Ik heb niet aanwezig kunnen zijn bij de behandeling van deze nota in de commissie, maar zal niet doen alsof ik nù in de commissievergadering zit. In dit voorstel stelt u onder 'Argumentatie' een viertal vragen, met het dringende verzoek daarop tijdens deze raadsbehandeling te antwoorden. Dat wil ik doen, mijn bijdrage daartoe beperkend. Ten eerste zegt u dat al meer dan de helft van de tot 2015 te bouwen woningen in uitvoering dan wel vergaande voorbereiding is, en uw vraag is of de gemeente, gezien dit tempo, nu steviger moet gaan sturen. Wij zijn van mening dat u wel steviger moet gaan sturen, maar dan op de sámenstelling van de woningbouw; er moet meer aandacht komen voor de bouw van goedkopere woningen en minder op die van appartementen, want het lijkt erop dat wij daarvan in de toekomst te veel zullen hebben. Als er al appartementen bij moeten komen, moet dat in de dorpen gebeuren, want daar is er kennelijk wèl vraag naar. Bij de stelling dat er een verschuiving van te bouwen seniorenwoningen naar de dorpen moet plaatsvinden aangezien er in de kern van Hoogeveen in 2015 een overschot aan dat soort woningen dreigt te ontstaan, heb ik de vraag of dat dreigende overschot zich in de koopsector dan wel in de huursector bevindt. Wij hebben het centrum aardig volgebouwd met seniorenwoningen in de koopsector en daarop zie je steeds vaker het bordje 'te koop' staan, en dat ook zeer lange tijd, want men kan die woningen eenvoudig niet kwijt. Er zouden dus meer seniorenwoningen in de huursector moeten worden gebouwd. De derde vraag is of de stedenbouwkundige visie op het centrum moet worden aangepast. Wij zeggen hierop 'ja', maar men moet zich dan minder richten op appartementen voor doelgroepen en meer op algemene bouw, en als het kan woningen voor starters op de woningmarkt. De woondichtheid in het centrum kan zo worden vergroot. De laatste vraag, namelijk of wij de mening van de nota Wonen delen dat er niet specifiek in het goedkope segment moet worden gebouwd, maar dat het streven meer op het bevorderen van de doorstroming moet worden gericht, beantwoorden wij ontkennend. Doorstroming afdwingen zal namelijk niet lukken; niemand laat zich naar een duurdere woning sturen of pesten of wat dan ook. De heer Slottje: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben in de commissie uitvoerig over deze nota gesproken. De heer Otten van de PvdA heeft zojuist uitvoerig op een aantal aspecten gesproken en in wat hij daarover heeft gezegd, kunnen wij ons vinden. Ook wij verwachten van u dat er aan de hand
Vergadering van 22 december 2005 van de door hem genoemde hoofdlijn te werk zal worden gegaan. Ik beperk mij tot het maken van een drietal opmerkingen. De eerste is dat wij van uw college verwachten dat u zeer goed zult volgen hoe de vraag naar woningen zich ontwikkelt en daarop flexibel zult reageren. In de commissie hebben wij begrepen dat u de noodzaak hiervan inziet. Over de doorstroming heb ik eerder al eens gezegd dat wij daar geen heil in zien, iets wat wij de laatste kwarteeuw al niet hebben gedaan. Men vergeet bij doorstroming altijd dat mensen niet alleen in een woning maar ook in een woonomgéving wonen. Bij verhuizing verliest men dus ook die woonomgeving, en dat willen mensen niet. U zult dus moeten voorzien in het bouwen van goedkope woningen, onder meer voor starters op de woningmarkt; er kan niet worden gewacht totdat mensen uit goedkopere woningen vertrekken. Ten derde is er de kwestie van het energieverbruik. Wij moeten ons realiseren dat ongeveer de helft van het energieverbruik in het land betrekking heeft op ruimteverwarming. Als je de energieprestatienorm van de huizen wat aanscherpt en die huizen daaraan laat voldoen, is er een flinke winst te behalen. Dit is niet alleen van belang met het oog op het milieu en het feit dat de grondstoffen uitgeput zullen raken, maar ook voor het woon- en leefklimaat en de portemonnee van de inwoners. Mevrouw Van de Belt: Mijnheer de voorzitter. De nota Wonen is een uitgebreide nota, waarover in de commissie omgeving ook uitgebreid is gesproken. Ik zal het nu daarom laten bij een korte samenvatting als reactie namens GroenLinks. Wij vinden dat wij de ontwikkelingen op de woningmarkt continu moeten volgen, zodat wij tijdig kunnen bijsturen en aldus problemen kunnen voorkomen. Ook is een nauwe samenwerking met de woningcorporaties gewenst, ook ten aanzien van de woonomgeving en ten behoeve van de sociale samenhang in de wijken. De regiefunctie van de gemeente moet naar onze mening aanwezig blijven. Het kader daarvoor is de structuurvisie, in de loop van de tijd al dan niet aangepast. Aandacht voor de bouw van meer betaalbare huurwoningen om de wachttijden te bekorten, vinden wij heel belangrijk. Over de tekorten aan woningen in de dorpen bestaat nog wat onduidelijkheid. Ook daar moeten wij goed de vinger aan de pols houden, zodat wij kunnen bezien of daar werkelijk tekorten bestaan. De oplossing daarvoor zien wij vooral in de bouw van generatiebestendige woningen. Goede monitoring van de ontwikkelingen moet een structureel vervolg krijgen. Ten slotte kan ik mij aansluiten bij wat de heer Slottje over doorstroming heeft gezegd. Doorstroming is natuurlijk wenselijk, maar zal niet te reali-
213 seren zijn wanneer er niet meer goedkope woningen worden gebouwd. De heer Fidom: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben in de commissie inderdaad uitvoerig over deze nota gediscussieerd en zij kan wat ons betreft ook zo worden vastgesteld, want het is een goed stuk. Ik kom nu alleen even terug op de vier vraagpunten; anderen hebben dit ook al gedaan en het lijkt dan ook wat dubbelop. Wij voelen er niet voor om in en rondom het centrum veel appartementen en met name seniorenwoningen te bouwen, want zelf zegt u al dat de vraag daarnaar gaat afnemen. Vanwege de leefbaarheid en de levendigheid in en rondom het centrum zouden wij er voor zijn om zeer terughoudend te zijn bij de realisering van appartementen aldaar. Verder onderschrijf ik wat de heer Slottje en mevrouw Van de Belt hebben gezegd over doorstroming versus nieuwbouw. Er moet worden gezorgd voor een voldoende voorraad aan goedkope woningen en woningen voor starters op de woningmarkt. De heer L. Otten: Mijnheer de voorzitter. De nota Wonen spitst zich toe op vier speerpunten. Dat vinden wij wel wat weinig, gelet op de grote hoeveelheid papier die wij hebben gekregen. Mijn vraag is ook wat wij, als de nota straks is vastgesteld, gaan doen met de meningen over die vier speerpunten. Zegt u: 'Die nemen wij voor kennisgeving aan, wij gaan deze nota mooi zo uitvoeren', of: 'Wij gaan die meningen betrekken bij de uitvoering van deze nota'? Dit lijkt mij een heel nuttige vraag. De nota Wonen betreft de periode van 2005 tot 2015. Tien jaar vooruitkijken vergt heel wat. Er werd dan ook al gesuggereerd de uitvoering van de nota elk jaar te gaan monitoren, maar dat lijkt het CDA wel èrg snel; het beton is dan nog niet hard of men gaat alweer monitoren. Wij menen dat het beter zou zijn het één keer per raadsperiode te doen. De heer J.K. Otten: Wij stellen voor om prestatieafspraken te maken, want alleen aan de hand dáárvan kun je als raad goed controleren en nagaan wat er gebeurt. De heer L. Otten: Wilt u prestatieafspraken tussen de raad en het college? De heer J.K. Otten: Nee, het college maakt prestatieafspraken met de marktpartijen. Wij krijgen die onder ogen en kunnen er dus eventueel onze mening over geven. De heer L. Otten: Maar er zijn in de markt erg veel partijen werkzaam. Prestatieafspraken maken met de woningbouwcorporaties wat de bouw in de huursector betreft, lijkt mij heel wel mogelijk, maar niet wat de bouw in de zeer brede koopsector aangaat.
Vergadering van 22 december 2005 Het CDA is van mening dat er, als er weer eens een nota Wonen wordt opgesteld, meer verschil moet worden gemaakt tussen de koopmarkt en de huurmarkt. Verder missen wij in deze nota aandacht voor nieuwe ontwikkelingen als die welke ik laatst in Italië zag: daar gingen de inwoners van een buurt gezamenlijk in anderhalf jaar een hele rij woningen bouwen. Voor zulke initiatieven vanuit de bevolking moeten wij naar onze mening openstaan. 'De gemeente bouwt niet, maar coördineert slechts' is een veelgehoord argument van de wethouder. Toch stuurt u aan op de bouw van woningen van € 150.000 en duurder; dat worden 'betaalbare woningen' genoemd. Het CDA is voor wat meer diversiteit, vooral in het koopsegment. Als de markt dit niet wil of, zoals het college vaak heeft gezegd, daartoe niet kan worden gedwongen, is het misschien een optie om onder ontwikkelaars en bouwers eens een prijsvraag uit te schrijven voor het ontwerpen en bouwen van een woning die wèl tegen een lagere prijs kan worden gebouwd. Wie weet welke mogelijkheden daar uit kunnen komen. De heer Fidom: Hebt u al een specifiek type woning in gedachten? De heer L. Otten: Wij willen het wat breder maken en alle typen een kans geven. Volgens het CDA bestaat er namelijk een gebrek aan woonmogelijkheden voor eenverdieners. Er wonen nu in Hoogeveen statistisch gezien in elke woning twee personen, maar ik ken ook mensen die met hun drieën of vieren achter één voordeur wonen en dus zullen er ook voordeuren zijn waarachter één persoon woont. In de nota Wonen heb ik gelezen dat dit nog zal toenemen; verwacht wordt dat in 2015 31 % van de inwoners zal bestaan uit gezinnen en samenwonenden en 59 % uit eenpersoonshuishoudens. Dat betekent toch wel een flinke verschuiving en dus moeten wij aan andere mogelijkheden gaan denken. Wij willen immers het eigenwoningbezit stimuleren; de landelijke overheid doet dat door middel van allerlei belastingmaatregelen ook. De heer A. Beijering: Dat hèbben wij toch eigenlijk al gedaan? Starters op de woningmarkt kunnen bij de gemeente een lening krijgen. Wij doen er dus al voldoende aan. In het verleden hebben wij het voormalige gebouw van De Stormvogel in appartementen voor jongeren veranderd, maar daarvoor bleek geen enkele belangstelling te bestaan. Ook heb ik gezien dat maar één persoon een starterswoning in één van de dorpen heeft gekocht. Wij moeten de markt op dit punt dus gewoon volgen. Als u bij een starterswoning aan een goedkope woning denkt, is dat een woning waarvan de kwaliteit vaak in het gedrang komt. Ik vind dat wij van een hoge kwaliteit moeten blijven uitgaan.
214 De heer L. Otten: De VVD ziet, denk ik, de kwaliteit van een woning in de prijs daarvan, maar volgens ons wordt die kwaliteit gewaarborgd door het bouwbesluit en de welstandsnota, en dat heeft niets met de prìjs van een woning te maken. Ik wil verder ingaan op de vier speerpunten. Met betrekking tot het eerste speerpunt vinden wij dat beheerste groei leidraad moet zijn. Doen zich ontwikkelingen voor die tot een ander beleid noodzaken, dan zal het college vast niet nalaten daarop te reageren. Het tweede en derde speerpunt trek ik bij elkaar, want wij menen dat de appartementen voor 95 % uit seniorenwoningen bestaan. Een goed evenwicht daarin is belangrijk. Mensen noch ontwikkelaars noch woningbouwcorporaties zullen voor leegstand gaan bouwen. Als woningen niet kunnen worden verkocht, zullen die ook echt niet worden gebouwd. Is er in de dorpen nog wel ruimte voor woningbouw, dan zullen wij daarin misschien meer diversiteit moeten brengen. Het vierde speerpunt bevat naar ons oordeel een tegenstelling, want de doorstroming heeft voornamelijk betrekking op het scheefwonen door 1.400 mensen, dus mensen die in verhouding met hun inkomen nu te goedkoop wonen. Daaraan behoeft van het CDA niets te gebeuren, want er is al vijfentwintig jaar geprobeerd de doorstroming te bevorderen en dat zien wij als het trekken aan een dood paard. Als mensen in hun woning prima wonen en zij zich in hun woonomgeving fijn voelen, mogen zij daar van ons blijven wonen. Ik denk dat dit ook een aspect zal worden in de nog komende sociale structuurvisie. Het bouwen van goedkopere huurwoningen is eigenlijk een plicht van de woningcorporaties. De minister heeft onlangs gezegd dat de woningcorporaties huurwoningen moeten gaan bouwen; als zij dat niet zouden doen, zou zij het daarvoor bedoelde geld van ze afpakken. Ik wil de wethouder er dan ook toe oproepen om de woningcorporaties te stimuleren tot het bouwen van goedkopere huurwoningen over te gaan. Ik hoor hem al tegenwerpen dat hij de woningcorporaties daartoe niet kan dwingen, maar als hij met de corporaties aan tafel zit, moet hij hierover toch wel iets kunnen zeggen. Het eerste deel van de vierde stelling gaat over de woningbouw in het goedkope segment. Daaraan bestaat vooral in de dorpen een groot gebrek, zoals blijkt uit het afstemmingsoverleg met belanghebbenden op 17 juli 2005. De bouw in de dorpen van 50 goedkope woningen in tien jaar tijd betekent de bouw van één woning per dorp per jaar en dat vinden wij toch wel héél sober, zelfs slechts een druppel op een gloeiende plaat. Het CDA is derhalve van mening dat er in de goedkope koopsector woningen moeten worden gebouwd voor starters op de woningmarkt en eenverdieners. Daarvoor bestaan er ons inziens ook mogelijkheden, maar anders moeten wij proberen die te creëren.
Vergadering van 22 december 2005 Ik heb in de aanbiedingsbrief gelezen dat het college zegt – ik ben daar verheugd over –: "Het is echter wel belangrijk dat er kwalitatief goed en genoeg aanbod is in àlle prijssegmenten van woningtypen om een start in een wooncarrière te kunnen gaan maken. Sturing van de kant van de gemeente is dan noodzakelijk." Wij ondersteunen dit laatste van harte. De heer Loof: U zei dat van het CDA de 1.400 'scheefwoners' met rust kunnen worden gelaten en legde een verband met de sociale structuurvisie. Dit is voor mij onbegrijpelijk, want dat wordt dan eigenlijk een asociale structuurvisie. De heer L. Otten: Als mensen zich in hun woonomgeving op hun gemak voelen, kan het best zijn dat er straks in de structuurvisie komt te staan dat wij die mensen er mooi moeten laten blijven wonen. Je behoudt zo ook de diversiteit in de buurt, want als er mensen van alle leeftijdsgroepen wonen, zal dat de sociale binding alleen maar ten goede komen. De heer Loof: Dit is dus het sociale standpunt van het CDA ten opzichte van het scheef wonen. De heer L. Otten: Ik snap niet waarom u dit asociaal van ons vindt. Als mensen zich in hun woning en hun buurt goed op hun gemak voelen, mogen zij er van het CDA gerust blijven wonen. Wij willen hen dan niet naar een duurdere huurwoning jagen. De heer Loof: Ik wilde alleen even een verduidelijking van uw standpunt. De heer Bottenheft: Mijnheer de voorzitter. Dit alles aanhorende, heb ik mij afgevraagd of er soms geen commissievergadering over deze nota heeft plaatsgevonden. Zelf kon ik er helaas niet bij aanwezig zijn en daarom zal ik mij nu tot het bespreken van enkele hoofdlijnen beperken. Tot ons genoegen mogen wij constateren dat voldoende ambities uit de structuurvisie in deze nota Wonen zijn terug te vinden. De analyses en de trends zijn goed met cijfermateriaal onderbouwd. De nota is prima richtinggevend. Ontwikkelen en bouwen doen echter de màrktpartijen, en daaronder zijn tegenwoordig misschien ook de woningbouwcorporaties wel te verstaan. Deze nota is een richtinggevend beleidsinstrument. De gemeente zal hiermee moeten proberen een juiste balans te vinden in de diversiteit in woongebieden. Diversiteit verbetert het woonmilieu en vergroot daardoor de aantrekkelijkheid van wijken en dorpen. Ook zal de gemeente moeten proberen de woondiversiteit op basis van demografische ontwikkelingen aan te sturen. Wij doelen hierbij op de aanwezigheid van voldoende woningen voor ouderen en jongeren, ook in de lagere prijsklassen.
215 De wethouder noemt zichzelf meer een coördinator dan een aansturend manager. Hoe hij zich ook noemt, hij zal zijn handen vol krijgen met het aansturen van de diverse partijen. Wij zijn ervan overtuigd dat met deze nota een prima nota op tafel ligt en zullen hiermee derhalve ook akkoord gaan. De heer Steenbergen: Mijnheer de voorzitter. De fractie van Gemeentebelangen ziet deze nota Wonen als een deel van de uitvoering van de structuurvisie. Evenals in die structuurvisie worden in deze nota ambities aangegeven. Deze nota beschouwen wij als een kaderstelling, want de daarin staande cijfers zullen over één of twee jaar alweer achterhaald zijn. Wij vragen uw college dan ook om een vrij frequente monitoring, zodat wij constant zullen weten wat de woningbehoefte van de bevolking inhoudt. Uit de cijfers blijkt dat er op dit moment al een overvloed aan appartementen in het centrum bestaat. De gemeente zal ten aanzien daarvan dus regie moeten voeren. Ik denk dat zelfs met betrekking tot het gehele woningaanbod de regie gedeeltelijk bij de gemeente moet liggen. Op de speerpunten zijn wij al in de commissie ingegaan. Betreffende het laatste speerpunt wil ik nog zeggen dat wij menen dat de doorstroming al jaren aan de gang is, maar niet tot het beoogde effect heeft geleid. Wij vinden dan ook dat er meer woningen in het goedkope segment zullen moeten komen, wat overigens niet wil zeggen dat wij moeten stòppen met het bevorderen van de doorstroming. De wachttijd voor huurwoningen, met name betaalbare, is naar ik heb begrepen uitgelopen tot drie jaar. Daaraan moeten wij dus zeker wat gaan doen. De heer Braam: Mijnheer de voorzitter. In de commissie heeft ons fractie al uitvoerig op deze nota Wonen gereageerd en dat wil ik nu niet overdoen. Wel wil ik een aantal punten noemen die voor ons belangrijk zijn. Ten eerste is 'Hoogeveen, een plaats waar het goed wonen is' het uitgangspunt dat wij hebben afgesproken en dat wil ik hier herhalen. Voor de ChristenUnie is ook de structuurvisie een duidelijk en gemeenschappelijk uitgangspunt. De nota Wonen dient daarin te passen en er ook een logisch gevolg van te zijn. Dit geldt ook voor het gehanteerde principe van de beheerste groei; ook dit is één van de gemaakte afspraken en wij staan daar nog steeds achter. Er zijn in het wonen allerlei ontwikkelingen en trends waar te nemen en te voorspellen. Deze nota gaat daarop uitvoerig in. De kunst voor ons is niet alleen om onderscheid te maken tussen de gewenste en de ongewenste ontwikkelingen, maar vooral ook om te bezien welke ontwikkelingen realistisch zijn. De zogenoemde regievoering door de gemeente is
Vergadering van 22 december 2005 voor ons het kernpunt van deze nota. De vraag is echter of uw college daadwerkelijk regie kan voeren. Is dit wishful thinking of realisme ten top? Wij denken meer en meer dat het een onmogelijkheid is. Het komen tot goede samenspraak en tot eendracht lijkt ons al een heel goed resultaat. Wij pleiten voor regionale afstemming van de plannen voor woningbouw alhier, dus een afstemming op de plannen van de woningcorporaties in de omliggende plaatsen en dorpen. Wanneer wij als gemeente regie wìllen voeren, zullen wij ook zelf voorwaardenscheppend bezig moeten zijn. De al veel genoemde structuurvisie zal er daarom op gericht moeten zijn om de wenselijk geachte ontwikkelingen ook tot realistische ontwikkelingen te maken. Wij denken daarbij aan het realiseren van goede voorzieningen, zoals zorg- en onderwijsvoorzieningen, en aan buurtbeheer enzovoort, dit alles op de juiste plaats en op de juiste tijd. Betreffende het onderwerp van een verschuiving van woningcontingenten naar de dorpen en het ontwikkelen van de dorpen willen wij klip en klaar stellen dat wij wensen vast te houden aan de structuurvisie. Dat willen wij niet koste wat het kost, maar wel totdat echt blijkt dat dit niet meer kan. Bovendien zal een verschuiving van woningcontingenten naar de dorpen ook een verschuiving van allerlei voorzieningen met zich brengen. Zijn wij ons daarvan bewust en zo ja, menen wij ook die verschuiving dan te kunnen realiseren? Wij zijn niet van plan om de in de structuurvisie vervatte stedenbouwkundige visie los te laten. Wel rijst de vraag of wij in die visie niet andere woningtypes kunnen gaan toepassen, woningtypes welke niet of niet uitsluitend op senioren zijn gericht. In uw antwoord op de reactie van Woonconcept zegt u dat het uitvoeringsprogramma een streefprogramma is, een programma dat niet vaststaat maar globaal een richting aangeeft. Hoe houden wij deze nota dan actueel en hoe zorgen wij ervoor dat met de uitvoering ervan op tijd wordt begonnen, opdat wij de boot niet zullen missen? De heer Van Regteren: Mijnheer de voorzitter. De VVD-fractie kan zich geheel in de nota Wonen vinden. Ook zijn wij het eens met de door uw college ingenomen standpunten met betrekking tot de vier speerpunten, dus met de aansturing door de gemeente, rekening houdend met de structuurvisie, met het doorschuiven van te bouwen seniorenwoningen van het centrum naar de dorpen, alsmede met het streven om in het goedkope segment geen revolutiebouw maar goede woningen in de huursector te realiseren. Met betrekking tot het bouwen van appartementen of andere woonvormen, zoals in de toekomst eventueel woningen met zorgbegeleiding, vindt de VVD dat er naast woningbouw door woningbouwstichtingen en -corporaties ook plaats moet zijn en blijven voor particuliere woningbouw op grond van
216 marktontwikkelingen. Behalve jongeren hebben ook ouderen een toekomst. Ten slotte: in het verslag van de vergadering van de commissie omgeving staat vermeld dat de VVD een vorm van appartementenbouw in de dorpen voorstaat, maar dat is niet juist. Wij hebben in de commissie gesproken over de bouw van seniorenwoningen in de dorpen. De voorzitter: De gasten van de raad gaan nu vertrekken. Bedankt dat jullie er waren! Wethouder Van der Zwaag: Mijnheer de voorzitter. De heer J.K. Otten sloeg de spijker op de kop toen hij zei deze nota Wonen vooral te zien als een onderlegger voor het zetten van de volgende stap, zijnde het maken van prestatieafspraken met woningcorporaties, zorgpartijen en eventueel andere partijen. Deze nota is in feite een analyse van de hùidige woningmarkt – vaak is niets zo veranderlijk als de woningmarkt –, die gedragen wordt door de belangrijke partijen waarmee wij de bedoelde prestatieafspraken zullen moeten gaan maken. Veel van de vanavond gemaakte opmerkingen zijn ook al in de commissievergadering gemaakt en beschouw ik als een oproep aan mij om ze te betrekken bij de gesprekken die ik met de woningcorporaties over de te maken prestatieafspraken zal gaan voeren. Daarbij zal heel gericht naar speciale doelgroepen worden gekeken, doelgroepen waarvoor naar ons aller mening iets zal moeten gebeuren. Voor het college is leidend wat uw raad in het kader van de structuurvisie heeft afgesproken. Dat is en wordt ook door de partijen in dezen erkend. In die commissie hebben wij gesproken over de rol die de gemeente heeft te spelen. Er kunnen allerlei betitelingen aan worden gegeven, maar die vind ik van minder belang. Het gaat erom dat wij als gemeente in een overleg met de betrokken partijen – dat kunnen er heel wat zijn; denk ook aan de zorgpartijen en aan het feit dat de woningcorporaties hebben gezegd een belangrijke partner in wonen en zorg te willen zijn – proberen tot afspraken te komen op grond waarvan er in Hoogeveen kan gebeuren wat wij allen vìnden dat er in Hoogeveen zou moeten gebeuren. Als men dat een coördinerende of een regisserende rol wil noemen, vind ik dat prima, maar houd wel in de gaten dat wij, welke wethouder dit ook gaat doen, in feite geen afdwingende macht hebben, een macht die een echte regisseur wèl heeft. Wij zullen in overleg met de partijen tot een gezamenlijke aanpak moeten komen, en daar heb ik alle vertrouwen in. Alle partijen hebben gezegd – u vindt dit in een bijlage – dat wij in de komende jaren de veranderingen op de woningmarkt heel nauwgezet moeten gaan volgen. Dat willen wij doen door middel van monitoring. Ook zullen wij uw raad zo snel mogelijk informeren over wat de prestatieafspraken hebben opgeleverd. Wat mij betreft gebeurt dit door
Vergadering van 22 december 2005 middel van een jaarlijks overzicht, maar dan wel graag als onderdeel van de bestaande cyclus van informeren van de raad en niet weer via een afzonderlijk circuit. Enkelen van u zijn ingegaan op de vraag of er meer aan het bevorderen van de doorstroming moet worden gedaan, of dat er goedkoper moet worden gebouwd. Goedkoop bouwen is een lastige opgave, daar men daarbij wel een goede kwaliteit moet waarborgen. De heer L. Otten moet het mij niet euvel duiden als ik zeg dat het aardig was om uit zijn mond te horen dat de welstandsnota een belangrijk instrument kan zijn voor het bewaken van de kwaliteit van een woning. De heer L. Otten: Het CDA heeft er toch altijd goed aan meegewerkt? Het past dus volledig bij ons. Wethouder Van der Zwaag: Het CDA heeft er inderdaad aan meegewerkt. De heer Steenbergen: Ik dacht aan een vereenvóudiging, mijnheer Otten! Wethouder Van der Zwaag: Het bouwen van woningen die èn goedkoop zijn èn van een goede kwaliteit zijn, is dus een lastige opgave. Ook de woningcorporaties zijn wel overtuigd van het feit dat de vraag naar huurwoningen is toegenomen, maar ook daar weet men heel goed dat er heel nauwgezet moet worden bepaald wàt men zal gaan bouwen, want het is heel vervelend om voor de leegstand te bouwen. Dat wij nu in vele wijken woningen van nog maar 25 jaar oud hebben moeten slopen, is het gevolg geweest van het feit dat die woningen waren gebouwd in een periode waarin men het belangrijker vond véél te bouwen dan góed te bouwen. Er zullen nog best pittige discussies met de woningcorporaties gevoerd moeten worden, want zij zeggen altijd meteen dat zij zitten met het probleem van de onrendabele top. Van mijn kant zal ik de discussie over òf goedkoop bouwen òf doorstroming bevorderen echter niet op die twee punten toespitsen, want in feite zijn dit instrumenten om tot een verkorting van de wachtlijst te komen, en dáár gaat het in feite om. Voor het beantwoorden van de vraag hóe dat kan worden bereikt, moeten wij eerst een goed beeld van die wachtlijst hebben, want er staan ook veel mensen op die hebben gedacht: 'Laat ik mij maar vast op de lijst laten zetten, dan zie ik later nog wel.' Het moet bekend worden wat de precieze lengte van die wachtlijst is en met welke wachttijden men te maken heeft. Vervolgens kan er dan met elkaar worden afgesproken te proberen die wachtlijst in een bepaalde periode weg te weken. Of dat dan gebeurt door de bouw van goedkopere woningen òf door het bevorderen van de doorstroming òf door toepassing van béide instrumenten, vind ik dan van minder belang.
217 Met de vier speerpunten zijn wij gekomen om te proberen de discussie over de nota Wonen, dat op zichzelf best een lastig stuk is, te leiden. Wij hebben niet willen zeggen dat er alleen over die volgens ons belangrijkste punten zou mogen worden gesproken, maar hebben willen voorkomen dat het ook voor het publiek een discussie zou worden die in details zou verzanden. Wat de heer J.K. Otten over een strikte scheiding tussen de huursector en de koopsector zei, vond ik wat opmerkelijk. De woningcorporaties verhuren namelijk niet meer alleen woningen, maar houden zich ook bezig met de bouw van koopwoningen. Ook zijn er andere marktpartijen die woningen verhuren. Ik meen dan ook dat je die beide sectoren niet zo scherp moet scheiden. De heer Braam noemde een zaak die in onze provincie moeilijk van de grond komt, namelijk de regionale afstemming van bouwplannen. Dat blijft heel lastig. Ik heb wel eens de indruk dat de gemeenten in Drenthe bezig zijn met elkaar te beconcurreren. Aan de andere kant zou uw raad, als ik met de mededeling zou komen dat wij ten gunste van een andere gemeente, dus in het kader van de regionale afstemming, afzien van de bouw van een paar honderd woningen, mij niet met bloemen overladen, integendeel, u zou dan zeggen: 'Hoe kunt u dit nu doen?' Niettemin vind ik dat er een regionale afstemming moet zijn. Ook de provincie hamert hierop, maar zou naar mijn mening in dezen ook wel een meer sturende rol mogen spelen. De meeste andere opmerkingen die door de raad zijn gemaakt, zal ik graag betrekken bij de uitwerking van de prestatieafspraken die wij met de woningcorporaties en de andere marktpartijen zullen maken. Wanneer die afspraken tot stand zijn gekomen, zullen wij ze ter informatie aan uw raad voorleggen. De heer J.K. Otten: Mijnheer de voorzitter. Onze fractie is heel blij met de toezeggingen dat er prestatieafspraken zullen worden gemaakt, dat er aan monitoring zal worden gedaan en dat de raad jaarlijks over de voortgang zal worden geïnformeerd. De heer Fidom: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben even geworsteld met de vragen die over de speerpunten zijn gesteld, daar precies dezelfde vragen al in de commissie aan de orde waren geweest. Ik heb nu echter begrepen dat de wethouder alle naar aanleiding van die speerpunten gemaakte opmerkingen zal betrekken bij de uitwerking van de prestatieafspraken die met de partijen zullen worden gemaakt. De heer L. Otten: Mijnheer de voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn antwoord. Ik ben verheugd dat hij de door ons gemaakte opmerkingen gaat betrekken bij de uitwerking van de nota Wonen en heb daar ook vertrouwen in.
Vergadering van 22 december 2005 Wat de wachtlijst betreft, vragen wij ons nog af of er in het kader van de prestatieafspraken met de woningcorporaties niet een acceptabele wachttijd zou kunnen worden afgesproken, bijvoorbeeld van twee jaar. De wachtlijst zou daardoor ook wat schoner blijven. De heer Van Regteren: Mijnheer de voorzitter. Met de uitspraak van de wethouder dat de provincie meer een sturende rol zou moeten gaan spelen, zijn wij het als VVD niet eens. Wethouder Van der Zwaag: Mijnheer de voorzitter. Dit laatste neem ik nu maar even voor kennisgeving aan. Ik zou bij de regionale afstemming inderdaad een sturende rol van de provincie wensen, maar dan zonder dat zij een beslissende bevoegdheid zou krijgen. Het zou goed zijn als de provincie, wanneer zij constateert dat gemeenten elkaar misschien aan het beconcurreren zijn, die gemeenten daarop zou wijzen. Verder zal ik in het overleg met de woningcorporaties het probleem van de wachtlijst aan de orde stellen en proberen afspraken te maken die tot het in een acceptabele periode verkorten van die lijst zullen kunnen leiden. De heer A. Beijering: Wat u over de provincie hebt gezegd, past ons nu beter. De voorzitter: Dat dacht ik al. Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop conform het voorstel besloten. 11. Voorstel tot vaststelling van de Nota Grondbeleid gemeente Hoogeveen. (nr. 05/42) De heer Bottenheft: Mijnheer de voorzitter. Ook de commissiebehandeling van deze nota heb ik niet meegemaakt en vandaar dat ik er nu een paar woorden over wil zeggen. Mijn fractie is verheugd over deze nota over het grondbeleid; wij hebben er in het verleden al meerdere keren om gevraagd. Er ontstaat hiermee transparantie en duidelijkheid, zowel voor onszelf, dus de gemeente, als voor grondbezitters en projectontwikkelaars. In een vroegtijdig stadium strategisch kunnen handelen, is een goede zaak. Als het om bestuurlijk gevoelige projecten gaat, is het ook goed om de raad daarover vroegtijdig te raadplegen. De vraag is alleen wie zal bepalen wat 'bestuurlijk gevoelig' is. Wat de keuze tussen actief grondbeleid, faciliterend grondbeleid en passief grondbeleid betreft, merken wij op dat hierbij verschillende politieke opvattingen een rol kunnen gaan spelen. Mijn fractie kiest met u voor het voeren van een actief grondbeleid. De risico's die daaraan verbonden zijn, zullen voorcalculatorisch in de grondprijs dienen te worden
218 verwerkt. In de notulen van de commissie omgeving heb ik gelezen dat alle partijen het eens waren met de keuze voor het voeren van een actief grondbeleid, en dat is een goede zaak. Tot slot is er de vraag hoe dit grondbeleid in werkelijkheid zal uitpakken. Het lijkt ons zinvol om bijvoorbeeld eens per twee jaar het grondbeleid evaluerend met elkaar te bespreken. Mijn fractie gaat akkoord met dit voorstel. De heer A. Beijering: Mijnheer de voorzitter. De nota Grondbeleid is een belangrijk stuurmiddel waarmee aan verschillende beleidsdoelstellingen invulling kan worden gegeven, onder meer op de gebieden van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en economie. Wij zijn het met het college eens dat er met deze nota duidelijkheid ontstaat voor de woningcorporaties en de projectontwikkelaars. Ook deze nota is een nadere uitwerking van de structuurvisie. Met de hierin aangegeven hoofdlijnen is de VVD het eens. Het voeren van een actief grondbeleid heeft ook onze voorkeur, al zijn er ook best andere vormen denkbaar; je ontkomt daar soms niet aan. Financieel gezien zal het grondbedrijf nu transparanter worden. Zo zullen wij, als er in de toekomst overschotten zijn, goede afspraken over de besteding daarvan kunnen maken. Verder kunnen wij akkoord gaan met het niet opnemen van een antispeculatiebeding in overeenkomsten tot grondverkoop. Het systeem dat nu wordt gehanteerd, maakt dit ons inziens ook overbodig. U zegt dat u na vier jaar een nieuwe nota over het grondbeleid wilt gaan schrijven. Wij zijn van mening dat wij eerst de huidige nota moeten gaan evalueren en deze, indien nodig, moeten gaan bijstellen. Zo'n nieuwe nota schrijven zonder eerst de bestaande nota te hebben geëvalueerd, lijkt ons niet zinvol. Wij zouden dit dus willen omdraaien, en komen wij dan tot de conclusie dat de nota met een paar bijstellingen weer vier jaar vooruit zal kunnen, zal dat tijd en geld besparen. De heer Hummel: Mijnheer de voorzitter. De CDA-fractie heeft geconstateerd dat deze nota grondbeleid op een zeer transparante wijze is opgesteld, en dat vinden wij net als de VVD een heel goede zaak. Deze nota biedt ons ook de mogelijkheid de paragraaf grondbeleid in de programmabegroting te beperken. Na monitoring en evaluatie zal er iedere vier jaar een nieuwe nota grondbeleid worden vastgesteld, zo schrijft u. De VVD had het over bijstellingen, maar ik denk dat je, als je deze nota goed hebt geëvalueerd en aan de hand daarvan een nieuwe nota hebt geschreven, daarmee weer vier jaar goed vooruit kunt.
Vergadering van 22 december 2005
219
De heer A. Beijering: Ook een bijgestelde nota kun je vaststellen!
je na twee jaar het beleid evaluerend kunt bespreken.
De heer Hummel: Dat kan. Wij hebben kunnen waarnemen dat het college zich actief en ambitieus met het grondbeleid bezighoudt. De wethouder heeft de vragen die in de commissievergadering over deze nota zijn gesteld heel duidelijk beantwoord en als CDA-fractie gaan wij dan ook zeker met de vaststelling van deze nota akkoord.
Wethouder Leistra: Ja, maar wij zijn ook bezig om met het oog op de belasting van de organisatie het schrijven van nota's zo veel mogelijk te beperken.
Wethouder Leistra: Mijnheer de voorzitter. Ik ben blij met de brede instemming van de raad met deze nota. Er zal conform de in de commissie gedane toezegging nog een verklarende woordenlijst aan worden toegevoegd, daar de nota nu wat moeilijk leesbaar is. Zoals is gezegd, kiezen wij voor een actief grondbeleid, waarbij wij andere mogelijkheden niet uitsluiten, want daarmee zouden wij onszelf te zeer beperken. In de nota is dit ook verwoord. De nota willen wij eens per vier jaar evalueren en ook daarmee heeft uw raad instemming betuigd. De VVD maakte daarover een heel praktische opmerking, namelijk om deze nota over vier jaar te bekijken en deze, als wij ons er dan nog wel bij voelen, opnieuw vast te stellen. Daarbij mist u dan echter het denkwerk dat in dat stadium door de deskundigen in de ambtelijke organisatie en uiteraard ook door het college zou zijn verricht wat het opstellen ten behoeve van het opstellen van een nieuwe nota grondbeleid. Ik meen dat wij eerst over deze nota zullen moeten nadenken en deze vervolgens opnieuw aan uw raad moeten voorleggen. De heer A. Beijering: Dan voegen wij dit toe en zijn wij er weer. De heer Wagelaar: Wij lopen hiermee wel ver vooruit op de samenstelling van het college na de komende raadsverkiezingen. De heer Bottenheft: De wethouder gaat voorbij aan een opmerking die ik in hetzelfde kader heb gemaakt, namelijk dat je deze nota na twee jaar evaluerend met elkaar zou kunnen bespreken, als voorbereiding op wat er in de volgende twee jaar op dit gebied gaat gebeuren. Wethouder Leistra: Wij zijn uitgegaan van een evaluatie na vier jaar. Met een knipoog naar de nota Wonen stel ik vast dat de wereld van het grondbeleid niet zó snel verandert dat je het beleid om de twee jaar zou moeten evalueren. Als er op onderdelen veranderingen optreden, zullen wij daarop uiteraard wel actief reageren. De heer Bottenheft: Ik zeg niet dat er na twee jaar een nieuwe nota moet worden geschreven, maar dat
Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop conform het voorstel besloten. 12. Voorstel tot goedkeuring van het financieel jaarverslag 2004 van de "Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs te Hoogeveen". (nr. 05/43) Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel besloten. 13. Voorstel tot vaststelling van de Reïntegratieverordening wet werk en bijstand. (nr. 05/44) De heer J. Beijering: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn blij dat u met deze reïntegratieverordening probeert om in verschillende vormen producten werk te creëren. Het gaat dan vooral om het opdoen van werkervaring, maar dat is geen doel op zichzelf. U beoogt dat het werken met behoud van uitkering zal leiden tot het verkrijgen van regulier betaald wordende banen. Daar moet het ook om gaan; mensen dienen zo veel mogelijk kansen daarop te krijgen. Dit past ook in de filosofie van het CDA dat mensen niet aan de kant mogen blijven staan, maar door middel van diverse activiteiten hun kansen op het vinden van een gewone baan kunnen vergroten. Dat zal niet eenvoudig zijn en daarom willen wij veel aandacht vragen voor de scholing van deze mensen. Wij zijn benieuwd of de wethouder al enig zicht heeft op de resultaten van de werktop in Den Haag. De sociale partners hebben elkaar daar gevonden en er komt ook extra geld beschikbaar. Al met al zijn wij blij met deze wijziging van de reintegratieverordening. Vos-Baas: Mijnheer de voorzitter. Allereerst willen wij onze waardering uitspreken voor het feit dat de gemeente Hoogeveen al zo lang zoveel werkloze mensen zinvolle arbeid heeft aangeboden. Hopelijk vinden velen hierdoor weer de weg naar regulier werk. Wat zorgen hebben wij over punt 4 van het voorgestelde besluit, luidende: "in artikel 10.2 het karakter van de 'participatiebaan' opnieuw formuleren." In de bijbehorende argumentatie zegt u dat dit ook additionele banen mogelijk maakt die niet primair gericht zijn op doorstroming naar reguliere banen, maar deelname aan de maatschappij als primair doel hebben. Dat is heel mooi, maar krijgen deze
Vergadering van 22 december 2005 mensen ook een prémie voor het aanvaarden van zo'n additionele baan? Als blijkt dat zij langdurig een inkomen op uitkeringsniveau hebben gehad, wordt dan de langdurigheidstoeslag van toepassing? Wij zouden dit graag geregeld willen zien en wij houden de wethouder dan ook aan de door hem in de vergadering van de commissie samenleving van 6 december gedane toezegging 'dat niemand die arbeid verricht er minder op behoeft te worden.' De heer Slottje: Mijnheer de voorzitter. Ik ben verheugd over het feit dat de reïntegratieverordening is geëvalueerd en ook tot een duidelijke kwaliteitswinst heeft geleid. Wel wil ik uw aandacht vragen voor art. 10.2, daar het verwarrend is dat hierin het woord 'participatiebanen' wordt gebruikt en daaronder niet precies hetzelfde wordt verstaan als wat men er in Den Haag onder verstaat. Terzijde: ik vind dat overheden ervoor moeten zorgen dat zij voor een begrip hetzelfde woord gebruiken. Of je het nu echter over 'participatiebanen', of over 'xbanen' of 'opstapbanen' hebt, het gaat om de werking van het gestelde in art. 10.2. Als je dit vergelijkt met de werking van art. 36 van de Wet werk en bijstand – dat artikel gaat over de langdurigheidstoeslag –, zie je dat er een ernstig probleem rijst. Ik heb daarom een amendement op art. 10.2 gemaakt en aan iedereen rondgestuurd, onder bijvoeging van art. 36 Wwb. Van een categorie mensen – de tweede categorie die u beoogt – zegt u dat voor hen de weg naar een reguliere baan wel erg lang en eigenlijk niet meer reëel is, maar dat het voor hen toch goed zijn om zo nu en dan even in een werksituatie te verkeren. Zij krijgen dan echter niet méér geld dan de bijstandsuitkering; hun geld heet dan alleen 'loon' en is dat formeel ook. Art. 36 Wwb zegt dat je in de periode waarin je het recht op de langdurigheidstoeslag opbouwt, geen inkomsten mag hebben uit of in verband met arbeid. Dat is een heel slecht artikel, daar het de werking van lid a. grotendeels ondergraaft, maar u hebt zich wèl aan dat artikel te houden, want het is de wèt. De meeste leden van het college zijn ook niet voor niets wèthouders. De wet laat u dus niet toe om op de door u voorgestane wijze te handelen. Stel dat ik viereneenhalf jaar op bijstandsniveau zit. U komt bij mij langs en zegt: 'Ik heb een baan voor jou voor een half jaar. Omdat je niet méér mag gaan verdienen dan je nu aan bijstand krijgt, is het een baan van zo'n 20 uur per week.' Dat is dan prachtig, maar daarná begint de periode van 60 maanden opnieuw te tellen. Voordat ik daar aan toe ben, hebt u wéér zo'n baantje, nu voor twee maanden. Op die manier kan het gebeuren dat ik vijftien jaar niet aan de langdurigheidstoeslag toekom. Die toeslag ìs er, omdat de Tweede Kamer heeft erkend dat er niet heel lang op alleen de bijstandsnorm kan worden geleefd. Die bijstandsnorm is bepaald vanuit de gedachte dat men daarop voor een aantal maanden of misschien een jaar een beroep zou moeten doen,
220 daar men dan wel weer werk zou hebben gevonden. Er is nu geen mogelijkheid om eraan te ontsnappen, hóe je de baan ook noemt, en daarom stel ik in het amendement voor art. 10.2 zodanig te wijzigen dat er komt te staan: "Het doel is maatschappelijke participatie als een eerste opstap naar regulier werk." Ik heb in Den Haag al wat mensen tegen de schenen geschopt met mijn verzoek om art. 10.2 uit de Wet werk en bijstand te halen, want zolang dit er in staat, mag u iemand niet zo'n baan als ik bedoelde aanbieden, en dan kun je dit ook net zo goed nìet opschrijven. Mijn amendement is mede ondertekend door mevrouw Van de Belt en de heer Fidom. Ik ben zeer vereerd dat 'de politicus van het jaar' dit mede heeft willen ondertekenen. (Het niet voorgelezen amendement luidt als volgt: "De Gemeenteraad van Hoogeveen, in vergadering bijeen op 22 december 2005, handelend over de wijziging van de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand, in het bijzonder artikel 10. Participatiebanen, tweede lid, overweegt: - dat de doelgroep "in de tweede plaats" van dit artikel 10 bestaat uit mensen voor wie "ook op lange(re) termijn regulier werk naar het oordeel van het college niet haalbaar wordt geacht"; - dat in juist deze doelgroep velen reeds lang een inkomen op of onder de bijstandsnorm zullen hebben; - dat deze doelgroep na vijf jaar een inkomen op bijstandsnorm te hebben gehad, in aanmerking komt voor een z.g. langdurigheidstoeslag, volgens artikel 36 Wet Werk en Bijstand; - dat volgens Wwb, art. 36-1b, het inkomen dan echter geen verband met werk mag hebben; - dat het inkomen uit een participatiebaan juist wel verband heeft met werk, maar tevens niet meer is dan de bijstandsnorm; - dat voor leden van de "in de tweede plaats" genoemde doelgroep geldt dat een participatiebaan hen op een inkomen op bijstandsniveau houdt en hen tevens uitsluit van de langdurigheidstoeslag; - dat het recht op een langdurigheidstoeslag van grote waarde is voor mensen die langdurig op bijstandsniveau moeten leven en niet verder mag worden beperkt dan in de Wet Werk en Bijstand staat aangegeven; besluit Artikel 10, tweede lid, zodanig te wijzigen dat het komt te luiden: "2. Het doel is maatschappelijke participatie als een eerste opstap naar regulier werk." en gaat over tot de orde van de dag.")
Vergadering van 22 december 2005 Mevrouw Van de Belt: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn in principe akkoord met de aanpassing van de reïntegratieverordening. Wat de heer Slottje heeft gezegd, onderschrijven wij. Ook voor ons is het onverteerbaar dat mensen die een aangeboden participatiebaan accepteren daardoor niet meer de langdurigheidstoeslag kunnen krijgen. Dit willen wij absoluut niet, zeker niet omdat er ná zo'n baan vrijwel geen kans op ander werk bestaat, zodat men dan weer langdurig in de bijstand terechtkomt. Het gaat bij die langdurigheidstoeslag toch weer om een paar honderd euro. De heer Slottje: € 375 voor een alleenstaande, € 425 voor een eenoudergezin en … De voorzitter: Wij zijn diep onder de indruk van uw kennis. De heer Slottje: Ik ken een aantal mensen die met dit probleem worstelen; zodoende weet ik dit. De heer Bottenheft: Mijnheer de voorzitter. Ik sluit mij aan bij wat de heer Slottje heeft betoogd. Zijn amendement zal ik dus ondersteunen. Wethouder Van der Zwaag: Mijnheer de voorzitter. Het gaat thans om een aanpassing van de reïntegratieverordening die wij nu een jaar hebben. Bekeken is of wij de reïntegratie nog zouden kunnen verbeteren. Het doel van onze reïntegratieverordening is om zo veel mogelijk mensen weer aan het werk te krijgen en zo het klantenbestand van onze sociale dienst te verkleinen. In de eerste elf maanden van dit jaar zijn 359 mensen uitgestroomd, van wie ongeveer 1/3 naar een reguliere baan. Er staat echter tegenover dat in dezelfde periode 432 mensen zijn ingestroomd. Er komen in Hoogeveen dus nog steeds meer mensen bij dan er uit gaan. Er zijn per eind november ruim 70 personen méér in de bijstand dan op 1 januari van dit jaar. Wij hebben daarom heel goed bekeken waar wij de effectiviteit van de reïntegratie zouden kunnen verbeteren. Met de heer Slottje ben ik het eens dat het zeer verwarrend is dat ook het ministerie met het begrip 'participatiebanen' is gekomen. Wij hadden dat begrip moeten registreren, want wij zijn al het vorig jaar met participatiebanen begonnen als één van de instrumenten van reïntegratie. Wij hopen eigenlijk dat een participatiebaan voor mensen de opstap naar een reguliere baan kan betekenen. Men kan maximaal twee jaar lang in zo'n participatiebaan werkzaam zijn; daarna gaat men dan misschien naar een reguliere baan of naar de een of andere vorm van maatschappelijke participatie. Let wel: dit betekent dat men dan niet meer uitkeringsgerechtigde is. Enkele leden maken zich bezorgd over de participatiebanen. Gezegd is dat iemand met een participatiebaan de langdurigheidstoeslag gaat mislopen.
221 Dit brengt ons bij de principiële vraag wat belangrijker is, mensen uitzicht bieden op werk, of mensen in de sfeer van de toeslagen houden. Wij hebben bij de langdurigheidstoeslag te maken met één van de oorzaken van de armoedeval. Ook ik vind het een heel vervelende werkwijze van de Wet werk en bijstand, maar zij is er nu eenmaal, en zo zijn er méér zaken die het voor mensen onaantrekkelijk kunnen maken om een baan te accepteren. Er zijn nog enkele andere dingen. Bij iemand die geen uitkering meer ontvangt daar hij een arbeidsovereenkomst met een derde is aangegaan en in de gelukkige omstandigheid verkeert een werkende partner te hebben, wordt het inkomen van de partner niet met zijn loon verrekend, en daar kan een langdurigheidstoeslag niet tegenop. Geeft de werkgever hem ook nog enkele extraatjes of verkrijgt hij die op andere wijzen, dan behoeft hij die niet te melden bij de sociale dienst en behoeven zij niet met zijn inkomen te worden verrekend. Ik denk dat iemand in een participatiebaan in zo'n situatie dus béter uit is dan iemand die voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komt. Ik ben het ermee eens dat art. 36 Wwb een slecht artikel is, maar ik zou het heel jammer vinden wanneer de participatiebaan zou gaan verdwijnen. Wij hebben de participatiebanen ingevoerd als een soort vervanging van de WIW- en ID-banen, maar dan voor maximaal twee jaar, omdat een fout dáárvan is geweest dat het bijna allemaal blijvende banen werden. Kortom, naar mijn indruk hecht men te veel aan de langdurigheidstoeslag. Vindt men dat deze categorie mensen de langdurigheidstoeslag moet behouden, dan betekent dit dat zij totaal niet meer voor reïntegratie in aanmerking komt. Het bizarre van die toeslag is inderdaad dat men, als men in een periode van vijf jaar een korte poos voor een uitzendbureau heeft gewerkt, de langdurigheidstoeslag kwijt is. Op basis van berichten die ik van het ministerie heb gehoord, heb ik ook de hoop dat men deze absurditeit door een versoepeling van de wet wil gaan wegnemen. Ook van de kant van de commissie voor beroep en bezwaar is gezegd dat het absurd is dat mensen de langdurigheidstoeslag mislopen als zij in een periode van vijf jaar even hebben gewerkt. Ik hoop dat de versoepeling wat meer armslag zal geven, maar vind ook dat u de mogelijke voordelen voor iemand in een participatiebaan bij uw afweging moet betrekken. Ik wil de heer Slottje en de andere ondertekenaars dan ook stellig ontraden het amendement te handhaven. De heer J. Beijering: Er zitten toch ex-ID-baners momenteel al twee jaar in een participatiebaan? Dat zijn vooral mensen beneden de 45 jaar. Hun inkomen is gegroeid ten opzichte van wat zij voorheen in de zogeheten Melkert-banen ontvingen en dus zitten zij al voor een deel boven het sociaal minimum, zo meen ik.
Vergadering van 22 december 2005 Wethouder Van der Zwaag: Nee, dat is een andere categorie. De heer Slottje: Mijnheer de voorzitter. Ik wil even wijzen op een misverstand. Ik stel niet voor de participatiebanen geheel te schrappen, maar alleen dàt gedeelte waarvoor, naar u zelf zegt, 'ook op langere termijn het vinden van regulier werk naar het oordeel van het college niet haalbaar wordt geacht.' Dat zijn dus mensen ten aanzien van wie u zegt: 'Wij doen het een tijdje met een participatiebaan, maar een reguliere baan zal het niet worden.' Wethouder Van der Zwaag: Dat moet in de periode van twee jaar blijken. De hoofdzaak van een participatiebaan is dat wij ernaar streven dat iemand na twee jaar doorstroomt naar een reguliere baan. Als blijkt dat dat niet lukt, gaan wij kijken of… De heer Slottje: Oké, maar als u mijn amendement overneemt, hebt u nog steeds de vrijheid om aan mensen een participatiebaan aan te bieden. Uw bedoeling is een participatiebaan een opstap naar regulier werk te doen zijn, maar dat lukt misschien niet. Als u nu de tweede zin van art. 10.2 schrapt, zijn er mensen van wie u kunt zeggen dat voor hen een participatiebaan gunstig zal zijn en… Wethouder Van der Zwaag: Ik heb het amendement helaas nog niet en weet dus niet precies wat u wilt schrappen. De heer Slottje: Ik heb het gisteren rondgemaild en de griffier heeft het voor mij aan iedereen doorgestuurd. Wethouder Van der Zwaag: Ik heb alleen een amendement van u ontvangen over het vòlgende agendapunt. De heer Slottje: Dat is van vandaag. Gisteren heb ik het amendement over dìt agendapunt ingestuurd en ik had er dus op gerekend dat u de inhoud van mijn amendement al wel zou kennen. De voorzitter: Ik stel voor de behandeling van dit agendapunt nu even aan te houden, zodat een ieder het amendement even goed kan lezen en overdenken. (Zie voor het vervolg van de behandeling pag. 223, rechter kolom.) 14. Voorstel tot vaststelling Verordening toeslagen en verlagingen WWB 2006. (nr. 05/45) Mevrouw Van de Belt: Mijnheer de voorzitter. Deze verordening is in de commissie samenleving behandeld, waarbij door D66 een discussie is aan-
222 gezwengeld over het besluit om thuiswonende jongeren alleen nog de basisuitkering toe te kennen – dus niet ook de toeslag –, met als argument dat zij wat moeten worden geprikkeld om aan het werk te gaan. Wij hebben er ook in de fractie ook nog over gesproken. De wethouder heeft in de commissie terecht gezegd dat wij het principe 'werk boven uitkering' hanteren, maar toch vinden wij dat de suggestie dat schoolverlaters moeten worden geprikkeld om aan het werk te gaan omdat ze anders thuis achter hun playstations blijven hangen, niet juist. Wij zijn daarom tegen het laten vervallen van de toeslag; er wordt hierover door de heer Slottje een amendement ingediend. De heer Slottje: Mijnheer de voorzitter. Dat amendement zal ik mede namens mevrouw Van de Belt en de heer Fidom indienen. Het punt is al duidelijk geïntroduceerd: schoolverlaters van 21 jaar en ouder hebben dezelfde plicht als anderen die een beroep op de Wet werk en bijstand doen, namelijk om zich ervoor in te spannen om zo spoedig mogelijk door het verkrijgen van een werkkring inkomen te verwerven. Dat geldt voor iedereen, en voor wie dat niet doet, bestaan er sancties en ook die gelden voor iedereen. Omdat banen er geleidelijk door het jaar heen komen, vinden niet alle schoolverlaters meteen een baan. Bij voorbaat met een extra maatregel ten aanzien van hen komen, is discriminatie en dat vinden wij niet toelaatbaar. Het miskent ook het grote maatschappelijk belang dat mensen zich zo veel mogelijk scholen; mensen die vijf jaar na de leerplicht hebben doorgeleerd, willen met hun opleiding echt wel wat dóen. U kunt art. 6 over de schoolverlaters dus maar beter schrappen. Wethouder Van der Zwaag: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben afgesproken dat werk boven inkomen zal gaan en dat men bij de poort strenger zal zijn, en daar hoort deze verordening bij. Ik word enigszins geprikkeld door het gebruik van het woord 'discriminatie'. Dat daarvan sprake zou zijn, werp ik verre van mij. Wij hebben het hier namelijk niet over een aantasting van het basisrecht van jongeren; zij krijgen gewoon de uitkering waar zij recht op hebben. Wij maken alleen gebruik van het recht dat wij als gemeente hebben om zelf de hoogte van de aan bepaalde categorieën toe te kennen toeslagen te bepalen. Van discriminatie is dus geen sprake, evenmin als van het bij voorbaat komen met een maatregel. De toeslagen die men gewend was, zijn in beperkte mate verlaagd, ten eerste inderdaad als extra prikkel voor de jongelui om werk te zoeken en zo zelf in hun inkomen te voorzien – dat is ook hun wettelijke plicht – en verder om een evenwicht tot stand te brengen met Wajong- en andere uitkeringen voor jongeren. De heer Boersma: Een belangrijk aspect hierbij is ook dat het vooral om thùiswonende jongeren gaat.
Vergadering van 22 december 2005 Zij krijgen 60 %, omdat zij geen woonlasten hebben. De op zichzelf wonende jongeren krijgen wèl gewoon honderd procent. De heer Slottje: Voor andere mensen met minder woonlasten kunt u ook op grond van de levensomstandigheden tot een verlaging komen. Daarvoor behoeft u dus geen aparte categorie te maken. De verwijzing naar de Wajong is niet terecht, want ik heb het daarover wel in de commissie maar nu niet gehad. Wethouder Van der Zwaag: Ik noem dit alleen om aan te geven dat het tweede argument is dat er nu sprake is van een gelijktrekking van de uitkeringen voor deze categorie. De heer Slottje: Dan moet u niet de categorie schoolverlaters noemen, maar moet u iedereen die een beroep op de bijstandswet doet op dezelfde wijze behandelen. Wethouder Van der Zwaag: Daar zit dan het verschil van mening. Wij vinden het terecht om jongeren, die méér kans op het vinden van werk hebben dan iemand van 55, uit te dagen tot het zelf actief gaan zoeken naar een baan. Dit enigszins prikkelen met een iets lagere toeslag dan voorheen zie ik echt als passend bij het feit dat wij als gemeente de slogan 'werk boven uitkering' hanteren en bij de poort naar de bijstandwet enige gestrengheid willen betrachten. Het amendement van D66 wordt hierop bij handopsteken in stemming gebracht en verworpen. Alleen de fracties van D66, GroenLinks en Leefbaar Hoogeveen hebben te kennen gegeven voor aanneming ervan te zijn. Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop conform het voorstel besloten, onder aantekening dat de fracties van D66, GroenLinks en Leefbaar Hoogeveen geacht willen worden tegen art. 6.1 te hebben gestemd. 15. Voorstel tot vaststelling Programma 2006 onderwijshuisvesting. (nr. 05/46) Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel besloten. 16. Voorstel tot vaststelling bestemmingsplan Hoogeveenseweg 43 te Pesse. (nr. 05/48) De heer Steenbergen: Mijnheer de voorzitter. Wij vinden dit een heel goed plan. Wij hopen dat, als er meer van deze gevallen zijn, deze vooruitlopend op de ruimte-voor-ruimte-regeling voortvarend zullen worden aangepakt.
223 Wethouder Leistra: Mijnheer de voorzitter. De provincie heeft de ruimte-voor-ruimte-regeling nog niet vastgesteld. Wij hebben er in dit geval op geanticipeerd. De discussie over de bewuste 1.000 en 750 m2 loopt nog volop, maar u kunt ervan uitgaan dat wij actief gebruik zullen maken van zich voordoende mogelijkheden. Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop conform het voorstel besloten. 17. Voorstel tot vaststelling van de Verordening onroerendezaakbelastingen 2006. (nr. 05/49) Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel besloten. 18. Wijziging(en) van de begroting 2005 en 2006. (De heer A. Beijering is bij de behandeling van en de besluitvorming over dit voorstel niet in de raadszaal aanwezig.) De voorzitter: De heer A. Beijering heeft medegedeeld niet aan de beraadslaging en de besluitvorming over met name de begrotingswijziging nr. 22 te willen deelnemen. Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop conform het voorstel besloten. Voortgezette behandeling van agendapunt 13. Wethouder Van der Zwaag: Mijnheer de voorzitter. De heer Slottje stelt voor om de tweede zin van art. 10.2 te laten vervallen. Ik wil dit ontraden. In de eerste plaats zou je dan eerst een principiële discussie moeten gaan voeren over de vraag of reïntegratie wel of niet ten koste van bestaande voorzieningen mag gaan. In mijn optiek is dat mogelijk. Wanneer men zou zeggen dat er alleen tot reïntegratie mag worden gekomen als de betrokkenen hun voorzieningen kunnen behouden, zouden wij van het reïntegratiebudget heel veel overhouden. In de tweede plaats gaat men, als men alleen focust op het eerste, ervan uit dat elke participatiebaan een garantie biedt op het vinden van een reguliere baan, maar die garantie is er niet. Wanneer iemand een participatiebaan aanneemt met de gedachte over één of twee jaar een reguliere baan te zullen vinden maar dit niet blijkt te lukken, is ook die persoon de langdurigheidstoeslag kwijt. Verder vind ik dat wij, uitgaande van 'werk boven inkomen', mogen bekijken op welke wijze er kan worden gekomen tot maatschappelijke participatie. Laat de heer Slottje bovendien niet onderschatten wat het voor mensen betekent wanneer zij niet meer van een uitkering afhankelijk zijn. Behalve een geringere administratie en wellicht ook psychische belasting brengt dit voor hen meer mogelijkheden met zich. Wanneer
Vergadering van 22 december 2005 men er met het oog op de voorzieningen voor kiest deze mensen in een uitkeringssituatie te laten zitten, onthoudt men hun die mogelijkheden. Na bestudering van het amendement van de heer Slottje blijf ik dus zeggen: laten wij dit alsjeblieft niet doen, want daarmee verlaten wij het adagium 'werk boven inkomen'.
224 Wethouder Van der Zwaag: Mijnheer de voorzitter. Tot mevrouw Vos kan ik zeggen dat het eenmalig toekennen van een premie bij het verkrijgen van werk mogelijk is en ook zal gebeuren. Wie een participatiebaan aangeboden krijgt en aanvaardt, krijgt daarvoor dus een premie. De voorzitter: De langdurigheidstoeslag toch ook?
De heer J. Beijering: Mijnheer de voorzitter. Wij kunnen ons geheel vinden in de reactie van het college. Wij hopen dat mensen door middel van werkervaringsplaatsen en participatiebanen meer kansen op het vinden van regulier werk zullen krijgen. Daarbij zijn scholing en begeleiding zeer waardevolle instrumenten. Wij staan dan ook geheel achter dit voorstel. Mevrouw Vos-Baas: Mijnheer de voorzitter. Wij kunnen het voor een groot gedeelte eens zijn met wat de wethouder over de voordelen van het hebben van werk heeft gezegd. Er zullen echter ook mensen zijn die géén werkende partner hebben en nìet de door hem geschetste voordelen kunnen genieten. Zijn er dan nog andere mogelijkheden om die mensen wat tegemoet te komen, zoals het toekennen van premies voor werk? De heer Slottje: Mijnheer de voorzitter. Ik wil de wethouder en u allen erop wijzen dat art. 10 zegt dat het gaat om mensen voor wie naar het oordeel van het college ook op langere termijn het verkrijgen van regulier werk niet haalbaar wordt geacht. Ik ben het ermee eens dat het voor iedereen een zegen is om van het gedoe rondom een bijstandsuitkering af te zijn, want het daarvan afhankelijk moeten zijn is echt een straf. Je wenst dat niemand toe. Er zit veel in wat nu eenmaal niet anders kan, maar het is narigheid. Wanneer je al zo lang een inkomen op bijstandsniveau hebt en geen uitzicht hebt op het vinden van een reguliere baan, kun je nog heel lang op dat niveau blijven zitten. Wanneer u de tweede zin van art. 10.2 schrapt, hebt u altijd nog de mogelijkheid om te proberen iedereen bij wie u ook maar een kàns van slagen bij het vinden van werk ziet, in participatiebanen te krijgen. Dat behóeft dus niet altijd te lukken. Ik denk niet dat u dan veel geld zou overhouden. U moet voorkomen dat de mensen in de valkuil van art. 36.1b van de Wet werk en bijstand vallen. Mevrouw Van de Belt: Mijnheer de voorzitter. Ik kan dit pleidooi alleen maar ondersteunen. In de argumentatie onder 4 staat dat er óók additionele banen mogelijk zijn mensen die niet primair gericht zijn op doorstroming naar reguliere banen, maar die deelname aan de maatschappij als primair doel hebben. Wanneer je weet dat er mensen zijn die héél weinig kans hebben om weer aan het werk te komen, moet je dit amendement aannemen.
Wethouder Van der Zwaag: Nee. De voorzitter: Eens in de vijf jaar. De heer Slottje: In principe na vijf jaar permanent, want je kunt niet langer dan vijf jaar van een inkomen op bijstandsniveau leven. Wethouder Van der Zwaag: Ja, maar de categorie van mensen die in feite nergens meer kans op hebben, zijn ook niet de mensen die voor participatiebanen in aanmerking komen. Wij hebben het dan echt over een heel andere categorie. Voor de zogenoemde 'mensen in de ruststand' doen wij niets anders meer dan ervoor zorgen dat zij hun uitkering, hun voorzieningen en eventuele andere hulp op tijd krijgen. Deze mensen blijven dus al hun voorzieningen houden, niet alleen de langdurigheidstoeslag maar ook de andere. Ik vind dat u te zeer alleen naar die langdurigheidstoeslag kijkt. Die toeslag komt alleen terecht bij die mensen van wie wij allen weten dat er voor hen heel weinig reïntegratie middelen behoeven te worden ingezet, aangezien zij niet voor dit soort functies in aanmerking komen. De heer Slottje: Dat zijn toch precies de mensen van wie u in lid 2 zegt: "…naar het oordeel van het college niet haalbaar wordt geacht"? Als u die mensen ook geen participatiebanen gaat aanbieden, kunt u dit beter schrappen, zodat wij van die onduidelijkheid af zijn. Wethouder Van der Zwaag: Het gaat zowel om regulier werk als om een maatschappelijke baan, waarbij ik denk aan bepaalde vormen van vrijwilligerswerk. Men kan via een participatiebaan bij een instelling in dienst treden en daar zo gaan werken, Wat u zegt, betekent in feite dat men helemaal niet moet beginnen aan het zogenoemde 'werken met behoud van uitkering'. Het gaat, nogmaals, om de moeilijkste categorie, mensen in wie wij wat reïntegratie betreft weinig meer investeren. Het zijn vooral die mensen die gebruik kunnen maken van de langdurigheidstoeslag. Voor de anderen blijf ik bepleiten dat werk boven inkomen moet gaan, en dan gaan reïntegratiemiddelen bóven eventueel te vervallen voorzieningen. De heer Slottje: Het gaat mij om tìjdelijk werken met behoud van uitkering. Daarna val je terug en
Vergadering van 22 december 2005 kun je geen langdurigheidstoeslag meer krijgen. Het amendement van D66 wordt hierop bij handopsteken in stemming gebracht en verworpen. Alleen de fracties van D66, GroenLinks en Leefbaar Hoogeveen en de heer Bottenheft hebben te kennen gegeven voor aanneming ervan te zijn. Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop conform het voorstel besloten, onder aantekening dat de fracties van D66, GroenLinks, Leefbaar Hoogeveen en de heer Bottenheft geacht willen worden te hebben tegengestemd. 19. Uitreiking prijs beste raadsvoorstel 2005 door de jury. De voorzitter: De commissievoorzitters hebben de jury gevormd en namens hen zal de heer Van der Laan nu het een en ander naar voren brengen. De heer Van der Laan: Mijnheer de voorzitter. Als uitsmijter mogen wij deze prijsuitreiking meemaken. Wij hebben een rapport opgesteld, dat wij u straks als voorzitter van de raad zullen overhandigen. Ik zal er nu vrijelijk uit citeren, maar de essentie moet ik u wel vertellen. Mijnheer de voorzitter, raadsleden, ambtenaren, overige belangstellenden. De heer Wagelaar: En de luisteraars van Radio Hoogeveen! De heer Van der Laan: Die vallen toch onder 'de overige belangstellenden'? Ik begrijp echter wel waarom u dit graag even wilde zeggen. De voorzitter: Omdat u in het ziekenhuis niet kon meeluisteren! De heer Wagelaar: Op zaterdag kon het wèl, want ik had geprotesteerd. De heer Van der Laan: Het is in ieder geval nu voor het eerst dat de raad van Hoogeveen een prijs gaat uitreiken aan een ambtenaar. Misschien wordt dit het begin van een mooie traditie. Eind 2004 heeft het presidium besloten een prijs in te stellen voor het beste raadsvoorstel van 2005. Het heeft ook voor een deskundige jury gezorgd: de raadsleden in het presidium, bijgestaan door de griffier; zo kostte het werk van de jury tenminste niets extra's. De prijs is bedoeld voor het verhogen van de kwaliteit van de raadsvoorstellen. U allen weet natuurlijk wat er bij het opstellen van een raadsvoorstel komt kijken – de ambtenaren weten dat zeker –, maar u wilt het vast nog graag een keer van mij horen: • gebruik begrijpelijke taal; formuleer helder, gebruik korte zinnen en de directe rede, vermijd af-
225 kortingen en maak geen spel- of stijlfouten; • zorg voor logica in de opbouw van het betoog; • richt het stuk op de raad en niet op de manager of het college; • zorg voor inhoudelijke juistheid en volledigheid van het voorstel en voor het tijdig indienen daarvan. Dit is een heel mooi model. De ambtenaren moeten dit gebruiken en dus vindt u het steeds in de raadsvoorstellen terug. Een raadslid moet in één oogopslag kunnen zien waar een raadsvoorstel over gaat en wat daarmee zal worden besloten. Dat kan worden aangegeven in resp. een samenvatting en een voorgesteld besluit. Als raad hebben wij dit jaar 43 voorstellen behandeld. Wanneer u ze langsloopt, zult u zien dat sommige daarvan niet eens een samenvatting bevatten, terwijl de samenvatting in andere voorstellen niet kort was te noemen; één of anderhalf A4tje is toch niet kort. Wat kennelijk ook heel lastig is, is het in raadsvoorstellen weergeven van het beoogde resultaat. Het gaat dan om het maatschappelijk effect van het te nemen besluit. Sommige raadsvoorstellen vermeldden dat het hier te nemen besluit het beoogde resultaat was. Raadsleden en ambtenaren kennen zo langzamerhand toch de term SMART: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden? U ziet het, ik hou mij aan de afspraak om een gebruikte afkorting meteen uit te leggen. U allen kent de uitdrukking: tussen Keulen en Parijs ligt de weg naar Rome. Ik kan u verzekeren dat daar véél wegen naar Rome leiden. Zo moeten de raadsvoorstellen ook alternatieven voor het voorgestelde bevatten, maar dit is maar mondjesmaat gebeurd. De argumentatie waarom er voor een bepaalde oplossing was gekozen, bleef vaak steken in de beredenering van één oplossing, maar ja, als er geen alternatieven waren, was dat natuurlijk ook de enige mogelijkheid. Verder is er het aspect van het tijdpad naar het maatschappelijk effect van een voorstel. Dit is natuurlijk niet in elk voorstel even belangrijk, bijvoorbeeld niet in een voorstel tot vaststelling van een bestemmingsplan. Monitoring en evaluatie zijn van belang om de raad te laten weten hoe het verder gaat: hoe wordt de uitvoering van een besluit gevolgd en hoe wordt bekeken of het beoogde maatschappelijk effect inderdaad wordt bereikt? De jury vraagt hiervoor extra aandacht, omdat het werk van de raad niet af is als een besluit is genomen. Wij moeten niet alleen weten wat wij willen en willen bereiken, maar ook hoe dat bereikt moet worden. Ik heb enige ervaring met het beoordelen van werkstukken en weet zodoende dat er objectieve criteria zijn; zo moet een samenvatting uit maximaal zes regels bestaan. Er zijn echter ook subjectieve criteria: hoe beoordeel je de opbouw? Het is een goed gebruik om een jury uit een oneven
Vergadering van 22 december 2005 aantal leden te laten bestaan, zodat er altijd een meerderheid zal zijn. Van deze optie heeft déze jury echter geen gebruik behoeven te maken, want zij is unaniem gekomen tot het nomineren van drie raadsvoorstellen voor een prijs. De ambtenaren hadden het ons erg moeilijk kunnen maken door op alle onderdelen uitmuntend te presteren, maar dat is niet gebeurd. De drie genomineerde voorstellen zijn – ik noem ze in de volgorde waarin wij ze hebben gekregen –: • het voorstel 05/10 over de afbouw van de IDbanen en Wiw-banen, geschreven door Jacob Willemsma; • het voorstel O5/25 over de overdracht van de eigendom en het beheer van woonwagens en standplaatsen, geschreven door Marian Olde-Kreeft; • het voorstel O5/28 over de ombudscommissie, geschreven door Frank van der Meulen. Deze ambtenaren verdienen naar het oordeel van de jury allen een eervolle vermelding – hartelijk gefeliciteerd hiermee! –, maar er kan er natuurlijk maar één de eerste zijn. De eerste prijs en ook de andere prijzen zullen straks door de voorzitter van de raad worden uitgereikt. De jury is uitgekomen bij een voorstel dat ingaat op alle elementen die van belang zijn. Er is daarin een korte en duidelijke samenvatting gegeven, het voorgestelde besluit is puntsgewijs verwoord en het betreft een lastig probleem waarover de commissieleden heel betrokken hebben gediscussieerd. Hoewel het nog niet volmaakt is, acht de jury dit voorstel de eerste prijs waard. De twee andere schrijvers gaan niet met lege handen naar huis, want zij krijgen een aanmoedigingsprijs. De winnaar van de eerste prijs is geworden de heer Jacob Willemsma met het voorstel over de afbouw van de ID-banen en Wiw-banen. Jacob, van harte gefeliciteerd! Ik wil nu de voorzitter van de raad de gelegenheid geven zijn taak in dezen te verrichten. De voorzitter: Ik verzoek Jacob en Marjan hier te komen staan, want jullie mogen gezìen worden. Ik moet Frank van der Meulen verontschuldigen wegens andere verplichtingen. Jacob en Marjan, ik wil jullie deze prijzen heel graag geven., Het presidium had een te verdelen budget vastgesteld en heeft ervoor gekozen het onderscheid tussen de eerste en de tweede prijs heel groot te maken, dit omdat een prijs moet prikkelen, in dit geval degenen die nu denken: 'Hadden wij nu maar beter ons best gedaan, dan hadden wij misschien die eerste prijs kunnen krijgen.' De eerste prijs moet dus tot jaloezie dwingen. Aan de andere kant willen wij er ten opzichte van de ambtelijke organisatie mee aangeven hoe belangrijk het is de dualisering in deze gemeenteraad te ontwikkelen. Men moet leren de raad de goede en juiste informatie te leveren en hem de goede beslispunten voor te leggen. Nu zei Klaas van der Laan al dat er vele wegen naar Rome leiden. De winnaar van de eerste
226 prijs mag naar Rome en de winnaars van de tweede en derde prijs mogen naar De Tamboer. Jullie goede voorbeeld doet hopelijk vele malen goed volgen, zodat het volgend jaar een heleboel raadsvoorstellen zullen kunnen worden genomineerd. Waar de vòlgende eersteprijswinnaar naar toe gaat, zullen wij dan nog wel zien. Bedankt voor jullie inzet en betrokkenheid, geniet van je prijs en ga zo door! (Applaus.) De heer Willemsma: Ik vind deze prijs ook een compliment voor de afdeling P&O, want het voorstel van mij is tijdens en vlak na de training in het helder schrijven van raadsvoorstellen tot stand gekomen. Volgens mij is het de afdeling P&O die voor die training heeft gezorgd en daarvoor past haar dus hulde. De heer Van der Laan: Maar je wilt ze niet allemaal méé hebben! De voorzitter: Voordat ik de vergadering sluit, heb ik nog een mededeling te doen. U hebt gemerkt dat er vanavond iets naar binnen werd gebracht. Ik dacht eerst dat het de prijs was die door de griffier was besteld, maar hij wist van niets. Het geheel is weer netjes buiten gezet en bekeken, waarbij er twee levende hanen in bleken te zitten. Er stond een opschrift bij waarin de raad werd aangeduid als kakelhuis. Wij zullen de levende haven naar de kinderboerderij brengen. Wij zijn nu aan het einde van de laatste raadsvergadering in dit jaar. Ik wil u vanaf deze plaats goede, gezonde en gezegende feestdagen toewensen, evenals een oergezond 2006. Het zal een bijzonder jaar zijn, omdat in dat jaar weer gemeenteraadsverkiezingen zullen worden gehouden. De beide Ottens hebben vanavond een soort duorol gespeeld, maar het aardigste vond ik dat de ene heer Otten helemaal naar Italië is gegaan om te bezien wat iedereen in Hollandscheveld kan vinden. De vergadering is gesloten. (22.08 uur.) Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Hoogeveen op 26 januari 2006. De griffier,
De voorzitter,
J.P. Wind.
W.P.M. Urlings.
alg. verslagbureau drexhage c.s.