De Zichtrekening
Lode Veekmans wachtte geduldig zijn beurt af. De dame voor hem was in een heftig gesprek gewikkeld met de loketbediende. Hij kon het gesprek van a tot z volgen. De vrouwelijke klant op leeftijd, overdreven geschminkt en in een kleedje dat duidelijk niet bij haar leeftijd paste, bekloeg zich over kosten die de bank haar uitleg onrechtmatig aangerekend had. De loketbediende zuchtte toen de dame dreigde naar een andere bank over te stappen als er geen orde op zaken werd gesteld. De discussie duurde nog tien minuten vooraleer het probleem was opgelost. De vrouw keerde zich om, bekeek Veekmans alsof hij een stuk vuil was en liep naar uitgang, zwaaiend met haar uittreksels. ‘Allemaal dieven,’ zei ze overdreven luid toen ze de deur openduwde. ‘Wat kan ik voor u doen meneer Veekmans?’ De bank maakte er een zaak van om haar klanten bij naam aan te spreken. ‘Ik vrees dat er een vergissing is gebeurd. Met mijn zichtrekening.’ Lode Veekmans schoof een A4-tje in de loketschuif. Een document dat hij na een paar mislukte pogingen uit zijn gedateerde inkjet printer had weten te halen. De bankbediende bekeek het blad. Zijn mond viel open toen hij het bedrag op de zichtrekening onder ogen kreeg. ‘Ogenblikje meneer, ik kijk het even na.’ De geschrokken bediende begon verwoed op zijn klavier te typen. Het was duidelijk dat het hier om een hoogst ongewone zaak ging. Deze keer schoten zijn wenkbrauwen omhoog toen de status van de rekening op het scherm verscheen. ‘Op het eerste zicht lijkt alles in orde meneer. Er is inderdaad een overschrijving gebeurd op datum van eergisteren. Voor een bedrag van …’ De man in de rij achter Veekmans boog zich naar voor om mee te luisteren. ‘van vijf miljoen euro...’ ‘Maar dat is een vergissing. Ik weet niet waar dat geld vandaan komt. De bank heeft zich van rekeningnummer vergist.’ Veekmans pauzeerde even. Dit was voor hem wel heel gedurfd. ‘Ik wil de directeur spreken, nu, als het even kan.’ ‘Dat lijkt me inderdaad een goed idee, meneer Veekmans. Als u denkt dat er iets fout is gelopen...’
De man achter het loket keek met nieuw ontzag naar zijn klant. ‘Een ogenblikje alstublieft. Ik haal er meneer Van Dijck er even bij.’ Veekmans trommelde met zijn vingers op de balie. Het was de eerste keer dat hij een probleem had met de bank en nu dit. Het was ongehoord dat zo’n vergissing kon gebeuren. Met al die computers. Is er dan geen controle over de verrichtingen? Zijn vertrouwen in de bank daalde evenredig met het gestorte bedrag. De bediende kwam terug en wees naar de deur die toegang gaf tot de kluizen en de privé kantoren. Hij drukte op een knopje. Veekmans hoorde een klik en liep van het loket weg zonder de man een verdere blik te gunnen. Toen hij de zware deur openduwde, stond de directeur op hem te wachten. ‘Meneer Veekmans, wat een genoegen u persoonlijk te ontmoeten. Hij stak zijn hand uit. Veekmans gaf een slap handje terug. ‘Komt u toch mee naar mijn kantoor.’ De directeur, een man met wit haar en een minuscuul leesbrilletje, troonde hem mee naar een bureel op het einde van de gang. ‘Gaat u toch zitten, meneer Veekmans. Kan ik u iets aanbieden? Koffie, iets fris of liever iets pittiger? Een cognacje misschien?’ Veekmans zwaaide het aanbod weg. ‘Er is een zware ver…’ De directeur onderbrak hem. ‘Meneer Veekmans, ik kan u verzekeren, aan het eind van dit gesprek bent u een gelukkig man. Een heel gelukkig man als u het mij vraagt. We hadden u persoonlijk op de hoogte willen brengen maar u bent ons in snelheid gepakt. Heel verdienstelijk dat een klant zijn bankzaken van zo nabij opvolgt.’ Veekmans was sprakeloos. In plaats van een verontschuldiging kreeg hij iets te horen wat hem van stuk bracht. Hij nam plaats in een stoel zonder leuningen. ‘Laat mij even uitleggen wat er is gebeurd.’ Van Dijck nam een mapje uit een klein stapeltje en plaatste het voor zich. Het bureau van de bankdirecteur oogde kaal. Er stond enkel een telefoon en een geopende laptop op het glimmende houten bovenblad. Van Dijck geloofde dat de eerste indruk van belang was. Op deze manier kon hij aantonen dat hier alles onder controle was en dat het geld van de klanten niet werd besteed aan overbodige zaken. Hij verschoof zijn leesbrilletje. ‘Dit is allemaal strikt confidentieel en ik zou u beleefd willen verzoeken met deze informatie niet naar buiten te treden.’ Van Dijck keek op. Veekmans trok een bedenkelijk gezicht. Zijn achterdocht groeide zienderogen. ‘Kijk, op drie september kreeg ik een telefoon van een persoon die anoniem wenst te blijven. De klant is, laat ik het zacht uitdrukken, een belangrijke aandeelhouder van deze bank. De persoon in kwestie lijdt aan een ongeneeslijke ziekte en heeft
nog enkele maanden te leven. Ik weet dit uit goede bron. Hij heeft de wens geopperd om een deel van zijn aanzienlijk fortuin weg te schenken. Het was zijn pertinente wil om het geld te schenken aan een man of vrouw, door het lot gekozen uit ons klantenbestand.’ Van Dijck pauzeerde even om de woorden goed te laten indringen. ‘Maar ik hoef het geld niet. Ik wil er niets mee te maken hebben.’ De bankdirecteur lachte breed. Dit was een reactie die hij niet had verwacht. ‘Meneer Veekmans, u kunt vrij beschikken over het geld. Wegschenken bijvoorbeeld. Aan, ik noem maar wat, aan Artsen Zonder Grenzen of aan het Kankerfonds. Maar vooraleer u die stap zet zou ik toch even nadenken wat nu allemaal mogelijk wordt. Denk aan een villa in Knokke, een luxueuze wereldreis op een vakantie op een tropisch eiland. Misschien kunt u ook uw familie laten delen in uw rijkdom. Maar opgelet met familieleden en vrienden. Ik zie de aasgieren al neerstrijken.’ Veekmans kon niet direct een antwoord verzinnen. Hij dacht na. Zijn vrouw was vijf jaar geleden aan kanker gestorven. Met de familie van zijn echtgenote leefde hij in onmin. Hij was een enige zoon en er bleven alleen neven en nichten over die hij enkel zag op begrafenissen. Nee, als hij het geld hield, moest hij het zelf opmaken. Alsof hij de gedachten van Veekmans kon lezen, zei Van Dijck: ‘Ik weet hoe ik het geld zou besteden. Ik zou me de rest van mijn leven laten verwennen en alles doen waar ik zin in heb.’ Lode, die in een vroeger leven boekhouder was geweest in een kleine kmo die kranen en hoogwerkers verhuurde, dacht na. Het bleef tien seconden stil terwijl hij koortsachtig over de situatie nadacht. Zijn gezicht verstrakte. De ex-boekhouder dacht aan de vele confrontaties die hij met de belastinginspecteurs had meegemaakt. ‘En wat met de fiscus? Die gaan met het grootste deel van het bedrag lopen. Hoeveel bedraagt dat percentage weer?’ ‘Een terechte opmerking, meneer Veekmans, dat kan inderdaad hoog oplopen. Het gestorte bedrag is netto. Uw weldoener heeft het zo geregeld. Alles volkomen legaal en volgens de regeltjes. U hoeft zich niet de minste zorgen te maken. Ik neem nu aan dat u het geld aanvaard.’ ‘Ik ga er nog een nachtje over slapen.’ ‘Natuurlijk, meneer Veekmans. Maar er is nog iets waar ik uw aandacht wil op vestigen. Elke minuut dat het geld op de zichtrekening blijft staan, verliest u geld, veel geld. Ik spreek nu tegen mijn eigen winkel. Alleen de bank verdient hieraan.’ Van Dijck raadpleegde een pagina in het mapje. ‘Wij hebben Wendy Ceulers aangesteld als uw persoonlijke adviseur. Zij kan u helpen om uw fortuin te laten renderen. En dat zal in uw geval wel iets beter zijn dan bij de gemiddelde
klant. Ziet u, meneer Veekmans, wij willen de fondsen bij onze bank houden. Daarvoor zijn wij bereid een inspanning te doen, een substantiële inspanning. De fiscus is niet onze beste vriend, als u begrijpt wat ik bedoel.’ Lode Veekmans begreep als ex-boekhouder maar al te best wat de directeur bedoelde. Hij knikte. Zijn mond werd alsmaar droger en zijn hart klopte nu al een tijdje in een hogere versnelling. ‘Ik zal toch maar een glas water nemen.’ ‘Maar natuurlijk Ik laat het meteen brengen.’ De directeur toetste drie cijfers in. Er werd onmiddellijk opgenomen. ‘Van Dijck hier. Een glas water en een koffie graag.’ Veekmans had moeite om zijn gedachten te ordenen. Hij was dankbaar met de korte onderbreking. ‘Oh ja, en nog iets,’ De bankmanager haalde iets uit de map wat op een kredietkaart leek. ‘Dit is een zeer speciale kaart, meneer Veekmans. Eentje die we speciaal toekennen aan zeer goede klanten. Onbeperkte limiet en overal geldig.’ Van Dijck schoof de goudkleurige kredietkaart in de richting van Veekmans. Vervolgens haalde hij een gesloten briefomslag uit het mapje. ‘Alstublieft. Deze enveloppe bevat uw persoonlijke code. Ik veronderstel dat u wat cash wil opnemen? Om de gebeurtenis te vieren. Ik veronderstel dat u vanavond niet thuis wil eten? Of morgen en overmorgen? Van Dijck lachte zijn gebleekte tanden bloot. Er werd op de deur geklopt. ‘Binnen.’ Een jonge vrouw, in witte blouse en zwarte rok, kwam binnen met een dienstblad met de drankjes. ‘Dank je Anita. Oh, Dit is meneer Veekmans, een van onze belangrijke klanten.’ Anita glimlachte uitgebreid naar de klant. Het gerucht had al zijn ronde gemaakt onder het bankpersoneel. Een dergelijk nieuwtje verspreidt zich met de snelheid van het licht. Veekmans nam het glas en dronk gulzig. Van Dijck sipte van zijn hete koffie, de zesde kop van de dag. ‘Sta mij toe u nogmaals geluk te wensen. Ik kan mij voorstellen hoe u zich voelt op dit moment. Dit overkomt niet iedereen. Het lot had iets speciaals voor u in petto, meneer Veekmans.’ De directeur stond op. Zijn werk zat er op. Veekmans veerde recht en griste de kredietkaart en de enveloppe van het bureau en stak ze in zijn jaszak. Van Dijck stak zijn hand uit. ‘Dank u voor het vertrouwen in onze bank. Laat het allemaal even bezinken. Maar ik hoop dat wij vlug iets van u horen. Ik kijk er al naar uit. Ik begeleid u even naar buiten.’ ‘Als dit een droom is, kan ik nu best wakker worden,’ dacht
Veekmans toen hij op straat stond. Hij keek rond en aarzelde. Aan de betaalautomaat was een dikke negerin tegen zichzelf aan het praten. Hij zag hoe ze één enkel biljet van vijftig euro uit de gleuf haalde. Veekmans haalde de enveloppe uit zijn jaszak, scheurde hem open en haalde er een verzegeld document uit. Hij verwijderde het plakstrookje dat de code verborg en las: ‘0010’. Resoluut haalde hij de bankkaart boven en stak ze in de gleuf van de automaat. Toen de vraag naar de code op het scherm verscheen, tikte Veekmans traag 0010 in. Het maximumbedrag was 620 euro. Hij drukte op OK, nam zijn kaart terug en wachtte tot de machine de biljetten uitspuwde. Hij herhaalde de operatie. Tot zijn verbazing kreeg hij opnieuw hetzelfde gedrag. Veekmans stopte het bundeltje biljetten in zijn portefeuille die nauwelijks berekend was op een dergelijke hoeveelheid biljetten. Hij haalde diep adem en veegde met een zakdoek de zweetdruppeltjes van zijn voorhoofd. Lode Veekmans woonde op loopafstand van de bank. Onderweg naar huis sloeg hij aan het rekenen. Hij was zestig en had, volgens de statistiek die hij onlangs in de krant had gelezen, als man nog achttien jaar te leven. Vijf miljoen euro gedeeld door 18 en gedeeld door 365 gaf… Hoofdrekenen kon Veekmans nog als de beste. Als boekhouder heb je een loopbaan lang met cijfertjes te maken. Na een minuutje was hij klaar met de berekening. Hij kon dagelijks meer dan dertigduizend oude Belgische franken besteden. Dat was dan wel zonder rekening te houden met de te verwerven interesten. Veekmans schudde het hoofd in ongeloof. Toen hij op pensioen ging, had hij zich een uitspatting veroorloofd in een duur restaurant. De rekening beliep toen een tiende van dat bedrag. Het was hem zuur opgebroken. Honderd meter voorbij de bank stak Veekmans de straat over aan het zebrapad. Euforisch als hij was, zag hij niet dat het verkeerslicht op rood stond. Halverwege de straat werd hij gegrepen door een bestelwagen. Hij smakte frontaal tegen de voorkant en verzeilde onder het voertuig dat met gierende remmen tot stilstand kwam. Veekmans was op slag dood. Hij had nooit de kans om het logo te zien dat op de achterzijde van de bestelwagen was geschilderd. Een logo met sterretjes die in een vogel veranderden, op een groene achtergrond. Het logo van de bank die hij even tevoren verlaten had.