Neerlandia. Jaargang 81
bron Neerlandia. Jaargang 81. Jan De Graeve, Gent / Geert Groothoff, Den Haag 1977
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nee003197701_01/colofon.php
© 2015 dbnl
i.s.m.
1
[Nummer 1] Algemene vergadering ANV en uitreiking Visser-Neerlandia prijzen te Veere op 4 juni De algemene vergadering 1977 van het Algemeen Nederlands Verbond wordt gehouden op zaterdag 4 juni, van 12.00 tot 13.00 uur in Veere. Burgemeester A. Hack heeft daarvoor het prachtige en beroemde raadhuis aangeboden. Veere staat die dag geheel en al in het teken van het Algemeen Nederlands Verbond, want 's middags om 15.30 uur worden de Visser-Neerlandiaprijzen 1976 uitgereikt in de Grote Kerk van Veere. Na de uitreiking biedt het gemeentebestuur in het kerkgebouw de genodigden een receptie aan van ongeveer 17.00 uur tot 18.00 uur. Het is traditie dat de Visser-Neerlandiaprijzen in een cultuurhistorisch bouwwerk worden uitgereikt. Daartoe behoort zeker de Grote Kerk van Veere. De keuze is evenwel mede op het Zeeuwse stadje met zijn monument gevallen, omdat aan de Stichting Delta Cultureel een culturele Visser-Neerlandiaprijs is toegekend. De stichting heeft de zorg over en de regeling van de bestemming van de kerk op zich genomen.
Bezoekers algemene vergadering Om 11.35 uur vertrekt vanaf station Middelburg een bus naar Veere. Indien u per auto reist kunt u gebruik maken van de parkeerplaats Oranjeplein bij de Campveerse toren.
Bezoekers Visser-Neerlandiaprijsuitreiking Toegang tot de Grote Kerk alleen op vertoon van een kaart. Dit geldt ook voor degenen die reeds aanwezig zijn bij de algemene vergadering. Deze kaart kunt u aanvragen bij het ANV, Surinamestraat 28, Den Haag, met vermelding van het aantal personen. Vertrektijden bus van station Middelburg naar Veere: 9.35, 11.35, 12.35 en 14.35 uur.
Neerlandia. Jaargang 81
Gezicht op Veere vanaf de toren van de Grote Kerk (foto Mr. J.J. Dieleman)
Neerlandia. Jaargang 81
2
Visser-Neerlandia prijzen 1976 Culturele prijzen Stichting Delta Cultureel, Veere Als waardering voor het geven van een nieuwe, eigentijdse toekomst aan de Grote Kerk van Veere in het Vlaams-Zeeuws cultuurgebied. Service d'Animation Culturelle en Langues Germaniques, Braine-Le-Comte Als blijk van waardering voor de inspanning ten bate van het onderwijs in de Nederlandse taal. Noord-Zuid Contactcentrum Volksontwikkeling, Den Haag Als waardering voor het ijveren ten gunste van het overleg tussen de Nederlandse en Vlaamse vormings- en ontwikkelingsorganisaties. Stichting Toernooi der Lage Landen, Mheer (L.) Als waardering voor de wijze waarop zij gedurende vijfentwintig jaar het amateurtoneel in de Nederlanden heeft bevorderd. De Brusselse Post, Brussel Voor het vele werk gedurende een kwart eeuw in het belang van het Nederlandse cultuurleven en het onderwijs in het Nederlands in Brussel. Comité Amateurtoneel België-Nederland, Moordrecht Als waardering voor de bijdrage aan de integratie Noord-Zuid van het amateurtoneel.
Prijzen voor persoonlijke verdiensten Echtpaar Hekman - Damstra, Velsen De heer en mevrouw Hekman-Damstra hebben blijk gegeven zich belangeloos te beijveren voor de medemens die in nood verkeert. J.J. Dondorp, Hilversum Voor zijn jarenlange en belangeloze toewijding aan het geestelijk gehandicapte kind en voor de begeleiding van de ouders. Dr. Jozef Van Overstraeten, Aalst
Neerlandia. Jaargang 81
Voor zijn bezielende en belangeloze strijd voor de Vlaamse Beweging en de integratie van de Nederlanden, speciaal op het terrein van het toerisme. G. Spittael, Eeklo Voor het bevorderen van de gedachte voor wereldvrede en verzoening.
Welzijnsprijzen Vrienden van de Emiliehoeve, Den Haag Als waardering voor de wijze van voorlichting aan, de opvang en de genezing van drugverslaafden. Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting, Leusden Als waardering voor de voorlichting aan patiënten en ouders en allen die met de ziekte cystic fibrosis hebben te maken. Vrouwen Overlegkomitee, Antwerpen Als waardering voor het coördinerend en inspirerend werk op het terrein van de vrouwenemancipatie, met eerbiediging van ideologische verscheidenheid.
Prijzen televisiespelen Frits Enk - eerste prijs
Den Haag
W.J. Jansen - tweede prijs
Den Haag
Overige prijzen in alfabetische volgorde: Nel Bakker
Amsterdam
Yvonne Dillen
Lier
Gaston Gheuens
Lier
dr. H.A. Voet
Rotterdam
Het totaal van de VN-prijzen '76 bedraagt: f. 102.000 of BF 1.530.000.
Neerlandia. Jaargang 81
3
ANV-colloquium over ontwerp voor een Nederlandse Taalunie Op maandag 31 januari 1977 heeft het ANV in Bergen op Zoom een colloquium gewijd aan het eind december 1976 verschenen rapport ‘Ontwerp voor een Nederlandse Taalunie’. Het ontwerp is een werkstuk van een commissie, destijds ingesteld door de Nederlandse ministers van Onderwijs en Wetenschappen, van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, alsmede van de Belgische ministers van Nederlandse Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden en van Nationale Opvoeding-Nederlands Stelsel. Zestig deskundigen en belangstellenden op het terrein van de taal en letteren en op dat van de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen waren aanwezig. Ook de leden van de werkgroep die het rapport samenstelden. Dr. A.W. Willemsen, lid van het hoofdbestuur van het ANV en lid van de werkgroep hield een inleiding waarin hij het ontwerp toelichtte.
Een volledig en duidelijk, afgerond rapport In zijn welkomstwoord zegt voorzitter Piryns, dat velen van de aanwezigen 2 jaar geleden het ANV-colloquium in Breda hebben bijgewoond. Zij zullen zich herinneren dat ook toen de beroemde controverse op tafel is gekomen van de kip en het ei: wat is nu het belangrijkste, de bovenstructuur of het leven aan de basis. Het behoeft geen betoog dat noch het één, noch het andere gemist kan worden. Velen van ons zijn evenwel uit ervaring vertrouwd geraakt met een zodanige dosis scepticisme, dat wanneer het gaat om overheidsorganen en overheidsstructuren een glimlach op de lippen komt. Welnu, het minste wat we kunnen zeggen is, dat nà dit colloquium van Breda, toch met bekwame spoed de commissie is ingesteld en dat men in korte tijd met het rapport, dat thans voor u ligt, gereed is gekomen. Of dit ontwerp nu een mijlpaal zal zijn, moet de toekomst uitwijzen. Immers, er zijn heel wat mijlpalen geplant die nu met mos zijn begroeid en eigenlijk niets meer aanduiden. Maar het is zonder twijfel wel een gebeurtenis, aldus de heer Piryns, in deze zin dat voor het eerst met zulke spoed dit initiatief is doorgedrukt. Althans tot en met dit rapport. En voorts dat in tegenstelling tot vroeger, wanneer vele projecten het licht zagen die wat het terrein betreft veel breder waren, maar naar de vorm veel vager, er thans één wordt aangeboden dat in zichzelf volledig en duidelijk is afgerond. Niettemin kan men bedenkingen hebben over de uitgestrektheid van het terrein van dit werkstuk. De heer Piryns brengt vervolgens de belangrijkste conclusie van het vorig beraad van 14 april 1975 in Breda in herinnering: ‘Het is nodig op korte termijn een juridische, technische, administratieve en financiële structuur tot stand te brengen, geëigend om de culturele integratie op algemeen terrein en op de deelterreinen te verwezenlijken. De hieraan verbonden vraagstukken dienen grondig bestudeerd te worden.
Neerlandia. Jaargang 81
Met voldoening heeft de vergadering kennis genomen van het besluit, dat de Nederlandse ministers van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, en van Onderwijs en Wetenschappen en de Belgische ministers van Nederlandse Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden, en van Nationale Opvoeding, Nederlands Stelsel, op 4 februari in Den Haag hebben genomen, namelijk het instellen van een werkgroep met als taak: a. binnen zes maanden na instelling een advies uit te brengen over een adviescollege betreffende de Nederlandse taal; b. daarna eventueel een afzonderlijk advies op te stellen op het ruimere gebied van de culturele samenwerking. De vergadering staat op het standpunt, dat het tweede onderdeel van even groot belang moet worden geacht. Zij is voorts van oordeel dat, in ieder geval, van de aanvang af de onderlinge samenhang van beide onderdelen nauwlettend in het oog moet worden gehouden’.
Een nieuwe aanpak Bij de afbakening van de arbeid van de werkgroep betrekt de heer Willemsen de inhoud van het ANV-rapport ‘Een nieuwe aanpak’ van 1974, de beraadslagingen van het colloquium van Breda en de daaruit voortgekomen conclusies, alsook de overwegingen van destijds. Temeer omdat nu opnieuw een gezelschap van vertegenwoordigers van de verschillende sociaal-culturele sectoren bijeen is. In ‘Een nieuwe aanpak’, waarin op versnelling van de culturele integratie van de Nederlandse cultuurgemeenschap werd aangedrongen, werd een ruimer opzet dan alleen die van de sector taal en letteren bepleit. Immers, in het ANV-rapport werd het ganse terrein van de culturele integratie betrokken. Vanuit die achtergrond werden in Breda enkele verlangens geuit. Het ANV heeft overigens niet geaarzeld aan het verzoek van de betrokken ministers van beide landen te voldoen om kandidaten voor de werkgroep aan te wijzen, die dan ook zijn toegetreden (De heren prof. dr. M. de Vroede en dr. A.W. Willemsen).
Neerlandia. Jaargang 81
4
Een stap voorwaarts Men kwam bij de besprekingen spoedig op een gemeenschappelijke noemer: het ontwerpen van een verdrag voor een Nederlandse Taalunie en het instellen van een aantal organen zoals in de tekst van het rapport staan vermeld. In ‘Een nieuwe aanpak’ werd slechts het accent op onderzoek en studie van de onderhavige problemen gewezen. Meer werd van ANV-zijde van de beide regeringen niet verlangd. Men wenste een commissie, waarvan allerminst werd verwacht dat zij met pasklare oplossingen uit de bus zou komen. Vanuit die gezichtshoek is het duidelijk, merkt de heer Willemsen op, dat men met het rapport van de werkgroep, ingesteld door de bewindslieden, thans veel verder op weg is, een stap voorwaarts. In Breda werd sterk de nadruk gelegd op het verlangen dat er een binding moest bestaan tussen een adviescollege voor de Nederlandse taal en het ruimere gebied van de culturele integratie. Gezien de toelichting die op het colloquium in Breda op de plannen van de betrokken ministers werd gegeven is er toch een markant verschil, meent de heer Willemsen, met de opdracht die de werkgroep ontving. De opdracht is dan ook ruimer, zoals bij lezing van het rapport van de werkgroep tot uitdrukking komt. Niettemin kwam het tweede gedeelte van die mogelijke opdracht, namelijk om zich na zes maanden te buigen over het bredere terrein van de culturele integratie achteraf niet aan de orde. Welnu, een tweede advies, aldus de heer Willemsen, is niet te verwachten. De werkgroep is overigens van haar taak ontheven.
Voordelen Wanneer op dit stuk van zaken sprake is van voorof van nadelen, dan kiest de heer Willemsen het eerste. Want verlenging van de opdracht zou waarschijnlijk een minder snelle verwezenlijking van de voorstellen door de overheid betekenen, omdat deze ongetwijfeld een nadere reportage zou willen afwachten. Een ander voordeel van de afgeronde opdracht is, volgens de inleider, dat de werkgroep bedacht moest zijn, bij wat ze voorstelde, voor open oplossingen naar alle kanten. Overigens komt in alle formuleringen een breder scala van aangrenzende gebieden van de taal en letterkunde tot uiting. Immers, het gaat niet om de letterkunde, maar om de letteren. Inderdaad worden niet alle gebieden van de culturele integratie bestreken. Er is niettemin een structuur geschapen die ook voor een ruimer veld dienstbaar zou zijn. Daarvoor zou men dezelfde organen nodig hebben, het comité van ministers, een Raad en een bureau en een interparlementaire commissie. In het rapport wordt van deze commissie weinig gezegd. De parlementen zullen dit moeten uitwerken. Persoonlijk acht de heer Willemsen het wel jammer, temeer omdat de voorzitter van de Nederlandse delegatie in de werkgroep, drs. Van de Laar, een zeer uitstekend voorstel heeft gedaan. Hij dacht zich die interparlementaire commissie als een soort van vaste commissie, zoals de parlementen van beide landen kennen. De werkgroep heeft overigens deze suggestie overgenomen, maar niet in de tekst vastgelegd. Een
Neerlandia. Jaargang 81
dergelijke commissie kan bij de vaststelling van de begroting bv. fungeren op de betreffende terreinen in de parlementen in de betrokken landen.
Vertegenwoordiging der sectoren De Raad heeft, zo licht de heer Willemsen toe, een brede samenstelling. Uitbreiding met andere sectoren is mogelijk. Men gaat van het standpunt uit, dat taal en letteren nog altijd de kern bevatten van de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen. Een ander voordeel is, dat in de structuur, ontworpen door de werkgroep, bij bestaande organen wordt aangeknoopt. In de eerste plaats bij het comité van ministers. Hetzelfde geldt voor de interparlementaire commissie. Men kan zeggen dat er sprake is van elasticiteit. Van het begin af kunnen er tal van zaken bij worden ondergebracht. Een waarborg voor een ruimere opzet is tevens, behalve de reeds genoemde formuleringen, dat de Conferentie van de Nederlandse Letteren, die zich bepaald niet alleen met de letteren bemoeit, in de Raad zal opgaan. De Raad neemt de werkzaamheden over. Het behoeft geen betoog dat de verhouding tot de Conferentie van de Nederlandse Letteren moet worden geregeld. Dit orgaan is het enige overheidsinstituut van beide landen dat op een belangrijk gedeelte van hetzelfde terrein werkzaam is. Kortom, aldus de heer Witlemsen, de conclusie is dat voor een bredere opzet dezelfde structuur kan worden gekozen. Dit lijkt duidelijk nu er een uitgewerkt en direct in te voeren voorstel op tafel ligt. De genoemde organen kunnen problemen, die nog niet zijn opgelost - en er zijn er ongetwijfeld in overvloed - bestuderen. De heer Willemsen acht het voorts nog een voordeel, dat men zich niet met de verhouding tot het bestaan van het Belgisch-Nederlands Cultureel Accoord heeft opgehouden. Het is duidelijk dat de Gemengde Commissie ter uitvoering van het Accoord zich zal onthouden van de werkzaamheden op het gebied van de
Neerlandia. Jaargang 81
5 Taalunie. Het zou overigens onverstandig zijn de grensafbakening dienaangaande bij voorbaat op papier te zetten. U weet, zo besluit de heer Willemsen zijn inleiding, dat de werkgroep een Voorlopige Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren heeft voorgesteld, alvorens het verdrag tot stand komt. Die Voorlopige Raad kan een proeftuin zijn voor de werking van het verdrag als geheel.
Discussiepunten De heer Piryns dankt de heer Willemsen voor zijn inleiding. In het rapport wordt gezegd dat het sluiten van een Taalunieverdrag een tijdrovende procedure inhoudt. Daarmee is aan de waarde van het verslag, aldus de heer Piryns, geen afbreuk gedaan. De leden van de werkgroep mogen trots zijn op hun werk. Hij acht het van grote betekenis dat aan de beide regeringen dringend in overweging is gegeven, vooruitlopend op de totstandkoming van het verdrag, tot de instelling van een voorlopige Raad over te gaan, alsmede een kleine begeleidingscommissie in het leven te roepen. De tot nog toe vernomen reacties van verschillende kanten op de inhoud van het rapport van de werkgroep kunnen, zo merkt de heer Piryns op, tot twee hoofdpunten worden herleid: Ten eerste: Vragen en opmerkingen die betrekking hebben op het terrein dat wordt bestreken. Het zijn reacties van degenen, die werkzaam zijn in het volksontwikkelingswerk en die bezig zijn met de organisatie van grens- en schoolcontacten e.d. In het kader van de integratie is op deze gebieden reeds veel tot stand gebracht. Men vraagt zich derhalve af: hoe past ons werk in dit project en langs welke lijnen? En voor zover het er niet in past, wat zou dan nodig zijn om het omgekeerde te bereiken? Ten tweede: In het rapport wordt louter een overheidsorgaan beschreven. Er is een comité van ministers, een interparlementaire commissie, alsmede de Raad. De leden van de Raad worden gedeeltelijk door de ministers gezamenlijk benoemd. Hoe ver gaat de bevoegdheid van het laatstgenoemde orgaan en hoe ziet men het samenspel met wat aan de basis geschiedt? De bovengenoemde punten worden ter bespreking in het besloten beraad voorgelegd, alsmede de vraag hoe de aanbeveling van versnelling van de procedure tot gelding gebracht kan worden.
Conclusies Na afloop van het beraad worden de volgende conclusies vastgesteld.
Neerlandia. Jaargang 81
1. Met grote waardering en instemming heeft de vergadering kennis genomen van het Ontwerp voor een Nederlandse Taalunie, dat op een essentieel deel van het cultuurbeleid een concreet en samenhangend ontwerp voor een geïntegreerde structuur brengt. 2. De in het rapport voorgestelde structuur dient zo snel mogelijk tot stand te worden gebracht. 3. Ook bij het betrachten van de nodige spoed zal de officiële inwerkingtreding van een Taalunie tijd vergen. In verband hiermee wordt door de vergadering bijzonder belang gehecht aan de aanbeveling om een voorlopige Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren in het leven te roepen. 4. Als eerste aanloop dient onverwijld een kleine begeleidingscommissie ingesteld te worden, die belast wordt met de praktische verwezenlijking van de voorstellen. 5. Het zal van groot belang zijn, dat bij de verdere uitwerking van de plannen en met name bij de samenstelling van de Raad, nauwe voeling wordt gehouden met de organisaties, die op het gebied van de Noord-Zuid integratie werkzaam zijn en die terzake over de nodige ervaring en deskundigheid beschikken, zulks om te bereiken, dat de op te bouwen structuur voldoende verankerd wordt in de praktijk. Vertegenwoordigers van een aantal organisaties uit het volksontwikkelingswerk drongen bovendien aan op meer rechtstreekse aanduiding van de leden van de Raad door de betrokken sectoren. 6. Aangezien de opdracht van de werkgroep uitdrukkelijk beperkt was tot het gebied van de Nederlandse Taal en Letteren, zij het in ruime zin, heeft de vergadering er begrip voor, dat andere deelterreinen van de culturele integratie, onder meer vormings- en ontwikkelingswerk, grens-, jeugd- en schoolcontacten, in het ontwerp niet konden worden bestreken. Hierbij dient niettemin te worden opgemerkt, dat met name een aantal organisaties op het terrein van het volksontwikkelingswerk deze beperking betreurt.
De conclusies werden korte tijd nadien toegezonden aan: de Nederlandse minister van O. en W. en van C.R.M., de Belgische ministers van Nederlandse Cultuur en Nationale Opvoeding, de Cultuurraad van de Nederlandse Cultuurgemeenschap, de vaste Commissie van O. en W. en van C.R.M. en van de Eerste en Tweede Kamer in Nederland, alsmede aan de pers.
Neerlandia. Jaargang 81
6
Voor het colloquium waren uitgenodigd: Prof. dr. J. Aerts, Hoogleraar Universiteit Leuven. M.C.M. Aerts, Secretaris Stichting Literaire Dagen, Eindhoven. Mr. O. Akkerman, Hoofd afd. Volksontwikkeling, Ministerie van CRM, Rijswijk. J.H.G. Bascour, Voorzitter Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, Brussel. P. Baudouin, Directeur Culturele Dienst, Provincie Antwerpen. J. Beke, Lid dag. bestuur Interprovinciale Cultuurraad voor Vlaanderen, Antwerpen. Dr. W.H. van den Berge*, Lid van de Raad van State, oud-algemeen voorzitter van het ANV. Dr. G. Bongers, Hoofdconservator Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. L. Bosselaers, Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid, Brussel. Drs. H.J. Brinkman*, Lid van het bestuur Vrije Universiteit te Amsterdam. M. van der Bruggen, Adj. kabinetschef Ministerie van Nationale Opvoeding, Brussel. Prof. dr. H. Brugmans, Oud-rector van het Europa College te Brugge. W. Bultereys, Lid dag. bestuur Interprovinciale Cultuurraad voor Vlaanderen, Antwerpen. J. Boey*, Stafmedew. Bond v. Vormings- en Ontwikkelingsorganizaties, Leuven. Lic. M. Cantrijn*, Adj.-directeur Interprov. Cultuurraad voor Vlaanderen, Antwerpen, secr. ANV. R. Carmen*, Secretaris Centravoc - Centrum voor Arbeidersvorming en Cultuurbeleid, Brussel. D.H. Coens*, Secretaris Cultuurraad voor de Ned. Cultuurgemeenschap, Brussel. M.P.A. Coppieters*, Derde ondervoorz. Cultuurraad voor de Ned. Cultuuugemeenschap, Brussel. Dr. S.W. Couwenberg*, Voorzitter Commissie ‘Internationaal Cultureel Beleid’ van het Centrum voor Staatkundige Vorming, Rotterdam. J.E.H.A. Daems, Lid van de Cultuurraad voor de Nederl. Cultuurgemeenschap, Brussel. J.G. Daems, Lid van de Cultuurraad voor de Nederl. Cultuurgemeenschap, Brussel. J. Das*, Directeur Centrum voor Sociaal-Kultureel Werk CSKW, Heverlee. Prof. dr. W. Debrock, Voorzitter Raad van Beheer Vrije Univ. van Brussel en voorzitter Belgische delegatie naar de Gemengde Comm. ter uitvoering v.h. Belg.-Ned. Cult. Verdrag. Lic. J. Dedeurwaerder*, Functionaris bij de Cultuurraad voor de Nederl. Cultuurgemeenschap, Brussel. Dr. L. Delanghe, Voorzitter Hoge Raad voor de Volksontwikkeling, Brussel. J. Deleu, Afgevaardigde-beheerder Stichting ‘Ons Erfdeel’ v.z.w. en hoofdredacteur van ‘Ons Erfdeel’, Rekkem. Mw. A.G.L.F. Devos, Vierde ondervoorz. Cultuurraad voor de Nederl. Cultuurgemeenschap, Brussel. Drs. M.J.A.R. Dittrich, Burgemeester van Meerlo-Wanssum.
Neerlandia. Jaargang 81
Mr. H. Chr. C. Dobbelstein*, Directeur Culturele Raad Limburg, Maastricht. W.P.M. van Dongen*, Leraar Nederlands, Rotterdam. J.P.A. van Elewijck, Secretaris Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, Brussel. M. Faassen, Directeur Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten, Den Haag. Prof. dr. H. Fayat, Hoogleraar te Brussel. Mr. J. Fleerackers*, Kabinetschef van de Minister van Nederlandse Cultuur, Brussel; lid van het hoofdbestuur van het ANV. F. Florquin, Stichting Lodewijk de Raet, Brussel. Mr. T. Frenken*, Directeur Culturele Raad Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch. Mw. M.H.M.F. Gardeniers-Berendsen, Lid van de Tweede Kamer, Leiden Dr. Mark Galle, Neerlandicus, Brussel. Prof. dr. G. Geerts*, Neerlandicus, Kessel-Lo. Prof. dr. A. Gerlo, Voorzitter Aug. Vermeylenfonds, Brussel. Cas Goosens, Hoofd secretariaat van de directeur-generaal van de BRT, Brussel. J. de Graeve, Redacteur van Neerlandia. G. Groothoff*, Directeur van het ANV, Den Haag. Mw. H.R. Guinée-Nienhuis, Stichting Limburgse Vrouwenraad, Geleen. G. Gyselen*, Directeur Culturele Dienst Provinciaal Gouvernement v. W.-Vlaanderen, Brugge. Dr. E. Haas*, Oud-hoofddirecteur Onderzoekbeleid Min. van Onderw. en Wetenschappen, Den Haag. Prof. dr. C. Heyman, Voorzitter Davidsfonds, Herent. Drs. A.G.U. Hildebrandt*, Werkgroep West Zeeuws Vlaanderen, Aerdenburg. T. Hermans, Voorzitter Hoge Raad voor Nederlandstalige Filmcultuur, Hingene. W.H. Hofman*, Adj. directeur Zeeuwse Culturele Raad, Middelburg. B. van Hoorick, Oud-secretaris Cultuurraad voor de Ned. Cultuurgemeenschap, Brussel. J. van Hoorn*, Administrateur ANV, Den Haag. Drs. J.M. van der Horst*, Secretaris werkgroep ad hoc inzake oprichting Blg.-Ned. orgaan van samenwerking en advies op het gebied v.d. Ned. taal en letterkunde, Den Haag. Mr. R. Hotke, Directeur-generaal Culturele Zaken, Ministerie van CRM, Rijswijk. Dr. P. Huys, Kultureel adviseur Dienst voor Kulturele Aangelegenheden prov. O.-Vlaanderen, Gent. Dr. E. van Itterbeek, Hoofdredactie ‘Kultuurleven’, Kessel-Lo. J.K.L. Janssens, Alg. Kath. Vlaamse Hogeschooluitbreiding, Mortsel. W.A. Jorissen, Lid van de Cultuurraad voor de Ned. Cultuurgemeenschap, Brussel. Mr. E.C.M. Jurgens, Voorzitter van de N.O.S. Mw. H. Keiren-Hermans*, Culturele Raad Limburg, Heerlen. J. Kerremans*, Directeur Willemsfonds, Gent. Mr. A.F.C.L. Kievits*, Burgemeester van Zundert, voorzitter van Benego. C.F. Kleisterlee jr., Lid van de Tweede Kamer, Rotterdam. J.J. Klijn, Alg. secretaris Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Amsterdam. P. Knaepkens*, Voorzitter ANV-werkgroep Basisonderwijs; onderwijzer te Merksem. H.W.H. Koch, Directeur Zeeuwse Culturele Raad, Middelburg.
Neerlandia. Jaargang 81
H.J. Kompen*, Algemeen secretaris Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren. Drs. L.J.M. van de Laar*, Burgemeester van Bergen op Zoom, voorz. Ned. delegatie naar de Gemengde Comm. ter uitvoering van het Belg.-Ned. Cultureel Verdrag.
Neerlandia. Jaargang 81
7 J. de Laet, Hoofd Algemene Zaken BRT, Ned. Uitzendingen, Brussel. Mw. Langewendel, Ned. Inst. voor Volksontw. en Natuurvriendenwerk (Nivon); Nivon Jongerenwerk, Amsterdam. H.F. Leuvenink*, Contactcentrum Noord-Zuid, Landelijke Comm. voor het V.U. Jongerenwerk, Den Haag. H.A.A. Leyendekker, Afd. Volksontwikkeling Ministerie van CRM, Rijswijk. L.P.O.I.J. Lindemans, Secretaris Cultuurraad voor de Nederl. Cultuurgemeenschap, Brussel. Mr. G.J. de Lint*, Den Haag. Drs. M.J.J. van Loosdrecht*, Ambassaderaad voor Culturele Zaken v.d. Nederlandse Ambassade te Brussel. V. Lories*, Permanent vertegenwoordiger van de BRT in Nederland, Hilversum. P. Matthys, Ondervoorzitter Interprovinciale Cultuurraad voor Vlaanderen, Antwerpen. W.H.P. Meerkamp van Embden*, Stichting Cultuurspreiding Zeeland, Middelburg. A.A. de Meerleer, Griffier van de Cultuurraad voor de Ned. Cultuurgemeenschap, Brussel. Mw. B.J.J. Meerman-Zijlmans, Zeeuwse Vrouwenraad, Vlissingen. C.A.M. Middelhoff*, Chef Nederlandse afdeling Wereldomroep, Hilversum. T. Mouling, Directeur Coördinatiecentrum voor Liberaal, Socio-cultureel Beleid, Brussel. Dr. P. de Mûelenaere, Raad voor Cult. Zaken van de Belgische Ambassade, Den Haag. P. Mulder, Voorzitter werkgroep ANV ‘Hoger niet-universitair onderwijs’, Ekeren. H. Nackaerts, Voorzitter Centrum voor Sociaal Cultureel Vormingswerk, Leuven. Drs. D. de Neve*, Docent aan de Tolkenschool in Brussel. Dr. J. Nijssen, Voorzitter Alg. Cultureel Com. Voerstreek. Mr. L.B. van Ommen, Hoofd Directie Jeugdzaken, Volksontwikkeling en Sport, Min. v. CRM, Rijswijk. H. Ongena, Bond v. Vormings- en Ontwikkelingsorganisaties, Antwerpen. Drs. Y.J.D. Peeters, Algemeen secretaris Karel Brulsfonds, docent te Brussel. Mw. M.J. Pinckaers-Boosten, Stichting Limburgse Vrouwenraad, Heerlen. Dr. jur. G.R. Piryns*, Plv. voorzitter ANV, O.-L.-Vrouw-Waver. J. Polak, Inst. Emile Vandervelde, Antwerpen. Mw. H. Remeijn-de Budts, Zeeuwse Vrouwenraad, Oostburg. Mr. R. Renard, Voorzitter Raad van Beheer Stichting ‘Ons Erfdeel’, Rekkem. J.J. de Reij*, Hoofd bureau culturele zaken Prov. Griffie Zeeland, Middelburg. Mw. T. Roels, Stichting Lod. de Raet, Brussel. L. Romhaut, Tweede ondervoorzitter Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, Brussel. Mw. I.D.A. Roozendaal-van Dijk*, Noordbrabantse Vrouwenraad, Vught. Dr. L. Roppe, Gouverneur van Limburg, Hasselt. G. de Rouck, Aug. Vermeylenfonds, Ronse. Drs. L.A.C.A.M. v. Rijckevorsel*, Penningmeester van het ANV, Den Haag.
Neerlandia. Jaargang 81
L. Schevenhels, Bestuursdirecteur Intern. Cult. Betrekkingen Ministerie van Nat. Opv. en Nederl. Cultuur, Brussel. W. Seeuws, Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid, Brussel. A. Selleslach, Bond v. Vormings- en Ontwikkelingsorganisaties, Leuven. Drs. F.W.H.J. Slijpen, Lid van het hoofdbestuur v.h. ANV, Amsterdam. Mr. E. Smets, Voorzitter Interprov. Cultuurraad voor Vlaanderen, Tongeren. Prof. dr. Garmt Stuiveling, Alg. voorzitter Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren, Hilversum. Mr. H. Suykerbuyck*, Burgemeester van Essen, stichter van Benego, senator. J. Sweron, Rijkscultureel Centrum ‘Het Veltmanshuis’, Sint-Martens-Voeren. Drs. A.R.A. Theunissen*, Oud-directeur generaal Financiën van de Europese Gemeenschappen, Gouda. Dr. J. Theuwissen*, Directeur Interprov. Cultuurraad voor Vlaanderen, lid hoofdbestuur ANV, Antw. S.G. Timmers Verhoeven, Centrale Afd. Intern. Betrekkingen, Ministerie v. CRM, Rijswijk J. Torfs, Voorzitter Hoge Raad voor de Openbare Bibliotheken, Mechelen. A. Valvekens, Secretaris generaal Davidsfonds, Leuven. L. Vanackere, Eerste ondervoorzitter Cultuurraad voor de Ned. Cultuurgem., lid hoofdbest. ANV. Prof. dr. A. Vandenbunder, Universitaire Inst. Antwerpen en Rijksinst. voor Toneel- en Cultuurspreiding, Deurne. Dr. J.A. Veering, Lector in de toegepaste taalkunde aan de Technische Hogeschool te Delft. Prof. dr. A. Verhulst, Voorzitter van het Willemsfonds, Gent. A. Verthé, Secretaris generaal v.z.w. België in de Wereld, lid hoofdbest. ANV, Brussel. J.W. Volleberg*, Culturele Raad Limburg, lid hoofdbestuur ANV, Maastricht. Dr. H.W.J.A. Vredegoor*, Directeur Stichting Zuid-Nederl. Ontmoetingen, lid hoofdbestuur ANV, Eindhoven. Dr. J. de Vries, Directeur-secretaris Nederlands Centrum voor Volksontwikkeling, Amersfoort. Prof. dr. M. de Vroede, Hoogleraar aan de Universiteit te Leuven, lid van het hoofdbestuur van het ANV. H.A.J.M. Vrijhoef, Directoraat-generaal voor het onderwijs, Ministerie van Onderw. en Wetenschappen, Den Haag. Dr. H.J.G. Waltmans, Lid van de Tweede Kamer, Oosterhout. Ch. de Weze, Volksuniversiteit Maurits Sabbe, Antwerpen. E. Wieme, Voorzitter ANV werkgroep Taal, Gent. Dr. A.W. Willemsen*, Onderbibliothecaris Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, lid van het hoofdbestuur van het ANV. J. de Wit*, Directeur Stichting Bevordering van de Vertaling van Nederlands Letterkundig Werk, Amsterdam. J. Wouters*, Cultureel Contactambtenaar van Nederlands- en Belgisch-Limburg, prov. Griffie, Maastricht. J. Wuestenenk, Culturele Raad Zeeland, Middelburg. Mw. C.C. van Zanten-Leysen, Lid Prov. Staten van Zeeland, lid van het bestuur van de Zeeuwse Cult. Raad, Vlissingen.
Neerlandia. Jaargang 81
Mw. mr. E. Talsma*, Centrale Directie Intern. Betrekkingen, Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Den Haag. Drs. P.A. Wassink*, Centrale Directie Intern. Betrekkingen, Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Den Haag.
Neerlandia. Jaargang 81
8
Naar het Europa der burgers Niet meer dan een jaar scheidt ons van de dag waarop tientallen miljoenen Europeanen zich voor het eerst werkelijk als dusdanig zullen gedragen. Ze zullen immers opgeroepen worden - sommigen verplicht worden - een parlement te verkiezen volgens het rechtstreeks algemeen stemrecht. Dit betekent een belangrijke stap op de moeizame weg naar de Europese Unie. Daarom is het ook belangrijk dat duidelijk bepaald wordt op welke manier wij deze verkiezingen tegemoet gaan. Het houden van deze algemene Europese verkiezingen is geen nieuwe en plotse wending in het eenwordingsproces van het Oude Continent. Laten wij immers niet vergeten dat reeds in de Verdragen van Parijs ter oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (1951) en van Rome ter oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en de Euratom (1957) duidelijk gesteld stond dat ontwerpen moesten uitgewerkt worden voor het houden van algemene verkiezingen. Men is dus niet over een nacht ijs gegaan in deze materie. Na enkele vruchteloze voorstellen, o.m. door de Belgische parlementair Dehousse, had de Ministerraad in 1969 onog steeds geen beslissing genomen. Het Europese rompparlement van Straatsburg, waar elk land een aantal vaste afgevaardigden uit zijn eigen parlement naar afvaardigde, dreigde de Ministerraad in gebreke te stellen voor het Internationale Hot van Justitie te Luxemburg. Dit bracht enige aktiviteit teweeg, zodat op de Topconferentie van Parijs in december 1974 de Staatsen Regeringsleiders verklaarden zo spoedig mogelijk de verkiezingen te houden. De Topconferentie vroeg dan ook uitgewerkte voorstellen aan het Parlement
Het Europees Hof van Justitie te Luxemburg houdt een waakzaam oog op de toepassing van de Europese Verdragen.
van Straatsburg. Dit liet zich niet pramen en reeds in januari van 1975 keurde het met een overweldigende meerderheid een nieuwe ontwerp-conventie goed, opgesteld door de Nederlandse afgevaardigde Patijn. Aan de hand van dit voorstel, besloot de Topconferentie van Brussel op 12 juli 1976 de modaliteiten vast te leggen betreffende zetelaantal en -verdeling. Dit resulteerde in volgende overeenkomst: B.R.D., Frankrijk, Italië en Gr.-Brittannië: 81 z. Nederland:
25 z.
België:
24 z.
Neerlandia. Jaargang 81
Denemarken:
16 z.
Ierland:
15 z.
Luxemburg:
6 z.
Hierbij mag worden opgemerkt dat België een wezenlijke bijdrage heeft geleverd tot de realisatie van dit akkoord door het afstaan van een zetel aan Denemarken. Op 20 september ondertekende de Ministerraad van Buitenlandse Zaken, in tegenwoordigheid van de Voorzitter van het Europese Parlement, Dhr. Spénale, officieel het Besluit en de bijhorende Akte inzake de rechtstreekse verkiezingen. Minister Max van der Stoel, Voorzitter van de Raad noemde deze gebeurtenis ‘een zeer belangrijke mijlpaal’ die eindelijk ‘rechtstreekse impulsen van de volkeren van Europa aan de Gemeenschap’ zou geven. Dhr. Spénale verklaarde: ‘De weg is nu open voor het Europa der burgers naast dat van de Staten’. De Akte, zoals ze in annexe is bijgevoegd, bevat o.a. bepalingen betreffende de zetelverdeling, de termijn, de onverenigbaarheden en het tijdsstip der verkiezingen. De datum zelf wordt niet in de Akte vernoemd, wel de periode waarbinnen het wenselijk zou zijn de verkiezingen te houden, namelijk mei-juni '78. Een gemeenschappelijke datum bleek voor deze eerste maal niet haalbaar te zijn. Er bestaat immers ook nog geen Europees kiesrecht. Dit is een volgende stap die nog moet gezet worden. De Akte moet nu geraticificeerd worden door de nationale parlementen van de lidstaten. Deze moeten ook een nationale kieswet uitvaardigen. Het eenmaal verkozen parlement zal dan zelf een kieswet op Europees niveau uitwerken voor de eerstkomende verkiezingen. Belangrijk is nu dat er aan een degelijke partijvorming over alle grenzen heen wordt gewerkt. Het zou rampzalig zijn voor Europa wanneer men zou overgaan tot heft vormen van lijsten uit nationaal belang, waarop dan eventueel alle misdeelde en minder gelukkige politici uit de nationale arena een troost zouden vinden. In maart 1976 werd te Stuttgart de Federatie van Liberale en Democratische Partijen van de E.G.
Neerlandia. Jaargang 81
9 opgericht, onder Voorzitterschap van de Luxemburgse Premier Thorn. Op 8 juli 1976 vond te Luxemburg de oprichting plaats van de Europese Volkspartij onder voorzitterschap van de Belgische Eerste Minister L. Tindemans. De Socialistische Partijen werken reeds lang samen in de Confederatie van Socialistische Partijen in de E.G. Wat de Nationalistische Partijen zoals de (Belgische) Volksunie en de (Britse) Scottish National Party zullen aanvangen is nog niet bekend, maar kontakten worden ijverig gelegd. Niet minder belangrijk is het feit dat een aantal vooraanstaande politici zich reeds kandidaat gemeld hebben voor deze verkiezingen. We vermelden W. Brandt, F.J. Strauss, J. Chaban-Delmas, Fr. Mitterand, G. Agnelli, G. Thorn en L. Tindemans. Hopelijk zal dit voorbeeld ook andere ernstige en onderlegde kandidaten overtuigen hun kans te wagen op het Europese vlak. Over het dubbel mandaat - in een nationaal parlement en in het Europese - werd reeds druk gediscussieerd. Uit de Akte blijkt nu dat er geen noodzaak bestaat deze mandaten te koppelen. Dit kan natuurlijk een gunstig effekt hebben op de Europese inzet van de parlementair in kwestie. Anderzijds stelt zich dan de vraag hoe men deze afgevaardigden in Straatsburg ook nog betrekt bij het nationale wetgevende werk. Nederland heeft dus recht op 25 zetels voor 13,7 miljoen inwoners. Dit betekent dat voor 5,25% van de Gemeenschapsbevolking, Nederland 6,1% van de zetels toegewezen is. België heeft recht op 24 zetels voor een bevolking van 9,8 miljoen mensen. Dit geeft 5,85% van de zetels voor 3,78% van de gemeenschapsbevolking. De grote vier (Fr., BRD, G.B., Italië) nemen 79% van de zetels voor hun rekening tegen een bevolkingspercentage van 87,6%. Nederland heeft aldus met zijn 25 zetels het grootste aantal van de ‘kleine landen’. De Bondsrepubliek Duitsland komt er als groot(ste) land slechtst van af: 19,7% van de zetels voor 24% van de gemeenschapsbevolking.
Nieuwe zetelverdeling voor 1978 voorstel-Patijn (1975), en huidige verdeling Bevolkingzetels in mil. 1978 1975 B.R.D. 61,8 81
% totaalvoorstel aantal Patijn zetels 19,75 71
% totaalhuidig %totaal %tot. aantal aantal aantal bevolking zetels zetels zetels 20,36 18,18 24,04
Gr.-Britannië 56,0
81
19,75
67
18,87
36
18,18
21,80
Italië
55,8
81
19,75
66
18,59
36
18,18
21,50
Frankrijk 52,7
81
19,75
65
18,31
36
18,18
20,30
Nederland 13,7
25
6,10
27
7,61
14
7,07
5,25
België
9,8
24
5,85
23
6,48
14
7,07
3,78
Denemarken 5,1
16
3,90
17
4,79
10
5,05
1,95
Ierland 3,1
15
3,66
13
3,66
10
5,05
1,20
Luxemburg 0,4
6
1,50
6
1,69
6
3,03
0,14
Neerlandia. Jaargang 81
TOTAAL 258,4
410
100,-
355
100,-
198
100,-
100,-
Grote vier samen
324
79,00
269
75,77
144
72,72
87,64
226,3
Er is dus geen reden tot klagen vanwege België of Nederland. De kleinere landen komen er relatief sterker uit dan de grotere. Wanneer wij het aantal stemgerechtigden op 18 jaar in aanmerking nemen in elke lidstaat dan kunnen wij als volgt een overzicht van de kiesdelers geven: Aantal inw. per afgevaardigde Bondsrepubliek Duitsland
765.000
Kiesdeler (aantal stemgerechtigden per afgevaardigde 565.000
Stemgerechtigden boven de 18 jaar (in mil.) 45,763
Groot-Brittannië
691.000
500.000
40,311
Italië
691.000
486.000
39,352
Frankrijk
654.000
463.000
37,483
Nederland
560.000
376.000
9,409
België
416.000
300.000
7,067
Denemarken
320.000
230.000
3,688
Ierland
210.000
126.000
1,880
Luxemburg
60.000
44.800
269 185,222
Neerlandia. Jaargang 81
10 Daarmee hebben wij een vrij volledig overzicht van de gegevens. Laten wij nu even kijken hoe men in Nederland en België (Vlaanderen) staat tegenover de uitvoering ervan. Wanneer men de uitslagen van de Nederlandse kamerverkiezingen van 1972 zou projekteren op de Europese verkiezingen, in acht nemend dat er één progressieve en één christendemocratische lijst is, krijgt men volgend resultaat: Progressieven:
10
CDA
9
VVD
4
CPN
1
DS 70
1
Deze prognose veronderstelt ook de indeling van Nederland in één kiesomschrijving, wat geen problemen oplevert. Het stelsel van de evenredige vertegenwoor-
Het complex op het Kirchbergplateau verleent onderdak aan de administratie van het Europese Parlement, dat er zelf ook geregeld zitting houdt.
diging blijft gehandhaafd. Elk ander systeem doet afbreuk aan een billijke vertegenwoordiging, zo oordeelde de Kiesraad. In België ligt het probleem enigszins, om niet te zeggen helemaal, anders. Oorzaak hiervan zijn, zoals ook verwacht en gevreesd werd, de communautaire spanningen. Immers van de beslissing in welke kiesomschrijving het land zal ingedeeld worden, zal niet alleen afhangen hoeveel mandatarissen elke partij zal kunnen bemachtigen, maar eveneens, en vooral, hoeveel Nederlandstalige en Franstalige parlementairen België naar Straatsburg zal sturen.
Neerlandia. Jaargang 81
Prof. Dr. W. Dewachter heeft in het tijdschrift ‘Ons Erfdeel’ (Jg. 1976, nr. 5 pp. 669-685) met de van hem gekende grondigheid alle mogelijkheden op een rijtje gezet. Wij geven hiervan de essentie weer, zoals ze in tabel 8 van de bijdrage wordt samengevat: Iedereen zal het er zonder moeite over eens zijn dat de normale Belgische elektorale eenheid - het kies-arrondissement - in het Europese perspectief zo goed als onbruikbaar is, want bepaalde partijen zouden volledig door de mand vallen. Dit wordt in onze huidige parlementaire democratie niet meer aanvaard. Er moet dus naar een andere oplossing gezocht worden. Voor de hand ligt het andere uiterste, in navolging van Nederland, nl. het land als één nationale kiesomschrijving beschouwen. In dit geval zou de projektie van de verkiezingen van 10 maart 1974 er als volgt uit zien: CVP/PSC
8 zetels
BSP/PSB
7 zetels
PVV/PLP
4 zetels
FDF/RW
3 zetels
VU
2 zetels
KPB/PCB
-
Dit is zeker van alle mogelijkheden, deze die de grootste evenredigheid bereikt. De nationale kieskring heeft echter het, naar onze mening, onoverkomelijke nadeel dat hij in Europees perspectief het bestaan en de erkenning van de twee volkeren waaruit de Belgische bevolking is samengesteld negeert. Dit gaat regelrecht in tegen de steeds groter wordende autonomie der gemeenschappen en de steeds duidelijker wordende tendens tot federalisering van het land. Blijven tussen deze twee extremen in, de diverse provinciale opdelingen (per provincie; per combinatie van provincies; per 4 vlaamse/waalse provincies + provincie Brabant; per 4 vlaamse provincies + arrondissement Leuven, 4 waalse provincies + arrondissement Nijvel en het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde) alsook de indeling volgens het gewest in overeenstemming met het art. 4quater van de grondwet (Vlaanderen, Wallonië, Brussel). Elk van deze
Neerlandia. Jaargang 81
11
Tabel 8: Overzicht van de zetelverdeling naar gemeenschappen en partijen volgens de verschillende indelingsformules*. INDELINGZETELVERDELING ZETELVERDELING PER PARTIJ OVER DE GEMEENSCHAPPEN Vlaanderen ‘Brussel’ Wallonië CVP/PSC BSP/PSB PVV/PLP FDF/RW VU Kiesarr. Brussel Keisarondsiemenetn 13
4
7
12+1+1
1+1+6
2
7+0+2
4+1+5
2+0+0
2
1
Brussel-Hoofdstad 11 14 provincies
3
7
4 Brabant 4 Waalse Vlaamse 9 12 provincies
5
7
6+2+3
4+1+4
1+0+0
2
1
8 12 provincies
5
7
6+2+3
4+1+4
1+0+0
2
1
5 12 provincies
5
7
6+2+2
2+1+4
2+0+0
3
2
3 11 provincies
6
7
5+2+2
2+1+3
2+1+1
3
2
5+1+2
3+1+3
2+0+1
4
2
4 Kiesarr. 4 Waalse Vlaamse Brussel prov. + prov. + Nijvel Leuven Benaderend 12 gewestelijk
4
8
Brussel-Hoofdstad Gewesten 13
3
8
6+0+2
3+1+3
2+0+1
4
2
Gemeenschappen 14
-
10
6+2
3+4
3+1
3
2
Rijk
-
-
8
7
4
3
2
*
-
In de kolommen van de gemeenschapsindeling staat een trefwoord-beschrijving van de gebruikte indeling. Voor CVP/PSC, BSP/PSB en PVV/PLP staan achtereenvolgens de zetels behaald in Vlaanderen, ‘Brussel’ en Wallonië aangegeven, behoudens voor de rijen van de gemeenschappen en het rijk waar respektievelijk de zetels behaald in de Vlaamse en Waalse gemeenschap en globaal voor het gehele rijk staan aangegeven.
Neerlandia. Jaargang 81
12 normen geeft meer of minder zetels aan Vlaanderen, aan Wallonië en aan de verschillende partijen. In ieder geval belasten zij de Europese toekomst van België met een zware communautaire hypotheek. Het hele probleem ware er natuurlijk geen, zo de twee volksgemeenschappen territoriaal homogeen waren. Twee kiesomschrijvingen liggen dan voor de hand: Vlaanderen en Wallonië. Het knelpunt ligt, zoals ook reeds enkele jaren op het binnenlandse vlak, natuurlijk te Brussel. Indien de volksgemeenschap als criterium wordt aanvaard, dan is het noodzakelijk te bepalen wie in de hoofdstad voor Vlaamse dan wel Waalse lijsten zal stemmen. Kortom de invoering van subnationaliteit, reeds lang geëist door Vlaanderen, krijgt daardoor een bijkomende reële motivering. Het probleem is echter nog ruimer, want het grootste verzet mogen wij verwachten van de franskiljons uit de brede periferie van de hoofdstad. Deze zouden dan immers voor de eerste keer afgesneden worden van hun partijgenoten uit het Brusselse en verhinderd worden te stemmen voor Waalse lijsten. De splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde is immers ook noodzakelijk in het perspectief van een Vlaamse of Waalse kieskring. Dat men nu echter niet denke, dat het er ons vooral op aan komt te berekenen hoeveel Vlaamse, respectievelijk Waalse mandatarissen België naar Straatsburg zal sturen. Onze argumentering ligt op een hoger plan. De drieledige kiesomschrijving zoals reeds door de Minister van Binnenlandse Zaken, Dhr. J. Michel wordt gesuggereerd, wijzen wij kategorisch van de hand, niet omdat dit ons een Vlaamse mandataris kan kosten, maar wel omdat zij indruist tegen
Binnenzicht van het ‘Maison de l'Europe’ te Straatsburg.
de autonomie van het Vlaamse en Waalse volk, door het scheppen van een politiek ‘luchtledig’ tussenruim bewoond door een soort ‘mischlingen’ die niet weten welke kant uit gaan. Het verfoeilijke klimaat van de Brusselse agglomeraties ook nog uitdragen over de hele of halve provincie Brabant kan geen zinnig mens goedkeuren. Wij staan hier dus voor een historische beslissing. Een nieuwe Europese geest is aan het groeien. Dat niet iedereen in vuur en vlam staat voor het nog steeds abstrakte Europa kunnen wij aanvaarden. Zovele ernstige problemen moeten immers nog aangepakt worden inzake de zelfverwezenlijking van Vlaanderen en de integratie van de Nederlanden. Dit mag echter geen excuus zijn om de Europese dimensie te verwaarlozen. In Nederland is reeds een Comité opgericht dat de Campagne voor de Rechtstreekse verkiezingen zal leiden. De burgers moeten immers in overgrote meerderheid nog gesensibiliseerd worden, zeker waar de kiesplicht niet bestaat. Daartoe is een ruime voorlichtingscampagne noodzakelijk. Dat het Nederlands Comité
Neerlandia. Jaargang 81
onder het Voorzitterschap staat van Dr. A. Vondeling, voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is een waarborg voor de ernst waarmee gewerkt zal worden. Het Comité neemt zich voor niet alleen te informeren, maar ook fondsen te vergaren en te verdelen voor de kiescampagnes. In België is men nog lang niet zover. In oktober laatstleden werd immers nog maar pas de eenheid hersteld in een belangrijke vleugel van de Europese Beweging door de (her)stichting van de Unie der Europese Federalisten. Samen met de Belgische Raad van de Europese Beweging moet nu ook in België dringend een Comité voor de verkiezingen opgericht worden. Meer dan waar ook, moeten wij in België scherp toekijken op de plannen van de overheid terzake. De Belgische Staat wordt geplaatst voor een cruciaal dilemma. Onder welke vorm zal deze Staat immers het Europa van morgen binnentreden? Als een jakobijnse negentiende-eeuwse eenheidsstaat? Als een amalgaam van duistere politieke combinaties die onze gemeenschapstwisten overplanten naar Straatsburg? Als een moderne staat, met twee volksgemeenschappen in eigen politieke strukturen op federale basis samenlevend? Onze optie is duidelijk. Men kan naar boven toe geen federaal Europa opbouwen door de federale tendensen aan de basis te onderdrukken. Net zoals op het nationale vlak Brussel geen gemeenschap in volkse zin is, zo is ook op het Europese vlak een agglomeratie met één miljoen inwoners geen valabel politiek kriterium. Een volk is dat wel, en van Vlaamse zijde zal dit geen probleem stellen. Wij moeten vermijden dat een handvol franstaligen, dat zich niet identificeert
Neerlandia. Jaargang 81
13 met zijn - Waalse - cultuurgemeenschap, de intrede van België in Europa tot een parodie verminkt. Het is zonder meer duidelijk dat de tijden van het staatsnationalisme aan betekenis afnemen. Enerzijds wordt de staatssouvereiniteit door honderd- en één verdragen en allianties van bovenaf beperkt; anderzijds is de niet te stuiten bewustwording van het ‘eigene’ der volkeren, als taal- en cultuurgroepen in Europa een teken aan de wand voor de nationale staten waarbinnen deze groepen zich bevinden. Wij moeten in het Europese perspectief, met inachtneming van de huidige staatsgrenzen, denken aan de ene Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap. Vanuit deze gezichtshoek beschouwd propageren wij de culturele integratie van Noord en Zuid. De voorstellen voor een Nederlandse Taalunie betekenen een aanloop. Maar er is meer. Enerzijds zou Vlaanderen het jarenlang gekoesterde ‘Vlaams nationalisme’ moeten afleggen, anderzijds zou men er zich in Nederland van bewust moeten zijn dat de staatsgrens tussen Noord en Zuid een gevold is van een politieke beslissing uit de vorige eeuw. ‘Vlaanderen in Europa’ was goed in de tijd van August Vermeylen, omdat Vlaanderen nog op zoek was naar zijn eigenheid. Als positieve bijdrage aan het Europa van morgen, mede vooral tot verrijking van de verscheidenheid van het cultureel patroon van het Oude Werelddeel, kan men nu reeds denken aan het ene Nederlandse cultuurgebied. Drs. Yvo J.D. PEETERS Lid van de Belgische Bondsraad van de Unie der Europese Federalisten. Drs. YVO J.D. PEETERS (o Veurne 1949) is historicus en kunsthistoricus, leraar voortgezet onderwijs en medewerker aan de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel. Aktief in het socio-kultureel gebeuren van de hoofdstad als Algemeen Secretaris van het Karel Buls Fonds, Hoofdbestuurslid van de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal en Voorzitter van de Stichting ‘Artis Causa’. Drs. Yvo Peeters is tevens Adviseur voor letteren bij de Nederlandse Commissie voor de Cultuur van de Brusselse Agglomeratie. Op het schrijvende vlak aktiet als Redacteur van het blad ‘Nieuw Vlaanderen’ en correspondent van ‘De Periscoop’ en de ‘Brusselse Post’. Hij vertegenwoordigt ook de ‘Gazette van Detroit’ te Brussel. In oktober laatstleden werd Drs. Peeters verkozen tot Bondsraadslid van de Unie der Europese Federalisten. In april van dit jaar vertrekt hij voor vier maand naar Straatsburg, alwaar hij de voorbereidingen tot de Europese verkiezingen van dichtbij zal kunnen volgen.
Neerlandia. Jaargang 81
Besluit en akte betreftertde de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europese Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, zoals ondertekend door de Raad op 20 september 1976 te Brussel Besluit DE RAAD, - bestaande uit de vertegenwoordigers van de lid-staten en besluitend met eenparigheid van stemmen, - gelet op artikel 21, lid 3, van het EGKS-Verdrag, artikel 138, lid 3, van het EEG-Verdrag en artikel 108, lid 3, van het Euratom-Verdrag, - gezien het ontwerp van het Europese Parlement, - wensende de conclusies van de Europese Raad van 1 en 2 december 1975 te Rome ten uitvoer te leggen om de verkiezing van het Europese Parlement op één en dezelfde datum te houden in de periode mei/juni 1978, - heeft de aan dit besluit gehechte bepalingen vastgesteld, waarvan hij de aanneming door de lid-staten volgens hun onderscheidene grondwettelijke bepalingen aanbeveelt. Het onderhavige besluit en de daaraan gehechte bepalingen worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. De lid-staten stellen de Secretaris-Generaal van de Raad van de Europese Gemeenschappen onverwijld in kennis van de voltooiing van de procedures die volgens hun respectieve grondwettelijke voorschriften zijn vereist door de aanneming van de aan het onderhavige besluit gehechte bepalingen. Het onderhavige besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Akte Artikel 1 De vertegenwoordigers in het Europese Parlement van de volkeren van de in de Gemeenschap Verenigde Staten worden gekozen door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen. Artikel 2 Het aantal in elke lid-staat gekozen vertegenwoordigers is als volgt vastgesteld: België
24
Denemarken
16
Duitsland
81
Frankrijk
81
Neerlandia. Jaargang 81
Ierland
15
Italië
81
Luxemburg
6
Nederland
25
Verenigd Koninkrijk
81
Artikel 3 1. De vertegenwoordigers worden gekozen voor een periode van vijf jaar.
Neerlandia. Jaargang 81
14 2. Deze periode van vijf jaar begint bij de opening van de eerste zitting na iedere verkiezing. Zij wordt uitgebreid of bekort overeenkomstig art. 10, lid 2, tweede alinea. 3. Het mandaat van iedere vertegenwoordiger begint en eindigt tegelijk met de in lid 2 bedoelde periode.
Artikel 4 1. De vertegenwoordigers brengen hun stem individueel en persoonlijk uit. Zij mogen niet gebonden zijn door instrukties en geen bindend mandaat aanvaarden. 2. De vertegenwoordigers genieten de voorrechten en immuniteiten die de leden van het Europese Parlement genieten uit hoofde van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen dat is gehecht aan het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben.
Artikel 5 De hoedanigheid van vertegenwoordiger in het Europese Parlement is verenigbaar met die van lid van het Parlement van een lid-staat. Artikel 6 1. De hoedanigheid van vertegenwoordiger in het Europese Parlement is onverenigbaar met die van: - lid van de regering van een lidstaat; - lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen; - rechter in, griffier van of advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen; - lid van de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen; - lid van het Raadgevend Comité van de EGKS of lid van het Economisch en Sociaal Comité van de EEG en EGA; - lid van comités of lichamen die krachtens de Verdragen tot oprichting van de EGKS, de EEG en de EGA zijn ingesteld met het oog op het beheer van middelen der Gemeenschappen of ter vervulling van een duurzame taak van rechtstreeks administratief beheer; - lid van de Raad van Bewind, van de directie of beambte van de Europese Investeringsbank; - ambtenaar of ander personeelslid in actieve dienst van de Instellingen der Europese Gemeenschappen of van de daaraan verbonden gespecialiseerde lichamen. 2. Bovendien kan iedere lid-staat onder de in art. 7, lid 2, vastgestelde voorwaarden de incompatibiliteiten vaststellen die op nationaal niveau van toepassing zijn.
Neerlandia. Jaargang 81
3. De vertegenwoordigers in het Europese Parlement waarop tijdens de in art. 3 bedoelde periode van vijf jaar de leden 1 en 2 van toepassing zijn, worden vervangen overeenkomstig art. 12.
Artikel 7 1. Overeenkomstig art. 21, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de EGKS, art. 138, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de EEG en art. 108, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de EGA stelt het Europese Parlement een ontwerp voor een eenvormige verkiezingsprocedure op. 2. Tot de inwerkingtreding van een eenvormige verkiezingsprocedure en behoudens de overige bepalingen van deze akte gelden voor de verkiezingsprocedure de nationale bepalingen van iedere lid-staat.
Artikel 8 Bij de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europese Parlement mag niemand meer dan eenmaal zijn stem uitbrengen. Artikel 9 1. De verkiezingen voor het Europese Parlement vinden plaats op de door elke lid-staat vastgestelde datum, die voor alle lidstaten gelegen moet zijn binnen een zelfde periode die aanvangt op donderdagochtend en afloopt op de daaropvolgende zondag. 2. Met de telling van de stemmen mag pas een begin gemaakt worden na sluiting van de stembussen in de lid-staat waar de kiezers het laatst hun stem uitbrengen tijdens de in lid 1 bedoelde periode.
Artikel 10 1. De in lid 1 van artikel 9 bedoelde periode wordt voor de eerste verkiezingen nader bepaald door de Raad, die na raadpleging van het Europese Parlement, met eenparigheid van stemmen besluit. 2. De latere verkiezingen vinden plaats in de overeenkomstige periode van het laatste jaar van de in artikel 3 bedoelde periode van vijf jaar. Indien het onmogelijk blijkt de verkiezingen in de Gemeenschap in die periode te houden, stelt de Raad, bij eenstemmig besluit, na raadpleging van het Europese Parlement een andere periode vast, die ten vroegste een maand vóór en uiterlijk een maand na de periode valt welke voortvloeit uit het bepaalde in de vorige alinea. 3. Onverminderd art. 22 van het Verdrag tot oprichting van de EGKS, art. 139 van het Verdrag tot oprichting van de EEG en art. 109 van het Verdrag tot oprichting van de EGA komt het Europese Parlement van rechtswege bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van een maand, te rekenen vanaf het einde van de in art. 9, lid 1, bedoelde periode.
Neerlandia. Jaargang 81
4. Het aftredende Europese Parlement is niet meer in funktie zodra het nieuwe Europese Parlement voor het eerst bijeenkomt.
Artikel 11 Tot de inwerkingtreding van de in art. 7, lid 1, bedoelde eenvormige procedure, onderzoekt het Europese Parlement de geloofsbrieven van de vertegenwoordigers. Hiertoe neemt het Europese Parlement nota van de officieel door de lid-staten bekendgemaakte uitslagen en beslist het over de bezwaren die eventueel kunnen worden ingebracht op grond van de bepalingen van deze akte met uitsluiting van de nationale bepalingen waarnaar deze akte verwijst.
Neerlandia. Jaargang 81
15 Artikel 12 1. Tot de inwerkingtreding van de eenvormige procedure bedoeld in art. 7. lid 1, en behoudens de overige bepalingen van deze akte, voorziet iedere lid-staat in passende procedures om de zetels die tijdens de in art. 3 bedoelde periode van vijf jaar zijn opengevallen, voor het resterende tijdvak te doen bezetten. 2. Wanneer een zetel vacant is geworden op grond van de in een lid-staat toepasselijke nationale bepalingen, brengt deze lid-staat dit ter kennis van het Europese Parlement, dat hiervan akte neemt. In alle andere gevallen constateert het Europese Parlement dat een zetel vacant is en brengt zij de betrokken lid-staat daarvan op de hoogte.
Artikel 13 Indien het noodzakelijk blijkt maatregelen ter uitvoering van deze akte te nemen, stelt de Raad op voorstel van het Europese Parlement en na raadpleging van de Commissie deze maatregelen met eenparigheid van stemmen vast, na een akkoord met het Europese Parlement te hebben nagestreefd in een overlegcommissie waarin de Raad en vertegenwoordigers van het Europese Parlement zitting hebben. Artikel 14 Art. 21, leden 1 en 2, van het Verdrag tot oprichting van de EGKS, art. 138, leden 1 en 2, van het Verdrag tot oprichting van de EEG en art. 108, leden 1 en 2, van het Verdrag tot oprichting van de EGA vervallen op de dag van de bijeenkomst die overeenkomstig art. 10, lid 3, door het eerste krachtens deze akte gekozen Europese Parlement wordt gehouden. Artikel 15 Deze akte is opgesteld in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Ierse, de Italiaanse en de Nederlandse taal, zijnde de zeven teksten gelijkelijk authentiek. De bijlagen I tot en met III vormen een integrerend bestanddeel van deze akte. Een verklaring van de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland gaat bij deze akte. Artikel 16 De bepalingen van deze akte treden in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de ontvangst van de laatste van de in het besluit bedoelde kennisgevingen.
De Europese instellingen en hun bevoegdheden de juridische basis van de gemeenschappen
Neerlandia. Jaargang 81
De EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL (EGKS) werd opgericht bij het Verdrag van Parijs van 18 april 1951 en is een eerste experiment in de richting van een gemeenschappelijke markt tussen Duitsland (B.R.), België, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland. Het verdrag gelastte een supranationale instelling, de Hoge Autoriteit, een gemeenschappelijke markt tot stand te brengen en te beheren voor steenkool, schroot, gietijzer en staal op het niveau van de zes landen. De EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP (E.E.G.) werd opgericht bij het Verdrag van Rome van 25 maart 1957. Zij beoogde de totstandbrenging, na een overgangsperiode, van een douane-unie en een economische unie voor dezelfde zes Europese landen, met vrij verkeer en vrije vestiging voor personen en met een harmonisering van de handelsbetrekkingen met derde landen. De EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE (E.G.A.), beter bekend als EURATOM, werd eveneens opgericht bij het Verdrag van Rome van 25 maart 1957. Euratom werd belast met het gemeenschappelijk onderzoek van de Zes op het gebied van het vreedzaam gebruik van kernenergie. Zeer belangrijk zijn ook het verdrag dat één Raad en één Commissie voor de drie bestaande Gemeenschappen tot stand bracht (het fusieverdrag), ondertekend door de Zes op 8 april 1965, en het toetredingsverdrag, ondertekend op 22 januari 1972, dat de toetreding van Denemarken, Groot-Brittannië en Ierland op 1 januari 1973 mogelijk maakte en daardoor het Europa van de Zes verving door het Europa van de Negen.
De instellingen en de bevoegdheden De COMMISSIE is een college van 13 door de negen regeringen aangewezen leden (twee Duitsers, twee Britten, twee Fransen, twee Italianen, een Belg, een Deen, een Ier, een Luxemburger en een Nederlander). De beslissingen van de Commissie worden bij meerderheid van stemmen genomen. De Commissie geeft de richting aan het communautair beleid, vooral door voorstellen uit te werken en voor te leggen aan de Raad. Ze waakt over de toepassing van de verdragen en is het uitvoerend orgaan van de Gemeenschappen.
Het ‘Maison de l'Europe’ te Straatsburg was twintig jaar lang het tehuis voor het niet-verkozen Europese Rompparlement. Ook de Algemene Vergadering van de Raad van Europa zetelt hier.
Neerlandia. Jaargang 81
16 De RAAD VAN MINISTERS is samengesteld uit afgevaardigden van elke regering van de negen lid-staten (ministers van buitenlandse zaken maar ook, naargelang van de agenda, de ministers van landbouw, financiën, vervoer, sociale zaken...). Hij speelt een grote rol bij de besluitvorming inzake algemene of belangrijke maatregelen. Behalve in uitzonderlijke gevallen handelt en beslist de Raad op basis van door de Commissie ingediende voorstellen. In de praktijk worden de beslissingen over belangrijke aangelegenheden bij eenparigheid van stemmen genomen. De Raad beschikt over een eigen arbeidsapparaat: het ‘secretariaat-generaal’ van de Raad. Een ander orgaan, het COMITé VAN PERMANENTE VERTEGENWOORDIGERS van de lid-staten of COREPER, speelt een steeds belangrijker rol in de Europese integratie. Het is belast met de voorbereiding van de zittingen van de Raad en staat centraal bij alle onderhandelingen tussen de lidstaten of tussen de lidstaten en de Commissie. Het EUROPESE PARLEMENT bestaat uit 198 leden, die afgevaardigd worden door de nationale parlementen (Duitsland 36 zetels, Frankrijk 36, Groot-Brittannië 36, Italië 36, België 14, Nederland 14, Ierland 10, Denemarken 10, Luxemburg 6). Het Europees Parlement oefent controle uit op de werkzaamheden van de Commissie. Het verstrekt adviezen en neemt resoluties aan. Het bezit geen wetgevende macht maar beschikt over een grotere bevoegdheid in budgettaire aangelegenheden. Het HOF VAN JUSTITIE van de Gemeenschappen is samengesteld uit negen rechters. Het doet uitspraak over de vraag of de handelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, de Raad van de Ministers, de regeringen van de lidstaten en andere organen, niet in strijd zijn met de verdragen. Het Hof kan de handelingen van de Commissie of de Raad die indruisen tegen het verdrag nietig verklaren. Er bestaan ook raadgevende comités waarin de voornaamste economische, sociale en professionele belangengroepen van de lidstaten vertegenwoordigd zijn bijv. het ‘ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITé’ voor aangelegenheden die onder de verdragen van Rome vallen (E.E.G. en Euratom), met 144 leden (24 voor elke ‘grote’ lidstaat, 12 voor België en Nederland, 9 voor Ierland en ook voor Denemarken, en 6 voor Luxemburg); en het Raadgevend Comité voor materies die onder het E.G.K.S.-verdrag vallen.
De instellingen van de europese gemeenschappen
Neerlandia. Jaargang 81
Neerlandia. Jaargang 81
17
ANV-werkgroepen brengen verslag uit Werkgroep leraren Nederlands in de grensgebieden In de ANV-Werkgroep ‘Contacten Nederlandstalig-Duitstalig Cultuurgebied’ werd destijds het plan geopperd een bijeenkomst te beleggen van de leraren/leraressen Nederlands, werkzaam aan scholen in Duitsland. Deze behoefte bestond om een beter inzicht te verkrijgen in de wensen inzake het ontvangen van Nederlandstalige boeken en ander lesmateriaal ten behoeve van het onderwijs. Inmiddels was een enquête gehouden onder de docenten. Men kwam tot de conclusie dat het nuttig zou zijn ook de leraren/leraressen uit Wallonië, Brussel, de Oost-Kantons en Frans-Vlaanderen voor een contactbijeenkomst uit te nodigen gezamenlijk met hun Duitse collega's. Het contactweekeinde werd gehouden op vrijdag 24, zaterdag 25 en zondag 26 september 1976. Men kwam bijeen in Nederlands Zuid-Limburg in het Vormingscentrum ‘De Klinkenberg’ te Rothem-Meerssen op vrijdagavond en zaterdagmorgen. Op zaterdag en zondag werden de besprekingen voortgezet in het Europahuis te Bemelen. Van de bijeenkomst werd een verslag opgemaakt. Bij wijze van voorbeeld publiceren wij het verslag van de werkgroep voor de franstalige grensgebieden.
Werkbespreking docenten uit Wallonië Brussel de oost-kantons en Frans-Vlaanderen Aanwezig: de heer G. Bartholmé, Ans; mevrouw C. Berckenbosch, Waterloo; mevrouw M. Breedstraet, Brussel; de heer A. Charlier, Ottenburg; de heer A. Debrulle, Haut-Ittre; de heer N. Depoers, Hazebrouck; de heer J.P. Gailliez, Roeulx; mevrouw Grognard, Sint-Genesius-Rode; de heer G. Jacobeus, Nivelles; mevrouw Maton-Glizeur, Mons; de heer J. Peeters, Malonne; de heer L. Piéret, Nivelles; de heer Ch. Procureur, Tamines; de heer A.M. Rouard, Jemelle; de heer A. Vanderstuyft, Ukkel en de heer J. van Hoorn, administrateur van het A.N.V. Voorzitter: de heer J.P. Gailliez. Rapporteur: de heer A. Vanderstuyft. In de vergadering komen het aanbod en het voorstel van het A.N.V. voor boekenpakketten - in de onmiddellijke toekomst te verschaffen - ter sprake: 1) het aanbieden van een bedrag voor het aanschaffen van boeken en grammofoonplaten ten dienste van het onderwijs in de Nederlandse taal; 2) het stellen van zekerheden, of van waarborgen, omtrent het oordeelkundig en nuttig gebruik van het eenmaal aanvaarde materiaal; 3) de vorming van een werkgroep onder de belangstellenden; continuïteit van de voorgenomen actie, en vandaar, verbintenis van de werkgroep om geregeld bijeen te komen en de verdere werking samen met het ANV voor de toekomst te bepalen.
Neerlandia. Jaargang 81
De vergadering aanvaardt in dank de voorgenomen bijstand en samenwerking. Wil de bijdrage van het ANV aan het Nederlands taalonderwijs in kwaliteit bij buurlanden de volle uitwerking bereiken, dan zouden in een later stadium, naast rechtstreekse materiële, meer positieve culturele waarden in aanmerking moeten komen en de aandacht verdienen. Het komt immers niet zo zeer alleen op de materie aan. Het gaat nog meer om de geest, de bezieling, alsmede om het contact, de motivatie en de uitstraling. Men is de mening toegedaan, dat deze aspecten nader dienen te worden omschreven. Een nauwer contact met Nederland is nodig. Met de jaren blijkt steeds duidelijker dat een - ook betrekkelijk kortstondig - verblijf in het land, onder beschaafd Nederlandssprekenden, zowel didactisch, als ten aanzien van de motivatie, de taalkennis en de taalvaardigheid van de betrokkenen ten goede komen. Verrassende resultaten worden dan geboekt, die de schoolprestaties vanzelfsprekend aanzienlijk overtreffen. Daarenboven is de uitstraling van de Nederlandse cultuur in dergelijke omstandigheden uiteraard verzekerd. Vooroordelen worden wederzijds opgeruimd en vriendschapsbanden gesmeed. Men denkt daarbij zowel aan leraren als aan leerlingen, zowel aan vakantiecursussen - tegen redelijke prijzen - als aan uitwisselingen, hospitatie; zowel aan mensen die gaan en in Nederland worden ontvangen, als aan mensen die komen voor animatie op de eigen scholen. In het belang van de leraren/leraressen worden de volgende wensen geuit: a) ruime en adekwate informatie, bijvoorbeeld door een soort van boek van het jaar, in de vorm van een ‘digest’ over laatstleden verschenen boeken, toneelen luisterspelen; b) nieuwe kansen tot het bijwerken en activeren van taalvaardigheid; c) een contactblad met ideeënbank; d) zo mogelijk zelfs een tijdelijke betrekking in het land, op een dienst van de ambassade, zonder verlies van verworven rechten.
De uitstraling van de Nederlandse cultuur wordt bijzonder belangrijk geacht. Men denkt in dit verband aan een cultuurhuis in het buurland, of een gespecialiseerde afdeling op de Nederlandse ambassade, met biblio-, dia- en fonotheek. Voorts worden informatiecentra op regentenscholen in Wallonië genoemd, alsmede de organisatie van wedstrijden voor de scholieren in de trant van ‘Ontdek de top-journalist’. Puzzletochten komen ook in aanmerking. Tenslotte wil de vergadering gaarne, op goed geluk af, de ‘gulzige’ wensenlijst met het volgende besluiten: De routine en administratieve werkzaamheden, onvermijdelijk aan het beroep verbonden, maken bezinning en vernieuwing vaak ontzettend moeilijk. De algemene opvatting luidt dan ook, dat konden ooit een paar collega's met ervaring en ideeën tijdelijk vrijgesteld worden van hun dwingende taken, om zelf aangepast materiaal te vervaardigen of op te stellen - nogmaals met behoud van verworven rechten - dan zou het taalonderwijs in Wallonië pas echt van de grond komen.
Neerlandia. Jaargang 81
Het laatste geldt voor het opstellen van: • progressieve lectuur; • een aanschouwelijk en/of progressief verklarend woordenboek; • een grondige studie van de - minimum, gemiddelde of hogere - doelstellingen per onderwijsjaar.
De vergadering wil gaarne een dankbaar gebruik maken van de kans die het A.N.V. biedt. Men is er zich van bewust, dat de plannen en verlangens veelvuldig en gevarieerd zijn, wellicht gedeeltelijk ook niet haalbaar, of niet te verwezenlijken met - uiteraard altijd - beperkte middelen. Voor de samenstelling van een documentatiecentrum van de school wordt de volgende opsomming gegeven:
Neerlandia. Jaargang 81
18 A. Boeken: 1)
2)
ten behoeve van de leraren/leraressen in hun leeszalen een degelijk woordenboek, een volledige uitgave studiewerken over taalspelen, ook in het Engels (geldt voor welke taal dan ook): ‘Instant English’ I en II, uitgave Quelle en Meyer, Heidelberg; H.E. Piepho, ‘Stundenvorbereitungen’, ‘Modelle für den Englishunterricht in Kl. 5-10’. Uitgave Boonbusch ‘Speak out’. ten behoeve van de leerlingen, in hun bibliotheek, taalklas: zakwoordenboeken, vereenvoudigde lectuurboekjes, stripverhalen, keuze van vormende krantenartikelen, bibliotheek- en prijsboeken.
B. Ander didactisch materiaal: 1) platen, dia's; 2) spelen, geluidsbanden.
Studenten (afdeling Nederlands) van de Normaalschool van Braine-le-Comte op studiebezoek te Antwerpen Van 23 tot en met 26 november 1976 brachten met de medewerking van het Algemeen Nederlands Verbond, een twintigtal leerlingen van de ‘Ecole Normale de Braine-le-Comte’ (pedagogische academie) een bezoek aan Antwerpen. Deze leerlingen van de afdeling ‘germaanse talen’ studeren o.m. het Nederlands. Onder leiding van de heer J.P. Noll werd, in samenwerking met de Katholieke Normaalschool Pius X te Antwerpen, een studiebezoek georganiseerd teneinde de leerlingen in de gelegenheid te stellen om enkele taalmoeilijkheden (semantiek, taalvaardigheid, enz.) in een Nederlandstalige stad grondig te analyseren. Daartoe werden door de leerlingen een aantal interviews afgenomen van personen uit diverse maatschappelijke sectoren (haven, cultuur, diamantbedrijf, maatschappelijk werk, enz.). Deze interviews werden, in onderling beraad met de leraars en de leerlingen van de Antwerpse Normaalschool, geanalyseerd. De vastgestelde moeilijkheden werden besproken en opgelost. Het Algemeen Nederlands Verbond achtte het zijn plicht om aan dit project zijn actieve steun te verlenen. Benevens de mede-organisatie van de interviews werd gezorgd voor een havenbezoek (aangeboden door de stad Antwerpen) en een toneelvoorstelling (aangeboden door het Verbond van Vlaamse Cultuurverenigingen van Antwerpen). Een goed initiatief dat in de toekomst moet worden voortgezet!
Verslag van de werkgroep Basisonderwijs
Neerlandia. Jaargang 81
Uitwisseling in de praktijk Uitwisselingsprojecten tot stand gekomen onder impuls van en met de pedagogische en didactische begeleiding van de werkgroep. Gemeentelijke Lagere Boudewijnschool, Koning Boudewijnstraat 52, 8720 Kuurne, schoolhoofd: J. Decaluwé enerzijds en Sint Bonifatiusschool Haaksbergen, schoolhoofd: M. Kimmel anderzijds. 27 - 28 - 29 mei 1976 in Kuurne De jongens en meisjes uit het 6de leerjaar waren drie dagen te gast bij hun correspondentievrienden te Kuurne. De overnachtingen gebeurden bij de ouders van de kinderen van de gastschool. Op het programma: Jongens en meisjes uit Haaksbergen bezoeken diverse bezienswaardigheden uit de streek. Dit gebeurt niet gezamenlijk maar wel afzonderlijk met hun correspondentievrienden en hun ouders uit Kuurne. - Gezamenlijke sportactiviteiten o.a.: - voetbalwedstrijden - zwemcompetities - Dramatische expressìe: de leerlingen uit Haaksbergen brengen een ‘Bonte Avond’ voor de hele schoolbevolking in Kuurne (leerlingen, ouders, leerkrachten, inspectie!) o.l.v. dhr. Kimmel. - Leerkrachten - inspectie - schoolhoofden uit Kuurne en Haaksbergen confereerden over het belang van dergelijke initiatieven alsook over diverse onderwijsaangelegenheden uit Noord en Zuid. - In mei-juni 1977 wordt dit initiatief hernomen maar dan in Haaksbergen. - Aantal betrokken kinderen: 60 Aantal betrokken leerkrachten: 10 Aantal betrokken leden inspectie: 2 Aantal betrokken schoolhoofden: 2 Aantal betrokken ouders: 70 Totaal aantal betrokkenen: 144. Sint-Jan Berchmanscollege te Merksem, schoolhoofden: J. Gys en A. Druyts enerzijds en de Louis Buelensschool te Eindhoven, schoolhoofd: P.C.C. De Bont, anderzijds. In samenwerking met de directies van beide scholen heeft de werkgroep twee studiedagen ingericht voor de leerkrachten van de betrokken instellingen en wel op 6 juni en 11 november 1975. Op deze studiedagen hebben de leerkrachten èn in Eindhoven èn in Merksem een bezoek gebracht aan de betrokken basisscholen ‘in werking’. Aan de hand van een 120-tal vragen, bijeengebracht door de betrokken leerkrachten, werd op de beide studiedagen een eerste vergelijkende studie gemaakt.
Neerlandia. Jaargang 81
Deze studie concentreerde zich voornamelijk op volgende punten: - onderwijsinrichting; - leerlingen (klasse)normen; - onderricht in de tweede taal; - leerplan.
Sinds deze studiedagen worden in de beide scholen correspondentieprojecten uitgewerkt in het vijfde en zesde leerjaar. Op 6 juni brachten de leerkrachten tevens een geleid bezoek aan de restauratiewerken in de Onze-Lieve-Vrouwkerk te Antwerpen. Op 11 november brachten zij een geleid bezoek aan het Evoluon te Eindhoven. Enkele cijfers: - Betrokken leerkrachten: Nederland: 10; Vlaanderen: 24; - Betrokken schoolhoofden: Nederland: 1 - Betrokken schoolhoofden en directie: Vlaanderen: 3; - Totaal aantal betrokkenen: 38.
In de loop van het schooljaar 1976-1977 kwamen de leerkrachten van de Basisschoot St. Mattheus te Galder, schoolhoofd: W. Willemsen enerzijds en de Basisschool St. Thomascollege te Antwerpen, schoolhoofd: C. Janssens anderzijds, op drie vergaderingen bijeen. Ter gelegenheid van deze bijeenkomsten werden concrete didactische problemen besproken o.a.: - documentatiecentrum; - leerstofjaarklassesysteem; - individualisatie in rekenenonderwijs;
In de derde graad startte men in beide scholen met correspondentieprojecten. In de
Neerlandia. Jaargang 81
19 loop van het 3e trimester van het schooljaar 1976-1977 zullen de leerlingen van het zesde leerjaar van beide scholen een gezamelijke sport- en speeldag organiseren op de Kalmthoutse heide. Enkele cijfers: -
Betrokken leerkrachten: Nederland: 7; Betrokken leerkrachten: Vlaanderen: 5; Betrokken schoolhoofden Ned. en Vl.: 2; Totaal aantal betrokkenen: 14.
Nieuwe projecten Er worden onderhandelingen gevoerd met volgende instellingen of leerkrachten om uitwisselingsprojecten op gang te brengen: -
Rijkslagere school te Retie schoolhoofd: dhr. Van Hout Sint-Henricusinstituut Antwerpen Sint-Pietersinstituut Gent dhr. R. Bogaerts Zolder dhr. R. Laermans Boutersem V.O.C. Brussel dhr. P.C.C. De Bont, (Eindhoven) lid van de werkgroep, werkt in zijn regio een campagne uit om de belangstelling te wekken voor de initiatieven van de werkgroep. - Afgevaardigden van de werkgroep zullen bij het einde van het schooljaar 1976-1977 de initiatieven en doelstellingen van de werkgroep voorstellen aan de tweedejaarsstudenten uit enkele pedagogische academies (kweekscholen/normaalscholen).
Informatiefolder De werkgroep heeft een folder samengesteld. Hierin wordt duidelijk gemaakt: Wat is het A.N.V.? Welke zijn de doelstellingen van de werkgroep? Deze folder (eerste oplage 15.000 ex.) zal als volgt worden verspreid: Inleg Neerlandia. Via de inspecteur-generaal van het basisonderwijs in België zal de folder worden bezorgd aan al de inspecteurs in Vlaanderen. Op de Pedagogische studiedagen (georganiseerd door Min. v. Onderwijs te Laken, Brugge en Hasselt (Begin april!).
Neerlandia. Jaargang 81
Op de studiedagen georganiseerd door het Christelijk Onderwijs Verbond (C.O.V.) in West- en Oost-Vlaanderen, Brabant, Limburg en Antwerpen.
Informatieartikel De verschillende leden van de werkgroep hebben o.l.v. dhr. Inspecteur J.H. Van Geet een uitgebreid artikel geschreven. Titel: ‘Basisonderwijs in Noord en Zuid’. Hierin wordt beschreven: - Culturele integratie als middel en doel in het basisonderwijs. - Doelstellingen van de werkgroep. - Wat is het A.N.V.? - Pedagogische en didactische verantwoording. - Concrete uitwerkingen voor de klassepraktijk. - Wie wordt betrokken in de uitwisselingsprojecten? Dit artikel zal verschijnen in: - Pedagogische Periodiek (maandblad COV). - Schokla (wenken voor de klassepraktijk, uitgeverij Van In). - Jaarboek van de oudnormalisten van het Pius X-instituut te Antwerpen. - In pedagogische tijdschriften in Nederland.
Uit het dagboek van een uitwisseling (Kuurne 27, 28 en 29 mei 1976) Twee autobussen gevuld met enthousiaste Nederlanders worden door niet minder enthousiaste Kuurnse ‘inboorlingen’ begroet op het Marktplein. Leden van het Haaksbergse Schoolbestuur, de Rijksinspecteur, het Hoofd van de school met de leerkrachten, enkele leden van de Ouderraad en natuurlijk een zestigtal kinderen uit het 5de en 6de leerjaar worden ontvangen op een receptie ten gemeentehuize waar ook de gastouders, de Kuurnse correspondenten, enkele leden van de Kuurnse Ouderraad, de Rijksinspecteur en de Kuurnse leerkrachten aanwezig zijn. De burgemeester richt het woord tot onze gasten, waarna een lid van het Haakbergse Schoolbestuur eveneens het woord tot de genodigden richt. Onze gasten ondertekenen het ‘Gulden Boek’, en worden met zijn allen op de foto vereeuwigd. Waarna men de dorstigen laafde. Ook bezoeken wij het mooie nieuwe raadshuis. De eerste avond wordt er tijdens een gezellig etentje duchtig gepraat, door sommigen tot in de vroege uurtjes. De Nederlandse kinderen verblijven bij hun Vlaamse correspondent(e), de leerkrachten en leden van de ouderraad vinden onderdak bij leden van de Kuurnse ouderraad. Het onderlinge contact in het gastgezin en ook tijdens de activiteiten heeft reeds meermalen bewezen dat het de ‘integratie’ bevordert. Ons programma van 28 mei is meer dan gevuld. Ouder een ruime belangstelling wordt de match Haaksbergen-Kuurne gespeeld, een ‘België - Holland’ waardig. De overwinning gaat voor de derde maal naar Kuurne ondanks de vele Haaksbergse
Neerlandia. Jaargang 81
‘Cruyfjes’. Na deze eerste sportmanifestatie is het de beurt aan de zwemmers. In het Gemeentelijk Zwembad wordt de 50 en 100 m. gezwommen. Onze jonge zwemmers kunnen rekenen op een bar vol supporters die gelukkig regelmatig hun hese kelen konden strelen met een frisse drank. Nogmaals komt Kuurne als overwinnaar uit de bus. De sportraad overhandigt de bekers en medailles (bij het BLOSO aangevraagd). Na deze sportieve voormiddag gaat iedereen huiswaarts voor het middagmaal. Deze namiddag staan er geen activiteiten op het programma. Dit geeft onze gastouders ruimschoots de kans hun jonge gasten hun mooie Vlaamse land te laten ontdekken. (Onze kust, de Vlaamse Ardennen, het Heuvelland, Gent, Brugge, enz.). Anderen trekken fietsend door Kuurne en omgeving. De volwassenen bezoeken Kortrijk. Na de avondmaaltijd komt, zeker voor de kinderen, de bekroning van de dag. Natuurlijk hun ‘Bonte Avond’! Deze wordt verzorgd door onze Haaksbergse gasten. Zij vergasten een bomvolle zaal gevuld met enthousiaste volwassenen en kinderen op zang, dans, korte toneelstukjes; kortom een amusant en verzorgd geheel. Tot slot van de avond dankt een Kuurnse jongen onze Nederlandse vertolkers, waarna vol vreugde ons lied wordt gezongen. Deze gezellige avond wordt door de volwassenen nog enkele uurtjes voortgezet. De laatste voormiddag van hun verblijf in Kuurne brengen de jongens en meisjes door in het Sportcentrum, het zwembad, anderen bezoeken het Shoppingcentrum, en weer anderen houden het bij een gezellige voormiddag thuis. Maar zoals aan alle leuke dingen komt ook aan dit verblijf een einde. Iedereen is op post om onze jonge sympatieke gasten en hun begeleiders afscheid te wuiven. Een Nederlandse jongen spreekt een dankwoordje uit. Het wordt weer stil in Kuurne. Maar... wij zien reeds uit naar volgend jaar!
Neerlandia. Jaargang 81
20
De burgervader van Kuurne ontvangt de Nederlandse gasten.
Enquête over het verloop: er worden 10 verschillende punten opgegeven en er mag een cijfer gegeven worden van 1 tot 10. A. Bij de Nederlandse kinderen: - de gastouders:
10
- de bonte avond
9
- de safari (bezoek onderweg):
8
- de sport:
7
B. Bij de Vlaamse kinderen: - de bonte avond:
10
- vrije namiddag:
9
- de sport:
8
- vrije voormiddag:
7
- de bonte avond:
10
- onthaal en receptie:
9
- de vrije middag:
8
- het verblijf:
7
C. De Vlaamse ouders:
Suggesties die langs beide kanten werden gedaan: - één dag langer blijven; - één volledige vrije dag voor de kinderen; - meer variatie in de sport, iedereen moet kunnen meedoen. J. DE CALUWE Schoolhoofd Kuurne
Neerlandia. Jaargang 81
Lid ‘Werkgroep Basisonderwijs’
Werkgroep Taalgebruik Het Handelsagentschap van de N.M.B.S. te Brugge organiseert reizen met jachtdiners. De menu's op de aanplakbiljetten waren in de franse taal gesteld: in de toekomst gebeurt dit niet meer. Te 2200 Borgerhout in de Lippenslaan op nr. 66 is het QUALITY INN HOTEL gevestigd; de directie signaleert dat de spijskaarten nu ook in het Nederlands gesteld zijn. De franstalige vermeldingen van KOFFIEBRANDERIJ ZWARTE KAT, 45-46, avenue Georges TRUFFAUT te 4000 Luik - in de Brusselse Gouden Gids - worden eveneens in het Nederlands opgesteld. Hetzelfde gaat gebeuren met de aanduidingen van de N.V. VANDER ELST, Lange Gasthuisstraat 32, Antwerpen. Op haar begroting voor 1976 heeft MAGEC, Sint-Denijsstraat 296 te 1190 Brussel een belangrijk bedrag uitgetrokken om te Brussel tweetalige folders te verspreiden. P.V.B.A. PHOENIX OIL PRODUCTS LTD., Kruiningenstraat 92-94 - 2120 Schoten, gebruikte tweetalige facturen. Een directeur: ‘Ten einde aan de vraag van onze klanten te voldoen, kunnen we U mededelen, dat we nieuwe facturen in bestelling hebben gegeven, opgesteld in de geest van het taaldecreet van 19 juli 1973’. De N.V. WTC Park One, Magdalenasteenweg 12 te 1000 Brussel exploiteert de Center Parking Meer 22B Gent. Ingevolge een A.N.V.-brief zijn de toegangskaarten nu eentalig Nederlands. Dank zij de fusie van de BANK VAN BRUSSEL met de BANK LAMBERT zijn alle opschriften en reclame van de vroegere Bank Lambert nu eentalig Nederlands. ‘Ik heb het genoegen U mede te delen dat wij er uiteindelijk in geslaagd zijn ons computerprogramma - zoals in 1975 vooropgesteld - te realiseren en dat wij voortaan enkel in het Nederlands gestelde dagafschriften aan onze Vlaamse cliënten kunnen sturen’, dit schrijft een directeur van de BANK VAN PARIJS EN DE NEDERLANDEN. In het station Brussel-Zuid was de reclame van de BANK BRUSSEL-LAMBERT eentalig Frans. Ingevolge de bemiddeling van de voorzitter van de Raad van Beheer is ze thans in de twee talen gesteld. Op de verpakking van de producten van de Firma MORVANDELLES, 23, rue de Paris, 71404 AUTUN (Frankrijk) is de gebruiksaanwijzing eentalig Frans. De chef van de Export: ‘Nous sommes sensibles au compliment que vous portez sur la qualité, et nous faisons un plaisir de vous signaler que nous nous sommes déjà penchés sur la question des textes en langue néerlandaise. En effet, les sachets
Neerlandia. Jaargang 81
concernant nos deux spécialités vedettes ‘GELEE DOREE et COURT BOUILLON’ porteront à compter du mois de juin environ les informations complètes en néerlandais’. De N.V. PETRA SHOE, Guido Gezellestraat 15, Oostakker geeft de verzekering dat ze - vanaf heden - enkel tweetalige foldertjes zal verspreiden te Brussel. De Brusselse Concertvereniging L'ATELIER heeft al meer dan eens het Nederlands genegeerd. Hierover deelt Mevrouw R. DE BACKER - VAN OCKEN het volgende mede: ‘Zoals
Neerlandia. Jaargang 81
21 U misschien bekend, werd deze concertvereniging gesubsidieerd met de kredieten van de gemeenschappelijke begroting van Nederlandse en Franse Cultuur. Ik heb dan ook mijn Collega van Franse Cultuur meegedeeld dat ik het besluit waarbij een toelage wordt toegekend aan ‘L'Atelier’ niet meer zal mede-ondertekenen’. De Werkgroep heeft een klacht ingediend bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht tegen de directies van de CASINO'S van Middelkerke, Blankenberge en Oostende, wegens het niet toepassen van de vigerende taalwetgeving. Samengevat kunnen we stellen dat voornoemde Casino's instellingen zijn in de zin van Artikel 1, § 1, 2e der Taalwetten vermits er culturele en ontspanningsactiviteiten worden georganiseerd, welke tot de luister en de faam van deze badsteden moeten bijdragen. Onze klachten werden ontvankelijk en gegrond verklaard. Te 8658 Dadizele is het Ontspanningscentrum DEWEER gevestigd. Dankzij een ANV-brief zijn alle folders in correct Nederlands gesteld en worden ze nu eentalig Nederlands verspreid. ANV-leden uit Brussel signaleren dat de affiches van voetbalclub Sint-Gillis nu tweetalig opgesteld worden. Sint-Gillis/Brussel had op aanplakborden enkel ‘Saint-Gilles - Commune d'Europe’ laten aanbrengen. Het gemeentebestuur heeft nu ook een nederlandstalige tekst aangebracht. Een inwoner uit Leuven ontving een franstalig overschrijvings- of stortingsbiljet van de N.V. INTERCOM Electriciteitstraat 68 te 2800 Mechelen. De voorzitter van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht tot deze firma: ‘Overeenkomstig artikel 12 der S.W.T. gebruiken de plaatselijke diensten, die in het Nederlands taalgebied gevestigd zijn, de taal van hun gebied voor hun betrekkingen met particulieren, dit is terzake het Nederlands’. ‘U gelieve de nodige maatregelen te nemen opdat de wet strict zou toegepast worden...’ Uit een onderzoek van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht blijkt dat niet het gemeentebestuur van Koksijde, maar wel de plaatselijke vereniging voor vreemdelingenverkeer zorgt voor de toeristische reclame in het tijdschrift ‘Deze Week aan de Kust’. In dit blad was de uitleg over een praalstoet slechts gedeeltelijk in de vier talen gesteld, er werden eveneens tweetalige mededelingen gepubliceerd. De V.C.T. is van oordeel dat de plaatselijke verenigingen voor vreemdelingenverkeer (V.V.V.'s) een taak vervullen die de grenzen van een privé-bedrijf te buiten gaan en derhalve diensten zijn in de zin van artikel 1, § 1, 2e der S.W.T. Het zijn plaatselijke diensten in de zin der S.W.T. Enkele punten uit het advies: 1. Die meertaligheid is een afwijking van de eentaligheid en moet derhalve eng worden geïnterpreteerd. Zo geldt die meertaligheid enkel voor de berichten en
Neerlandia. Jaargang 81
mededelingen voor de toeristen en niet voor de formulieren welke voor de toeristen van belang zijn. 2. In ieder geval moet de voorrang worden gegeven aan de taal van het gebied, zodat omtrent het taalstelsel van de gemeente geen de minste twijfel kan bestaan (eerste plaats gereserveerd aan de taal van het gebied; eventueel groter lettertype voor de Nederlandse taal). 3. De meertaligheid impliceert volgens de wil van de wetgever dat naast het Nederlands ook de twee andere landstalen (het Frans en het Duits) worden gebruikt. 4. De talen die naast het Nederlands worden gebruikt moeten op voet van stricte gelijkheid worden gebruikt, doch niet noodzakelijk op voet van stricte gelijkheid met de taal van het gebied.
Eenzelfde advies heeft de Vaste Commissie uitgebracht aangaande het gebouw ‘De Pier’ (Aquarama) te Blankenberge.
Waalse leerkrachten in ‘conclaaf’ te Antwerpen In het kader van de op te richten ‘service d'animation culturelle en langues germaniques’ te Braine-le-Comte waren einde 1976 een vijftiental leerkrachten talen uit de ‘Ecole Normale de Braine-le-Comte’ (dus normaalschool of pedagogische academie) te gast in Antwerpen. Het Algemeen Nederlands Verbond wilde deze leerkrachten aldus in de gelegenheid stellen om: - zich te beraden over het op te richten animatiecentrum; - hun Vlaamse collega's te ontmoeten teneinde tot een uitwisseling van ervaringen te komen.
Het animatiecentrum heeft reeds een aantal belangrijke initiatieven achter de rug waaraan, onder meer, het Algemeen Nederlands Verbond steun verleende. Bij wijze van voorbeeld vermelden wij: - toneeltoernee door Waalse studenten in een Nederlandstalige opvoering van lonesco's Macbett (1-9 mei 76, Beursschouwburg Brussel; Hasselt; Antwerpen; Delft en Haarlem); - een hele week bezoek van Waalse studenten (regentaat Braine) aan het Pius X Instituut, Antwerpen (15-19 november 1976) - opvoeren van Jan Arends' Keefman door de Toneelgroep Centrum in een schoolvoorstelling te Braine-le-Comte, een der zo zeldzame nederlandstalige toneelopvoeringen en in het Waalse land, ook de Belgische première voor Keefman! (Braine-le-Comte, 6 december); - week-ends persoonlijke vorming voor Waalse leerkrachten Nederlands te Antwerpen. (praktijk van de taal en dramatische technieken) (3-5 december).
Na enkele werkvergaderingen in de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius (U.F.S.I.A.) werd o.m. een ontmoeting georganiseerd met enkele vertegenwoordigers van de
Neerlandia. Jaargang 81
Vereniging van Vlaamse Leerkrachten. Het werd een hartelijke en leerzame confrontatie. Uit de bijeenkomst groeiden enkele concrete plannen bv. de gezamenlijke voorbereiding van een lestekst over Wallonië voor Vlaamse leerlingen. De gangmaker van deze en andere initiatieven, de heer J.P. Gailliez, deelde ons in dit verband mee: ‘Tijdens de werkvergadering zijn wij allen tot het besluit gekomen dat elk van de aanwezige leerkrachten zich speciaal zou inzetten om zijn leerlingen tenminste éénmaal per jaar de gelegenheid te geven in kontakt te komen met de Nederlandstalige gemeenschap in België en Nederland (o.m. door briefwisseling, bezoeken en klasuitwisselingen)’. Geïnteresseerde leerkrachten kunnen zich daartoe wenden tot de heer J.P. Gailliez, Animatiecentrum Germaanse talen, 89, Rue des Postes, 8490 Braine-le-Comte, België. Tel. 064-66.34.57.
Neerlandia. Jaargang 81
22
Spiegel van de Nederlanden
Neerlandia. Jaargang 81
23
Timmeren aan Noord-Zuid verbinding KRO-directeur bij prijsuitreiking: groeiende samenwerking tussen Noord en Zuid Naar een mededeling in het publiciteitsorgaan ‘Medok’ van de Katholieke Radio Omroep (KRO) heeft de directeur van de KRO, mr. Ben Schmitz, in Brussel, ter gelegenheid van de uitreiking van de ‘Bert Leysen-prijs’ aan BRT-regisseur Marcel Duchateau opgemerkt, dat er een gelukkige kentering te bespeuren valt in de Noord-Zuid-contacten, vooral op het terrein van de televisie. Was het voorheen Nederland dat van tijd tot tijd producties leverde aan de BRT, nu komen steeds meer Belgische Nederlandstalige uitzendingen op het Hilversumse scherm. De bekroning van ‘Een voetreis naar Rome’ - de filmische ‘verbeelding’ van het gelijknamige gedicht van Bertus Aafjes, waarvoor Marcel Duchateau de prijs kreeg, zag mr. Schmitz dan ook als een stimulans om op de ingeslagen weg van samenwerking verder te gaan. Dit programma, een KRO productie van BRT en KRO, werd door de KRO uitgezonden op zondagavond 9 november 1975. Dit werkstuk was naar het oordeel van de ‘Bert Leysenstichting’, die de prijs jaarlijks uitkeert, de beste van de veertig ingezonden producties uit de periode september 1975-1976. ‘In het zo moeilijke genre van verzen om te zetten in beelden is deze film een knappe en efficient uitgewerkte realisatie. De sfeerscheppende muziek werkte krachtig mee om de suggestieve en vaak prachtig gefilmde beelden maximaal te doen renderen’, aldus het juryrapport. De ‘Bert Leysenprijs’, bestaande uit een geldbedrag van 20.000 Bfrs, heeft haar naam te danken aan de grondlegger van de Vlaamse Televisie Bert Leysen, die in 1959 op 39-jarige leeftijd bij een ongeval om het leven kwam. Om zijn nagedachtenis te eren richtte een aantal van zijn vrienden de ‘Bert Leysenstichting’ op, die zich mede ten doel stelt jaarlijks een prijs toe te kennen aan de beste Vlaamse televisie-productie. De prijsuitreiking door de voorzitter van de jury, ere-gouverneur Richard Declerck trok grote belangstelling. Behalve mr. Ben Schmitz was ook van KRO-zijde de heer Richard Schoonhoven, directeur-televisie bij de plechtigheid aanwezig.
Belgische en Nederlandse economie blijven mekaar aanvullen ‘Er blijven belangrijke krachten het handelsverkeer tussen Nederland en België in de hand werken’. Dat stelde de Gouverneur van de Nationale Bank van België, de h. Cecil de Strycker (61) tijdens een zakenlunch van de Belgisch-Nederlandse Vereniging te Antwerpen. Voorzitter van de B.N.V., graaf Daniël Le Grelle leidde de gastspreker in en overliep diens carrière bij de Nationale Bank. De h. de Strycker kwam er vlak na de oorlog,
Neerlandia. Jaargang 81
in 1945, in dienst. In 1971 werd hij vice-gouverneur en sinds 1975 staat hij aan het hoofd van de bank. Gouverneur de Strycker handelde in zijn gelegenheidstoespraak over de complementariteit tussen Belgische en Nederlandse volkshuishoudingen. Spreker vertrok van de periode voor de tweede wereldoorlog. Nederland beschikte toen reeds over een goed uitgebouwde handelsvloot. Het land kon tevens rekenen op land- en tuinbouw en op veeteelt. Nauw verbonden met deze, voor de economie zeer belangrijke takken, groeiden er scheeps- en machinebouwbedrijven naast allerhande fabrieken in de sector van de voedingsmiddelenindustrie. België kende een grote industriële ontwikkeling. De aanwezigheid van steenkool in de Belgische ondergrond speelde daarbij een rol, vooral dan voor de metaal- en metaalverwerkende nijverheid. Ook de textielnijverheid, de diamanthandel en -bewerking in het Antwerpse en de non-ferro-bedrijven in de Kempen waren belangrijk. Ingevolge de verscheidenheid tussen Noord en Zuid was er een intensief handelsverkeer ontstaan. De Nederlandse en Belgische huishoudingen vulden mekaar goed aan. Alhoewel de toestand thans helemaal anders is, blijven de Belgische en de Nederlandse economie mekaar completeren, zo bewees de h. de Strycker. Na de oorlog kwamen er nieuwe vestigingsfactoren. Het beschikbaar zijn van geschoold personeel ging een belangrijke rol spelen. Zowel België als Nederland konden geschikte arbeidskrachten leveren. Bovendien waren beide landen gunstig gelegen en hadden ze een goede infrastructuur. Gelijksoortige bedrijven gingen zich daarom zowel in Noord als in Zuid vestigen. Dat was zo het geval voor petrochemische firma's. Ondanks de nieuwe tendens blijft het handelsverkeer belangrijk. Als reden daarvoor noemde spreker onder meer de hogere behoeften van de verbruikers aan goederen en diensten. In België zijn bijvoorbeeld Nederlandse jenever en sigaren in trek, terwijl de Nederlanders hun huizen graag inrichten met Belgische meubels en af en toe een reisje naar de Ardennen de moeite waard vinden. Gouverneur de Strycker haalde er ter staving van zijn stelling enkele cijfers bij: België betrekt 17 t.h. van zijn import uit Nederland, terwijl eveneens 17 t.h. van de Belgische export naar Nederland gaat. Van de Nederlandse export is 14 t.h. voor België bestemd. Nederland betrekt anderzijds 12 t.h. van zijn import uit België. De h.C. de Strycker pleitte voor een vrij verkeer van goederen, diensten en kapitalen, om het bestaande handelsverkeer tussen Noord en Zuid in stand te houden. R.D.C.
Pleidooi voor grensoverschrijdende activiteiten
Neerlandia. Jaargang 81
Burgemeester A. Kessen van Hoensbroek heeft uit handen van zijn Maastrichtse collega, mr. A. Baeten, namens het gemeentebestuur van Maastricht de Juliana-Boudewijnprijs 1976 ontvangen. De prijs is de heer Kessen toegekend, zoals blijkt uit een verslag in ‘Limburg Vandaag’ voor zijn streven naar een nauwe samenwerking tussen de belde Limburgen, dat zowel op cultureel als bestuurlijk vlak reeds de nodige vruchten heeft afgeworpen. Naar aanleiding van de prijsuitreiking heeft burgemeester Kessen enkele bijzondere goede gedachten in zijn dankwoord uitgestippeld, waaraan op deze plaats aandacht moet worden besteed. ‘Voor wat betreft de samenwerking in het Belgisch-Nederlands grensgebied kan gesteld worden dat deze in het algemeen berust op informele afspraken. Snel nadert evenwel het tijdstip waarop deze werkwijze met name voor
Neerlandia. Jaargang 81
24 sectoren als ruimtelijke ordening, recreatie, milieuvraagstukken, nutsdiensten, vervoer en openbare orde en veiligheid inadequaat zal worden bevonden’, aldus de heer Kessen. Burgemeester Kessen, toen nog burgemeester van Heer, stelde de prijs in 1959 in bij gelegenheid van een bezoek dat Koningin Juliana en Koning Boudewijn brachten aan de gemeente Heer. De aanleiding was de oprichting van een monument op de plaats waar, aan de vooravond van de bevrijding 11 Belgisch-Limburgse verzetstrijders door de nazi's werden ter dood gebracht. Burgemeester Kessen zei: ‘Samenwerking in het algemeen, en dat geldt dan ook voor de steeds meer manifest wordende behoefte aan samenwerking in de grensgebieden, kan slechts tot stand komen en duurzaam zijn als daaraan een deugdelijke mentale infrastructuur ten grondslag ligt. Deze moet berusten op goede persoonlijke verhoudingen, op vriendschap tussen bestuurders. Dan is er geen wantrouwen meer, maar een welwillendheid om initiatieven te ondersteunen, gericht op een gezamenlijke aanpak van activiteiten, die, gemeenschappelijk ontplooid, meer effect hebben. Ook en vooral in deze zin, dat daarbij steeds meer mensen betrokken raken, die het gemeenschappelijke van vraagstukken en doelstellingen onderkennen en tot besef van verbondenheid komen trots de aanwezigheid van grenzen, die de heer Mozer ‘Narben der Geschichte’ noemt’. Nog steeds, zo merkte burgemeester Kessen op, krijgt men de indruk dat bij de grenzen de mensen wederzijds van elkaar afgewend staan, met de ruggen tegen elkaar, en met de ogen gericht op de eigen centrales. Contacten tussen overheidsorganen, instellingen en individuen in de grensregio's moeten leiden tot bewustmaking van de gemeenschappelijkheid van belangen op economisch, sociaal en cultureel gebied. Men moet Ieren de grenzen niet langer te ervaren als een scheiding, maar als een punt waar men elkaar ontmoet. En ontmoeting moet dan betekenen elkaar de hand reiken en hand in hand te gaan in het besef, dat alteen door samenwerking de grensoverschrijdende taken optimaal kunnen worden vervuld en welvaart en welzijn van onze mensen kunnen bevorderen. Enkele belangwekkende stellingen uit de rede van de heer Kessen waren de volgende: - Het zijn vooral de grensgemeenten, die in steeds toenemende mate de behoefte aan samenbundeling van bepaalde activiteiten gevoelen. Zeer vele zijn de contacten, die gemeentebestuurders van grensgebieden hebben, maar deze zijn volstrekt vrijblijvend en de methodiek van het overleg met een kist sigaren onder de arm is in onze huidige maatschappij niet meer effectief. - Een overmaat van contacten tussen de gemeentebesturen onderling werkt de overzichtelijkheid en duidelijkheid in de hand. Ze zijn te ‘jumelage-achtig’ om tot resultaten te leiden als het gaat om aangelegenheden, waarover overheden hebben te beslissen. - Er bestaat een duidelijke behoefte aan een juridisch statuut en een verantwoordelijk orgaan met verordenende bevoegdheden, dat rechtens optreedt en beleidsuitgangspunten ‘hard’ maakt en naleving door de partners kan verzekeren. Bij het bestaan van ongelijke rechtssystemen zal voor het creëren
Neerlandia. Jaargang 81
van een publiekrechtelijk samenwerkingsorgaan met verordenende bevoegdheden een lange weg zijn af te leggen, waarbij op regeringsniveau moet worden gehandeld.
Ten aanzien van het laatste hebben beide regeringen in 1969 enkele stappen ondernomen, aldus de heer Kessen. Hij betreurde het evenwel dat volgens een bericht een ontwerp-verordening, opgesteld door de Commissie voor regionaal beleid van het Europese Parlement betreffende samenwerking over de grenzen heen, met overdracht van overheidsbevoegdheden, door de Europese Commissie NIET is aanvaard. Toch toonde de heer Kessen zich verheugd over wat inmiddels is gegroeid. Hij noemde de aanstelling van een interprovinciaal contact-ambtenaar van de beide Limburgen, het in Weert gevestigde streekgewestniveau, de contacten tussen Maastricht en Belgische gemeenten, de werkzaamheden van culturele instellingen, van particuliere organisaties en de verschijning sedert jaren van de periodiek ‘Limburg Vandaag’.
Taalprijs voor overheidspublikaties De Commissie Duidelijke Taal heeft het plan opgevat om jaarlijks een prijs uit te loven voor een tekst van de overheid, die uitblinkt in duidelijk taalgebruik. De prijs zal bestaan uit een vergulde kroontjespen en een eervolle vermelding in de vorm van een fraaie oorkonde. In de Commissie Duidelijke Taal, die in 1973 is ingesteld, zitten naast de voorzitter van de Tweede Kamer vertegenwoordigers van enkele departementen en andere overheidsinstanties. Ook het Algemeen Nederlands Verbond, het Genootschap Onze Taal en de Parlementaire Pers zijn vertegenwoordigd. De commissie houdt zich bezig met de vraag: Hoe kunnen wij een bijdrage leveren aai de verbetering van het taalverkeer tussen overheid en burger? Zij heeft al van zich doen spreken door de publikatie van een ‘vertaalde troonrede’. Voor het toekennen van de Taalprijs 1977 komen uitsluitend teksten uit 1976 in aanmerking, die betrekking hebben op samenlevingsopbouw en maatschappelijke dienstverlening. Het staat iedereen vrij een tekst in te sturen of de aandacht te vestigen op een publikatie. De inzendingen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: - het stuk moet bestemd zijn voor de burgers; - de auteurs moeten werkzaam zijn bij een departement, een provinciale of gemeentelijke instelling of een adviesorgaan van de overheid.
De inzendingen zullen worden beoordeeld op ‘begrijpelijkheid voor de lezer’ door een jury die bestaat uit deskundigen op het gebied van het taalgebruik of op het gebied van de samenlevingsopbouw en de maatschappelijke dienstverlening. De jury is als volgt samengesteld: - Dr. A. Vondeling, voorzitter. - Professor Dr. W.F.J.M. Krul, erelid van het Genootschap Onze Taal. - Professor Dr. A. Peper, buitengewoon hoogleraar in het sociaal-economisch beleid.
Neerlandia. Jaargang 81
- Professor Dr. B. Siertsema, hoogleraar in de Algemene Taalwetenschap. - Dr. A. Veerman, lid van de Tweede Kamer. - Drs. J. Renkema, taalkundig adviseur Staatsuitgeverij (secretaris). correspondentie-adres: Commissie Duidelijke Taal J. Renkema Binnenhof 1a Den Haag 070 - 614911 (2019).
Neerlandia. Jaargang 81
25
Het groene hart van de Randstad Stakingsgolf ten einde Op het moment dat we dit schrijven is de stakingsgolf in Nederland afgenomen. Maar dat wil nog niet zeggen dat de rust in alle sektoren van werkgevers en werknemers is teruggekeerd. Beide partijen hebben bijzonder harde onderhandelingen gevoerd. En de delegaties van werkgevers en vakbonden hebben uren achtereen op tal van dagen tegenover elkander gezeten om tot een oplossing te geraken. De oorzaak van het konflikt is terug te voeren tot de ernstige economische toestand waarin het land verkeert. Niettemin heeft minister drs. Ruud Lubbers van economische zaken onlangs nog in een vraaggesprek gezegd, dat de sombere luchten een beetje opklaren. Hij wilde het gevecht van de regering tegen de moeilijkheden niet als hopeloos beschouwen. Hij was van oordeel dat het kabinet daarvoor, zowel op de korte termijn als voor de lange duur, tal van middelen heeft om er iets aan te doen. En dat gebeurt op twee manieren verklaarde de minister. De eerste, aldus minister Lubbers, is gerichte, specifieke ondersteuning van het bedrijfsleven in verschillende vormen. De tweede de zgn 1%-operatie, een algemene maatregel gericht op verbetering van de bedrijfsresultaten. ‘Daaruit wordt dan, hoop ik, voldoende moed geput om de investeringen weer wat op te krikken, nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen e.d.’ De minister vervolgde: ‘Intussen moeten we er wel voor zorgen dat korte en lange termijnremedies elkaar niet te hard bijten. Het is een hard gegeven, dat in moeilijke situaties als waarin we nu zitten en waarin de gewone mechanismen niet voldoende werken de verantwoordelijkheid en daarmee de invloed van de overheid toeneemt. Maar die overheid mag nooit een doel op zich zelf worden.’ Inmiddels is er van regeringszijde, in het raam van de spanningen tussen werkgeversorganisaties en de vakbonden een toezegging gedaan op het terrein van het prijsbeleid. Na 1 april mogen de loonsverhogingen opnieuw, maar dan volgens strenge richtlijnen, in de prijzen worden gecompenseerd. De handhaving van de koopkracht is voor de eerste maanden gestabiliseerd. Voorts zijn de vakbonden van mening dat ook aandacht aan de immateriële zaken moet worden geschonken. De vrede is getekend, maar voor beide partijen zijn alle moeilijkheden nog lang niet uit de weg geruimd. Daarvoor is de economische situatie veel te onzeker, ondanks het gematigd optimisme van minister Lubbers. Anderzijds zou het onverstandig zijn de positieve kant van de de zaak uit het oog te verliezen.
Kerkenbestand in zorgen De minister van CRM, mr. H. van Doorn, maakt zich zorgen om het kerkenbestand in Nederland in een goede staat te behouden. De minister liet van zijn ongerustheid blijken bij de officiële heropening van de oude St.-Nicolaas kerk in Vollenhove, het stadje in Overijssel. ‘Ik wil bewust een somber beeld schetsen van de toekomst van de monumentale oude kerk in ons land, omdat slechts een kleine groep ervan is doordrongen dat er een zorgwekkende situatie aan het ontstaan is’. De minister was van oordeel, dat steeds meer kerken hun oorspronkelijke functie gaan verliezen. ‘Bij kastelen hebben we al kunnen zien dat het wegvallen van de wezenlijke functie ertoe
Neerlandia. Jaargang 81
leidde, dat slechts nog een handjevol kastelen over is’. De minister achtte het werk van particuliere stichtingen die in verschillende provincies tot stand zijn gekomen om oude kerken te behouden, van bijzonder groot belang. Voor de restauratie van de kerk van Vollenhove heeft het rijk een bijdrage gegeven van f. 1.700.000.-
De Randstad moet sterk blijven Drs. J.P.A. Gruyters, minister van ruimtelijke ordening heeft aan de Tweede Kamer
de zg. Verstedelijkingsnota toegezonden. In deze nota wordt uitdrukkelijk gesteld dat ‘de Randstad sterk moet blijven’. De nota is van het grootste belang omdat de ganse ruimtelijke ordening van Nederland in het geding is. Een jaar lang is er hard aan de samenstelling gewerkt en de minister heeft geen gelegenheid voorbij laten gaan om de kans te geven van de kant van de bevolking het commentaar te vernemen. De periode van de inspraak is thans achter de rug. Bij lezing van het stuk blijkt dat vele standpunten, die vroeger werden ingenomen, thans van de tafel zijn geveegd. De inspraak zal daaraan dan ook niet vreemd zijn. Aanvankelijk was smen van oordeel de Randstad te ontlasten en de bewoners aan te raden elders in Nederland hun heil te zoeken. Men dacht dat op die wijze een spreiding was te organiseren, zo werd toentertijd geredeneerd om de druk op de Randstad te verlichten. Nu zijn de zaken omgekeerd. Althans men geeft nu als spreidingsplaatsen de randen aan van de Randstad en er wordt minder gedacht aan verplaatsingen naar het noorden en oosten, zo zal het ook met de verhuizingen van bepaalde rijksdiensten niet zo'n vaart lopen. In de nota wordt gesteld, dat voor 1990 er nog in de Randstad 250 000 huizen nodig zijn. Wanneer men in aanmerking neemt dat Amsterdam enkele honderdduizenden hulzen telt dan kan men nagaan wat dit betekent. Een deel van die nieuwe huizen zullen gebouwd worden in plaatsen als Hoorn, Purmerend en Alkmaar. Hetzelfde geldt, maar in mindere mate voor de gemeenten Amstelveen en Haarlemmermeer. Weliswaar worden in het noorden en oosten Leeuwarden, Groningen en Emmen als de steden genoemd waar uitbreiding op het programma staat. Men zal ook trachten in die gebieden de werkgelegenheid te doen toenemen. De groei van de bevolking kan ook in steden als Breda, Zwolle, Arnhem en Nijmegen worden opgevangen, aldus de nota. Een belangrijk streven is, aldus de minister in de nota, dat ‘het groene hart’ van de Randstad niet wordt aangetast. Het laatste wil zeggen dat de bewindsman niet van plan is de Randstad geheel en al tot een klomp beton en asfalt te maken. GEERT GROOTHOFF
Neerlandia. Jaargang 81
(Bij het ter perse gaan van dit nummer werd de val van het kabinet Den Uyl bekend gemaakt.)
Neerlandia. Jaargang 81
26
Wat Vondel verzuimde, vergoedde burgemeester Van Ertborn Antwerpen herdenkt dit jaar met grote luister de vierhonderdste verjaardag van Pieter Pauwel Rubens. De kern van die viering wordt de tentoonstelling van 28 juni tot 30 september in het Museum voor Schone Kunsten, waarop een honderdtal schilderijen en olieverfschetsen alsmede een 60-tal tekeningen van de Prins van de Vlaamse schilders zullen te zien zijn. Het wordt een unieke verzameling herkomstig uit de bekendste musea van Europa. Het Prado te Madrid en l'Hermitage te Leningrad sturen elk zes doeken. Uit Dresden komt een omvangrijk schilderij per speciaal transport. Canada, Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië, Italië, Nederland, Oostenrijk, Polen, Spanje, Zweden, Zwitserland en de Verenigde
FLORENT-JOSEPH VAN ERTBORN (Antwerpen 1784-'s Gravenhage 1840) Burgemeester van Antwerpen (1817-'28) en Goeverneur van Utrecht (1828-'30). Na de revolutie van '30 weer tot burgemeester van Antwerpen verkozen, weigerde hij uit eerbied voor Willem I die post te aanvaarden. Bij testament legateerde hij zijn kostbare schilderijen-verzameling aan de stad Antwerpen (thans in het Museum aldaar). Hij verbleef sinds 1830 in vrijwillige ballingschap in Nederland. Na zijn overlijden werd zijn per schip over de Schelde aangevoerd stoffelijk overschot onder grote volkstoeloop te Hoboken (Antwerpen) begraven.
Staten zenden het beste wat ze aan werken van Rubens in musea en privéverzamelingen bezitten. Niet alleen deze tentoonstelling, ook een bezoek aan het mooie Rubenshuis, gelegen op de nieuw aangelegde Wapper en de vele koncerten gedurende het hele seizoen maken een verblijf te Antwerpen dit jaar tot een boeiende onderneming.
Omstreden geboorteplaats Hoewel Antwerpen de weergaloze viering houdt naar aanleiding van het vierde eeuwfeest van Rubens' geboorte is het niet in de stad bij de Schelde dat Pieter Pauwel het eerste levenslicht zag. Over diens geboorteplaats bestond lange tijd betwisting tussen de steden Keulen en Antwerpen. Francisco Pacheco in zijn Arte della pentura (Madrid 1638) vermeldde Amberes (Antwerpen) als Rubens' geboorteplaats. Ook El Parnasso espagnol (Madrid 1724) noemde Amberes. Daarentegen in de Dictionarico de los Artes (1800 eveneens te Madrid) gaf Cologna (Keulen) op als geboortestad.
Neerlandia. Jaargang 81
In de vorige eeuw zou er naast Antwerpen en Keulen nog een derde stad bijkomen, namelijk Siegen in het Duitse Westfalen, die definitief de eer mag opstrijken de bakermat van de Vlaamse schilder te zijn geweest. Dit kwam eerst in 1853 aan het licht dank zij de Nederlandse rijksarchivaris R.C. Bakhuizen van den Brink. In 1935 onthulde men te Siegen de zogenaamde Rubensbron, een gebeeldhouwde voorstelling van drie vrouwen die elkaar het moederschap van een kind betwisten. De vrouwen symbolizeerden de steden Antwerpen, Keulen en Siegen. En het kind: Pieter Pauwel Rubens. Dat het monument in de Westfaalse stad een plaats kreeg wees op de toen sinds lang uitgemaakte zaak: te Siegen was het en niet elders dat Rubens werd geboren.
Vader Jan Rubens Het is bekend dat de ouders van Rubens in 1568 om religieredenen vrijwillig uit Antwerpen naar Keulen uitweken. De vader, Jan Rubens, een rechtsgeleerde en stadsschepen te Antwerpen, stond er al in 1565 op de geheime lijst van de Calvinisten. Nadat hij in Duitsland weer in betrekking kwam bij zijn gewezen heer Willem van Oranje, bekende hij er zich tot de Lutheraanse kerk. De Prins koos Jan Rubens tot een van zijn raadslieden, waardoor die nogal vrije omgang kreeg met Oranjes tweede vrouw Anna van Saksen. Uit hun schuldige betrekkingen werd een dochtertje geboren dat evenwel niet lang in leven bleef. Toen zijn overspel aan het licht kwam onderging Jan Rubens een harde en lange gevangenschap in de kerker te Dillenburg. Daar werd hij tenslotte begenadigd mede dank zij de sublieme smeekbrieven van zijn aanhankelijk gebleven, vergevingsgezinde echtgenote Maria Pijpelinckx: ‘En schrijf toch niet meer uw onweerdighen man, want 't is toch vergeven’. Het gezin Rubens kreeg dan Siegen als verplichte verblijfplaats toegewezen, waar Pieter Pauwel in juni 1577 werd geboren en verhuisde nadien naar Keulen.
Mystificatie De betwisting tussen Antwerpen en Keulen ontstond door de angstvallige geheimhouding die Maria Pijpelinckx bewaarde over de beroerde Dillenburgse en Siegense episode in het leven van haar man. Om diens tijdelijke ontrouw te verdoezelen bezondigde zij zich zelfs aan vrome leugens om bestwil. Na het overlijden van Jan Rubens te Keulen liet zij op diens graf beitelen dat zij samen te Keulen met haar man had gewoond ‘in ongestoorde vereniging’. Zelfs liet zij zich voor haar definitieve terugkeer naar Antwerpen voorzien van een getuigschrift volgens hetwelk zij nergens anders dan te Keulen hadden gewoond. Bij dit alles voegde men nog een brief die zoon Pieter Pauwel later zelf schreef en waarin hij verklaarde ‘Ick ben seer geaffectionneerd voor de stadt Ceulen omdat ick aldaer ben opgevoed tot het thienste jaar mijns levens’. Een en ander had voor gevolg dat men gedurende vele jaren te Keulen aan de gevel van het Gronsfelderhof over de Steinengasse twee zwart marmeren gedenkplaten kon aanwijzen, waarop men in vergulde letters lezen kon dat aldaar (en nog wel in hetzelfde vertrek) op 29 juni 1877 Peter Paul Rubens werd geboren en dat daar op
Neerlandia. Jaargang 81
3 juli 1642 de door hem geschilderde Maria de Medicis, die hem destijds in het huis op de Antwerpse Wapper had bezocht, overleed. Mogelijk bewoonde Maria Pijpelinckx met
Neerlandia. Jaargang 81
27 haar kinderen het Gronsfelderhof en het is bijna zeker dat de Franse vorstin in ballingschap er haar levensdagen eindigde, maar heel zeker is dat Rubens niet daar maar te Siegen ter wereld kwam.
Bakhuizen Dit had de Nederlandse historicus Reinier Bakhuizen van den Brink in 1853 te Dillenburg ontdekt, toen hij er in de archieven van het slot Nassau opzoekingen deed voor zijn studie over het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saksen. De voortreffelijke criticus en grondlegger van de moderne Nederlandse historische wetenschap vond toen de hele briefwisseling van de moedige Maria Pijpelinckx en ontsluierde alle voordien onbekende biezonderheden over de gedragingen van vader Jan Rubens en de lotgevallen van zijn gezin. Door Bakhuizen vernam de wereld dat de wieg van Pieter-Pauwel Rubens nergens anders dan te Siegen had gestaan. Keulen en Antwerpen vernamen dit nieuws met zeer gemengde gevoelens. Toch legde Keulen zich spoedig bij Bakhuizens bevindingen neer, ook de Antwerpse kunstkringen, die al in 1857 in de officiële kataloog van het Museum voor Schone Kunsten de stad Siegen als waarschijnlijke geboorteplaats van Rubens vermeldden. Daarentegen gaven de Antwerpse stadsarchivarissen Pieter Genard en Frans Vandenbranden zich niet gewonnen. Het ging zover dat toen Siegen het Antwerpse stadsbestuur uitnodigde om op 29 juni 1877 de feesten ‘in hiesiger Stadt Siegen, Geburtsorte des Peter Paul Rubens’ mee te komen vieren, Antwerpen die invitatie op 30 mei prompt van de hand wees met een Franse brief van burgemeester Leopold de Wael: Nous regrettons ne pouvoir accéder à votre demande, parceque nous revendiquons hautement pour la ville d'Anvers l'honneur d'avoir été le berceau de l'illustre Rubens’. Antwerpen dacht er niet aan, het eiste met kracht de eer op de bakermat van Rubens te zijn. In het Siegerlandermuseum bewaart men nog de brief met de hoofse Antwerpse weigering, ondertekend met de sierlijkste haal van Leopold de Wael.
Vlaanderen Degelijke Antwerpse geschiedenisboeken (van Genard, Beetemé en Stinissen) bleven tot in het begin van de XXste eeuw mordicus beweren dat Antwerpen de geboorteplaats van Rubens was. Tenslotte heeft de eminente Antwerpse Rubensvorser Max Rooses de Siegense aanspraken als volledig bewezen en rechtmatig erkend. Ter vergoelijking voor Antwerpen mocht nochtans gelden dat Rubens van die stad boven alle andere hield: te Antwerpen werkte hij de langste periode van zijn leven, zijn mooiste doeken bestemde hij voor Antwerpse kerken en van Antwerpen uit noemde hij in een van zijn allerlaatste brieven (geschreven op 17 april 1640, zes weken voor zijn dood) naar de te Rome verblijvende beeldhouwer Duquesnoy: ‘La Fiandre nostra
Neerlandia. Jaargang 81
carissima patria’ (Vlaanderen ons allerliefste vaderland). De Antwerpse historicus Floris Prims schreef terecht in zijn Antwerpiensia 1927 (deel I, hfdst. 29) dat Rubens ‘bezorgdheid om de roem van zijn Vlaamse vaderland hem tot het uiterste was bijgebleven’.
Vondel Ons blijft toch intrigeren Pieter Pauwels eigen verklaring over zijn verblijf te Keulen tot zijn ‘thienste’ jaar. Het tiende jaar, dat was dus tot 1587, het jaar waarin Joost van den Vondel aldaar werd geboren. De vraag mag worden gesteld of beider ouders elkaar te Keulen hebben gekend? Wellicht, zowel de familie Rubens als de familie van den Vondellen (zoals ze toen heette) waren Antwerpenaars in ballingschap. Stadsgenoten in een vreemd land zoeken allicht kontakt. Overigens was vader Jan Rubens, advokaat en gewezen schepen, zeker geen onbekende. Alleen het historische lot beschikte dat de wieg van de twee grote Nederlandse glories, Rubens en Vondel, niet in het Antwerpen van hun ouders stond. Het valt op dat Vondel die Rubens nog negenendertig jaar overleefde niet één versregel aan zijn grote kunstbroeder heeft gewijd. Wie Rubens in het Noorden al in 1621 wél een lofdicht waard achtte was de fijnzinnige en begaafde kunstenares Anna Roemer-Visscher, die met bewondering schreef over de ‘vermaerde en constrijcke Petrus Paulus Rubens’. Pas anderhalve eeuw later, in 1774 verscheen de eerste historische levensbeschrijving over Rubens in onze taal van Joannes Smit en nog wel in de Vondelstad Amsterdam.
Herwaardering De triomfantelijke terugkeer te Antwerpen van vele (niet alle) door de Fransen geroofde schilderijen, gaf in 1815 aanleiding tot grote vieringen en een herwaardering van Rubens' oeuvre. Het initiatief tot herdenking van zijn 250ste geboortedag in 1827 nam de Antwerpse Akademiedirekteur Mathys van Bree. Zijn schilderij ‘Rubens' dood’ werd koning Willem I's officiële geschenk aan de stad Antwerpen. Van Bree maakte meteen burgemeester Flor van Ertborn warm voor zijn idee een standbeeld op te richten ter ere van Rubens. Het zou er pas in 1840 komen, maar de pioniers waren er niet meer bij. Van Bree overleed in 1839 en ridder Van Ertborn, in 1828 door Willem I tot goeverneur van Utrecht aangesteld, verbleef sinds de revolutie van 1830 in vrijwillige ballingschap te 's Gravenhage. Hoe dan ook de orangist Flor van Ertborn was het die de spoorslag gaf tot oprichting van het standbeeld en tot alle latere Rubensherdenkingen. Ook de luisterrijke van het huidige Rubensjaar 1977. A. GOOVAERTS
Neerlandia. Jaargang 81
Vondel over Rubens Heeft Vondel geen enkele versregel aan Rubens gewijd, dan heeft hij toch, in een brief naar aanleiding van zijn treurspel ‘Batavische gebroeders’ (1639) aan Vossius, gewezen op de inspiratie die hij in de mytologische werken van Rubens vond. Daarin noemde hij Rubens zelfs ‘de glori der penseelen onzer eeuwe’. De Nederlandse taalhistoricus dr. Jan te Winkel (1847-1927) bracht dat in herinnering in zijn voordracht ‘Rubens en Vondel’ op het 31ste Nederlands Taal- en Letterkundig Kongres te Brussel (28 augustus 1906). Hij zei toen ondermeer:
Neerlandia. Jaargang 81
28
VONDEL
‘Zeker viel er voor Vondel te Amsterdam nog meer dan ons toevallig bekend is, van Rubens te bewonderen; dat hij ook wel eens Antwerpen bezocht is hoogstwaarschijnlijk en bovendien waren de afbeeldingen van Rubens' werken, onder zijn leiding door Vorstermans, Pontius en anderen voortreffelijk in koper gesneden, de gehele wereld door verspreid. Het is dus wel aan te nemen dat de kunst van Rubens op hem die zijn poëzie zo gaarne ‘sprekende schilderkunst’ noemde, grote indruk heeft gemaakt en ook op zijn poëzie grote invloed heeft uitgeoefend. Eigenlijk gaf Vondel dat ook zelf te kennen, toen hij bij het schrijven van zijn treurspel ‘Gebroeders’ in 1639 zich de stof van zijn treurspel dacht als door Rubens op doek gebracht. ‘Hier word ick be lust - schreef hij toen aan Vossius - ‘om door Rubens, de glori der penseelen onzer eeuwe, een heerlijck en koninglijck tafereel als een treurtooneel te stoffeeren’. In dezelfde causerie zei dr. Jan te Winkel dat Vondel slechts één enkele maal over Rembrandt schreef.
Kort genoteerd Openbaar kunstbezit in Vlaanderen reikt kunstprijs uit te Aalst Dat meer dan twee derde van de abonnees van Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen jaarlijks vóór 31 december het abonnement vernieuwt, wijst er niet alleen op dat deze abonnees voor de uitgave belangstelling hebben, maar voorzeker ook dat zij gaarne een origineel kunstwerk willen bezitten. De abonnees die vóór 31 december hun abonnement hernieuwen zijn potentiële winnaars van een reis naar Europese kunststeden (30.000 fr.) of van één van de 24 kunstwerken die jaarlijks verloot worden. Met deze actie streeft Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen een drievoudig doel na: 1. uiteraard de abonnees aanzetten hun herabonnering niet uit te stellen;
Neerlandia. Jaargang 81
2. een kunstwerk als smaakvolle versiering in het bereik van iedere deelnemer te brengen; 3. jonge kunstenaars met talent aanmoedigen en steunen door verspreiding van hun werk.
Onbegrip Wolters-Noordhoft b.v. en H.D. Tjeenk Willink sturen voor hernieuwing van het abonnement op de ‘Nieuwe Taalgids’ volledig in het Engels gestelde ‘renewals’. De hr. N. Kestermans uit Destelbergen protesteerde daartegen, en kreeg een ‘technische’ verantwoording van de uitgeverij voor de ‘onmogelijkheid om de Vlaamse abonnees in de toekomst in een uitzonderingspositie te plaatsen en hen een andere dan in het Engels gestelde renewal toe te zenden’. Groetjes uit Groningen, The Netherlands.
P C Hooftprijs voor Simon Carmiggelt Aan Simon Carmiggelt is de P C Hooftprijs, in Nederland de Staatsprijs voor Letterkunde, toegekend. Een jury, bestaande uit Andreas Burnier (voorzitter), Ankie Peypers, Ethel Portnoy, Hugo Kaleis, C. Lijsen en H.J. Kompen (secretaris), heeft minister mr. H. van Doorn van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk hiertoe geadviseerd. De minister heeft het voorstel van de jury overgenomen. De prijs bedraagt f. 8000.- Wanneer de officiële uitreiking zal plaatshebben is op dit moment nog niet bekend.
Vlaamse prijs voor Ad Odijk Ad Odijk, chef van de kunstredactie van De Volkskrant ontving op 13 december jl. in Knokke de persprijs van de provinciale Westvlaamse Vereniging voor toerisme. Odijk schreef een reportage over de restauratie van het geboortehuis van Guido Gezelle in Brugge, onder de titel ‘Hoog bezoek in Gezelle's huis, tuin en keuken’.
Nieuwe ‘gouverneur’ van Limburg moet drie talen vlot spreken De huidige commissaris van de Koningin in Nederlands Limburg, dr. Ch. van Rooy, gaat met pensioen. In een openbare vergadering van de Provinciale Staten, die werd bijgewoond door de minister van binnenlandse zaken, prof. De Gaay Fortman, en de directeur-generaal van het departement, werd over de opvolging gesproken. De fracties van het CDA, de VVD en de Boerenpartij, aldus een bericht in De Volkskrant, waren van mening dat de nieuwe ‘gouverneur’ uit de rangen van het CDA moet voortkomen. Het was de bedoeling van de minister om de leden van de Staten te polsen over de benoeming. Men was het eens over de kwaliteiten waarover de nieuwe commissaris zal moeten beschikken: een grote bestuurlijke ervaring, ‘kind aan huis’ in Haagse kringen, op de hoogte zijn van de vraagstukken van de provincie Limburg
Neerlandia. Jaargang 81
en vlot drie talen kunnen beheersen. Van de PPR zijde werd de politieke kleur van de opvolger van dr. Van Rooy van minder belang geacht. Maar men vond het niet vanzelfsprekend dat het weer een KVP-er moest zijn.
Stichting Ridder Rene Victor In de Vlaamse Beweging is Prof. Dr. Ridder René Victor steeds een vooraanstaande figuur geweest. Hij was één van de belangrijkste pioniers van de vernederlandsing van het rechtswezen in Vlaanderen en stimuleerde daadwerkelijk de Nederlandstalige rechtsliteratuur. Mede op zijn initiatief werd de ‘Stichting Ridder René Victor’ opgericht. Doelstelling is ... ‘de vergelijkende studie van het Belgisch en Nederlands recht te steunen en te bevorderen’. Een uitstekend initiatief dat, naar wij hopen, veel bijval zal oogsten. Inlichtingen: Stichting Ridder René Victor, Britselei 40, 2000 Antwerpen.
Neerlandia. Jaargang 81
29
[Nummer 2] Toneelschrijvers bijeen in Maastricht In Maastricht, waar eind van vorig jaar het reeds traditionele colloquium voor nederlandstalige schrijvers voor toneel, radio en televisie uit België en Nederland plaats had, klonken dit jaar sombere geluiden met betrekking tot het voortbestaan hiervan. Er zaten bij de sluiting der samenkomst nog 35 personen, die anderhalf uur lang worstelden met hun taal om een juiste redactie te vinden voor een viertal resoluties over welke strekking men het de dag tevoren al eens was. Feitelijk bleek op dat moment het duidelijkst het nut van zo'n colloquium. Immers toen moesten de auteurs uit Noord-Nederland en uit Vlaanderen ten eerste tonen begrip te kunnen opbrengen voor problemen die anders liggen in de onderscheiden landen en waarvan men in het ene land soms helemaal geen weet heeft, en moest men ten tweede ook nog openstaan voor taalnuances die gevoeliger bleken te liggen dan men vermoedde. Zo mocht van de Noord-Nederlanders het woord ‘landeigen’ niet worden gebezigd omdat het hun te ‘bloed en bodem’-achtig klonk. Zou men ‘eigenlands’ hebben geschreven, dan was het zeker minder erg geweest; ‘landeigen’ wordt in Noord Nederland al vlug geassocieerd met het begrip ‘landwacht’ dat tijdens de oorlog een levensgroot gevaar betekende. Dat zich samen buigen over taalgevoeligheden waaraan schrijvers uit beide landen, die toch voor eenheid en zuiverheid van taal moeten zijn, want hun werk leeft van en verspreidt zich door die taal, enkele uurtjes geconcentreerd bezig zijn, kan niet anders dan positief werken. De resoluties die speciaal op Belgische toestanden waren gericht, kregen toch snel een algemene instemming. Als eerste kwam uit de bus een resolutie waarin het colloquium het betreurt, dat in België zowel de wet op het cultuurpact als het theaterdecreet in hun feitelijke gevolgen een voortgaande partij-politieke invloed op het Vlaamse theater te zien geven, zowel wat de strukturen van de gezelschappen als wat de samenstelling van de adviesorganen aangaat. Het vraagt met klem, dat bij de samenstelling van alle adviesorganen aan deskundigheid en bekwaamheid voorrang zou worden verleend boven partij-politieke verdiensten of opportuniteit. De volgende resolutie kwam voort uit moeilijkheden die een toneelcriticus in België zou hebben ondervonden naar aanleiding van diens bespreking van ‘Het liefdesconcilie’, welk stuk van Oskar Panizza in Rotterdam werd gespeeld onder regie van de Vlaming Franz Marijnen. Omdat zulke resolutie zich niet op een geval mag richten werd ze veralgemeend tot het beklemtonen, ‘dat een vrijmoedige en onbelemmerde kunstkritiek van levensbelang is voor de ontwikkeling van het toneel. Met zorg werd geconstateerd, dat bij sommige Belgische kranten in deze beperkingen worden opgelegd, waarom men erop aandringt bij de directies van deze kranten, dat de redactionele vrijheid en openheid volledig verzekerd blijven’. Algemeen inleider op het colloquium was de toneelleider bij de speelgroep Centrum, Egbert van Paridon. Hij hield een betoog voor de vuist weg, waarin het thema dat voor deze samenkomst was vastgesteld, niet rechtstreeks werd behandeld, al kwam
Neerlandia. Jaargang 81
het vele malen toch om de hoek kijken. Dat thema zou zijn: ‘auteur, dramaturg, regisseur, publiek; wie begint er?’ Van Paridon stelde uit zijn ervaring met de opvoeringen die ‘Centrum’ bracht vast, dat het er nog somber met het eigentalig toneel uitzag. Hij vond, dat men wat dat betreft er in Vlaanderen beter voorstond, iets waaraan ook de taalstrijd meewerkte. Het publiek in Vlaanderen voelde zich daardoor meer betrokken met wat gezelschappen als het Vlaams Volkstoneel brachten. In Nederland was theater altijd iets van ‘ver weg’. Het bracht de toeschouwers in een andere wereld en dat vroegen die toeschouwers ook. Nu was het theater niet langer een zaak meer van hoge letterkunde, maar wortelde het in de realiteit. Toch bleef het publiek uitkijken naar die andere wereld. Daarom zou het keigoed stuk ‘een zeer bijzondere dag’ van Herman Lutgerink, waarin alleen sprake was van de allergewoonste gebeurtenisjes bij een lief gezin, als een baksteen vallen. Want, zo zeiden bezoekers die de opvoering voortijdig in de steek lieten, ‘wat daar vertoond wordt, vind ik thuis ook’. En dat was het nu juist wat de schrijver had willen laten zien. Bij het stuk ‘Ajax-Feyenoord’ van Gerben Hellinga viel men tussen twee stoelen in: de sportliefhebbers vonden het niet reëel, en de toneelliefhebbers voelden zich beledigd door het onderwerp. Dat was nu een onderwerp dat midden uit het volk was gehaald en dat nam men niet. Dat het eigen stuk het in Nederland nog niet doet, lag volgens Egbert van Paridon niet aan de auteurs, want zij brengen stukken die actueel zijn en die de buitenlandse stukken in kwaliteit evenaren. Voor toneelgroep ‘Centrum’ lag nu de dreiging van subsidie-onthouding door de provinciale staten van Noord-Holland op de loer. Men wenst het gezelschap een spreidingstaak toe te bedélen, die onvermijdelijk tot gevolg zal hebben, dat de groep beperkt wordt in de opbouw en ontwikkeling van het nederlandstalige toneel zoals die de laatste jaren bij dit gezelschap voorop hebben gestaan. In een resolutie die hierbij aanknoopt wordt ervoor gepleit, dat het de groep mogelijk gemaakt wordt, zijn aktiviteiten voor de ontwikkeling van het oorspronkelijk re-
Neerlandia. Jaargang 81
30 pertoire voort te zetten, waaraan als de uitdrukkelijke mening van het colloquium wordt toegevoegd, dat de rijksoverheid de primaire verantwoordelijkheid heeft voor de ontwikkeling van het nederlandstalige toneel. Een ander punt dat Van Paridon nadrukkelijk naar voren bracht was het manco aan dramaturgen bij de gezelschappen. Hij noemde de figuur van de dramaturg een van de belangrijkste in het produktieproces. Hij moest niet slechts de goede stukken vinden, zijn taak was het ook de auteur bij het speelklaar maken van een stuk te begeleiden. Het colloquium formuleerde de laatste resolutie aldus: het constateert, dat de nieuwe toneelplannen van de Nederlandse rijksoverheid nauwelijks aandacht besteden aan de nederlandstalige dramaturgie, dringt aan op een drastische herziening van de schrijvershonoraria, vraagt om een betere bezetting van de afdeling dramaturgie en dringt aan op het bevorderen van de gehonoreerde medewerking van de schrijvers aan de voorbereiding van hun werk. Voorzitter Alfons van Impe, die zich bij zijn openingsrede al had afgevaagd of men het colloquium in deze vorm nog zou moeten voortzetten, kwam er aan het slot weer op terug. Zou een verandering van verzamelplaats, bij toerbeurt in een nederlandse en vlaamse stad, wellicht een nieuwe impuls aan de samenkomsten geven? Of moest er een nieuwe formule voor worden gevonden? De vragen werden aan de bezoekers, - dit jaar ongeveer 70, vorige jaren steeds over de 100, - meegegeven onder de dreigende druk
Lodewijk de Boer
van een langdurig vacuum wat de ontmoeting van toneelschrijvers uit Nederland en Vlaanderen betreft als het colloquium zou verdwijnen. De toneelschrijver, regisseur en altviolist Lodewijk de Boer werd tijdens het colloquium bekroond met de Edmond Hustinxprijs, welke prijs aan hem werd uitgereikt door de vice-gouverneur van Belgisch Brabant Dr. L. Cappuyns. PAUL HAIMON
Neerlandia. Jaargang 81
31
Delta-cultureel: jonge stichting bezielt eeuwenoud erfgoed - ‘Het kolossale monument, de Grote Kerk van Veere, heeft velen in de loop der laatste decenniën geprikkeld tot gedachten om aan zijn overweldigende en schone ruimte een zinvolle bestemming te geven: een fundamentele wending tot stand te brengen in de toestand van volstrekte ontluistering van eeuwen’. - ‘Veere: een handvol intieme straatjes; een paar besloten pleintjes; een wijde kade, open naar de oneindigheid van de zee ... Veere: een silhouet beheerst door de machtige, maar loodzware, aarde-gebonden klomp van de Grote Kerk, weerstreefd slechts door de ijle, stralend ten hemel reikende raadhuistoren en omspeeld door de blanke, boven de wallen zwevende korenmolen...’ - ‘Veere, van waar men het ook nadert, onder welke omstandigheden men het ook betreedt, immer brengt het iets in ons teweeg, dwingt het tot opzij schuiven van de zorgen van alle dag, wekt het de onweerstaanbare impuls tot schoonheidsverlangen, tot verwijlen bij andere, verhevener zaken ...’
In deze sfeer, zo onmiskenbaar geconditioneerd tot creatieve actie werd in de kring van de Vereniging Vrienden van Veere de kiem gelegd voor wat worden zou de Stichting Delta-Cultureel ‘die zich ten doel stelt in de Grote Kerk van Veere culturele manifestaties tot stand te brengen uit het Deltagebied, dat zich uitstrekt tussen Rotterdam en Brugge’. Nog slechts enkele jaren geleden kwam het tot een doelgerichte bundeling van krachten en werd de grens der alleszins boeiende, hooggestemde gedachten overschreden om met volle overtuiging iets groots te gaan scheppen in dit kolossale monument. Op 3 februari 1975 werd de acte verleden waarbij de Stichting Delta-Cultureel een officiële status verkreeg en de aldus bekrachtigde doelstelling zijn stuwende werking ging uitdragen van de aanvankelijk kleine naar de weldra wassende schare van bezielde bouwers aan een nieuwe toekomst voor de Grote Kerk van Veere. Wie kon raker uitbeelden wat de Grote Kerk in ons opriep dan Raimoind Kimpe in zijn trefzekere kenschets uit 1910 óf Mirja Muurling in haar lyrische geschiedschrijving uit 1973?
De Kerk van Veere Geheimnisvolle Veerse toren, Boven 't kerkschip afgestompt, Gij ligt aan zee in avondgloren Lijk een sfinks neergeklompt. Gij zijt het raadselachtig baken Dat met sterren, zon en maan, Alleen op 't aarderijk blijft waken,
Neerlandia. Jaargang 81
Tijd en eeuwigheid weerstaan. Gij zijt het onverklaarde teken Van een weggestorven volk, Waaruit een eeuwigheid blijft spreken, Spijt des levens wentelkolk. Lier, 12-12-1910 Raimond Kimpe. o grote onvoltooide van veere gedurfd samenspel van taaie onverzettelijkheid en pure grootheidswaan machtige symphonie natrillend nagolvend over verstilde vesting onwezenlijk grotesk oprijzend in 't zeeuwse licht steeds ánders weer opdoemend in 't onvolprezen silhouet soms in nevelig grauw dan weer haarscherp gestoken uit 't diepste blauw
De kerk te Veere: een monumentaal bouwwerk.
Neerlandia. Jaargang 81
32 vogels nestelen in zijn opperhuid kleingedierte vindt er zijn schuilplaats een weergaloze wingerd dompelt het eeuwenoud karkas waarbinnen de holle loze ruimte onder in een baaierd van geel en groen en rood schijnbaar onwankelbaar monument gewrocht door kleine grote mensen reeds eeuwen lang dood steen gestapeld op steen met blote handen steen gestapeld op steen rondóm rondom wat eigenlijk rondom wát tijd knaagt en sloopt en heeft de tijd tijd ondergraaft heel stil heel langzaam maar zeker en weer hebben we handen nodig handen die ferm inéénslaan die geven handen die helen handen en harten van kleine grote mensen een leger van herbouwers en behoeders om meer en zinvoller inhoud te geven aan een onvervangbaar symbool de grote o n v o l t o o i d e van veere zomer 1973 mirja muurling
Laten wij pogen de lezers van Neerlandia ook wat nuchtere feiten te bieden opdat zij zich vertrouwd kunnen maken met wat deze nog zo jonge Stichting in werkelijkheid doet. Eerste vraag daarvoor is: Hoe is de Stichting tot stand gekomen? Elders in dit blad wordt de geschiedenis van de Grote Kerk beschreven. Hier moge worden volstaan met de constatering dat dit trotse gebouw na een zeer wisselvallig bestaan van zoveel eeuwen nog slechts dienstbaar was als opslagplaats voor bouwmaterialen en een aantal boerenwagens. Sporadisch werd er ook nog gemusiceerd door de Veerse muziekvereniging. Maar overigens hadden weer en wind er vrij spel... én een aantal duiven die hun weg in en uit gemakkelijk wisten te vinden door de kapotte ruiten. Het hoeft geen betoog dat, om welke nieuwe bestemming het ook ging, de eerste vereiste zou zijn dat het gebouw in een zodanige staat werd gebracht dat er serieuze culturele manifestaties in georganiseerd zouden kunnen worden.
Neerlandia. Jaargang 81
Het is de grote verdienste van Rijksgebouwendienst in Den Haag dat een meerjarenplan van consolidatie en conservering werd ontworpen van het kennelijk toch oer-sterke gebouw. Onlosmakelijk daarmee verbonden stond het tweede plan n.l. om in deze daartoe geschikt gemaakte ruimte een semi-permanente tentoonstelling van het Delta-cultuurgebied te organiseren en bovendien een plaats te creëren voor het tot stand brengen van velerlei andere culturele manifestaties. Dat alles vooral gericht op de tienduizenden bezoekers van Veere. Het eerste plan omvatte niet alleen het regen- en duivendicht maken van de kerk maar evenzeer het puinruimen en schoonmaken van de nissen, het egaliseren van de bodem en het aanbrengen van een deels hardstenen deels verharde vloer, geschikt voor exposities en andere manifestaties. In bewonderenswaardig korte tijd werd een en ander afgewerkt. Op dit ogenblik - twee jaar later - is een volgende fase welhaast voltooid: vernieuwing van het dak en de bovenstructuur van de kerk, een immens werk dat op grote hoogte - tot 34 meter - en in hoofdzaak in de open lucht is uitgevoerd in het barre jaargetijde tussen twee zomerseizoenen in. De kerk zal op de dag van de uitreiking van de Visser-Neerlandiaprijzen nog voor een deel afgesloten zijn. Het zal een indruk geven van wat hier nù gewrocht wordt en wèrd ... zo'n vijf-zeshonderd jaar geleden! Niet alleen het in- en uitwendige van de kerk alszodanig wordt onder handen genomen maar evenzeer wordt aandacht besteed aan de tuin en naaste omgeving van de kerk. Staatsbosbeheer bracht een plan tot uitvoering dat voorzag in passend geboomte als waardige omlijsting van het monument. Hoezeer de Grote Kerk van Veere intussen in de belangstelling was komen te verkeren bleek o.m. uit het feit dat de Minister van CRM op de jaarlijkse, nationale boomplantdag persoonlijk in Veere - en wel vóór de Grote Kerk - de eerste boom kwam planten.
‘Open geschiedenisboek’ Aan de nauwe en vruchtbare samenwerking van genoemde Rijksdiensten dient nog een derde te worden toegevoegd en wel de Rijksdienst voor Monumentenzorg die de werkzaamheden aan dit ‘open geschiedenisboek’ met zijn deskundige zorg begeleidde.
Neerlandia. Jaargang 81
33 Wij hebben reeds vermeld dat parallel aan deze activiteiten de eigenlijke doelstelling werd ontwikkeld, te weten om er een semi-permanente tentoonstelling in te richten met een duidelijk recreatief-educatieve strekking. Ook hiervoor vond weer een bundeling van krachten plaats, waarbij naast de initiatiefnemers verscheidene overheidsinstellingen als sponsor hun inbreng hadden. Dit waren - het zij met dankbaarheid gememoreerd -: - het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, - het Ministerie van Verkeer en Waterstaat - de Deltadienst Rijkswaterstaat, - het Ministerie van Landbouw en Visserij - het Directoraat-Generaal voor de Landinrichting en de Visserijen - de Cultuurtechnische dienst - Staatsbosbeheer - de Directie Faunabeheer - de Directie Visserijen - de Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen -
de Rijksvoorlichtingsdienst, het Belgische Ministerie van Nederlandse Cultuur, de Provincie Zeeland, de Gemeente Veere.
De ruimte voor de tentoonstelling, die als titel droeg ‘Delta, cultuurgebied in historisch perspectief’, werd in een aantal nissen ingedeeld. Voor elke nis was een bepaald onderwerp gekozen dat in onderlinge samenhang het gegeven van de tentoonstelling ging verbeelden. Voor elk onderwerp was een terzake kundige groep samengesteld om tot realisatie te komen. Toen eenmaal duidelijk was geworden dat alle plannen voldoende levensvatbaar waren werd besloten tot in het leven roepen van de Stichting Delta-Cultureel. Dit historisch feit vond plaats op 3 februari 1975. In het bestuur namen zitting de initiatiefnemers en representanten uit de Gemeenteraad van Veere (de Burgemeester en een tweetal raadsleden). In dit laatste moge gezien worden het streven om dit culturele centrum een eigen plaats óók in de Veerse gemeenschap te geven, een plaats die de bevolking zal ervaren als een centrum voor eigen culturele activiteiten, naast die, welke vooral gericht zijn op de toeristen en andere bezoekers uit een veel wijdere kring, verder reikend dan Zeeland zelfs, omvattend het gehele Deltagebied tussen Rotterdam en Brugge. Om het beeld, dat zich hier slechts in simpele contouren laat schetsen, af te ronden, zij nog vermeld dat naast deze semi-permanente basistentoonstelling telkenjare een uitgebreid programma van culturele manifestaties wordt gebracht. Dit houdt o.m. in eenmalige tentoonstellingen en gevarieerde muziek- en zanguitvoeringen.
Neerlandia. Jaargang 81
Veel geld is nodig Alvorens dit onderwerp af te sluiten dienen nog de financiële problemen - zij het in alle soberheid - aangeroerd te worden. Naast al hetgeen Rijksgebouwendienst voor herstel en inrichting van de kerk had en heeft bestemd en alle hulp ‘in natura’ van de sponsors en vele individuële werkers, dient te worden vermeld dat een belangrijke financiële steun in de rug werd verworven van het Ministerie van CRM en het Prins Bernhard Fonds, aangevuld met bijdragen van de Provincie Zeeland en enkele Zeeuwse bedrijven. Bovendien heeft het Ministerie van CRM het exploitatietekort van het eerste jaar opgevangen. Gesteld kan worden dat zonder al deze financiële steun het zonder meer niet mogelijk geweest zou zijn van start te gaan. Men
Zo werd het ...
Neerlandia. Jaargang 81
34 kan het ook anders en positiever, uitdrukken. Deze vorm van samenwerking tussen een groep particuliere instellingen en personen enerzijds en overheidsinstanties anderzijds maakt het mogelijk zulke initiatieven in het culturele vlak van de grond te krijgen. Afronding van deze samenwerking werd op bijzonder gelukkige wijze bereikt door de thans getroffen subsidieregelingen met de gemeenteraad van Veere: een bevestiging bovendien van de waardering die de activiteiten van Delta-Cultureel in Veere zelf hebben gekregen. Het lijkt niet te optimistisch te verwachten dat de exploitatie - bij handhaving van het in beide beginjaren bereikte aantal van rond 35.000 bezoekers - met de bijdrage van de Provincie Zeeland en subsidies voortvloeiend uit het Belgisch-Nederlandse Culturele Akkoord geen ernstige problemen meer zal geven. Deze gezonde ontwikkeling van de financiële grondslag maakt het echter niet minder verheugend dat zo'n beduidende extra inkomst als van de Visser-Neerlandiaprijs aan de jonge Stichting is toegekend. Integendeel: er valt nog zoveel te doen en er leven nog zoveel plannen om de Grote Kerk tot een werkelijk cultureel centrum in het Deltagebied te ontwikkelen van een dimensie die het bestuur vooral zichzelf als uitdaging heeft gesteld! Mogen wij tot slot iets vertellen over de manifestaties waar het allemaal om draait. Dit betreft: A. de tentoonstelling ‘Delta, cultuurgebied in historisch perspectief’ en B. de andere manifestaties.
Wat de tentoonstelling betreft laten wij enkele hoofdgedachten volgen, die hebben geleid tot de samenvoeging van het geheel. Er zijn een tiental nissen in de kerk die elk een hoofdgroep omvatten welke de cultuur van de Delta vanuit een andere invalshoek belicht. De volgende thema's worden aldus behandeld: - het kerkgebouw zelf, de ‘onvoltooide symfonie’, toont iets van de architectuur, de lotgevallen gedurende de vijf eeuwen van haar geschiedenis; - ‘Van kasteelstad en handelscentrum tot recreatiecentrum’. Hierin staat de stad Veere centraal, van de historische groei tot de tegenwoordige centrumfunctie; - ‘Zeeland in stroomversnelling’, omvat de ontwikkeling van de hele provincie als logische voortzetting; - dan volgt de geografische binding tussen de verschillende delen van de Delta: kaarten van de havengebieden, water- en landwegen: ‘Tussen Gent en Rotterdam’; - ‘Culturele schatkamer van de Nederlanden’ geeft Vlaanderen te zien als inspiratiebron voor het Delta-Cultuurgebied vanuit de Zuidelijke Nederlanden; - in de volgende nis wordt gepoogd de ‘Filosofie van de Delta’ gestalte te geven: de speciale eigen waarden van een Delta, de relatie tussen mens en omgeving in de Delta en een vergelijking met andere delta's in de wereld;
Neerlandia. Jaargang 81
- ‘Poort van Europa’ geeft een beeld van de stormachtige ontwikkeling van het Deltaplan, de groei tot bekken van de grootste haven van de wereld en de functie van de Noordzee; - ‘Leven in het grensmilieu van land en water’ gaat in op de milieuaspecten van de Delta; - in ‘Cultureel Panorama’ wordt een overzicht gegeven van de onderscheiden culturele monumenten; - in ‘Kerkelijk Leven’ tenslotte wordt een beeld gegeven van deze ontwikkeling in de Delta.
Als een fascinerende verbinding tussen de beide vleugels van de voorshands overwegend twee-dimensionale tentoonstelling is in het 25 meter hoge gewelf van de toren een Slinger van Foucault opgehangen. Hij werd in werking gesteld precies 125 jaar nadat Foucault met dit natuurkundig fenomeen in het Pantheon te Parijs bewees dat de aarde draait. Gebleken is dat de akoestiek van de Grote Kerk verrassend goed is en zich bijzonder leent voor instrumentale en vokale uitvoeringen. Evenzeer behoort de weergave van goed gerichte platenconcerten tot het arsenaal van mogelijkheden. Het zou te ver voeren in het kader van dit artikel een volledig overzicht te geven van alles wat in de eerste twee jaren in de kerk is georganiseerd. Enkele hoogtepunten mogen een indruk geven van wat het bestuur nastreeft. Wij hebben een aantal citaten uit de jaarverslagen uitgezocht, die, dachten wij, voor zichzelf spreken: - op 11 juni 1976 werd de Veerse Avond ‘Van Veere Voor Veere’ gegeven. Evenals in 1975 werd het een stijlvolle, afwisselende en bijzonder genoeglijke avond... samengesteld door de Begeleidingscommissie, vertegenwoordigend diverse groeperingen van de Veerse bevolking... Een bijzonder
Neerlandia. Jaargang 81
35 moment op deze avond was de herdenking van het feit dat in 1626, derhalve 350 jaar terug, de befaamde ‘Nederlandsche Gedenck Clanck’ van de in Veere geboren Valerius werd uitgegeven. Enkele van zijn liederen werden door ‘Veere's Genoegen’ ten gehore gebracht. - op 19 juni werd het Oratorium ‘Die Schöpfung’ van Joseph Haydn uitgevoerd door vijf Vlaamse koren, solisten en het Waeslandia Kamerorkest onder leiding van Albert Delvaux. Dit was de eerste uitvoering van zo'n wijdse allure in de Grote Kerk en zij werd door de pers als ‘uitnemend’ gekwalificeerd. - op 16 juli was een kostuumshow georganiseerd van Zeeuwse kostuums met bijbehorende sieraden. - op 31 juli was er een optreden van de Vlaamse declamatrice Mevrouw Tine Ruysschaert. Centraal stond het gedicht ‘In den Beginne’ van Bertus Aafjes, omlijst met speciaal hiervoor gecomponeerde muziek. De recenties in de pers waren vol lof over deze avond van hoogstaande voordrachtkunst. - op 18 september werd het seizoen afgesloten door het zeer gave Knapenkoor ‘In Dulce Jubilo’ uit Sint-Niklaas. Zowel de bijzondere, Rembrandtieke verlichting van de indrukwekkende gewelven van de Grote Kerk alsook de voor gregoriaanse muziek uitzonderlijk geschikte akoestiek maakte deze slotmanifestatie tot een onvergetelijk gebeuren. Eens te meer bewees dit de rijke gevarieerdheid van mogelijkheden die de Grote Kerk biedt. - tenslotte dient aan het eind van deze opsomming nog te worden vermeld een tweetal wisseltentoonstellingen in het dwarsschip van de kerk. De eerste betrof de uitgebreide en zeer boeiende verzameling van archeologische vondsten, getiteld: ‘Onder je voeten vandaan’, die is samengesteld door de Federatie van Zeeuwse Musea en Oudheidkamers. De tweede bestond uit een kollektie van hedendaagse kunst uit Zeeland omvattend gouaches, kollages en aquarellen van een negental Zeeuwse kunstenaars.
Neerlandia. Jaargang 81
Zo is het thans
Mogen wij eindigen met een citaat uit het voorwoord van het Bestuur in een der jaarverslagen: ‘Zoals zij door onblusbaar enthousiasme succesvol van de grond is gekomen zo zal met een zelfde bezieling aan de toekomst van Delta Cultureel worden voortgebouwd!’ J.J. DIELEMAN, Voorzitter.
Neerlandia. Jaargang 81
36
Geschiedenis van een monumentaal bouwwerk Het is zeker niet ‘zo maar’, dat het Algemeen Nederlands Verbond de Grote Kerk van Veere heeft uitverkoren als plaats waar de Visser-Neerlandiaprijzen-1976 worden uitgereikt. Geografisch stemt het algeheel overeen met de nadruk, die het ANV legt op het cultureel samengaan van Nederland en Nederlandstalig België. Walcheren is een stapsteen in de Zeeuwse waterwereld tussen Holland en Vlaanderen. Een trait d'union zouden we het ook kunnen noemen, omdat het in menig opzicht - bijvoorbeeld wat de bouwkunst betreft - beide landen verbindt. Het zijn veelal Zuid-Nederlandse bouwmeesters geweest, die hier indrukwekkende monumenten schiepen als het Middelburgse raadhuis en de Veerse kerk: hoge gestalten in de mooiste Nederlandse stadssilhouetten.
Een historisch decor
Veere - de naam altéén al, zo licht en gracieus, je blaast ertegen en het zweeft wiegelend op, schommelt en zwenkt in de zeewind, om dan ergens neer te zijgen zonder de grond te raken. Een droombeeld boven het Veerse Meer, met de forse torenklomp, een fijn toegespitste minaret, een molengestalte hoog op een wal, een groep lage daken - zo zien wij Veere van verre. In het stadje zelf lijkt alles nog op wat het een jaar of zestien geleden was, toen de zilte Scheldemond met een caissondam gesnoerd werd en het zeegat gedegradeerd tot zoetwatermeer. Smalle straatjes tussen bakstenen muren, hobbelig plaveisel, een romantisch grasplein voor het bordes van het stadhuis met z'n speeltoren die muziek van klokken rondstrooit. Alles in Veere is klein, met uitzondering van de kolossale kerk van de Mechelse architecten Anthony en Bombout Keldermans in de late middeleeuwen. Reusachtig rijst hij op, de verbazingwekkende toren waarvan de spitsboogvensters zijn dichtgemetseld en van smalle rechthoekige raamrijen voorzien. Het is nog maar enkele jaren geleden, dat de vele vrienden van Veere erg bezorgd waren over het lot
Neerlandia. Jaargang 81
van dit uitzonderlijke gebouw. In de loop van zijn geschiedenis heeft het veel moeten doorstaan: brand en bombardement, verheffing en vernedering. Protestanten maakten van het Maria-heiligdom een pakhuls, Napoleon gebruikte het als militair hospitaal - met liefst vier verdiepingen, waardoor karakteristieke bouwelementen verloren gingen - en weer later diende het als provinciaal werkhuis voor bedelaars. In onze eeuw begon de kerk dermate te vervallen dat zelfs gevaar van afbraak dreigde. In de dagen van de afsluiting van het oude Veersche Gat - toen de vissersschuiten de haven voorgoed gingen verlaten om plaats te maken voor pleiziervaartuigen werden in het kerkruim antieke boerenwagens tentoongesteld. Er kwamen nogal wat mensen naar kijken en misschien was dit heel goed, want daardoor gingen velen ogen open voor de mogelijkheid om het enorme monument, dat als kerkgebouw voor de eredienst al lang niet meer bruikbaar was (veel te groot voor een handjevol kerkgangers), een heel nieuwe bestemming te geven, nl. als cultureel centrum van het Nederlands-Vlaamse delta-wereldje. De Vereniging Vrienden van Veere heeft er zich met geestdrift voorgespannen. Nauwe samenwerking ontstond tussen deze VVV, de Rijksgebouwendienst en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Er werd een stichting in het leven geroepen, die de nodige subsidies wist los te krijgen. Midden in het Monumentenjaar '75 werd toen de Veerse ‘dom’ het toneel van een grootscheepse manifestatie: de tentoonstelling
Neerlandia. Jaargang 81
37 ‘Delta, cultuurgebied in historisch perspectief’. Vele duizenden bezoekers hebben toen kunnen genieten van een schitterende collectie oude prenten, kaarten, tekeningen, foto's en wisselende kleurendia's, die in tien van de zestien zijkapellen (vroeger van de Veerse gilden) tegen zigzag-geplaatste schotten te zien waren. In het noordertransept had men bovendien een kleine archeologische expositie van interessante vondsten op en om Walcheren opgebouwd. Was deze manifestatie op zichzelf al heel bezienswaard, het meest toch kon men blij-verrast zijn met wat het kerkgebouw zelf geworden was. Het interieur bleek namelijk een grondige restauratie te hebben ondergaan. Dochterondernemingen van de Hollandse Beton Groep hadden - zo bleek - in heel korte tijd veel werk verzet, bijvoorbeeld door het leggen van hardstenen tegels in de zijbeuken en een gestabiliseerde vloer in het middenschip. Het binnentreden in die prachtig-geproportioneerde ruimte, waarin de geweldige toren op zo wonderlijke wijze is opgenomen, wekt gevoelens die veel van een droom weghebben. De geruite vensterreeksen, van wat eens Napoleons hospitaal was, zorgen voor glanzend-gezeefd licht waarin de machtige kolommen en de kunstig geconstrueerde zoldering oneindigheid suggereren. De Veerse kerk kan eigenlijk met geen enkele andere kerk in de Nederlanden worden vergeleken; er is iets byzantijns in, even flitst de naam Aya Sophia door ons heen. Buiten de kerkdeur is ook de hoge stenen cisterne eigenlijk een Oost-Europese verschijning. Maar op het ronde kussendak van de toren, die het zeestadje beheerst, staat als windwijzer een echt Nederlands zeilschip te blinken onder de hemel die in Zeeland hoger schijnt dan zeven hemelen boven elkaar. Wáár zou het Algemeen Nederlands Verbond beter een hoogtijdag kunnen vieren dan dáár? Ergens op een Veerse huisgevel staat een mooie spreuk: ‘God die Salomon sinen tempel stiften dede, verleen' in dit huus goeluc voerspoet en vrede’ - dit geldt zeker voor de kerk, waar op 4 juni de Visser-Neerlandia-prijzen zullen worden uitgereikt aan hen die ze verdienen. H. BESSELAAR
Neerlandia. Jaargang 81
Veere, de naam alleen al zo licht en gracieus.
Neerlandia. Jaargang 81
38
Rechtstreekse Europese verkiezingen Het Algemeen Nederlands Verbond heeft steeds positief gestaan tegenover elke poging om de Europese volken dichter aaneen te sluiten. Dat was logisch, want als men de beide takken van de Nederlandse cultuur-gemeenschap tot beter onderling contact wil brengen, stelt men zich op tegenover het staats-nationalisme. Men doet grens-doorbrekend werk. Men pleegt een heilzame ketterij tegen de rampzalige ideologie die ons op school werd bijgebracht: hiér het vaderland met zijn geschiedenis en zijn aardrijkskunde - dààr het buitenland. Op de kaart van Europa is de ene staat geel gekleurd en de andere paars: hoe sprekender de contrasten, des te beter. Met Vlamingen hebben Hollanders alleen diplomatieke contacten, of eigenlijk: ‘Vlamingen’ kent men niet, want er zijn officieel alleen ‘Belgen’. Dat er ‘bij onze Zuiderburen’ taal-kwesties zijn is een wetenswaardigheid, maar het beginsel blijft, dat men zich nooit moet mengen in ‘de interne aangelegenheden van een bevriende staat’. En de officiële leer in Vlaanderen zegt, dat ‘wij’ ons in 1830 van het ‘Hollandse’ juk hebben bevrijd, dat ‘onze Noorderburen’ zuinige schoolmeesters zijn, en dat men nog beter met Walen kan samenleven dan met hen. In die beide kikkerpoelen werpt het A.N.V. telkens een steen. Vandaar dus de gemakkelijkheid, waarmee Grootnederlanders de Europese eenheidsgedachte hebben aanvaard. Zij hadden de staats-hypnose al in zichzelf overwonnen, voordat er sprake was van een verenigd Europa. Hun denken sloot daar harmonisch bij aan. Na een vliegende start heeft het Europese Federalisme in de laatste jaren veel van zijn spankracht verloren. Het werd veelal geïntegreerd bij de nationale politiek. Maar het is nu eenmaal zo, dat machthebbers er zelden veel voor voelen, iets van hun gezag te laten vallen. Door de federalisten werd geprobeerd, de staten-feodaliteit te doorbreken met instemming en medewerking van die feodaliteiten zelf. Dat was een paradox, die een tijdlang tot werkelijkheid scheen te worden. Maar toen, in de jaren 1950, de nationale restauratie het won van de krachten der vernieuwing, geraakte ook de integratie in het slop. De Gaulle werd de ideoloog van het nationale soevereiniteits-herstel. De anderen protesteerden zwakjes, maar sloten zich in de praktijk bij hem aan. Toch lukt het soms nog wel eens, ergens door te stoten. Er is een verdrag van Rome, dat men vandaag zeker niet meer in die vorm zou hebben aanvaard, maar dat er nu eenmaal is, en: ‘pacta sunt servanda’ - onder betrekkelijk fatsoenlijke staten moet men zich houden aan de verplichtingen die men op zich genomen heeft. Zo was het met de rechtstreekse verkiezingen van het Europese Parlement. Het organiseren daarvan is niet anders dan één van de vele zaken waartoe men zich in 1957 verplicht heeft. Oorspronkelijk waren vijf van de zes stichters-landen bereid, art. 138 in de werkelijkheid om te zetten, maar de zesde weigerde: men mag vijf keer raden, wie. Na het optreden van Giscard d'Estaing als president werd deze tegenstand echter doorbroken. De verkiezingen werden vastgesteld op de lente van 1978. Daarmee hadden de federalisten een overwinning behaald. Maar, zoals het steeds is in zulke omstandigheden: nu moet men de terreinwinst consolideren. En vooral: men
Neerlandia. Jaargang 81
moet van daaruit verder doorstoten. Toen de Franse socialisten in 1936 voor het eerst in hun geschiedenis de regering in handen namen, zei hun leider Léon Blum tot hen: ‘We kunnen elkaar gelukwensen, partijgenoten, want eindelijk beginnen de moeilijkheden’. Zo is het nu, wat Europa betreft, ook. Er is véél werk aan de winkel. Allereerst moet er worden gezorgd voor goede kandidaten. Een jaar geleden dreigde het gevaar - dat wij eens hoorden formuleren door een vooraanstaand Frans politicus - een ‘tweede garnituur’ daarbij te zien optreden. Deze of die politicus had de nationale verkiezingen verloren - wel, waarom het dan niet eens met Europa te proberen? Men liep dus het risico, dat het publiek zijn belangstelling voor het Europese gebeuren zou verliezen en weinig verwachten van een vergadering, die te weinig politiek en intellectueel gewicht had om indruk te maken. In 1949 had men van de Raad van Europa ook dààrom zoveel verwacht, omdat in de Raadgevende Vergadering van Straatsburg inderdaad de grote ‘tenoren’ van de Europese politiek zaten: mensen als Churchill, Paul Reynaud, André Philip, Jaap Burger en Frans van Cauwelaert. Onze eerste zorg was dus, ervoor te zorgen, dat enkele van de belangrijkste Europese politici zich kandidaat stelden. Maar die zorg was voorbij, toen Willy Brandt, tijdens een Europees congres in Brussel, verleden jaar, aankondigde, dat hij persoonlijk aan de strijd zou meedoen. Terstond wierpen de reporters zich op Mitterand, met de vraag, of ook hij op de kandidatenlijst zou voorkomen. Zijn antwoord was ontwijkend: het ‘interesseerde hem’. In elk geval was nu een hoog niveau aangegeven. Maar elke oplossing in het leven brengt nieuwe vraagstukken voort. Wanneer dan de meest bekende staatslieden lid werden van het Europese Parlement, zouden ze daarmee uiteraard niet hun nationale loop-
Neerlandia. Jaargang 81
39 baan opgeven. Waarschijnlijk zouden ze af en toe naar Straatsburg komen als een meteoor, een denderende speech houden, en weer teruggaan, naar huis. In de commissie-vergaderingen zou men ze vermoedelijk niet vaak zien. De plusminus honderd dagen die men nodig heeft om zijn Europees-parlementaire plicht ten volle te vervullen, zouden ze zeker niet beschikbaar hebben. Het zogenaamde ‘dubbele mandaat’ zou de gekozenen telkens voor de gewetenskeus stellen: ‘Moet ik in Straatsburg blijven of teruggaan naar mijn ‘eigen’ hoofdstad?’ De cumulatie, in het kort, heeft voor- maar ook grote nadelen, die moeten worden opgevangen. Hoe? Nodig is, dat er, naast de oudere sterren, ook jongere, voorlopig nog wat minder bekende leden een zetel krijgen. Mensen van tussen de 35 en 45, laat ons zeggen. Een voorbeeld: iemand als Dr. Schelto Patijn, die het ontwerp-verdrag voor de rechtstreekse verkiezingen in het Europese Parlement heeft ontworpen en verdedigd. Langzamerhand, als Europa langsom meer prestige en invloed verworven heeft, kunnen we het doen zonder de topmensen. Dan zal de celdeling hebben plaatsgehad en kan de regel worden ingevoerd, dat het nationale en het Europese mandaat onverenigbaar zijn. Daar moeten we natuurlijk naartoe. Maar behalve kandidaten, mannen en vrouwen, hebben we programma's nodig. Deze moeten zich duidelijk van elkaar onderscheiden, want het heeft geen zin, de burgers op te roepen tot de stembus, wanneer er tussen de kandidaten eigenlijk geen politiek verschil bestaat. Dat betekent: een opgeven van de Europese eenstemmigheid, die men in het verleden veelal wenselijk heeft geacht - de Europese Beweging was toch al zo zwak, dus, waarom dan óók nog interne geschillen?... - maar die er wel een dooie boel van heeft gemaakt. Het gevaar is nu (er zijn altijd weer ‘gevaren’!...), dat men een Europees program gaat opstellen, voor partij A, B of C, dat niet anders zou zijn dan een som van nationale programma's, of een aantal algemeenheden in de zin van de eigen ideologie. Wanneer dus (laat ons zeggen) de liberalen zouden werven voor de Vrijheid, de socialisten voor de Gelijkheid en de christen-democraten voor de Broederschap wat zouden we daarmee opschieten? Daarmee zou geen weg zijn opengebroken naar een echte federale, continentale democratie, die qualitatief iets anders zou zijn dan de nationaal-statelijke. Daarom moeten we er, binnen de partijen, op aandringen, dat men niet uitgaat van ietwat opgepoetste XIXe eeuwse doctrines, maar concreet van de vraagstukken, die in het gekozen Europese Parlement aan de orde zullen zijn. Zoals bijvoorbeeld de toepassing van het Verdrag van Rome, het gebruik van de gelden uit het Regionale Fonds en in het algemeen de regionale problematiek in Europa, een gemeenschappelijke politiek ten aanzien van de ecologische problemen, onze verhouding tegenover de Verenigde Staten, de Oosteuropese landen, de U.S.S.R., en voorts al wat te maken heeft met vragen van veiligheid en vrede. Maar hoe men ook over dat alles denkt, steeds moet worden gedacht aan de institutionele opbouw van de Gemeenschap zelf, want, als men over de werkelijke problemen van het moderne leven op deze planeet debatteert en die debatten leiden tot geen enkel politiek resultaat, tot geen enkele besluitvorming - waartoe dient het Parlement dan? Er zullen leden van dat Europese Parlement zijn, die op de een of andere manier bij de gaullisten aanleunen (wij kennen socialisten, die de mening huldigen, dat het nationale Parlement toch steeds het laatste woord moet blijven houden). Anderen
Neerlandia. Jaargang 81
daarentegen (zelfs onder de Franse gaullisten een heel enkele) zullen strijd voeren voor een ontwikkeling in federalistische richting. Ook op dat terrein zal men reactionnairen vinden, conservatieven, gematigden, radicalen en extremisten, met alle schakeringen daartussen. Wat betekent die laatste vaststelling? Ze betekent, dat men een uiteenvallen van de traditionele fracties niet als een mogelijkheid moet uitsluiten. Ze betekent in elk geval, dat er zich in de gekozen Vergadering een ‘intergroupe’ moet vormen, samengesteld uit mensen die niet allemaal dezelfde ideologie aankleven, niet allemaal dezelfde sociale opvatting hebben, maar toch samen kunnen optreden voor een werkelijkverenigd, dus een federaal Europa. In 1949 hebben we zo iets al in de Raad van Europa gezien, maar dat eerste begin is toen gefnuikt, omdat de hele Raad van Europa in het slop is geraakt. Zullen er in het gekozen Parlement ook nationale groeperingen ontstaan? Aangezien elk land zijn eigen volksvertegenwoordigers zal afvaardigen (Nederland 25, België 24), zal daar in de verkiezingsstrijd natuurlijk geen sprake van kunnen zijn. Maar in de parlementaire praktijk zullen zeker vraagstukken opkomen, waarbij het belang van een bepaald volk als collectiviteit veel méér in het geding staat dan dat van anderen. Ook dat hebben we al beleefd. Toen bijvoorbeeld de Hoge Autoriteit van de Kolen- en Staal-Gemeenschap de ‘crise manifeste’ wilde uitroepen, waardoor de Gemeenschapslanden verplicht werden, geen steenkool meer te kopen buiten Europa - toen trokken alle Italianen één lijn. Italië produceert namelijk geen kolen (afgezien van de bruinkolen uit Sardinië, maar dat is te verwaarlozen)
Neerlandia. Jaargang 81
40 en het had dus een nationaal belang bij goedkope aankoop, uit Amerika of elders. Dus aanvaardden de Italiaanse afgevaardigden wel eenstemmig, dat er een crisis was, maar ze beoordeelden die alleen maar als ‘ernstig’, ‘verontrustend’ of ‘betreurenswaardig’ - doch zeker niet als ‘manifeste’! Dergelijke gevallen kunnen zich herhalen. Maar ze zullen uitzondering blijven. Wel is het echter zo, dat elk volk Europa binnenkomt, beladen met eigen interne problemen. Frankrijk zal moeten vechten met de vraag, of het zijn staatsidolatrie zal kunnen handhaven in een plurinationaal bestel, en of de Europese eenwording ook geen aanmoediging zal zijn voor de ethnische minderheden die binnen Frans staatsverband leven. Zeker zijn de felle anti-Europese uitspraken van bepaalde gaullisten - van Michel Debré bijvoorbeeld - voor een deel dààruit te verklaren. Een kwestieus-stellen van de nationale staats-soevereiniteit zal indirect met zich meebrengen, dat ook het interne centralisme (de ‘République Une et Indivisible’...) in het gedrang komt. Trouwens, de federalisten hebben het verband tussen die twee aspecten steeds gezien (federalisme ‘naar beneden toe’ en federalisme ‘naar boven toe’). Wanneer dus in een volgend stadium de Grondwet voor Europa aan de orde komt, en daarmee de vraag naar een Twee-Kamer-stelsel, zal men zich moeten afvragen of de verscheidenheid binnen Europa alleen die is van een aantal staten: negen, tien, twaalf of meer. En als men die vraag ernstig beantwoordt, zal men zien, dat er veel méér verscheidenheid is dan die, omdat de ethnisch-taalkundige diversiteit óók tot uitdrukking zal moeten komen. Ook Friezen, Basken, Bretoenen, Elzassers, Tirolers enz., enz. zijn, in Europa, ‘samenstellende delen’. Dat wij daarbij tevens aan de Frans-Vlamingen denken, spreekt vanzelf. Onder de gekozenen uit ons Nederlandse taal- en cultuur-gebied zullen er zeker een aantal zijn, die daarvoor gevoel hebben, met name Friezen en Vlamingen. Zij kunnen de voortrekkers zijn van een Europees volksnationaal statuut, binnen het kader van de Europese Conventie van de Mensenrechten. Echter, het zou ons verwonderen, als er met name onder de Franse volksvertegenwoordigers veel militante volksnationalisten zouden zijn. Bij de Schotten daarentegen zal men zeker sympathisanten aantreffen en onder de leren zonder twijfel. Het aanleunen van één der beide grote lerse partijen bij... de Franse gaullisten, zal dan blijken een volstrekte vergissing te zijn geweest, een besluit, gebouwd op een fictie. Misschien vindt men nog een lid van de Südtiroler Volkspartei, die zich bij zulk een ‘intergroupe’ kan aansluiten. Men begrijpe ons wel. Het zou rampzalig zijn, als degenen die voor dit aspect van zaken het meest warmlopen, zich daartoe zouden bepalen. Rampzalig, indien de zaal zou leeglopen als bijvoorbeeld een Vlaming het woord nam en men zou denken, dat die man of vrouw ‘natuurlijk weer over de Vlaamse kwestie kwam zeuren’. Neen, juist degenen die onpopulaire voorstellen doen, moeten zich als volledig-aanvaarde collega's doorzetten, op wier mening wordt prijs gesteld, ook als er over andere kwesties wordt gesproken. Ze mogen in geen geval als maniakken worden beschouwd. Maar het ‘Europa der Volken’ moet toch in hen een spreekbuis vinden, opdat alle onderdrukte groepen kunnen zien, dat de groeiende Federatie géén zaak is van deftige
Neerlandia. Jaargang 81
top-managers, maar wortelt in het volksleven, zoals het zich verzet tegen gelijkschakeling. Aansluitend bij deze overweging kan besloten worden met een kanttekening die vandaag al uiterst actueel is in de Belgische openbare mening: de kwestie van de ene of tweeledige kiesomschrijving. Het is emotioneel volkomen te begrijpen, dat de nationaal-Vlaams denkenden zich instinctief uitspreken voor de tweede formule. Niet als ‘Belgen’ maar als ‘Vlamingen’ willen zij Europa binnengaan. Bovendien willen zij vermijden, dat de franskiljonse minderheid in Vlaanderen zich, eens te meer, van haar Vlaamse omgeving zou afscheiden door spectaculair te stemmen voor Walen of Franssprekende Brusselaars. Men is bereid, de naar Wallonië of Brussel geëmigreerde Vlamingen daarvoor desnoods af te schrijven. Nog eens: zulk een reactie is volmaakt begrijpelijk. Toch heeft de Unie van Europese Federalisten-België, die overwegend uit Vlamingen bestaat, zich daartegen verklaard. Natuurlijk is ze steeds de pleitbezorgster geweest van het ‘Europa der Volken’. Natuurlijk spreekt ze zich, in haar stellingname, allerminst uit voor een unitair België. Maar ze staat op het standpunt, dat men van de historische gebeurtenis die de Europese verkiezingen kunnen worden, geen intern-Belgische krachtmeting moet maken. Niemand ontkent meer het bestaan van een nationaal-Vlaamse identiteit of van een Waalse. Maar het is de vraag, of deze kwestie op dit ogenblik hier aan de orde is, ja, of men de supranationale betekenis van de verkiezingen niet in het gedrang brengt door de Belgische controverse zó centraal te stellen. Trouwens, als men dit standpunt wil doordenken, komt men tot vreemde consequenties. Moeten dan Basken uitsluitend kunnen stemmen voor Basken en Tirolers voor Tirolers, Schotten alleen voor Schotten en Bretoenen voor Bretoenen alleen? Dat zou betekenen, dat ze, om partiële redenen, hun stem zouden geven
Neerlandia. Jaargang 81
41 aan kandidaten, wier houding ten aanzien van 90% van de Europese integratie-zaken, hen misschien niet bevredigen kan. Bovendien, welk type kiesomschrijving men ook kiest, het zal niet veel verschil maken aangaande het aantal Vlaamse of Waalse gekozenen. Wat men wil bereiken is een symbolisch gebaar, dat aan de werkelijke krachtverhouding weinig toe- of afdoet, maar dat de aandacht van het kiezersvolk zal afbrengen van de 90% der problemen, die wij zojuist noemden. Oneindig belangrijker is de vraag, in hoeverre de Vlaamse gekozenen zich in Straatsburg zulten handhaven, door deskundigheid, trouwe aanwezigheid en Europese gezindheid. Dààrop komt het aan! Het grote actuele gevaar is inderdaad, dat men het hele Europese vraagstuk maakt tot een discussie tussen partijen en volksgemeenschappen (waarbij men dan meestal, voor het gemak, de 65.000 Duitssprekende Belgen vergeet). Dat men zegt: Goed, 24 Belgische afgevaardigden, dat is dus x Vlamingen en y Franssprekenden (dat Brussel een aparte ‘nationaliteit’ zou zijn, is natuurlijk te dwaas om over te praten) en daarvan dan zo- en zoveel socialisten, liberalen, christen-democraten, Rassemblement Wallonmensen, F.D.F.-ers en Volksunie-leden - en dan zal de partij-bureaucratie wel uitmaken welke namen daarop moeten worden geplakt. Het electoraat kan dan zonder risico worden gevraagd, even voor de ‘goede’ kandidaten te stemmen. Als dàt zou gebeuren, wordt de Europese campagne tot een passieve repliek van alle ruzie die we normaal in België waarnemen - en hoe zou een jongere generatie, die naar vernieuwing zoekt, daar enige belangstelling voor hebben? Ons ideaal zou zijn, dat elke Europeaan zou kunnen stemmen voor elke andere Europeaan die zich in zijn distrikt kandidaat stelt. De Fries Troelstra is destijds gekozen in Amsterdam en, vóór hem, de Overijselaar Thorbecke in het roomse Maastricht. Zo zou het nu, met de Europese schaalvergroting, ook moeten zijn: dwars door de nationaal-provinciale landsgrenzen heen. Dat is voorlopig nog onmogelijk. Maar als men dan bovendien nog aan Walen verbiedt om voor Vlamingen te stemmen (bijvoorbeeld voor Tindemans, en dat om redenen van Europese politiek!), dan wordt de verbreding van de horizon tot een verenging. Niemand weet, of de U.E.F.-België de strijd voor de ruimst-mogelijke Europese keuze zal winnen. De gevoels-argumenten ertegen zijn sterk. In menige openbare vergadering heeft schrijver dezes dat gemerkt. Maar toch was het nodig, in elk geval de transnationale verkiezing te stellen in het wijdst-mogelijke kader. Belangrijk was naar onze mening niet, dat men de kans kreeg ànders te stemmen dan anders-talige landgenoten, maar dat er voldoende ruimte kwam om hem of haar te kiezen, van wie men geloofde, dat hij of zij het best de toekomst van Europa zou behartigen. Een volwassen geworden Vlaams volk kan zich dat, menen wij, veroorloven. Ook dat te onderstrepen leek ons een bijdrage tot de opvoeding in eigentijds burgerschap. Maar nog eens, deze zaak is maar een bijzonder aspect. Veel belangrijker blijft het feit, dat nu, voor het eerst, in 1978, Europeanen Europees kunnen kiezen, voor hun gemeenschappelijke toekomst en aangaande alle problemen die daarmee verband houden. In een wereld, die waarschijnlijk zeer stormachtige tijden tegemoet gaat, moet er een plaats zijn, waar Europa zich als zodanig kan laten gelden. Een Archimedische plaats ‘buiten de wereld, vanwaar men de wereld kan opheffen’, een plaats vanwaar het staatsnationale ‘ancien régime’ kan worden bestreden.
Neerlandia. Jaargang 81
Dàt is de prioriteit. De verdere ontvoogding van de verdrukte volken kan haar definitieve impuls alleen van een federaal Europa krijgen. Ook daarom heeft de Europese aktie voorrang. H. BRUGMANS
HENDRIK BRUGMANS, oud-hoogleraar, oud-rector van het Europa College te Brugge, politicus, publicist (geboren 13 december 1906 te Amsterdam). Studeerde aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam en nadien aan de Sorbonne in Parijs. In 1939 lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Nederland. Was gedurende de oorlog en bezetting actief lid van de verzetsgroep ‘Je Maintiendrai’. Van 1942-1944 als gijzelaar opgesloten door de Duitse bezetting. Van 1947 tot 1951 hoogleraar aan de rijksuniversiteit Franse taal en letterkunde aan de rijksuniversiteit van Utrecht. Medestichter en eerste voorzitter van de Europese Unie der Federalisten, vice-voorzitter Europese Beweging en van 1950 tot 1972 rector van het Europa College te Brugge. In 1951 ontving hij de Keizer Karel-prijs (Aken) en in 1962 werd hij doctor honoris causa van de Katholieke Universiteit van Leuven.
Neerlandia. Jaargang 81
42
Centralistische staten zijn een gevaar voor Europa De wereld en de menselijke samenleving worden door twee krachten beheerst. Krachten, die dikwijls vriend en vijand tegelijk zijn. Krachten, die elkaar evenzeer telkens moeten verbeteren en die in een zeker evenwicht dienen te zijn. De wereld is een eenheld. Een woord als het heelal - hoe oneigenlijk dat woord heden ook is - houdt altijd in: het geheel en de delen. Wie alleen delen ziet, ziet scheel. Wie alleen in een term als het heelal denken kan, kan moeilijk tot het inzicht komen van het bestaan der delen die het Al vormen. Er zijn krachten die bundelen. Dat is uitnemend. Er zijn ook krachten die afstoten. Hetgeen ook uitnemend is. Komen wij nu tot de menselijke samenleving dan zien wij de mensheid als eenheid, als geheel en als een verbondenheid. Diezelfde mensheid valt nochtans duidelijk te onderscheiden. De waanzin die het woord ‘ras’ dikwerf oproept kan ons niet doen besluiten dat er geen verscheidenheid bestaat. Wij kennen het scherpsnijdende, zo veel inhoudende, onderscheid tussen man en vrouw. Wij staan voor de verscheidenheid blank, bruin, zwart als het gaat om mensen. Wij staan voor Staten en Staatjes. Voor machtige volkeren en voor zwakke volkjes. Wij staan voor Staten die grote delen van de wereld hebben beheerst of heden beheersen. Een Staat blijkt onderworpen aan twee krachten. Aan centralistische en aan decentralistische invloeden. De sterkste Staat van de (schijn-) eenheid ontkomt niet aan het feit, dat hij uit delen bestaat; hetzij geschiedkundig verantwoord, redelijk gegroeid, hetzij roofzuchtig tyranniek gesmeed in de jaren van roof en dwingelandij. Een zekere, uit verscheidenheid geboren, eenheid zoekt naar een beslissend sterk middelpunt. Het middelpunt is nochtans niets, als van dat punt uit geen krachten drijven naar de uiterste delen. Is dat middelpunt onnatuurlijk het punt van een roofzuchtige tyrannieke Staat, dan hebben de delen geen nationaal-, cultureel- of sociaal leven. Dan wordt van dat middelpunt uit gecommandeerd. Het buitenste deel wordt dan verwaarloosd of achteruit gesteld. Is het centralistische punt het punt van een Staat die zijn delen in de geschiedenis bijeen heeft geroofd en onder sterke druk van de oorspronkelijke waarde van de afgezonderde delen veel heeft afgenomen en vernietigd, dan is zo'n Staat meestal een Staat vol spanningen. Raakt zo'n Staat in oorlog, dan blijken altijd bepaalde delen de eigen Staat los te laten. Zij grijpen de gelegenheid gretig aan om onder de centralistische zweep uit te komen. Bij het in moeilijkheden geraken van de Staten met kolonies viel duidelijk waar te nemen hoe de kolonies, logisch en terecht, de vijand van hun Staat bijvielen. België, als onnatuurlijk centralistische Staat van 1830, kreeg zijn straffen in twee wereldoorlogen duidelijk toebedeeld. Het centralistische Madrid van heden staat bij de vele moeilijkheden om Spanje een democratie te doen worden, voor het brandende conflikt Baskië-Catalonië. Hetgeen de Russen, verdrukkers van de Oekraïnen, aan samenwerking van deze Oekraïnen met de Duitsers in 1941-1945 hebben moeten zien en ondervinden bevestigt mijn mening.
Neerlandia. Jaargang 81
Koloniale Staten hebben geheel willekeurig lijnen getrokken. In Azië, Afrika en Zuid-Amerika kunnen wij de rampzalige gevolgen duidelijk zien. De lijn die Nieuw-Guinea van boven naar beneden scheidt, was even kunstmatig als de lijn die Oostelijk Nieuw-Guinea horizontaal uiteenreet. In het Afrika van heden zijn de troebelen en de gevechten niet los te denken van de geschiedenis van de koloniale Staten. Het drama Pakistan-Bangla-Desh ware wellicht, precies als de strijd om Kasmir, te voorkomen geweest als de Engelse bezitter van weleer niet te centralistisch het gehele Voor-Indië (Indië) had beheerst. Wie Vietnam zegt, weet hetgeen de Fransen met Frans-Indo-China hebben gedaan. Wie de verdeling van Timor en van Borneo nagaat, ziet geschiedkundig de strijd tussen de overweldigers van weleer in grenzen terug. Elk volk zoekt centrale punten. Elk volk zal zijn Staat een middelpunt, een hoofdstad, geven. Een wonderlijk, grillige geschiedenis kan een eenheid als Zwitserland doen ontstaan. Eenheid in veelheid der rijke verscheidenheid. Doch de geschiedenis van dat Zwitserland is een geheel andere als van de nabuurlanden Italië, Duitsland en Frankrijk. Europa is zeer grillig in Staten uiteengegaan. Dat Europa heeft allerminst de natuurlijke verscheidenheid der volkeren goed afgegrensd. Als ik ‘natuurlijke verscheidenheid’ schrijf kan meer dan één lezer opmerken: is de geschiedenis wel natuurlijk? Is zij niet veeleer een hoogst grillige en zeer eigenwijze juffrouw? Een kwelduivelin? Een grens geworden onredelijkheid? In de geschiedenis spelen ook hier twee krachten; redelijke, te waarderen, krachten en hoogst onredelijke, te verwerpen krachten. Geschiedenis is vertoon van macht. En macht is strijd. In de strijd winnen lang
Neerlandia. Jaargang 81
43 niet altijd de rechtvaardigen, de edelen, de wijzen, het goede, het schone en het rechtvaardige. In de geschiedenis hebben machtige brute Staten rijke culturen doen ondergaan. Gehele volkeren zijn in de geschiedenis uitgeroeid. Wie Armenen en Joden zegt, spreekt een zee van bloed en tranen uit. Ondanks al deze waarheden blijft het zich willen handhaven van het (nationale) leven een feit. Elk volk strijdt om te blijven bestaan. In deze strijd wordt het volk dikwijls pas nationaliteit. In één woord uitgedrukt: Natie! Zoals volkeren ook in meer dan een natie of gedeeltelijk in een natie splijten kunnen. Van het Nederlandse volk sprong, door de harde geschiedenis, het deel Belgisch- en Frans-Vlaanderen af. Het België van 1830 is wel een Staat doch zeker geen Belgische natie geworden.
Europa belast met nationale problemen Europa verschijnt heden in grillige Staten, belast met nationale vraagstukken. Europa is bovendien verdeeld in Westelijk Europa met gehele of gedeeltelijke handhaving van staatkundige vrijheid en democratie en in Oostelijk Europa, waar de tyrannie van de éne partij en de dictatuur van de dictator heersen. Duitsland is wel het duidelijkste droevige voorbeeld. De splitsing in West- en in Oost-Duitsland is een Europese ramp. Over de ongelukken die de Oostelijke Duitsers getroffen hebben spreek ik dan niet eens. Het regelen van goede grenzen op de Balkan heeft, na de afschudding van het Turkse juk, enkele bloedige Balkanoorlogen opgeleverd. Als vandaag het oude Konstantinopel niet Grieks doch Turks is, is dit terug te brengen tot het onverstand van de onderlinge oorlogen van de vrij wordende, vrij geworden zijnde, volkeren van de Balkan. Scandinavië is wellicht tot een zekere te waarderen en snel functionerende eenheid gegroeid. De Benelux gaat met veel horten en met nog meer stoten in de gewenste richting. Al doet het geheel aan een Springprocessie denken. In Frankrijk, Engeland, Spanje, Italië, Zuid-Slavië tekenen zich de standpunten tegen het centralisme voor wie wil zien af. De niets vermoedende lezer zegt op een bepaald ogenblik ineens: heden, wat is dat nu in Corsika? Gaan zij daar ook al bommen werpen? Dezelfde lezer heeft vroeger waarschijnlijk de strijd in Zuid-Tyrol tegen Italië teruggebracht tot restanten van Duits-Oostenrijks fascisme en heeft nauwelijks begrip hoe een gerechtvaardigd Duits-Oostenrijks verlangen naar eenheid met het moederland sprak en spreekt. Wij kunnen natuurlijk lachen om de Schotten en diep treuren om de leren, zoals wij ook over Wales de schouders kunnen ophalen en keiharde Basken uitveteren. Precies als wij de dwaasheden van de Provençalen en de Bretoenen menen te ontdekken. Bij een glimpje wijsheid in onze verdwaasheid zou nochtans de vraag kunnen opdoemen: is door het feit, dat zo ongeveer de gehele wereld in conflikt is gekomen tegen centraliserende Staten en hoofdsteden wellicht een levensgrote waarheid aan de orde, nl. dat wij het natuurlijke evenwicht tussen het centrale en het decentrale missen en verstard zijn in een aanvaard staatscentralisme? Met de alsmaar verwaande hoofdsteden.
Neerlandia. Jaargang 81
Wie alleen maar gelooft in een Verenigd Europa op de basis van het Staatse Europa van heden kon wel eens verschrikkelijk uit zijn droom moeten ontwaken. Een Verenigd Europa op de basis van een democratisch èn een dictatoriaal deel kan niet bestaan noch werken. Een Verenigd Europa op de grondslag van heersende, thans toevallig - bestaande Staten zal geen oplossing kunnen geven voor Batten, Oekraïnen, leren, Vlamingen, Tyrolers, Basken, Catalanen, Croaten, Schotten enz. Al deze volkeren roepen om antwoord. Hun Staten geven het schoorvoetend. Hoe achterlijk in dit opzicht en hoe verwaand zijn vaak niet sommige burgers van Brussel? Hoe weinig begrijpt de Parijzenaar van hetgeen Provençalen, Broetoenen en Corsikanen enz. beweegt. Hoe moeilijk komt Spanje achter de zin van het heilig recht van opstand van de Basken. Het antwoord moet luiden: zo moeilijk en tergend langzaam als Engeland, Frankrijk, Nederland, België en Portugal er achter kwamen dat het met de hoge koloniale sprongen gedaan was. Vandaag kan Indonesië niets begrijpen van het recht van Zuid-Molukkers en Papoea's. Zoals de Russen heden de Balten niet verstaan. En de Turken en Irakezen de Armenen niet vatten. Om van het drama Palestijnen-Joden maar niet te reppen.
Het verleden niet terugdraaien Niemand kan alle onregelmatigheden van het verleden terugdraaien. Terwille van Palestijnen van nu, kan noch mag men Israël als Staat en als nieuw geworden natie afschrijven. Handelen tegen de wil van de Vlamingen zal geen Noord-Nederlander voorstaan. Zwitserland opdelen naar Duitse-, Franse- en Italiaanse kant zal niemand in Europa in zijn hoofd halen. Ondanks alle deze waarheden zal een Verenigd Europa niet kunnen bestaan uit gewillig, of half gewillig tot onwillig saâmgevoegde Staten.
Neerlandia. Jaargang 81
44 Een Europa als Staat der eenheid kan niemand willen. In dat Europa zal geen Engeland, Frankrijk, Duitsland, Rusland de staatkundige lakens mogen uitdelen. Dat Verenigde Europa zal alleen, na een federale overgang, confederaal kunnen (blijven) bestaan. In een confederaal Europa zullen de Frans- en de Belgisch-Vlamingen pas verlost zijn en daarin zal de ontwikkeling Noord- en Zuid-Nederland in de toekomst wederom tot eenheid kunnen brengen. Althans wat de Vlamingen aangaat. In datzelfde Europa zal Wallonië de weg naar Frankrijk mogen vinden. In datzelfde Europa zal geen Russische heerschappij Oekraïnen en Balten benauwen en zullen de verschillende culturen als de Schotse, de Friese, de Catalaanse, men noeme maar op, tot (her-) ontwikkeling kunnen komen. Culturen die niet meer door Moskou, Londen, 's-Gravenhage, Brussel, Parijs, Madrid, Rome, Belgrado enz. zullen tekort gedaan of ten onder gehouden. Alleen een Verenigd Europa dat alle nationale delen in een gewilde demokratische eenheld confederaal zal weten te vatten zal het Europa kunnen zijn dat door nationaalvoelenden zal worden verstaan. En democratisch aanvaard. J.M. SCHEPS
Neerlandia. Jaargang 81
45
Stadsvernieuwing brengt baksteenindustrie nieuwe bloei Alle mensenwerk is getuigenis van mentaliteit en daardoor van de geest van de tijd. Dit is wellicht het duidelijkst waarneembaar in de stad, centrum van samenleving met een historisch bepaald eigen karakter. De verscheidenheid van karakter verleent de stad juist haar charme. Nederlandse zowel als Belgische steden hebben te lijden gehad onder het oorlogsgeweld in de jaren 1940-1945. Na de oorlog is echter gebleken dat steden ook op vreedzame wijze kunnen worden verwoest. Geen enkele stad is aan een dergelijke manier van verwoesting onbeschadigd ontkomen. De historische centra raakten in ver gaande mate ontvolkt naarmate de welvaartsexplosie nagenoeg eenieder in staat stelde een auto aan te schaffen en daarvoor parkeergelegenheid voor de deur op te eisen. Onweerstaanbaar gestimuleerd door de reclame ontstond massale vraag naar allerlei huishoudelijk comfort. Oude huizen werden door verval maar ook door het ontbreken van centrale verwarming en modern sanitair niet langer leefbaar geacht. De vraag naar modern wonen werd beantwoord door de fabriekmatige woningbouw. In weinige jaren ontstonden enorme, eentonige stadswijken: betonnen stapelkratten, slecht geïsoleerd en met de Franse slag opgetrokken uit dood materiaal en krimpend hout. Zelfs toen de ergste woningnood voorbij was bleken vele stadsbestuurders niets te hebben geleerd. Het massa - ghetto de Bijlmermeer te Amsterdam is daarvan het beschamend getuigenis. Maar ook tal van andere steden bewijzen in hun massale nieuwbouw de onmenselijkheid van het profijtbeginsel waardoor stadsbestuurders zich vaak met graagte hebben laten leiden.
Omkeer En toen kwam de omkeer. Het langzaam doorgedrongen besef dat het profijtbeginsel ten grondslag ligt aan het alle leven verpestend milieubederf leidde eindelijk de aandacht naar de toenemende onleefbaarheid van de stad en de daarmee gepaard gaande afbraak van samenleving. Steden kregen hun voetgangersreservaten in het oude centrum. Bulldozer-divisies werden uit de frontlinie van de kaalslag teruggetrokken. De burgerij kreeg inspraak in de vernieuwbouw van buurten en wijken. Het overgebleven oude woningbezit werd weer met respect bekeken. De incidenteel begonnen stichtingen voor stadsherstel groeiden uit tot een nationale renaissance-beweging. Deventer en Groningen, Delft en Nijmegen, Brugge en Leuven wekten alom bewondering - en navolging - om hun hartverwarmende pogingen de burger zich weer in zijn stad te laten thuisvoelen. Bevorderaars van deze omkeer waren figuren van wereldnaam. Zij verhieven hun stem tegen de hand over hand toenemende ontmenselijking van de stad. In zijn boek: ‘Thesen zur Stadt der Zukunft’ schrijft Alexander Mitscherlich: ‘Onze steden met hun plagen zijn geen natuurrampen maar katastrofen van maatschappelijk
Neerlandia. Jaargang 81
onvermogen... Geen burgemeester, geen gemeenteraad, geen architect of stedebouwer, geen planoloog of technicus, hoe bekwaam ook, is in staat op het drijfzand van dit maatschappelijk onvermogen steden te bouwen die voor mens en maatschappij deugen. Alleen de gemeenschap zelf, alleen de burgers kunnen die toestand overwinnen doordat ze moedig besluiten als de ware bouwmeesters van hun steden de humane en sociale prioriteiten te bepalen volgens welke deze steden ontwikkeld en gebouwd worden. Het bepalen van de prioriteiten is de beslissende daad van de stedelijke vormgeving. Om die daad te kunnen stellen zijn burgers nodig als die waarvan Perikles zegt: ‘wanneer we ook verschillend bezig zijn zo is toch in de zaken van de stad niemand zonder oordeel’. En de befaamde Rotterdamse stedebouwer prof. ir. J.B. Bakema schreef bij gelegenheid van een tentoonstelling in het Bouwcentrum te Rotterdam: ‘als onze huidige steden onder puin bedolven zouden worden zoals eens Pompeï wat zouden de archeologen dan denken als zij in het jaar 2000 de eindeloze herhalingen van gelijke wooneenheden onder het puin ontdekten? Zouden zij daarin de uitdrukking zien van een levendige democratie of van een slavenstaat?’
Herwaardering oude ambachten De activiteiten van Monumentenzorg en van de stichtingen Stadsherstel stimuleren op hun beurt particulieren, winkeliers en directies van horecabedrijven om hun panden karakter te verlenen door het scheppen van sfeervolle interieurs. Dat zij daarin vaak bewonderenswaardig slagen is mede te danken aan de terugkeer naar het gebruik van de vaderlandse baksteen, het oudste industriële product in de Lage Landen. Hoe schrikbarend daarin de klad was gekomen kan niet snediger worden getypeerd dan zoals prof. ir. P.H. Tauber eens opmerkte in het tijdschrift ‘Baksteen’: ‘van de hoge eisen van vakbekwaamheid die
Neerlandia. Jaargang 81
46
Tot woonerf hervormd straatje in Delft.
Betonkolossen in de Bijlmer.
Renovaties in het oude centrum van Amsterdam.
de Gilden aan timmerlieden, metselaars, steenhouwers en smeden stelden is slechts de contributie aan de vakbond overgebleven’.
‘Vrij-metselaars’ Hoe sterk door dit alles de vraag naar baksteen is toegenomen blijkt uit het feit dat de angstig grote voorraden waar de Nederlandse baksteenfabrikanten in 1975 vrijwel geen raad mee wisten in 1976 werden opgeruimd. Bijzonder interessant is ook de snelle groei van de afzet aan doe-het-zetvers. Zij namen in 1976 vijf tot zes millioen bakstenen af. Ruim tweeduizend van deze ‘vrij-metselaars’ volgden dat jaar de metselcursussen van de Vereniging De Nederlandse Baksteenindustrie; 7000 mannen én vrouwen - bijna uitsluitend hoofdwerkers - hanteerden in 1976 met toewijding de
Neerlandia. Jaargang 81
troffel en werkten met intens genoegen aan de zelfbouw van schuurtjes, muurtjes, open haarden, bloembakken en zoal meer.
Sanering De Vereniging De Nederlandse Baksteenindustrie is sedert 1968 bezig deze bedrijfstak uit eigen middelen te saneren door uitkoop van de minst rendabele bedrijven. De laatste jaren daalde daardoor het aantal baksteenfabrieken van 210 tot 110. Met die sanering was in zeven jaren tijds 20 millioen gulden gemoeid. Uit deze gang van zaken mag bepaald niet worden afgeleid dat enkele machtige fabrikanten de kleintjes opslokken. Om te beginnen zijn zwakke bedrijven meer gebaat bij uitkoop dan bij de ellende van een faillissement of tot wanhopig geknoei met prijzen. Verder zijn kleine bedrijven niet per se zwak; integendeel. Tal van kleine fabrieken leveren dank zij de klei-aarde in hun gebied een zeer speciale steen; fraaie handvorm in brons en rood. Zij zijn de specialisten onder de baksteenfabrikanten. Men zou hun bedrijven ‘steenboetieks’ kunnen noemen. Dank zij de sanering in eigen kring en de daarop gevolgde revival van de baksteen kunnen niet alleen de fabrikanten maar ook de ruim 4400 werknemers van deze bedrijfstak weer ruimer ademhalen. Nog belangrijker is echter dat onze oude steden mede door de toepassing van dit oud-vaderlandse natuurproduct weer kunnen winnen aan karakter en sfeer. JAN A.W. KESSELS
Neerlandia. Jaargang 81
47
Oud en toch jong: 20 jaar ‘Ons Erfdeel’ Ik begin dit artikel met een vaststelling van dhr. J. Fleerackers, Kabinetchef van de Belgische Minister van Nederlandse Cultuur die namens deze minister o.m. het volgende zei: ‘Twee decennia overleven is voor een cultureel tijdschrift in dit land een prestatie. Bij het begin van deze twintigste jaargang, een compacte bladzijde actieve medewerkers kunnen afdrukken, van wie de meeste signaturen bij het doorbladeren van het nummer verderop nog zijn terug te vinden, valt helemaal buiten het gewone’. Inderdaad, ‘buiten het gewone’, maar toch zéér geprezen. Dit laatste was duidelijk vast te stellen tijdens de viering van twintig jaar ‘ons’ - ‘Ons Erfdeel’. Het ‘ons’ bleek uit de grote belangstelling voor de viering van dit zolang bestaan. Vooraanstaanden uit de culturele, sociale, politieke en economische wereld uit Nederland en Vlaanderen waren op 14 maart jl. aanwezig te Brussel. In een bondige uiteenzetting gaf dhr. R. Renard, voorzitter van de ‘Stichting Ons Erfdeel’, een overzicht van de werkzaamheden en van de realisaties. Deze zijn niet gering. Twee tijdschriften - ‘Ons Erfdeel’ en ‘Septentrion’ -, een wetenschappelijk jaarboek over Frans-Vlaanderen en, niet te vergeten, het onvoldoende bekende en mooie dialoogcentrum te Rekkem. Hoeveel organisaties kunnen hiervoor tegenhangers vinden? De geciteerde titels dekken geen mistige projecten. Dhr. R. Renard onderstreepte (misschien té bescheiden), de volgende vaststellingen: ‘Ná vijf jaar bereikt “Septentrion” een goede vierduizend (!) abonnees. En dat lijkt ons een voortreffelijk succes. Althans om te beginnen’. Sprekend over het wetenschappeljik jaarboek ‘De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français’ zei dhr. R. Renard: ‘De ontvangst van het eerste jaarboek, dat vrijwel geheel is uitverkocht, bewijst dat het mogelijk is een grensoverschrijdende samenwerking met succes te realiseren’. Prof. Dr. A.L. Sötermann, Hoogleraar in de Nieuwe Nederlandse Letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, gaf een bijzonder interessante lezing over ‘Tijdschriften en de culturele integratie’. Deze lezing was een boeiende wandeling in het verleden en het heden van talrijke Nederlandse en/of Vlaamse literaire tijdschriften die ooit, of nóg, open stonden voor een noord-zuid inbreng. Een belangrijke vaststelling in de lezing is de volgende: ‘Maar hoe zit het nu met hun functie voor de culturele integratie? Het bladeren en lezen in vele tientallen tijdschriften-jaargangen heeft mij over deze kwestie in verscheidene opzichten andere of althans pertinenter ideeën bijgebracht dan die ik tot nu toe bezat, ik hoop u te kunnen overtuigen dat ze niet geheel zonder grond zijn. Tot aan de laatste druk van zijn ‘Handboek’ heeft G. Knuvelder de Noordnederlandse en de Vlaamse literatuur gescheiden behandeld. In de onlangs voltooide vijfde druk heeft hij tot mijn vreugde die scheiding ongedaan gemaakt, althans in het vierde deel. Stuiveling heeft het al herhaaldelijk gezegd: ‘De Vlaamse literatuur bestaat niet’. Prof. Sötermann behandelde verder aan de hand van concrete voorbeelden de gelijkenissen en de verschillen tussen noord en zuid om pessimistisch te besluiten: ‘De medewerking van Noorderlingen aan zuidelijke publicaties is, getuige het
Neerlandia. Jaargang 81
documentatiewerk van Roemans-Van Assche, minder intensief geweest, afgezien van een aantal min of meer ‘gemengde’ ondernemingen als
Neerlandia. Jaargang 81
48
Prof. Dr. A.L. Sötermann tijdens zijn toespraak: Tijdschriften en de kulturele integratie bij de viering van 20 jaar Ons Erfdeel (1957-1977) te Brussel. Achter de bestuurstafel dhr. Johan Fleerackers, dhr. Raf Renard, Jozef Deleu en Prof. Dr. Aloïs Gerlo (Foto M. Samyn, SOE).
‘Klaverdrie’, ‘Werk’, ‘Tijd en mens’ gedurende de kortstondige fusie met ‘Podium’, ‘Gard Sivik’, ‘Randstad’ en ‘Komma’. Van de zogenaamde grote tijdschriften had het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ in zijn eerste tien jaargangen gemiddeld een tiental medewerkers uit het Noorden, maar sindsdien liep dit getal sterk terug. Alleen ‘De Vlaamse Gids’ blijft overtuigend auteurs uit het Hollandse trekken: in het ‘topjaar’ 1955 waren het er 23, de laatste jaren ongeveer 10. Een verontrustend verschijnsel is dat omgekeerd ook de Noordnederlandse tijdschriften van de laatste jaren maar incidenteel Vlaamse namen laten zien. Gepaard met de ontwikkeling van de uitgeverijen in het Vlaamse land, die een veel groter deel van de boekproduktie opvangen dan vroeger het geval was, is de vrees voor een uiteengroeien niet ongegrond. De materiële uitwisseling over de staatsgrens, van boeken, maar vooral van tijdschriften is blijkbaar minder eenvoudig te realiseren dan de geestelijke, enkele goede uitzonderingen niet te na gesproken’. Tot zover Prof. Sötermann. Prof. Dr. A. Gerlo, sprekende namens het ‘Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen’, bracht een warme hulde aan ‘Ons Erfdeel’ en aan zijn bezieler: Jozef Deleu. Prof. Gerlo plaatste ‘Ons Erfdeel’ binnen het kader van de Vlaamse Beweging en merkte terecht op: ‘In Canada voeren de Franstaligen, ter vrijwaring van hun eigenheid, een zelfde strijd als de Vlamingen hier en zij worden in hun strijd door de Franssprekende wereld gesteund. Na de schitterende verkiezingsoverwinning die de Quebecse autonomisten onlangs behaalden, verklaarde de nieuwe Quebecse premier Renè Levesque, dat de bevolking van de provincie gelooft een natie te vormen en daar alle essentiële kenmerken van heeft: een duidelijk omlijnd grondgebied, een eigen geschiedenis, een gemeenschappelijke taal en cultuur, een collectieve wil om samen te leven en een nationale identiteit te behouden’. Kortom, de franstalige Canadezen doen beroep op dezelfde motieven en gevoelens als die welke sedert meer dan een eeuw ten grondslag liggen aan de Vlaamse Beweging. Niemand kan hen zo gemakkelijk begrijpen als de Vlamingen. Wanneer toch bekomen wij eenzelfde begrip van onze Franstaligen? Dit artikel zou onvolledig zijn zonder dat werd gesproken over Jozef Deleu, dé bezieler van dit voor de Nederlanden zéér belangrijk project.
Neerlandia. Jaargang 81
Het A.N.V. kent Jozef Deleu reeds vele jaren. Een harde werker, rechtlijnig, eerlijk en keihard. Deze man zou in het bedrijfsleven een toonaangevende rol kunnen spelen. Nochtans blijft hij een ‘cultuurjongen’, een harde werker, een goede vriend. De vele sprekers hebben hulde gebracht aan de idealistische wroeter. Het A.N.V. sluit zich hierbij aan. Gewoon: dank u Jozef Deleu. Dank u ‘Septentrion’. Dank u ‘De Franse-Nederlanden / Les Pays Bas-Français’... vooral dank u twintig jaar ‘Ons Erfdeel’. Nog vele jaren. Ons Erfdeel, Septentrion, enz., enz. MARTIN CANTRIJN
Neerlandia. Jaargang 81
49
Noord en Zuid werken aan een algemene Nederlandse spraakkunst Prof. dr. M.C. van den Toorn, hoogleraar in de Nederlandse taalkunde te Nijmegen, heeft in ‘Syllabus’, het orgaan van de Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten, een bijzonder lezenswaardig en informatief artikel geschreven onder de titel ‘De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS)’. Het is een bijdrage die wij de lezers van ‘Neerlandia’ niet gaarne willen onthouden. Het is een project waarmee enkele jaren gemoeid zullen zijn en waaraan Noord-Nederlandse en Vlaamse taalkundigen hun medewerking verlenen. Het doel is, zoals prof. Van den Toorn schrijft: ‘De gebruiker een praktisch hulpmiddel te verschaffen om zich een oordeel te vormen over de grammaticaliteit en acceptabiliteit van hedendaags taalgebruik’. De schrijver begint met op te merken, dat weinigen er op de hoogte van zijn dat aan buitenlanders over de gehele wereld Nederlands word gedoceerd. Het Nederlands wordt onderwezen aan universiteiten en volkshogescholen, ‘maar ook aan tolkenopleidingen en zelfs middelbare scholen (o.a. in West-Duitsland)’. Het laatste is voor ons, in de kringen van het Algemeen Nederlands Verbond, geen nieuws. Gaarne zouden wij er, voor de volledigheid aan willen toevoegen, dat het Nederlands ook wordt onderwezen in Wallonië, Frans-Vlaanderen, de Oost-Kantons en in Brussel. Terecht stelt prof. Van den Toorn, dat de docenten-Nederlands die zich met deze taak bezighouden al jaren de behoefte gevoelen aan een substantieel naslagwerk op grammaticaal gebied, waarin ze een antwoord kunnen vinden op de vragen van hun leerlingen en van henzelf. Er zijn vele taalmethodes om het Nederlands te leren: voor Fransen, voor Spanjaarden, voor Engelsen e.a., maar een grote, volledige grammatica is er eigenlijk niet. Deze stelling van de Nijmeegse hoogleraar in zijn artikel is volkomen juist. Het is ook een klacht die meermalen wordt gehoord in de werkgroep leraren Nederlands (in West-Duitsland, Wallonië enz.) van het A.N.V. Het project zal dan ook in die kringen met belangstelling worden gevolgd. Het was reeds geruime tijd een wens een algemene spraakkunst tot stand te brengen. Een verlangen dat ook onderwerp van gesprek uitmaakte, - aldus prof. Van den Toorn, - in de bijeenkomsten van het Belgisch-Nederlands Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek. De opdracht werd vervolgens gegeven aan dr. J. de Rooy om voorbereidende en verkennende werkzaamheden te verrichten. De laatste bestudeerde daarvoor buitenlandse werken die als model zouden kunnen dienen. Tevens nam dr. De Rooy contacten op met personen en instellingen in Nederland, Vlaanderen en in Engeland, Frankrijk en Duitsland o.a. Het resultaat was een rapport van de opgedane bevindingen. Het eerder genoemde Centrum nam dit rapport in ontvangst. Daarna werd een hoofdredactie gevormd, bestaande uit prof. dr. G. Geerts, hoogleraar in de Nederlandse taalkunde te Leuven, dr. J. de Rooy, wetenschappelijk hoofdambtenaar aan het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde te Amsterdam, en prof. dr. M.C. van den Toorn van de universiteit van Nijmegen. De hoofdredactie diende een aanvraag voor subsidie in. Het geld werd verschaft door het ‘Belgisch Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek (FKFO)’ en bij de
Neerlandia. Jaargang 81
‘Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO)’. Hierdoor was het mogelijk twee Vlaamse en twee Nederlandse redacteuren aan te stellen die, begeleid door de hoofdredactie, in een periode van vier jaar de spraakkunst zullen moeten samenstellen. De twee Vlaamse taalkundigen zijn mej. M. Peeters (afgestudeerd te Leuven) en de heer W. Haeseryn (afgestudeerd te Gent). De Nederlandse medewerkers zijn de heren G.A.J. Hoppenbrouwers (afgestudeerd te Nijmegen) en G.L. Haket (afgestudeerd te Utrecht). De twee Vlaamse medewerkers hebben vanaf november 1976 voorbereidende werkzaamheden verricht. De twee Nederlanders zijn sedert 1 februari 1977 in dienst. De Katholieke universiteit van Nijmegen verleende belangeloze medewerking in de vorm van het beschikbaar stellen van werkruimte. Er is inmiddels een werkplan opgesteld. Tevens is een leescommissie gevormd uit leden van het genoemde Centrum, dat kan worden ingeschakeld om commentaar te geven. Voorts is de medewerking toegezegd van een aantal instituten voor neerlandistiek en algemene taalwetenschap in de vorm van het inzage geven van materiaal als voorstudies, scripties e.d. Er wordt gestreefd naar het gereed hebben van de persklare kopij over vier jaar.
Het doel van de ANS Het doel van de ANS is, zoals in de aanhef werd gesteld, de gebruiker een praktisch hulpmiddel te verschaffen om zich een oordeel te vormen over de
Neerlandia. Jaargang 81
50 grammaticaliteit en acceptabiliteit van hedendaags Nederlands taalgebruik. Die gebruiker, aldus prof. Van den Toorn, kan een anderstalige zijn, iemand die als moedertaal een Nederlands dialect spreekt, of een spreker van de standaardtaal die zijn eigen taalgebruik of dat van anderen wil toetsen aan een grammaticale beschrijving van het Nederlands. Uit deze doelstelling vloeit voort, dat de ANS allereerst grammaticale informatie moet geven die betrekking heeft op het taalgebruik en niet tot taak heeft grammaticale begrippen aan te leren of een bepaalde taalbeschouwing uit te dragen. Prof. Van den Toorn legt er de nadruk op dat de ANS bruikbaar moet zijn voor een grote groep van personen die behoefte hebben aan de geboden informatie. De ANS is niet gedacht, zo schrijft hij, als een leerboek voor beginners, maar de gevorderde student en zeker de docent in het Nederlands als vreemde taal - en dat is buiten de Nederlandse taalgemeenschap lang niet altijd een gespecialiseerde neerlandicus en ook niet altijd een taalkundige - moet er zonder moeite zijn weg in kunnen vinden. Wat de Nederlandstalige betreft wordt niet gedacht alleen aan docenten op academisch of middelbaar niveau, maar ook aan docenten in het basisonderwijs, journalisten, redacteuren, correspondenten, ambtenaren e.a., aldus prof. Van den Toorn.
Taalbeschouwing ondergeschikt aan praktisch doel De ANS moet in de eerste plaats aandacht besteden aan wat van belang is voor het taalgebruik en moet bruikbaar zijn voor niet-specialisten. Het laatste heeft gevolgen voor het theoretisch kader, de indeling en de terminologie. De ANS wil echter een spraakkunst zijn waarin de taalbeschouwing zo consequent mogelijk ondergeschikt wordt gemaakt aan het praktisch doel. Het ligt dus voor de hand, aldus de schrijver, dat b.v. een taaltheorie die zich vooral concentreert op zeer diepe structuren, dan wel op de historische ontwikkeling van de taal, minder bij te dragen heeft aan de ANS dan een begrippenapparaat dat zich bij uitstek leent voor het beschrijven van onmiddellijk waarneembare verschijnselen in het Nederlands van nu. Omdat de ANS meer als basis- en naslagwerk dan als leerboek bedoeld is, zal voor wat de indeling betreft vooral rekening worden gehouden met de vraag: op welke plaats in het boek zal de gebruiker bepaalde informatie verwachten? Het antwoord hierop zal uiteraard voor verschillende gebruikers niet hetzelfde zijn: het bekende probleem, aldus de auteur, ‘groter als of groter dan’ zal de een bij de comparatieven, de ander bij de voegwoorden zoeken. Deze moeilijkheid kan ondervangen worden door een uitgebreid systeem van verwijzingen en door uitvoerige registers. Dus geen leerboek, maar een taalbeschrijving. En wel een beschrijving van het hedendaags Nederlands taalgebruik. Nu is Nederlands taalgebruik een complex begrip, doordat er zoveel vormen van taalgebruik onder vallen. Het zal duidelijk zijn, dat de dialecten in de ANS buiten beschouwing blijven: het boek dient een beschrijving te geven van de standaardtaal. Prof. Van den Toorn verkiest met opzet
Neerlandia. Jaargang 81
deze term ‘standaardtaal’, omdat de zo wat belegen term Algemeen Beschaafd Nederlands of ABN kan worden vermeden. Hij acht het niet zo eenvoudig een definitie te geven van het begrip ‘beschaafd’ Nederlands: standaardtaal daarentegen kan omschreven worden als die vorm van taal die bruikbaar is in het gehele Nederlandse taalgebied en wel in secundaire relaties, d.w.z. tegenover vreemden. Juist tegenover vreemden (winkelpersoneel, conducteurs, beambtes op een postkantoor) gebruikt men die algemeen bruikbare vorm van het Nederlands, waar men zich in primaire relaties (in de familiekring) van allerlei nevenvormen van de standaardtaal kan bedienen. Die standaardtaal laat genoeg speelruimte voor allerlei uitspraakvariaties - wat bij het zgn. ABN een moeilijk punt vormt -; een buschauffeur in Groningen die in standaardtaal een kaartje verkoopt aan een Randstadbewoner, zal zeker herkenbaar zijn als Groninger, maar de Randstadbewoner is ook herkenbaar. Toch bedienen beiden zich van de standaardtaal, een bovengewestelijk Nederlands.
Variaties in de standaardtaal Ook die standaardtaal kent natuurlijk variaties. Er is allereerst het onderscheid tussen schrijftaal en spreektaal, een onderscheid dat kleiner is dan een halve eeuw geleden, maar dat toch altijd nog bestaat. In het algemeen zal dat tot uiting komen in een iets verzorgder, deftiger woordkeus voor een geschreven tekst. Maar veel belangrijker, aldus prof. Van den Toorn, zijn de verschillen tussen de standaardtaal en dat wat we sub-standaard kunnen noemen: afwijkingen die meestal als minder verzorgd ervaren worden. Prof. Van den Toorn geeft vervolgens hierop
Neerlandia. Jaargang 81
51 een toelichting. De normale standaardvorm van de werkwoorden in meervoudsvorm kent geen n-klank meer aan het slot: wij zeggen tegenwoordig: ‘ze hebbe’. Wanneer nu een noordeling die slot-n heel duidelijk laat horen en zegt: ‘ze hebn’, ervaren we dat als een regionale afwijking van de standaardtaal. Duidelijk substandaard is voorts de in het westelijk deel van Nederland veel voorkomende vorm ‘hun hebbe’, waarbij in plaats van ‘ze’ de objectsvorm ‘hun’ gebruikt wordt. Beide gevallen wijken af van de standaard, alleen dringt ‘hun hebbe’ en consorten heel snel op, ook in de taal van mensen van wie men dat niet zou verwachten.
Wat moet het beleid zijn van de A.N.S.? Prof. Van den Toorn stelt dan de vraag: wat moet nu het beleid zijn van de A.N.V.-redactie in dit soort kwesties? Welnu, zo luidt zijn antwoord: in de A.N.S. moet in de eerste plaats de standaardtaal beschreven worden. In een aantal gevallen zal ook vastgesteld moeten worden of bepaalde varianten als substandaard vermeld zullen worden. De gebruiker van het boek kan dan zelf zien welke vorm hij verkiest en daarbij zal hij moeten varen op het kompas van de A.N.S.-redactie. Die redactie krijgt daardoor in sommige opzichten, naar het oordeel van de hoogleraar, een zware verantwoordelijkheid te dragen: men zal aan het A.N.S. een zeker gezag gaan toekennen en het boek als normatief beschouwen. Dat laatste, meent hij, blijft voor rekening van de gebruiker; de A.N.S.-redactie zelf zal voornamelijk registreren en beschrijven; tot die beschrijving behoren ook kwalificaties als substandaard. Prof. Van den Toorn besluit zijn artikel met de opmerking dat wanneer de lezer van het boek aan het laatste gezag toekent, hij vrij is dat te doen. Hij is ook vrij zich een andere mening te vormen. ‘Daarvoor is hij een vrij mens en ook de A.N.S. is mensenwerk’. GEERT GROOTHOFF
Neerlandia. Jaargang 81
52
Spiegel van de Nederlanden
Neerlandia. Jaargang 81
53
Voor de verkiezingen Iets meer dan de helft - 52 procent - van de Nederlanders betreurt de val van het kabinet Den Uyl. Dit gegeven kwam uit de bus rollen na een onderzoek, waarvoor TROS-Aktua opdracht gaf. Ongeveer 36% was de tegenovergestelde opvatting toegedaan. De rest gaf te kennen zich niet te kunnen uitspreken. Een eerste conclusie die wij hieraan kunnen verbinden is de constatering van een groter belangstelling voor het politieke gebeuren dan b.v. tien jaar geleden. De Nederlander vertoont over het algemeen, ook in andere opzichten, meer interesse over de wijze waarop het land wordt geregeerd dan voorheen. Het blijkt overigens ook uit het bezoek aan vergaderingen van politieke partijen, ondanks de invloed van de televisie die velen aan de stoel gekluisterd houdt. Het is een gunstige ontwikkeling. Wanneer binnen een democratisch staatsbestel het meeleven van de burgers taant, is er iets mis. Hoe groter de interesse, hoe meer kans aanwezig dat een regering kan worden gevormd, naar samenstelling en programma, die de goedkeuring van brede lagen van de bevolking heeft. Zonder twijfel zijn de huidige slechte economische omstandigheden en belangrijke vraagstukken als de bouw van kerncentrales, de bescherming en het behoud van het leefmilieu en de positie die Nederland in de EEG inneemt, mede van invloed op het nadenken over problemen van staat en maatschappij. Niettemin zou het toch anders kunnen zijn. Bij de twee genoemde percentages dient echter overwogen te worden dat de verhouding ongeveer overeen zal stemmen met de getallenverhoudingen tussen de regeringspartijen en de oppositie. Uit de aard van de zaak moeten de 52 procent gezocht worden onder de aanhangers van de progressieve partijen en bij een deel van het CDA; tot de laatste groep behoren dan de aanhang van de KVP en de ARP. De CHU die deel van het CDA uitmaakt is in de afgelopen jaren in de oppositie geweest. Hetzelfde kan worden gezegd van de VVD. Er zijn echter meer onderzoekingen gepleegd. Daaruit is komen vast te staan dat het CDA, aanvankelijk d.w.z. kort na de oprichting van de partij en vóór de val van het kabinet in opmars, in de laatste weken een aanzienlijke veer heeft moeten laten. Het bureau Lagendijk (de opdracht werd gegeven door de AVRO) voorspelt zelfs dat de P.v.d.A. het CDA voorbij zou streven en als de grootste politieke formatie uit de verkiezingsstrijd eind mei te voorschijn zou komen. Vergelijkt men de resultaten van de beide onderzoekingen, dan blijkt dat de Nederlandse staatsburger nauwgezet de ontwikkelingen volgt. De vraag is niet alleen hoe zal de uitslag luiden, maar vooral welke regeringsformatie zal straks het landsbestuur op zich nemen? Immers, in Nederland liggen de partijverhoudingen aldus, dat geen der groeperingen een meerderheid in de Tweede Kamer kan behalen. Wie zullen dan die partners zijn? Ook daarop geven de onderzoekingen een antwoord, of wordt althans een richting aangewezen. Verreweg het merendeel van de Nederlandse kiezers mikt op een nieuw samengaan van progressieven en het CDA, derhalve de combinatie waaruit ook het gevallen kabinet bestond. Dat klopt ook met het gegeven dat meer dan de helft de val heeft betreurd. Een andere combinatie is die van het CDA en de VVD. Maar daar lijkt het op dit moment nog niet op. Voor deze coalitie sprak zich 27% uit volgens het TROS-onderzoek. Dan zijn er nog de vele uitspraken van de politieke voormannen op de gehouden partijbijeenkomsten.
Neerlandia. Jaargang 81
Een nieuw geluld is vernomen van de zijde van de liberale jongeren. Zij zijn verenigd in de onafhankelijke liberale jongerenorganisatie (JOVD) die op de linkerflank van de VVD marcheert. Deze groep heeft zich voor een samenwerking van P.v.d.A. en VVD uitgesproken. Voor een goed begrip tekenen we hierbij aan dat deze jongerengroep onafhankelijk van de VVD is. Van VVD kant is in antwoord op de suggestie van de JOVD opgemerkt, ‘dat regeringssamenwerking met de P.v.d.A. uit den boze is’. Het ziet er dan ook niet naar uit dat een dergelijke coalitie na 25 mei is te verwachten. Binnen de formatie van de progressieve partijen P.v.d.A., PPR en D'66 is het ook geen botertje aan de boom. Er bestaan nog diepgaande verschillen en die zijn na de val van het kabinet duidelijk aan het daglicht getreden. De verhouding tussen de PPR en D'66 heeft zich verscherpt. De terugval van de PPR, volgens de opiniepeilingen, zal daaraan niet vreemd zijn. De PPR-leiding heeft te kennen gegeven grote moeite te hebben met de grondpolitiek van D'66, alsmede met de opvattingen van de laatste partij over de buitenlandse politiek. En dan te weten dat de verschillen van inzicht betreffende de grondpolitiek toch eigenlijk de oorzaken van de voortijdige afgang van het kabinet is geweest. Althans in hoofdzaak. Evenmin kan er worden gezegd dat de P.v.d.A. en de PPR het op elk gebied zo uitstekend met elkander kunnen vinden. Ook binnen de gelederen van het CDA is geen sprake van een eensgezindheid. Van alle kanten wordt geëist dat ‘harde afspraken’ vooraf worden gemaakt. Maar de werkelijkheid is dat hiervan in de praktijk weinig terecht komt. Juist daardoor is het kabinet-Den Uyl gestrand. Niets is lastiger dan een regering te vormen, bestaande uit meerdere partijen, met een duidelijk op schrift gesteld programma waarin alle eisen van de partners staan te lezen. Het zal altijd een kwestie blijven van wikken en wegen, van tegemoetkomingen en water bij de wijn doen. Dat is nu eenmaal de prijs om een coalitiekabinet te vormen dat in de Tweede Kamer op een meerderheid mag rekenen. Men is daarvan voldoende overtuigd. Trouwens de gehele parlementaire geschiedenis van Nederland is daarvan een sprekend bewijs. Vandaar ook het verschijnsel in politieke kringen dat over en weer ‘handen worden uitgestoken’. Het behoort tot het spel van loven en bieden. Met onoprechtheid heeft het niets te maken, wanneer de wil aanwezig is gezamenlijk naar een aanvaardbare formule te zoeken. Herhaalde malen is in de Nederlandse pers de vraag aan de orde gesteld, wie nu eigenlijk schuldig is aan de val van de regering-Den Uyl. De algemene conclusie is dat de Nederlanders zich eerder spijtig hebben uitgelaten en anderen de val hebben toegejuicht dan dat men zich heeft bezig willen houden met de vraag, wie de straf heeft verdiend. Afgezien van het feit dat het weinig zin heeft daarover te kibbelen zijn de oorzaken moeilijk na te gaan. Veeleer is het een complex van gebeurtenissen geweest. Terwijl wij dit schrijven heeft de Koningin besloten dat het kabinet de Kamer mag ontbinden. Een staatsrechtelijk novum. Voor de rest is het woord aan de kiezers. G. GROOTHOFF
Neerlandia. Jaargang 81
54
Een kontakt- en animatiecentrum voor Germaanse talen te Braine-le-Comte Na 6 jaren inspanning en experimenteel werk is het Animatiecentrum in 1976 echt gestart met een volledig en veelzijdig kontakt-, animatie- en uitwisselingsprogramma.
Filosofie van de lerarenopleiding De basisidee kwam uit een vooruitstrevende filosofie voor de lerarenopleiding in ons land. De Universiteit doet haar best maar blijft toch sterk gehecht aan haar wetenschappelijke zending en blijft zo geïsoleerd van het toepassingsgebied: onze scholen... De konkrete uitstraling naar die verre scholen bestaat haast nooit... Op dat gebied blijven regionalisatie, spreiding en decentralisatie vrome wensen of... stokpaardjes voor politici. De Normaalscholen zijn verspreid en altijd in nauw kontakt met de werkelijkheid: klassen van boven de 30 leerlingen, enge, soms archaïsche klassen, sandwichleerlingen die heel het uurtje Engels door de ondervraging wiskunde voorbereiden om dan tijdens het uurtje turnen te mogen afreageren en daarna weer rustig op adem te komen - of in hun zweet te baden - tijdens het uurtje Nederlands... Een normaalschool (in Nederland, Pedagogische Akademie) moet een uitstralingscentrum zijn, anders is zij zinloos. Heel de streek waar die school ingeplant is moet iets uit die school kunnen krijgen. Zo werd de lerarenopleiding al 8 jaar geleden opgevat in de afdeling moderne talen te Braine-le-Comte. Elk jaar werd er een nieuw domein verkend aan de hand van een experimenteel programma: Engelse of Nederlandse toneelvoorstellingen voor scholen, toneeltoernees rond belangstellende scholen, uitwisselings- en animatieprogramma's, studie en bijscholingsdagen e.a.
Balans 1976... Dank zij de steun van de British Council enerzijds en van het A.N.V., de Ambassade der Nederlanden en het Kunst- en Kultuurverbond anderzijds, kon dit jaar een heel ruim programma voorgesteld worden. Van enkele uitstekende verwezenlijkingen is er al een echo verschenen in Neerlandia (o.a. 1976, p. 15 en 51). Hier volgt een kort verslag van die verschillende initiatieven: - steun aan de opvoering van De Honden (Brulin) door de leerlingen van het St. Gertrudis College te Nijvel in samenwerking met het Rijksatheneum en de Normaalschool (Enfant Jésus): april 1976; - zelfgemaakt experimenteel animatieprogramma (gebaseerd op de moeilijkheden van de Nederlandse taal en spraakkunst): Normaalschool Nijvel (Enfant Jésus), 1975; - Nederlandstalige toneelopvoering van lonesco's Macbeth door Waalse studenten, Braine-le-Comte, 10 november 1976;
Neerlandia. Jaargang 81
- toernee door die groep van 1 tot 9 mei 1976 (Beursschouwburg, Hasselt, Antwerpen, Delft, Haarlem); - op 29 januari 1976, toneeltoernooi voor een jury met o.m. de Heer A. van Impe (lid van de Visser-Neerlandia Commissie voor toneelprijzen), de Heer M. Cantrijn, Algemeen Secretaris van het A.N.V. en de Heer R. van de Voorde, Animator van de Centrale voor het Brusselse Amateurtoneel; - op 27 april 1976, groots animatieprogramma: leerlingen uit alle delen van het Waalse land zijn Nederlandse of Engelse liederen, sketches of fragmenten uit toneelstukken komen opvoeren. Zowat 660 leerlingen hebben dit onvergetelijk ‘animatieprogramma’ meegemaakt; - 27 april: Beursschouwburg, kleine zaal: opvoering van Saunders' After Liverpool in het Engels door de studenten van de Ecole Normale, Braine le Comte, voor de leden van de English Comedy Club; - 28 april: Vormingsdag met medewerking van de K.U.L., A.N.V., British Council en Goethe Institut; inleiding tot de meer uitgebreide bijscholing te Leuven (23-28 augustus); - 23 november - 5 december 1976: Kontakt- en uitwisselingsprogramma tussen het Animatiecentrum en leerkrachten moderne talen uit de regio Antwerpen: • een hele week bezoek van Waalse studenten (regentaat) aan het Pius X Instituut, met gezamenlijke pedagogische en wetenschappelijke activiteiten; • conclaaf Waalse leerkrachten Nederlands: in het kader van de oprichting van het Animatiecentrum zijn een 15-tal Waalse leerkrachten Nederlands te gast geweest in Antwerpen. Voor hun onthaal zorgden het Algemeen Nederlands Verbond, de U.F.S.I.A., de Vereniging Vlaamse Leerkrachten en de Vlaamse Jeugdherbergcentrale; • week-end persoonlijke vorming voor Franstalige leerkrachten Nederlands: praktijk van het Nederlands in een Nederlandstalig milieu en praktijk van dramatische technieken gericht naar mogelijke toepassing in de taalklas; - 1 december 1976: opvoering van ‘The Golden Pathway Annual’ door de North London Productions; - 6 december, Braine-le-Comte, BELGISCHE PREMIERE VAN J. ARENDS' KEEFMAN door Toneelgroep Centrum, Amsterdam! Ja, de Belgische première van dat ontroerende stuk vond plaats in het Waalse land... - uitgeven van het kontaktblad: agenda van alle gebeurtenissen, beschrijving van konkrete ervaringen, uitwisseling van adressen, materiaal e.d. (4 maal per jaar, oplage 1200 exemplaren, gratis...)
Plannen 1977 Volgende punten staan al op het programma voor 1977: - 8-18 maart, toneeltoernee R. TRAFFORD; - mei, toernee English Teaching Theatre;
Neerlandia. Jaargang 81
- 11 mei, vormingsdag voor leerkrachten (dit jaar aan de hand van Nederlandse en Engelse toneelateliers en gezelschapsspelen); - graag een Nederlandstalige toneelopvoering voor jongere leerlingen van het Middelbaar Onderwijs (dus beginnelingen) ... maar tot nu toe is nog geen geschikt programma gevonden... en zelfs als dat wel het geval wordt zal er een subsidie ter beschikking worden gesteld??? - Engelse Animatieweek in de Midlands door de studenten van de Normaalschool te Braine-le-Comte. Aan boord van 5 woonschuiten zullen de studenten in een viertal dorpen een Engelstalig animatieprogramma gaan voorstellen (met samenwerking van de British Council); - animatieprogramma in scholen: de studenten van de afdeling Moderne Talen bezoeken een aantal scholen en leren er telkens enkele klassen Nederlandse en Engelse gezelschapsspelen spelen. (De regels werden op voorhand zo veranderd dat elk spel nu taalproduktief is). - een groep Waalse leerkrachten Nederlands volgt de experimentele toneelcursus ‘Werkgemeenschap Toneelinitiatie’ opgezet door de Centrale van het Brussels Amateurtoneel. Deze groep zou later een semi-professionele animatiegroep worden die zich zou gaan spe-
Neerlandia. Jaargang 81
55 cialiseren in de taalanimatie op school aan de hand van de toneeltechnieken; - een verzameling ‘puzzeltochten’ door Duitse, Engelse, Nederlandse en Vlaamse steden wordt nu voorbereid. Die puzzeltochten worden speciaal gemaakt om met klassen gebruikt te worden. De basisopvatting is dat de leerlingen de stad in groepjes bezoeken volgens een route waarin een hele reeks taalproduktieve activiteiten worden voorzien; - de Werkgroep betrokken bij het Animatiecentrum heeft besloten tijdens een werkvergadering te Maastricht het voor 1976 door het ANV ter beschikking gestelde bedrag (± 9000 fl) te besteden aan het verwezenlijken van een 15-tal konkrete projekten in 15 verschillende scholen; - de Werkgroep is nu ook bezig met het samenstellen van een multidisciplinair dossier over Wallonië, in samenwerking met de Vereniging Vlaamse Leerkrachten; dat dossier zou bestemd worden voor Vlaamse leerlingen en is dus een deel van het wederzijds uitwisselingsprogramma.
Doelstellingen en grondbeginselen De algemene basisdoelstellingen van het Animatiecentrum zijn de volgende: informatief, formatief en stimulerend werken ten aanzien van leerkrachten, leerlingen en eventueel ook ouders. Dat wil zeggen: - alle inspanningen van leerlingen, leraren of schoolgemeenschappen steunen en stimuleren; - kontakten bevorderen of vergemakkelijken tussen de leerlingen, leerkrachten, schoolgemeenschappen of ouders en de verschillende taalgemeenschappen.
Het Animatiecentrum moet open staan voor iedereen. Het werkt dus uitsluitend op een pluralistische basis. Daarvoor moet de werkgroep wettelijke statuten opmaken om van het animatiecentrum een VZW te maken. Het Centrum moet zoveel mogelijk uitstralen naar alle streken van Wallonië (tot en met de Oost-Kantons). Het zal zoveel mogelijk streven naar het stimuleren van initiatieven in ‘nevencentra’. Die actie is trouwens al begonnen langs o.a. het organiseren van toneel- en animatietoernees. Dit jaar al heeft het Centrum enorm veel administratief werk gevergd. Het zal moeilijk voort kunnen bestaan zonder een vast secretariaat... Het Centrum moet dan ook een Informatiecentrum worden. Er wordt nu al aan een mediatheek (inclusief bibliotheek) gedacht... Zodoende wordt het Animatiecentrum Braine-le-Comte misschien de eerste kulturele ambassade van Vlaanderen en Nederland in het Waalse land... P. GAILLARD
Neerlandia. Jaargang 81
Dr. J.A. Veering overleden Na een langdurige ziekte overleed in februari dr. J.A. Veering, lector voor toegepaste taalkunde aan de Technische Hogeschool in Delft. Hij werd 55 jaar. Dr. Veering genoot grote bekendheid als redacteursecretaris van het Genootschap ‘Onze Taal’, waaraan hij vijfentwintig jaar zijn beste krachten wijdde. Hij was o.m. lid van de Commissie Duidelijke Taal (Commissie-Vondeling) en maakte ook deel van de werkgroep uit, die het ontwerp voor een Nederlandse Taalunie opstelde. Dr. Veering was lid van het ANV.
Leraren vrezen verdwijnen vak geschiedenis De Vereniging van leraren geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN) is bevreesd voor het verdwijnen van het vak geschiedenis naar aanleiding van de Contourennota van de minister van onderwijs dr. Van Kemenade. In een commentaar op deze nota wordt in het verenigingsorgaan geschreven: ‘De nota wekt de indruk dat in het toekomstig onderwijs bepaalde vakken tegen elkaar inwisselbaar zijn; met andere woorden, dat het er eigelijk niet toe doet in welk vak de leerlingen onderwijs krijgen, als het onderwijsdoel maar wordt bereikt’. Wanneer minister Van Kemenade via het onderwijs wil bereiken dat de mensen mondig worden, moet het vak geschiedenis als zodanig blijven bestaan en niet ‘weggeïntegreerd worden’, aldus het commentaar. De docenten zijn bevreesd dat het vak geschiedenis zal opgaan in het vak ‘wereldoriëntatie’. Dat is alleen, volgens de leraren, aanvaardbaar in de eerste jaren van het leerproces, maar voor kinderen vanaf 11 en 12 jaar moet geschiedenis duidelijk als een zelfstandig vak worden gepresenteerd.
Dr. I.N. Th. Diepenhorst In het begin van het jaar werd op de begraafplaats ‘Norelbos’ te Epe, onder grote belangstelling, het stoffelijk overschot ter aarde besteld van dr. I.N. Th. Diepenhorst. Hij werd 69 jaar. Een arbeidzaam leven werd daarmee afgesloten. Dr. Diepenhorst was oud-burgemeester van Epe, oud-lid van Gedeputeerde Staten van Gelderland, oud-lid van de Tweede Kamer en oudstaatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Hij was ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Zijn heengaan betreuren wij in hoge mate. Dr. Diepenhorst was lid van de Raad van Advies van het ANV en de doelstellingen van het Verbond in hoge mate toegedaan.
Lodewijk de Vocht overleden Op 89-jarige leeftijd overleed onlangs de befaamde componist en dirigent Lodewijk de Vocht. Hij verleende reeds op jeugdige leeftijd zijn medewerking als violist aan de z.g. ‘nieuwe concerten’ in Antwerpen. Zijn bekendheid verwierf hij, volgens ‘De Volkskrant’, als oprichter en leider van het Koninklijk St.-Caeciliakoor. Sedert 1944
Neerlandia. Jaargang 81
was hij tevens directeur van het Koninklijk Vlaams Conservatorium in Antwerpen. Hij heeft als componist een uitgebreid werk nagelaten, geschreven voor de meest uiteenlopende vocale en instrumentale bezettingen.
Artistieke prijzen De Jacob Hartogprijs is toegekend aan Peter Blokhuis en Arthur Stam. De eerste ontving de prijs voor zijn schilderstuk Het Portugees Eethuis. Arthur Stam voor zijn grafiek De Drie Gratiën. De prijs wordt alleen toegekend aan kunstenaars uit Den Haag, die bij de kunstenaarsvereniging Pulchri Studio zijn aangesloten. Martin Leenhouwers heeft de literatuurprijs van het Belgisch en Nederlands Limburgs letterkundig tijdschrift ‘Schuim’ ontvangen. Martin Leenhouwers, 26 jaar, leraar Nederlands, ontving de onderscheiding uit handen van wethouder Michel Debats van Maastricht. In totaal waren er acht prijswinnaars; drie uit Nederland en vijf uit Vlaanderen.
Neerlandia. Jaargang 81
56
Euregio Groen licht voor de jeugd Onlangs vergaderden de gouverneurs van Nederlands en Belgisch Limburg en de provincie Luik met de Regierungspräsident (Aken), als de hoogste verantwoordelijke bestuurders uit het Euregio Rijn-Maasgebied. Jef Wouters, inter-provinciaal cultureel ambtenaar, heeft daaraan in ‘Limburg Vandaag’ een beknopte zeer concrete beschouwing gewijd. Thema van de bespreking was om in de praktijk vorm en inhoud te geven aan de uitgebreide grensoverschrijdende samenwerkingsgedachte en het daarbij betrekken van de jeugd. De voorbereidingen werden getroffen door enkele werkgroepen, die om beurten in Maastricht en Wégimont vergaderden en die bij de gouverneurs en de Regierungspräsident de volgende voorstellen indienden. Hoogtepunten uit het programma voor de jeugd zijn een Euregio-jumping, in de buurt van Aken: een festijn van jonge ruiters, aangesloten bij de ruiterverenigingen uit de vier deelregio's. Voorts wordt een Euregiovoetbalbeker ter beschikking gesteld voor het organiseren van een voetbalcompetitie tussen de amateurclubs uit het gehele gebied. Een gelijke competitie wordt gehouden voor de handbalclubs, alsmede voor de atletiekverenigingen. Op 3 en 4 september wordt in Hasselt een jeugdwerkbeurs opgezet waar men niet minder dan een 20 000 belangstellenden verwacht. Deze beurs zal moeten dienen om een contactname met alle jeugd- en jongerenorganisaties in het gebied tot stand te brengen. De beurs zelf bestaat uit twee hoofddelen: 1) een informatie-gedeelte, waarin aan ongeveer 370 verenigingen de kans wordt geboden hun programma aan de duizenden bezoekers bekend te maken: 2) een sportief programma, waarin aan de bezoekers de gelegenheid wordt gegeven gebruik te maken van de aangeboden sportinfrastructuur. In Wégimont (provincie Luik) wordt in 1978 een 10-daagse sportcursus voor jongeren gehouden tussen 15 juli en 15 augustus. Tijdens dit sportkamp zal men aan 80 tot 100 jongeren de mogelijkheid bieden zich onder deskundige leiding van sportmonitoren te bekwamen in zwemmen, basketbal en volleybal. Naast deze sportopleiding wordt aandacht besteed aan het verstrekken van informaties over de vier regio's. Dit alles gaat gepaard met voortdurend contact tussen de provinciale vertegenwoordigers van de provinciale raden om de mogelijkheden te onderzoeken de bestaande bilaterale contacten nauwer aan te halen. Daarbij is ook gedacht aan het muziekfestival voor de jeugd in Neerpelt. Voor al deze concrete voorstellen hebben de president en de regeringsgouverneurs het licht op groen gezet en er kan dus aan de praktische uitwerking worden begonnen.
Neerlandia. Jaargang 81
In generaties denken Op 1 februari van dit jaar nam mr. dr. Ch. van Rooy afscheid als gouverneur van de Nederlandse provincie Limburg wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Limburg verloor daarmee zijn hoogste gezagsdrager; een integer man, een democraat in hart en nieren en een in alle kringen geziene figuur. Eén van de zaken waarvoor oud-gouverneur Van Rooy zich steeds heeft ingespannen is het propageren van de Euregiogedachte. Een zaak die het Algemeen Nederlands Verbond na aan het hart ligt, zoals het zich ook weerspiegelt in de inhoud van Neerlandia. In ‘Limburg Vandaag’ werd de heer Van Rooy de vraag voorgelegd, of de plannen omtrent de Euregiogedachte op korte termijn verwezenlijkt kunnen worden. Het antwoord daarop luidde: ‘Als men dit soort zaken ter hand neemt moet men niet in jaren maar in generaties denken. Voor mij speelt op de achtergrond dat de wereld aan het groeien is naar grote blokken (Amerika, Rusland, China, Afrika). Wil Europa zichzelf blijven, niet alleen op economisch gebied, maar ook op talloze andere gebieden, dan zal het zich met alle verscheidenheid die het heeft, toch ook sterker moeten maken. De Belgische premier Tindemans heeft, zeer onlangs o.a. nog in Aken, gesteld dat men het gebouw van Europa nu voor een stuk heeft opgetrokken en dat men het nu ook moet afbouwen, omdat het anders weer een ruïne zal worden. Met andere woorden we zullen op allerlei terreinen moeten doorgaan. Niet alleen op regeringsniveau (ik vind de komende Europese verkiezingen vooral psychologisch gezien zeer belangrijk) maar óók van onderop. En daarvoor zijn die Euregio's zo belangrijk, omdat de grensligging in ieder geval één voordeel heeft: de mensen die daar wonen zien de grens niet zo absoluut en weten dat er aan de andere kant van de grens dezelfde soort mensen wonen. Welnu, als men die mensen, ondanks het feit dat ze toch steeds weer naar die nationale polen getrokken worden, wat meer bij elkaar kan brengen doet men naar mijn idee goed werk. Vandaar mijn belangstelling voor de Euregio's waarvoor nu inmiddels ook een eerste aanzetje gegeven is in het noorden van deze provincie. De laatste jaren is er in het zuiden (Luik, Aken, Maastricht, Hasselt) intussen - ondanks alle grotere en kleinere problemen - toch al heel wat gegroeid o.a. op het gebied van sport- en schooluitwisselingen enz. Maar dat is zonder meer een werk van jaren. Daarbij vind ik het uit pragmatische overwegingen bijzonder belangrijk - wij hebben zeer goede ervaringen met onze Interlimburgse contactambtenaar - dat er een paar mensen zijn die zich constant met dit werk, en
Neerlandia. Jaargang 81
uitsluitend, bezighouden. De contacten met Belgisch-Limburg zijn gelukkig al meer geinstitutionaliseerd; daaruit zijn reeds meerdere goede activiteiten voortgekomen’.
Neerlandia. Jaargang 81
57
Een jaar voor Pieter Paul Rubens Nadat de vrouw en het monument hun jaar hebben gekregen, is het niet meer dan billijk dat de grote meester uit Antwerpen dezelfde eer te beurt valt. Vierhonderd jaar is het immers geleden dat in Siegen (Duitsland) Pieter Paul Rubens het levenslicht voor 't eerst aanschouwde. Zijn vader, schepen te Antwerpen, was de stad ontvlucht in 1568 voor veiliger oorden. Na het overlijden van haar echtgenoot kwam de moeder van Rubens naar Antwerpen terug in 1589. Het jaar daarop ging de jonge knaap in de leer bij enkele Antwerpse schilders, alwaar hij een degelijke stielkennis verwierf volgens de oude ambachtelijke methodes. Acht jaar later werd hij aanvaard als Meester in het schildersgild van zijn stad. Op drieëntwintigjarige leeftijd trok hij naar Italië - de droom van elke schilder - waar hij Venetië, Firenze en Rome bezoekt. Te Mantua werd hij aanvaard als hofschilder. In 1603 ging hij, in opdracht van de Venetiaan Vincenzo Gonzaga, naar Spanje, waar hij de gelegenheid kreeg talrijke privé-collecties te bestuderen. Ondertussen was hem ook een jaarrente van 400 dukaten toegekend. Een bericht over de slechte gezondheid van zijn moeder, deed hem op 28 oktober 1608 in allerijl naar Antwerpen terugkeren. Negen jaren had hij onder de zuiderse zon verbleven, wat zijn werk blijvend zou beïnvloeden. De Aartshertogen Albrecht en Isabella stelden de meester aan als hun hofschilder. Dit bracht voor de kunstenaar die nu ook op het diplomatieke vlak aktief was verschillende grote reizen in Europa mee. Op 3 oktober 1609 huwde P.P. Rubens met de 18-jarige Isabella Brant, dochter van de Antwerpse stadssecretaris. Hij bouwde een huis - wat vijf jaar in beslag neemt - en betrok het in 1616. Ondertussen bouwt Rubens ook zijn atelier uit. Hij trekt medewerkers aan, vooral uit Nederland. Onder hen Antoon van Dijck, die hij steeds als ‘de beste zyner discipelen’ zal beschouwen. Rubens is nu de gevierde meester geworden. Vorsten doen op hem een beroep om hun paleizen te versieren en ontelbaar zijn de prelaten die ook hun hoofdaltaar van een zijner werken willen voorzien. In 1621 gaat de meester voor Maria de Medici naar Parijs, waar hij ook opdrachten krijgt van Lodewijk XVII. Zelfs de Hertog van Buckingham maakt van zijn diensten gebruik. Van Brussel naar Duinkerke, van Amsterdam naar Madrid, alwaar hij een volledig jaar blijft als buitengewoon gezant. Elke politieke opdracht betekent ook de verruiming van de opdrachtgeverskring. Vijf portretten van Filips IV groeien uit zijn penseel. Het overlijden van Isabella in 1626 betekent een duister jaar, en in het werk zoekt Rubens de vergetelheid. Vier jaar later zal hij opnieuw in het huwelijksbootje stappen met de toch wel zeer jonge Helena Fourment. Bij de intrede van de kardinaalinfant Don Ferdinand te Antwerpen ontwerpt Rubens de prachtige praalmonumenten. Ondertussen had hij te Elewijt, tussen Mechelen en Brussel een landgoed aangekocht, waar hij zijn laatste jaren in betrekkelijke rust doorbracht. Op 30 mei 1640 overlijdt Paul Rubens aan de gevolgen van een slepende ziekte. Hij was 63 jaar, helemaal niet rijk en liet drie kinderen na. Zijn werk bevond zich aan alle Europese hoven. De grootste verspreiding en bekendheid verwierf het eigenlijk door de prentkunst, mede dank zij de drukkerij van Plantin. Nochtans bleef hij er zich steeds van bewust dat ‘hij geen prins was, maar iemand die leefde van het werk zijner handen’, zoals hij schreef aan de Britse ambassadeur te 's-Gravenhage. Zijn optreden als schilder, diplomaat en wereldburger gaven hem naam en faam in
Neerlandia. Jaargang 81
heel Europa. Het is dus vanzelfsprekend dat in heel het Europa van vandaag, dat zo moeizaam naar zijn eenheid toeworstelt, talloze steden hem zullen eren met een tentoonstelling. Een bondig overzicht van het internationaal luik: Van 5 april tot 15 juni wordt in Wenen een tentoonstelling ‘Rubenstekeningen in de Albertina’ gehouden. In het British Museum te London van 15 juli tot 30 oktober ‘Rubens' Drawings and Oil Sketches’. In Parijs twee manifestaties: in het ‘Grand Palais’ wordt een overzicht gegeven van ‘De eeuw van Rubens in de Franse publieke Collecties’ en in het Louvre toont men ‘Tekeningen van Rubens en zijn omgeving’. Beide van oktober tot januari 1978. Het Wallraff-Richards museum te Köln koos voor haar bijdrage het thema ‘Rubens in Italië’. Het Département du Nord van Frankrijk zal opeenvolgend te Calais, Rijsel en Valencijn, van april tot oktober ‘De vlaamse schilderkunst uit de eeuw van Rubens in de musea van Noord-Frankrijk’ tentoonstellen. Tenslotte is er een belangrijke aktiviteit voorzien in het Ermitage Museum te Leningrad. Deze internationale weerklank wordt nog meer luister bijgezet door de patronage van de U.N.E.S.C.O., die een bijzondere herinneringsmedaille zal laten aanmaken alsook een bijzonder nummer van de Koerier, volledig aan de meester gewijd. Dat in ons eigen land, Antwerpen het centrum van de aktiviteit uitmaakt zal niemand verwonderen. Niet minder dan negen verschillende tentoonstellingen staan reeds op het programma. Van maart tot september in het Hessenhuis een didactische opstelling met panelen, foto's en tabellen speciaal voor de scholen bedoeld. Van mei tot september in de St. Jakobskerk, waar Rubens begraven ligt: ‘Kunstwerken uit de eeuw van Rubens in Antwerpse kloosters en kerken’. Van mei tot juni in het Museum Plantin-Moretus: ‘Rubens als boekillustrator’ voorstellende talloze ontwerpen voor titelpagina's en proefdrukken. Van juni tot september in het Sterckshof: ‘De mode uit Rubens tijd’. Van juli tot half september in het Archief en Museum van het Vlaams Cultuurleven: ‘De roem van Rubens’. Van oktober tot november in het Diamantmuseum: ‘Het juweel in Rubens' tijd’. Van mei tot juli in de zalen van de Brussel-Lambert Bank een didactische tentoonstelling over de gravure in Rubens werk. h het Rockoxmuseum van juni tot augustus een illustratie van de banden tussen Rubens en deze Antwerpse burgemeester. Tenslotte de hoofdtentoonstelling in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten: ‘P.P. Rubens, schilderijen, olieverfschetsen en tekeningen’ van juni tot september. Er zal ook nog de mogelijkheid zijn een licht- en klankspel bij te wonen op het Conscienceplein, afgewisseld met opvoeringen van het ballet ‘Tijl de Geus’. Radio en Televisie zijn van de partij met speciale muziekprogramma's, een tv.-feuilleton op scenario van Hugo Claus. Een reeks postzegels zal in voorverkoop gesteld worden. Buiten Antwerpen zal ook te Brussel in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten een bijzondere tentoonstelling gewijd worden aan ‘De beeldhouwkunst uit de eeuw van Rubens’. Zeker niet te vergeten is ook dat het ‘Steen’ te Elewijt voor het publiek toegankelijk zal zijn. Om dit prestigieuze programma tot een goed einde te brengen werd reeds 4 jaar geleden het Coördinatiecomité voor het Rubensjaar opgericht waarvan de Heer F. Baudouin, Conservator van de Stedelijke Musea van Antwerpen, de stuwende kracht is. Onder het sigillum ‘R 77’ zal aan heel de wereld het genie van de grote meester geopenbaard worden. Aan ‘Rubeniana’ zal het ons dus niet ontbreken; hopelijk is er niet van het goede te veel. DRS. YVO J.D. PEETERS
Neerlandia. Jaargang 81
58
Werkgroep Taalgebruik Ter gelegenheid van de opening van een kantoor te Anderlecht van CREDIT-FINANCIA Loksumstraat 5 te 1000 BRUSSEL waren de foldertjes eentalig Frans. Men verzekert ons dat zoiets niet meer zal plaatsvinden en in de hoofdstad een strikte tweetaligheid zal toegepast worden. Op vraag van het A.N.V. heeft de eigenaar van het Restaurant ‘HET VADERLAND’ te Dendermonde de eentalig Franse plaat laten wegnemen. In een advertentieblad zijn de menu's van HET BROUWERSHUIS te OPWIJK thans eentalig Nederlands. De Vlaamse kantoren van de Koninklijke Belgische Touring Club en de Samenwerkende Maatschappij Touring Club Reizen verspreidden in Vlaanderen tweetalige facturen. In artikel I van haar advies deelt de Vaste Commissie van Taaltoezicht het volgende mee: ‘De klacht is ontvankelijk en gegrond. De verplichte vermeldingen moeten op de factuur gesteld worden in de taal van het gebied waar de inschrijving voor een reis door een agentschap van Touring Reizen werd gedaan’... De directie van N.V. VANDEMOORTELE Prins Albertlaan 12 te 8700 Izegem voert thans tweetalige reclame in SHOPPING MAGAZINE (Editie Brussel). Op de netcabine van het Rijksinstituut voor Technisch Onderwijs te De Panne bevinden zich tweetalige opschriften. Het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht luidt als volgt: ‘Het Instituut is een plaatselijke dienst uit het Nederlands taalgebied; volgens de jurisprudentie van de V.C.T. worden de scholen, bedoeld bij de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, voor de administratieve handelingen der schooloverheden onder de plaatselijke diensten ingedeeld’. De gevaaropschriften zijn mededelingen aan het publiek in de zin van de S.W.T. en mogen dus enkel in het Nederlands aangebracht worden. In het tweetalig reclameblad Shopping Magazine (Brussel) voert de firma CORREXPO (Krëfel) Mechelstraat 22/24 te 1851 HUMBEEK de reclame in de twee talen. Op een vraag van het A.N.V. heeft het Verbond van Belgische Ondernemingen, Ravensteinstraat 4 te 1000 Brussel in zijn tijdschrift Mededelingen (nr. 15/76) de aandacht gevestigd op het gebruik van de talen in de ondernemingsraad. Naar aanleiding van een A.N.V.-klacht bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht betreffende de taaltoestanden bij het Thermaal-Instituut te Oostende heeft de V.C.T. beslist dat deze instelling de vigerende taalwetgeving dient toe te passen.
Neerlandia. Jaargang 81
Voortaan zal de reclame van de Firma HUBO Jetsesteenweg 689 te 1090 Brussel tweetalig gevoerd worden in Shopping Magazine - Editie Brussel. Het A.N.V. heeft een klacht ingediend bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht tegen een gemeente uit duitstalig België wegens het niet-toepassen van de taalwetgeving. ‘In het Duits taalgebied met beschermde franstalige minderheid dienen de berichten en mededelingen die voor het publiek bestemd zijn in het Duits en het Frans gesteld te worden. Op grond van de bij de V.C.T. vigerende rechtspraak is het nodig aan de taal van het gebied voorrang te verlenen’... Op verzoek van het A.N.V. heeft een senator een mondelinge vraag gesteld aan de Minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse aangelegenheden betreffende de taaltoestanden bij de Koninklijke Vereniging der Historische Woonsteden België, Julius Caesarlaan 68 te 1050 Brussel. De Minister heeft het volgende besluit genomen: er zullen alleen subsidies verstrekt worden als: 1) het taaldecreet van 19 juli 1973 in Vlaanderen correct toegepast wordt, 2) de culturele werkzaamheden in het Nederlandse taalgebied alleen in het Nederlands gebeuren.
In Sint-Gillis-Brussel heeft het gemeentebestuur - naast franstalige affiches - ook Nederlandse laten ophangen. Minister VAKDEN BOEYNANTS deelt mede dat de militaire kapelmeesters in hun omgang met de muzikanten, ook de Nederlandse taal dienen te gebruiken. Het Staatssecretariaat voor Leefmilieu heeft - tijdens de zomer 1976 - aan de Vlaamse kust papieren vuilniszakken laten plaatsen. Sommige teksten waren in strijd met de taalwet. Er werd tussenbeide gekomen bij de Staatssecretaris voor Leefmilieu, de Heer POMA, die antwoordde als volgt: ...‘Indien de mededelingen op de zakken in strijd zijn met de vigerende taalwetgeving dan is dit zeker ongewild. Ik heb de inhoud van uw brief medegedeeld aan mijn diensten met opdracht met de door U gemaakte opmerkingen in de toekomst rekening te houden’... Op de verpakking van de koekjes Petit Beurre, en ook op de koekjes zelf, komt alleen ANVERS voor. De N.V. GENERAL BISCUITS te Herentals zal van heden af enkel ANTWERPEN vermelden. In haar vergadering van 22 juni 1976 heeft de Nederlandse Afdeling van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht beslist dat de N.V. EXPLOITATIE - CASINO KNOKKE (E.C.K.) - als concessiehoudster - de taalwetgeving dient toe te passen.
Neerlandia. Jaargang 81
We hebben al meer dan eens vastgesteld dat de Heer MOMMERENCY, burgemeester te Nieuwpoort, zeer vlaamsgezind is. Zijn initiatieven verdienen werkelijk ‘een pluim’ en kunnen stimulerend werken voor andere burgemeesters. De burgemeester schreef volgende brief aan het Commissariaat-Generaal voor Toerisme: ... Via uw diensten om, ontvingen we een voorraad folders omtrent ‘de Kastelen van België’, opgemaakt door de v.z.w. ‘Koninklijke Vereniging der Historische Woonsteden België’. ‘Met ontzetting stellen we vast dat hoewel de tekst viertalig is, de Nederlandse tekst pas op de derde plaats komt, na het Frans en het Duits’. In zijn antwoord signaleert Minister van Verkeer Chabert dat het hier om een vergissing gaat. De bewindsman steunt zich hierbij op het volgende: ‘Dat het werkelijk om een vergissing gaat, moge blijken uit de aanduidingen der volgorde op de kaft: Nederlands, Frans, Duits, Engels’. De Werkgroep kan niet akkoord gaan met hetgeen Minister Chabert schrijft. Het A.N.V. kent de taaltoestanden bij de Historische Woonsteden zeer goed, die niet al te schitterend zijn voor de Vlamingen. Eén voorbeeld: de algemene voorzitter kent geen Nederlands! E. WIEME
Neerlandia. Jaargang 81
59
Nederlandse en Belgische inspecteurs te Zandvoort Evolutie van het basisonderwijs in Nederland Enige tijd terug woonden de deelnemers aan de studiebijeenkomst van Nederlandse en Belgische inspecteurs te Zandvoort een opmerkelijke causerie bij, die gehouden werd door de heer A. Boogaard, inspecteur over het basisonderwijs. Met evenveel geestdrift als duidelijkheid handelde spreker over ‘ontwikkeling en vernieuwing van het onderwijs in Nederland’. Onderwijs verandert voortdurend, samen met de veranderingen die zich voordoen in de ken- en kunelementen, in het onderwijsleerproces, in de behoeften van de samenleving en in de opvattingen over het recht op onderwijs. Ook in Nederland geraakte de onderwijswereld daardoor in beweging. De onderwijsveranderingen werden vooral zichtbaar: a) in een veel grotere deelname aan het onderwijs; b) in het omnivalenter worden van de voorbereiding, dat onderwijs toch betekent met het oog op later; c) in het groter belang dat gehecht wordt aan individualiseringsvormen, die tot meer zelfontwikkeling van de leerling leiden. Niet meer de alfabetisering van de allerzwaksten, ook niet meer de scholing van mankracht, maar wel het recht op individuele ontplooiïng en de nood aan maatschappelijke voorbereiding staan nu op de voorgrond. De samenleving weerspiegelt zich in de opzet, de inhoud en de methoden van het onderwijs en de belangstelling van ouders en leerlingen voor dat onderwijs. Het onderwijs werkt van zijn kant de ontwikkeling van de samenleving sterk in de hand door het ontwikkelingsniveau van de massa te verhogen, door de welvaart te doen toenemen en het standenonderscheid te doen vervagen, door meer inspraak mogelijk te maken op alle niveaus. Het vrij langdurig genieten van vorming en opleiding is zoniet noodzakelijk, dan toch hoogst wenselijk geworden om de ingewikkeldheid van de maatschappelijke problemen te kunnen vatten en om de mondigheid te verwerven, die voor democratische inspraak onmisbaar is. Die vorming en die opleiding dienen niet alleen rechtvaardig te worden verdeeld over heel de jeugd, ze behoren ook gericht te zijn op bekwaamheid tot na- en herscholing in latere levensfasen. Dat alles onderstelt ook veranderingen in het onderwijs zelf. Ontwikkeling en vernieuwing in het onderwijs vereisen echter een toekomstperspectief en een goede planning, d.i. voorbereiding, programmatie, uitvoering en evaluatie. Men stelt bovendien, dat de hoofdlijnen van de toekomstige structuren en voorzieningen tot stand moeten komen in onderling overleg tussen de overheid en het onderwijsveld zelf.
Ontwikkeling en vernieuwing van het basisonderwijs in Nederland
Neerlandia. Jaargang 81
Het Nederlands basisonderwijs richt zich tot kinderen van vier tot twaalf jaar. Het beoogt een optimale en continue ontplooiing van de leerlingen met inachtneming van de individuele verschillen in hun ontwikkeling. Men wil kleuterschool en gewoon lager onderwijs integreren en binnen deze structuur schoon schip maken met barrières en selectiedrempels. Knelpunten als de beslissende kalenderleeftijd, het jaarklassensysteem, de stiefmoederlijke behandeling van het affectievecreatieve- sociale element, het ontbreken van een longitudinale leerplanontwikkeling, de te sterke vakkensplitsing, het onvoldoende afstemmen op de socio-culturele beginsituatie van de leerling, het gebrekkig samenwerken van alle betrokken instanties, het meestal voorbijgaan aan stagnaties in het ontwikkelingsproces moeten zoveel mogelijk worden uitgeschakeld. De nieuwe basisschool zal daarom worden gekenmerkt door: 1. Het laten ontplooien van ieders persoonlijkheid in een continu verlopend ontwikkelings- en leerproces; 2. Het scheppen van ‘gelijke’ kansen, ongeacht het sociaal milieu of de sekse van de leerlingen; 3. Het besteden van voldoende aandacht aan de eigen identiteit van elk kind; 4. Het tijdig signaleren, onderzoeken en verzorgen van stagnaties in het ontwikkelings- en leerproces; 5. Het creëren van aan de aard van de leerlingen aangepaste onderwijsleersituaties.
In Nederland worden de kleuterleidsters tijdens hun opleiding ingewijd in de didactiek van de zgn. instrumentele, culturele technieken (lezen, schrijven, rekenen) om een aantal kleuters te kunnen leiden bij het aanleren van deze basistechnieken. In de aanvangsklassen van het lager onderwijs past men reeds in tal van scholen het spelend leren toe en de differentiatie binnen de klasgroep. Tussen vele kleuterscholen en lagere scholen bestaan allerlei vormen van samenwerking en uitwisseling. De begrippen wereldverkenning en wereldoriëntering zijn bekende klanken. In dit verband kent men (zelfs) in de kleuterschool het boekenhoekje en in de lagere school het documentatiecentrum en de geïntegreerde leerstofgebieden. Differentiatie gebeurt door lezen en rekenen in vorderingengroepen, kringgesprekken en projectwerk. Er wordt in een aantal scholen ook gewerkt met activeringsprogramma's voor kinderen uit minder gemotiveerde gezinnen. Creatieve, verbale en manuele expressie krijgen een ereplaats. Allerlei individualiseringsvormen staan op tegen het zitten-blijven. Als ‘avant-garde’-scholen bij het doorbreken van het klassikaal systeem worden beschouwd: de Montessorischoten, de Jenaplanscholen, de Daltonscholen en de Vrije Scholen. Ook in Nederland tracht men de praktische problemen i.v.m. de basisschool door middel van experimenten op te lossen; onder meer de problemen met betrekking tot de integratie kleuterschool- lagere school, de leerplanontwikkeling, de schoolwerkplannen en de onderwijsleerpakketten, de leerkrachtenopleiding, de materiële inrichting van de scholen (gebouwen en uitrusting), de wettelijke regelingen, het bestuur van de scholen en de samenwerking tussen alle betrokken instanties.
Neerlandia. Jaargang 81
Er wordt in Nederland gestreefd naar het samenbrengen van basisonderwijs en middenschool in één gebouwencomplex. Funderend onderwijs aan vier- tot zestienjarigen heet het. Men zoekt hier weer eens abrupte overgangen en veranderingen zoniet uit te schakelen, dan toch te versoepelen en te milderen. Maar tegen de invoering van die éne school bestaan ook soms wezenlijke bezwaren. We vermelden in dat verband: 1. 2. 3. 4. 5.
de grote verschillen in geaardheid tussen kleuter en puber; de massale schoolbevolking; het educatief verlies voor kleinere gemeenschappen zonder school; de te grote verplaatsingen; het zeer groot aantal op te vangen basisscholen;
Neerlandia. Jaargang 81
60 6. de grote verschillen in onderwijswetgeving tussen lager en voortgezet onderwijs; 7. het verschil in accommodatie tussen basisonderwijs en middenschool.
Men viseert dan ook niet de integratie basisschool-middenschool op korte termijn te realiseren. Daarenboven spreekt men van gedeeltelijke integratie in schoolgebouwen, die het mogelijk maken dat kleuterschool, lagere school en middenschool aan elkaar grenzen zonder evenwel hun identiteit te verliezen. Het gaat erom meer aandacht en zorg te besteden aan het gladstrijken van allerlei cesuren (ook op bestuurlijk gebied) en dus een grotere continuïteit van het onderwijsleerproces te waarborgen. Het is trouwens in deze context dat voor het basisonderwijs gewag gemaakt wordt van gewenning aan vakleerkrachten, van begeleiding door mentoren en van het samenstellen van minimum- en maximumprogramma's. Het laatste deel van zijn uiteenzetting besteedde spreker aan kritiek op de onderwijsvernieuwing, kritiek waaraan blijkbaar zwaar wordt getild. De voorkeur werd dan ook gegeven aan een reeks open vragen, die achteraf bij de discussie deels opnieuw ter hand werden genomen. Hoeveel gulden zal de vernieuwing kosten en bestaat hier niet het gevaar van overdreven staatsinmenging? Is daarentegen vrijheid van onderwijs wel het laatste woord? Ligt de oplossing wellicht in de combinatie van centraliseren en delegeren? Zou men niet beter spreken van optimale kansen i.p.v. gelijke kansen? En hoe wordt het geven van die kansen afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt? Bedoelt men met gelijke kansen dat elkeen toegang moet krijgen tot het hoger onderwijs? Houdt de interne democratisering van het onderwijs geen nieuwe discriminaties in en creëert zij niet een nieuwe klasse van bezitters? Hebben we hier niet te doen met de ontkenning van de waarde van de kennis, al is het anderzijds zo dat het leerboek nog steeds intellectualistisch is van inslag? Biedt de integratie van het natuurlijke en het schoolse leren wel degelijk ‘gelijke’ kansen? En ‘last but not least’, kritiek op de kritiek: Wordt niet tegelijk geklaagd én over te grote overheidsinmenging én over het tekort aan begeleiding? ***
Al die ideeën en al die vragen leven in de Nederlandse onderwijswereld. Men moet ze niet zonder meer tot de zijne maken en dit beknopt verslag wil trouwens niet daartoe aanzetten. Maar het is goed te weten, wat bij onze Noorderburen met betrekking tot het basisonderwijs gepland en geprobeerd wordt. Nederland zit, wat onderwijsontwikkeling en onderwijsvernieuwing betreft, in hetzelfde schuitje als zijn Zuiderburen. Er groeien daar vele en diverse gedachten over vernieuwde doelstellingen, evaluatietechnieken en structuren inzake onderwijs. Of die in de praktijk al erg ver en diep zijn doorgedrongen, is een andere vraag. Maar, kom, voor Noord als voor Zuid geldt het gezegde: Wie scheep is, moet varen! Zullen de zeilen bol genoeg staan of de riemen lang genoeg zijn om de gestelde doelen ook in de talrijke gewone basisscholen volledig genoeg en met succes te bereiken en zo de nog zware kritiek te ontzenuwen? Dat zullen eerst de opgezette experimenten en daarna ook de eventuele veralgemening van de nieuwe inhoud, aanpak en structuur moeten
Neerlandia. Jaargang 81
uitwijzen. Doch omwille van de jeugdige geestdrift en de gedegen deskundigheid, waarmee men achter de vernieuwingspogingen staat, geven we promotoren en veldwerkers alvast ruim krediet en zeggen gemeend: Goedheil, Nederland! TH. PEETERS Kantonnaal Inspecteur
Oproep bestemd voor de schrijvers voor de jeugd Tijdens een onlangs gehouden beleidsvergadering van het JEUGDTHEATER Brussel, werd een grotere betrokkenheid van de nederlandstalige schrijver voor de jeugd als een streefdoel vooropgesteld. Als eerste werkpunt voor het geven van gestalte aan deze gedachte werd gesteld dat een inventarisatie van het bestaande zowel een informatief gegeven als een werkinstrument zou kunnen zijn. Daarom doet het JEUGDTHEATER - BRUSSEL een beroep op al wie hieromtrent inlichtingen kan verstrekken. Het JEUGDTHEATER - BRUSSEL vraagt aan alle schrijvers voor de jeugd, ongeacht hun bekendheid of omvang van hun oeuvre, aan onderstaand adres op te geven; naam, adres, telefoon, lijst van stukken die ze hebben geschreven, met de vermelding waar werd uitgegeven of ter lezing te verkrijgen is. JEUGDTHEATER - BRUSSEL, dhr. Bert De Spiegelaere, Zavelput 28, 1000 Brussel. - Tel. 02/217.24.21.
40e Vlaams nationaal zangfeest Het Vlaams Nationaal Zangfeest, dat op zondag 15 mei a.s. georganiseerd wordt door het ANZ (Algemeen Nederlands Zangverbond) i.s.m. de VTB-VAB en m.m.v. het Noordstarfonds is aan zijn veertigste uitgave toe en wordt dus een jubileumzangfeest. Uiteraard zal hiervoor een speciaal feestprogramma worden opgemaakt; beroep zal ook gedaan worden op nieuwe regietechnieken om dit programma in een moderne en eigentijdse vormgeving te brengen. Tot thema van dit jubileumzangfeest heeft de Raad van Beheer van het ANZ ‘Vlaanderen eerst’ gekozen: enerzijds is dit motto steeds bepalend geweest voor de standpunten, die de Vlaams Nationale Zangfeesten gedurende nagenoeg een halve eeuw hebben ingenomen en anderzijds bewijst de dagelijkse politieke realiteit dat dit motto nog steeds zeer aktueel is en dat het een eis moet blijven van de Vlaamsbewuste, a-partijpolitieke kultuurverenigingen.
Neerlandia. Jaargang 81
achterplat
[Algemene vergadering en uitreiking Visser-Neerlandia prijzen] VEERE, 4 JUNI 1977 ALGEMENE VERGADERING UITREIKING VISSER-NEERLANDIA PRIJZEN De algemene vergadering 1977 van het Algemeen Nederlands Verbond wordt gehouden op zaterdag 4 juni, van 12.00 tot 13.00 uur in Veere. Burgemeester A. Hack heeft daarvoor het prachtige en beroemde raadhuis aangeboden. Veere staat die dag geheel en al in het teken van het Algemeen Nederlands Verbond, want 's middags om 15.30 uur worden de Visser-Neerlandiaprijzen 1976 uitgereikt in de Grote Kerk van Veere. Na de uitreiking biedt het gemeentebestuur in het kerkgebouw de genodigden een receptie aan van ongeveer 17.00 uur tot 18.00 uur. Het is traditie dat de Visser-Neerlandiaprijzen in een cultuurhistorisch bouwwerk worden uitgereikt. Daartoe behoort zeker de Grote Kerk van Veere. De keuze is evenwel mede op het Zeeuwse stadje met zijn monument gevallen, omdat aan de Stichting Delta Cultureel een culturele Visser-Neerlandiaprijs is toegekend. De stichting heeft de zorg over en de regeling van de bestemming van de kerk op zich genomen. BEZOEKERS ALGEMENE VERGADERING Om 11.35 uur vertrekt vanaf station Middelburg een bus naar Veere. Indien u per auto reist kunt u gebruik maken van de parkeerplaats Oranjeplein bij de Campveerse toren. BEZOEKERS VISSER-NEERLANDIAPRIJSUITREIKING Toegang tot de Grote Kerk alleen op vertoon van een kaart. Dit geldt ook voor degenen die reeds aanwezig zijn bij de algemene vergadering. Deze kaart kunt u aanvragen bij het ANV, Surinamestraat 28, Den Haag, met vermelding van het aantal personen. Vertrektijden bus van station Middelburg naar Veere: 9.35, 11.35, 12.35 en 14.35 uur.
Neerlandia. Jaargang 81
61
[Nummer 3] Het Algemeen-Nederlands Verbond in 1976 Het jaar 1976 kenmerkte zich voor het Algemeen Nederlands Verbond als een periode waarin sterk de nadruk op de betekenis van de werkgroepen werd gelegd. Een bewijs van een positieve ontwikkeling in de richting zoals in het ‘Memorandum en voorstellen inzake de toekomst van het A.N.V.’ werd aangewezen. De groeiende betekenis van de werkgroepen bracht ook een structurele binding met hei hoofdbestuur tot stand, in de vorm van het bijwonen van de vergaderingen van het hoofdbestuur door de voorzitters van de werkgroepen. Het A.N.V. volgde met belangstelling de werkzaamheden van de door de ministers van cultuur en onderwijs van beide landen ingestelde werkkommissie. In december verscheen het rapport over een ontwerp voor een Nederlandse Taalunie. Het A.N.V. was de eerste organisatie die het rapport ter discussie stelde en aan het eind van het verslagjaar de maatregelen trof voor het organiseren van een colloquium (eind januari 1977). De Algemene Vergadering werd op 8 mei 1977 te Antwerpen gehouden. De heren W. Beernink, L.C. Kutsch Lojenga en mr. A.W. van Nes traden af als bestuursleden. Het hoofdbestuur werd samengesteld als volgt: dr. G.R. Piryns, voorzitter (Vlaanderen); drs. J.J.H. Veltmans, voorzitter (Nederland); drs. L.A.C.A.M. van Ryckevorsel, penningmeester; drs. M. Cantrijn, sekretaris; dr. M. de Vroede, mr. J. Fleerackers, drs. F.W.H.J. Slijpen, dr. J. Theuwissen, L. Vanackere, A. Verthé, J.W. Volleberg, dr. H.W.J.A. Vredegoor en A.W. Willemsen. De Algemene Vergadering gaf het bestuur opdracht uit te zien naar een gezaghebbend algemeen voorzitter, tevens voorzitter van de Raad van Advies. In 1976 overleden de heren drs. K.A. Korthals en dr. I.N. Th. Diepenhorst, leden van de Raad van Advies. De Algemene Vergadering gaf het bestuur opdracht uit te zien naar een aantal persoonlijkheden ter aanvulling van de Raad van Advies.
Boekverspreiding In 1976 werd voor een bedrag van f 16.000,- (225.000 Bfr.) aan Nederlandstalige boeken verspreid. Het merendeel van dit bedrag werd besteed aan de steun van het onderwijs in het Nederlands in Wallonië. De boeken werden verzonden naar Indonesië, Zuid-Afrika, Argentinië, Australië en Nieuw-Zeeland, alsmede naar Vlaanderen (cursus voor Franstaligen). Prijsboeken werden verstuurd naar het bestuur van de Stichting Toernooi der Lage Landen, naar Duitsland, Wallonië, Frans-Vlaanderen, Brazilië, Japan en Canada.
Neerlandia. Jaargang 81
Visser-Neerlandiaprijzen De heer W.M. van Andel uit Den Haag nam als opvolger van de heer Meuwese het voorzitterschap van de Visser-Neerlandiacommissie op zich. Van Vlaamse zijde namen de heren prof. dr. W. Debrock en drs. R. Roels in de commissie zitting. De prijstoekenning van de V.N.-prijzen '76 luidde:
Culturele prijzen: Stichting Delta-Cultureel, Veere; Service d'Animation Culturelle en Langues Germaniques, Braine-le-Comte; Noord-Zuid Contact Centrum Volksontwikkelingswerk, Den Haag; Stichting Toernooi der Lage Landen, Mheer; De Brusselse Post, Brussel; Comité Amateurtoneel België-Nederland, Moordrecht.
Welzijnsprijzen: Vereniging Vrienden van de Emiliehoeve, Den Haag; Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting, Leusden; Vrouwen Overlegkomitee, Antwerpen.
Prijzen voor persoonlijke verdiensten: Echtpaar Hekman-Damstra, Velsen; J.J. Dondorp, Hilversum; drs. Jozef van Overstraeten, Antwerpen; G.E. Spittael, Eeklo.
Prijzen televisiespelen: Frits Enk, Den Haag (eerste prijs); W.J. Jansen, Den Haag (tweede prijs); Aanmoedigingsprijzen in alfabetische volgorde: Nel Bakker, Amsterdam; Yvonne Dillen, Lier; Gaston Gheuens, Lier dr. H.A. Voet, Rotterdam.
Neerlandia. Jaargang 81
Totaal aan prijzen f 102.000,- (1.530.000 Bfr.). Uitreiking in de Grote Kerk in Veere op 4 juni 1977.
Neerlandia ‘Neerlandia’ mocht zich zowel naar inhoud als naar verzorging in een goede belangstelling verheugen. De functie van eindredakteur (verscheidene jaren door dr. G.R. Piryns met veel zorg en toewijding waargenomen) kwam te vervallen. Daarvoor in de plaats trad een kernredactie, bestaande uit (alfabetisch) de heren Jan de Graeve, Geert Groothoff, dr. G.R. Piryns en Jan Verdonck.
De werkgroepen van het A.N.V. Werkgroep basisonderwijs In het verslagjaar breidde de activiteit van de werkgroep basisonderwijs zich sterk uit. Tal van uitwisselingen van scholen kwamen door toedoen van en met de pedagogische en didactische begeleiding tot stand. Zo vond een ontmoeting plaats tussen de leerkrachten en de scholieren van de gemeentelijke lagere Boudewijnschool te Kuurne (schoolhoofd de heer J. Decaluwé) enerzijds en de leerkrachten en de leerlingen van de St. Bonifaciusschool te Haaksbergen (schoolhoofd de heer M. Kimmel) anderzijds. Op 27, 28 en 29 mei waren de jongens en meisjes uit het zesde leerjaar uit Haaksbergen te gast bij hun correspondentievriendjes in Kuurne. De overnachting geschiedde bij de ouders van de kinderen van de gastschool. De uitwisseling verliep volgens een uitgebreid en gevarieerd programma. De kinderen van Haaksbergen bezochten, in gezelschap van de leerlingen en de ouders uit Kuurne, verscheidene bezienswaardigheden van de streek. Een ander deel van het programma behelsde voetbalwedstrijden en een zwemcompetitie. De gast-leerlingen gaven hun kunnen ten beste op het terrein van de dramatische expressie met een ‘Bonte avond’ voor de gehele schoolbevolking in Kuurne, w.o. de
Neerlandia. Jaargang 81
62 leerlingen, de leerkrachten, de ouders en de inspectie. De leiding berustte bij de heer Kimmel. De onderwijskrachten, de inspectie en de schoolhoofden uit Kuurne en Haaksbergen pleegden overleg over het belang van dergelijke initiatieven, alsmede over de diverse aangelegenheden van het onderwijs in Noord en Zuid. Besloten werd in mei-juni 1977 het initiatief te hernemen, maar dan in Haaksbergen. Daarbij zouden dan 60 kinderen, 10 leerkrachten, 2 leden van de inspectie, 2 schoolhoofden en 70 ouders betrokken zijn. In totaal 144 personen. De betrekkingen tussen het Sint-Jan Berchmanscollege te Merksem (schoolhoofden de heren J. Gys en A. Druyts) en de Louis Buelensschool (schoolhoofd de heer P.C.C. de Bont) in Eindhoven, werden verstevigd. De basis hiervoor was reeds gelegd in 1975 toen de werkgroep twee studiedagen op 6 juni en 11 november voor de leerkrachten van beide onderwijsinstellingen organiseerde. Er werd een bezoek gebracht aan de betrokken basisscholen ‘in werking’. Aan de hand van een 120-tal vragen, opgesteld door de leerkrachten van beide scholen, werd een eerste vergelijkende studie gemaakt. Men concentreerde zich op de onderwerpen: onderwijsinrichting, leerlingen (klasse) normen, onderricht in de tweede taal en het leerplan. Nadien werden in het verslagjaar correspondentieprojecten in de genoemde scholen uitgewerkt in het vijfde en zesde leerjaar. Met een uitstekend resultaat. Bij deze uitwisseling en de contacten die daarop volgden waren 10 leerkrachten uit Nederland en 24 uit Vlaanderen betrokken, alsmede 1 schoolhoofd uit Nederland en 3 schoolhoofden en directies uit Vlaanderen. In totaal 38 personen. Inmiddels werden nieuwe plannen ontvouwd voor ontmoetingen tussen onderwijzend personeel. Besprekingen werden gehouden met de leerkrachten van de basisschool St. Mattheus te Galder (schoolhoofd de heer W. Willemsen) en de basisschool St. Thomascollege te Antwerpen (schoolhoofd de heer C. Janssens) over een documentatiecentrum, het leerstofjaarklassesysteem en de ‘individualisatie’ in het rekenonderwijs. In beide scholen werd een begin gemaakt met correspondentieprojecten in de derde graad. Voorbereidingen werden getroffen voor een gezamenlijke sport- en speeldag voor de leerlingen van het zesde leerjaar van genoemde scholen op de Kalmthoutse Heide. Er werden onderhandelingen gevoerd over de werkzaamheden van de werkgroep met de schoolhoofden en de leerkrachten van de Rijkslagere school te Retie, het Sint Henricusinstituut te Antwerpen, het Sint Pietersinstituut te Gent, met de heer R. Bogaerts te Zolder, de heer R. Laermans te Boutersem en het V.O.C. in Brussel. Het Nederlandse lid van de werkgroep, de heer P.C.C. de Bont uit Eindhoven, trachtte in Eindhoven en omgeving scholen bij het project te betrekken (inmiddels is dat plan gelukt en werden van 20 schoolhoofden positieve reacties ontvangen).
Neerlandia. Jaargang 81
Tevens werd het plan opgevat in het verslagjaar een vouwblad te ontwerpen (15.000 exemplaren zijn thans gedrukt) en een artikelenreeks samen te stellen ten behoeve van onderwijstijdschriften in Nederland en Vlaanderen. Onderwerpen zijn de culturele integratie als middel en doel in het basisonderwijs, de doelstellingen van de werkgroep, een uitleg van de doelstellingen van het ANV, een bespreking van het thema pedagogische en didactische verantwoording, concrete uitwerkingen voor de klassepraktijk en de vraag, wie bij de uitwisselingsprojecten worden betrokken.
Werkgroep ‘Onderwijs Nederlandse taal buiten het eigen taalgebied’ In de oorspronkelijke werkgroep ‘Contacten Nederlandstalig-Duitstalig Cultuurgebied’ werd het plan geopperd een bijeenkomst te beleggen van de leraren/leraressen Nederlands, werkzaam aan scholen in de Bondsrepubliek Duitsland. Deze behoefte bestond om een beter inzicht te verkrijgen in de wensen voor het ontvangen van Nederlandstalige boeken en ander lesmateriaal ten behoeve van het onderwijs. Inmiddels was in het verslagjaar een enquête gehouden onder de docenten. Men kwam tot de slotsom dat het nuttig zou zijn ook de docenten uit Wallonië, Brussel, de Oost-Kantons en Frans-Vlaanderen voor een contactbijeenkomst met hun Duitse collega's uit te nodigen. Deze bijeenkomst werd gehouden op vrijdag 24, zaterdag 25 en zondag 26 september. Men kwam in het Vormingscentrum ‘De Klinkenberg’ te Rothem-Meersen op vrijdagavond en zaterdagmorgen samen. Op zaterdag en zondag werden de besprekingen voortgezet in het Europahuis te Bemelen. Het geheel stond onder leiding van de voorzitter van de werkgroep drs. A.R.A. Theunissen. De docenten uit West-Duitsland hielden hun werkbespreking onder voorzitterschap van de heer P. Veltjens, de docenten uit Wallonië, Brussel, de Oost-Kantons en Frans-Vlaanderen vergaderden onder leiding van de heer J.P. Gailliez. Een aantal genodigden was verhinderd. Aanwezig waren ongeveer 40 personen, waaronder de heer H. Kellens van het ministerie van Nederlandse Cultuur uit Brussel. Uit de besprekingen bleek dat het dienstbetoon van het A.N.V. en het ijveren van de werkgroep op bijzonder hoge prijs werden gesteld. De leraren wisselden op de contactbijeenkomst hun ervaringen uit over het lesmateriaal, over de uitwisselingen van scholieren uit steden in Duitsland met gemeenten in Nederland, over de belangstelling van de leerlingen voor het vak Nederlands en over de mogelijkheden de betrekkingen verder aan te halen. Behalve het verschaffen van boeken werd gewezen op het nut van grammofoonplaten bij het taalonderwijs, alsmede op het organiseren van een correspondentie tussen de leerlingen. Van de kant van de docenten werd aangedrongen op een Nederlandstalig internationaal cultureel beleid, in de vorm van het stichten van culturele ‘huizen’ in het buitenland. In de vergadering van de docenten uit Wallonië, Brussel, de Oost-Kantons en Frans-Vlaanderen werd de vorming van een onderwerkgroep voor deze gebieden besproken. Daarbij werd betoogd dat wil de medewerking van het A.N.V. aan het Nederlandse taalonderwijs in kwaliteit bij buurlanden de volle uitwerking bereiken
Neerlandia. Jaargang 81
met de materiële hulp, ook meer positieve culturele waarden in aanmerking moeten komen. Het komt immers niet zo zeer alleen op de materie aan. Het gaat nog meer om de geest, de bezieling, alsmede het contact, de motivatie en de uitstraling. Men was overtuigd van een nauwer con-
Neerlandia. Jaargang 81
63 tact met Nederland. De opmerking werd gemaakt dat ook een betrekkelijk kortstondig verblijf in het land, onder beschaafd Nederlandssprekenden, zowel didactisch, als ten aanzien van de motivatie, de taalkennis en de taalvaardigheid van de betrokkenen ten goede komen. Er worden dan verrassende resultaten geboekt die de schoolprestaties vanzelfsprekend overtreffen. Vooroordelen worden wederzijds opgeruimd en vriendschapsbanden gesmeed. Men dacht daarbij zowel aan leraren als aan leerlingen, zowel aan vakantiecursussen - tegen redelijke prijzen - als aan uitwisselingen en hospitatie, zowel aan mensen die gaan en in Nederland worden ontvangen, als aan personen die komen voor animatie op de eigen scholen. Als positieve wensen werden geuit: ruime en adekwate informatie, b.v. door een soort van boek van het jaar, toneel- en luisterspelen, nieuwe kansen tot het bijwerken en activeren van taalvaardigheid, een contactblad met ideeënbank en zo mogelijk een tijdelijke betrekking in het land, op een dienst van de ambassade, zonder verlies van verworven rechten. Ook in dit gezelschap werd de uitstraling van de Nederlandse cultuur bijzonder belangrijk geacht. Daarbij dacht men aan een cultuurhuis in het buurland, of een gespecialiseerde afdeling op de Nederlandse ambassade met biblio-, dia- en fonotheek. Voorts werden informatiecentra op regentenscholen in Wallonië genoemd, alsmede de wedstrijden voor scholieren als in de trant van ‘Ontdek de topjournalist’. Onder de aandacht werd gebracht dat de routine en administratieve werkzaamheden, onvermijdelijk aan het beroep verbonden, dikwijls de bezinning en de vernieuwing moeilijk maken. De algemene opvatting luidde, dat wanneer enkele docenten met ervaring en ideeën tijdelijk vrijgesteld worden van hun dwingende taak, om zelf aangepast materiaal te vervaardigen of op te stellen - met behoud van verworven rechten - het taalonderwijs in Wallonië pas echt van de grond zou komen. De wensen voor het ontvangen van boeken en ander lesmateriaal bleken dezelfde in grote lijnen als die van de Duitse collega's. Het gezelschap maakte een excursie naar het Openluchtmuseum Bokrijk onder leiding van dr. L. Roppe, gouverneur van Belgisch-Limburg. De besprekingen werden afgewisseld met een filmvertoning over de allernieuwste methoden ter verlevendiging van het taalonderricht in het Nederlands, door de heer M. Goethals, wetenschappelijk medewerker aan de faculteit letteren en wijsbegeerte van de Katholieke Universiteit van Leuven. Dr. C. Sluyter uit Eindhoven vertoonde twee films over Frans-Vlaanderen, alsmede de film ‘Eén mond, twee talen’ over de tweetaligheid in Friesland. Op de slotbijeenkomst werd medegedeeld dat het voorgestelde bedrag dat het ANV voor de docenten in Wallonië e.a. beschikbaar wenst te stellen, besteed zou worden voor de aankoop van lesmateriaal voor het realiseren van een project in 17 scholen. Elke deelnemer(ster) beloofde het project uit te voeren, waarover in de eerstkomende werkvergadering verslag zou worden uitgebracht.
Neerlandia. Jaargang 81
De groep docenten-Wallonië e.a. verklaarde zich bereid als een afzonderlijke werkgroep op te treden. In de slotbijeenkomst werd door de voorzitter, drs. A.R.A. Theunissen, het voorstel gedaan twee werkgroepen in te stellen, welk voorstel werd aanvaard. Men kwam overeen de werkgroep docenten Nederlands in West-Duitsland en de werkgroep docenten Nederlands in Wallonië, Brussel, de Oost-Kantons en Frans-Vlaanderen te formeren en vervolgens de bestaande werkgroep ‘Contacten Nederlandstalig-Duitstalig Cultuurgebied’ om te zetten in een werkgroep ‘Onderwijs Nederlandse taal buiten het eigen taalgebied’. In het verslagjaar werd in de betrokken gebieden, waar Nederlands wordt gedoceerd, een enquête gehouden naar behoeften aan lesmateriaal; het aantal scholen waar Nederlands wordt gegeven; hoeveel leerlingen daaraan deelnemen; in hoeverre men over een klassebibliotheek beschikte; of men prijs stelde op uitwisselingen e.d. Van de contactbijeenkomst werd een verslag samengesteld dat ter beschikking werd gesteld van de deelnemers(sters), de leden van het hoofdbestuur van het ANV, alsmede van de betrokken departementen in Nederland en België en van de autoriteiten in West-Duitsland.
Werkgroep Taalgebruik Ook in het verslagjaar ondernamen de heer E. Wieme en zijn medewerkers met voort varendheid en een uitstekend resultaat de activiteiten van de werkgroep taalgebruik. Daarbij in aanmerking genomen dat deze werkgroep met beperkte middelen heeft moeten werken. De ondervinding heeft geleerd dat het optreden van de werkgroep in talrijke kringen ernstig werd genomen. De volgende korte opsomming van feiten verschaft een inzicht in hetgeen de werkgroep bereikte. Er werden 1000 brieven, waaronder 250 herinneringsbrieven, verzonden. Correspondentie werd ook gevoerd met personen en instanties in de Ver. Staten, Zwitserland, Duitsland en Frankrijk. Er kwamen in 1976 in totaal 650 brieven binnen. Bij de Vaste Kommissie voor Taaltoezicht werden 23 klachten ingediend. Ongeveer 95% daarvan werd ontvankelijk en gegrond verklaard. Er werden 15 parlementaire vragen gesteld. Het aantal voorgelegde klachten bij ontmoetingen bedroeg in het verslagjaar 8. Over het werk van de groep en over de bereikte resultaten en over de voorlichting in het algemeen verschenen in de ‘Gazet van Antwerpen’ 10 artikelen, in ‘'t Pallieterke’ een vraaggesprek, alsmede een publicatie en enkele brieven en in andere dagbladen 10 tot 12 brieven of berichten. De behaalde resultaten werden in ‘Neerlandia’ opgenomen. Een greep in de belangrijkste dossiers leverde voor het jaar 1976 het volgende op: Paleis voor Schone Kunsten te Brussel en Braille-Liga. In beide instellingen zal er naar gezonde taaltoestanden worden gestreefd, t.w. als ze gesplitst worden, d.w.z. in een autonome Nederlandstalige en Franstalige vleugel.
Neerlandia. Jaargang 81
Ter bereiking van de ‘vernederlandsing’ van het bedrijfsleven en het aannemen van een Nederlandse benaming door sommige bedrijven, bleek positieve medewerking. Enkele bedrijven hebben reeds een Nederlandse naam aangenomen. Voor deze actie werd steun toegezegd door het Vlaams Ekonomisch Verbond, het Algemeen Christelijk Vakverbond, de Landelijke Bedienden Centrale, de Gewestelijke Ekonomische Raad voor Vlaanderen en drie Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen. Er werden voorts talrijke verbeteringen aangebracht in de Brusselse telefoongids en
Neerlandia. Jaargang 81
64 gidsen van andere plaatsen. Op het terrein van het vervaardigen van plattegronden en landkaarten bleek dat vele aangeschreven firma's en instellingen bijzonden ijverig meewerkten, evenwel met uitzondering van het Brusselse bedrijf De Rouck. Gelet op de taaltoestanden in Brussel werden eveneens vorderingen gemaakt. Alle Brusselse grootwarenhuizen voeren thans een tweetalige reklame in hun wekelijkse advertentie- en reklameborden. Afzonderlijke bedrijven werden aangeschreven om dit voorbeeld te volgen. Een bijzondere actie hield verband met het uitsteken van de vlaggen op hoogtijdagen en bij andere gelegenheden. Aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, de privé-spaarkassen en banken werd verzocht op 11 juli en andere officiële feestdagen van de kantoren in Vlaanderen de vlag met de Vlaamse leeuw uit te hangen. Het resultaat was bevredigend, uitgezonderd bij het Belgisch Gemeentekrediet. Hierover stelde een lid van de Senaat een parlementaire vraag. Een andere activiteit had betrekking op de mededelingen van adressen door de Vlaamse gemeentebesturen aan het Vlaams Onderwijs Centrum van personen die naar de Brusselse agglomeratie verhuizen. Het bleek dat slechts 20% van de betrokken gemeentebesturen de adressen aan het V.O.C. doorgeven. De werkgroep nam contact op met enkele politieke partijen om bij de gemeentemandatarissen er op aan te dringen hun invloed aan te wenden om van de betrokken gemeentebesturen de medewerking te verkrijgen. Van de kant van enkele partijen kwam een positieve reactie. Intussen wordt deze actie voortgezet. Er werd alles in het werk gesteld om het Nederlands als voertaal voortaan te gebruiken in het verkeer tussen de Nationale Maatschappij van de Belgische Spoorwegen en de Nederlandse Spoorwegen. Volgens een uitspraak van de Vaste Kommissie voor Taaltoezicht is de NMBS verplicht de woorden ‘stoptrein, sneltrein’ enz. te gebruiken in plaats van ‘omnibus’ e.a.
Werkgroep ‘Niet-Universitair Hoger Onderwijs’ Deze werkgroep verkeerde, zoals de voorzitter, de heer P. Mulder, het formuleerde ‘nog in een fase van tasten en zoeken’. Toch werden in het verslagjaar enkele initiatieven genomen (inmiddels in 1977 verwezenlijkt) om tot het leggen van contacten en het organiseren van uitwisselingen over te gaan. Er werd een bespreking gevoerd over de mogelijkheid een studiebezoek aan een bedrijf of instelling in Nederland te brengen, een studie te maken van de structuur van het hoger beroepsonderwijs in Nederland en het leggen van een binding met de werkgroep basisonderwijs. Voorts werd aangedrongen op het realiseren van één of meer eindverhandelingen en seminariewerken tea einde een bepaald vakprobleem in een Noord-Zuidkader te behandelen. Er werd ook gevraagd een onderzoek in te stellen bij de scholen of de instituten waaraan de leden van de werkgroep zijn verbonden.
Neerlandia. Jaargang 81
Tevens werden aan scholen de doelstellingen van het ANV en die van de werkgroep nader uiteengezet. De werkgroep voortgezet onderwijs is nog in oprichting.
Werkgroep ‘Ontdek de Top-Journalist’ In het verslagjaar bleek dat de belangstelling van de jongeren van Nederland en Vlaanderen voor de wedstrijd ‘Ontdek de top-journalist’ toeneemt. Van de zijde van de pers en de televisie bleek hiervoor interesse te bestaan. In Nederland gaf de directeur een toelichting op zaterdagochtend in het veel beluisterde VARA-radioprogramma ZO. In Vlaanderen werd de wedstrijd vermeld in de dagbladen - eveneens in Nederland - en werd er tevens via radio en televisie op gewezen. Voor de wedstrijd 1975-1976 bestond de jury uit de heren Gaston Durnez, Lode Hancké, Kees Middelhoff en Jan Verdonck. Naast de hoofdprijzen en ruim veertig eerste en tweede prijzen werden eervolle vermeldingen toegekend. De prijzen bestonden uit bedragen in geld en boeken, door uitgeversmaatschappijen in Noord en Zuid beschikbaar gesteld. De jury had over het algemeen een zeer positief oordeel over de kwaliteit van de ruim 400 werkstukken die werden ingezonden. Aan enkele werkstukken kon zelfs de kwalificatie van ‘uitzonderlijk goed gehalte’ worden gegeven. De jury rapporteerde dat het opviel hoe weinig verschil in taalgebruik tussen de jongeren van Nederland en Vlaanderen was op te merken. Bij de Vlaamse werkstukken (die ook in dit jaar in de meerderheid waren) trof bovenal de overzichtelijke indeling. Dit hing waarschijnlijk samen met het feit dat, zoals uit de inzendingen bleek, in Vlaanderen veel jongeren door leraren tot het deelnemen aan de wedstrijd waren geïnspireerd. De jury stond echter bij het toekennen van de hoofdprijzen voor een moeilijke taak, gezien het geringe kwaliteitsverschil van de werkstukken die voor een onderscheiding in aanmerking konden komen. Er werd door de jury het volgende opgemerkt: ‘Niet alle deelnemers richtten zich, ondanks de benaming van de wedstrijd, op een journalistieke aanpak. Een klein aantal zond een opstel in dat naar de maatstaven van het onderwijs ongetwijfeld meer dan voldoende was, maar niet in de krant zou passen’. Gezien het reglement van de wedstrijd had de jury bij haar beoordeling met genoemd verschijnsel rekening gehouden. In haar totaliteit was de wedstrijd qua deelname en naar de kwaliteit voor het ANV een succes. Aan de uitslag werd publiciteit gegeven. Met inachtneming van de ervaringen van de vorige wedstrijden voor het samenstellen van de opgaven, de publicatie en de verspreiding van het vouwblad, werd in april van het verslagjaar de voorbereiding getroffen van de wedstrijd 1976-1977. Daarvoor werd een beroep gedaan op dezelfde jury.
Andere activiteiten, bemiddeling en medewerking
Neerlandia. Jaargang 81
Op de derde Noord-Zuid-Dag in Essen, op 30 oktober, sprak de heer Cantrijn, als één van de inleiders, over de betekenis, de rol en de inbrengmogelijkheden van de grensoverschrijdende contactorganen bij de bevordering van de integratie Noord-Zuid. Aan de organisatie van deze dag verleende het ANV medewerking in de vorm van het aanzoeken van inleiders uit Nederland. In Antwerpen werd een bespreking belegd, door bemiddeling van het ANV, tussen vertegenwoordigers van het Antwerpse Centrum voor Beroepsvervolmaking (ACEBE) en de Stichting Centraal Orgaan van de Landelijke Opleidingsorganen (COLO). Men stelde een onderzoek in naar de wijze waarop de contacten tussen de Nederlandse en de Vlaamse instituten ten aanzien
Neerlandia. Jaargang 81
65 van het leerlingenwezen en de leercontracten, uitgebouwd kunnen worden. Op een bijeenkomst van Waalse leraren moderne talen (Nederlands, Engels, Duits) in de Normaalschool van Braine-le-Comte, hield de heer Cantrijn een inleiding over de vraag, wat de Nederlandse cultuurgemeenschap kan ondernemen voor de leraren Nederlands in Wallonië en in de Duitstalige Oost-Kantons. De heer Cantrijn stelde de vraag, waarom noch Nederland, noch Vlaanderen op dit stuk van zaken enige traditie hebben. In dit verband stond de inleider stil bij de huidige functie van het ANV. In het verleden lag voor het ANV de nadruk op het verenigingsleven. Thans wil het verbond met de werkgroepen een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen. Het laatste betekent het verschaffen van middelen ten dienste van het onderwijs in het Nederlands in de taalgrensgebieden. Vijftien leraren moderne talen waren op het eind van het verslagjaar, als leerkrachten van de Normaalschool van Braine-le-Comte, te gast in Antwerpen. De bijeenkomst was georganiseerd in verband met de op te richten ‘Service d'Animation Culturelle en langues Germaniques’ in Braine-le-Comte. Het ANV organiseerde deze samenkomst om de docenten in de gelegenheid te stellen zich te beraden over het op te richten animatiecentrum, alsmede om hun Vlaamse collega's te ontmoeten om tot een uitwisseling van ervaringen te komen. Door het ijveren van drs. J.P. Gailliez en de steun van het ANV werden Nederlandstalige toneelopvoeringen door de leerlingen gegeven in Vlaanderen en in Nederland (daarbij vonden ontmoetingen plaats met docenten en leerlingen van de Normaalscholen van Antwerpen en Hasselt en met de Pedagogische Academies van Den Haag en Haarlem-Heemstede).
Steunfonds leraren Nederlands In het vaandel van het ANV staan het streven naar het behoud en de ontplooiing van de Nederlandse cultuur geschreven. Die cultuur wordt door de staatsgrenzen geen halt toegeroepen. Het onderwijs in het Nederlands maakt een belangrijk deel van dat streven uit. Hoofdzakelijk in de gebieden langs de taalgrens. In verschillende nummers van ‘Neerlandia’, alsmede in de pers, werd een oproep gedaan giften over te maken aan het ‘Steunfonds leraren Nederlands in de culturele grensgebieden’, waaraan gehoor werd gegeven. Niet alleen bijstand door middel van geld, bestemd voor boeken, pedagogische en didactische hulpmiddelen, is nodig, maar meer nog de morele steun. Immers, de leraren Nederlands in genoemde gebieden zijn bij uitstek de ambassadeurs van de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap.
Nederlands congres
Neerlandia. Jaargang 81
In 1976 werd in een vergadering van het hoofdbestuur in beginsel besloten de gedachte te overwegen een Nederlands Congres te organiseren. Over het tijdstip van een dergelijk congres werd geen beslissing genomen. Er werd voorts van gedachten gewisseld over de opzet en de vraag, wie in eerste instantie voor een bespreking aangaande het plan en de uitwerking uit te nodigen. (De eerste bespreking heeft in februari 1977 plaatsgehad.)
Ambtelijke contacten In het verslagjaar nam het aantal contacten met de rijksoverheden toe, in beide landen. De algemeen secretaris onderhield contacten met departementsambtenaren in Brussel en de directeur met de ambtelijke instanties in Den Haag. In dit verband werd het ANV ook genoemd in de laatste nota Internationaal cultureel beleid van de Nederlandse ministers van buitenlandse zaken, van onderwijs en wetenschappen en van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk. Het contact op ambtelijk niveau in Brussel gaf een grotere bekendheid aan de werkgroepen, eveneens hetzelfde in Nederland werd bereikt. Uit deze contacten zijn (in het jaar 1977) de besprekingen voortgekomen over een hernieuwde subsidieregeling. Dank zij het departement van Nederlandse Cultuur en het bestuur voor Internationale Betrekkingen werd de subsidie aanmerkelijk verhoogd.
De afdelingen Het bestuur van de afdeling Den Haag nam in het begin van het verslagjaar het initiatief contact te leggen met de heer Eldred G. Maduro, gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen. Het werd een ontmoeting tussen de minister en de leden van de afdeling in het Antillenhuis. Minister Maduro schetste in een uitvoerige inleiding de cultureel-historische banden tussen Nederland en de Antillen en de rol die het ANV daarin heeft gespeeld. Er werd in het verslagjaar een bezoek gebracht aan het gebouw ‘Vijverhof’. Voorts werden lezingen gehouden, in samenwerking met de vereniging ‘Oost en West’ over Israël en Formosa. Dr. G. Borgers hield voor de afdeling een inleiding over de persoon en het werk van Arthur van Schendel. Op 6 mei werd de ledenvergadering gehouden. Van 10 tot en met 13 september vond de traditionele excursie naar Frans-Vlaanderen plaats, waarbij onderweg bezoeken werden gebracht aan Gent en Kortrijk. In Gent werd het gezelschap door de burgemeester ontvangen. De afdeling werkte mee aan het project ‘Over Vlaanderen gesproken’. De leden van de afdeling Rotterdam konden gebruik maken van een korting op de toegangsprijs van een voorstelling van ‘Orestes’ door het gezelschap van de Koninklijke Schouwburg te Antwerpen. De afdeling Amsterdam organiseerde in de herfst een bijeenkomst waarop senator Leo Vanackere een boeiende en interessante inleiding hield over Frans-Vlaanderen.
Neerlandia. Jaargang 81
Als titel had hij gekozen ‘De Nederlanden in Frankrijk’. In het verslagjaar maakten de leden een rondgang door het Historisch Scheepvaart Museum. Op 2 april werd de ledenvergadering gehouden. De afdeling Brussel hield bijeenkomsten met onder meer dr. L. Roppe als inleider over het onderwerp ‘Willem I, Koning van Noord en Zuid’. Andere onderwerpen die inleiders behandelden waren die over het verleden en toekomst van het protestantisme in de Zuidelijke Nederlanden, alsmede over personen die een plaats in Vlaanderen in de vooroorlogse politieke formaties innamen. De afdeling Limburg belegde bijeenkomsten met o.m. lezingen over het mensbeeld in onze tijd en o.a. dia's over de Frans-Vlaanderen reis.
Neerlandia. Jaargang 81
66
Afdeling Kaapstad Evenals in 1975 mocht de Bibliotheek Kaapstad zich in een groei verheugen. In dat jaar was het aantal boeken 17498, een vermeerdering van 1400 titels vergeleken bij het aantal van 1974. In een verslagjaar worden er weer enkele honderden titels aan toegevoegd. De juiste gegevens (27 mei 1977) zijn op dit moment bij het Verbondskantoor nog niet bekend, wel dat er zich een groei voltrekt. Uit de correspondentie blijkt dat ook in het verslagjaar de verhoging van papier- en drukkosten de bibliotheek voor moeilijkheden plaatste. Niettemin konden in Nederland nieuwe boeken worden aangeschaft. Leiding van bestuur en bibliotheek berustte bij mevrouw D.C.J. Jongens-Jörg. De boeken worden bekostigd uit toelagen van instellingen en particulieren aan de bibliotheek, alsmede door een toelage van de ‘Kaapse Provinsiale Administrasie’, het instituut ‘Opvoeding buite skoolverband’ en enkele firma's (De firma Barno Plastics die gratis de kaften voor de boeken levert). In het verslagjaar werd op de Boekerij een beroep gedaan door studenten, vooral van de universiteit van Stellenbosch en van de ‘Universiteit van Suid-Afrika’. In het verslagjaar werden besprekingen gevoerd tussen het bestuur van de afdeling Kaapstad en dat van de Boekerij omtrent regelingen voor gezamenlijke verantwoordelijkheid, afbakening van bevoegdheden en eigen status. In ‘Neerlandia’ 1976, nr. 2 werd een artikel aan de critische verbondenheid met Zuid-Afrika gewijd van de hand van de heer J.H. Scheps.
Werkzaamheden verbondskantoor In het verslagjaar werd een begin gemaakt met de opzet van een documentatiecentrum. Daardoor konden ook op een breder terrein informaties worden verschaft. Niet alleen over het doel en de betekenis van het ANV en de verscheidene activiteiten vare de werkgroepen maar ook meer in het algemeen over Nederland en Vlaanderen. Er werden inlichtingen verstrekt aan de leraren Nederlands in de taalgrensgebieden voor bezoeken aan Nederland (o.m. van een school aan Amsterdam), voor contacten met toeristische instanties zoals voor het inrichten van een tentoonstelling aan een school. Daarvoor werd de hulp ingeroepen van de Voorlichtingsdienst van de Nederlandse Spoorwegen, het Nationaal Bureau voor Toerisme, directies van musea, het Nationaal Belgisch Verkeersbureau, de voorlichtingsdiensten van gemeenten en provincies, culturele raden, onderwijsinstellingen e.d. Andere inlichtingen hadden betrekking op het schrijven van krantenartikelen en reportages (o.m. de reportages in het Algemeen Dagblad over Frans-Vlaanderen), op het voorbereiden van radiorubrieken (taalonderrichtprogramma NOS) en o.m. op
Neerlandia. Jaargang 81
het verschaffen van adressenmateriaal voor bezoeken van particulieren aan Vlaanderen. Op verzoek werden informaties verschaft aan het Davidsfonds, de BRT, het instituut Benego, de Euregiocommissie Twente e.o., de Stichting Sri Lanka, alsmede enkele departementen van algemeen bestuur en in
sommige gevallen de organen van de politieke partijen in Nederland. Tal van andere informaties hadden betrekking op vragen van particulieren. Het verbondskantoor verleende in het verslagjaar medewerking aan de Holland Australian Retirement Foundation (HARF) in Melbourne, die met steun van de Australische regering bejaardencentra bouwt voor de Nederlanders die dertig jaar geleden naar Australië emigreerden. Het verbondskantoor werd gevraagd medewerking te verlenen door boeken van particulieren in te zamelen. Daarvoor werd een oproep geplaatst in de Nederlandse pers. Meer dan 10.000 boeken werden op het verbondskantoor bezorgd en naar Rotterdam vervoerd voor verscheping naar Australië. In samenwerking met het Haags Cultureel Trefpunt (HCT) organiseerde het verbondskantoor mede het project ‘Over Vlaanderen gesproken’ in de vorm van het mede samenstellen van een vouwblad, dat op grote schaal onder de leden van alle bij het HCT aangesloten culturele verenigingen werd verspreid. In samenwerking met het bureau van de Stichting Zuid-Nederlandse Ontmoetingen organiseerde het verbondskantoor op 5 mei een bijeenkomst van Nederlandse en Vlaamse journalisten in Brussel. In de ochtenduren werd een bezoek gebracht aan het NCC, waar mr. Hugo Weckx een inleiding hield over dit instituut. In het Internationaal Perscentrum werd een forum gehouden over het probleem Brussel. Tevens werd de expositie ‘Reflectie en Realiteit’ bezocht. Ondanks het schriftelijk benaderen van alle Nederlandse dag- en weekbladen was de belangstelling gering.
Administratief steunpunt Vlaanderen Een bijzonder woord van dank en waardering komt mw. M. Knaepkens uit Merksem toe voor de voortreffelijke wijze waarop zij administratief het Vlaamse ledenbestand beheerde en voor de begeleiding (verslaggeving) die zij gaf aan de werkgroepen. Drs. CANTRIJN, algemeen secretaris G. GROOTHOFF, directeur.
Neerlandia. Jaargang 81
Den Haag/Antwerpen, april 1977.
Neerlandia. Jaargang 81
67
De parlementsverkiezingen in het Brusselse Voor het eerst sedert lang brachten verkiezingen uit het Brusselse goed nieuws: de Vlaamse partijen gingen onmiskenbaar vooruit, niet alleen in de Vlaamse rand van Brussel maar eveneens binnen de Brusselse vesting zelf. Dit was dan de enige verrassing van deze verkiezingen die voor de rest verbazend weinig verrassingen brachten.
De extreem-Franstaligen definitief uiteen De tendens die in vroegere Neerlandia-artikelen werd besproken, wordt bevestigd: de extreem-Franstaligen gaan nog amper vooruit in de agglomeratie. Alhoewel het moeilijk is preciese cijfers te geven over het kiesgedrag in de agglomeratie (de stemmen worden per kieskanton geteld - vijf van de acht ‘Brusselse’ kantons bevatten eveneens zuiver Vlaamse gemeenten) zijn alle waarnemers het er over eens dat het FDF (‘Front des Francophones’) nog licht vooruitgaat en 33 à 34% van de stemmen in de agglomeratie haalt. De stemmenwinst komt hoofdzakelijk van de ex-bondgenoten van de PL (Franstalige liberalen) waarmede het in 1971 onder de hoed van het ‘Rassemblement Bruxellois’ scheep was gegaan en dat een nipte meerderheid had behaald in de agglomeratieraad. De PL (in 1970 nog 22% van de stemmen) valt nu beneden 15%. Samen blijven deze partijen dicht bij de absolute meerderheid maar in werkelijkheid ligt het ‘Rassemblement-Bruxellois’ uiteen: er hadden zich reeds diepe scheuren in de Franse eenheid voorgedaan na de jongste gemeenteraadsverkiezingen (1976) toen gebleken was dat de toenaderingstaktiek van PL-voorzitter Risopoulos de partij geen baat gebracht had. Risopoulos diende hierdoor voortijdig als voorzitter ontslag te nemen en in zijn plaats kwam de Fransgezinde maar vooral behoudsgezinde burgemeester van Elsene, Georges Mundeleer. Hij is een Manchesteriaans liberaal wiens aanvallen op ‘de rode vloed’ een gevoelige koord raken bij de Brusselse kiezer, die in de zwenking naar links van de Waalse federalistische zusterpartij van het FDF en van een deel van de Waalse kristen-demokraten in Wallonië het spook van een ‘Albanese’ of Titoïstische republiek ziet opdoemen. Het FDF zat inmiddels verveeld met de ‘gauchistische’ avonturen van de ‘rode’ baron Gendebien, voorzitter van de Waalse zusterpartij, en de FDF-kampagne was dan ook - in tegenstelling tot vorige kampagnes - vrij defensief gericht. Het lijkt waarschijnlijk dat het FDF heel wat stemmen zou hebben verloren door deze zogezegde collusie met het gauchisme, ware het niet dat één week voor de verkiezingen, de reddende engel was verschenen in de gedaante van de CVP-burgemeester van Overijse (een Vlaamse randgemeente van Brussel met een kwart ten honderd franstalige en buitenlandse inwoners) die Franstalige verkiezingsreklame op de officiële borden van de gemeente had verboden. Zowel de CVP als de PSC en het FDF hebben dankbaar van deze deus ex machina in extremis gebruik gemaakt - misschien is eveneens het CVP-succes in Brussel voor een - klein - deel aan dit optreden van de burgemeester van Overijse te danken, maar het was in elk geval koren op de molen van het FDF. Toch is er bij deze partij geen sprake van triomfalisme, en doet zij al wat zij kan om deel te mogen nemen aan de volgende regering. Dit is niet onbegrijpelijk: nu deze partij niet meer kan rekenen op de
Neerlandia. Jaargang 81
ex-PL-bondgenoten, moet zij de hoop opgeven nog ooit een meerderheid in Brussel te bereiken, Iaat staan een rol te spelen in een al dan niet federaal België. Bovendien weet het FDF zeer goed dat de Brusselse kiezers zeer emotioneel en wispelturig zijn: reeds in de late negentiende eeuw haalde een ‘onafhankelijke’ partij er ooit eens een absolute meerderheid om bij volgende verkiezingen volkomen te verdwijnen; Brussel is de stad
De gevel van het huis ‘A la Rose - Hier is 't in de Roos’ - Brussel. Maar ook voor de Vlamingen te Brussel zijn er geen rozen zonder doornen. Al betekent ‘Hier is 't in de Roos’ heel wat meer dan gewoon maar ‘A la Rose’.
Neerlandia. Jaargang 81
68 van de - kortstondige - triomf van de fascistische Rex-partij; na de oorlog scheerden achtereenvolgens de socialisten, de liberalen en Vanden Boeynants hoge toppen om dan weer roemloos weg te zinken (Vanden Boeynants ging van meer dan 110.000 stemmen in 1968 naar een paar tienduizend nu). Ook het FDF kan dit te wachten staan - het vervalproces was wellicht al ingezet zonder de ‘zaak Overijse’. Vandaar, de intense regeringslust.
De olievlek droogt op In de Vlaamse kantons (Asse, Halle, Meise, Vilvoorde, Lennik) rond Brussel is het FDF al licht aan het achteruitgaan. De achteruitgang is echter afgetekend wanneer de Franstalige partijen samen worden genomen: zij vallen van 25.800 stemmen of 14% tot 22.300 of 11%, waarvan ongeveer de helft, FDF-PL-kiezers waren. Zelfs indien er rekening mede wordt gehouden dat, zoals vermeld, de Brusselse kantons ook nog een aantal Vlaamse gemeenten omvatten, blijft men ver van de 100.000 Franstaligen die er volgens sommige Brusselaars in de streek rond Brussel zouden wonen. De Fransgezinde achteruitgang in de Vlaamse rand van Brussel was reeds vastgesteld aan de hand van de jongste gemeenteraadsverkiezingen - zij wordt nu bevestigd door de parlementsverkiezingen. De splitsing van het kiesarrondissement Brussel in een homogeen Vlaams en een tweetalig Brussels arrondissement werd reeds als het ware door deze ontwikkeling in de praktijk verwezenlijkt.
Vlaamse vooruitgang in de Brusselse agglomeratie Maar zelfs in de agglomeratie - en dat is dan de verrassing - gaan de Vlaamse partijen vooruit. In de zuiver Brusselse kantons, Brussel-stad en Sint-Jans-Molenbeek (dit laatste met inbegrip van de gemeenten Jette, Koekelberg en Ganshoren) bereiken de vier Vlaamse partijen, CVP, BSP, VU en PVV, het magische cijfer van 20% van de stemmen (21,7% zelfs voor de Senaat in het kanton St.-Jans-Molenbeek), een gemiddelde stijging van 2%. Indien men er rekening mee houdt dat nog steeds talrijke Vlaamse of halfverfranste Brusselaars voor een burgemeester of populair minister (Vanden Boeynants) stemmen en de Vlaamse lijsten - op een paar uitzonderingen na - geen dergelijke plaatselijke figuren op hun lijsten hadden staan - dan moet worden erkend dat in de Noord-westelijke wijken van de agglomeratie althans, het aantal Nederlandstaligen veel hoger ligt dan tot dusver algemeen aangenomen werd. In het derde ‘zuiver’ Brussels kanton, St.-Gillis, dat model kan staan voor de sterk verfranste zuidkant van Brussel gaan de Vlaamse partijen slechts licht vooruit van 8,3 tot 8,6% (Senaat). Een extrapolatie is uiteraard steeds gevaarlijk: toch kan men stellen dat het aantal stemmen uitgebracht in de agglomeratie op Vlaamse partijen 83.000 (of 15,2%) voor de Kamer en 90.000 (of 16,4%) voor de Senaat bedraagt; dit is een gemiddelde stijging met 1,5%. Deze vooruitgang gebeurde natuurlijk ten koste van Franstalige partijen, de BSP waarschijnlijk en wellicht ook de PSC. De extreem-Franstalige partij ging immers nog licht vooruit. Dit kan verschillende oorzaken hebben: de
Neerlandia. Jaargang 81
Vlaamse partijen - met o.a. minister Chabert en NCC-voorzitter Weckx bij de CVP - beginnen een machtspolitieke invloed uit te oefenen op het niet-taalbewuste kiezerspubliek van Brussel; anderzijds zou dit ook kunnen wijzen op een polarisatie.
Besluit Er is alleszins reden tot hoop: het is nu aangetoond dat de Vlaamse partijen in Brussel niet persé verliezend moeten zijn en anderzijds dat de Franstaligen op het defensief gedrongen zijn. Voor een deel is dit een ontwikkeling waarbij de Vlamingen slechts terloops betrokken zijn: op dit ogenblik schijnen de Franstalige Brusselaars banger te zijn van het ‘Engels’ imperialisme, dan van het ‘Vlaams’. De internationale kolonie van Brussel bestaat uit een goed kwart miljoen mensen in en rond de agglomeratie, waarvan een kleine tweehonderdduizend zogenaamde gastarbeiders zijn. Het is echter de groep van kaderleden van multinationals, Euro-ambtenaren, NATO-mensen, joernalisten en lobbymensen allerhand, die de Franstalige Brusselaars verontrusten. Zij hadden die mensen met veel omhaal binnengehaald - Brussel moest internationaal trefcentrum worden en tenminste de hoofdstad van Europa - maar nu stellen zij tot hun leedwezen vast dat de ‘lingua franca’ van die hele invloedrijke internationale groep, het Engels wordt. De Engelstaligen en hun simpatisanten beschikken reeds over twee bloeiende weekbladen in Brussel, over eigen prestigieuze scholen, een even florissant verenigingsleven en er is onbetwistbaar een zekere verengelsing aan gang die vooral de topmensen aanvreet. Vandaar steeds scherper anti-engelse reacties bij de Franstaligen:
Neerlandia. Jaargang 81
69 de Franse cultuurcommissie richtte een grootscheepse metro-affiche-campagne in met als thema: ‘het Frans, bindteken te Brussel’; haar jongste initiatief bestond erin een korte film, ‘Anglomania’, te laten afdraaien in de voornaamste bioskopen van het centrum waarin de kwaal van de verengelsing aan de kaak wordt gesteld. Er is eveneens de reeds bekende demografische achteruitgang van Brussel die niet meer gekompenseerd wordt door gebiedsuitbreiding in het Vlaamse ommeland. Er is tenslotte de toenemende tweetaligheid in de privésektor. Dit alles schept een klimaat van onzekerheid en verbittering bij de Franstaligen dat nog enige tijd voor spanningen kan zorgen. Uiteindelijk moet dit toch leiden tot groter toegeeflijkheid tegenover de Vlaamse grieven, des te meer daar de jongste parlementsverkiezingen aangetoond hebben dat zij de hoop op verder invreten op de Vlaamse groep mogen vergeten. André MONTEYNE provincieraadslid lid N.C.C. 10 mei 1977
Neerlandia. Jaargang 81
70
Nederlandse regering geeft toelichting op het internationaal cultuurbeleid In 1970 gaf de Nederlandse regering de eerste nota uit over het internationaal cultuurbeleid. In mei 1972 werd het stuk behandeld in de Eerste Kamer en in de vaste commissies van onderwijs, wetenschappen en cultuur van de Tweede Kamer. Inmiddels had het ANV met een brief van zijn algemeen voorzitter, dr. W.H. van den Berge, in 1971 op de inhoud van de nota van 1970 gereageerd. Uit het schrijven sprak teleurstelling over het achterwege laten van de samenwerking met het Nederlandstalige deel van België. Bij de discussies in de Staten-Generaal werd de betrokken bewindslieden van buitenlandse zaken, van onderwijs en wetenschappen, en van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk gevraagd bepaalde zaken in een tweede nota uitvoeriger te behandelen. Deze tweede nota (1976-1977) wordt in de loop van de komende maanden in de genoemde vaste commissies behandeld. Intussen is de nota in verschillende regionen bestudeerd. Ook wij hebben dit stuk onder ogen gehad. In het onderstaande wordt het belangrijkste uit de nota vermeld. Besloten wordt met een commentaar. Het moet ons evenwel van het hart dat het internationaal cultuurbeleid verdeeld is over drie departementen. Anderzijds erkennen we gaarne dat de materie in hechte samenwerking van de drie departementen wordt behartigd. Daartoe dient een coördinatiecommissie waarin de departementen met sterke delegaties zijn vertegenwoordigd.
Doeleinden In het licht van de nationaal en internationaal gegroeide praktijk, aldus de drie bewindslieden in de regeringsnota, kunnen de doeleinden van een beleid op het gebied van de internationale culturele betrekkingen als volgt worden omschreven: 1) het ontwikkelen van onderwijs en cultuur in brede zin door middel van internationale contacten en het scheppen en ontwikkelen van wegen en instrumenten die zulke contacten mogelijk maken; 2) het bekend maken in het buitenland van de eigen cultuur en het verlenen van medewerking aan de presentatie van de cultuur van andere landen in het eigen land; 3) het ondersteunen van de algemene positie van Nederland in de wereld door bevordering van Nederlandse wetenschappelijke en culturele activiteiten in de verschillende landen; 4) het bevorderen van beter begrip en goede verstandhouding tussen mensen, groepen en volken.
Neerlandia. Jaargang 81
Beleidsaccenten De regering acht het juist om het beleid te blijven richten op de vier genoemde doeleinden. Zij wil echter wel gedeeltelijk andere accenten leggen dan in het verleden geschiedde. Voorts is het de bedoeling reeds ingezette ontwikkelingen te versterken. Daarbij wordt gestreefd en beoogd, zoveel mogelijk groeperingen uit de bevolking de kans te bieden aan de contacten deel te nemen: ‘vermaatschappelijking’ van de betrekkingen, aldus de term in de nota. Op het terrein van het onderwijs betekent het laatste meer aandacht voor goede wederzijdse informatie over ontwikkelingen in de onderdelen van het onderwijs. Tevens worden contacten bedoeld op wetenschappelijk terrein. Overigens wordt gestreefd naar internationaal aanvaarde ruimere interpretatie van het cultuurbegrip dat moet doorwerken in de praktijk van het internationaal cultureel verkeer. Een uitvloeisel daarvan is, mede gezien het streven naar vermaatschappelijking, dat in toenemende mate aandacht wordt gegeven aan het bevorderen van activiteiten op het gebied van o.a. het volksontwikkelingswerk en het opbouwwerk, het jeugdwerk, de maatschappelijke dienstverlening, de openlucht recreatie en de massacommunicatiemiddelen. Het beleid, aldus de nota, van de internationale culturele betrekkingen zal steeds in overeenstemming moeten zijn met het algemeen buitenlands beleid. Indien zich in dit laatste nieuwe ontwikkelingen voordoen, kan het nodig zijn dat in het eerste wijzigingen worden aangebracht. Daarbij wordt gedacht aan de intensiever wordende politieke samenwerking in West-Europa, aan de ontspanningspolitiek ten aanzien van Oost-Europa en de mogelijkheden van uitwisselingen. Voorop staat, aldus de tekst, dat bij alles wat wordt ondernomen de wil voorop staat begrip te kweken voor elkanders landen en vormen van samenlevingen.
Samenwerking met België De regering blijft fundamenteel betekenis hechten aan de betrekkingen met de bondgenoten van Nederland in Europa en Amerika en in de eerste plaats met de buurlanden.
Neerlandia. Jaargang 81
71 ‘Het spreekt wel vanzelf dat de samenwerking met België, het nabuurland waarvan een groot deel van de bevolking tot het Nederlandse taal- en cultuurgebied behoort, in dit geheel een bijzondere plaats inneemt’. De opmerking wordt gemaakt, ‘dat bij het bepalen van het overheidsbeleid in aanmerking moet worden genomen dat, wat de Westerse landen betreft, slechts een klein gedeelte van het culturele verkeer door overheidstoedoen tot stand komt, terwijl in de Oosteuropese landen zoveel mogelijk de inhoud en de vorm van de culturele betrekkingen door de overheid worden beheerst’. In antwoord daarop verdient het aanbeveling van Nederlandse zijde deze contacten ook via de officiële kanalen te organiseren.
Cultureel contact met Zuid-Afrika Het cultureel contact met Zuid-Afrika dient gehandhaafd, aldus de regering. De culturele en wetenschappelijke contacten zijn van belang. Deze opmerking wordt gemaakt in het raam van de meningsverschillen die bestaan over een binding met de Zuidafrikaanse republiek. Na ernstig beraad heeft de regering gemeend dat niet tot opzegging van het cultureel akkoord moet worden overgegaan. Aan het slot van het hoofdstuk over het beleid wijst de regering erop dat zij, in het geheel van het regeringsbeleid, in de naaste toekomst voor de internationale culturele betrekkingen nauwelijks hogere bedragen beschikbaar zal kunnen stellen dan thans het geval is. Behalve indien geld uitgespaard kan worden door een grotere doelmatigheid - een ideaal waarnaar de regering blijft streven - zal het leggen van accenten zoals hierboven aangegeven moeten leiden tot vermindering van activiteiten in andere onderdelen.
Advisering In het bijzonder met het oog op de reeds omschreven vermaatschappelijking van het beleid streeft de regering naar het geven van reële inspraak aan degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij het onderwijs, de wetenschappen en de cultuur in brede zin van het woord. Het inruimen van plaatsen voor individuele deskundigen in de adviserende commissies voor de uitvoering van culturele verdragen en het inwinnen ad hoc van advies van bestaande organisaties en instellingen zijn daarvoor wellicht niet voldoende. De regering heeft overwogen, of het zin zou hebben een nationale raad op te richten die haar over de verschillende onderdelen van het beleid bij voortduring van advies zou dienen. Zij is tot de slotsom gekomen dat het terrein zo breed is en de beschikbare financiële middelen in verhouding daartoe zo bescheiden, dat dit een te zware structuur zou worden.
Neerlandia. Jaargang 81
Een andere suggestie lijkt meer perspectieven te bieden, aldus de nota, namelijk de oprichting van een aantal functionele commissies. Een dergelijke commissie zou kunnen bestaan uit deskundigen op één van de gebieden waarop internationale culturele activiteiten worden ontplooid. Daarin zou met vertegenwoordigers van de overheid overlegd kunnen worden over beleidsvoornemens, zou kennis kunnen worden genomen van activiteiten in de particuliere sfeer en zouden prioriteiten kunnen worden aanbevolen. Gedacht zou kunnen worden, zo vervolgt de nota, aan functionele commissies op de volgende gebieden: lager en voortgezet onderwijs, wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, neerlandistiek, kunsten (eventueel met secties voor beeldende kunsten, muziek en dans, toneel en letteren, film, jeugdzaken, volksontwikkeling en maatschappelijke voorzieningen). Deze opsomming moet vooralsnog als louter gedachtenbepalend gezien worden. Op deze wijze zou de overheid enerzijds, dank zij de gemengde adviescommissies van de culturele verdragen, kunnen beschikken over een raad van deskundigen inzake de betrekkingen met afzonderlijke landen, en anderzijds dank zij deze functionale commissies over adviezen van deskundigen op een bepaald gebied van activiteiten.
Het huidige programma In de nota wordt vervolgens een opsomming gegeven van de activiteiten die in de laatste jaren in het kader van de internationale culturele betrekkingen zijn ondernomen. Gestreefd is naar een overzicht van de voornaamste projecten, alsmede van bezoeken aan verschillende landen. De bewindslieden hebben meerdere malen een onderhoud gehad met hun ambtgenoten in het buitenland. In 1975 werden besprekingen gevoerd met de Nederlandstalige Belgische ministers en hun ambtenaren. De minister van onderwijs en wetenschap maakte studiereizen met een ambtelijke delegatie naar Suriname en de Nederlandse Antillen en naar Roemenië. Bezoeken werden voorts gebracht aan Zweden, de
Neerlandia. Jaargang 81
72 Sovjet-Unie, Indonesië, Ierland en de republiek Tsjechoslowakije. Ook de minister van CRM onderhield veelvuldige contacten in het buitenland. De minister van buitenlandse zaken voerde eveneens besprekingen over de internationale culturele betrekkingen. Uit het programma doen wij een keuze. Het zou te ver voeren op alle details in te gaan. Maar ook een beknopt overzicht geeft een inzicht. Uitvoerig wordt in de nota melding gemaakt van de uitwisselingen op het gebied van het wetenschappelijk onderwijs en de wetenschappen, alsmede van studiebeurzen. Met België wordt over en weer jaarlijks een aantal bezoeken georganiseerd van inspecteurs van het basisonderwijs, van directeuren van scholen voor voortgezet onderwijs, van hoofden van scholen, onderwijzers en kleuterleidsters. Bijzondere vermelding verdient, aldus de nota, de Belgisch-Nederlandse samenwerking bij het ontwikkelen van Nederlandstalige hulpmiddelen ten behoeve van een geautomatiseerde documentaire informatievoorziening binnen het EUDISED-project van de Raad van Europa.
Nederlandse taal en cultuur in het buitenland Het onderwijs in de taal en cultuur van een ander land is, volgens de bewindslieden, een zaak die tot de bevoegdheid behoort van de autoriteiten van het land (meestal van de instelling) waar dit onderwijs wordt gegeven. De overheid van het andere land kan daarbij alleen stimulerend en ondersteunend optreden. Voorts wordt gewezen op het onderricht in de Neerlandistiek in het buitenland. Het ministerie van CRM neemt zoveel mogelijk verschillende uitingen van de Nederlandse cultuur in de programma's van bilaterale samenwerking op. Daarom ook wordt op dit terrein samengewerkt met een veelheid van partikuliere instellingen op de werkgebieden van het departement. Onder de instituten die worden bedoeld wordt ook het ALGEMEEN NEDERLANDS VERBOND genoemd. Ook op het terrein van CRM vinden zeer veel uitwisselingen van congressen plaats, van seminars en symposia. De centrale afdeling Internationale Betrekkingen is belast met de opvang en programmaverzorging van circa 300 buitenlanders per jaar. Al deze deskundigen gaan met materiaal en indrukken over culturele evenementen en het sociale leven in Nederland naar huis. Zakelijke informatie wordt gegeven door de ‘Fact Sheets’, voorts door het tijdschrift ‘Holland Herald’ en de uitgave van tal van monografieën in de drie moderne talen, alsmede voorts in andere talen. CRM organiseert kunstzinnige manifestaties en groeps- en individuele uitwisselingen op het terrein van de kunst, activiteiten van uitwisselingen van jongeren, zomercursussen, activiteiten met betrekking tot het vormingswerk, de vrouwenorganisaties, de maatschappelijke ontwikkeling en beurzen en stipendia.
Neerlandia. Jaargang 81
Grenscontacten en jumelages In de nota wordt gesteld dat Nederland aan zijn grenzen met België en Duitsland vele grensoverschrijdende culturele contacten kent. De meeste zijn van incidentele of beperkte aard. In enkele gevallen zijn zij geïnstitutionaliseerd en gericht op cultureel en sociaal regionaal opbouwwerk in de meest ruime zin. De bekendste daarvan, aldus de nota, zijn ‘Euregio’ (waarin ruim 80 gemeenten uit Twente/Oost-Gelderland en uit Westelijk Münsterland) en de samenwerking Baarle-Nassau/Baarle-Hertog. De bewindslieden van CRM hechten veel belang aan deze internationale contacten en uitwisselingen in streekverband en zullen deze, in samenwerking met de betrokken provincie(s) en gemeenten, naar vermogen bevorderen en ondersteunen. Ongeveer 110 van de 841 Nederlandse gemeenten onderhielden, op grond van een formeel besluit van de betrokken gemeenteraad tot het aangaan van een jumelage, per eind 1974 duurzame contacten met een gemeente in het buitenland (België, Engeland, West-Duitsland, Frankrijk en Denemarken). Het functioneren van de jumelages dient bevorderd te worden, vooral met betrekking tot de culturele contacten.
Nederlandse instituten in het buitenland Speciale aandacht wordt gevraagd voor de Nederlandse instituten in het buitenland. Naast het Institut Néerlandais in Parijs, het Nederlands Instituut in Rome en het Erasmushuis in Djakarta, die een meer algemene taak hebben, zijn er instellingen met een meer speciaal doel. In Istamboel het Nederlands Historisch-Archeologisch Instituut, in Kaïro het Nederlands Instituut voor Archeologie en Arabische studies,
Neerlandia. Jaargang 81
73 in Florence het Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut en in Pretoria het Nederlands Cultuurhistorisch Instituut aan de Universiteit van Pretoria. In de nota wordt gesteld dat de regering in de huidige financiële omstandigheden geen uitvoering kan geven aan haar oorspronkelijk voornemen tot de oprichting van een Nederlands Huis in Brussel. Aan het slot wordt nogmaals gezegd dat het met het thans ter beschikking staande ambtelijke apparaat en de beschikbare geldmiddelen niet mogelijk is op het gebied van de internationale culturele betrekkingen een beleid te ontwikkelen dat aan alle op zichzelf redelijk te stellen eisen zal voldoen. Aldus de weergave van de hoofdbestanddelen van de nota.
Commentaar ‘Op het terrein van het buitenlands cultuurbeleid dient de Nederlandse taalgemeenschap als één geheel te worden gepresenteerd. Daartoe moet een passend instrument worden geschapen’. Zo luidde één van de stellingen van het ANV-colloquium van april 1975 in Breda. Commentaar op de huidige nota over het internationaal cultureel beleid van de Nederlandse regering betekent het toetsen van de inhoud van het stuk aan bovengenoemde stelling. Tevens dient een vergelijking te worden getrokken met wat in de brief van het ANV in 1971, over de nota van de bewindslieden in 1970, werd opgemerkt. Er is in de door het ANV gewenste richting van de culturele integratie van Noord en Zuid met de nota van thans een gedeeltelijke stap voorwaarts gemaakt. In de vorm van een erkenning. ‘Het is een onthutsende en zeer teleurstellende ervaring dat de samenwerking met België onder de beleidslijnen van de nota van 1970 ontbreekt’, aldus de toenmalige ANV-brief. Thans erkennen de bewindslieden ruiterlijk ‘dat het wel vanzelf spreekt dat de samenwerking met België - het nabuurland waarin een groot deel van de bevolking tot het Nederlandse taal- en cultuurgebied behoort - een bijzondere plaats inneemt’. Meer wordt niet gezegd. De gevolgtrekking van de erkenning ontbreekt. Immers, in de praktijk ‘blijft het internationaal cultuurbeleid in het staatsverband steken’, zoals de ANV-brief vaststelde. De erkenning is waarschijnlijk een gevolg van het feit, dat men thans in Nederland rekening houdt met de culturele autonomie van de taalgemeenschappen in België. De toenemende contacten tussen de Nederlandstalige parlementsleden van beide landen hebben tevens invloed gehad. De vrees in Nederland uit voorgaande jaren ‘zich te mengen in de Belgische binnenlandse aangelegenheden over de tweetaligheid’ is van de baan. Een belangrijk winstpunt voor de betrekkingen over en weer. Het ongenoemd laten van het advies voor een Taalunie is te wijten aan het moment waarop de nota in studie was. Het advies was toen nog niet uitgebracht. Het blijft een diepe teleurstelling dat aan de oprichting van een Nederlands Huis in Brussel (om over Rijsel maar te zwijgen) geen gevolg wordt gegeven. Het lag wel in het voornemen van de regering. Ook hier een erkenning, maar geen praktisch gevolg. Al deze zaken stuiten op gebrek aan financiële middelen. Wij nemen gaarne aan dat de economische situatie van Nederland niet rooskleurig is. Anders gezegd, we zijn daarvan overtuigd. Maar waarom zo sterk in de culturele sector bezuinigd
Neerlandia. Jaargang 81
moet worden, ontgaat ons. Het zijn dezelfde bewindslieden die opmerken dat ‘aan alle op zichzelf redelijk te stellen eisen’ niet kan worden voldaan. Enerzijds omdat de geldmiddelen ontoereikend zijn. Anderzijds omdat het ambtelijk apparaat daarvoor onvoldoende is. Welnu, dan bestaan er redenen genoeg om binnen de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap op dit terrein samen te werken. Beide landen hebben een beperkt potentieel. Beide landen hebben beperkte financiële mogelijkheden. En beide landen beschikken over een beperkt ambtelijk apparaat! Besluiten we met nog enkele kanttekeningen bij de nota. Waarom wordt bij een opsomming van instituten op het gebied van grensoverschrijdende activiteiten Benego over het hoofd gezien? En waarom wordt er met geen woord gesproken over het probleem van het onvoldoende aantal leraren Nederlands in de Bondsrepubliek Duitsland, waar de harde cijfers uitmaken dat de belangstelling van de jeugd op de scholen van voortgezet onderwijs voor het leervak Nederlands toeneemt? Het is ons bekend dat de Duitse autoriteiten daarop de vinger leggen. Het departement van onderwijs en wetenschappen in Den Haag doet wat het kan. Maar het ontbreekt aan speciale aandacht van regeringszijde. Weliswaar geldt de regel dat het bedoelde onderwijs wordt bekostigd door de instelling waar het wordt gegeven en de regering een bepaalde financiële bijdrage in de salariskosten draagt, maar men zou ook mogen verwachten dat studenten Nederlands op de leemte van leerkrachten wordt gewezen. Temeer nu er voor tal van studenten straks in het arbeidsproces geen plaats zal zijn. De nota is minder teleurstellend dan die van 1970. Maar we zijn er nog niet. Het is te hopen dat men dit in de loop van het jaar in parlementaire kringen zal beseffen. GEERT GROOTHOFF
Neerlandia. Jaargang 81
74
Engels op de Nederlandse basisschool? Het zal de meesten van u niet onbekend zijn dat de minister van Onderwijs met het van kracht worden van een nieuwe wet op het basisonderwijs ook overweegt het geheel van leerstofonderdelen uit te breiden en wel door de invoering van het ‘vak’ Engels (Art. 10; 1d). Opmerkelijk is in dit verband dat in de memorie van toelichting met geen woord wordt gerept over dit voornemen; wat daarvan de reden is, onttrekt zich aan mijn waarneming, maar ik stel wel vast dat het niet getuigt van de zo geroemde openheid. Of dit nieuwe leerstofonderdeel in het belang is van de leerlingen van de basisschool, waag ik te betwijfelen. Op deze school moet allereerst de grondslag gelegd worden van een goed gebruik van het Algemeen Beschaafd Nederlands; en daarvoor zal men naar mijn mening alle wettelijk toegekende tijd meer dan nodig hebben. Immers als gevolg van de indringende invloed van het massamedium televisie krijgen we vooral binnen de basisschool in steeds sterkere mate te maken met de gevolgen van het verschijnsel dat ik voor mezelf maar ‘taalslijtage’ heb genoemd. In onze huidige samenleving zijn er bepaalde groepen die zich vrijwel uitsluitend ‘voeden’ met het taalgebruik dat via de beeldbuis tot hen komt. En dat deze passieve vorm van taalgebruik niet uitmunt door verzorgdheid en onberispelijkheid kan zonder al te grote inspanning vastgesteld worden. Het zal dan ook in toenemende mate een taak van de basisschool zijn aan deze taalbedervende invloeden het zo noodzakelijke tegenwicht te bieden.
Twee gevaren Als wordt overwogen het onderwijs in de Engelse taal op de Nederlandse basisschool in te voeren, zal men bedacht dienen te zijn op minstens twee gevaren. Het eerste is dat de aan deze taal toegekende betekenis nog meer overtrokken gaat worden als nu al het geval is. Dit gevaar is zeker niet denkbeeldig; het heeft vooral betrekking op de veelheid van ‘manieren’ waarop de kinderen in de hoogste klassen van de basisschool de eerste beginselen van deze taal worden bijgebracht. Het gevolg zal zijn (geleerd door de ervaring met het onderwijs in de Franse taal op de lagere school) dat het vervolgonderwijs weinig gelukkig met en nog veel minder gebaat bij deze ontwikkeling zal zijn. Ik voorzie van deze kant opnieuw een stroom van klachten als gevolg van gebrek aan uniformiteit. Speelt dit laatste soms al ten opzichte van het onderwijs in de Nederlandse taal, in nog veel sterkere mate zal dit het geval zijn met betrekking tot het Engels. In de praktijk zal dit tot gevolg hebben dat men zich in de brugklassen van de vervolgscholen veel moeite moet geven het foutief aangeleerde (ik denk hier vooral aan de uitspraak) af te leren. In de praktijk zal dit betekenen dat met het onderwijs in deze taal van de grond af begonnen moet worden. Is het niet deze noodzaak die daartoe dwingt dan wel die van de leemtes in de basiskennis van deze taal die bij de nieuwe leerlingen zonder veel moeite kunnen worden vastgesteld; immers in het merendeel van de gevallen zullen deze leerlingen afkomstig zijn van een groot aantal basisscholen wat tot bijkomend nadelig gevolg heeft dat deze leemtes ook nog per school van herkomst verschillend zullen zijn.
Neerlandia. Jaargang 81
Een tweede gevaar is dat de invoering van het Engels gaat dienst doen als maatstaf van het peil van de school of tot verhoging van de status. Op zijn minst zal men de lessen moeten trekken uit de scheefgroei zoals die op het punt van het aanleren van een tweede taal in het verleden maar al te vaak is vastgesteld toen op menige school een cursus Frans gevolgd kon worden.
Een kijkje over de grenzen Bij het beoordelen van de toestand in het eigen land kan het nuttig zijn eens over de grenzen te kijken om te zien hoe daar het onderwijs in een vreemde taal is geregeld. In België is in het Vlaamse landsgedeelte in het 5e en 6e leerjaar het onderwijs van een tweede taal facultatief; wordt er echter wel een tweede taal onderwezen, dan moet dat de Franse taal zijn. Gemiddeld wordt er in deze beide leerjaren aan dit onderwijs per week 2½ tot 3 uur besteed. In het Walenland gold tot voor kort dezelfde regeling maar dan met de verplichting van het Nederlands als tweede taal. Helaas is aan deze voorrangspositie een eind gekomen door de beslissing van de Franstalige Cultuurraad, waarbij werd bepaald dat voortaan ook voor het Engels gekozen mocht worden als tweede taal. In West-Duitsland behoort de regeling van de onderwijszaken tot de bevoegdheid van de regeringen van de deelstaten wat tot gevolg kan hebben dat er per deelstaat op dit punt verschillen bestaan. In het oosten grenst ons land aan de deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen; het ligt dus voor de hand deze twee staten in het vergelijkend onderzoek te gaan betrekken. In de deelstaat Noordrijn-Westfalen is in 1971 een besluit genomen, waarbij het aan zeven ‘Grundschulen’ (deze scholen worden bevolkt door kinde-
Neerlandia. Jaargang 81
75 ren van de leeftijdsgroep 6-10 jaar) werd toegestaan bij wijze van proef onderwijs in het Engels in te voeren (in klas 3 gedurende 2 uur en in klas 4 gedurende 3 uur per week). Deze toestemming werd echter verleend op voorwaarde dat zich in de omgeving een ‘Gesamtschule’ (te vergelijken met een combinatie van de bij ons momenteel gepropageerde middenschool en het Lyceum) bevond. In de deelstaat Nedersaksen verschilt de toestand op dit punt niet veel met die in Noordrijn-Westfalen. Bij hoge uitzondering wordt het aan een lagere school (leerjaren 1 t/m 4) toegestaan Engels in het lesprogramma op te nemen. Anders ligt dat voor de leerjaren 5 en 6; op een weektotaal van 32 uren wordt in deze klassen 4 uur besteed aan de Engelse taal. Over de toestand op dit gebied in Frankrijk kan ik heel kort zijn; in dit land wordt nergens plaats ingeruimd op het lesrooster van een lagere school voor het onderwijs in een vreemde taal.
Pleidooi voor keuzemogelijkheid Een vraag die in dit verband terecht gesteld mag worden, is, waarom het nu juist het Engels moet zijn dat als tweede taal op de Nederlandse basisschool moet worden aangeleerd. Moet dit misschien gezien worden als een poging in de pas te blijven bij de internationale ontwikkeling die aan het Engels een steeds grotere betekenis heeft toegekend? Nu zal ik de laatste zijn die ontkent dat deze taal is uitgegroeid tot een wereldomspannend communicatiemiddel. Maar dat is voor mij nog geen duidelijk aanwijsbare reden waarom straks het onderwijs in deze taal verplicht gesteld zal moeten worden voor de basisschool. Echter in het geval men bij de vaststelling van de uiteindelijke wettekst niet terugkomt van het voornemen tot invoering, zou ik willen pleiten voor het scheppen van een keuzemogelijkheid als het gaat om het onderwijs in een tweede taal. Ik gebruik hier opzettelijk de aanduiding ‘in een tweede taal’. Op deze wijze kan (en dat geldt met name de oostelijke provincies) het mogelijk gemaakt worden voor het Duits te kiezen als tweede taal. In het raam van de toeneming van de contacten over en weer in het oostelijke grensgebied zou deze keuzemogelijkheid zeer toe te juichen zijn. Het biedt tegelijk de mogelijkheid dat er bij de verantwoordelijke instanties in de hierboven genoemde Westduitse deelstaten op kan worden aangedrongen hier iets tegenover te stellen ten gunste van het onderwijs in het Nederlands. Trouwens een opzet van het onderwijs in een tweede taal als door mij geschetst, opent nog meer perspectieven. Tot op heden is er in Nederland (met uitzondering van Friesland) vrijwel nergens sprake van enige vorm van onderwijs in de eigen streektaal binnen de basisschool. Naar mijn mening wordt het de hoogste tijd dat aan deze stiefmoederlijke behandeling een eind gaat komen. En dat kan als de op het getouw staande wettelijke regeling betreffende het onderwijs in de tweede taal ook van toepassing wordt verklaard op de streektaal. De wettekst behoeft hiervoor slechts op één punt te worden gewijzigd. In Art. 10.5 wordt de mogelijkheid geboden de streektaal mee als voertaal bij het onderwijs te gebruiken;
Neerlandia. Jaargang 81
dit zou verruimd moeten worden in die zin dat de streektaal ook mag worden orderwezen. Het facultatieve karakter zal dan ook hierin moeten bestaan dat elke basisschool op dit punt in eigen verantwoordelijkheid een beslissing kan nemen. Op deze wijze zal deze regeling een uiterst belangrijke bijdrage kunnen gaan vormen tot verrijking van de gewestelijke culturen. MARTEN HEIDA
Het taalonderwijs zit in een spanningsveld tussen streektaal en wereldcommunicatie.
Neerlandia. Jaargang 81
76
Noord-Zuid contacten aan de basis ‘Noord-Zuid contacten... culturele integratie... mooie kreten voor een elite. De ‘gewone man’, de ‘Jan met de pet’ heeft daar geen boodschap aan’. Deze bewering komt herhaaldelijk terug wanneer men praat met mensen die bulten de zgn. noord-zuidbeweging staan. Het is een zwart-wit vaststelling, maar toch ten dele wààr. Men kan gaan redetwisten over wie jan is en welke pet hij (of zij) op heeft, maar men kan niet ontkennen dat het integratie-streven wordt onderschreven door een, zij het een groeiende, maar toch beperkte - meestal intellectuele - groep mensen in Nederland en Vlaanderen. Het noord-zuid contactcentrum Volksontwikkeling in Verenigingsverband (NZCV) wil hier wat aan doen. Neerlandia sprak met de heer Jan Das, co-voorzitter van dit Centrum. ‘Wij vergaderen morgen in Antwerpen. Kom om 17 uur in ‘De Pelgrim’, dit is het ‘stamcafé’ van het noord-zuid Contactcentrum Volksontwikkeling bij zijn vergaderingen in Antwerpen’. Stipt om 17 uur vonden wij Jan Das (en andere bekenden) voor een stevige ‘Koninck’, hét Antwerps bier bij uitstek. Neerlandia: Wat is het noord-zuid Contactcentrum Volksontwikkeling? Komt er iets concreets uit de bus? J. Das: De basis van wat het noord-zuid Contactcentrum Volksontwikkeling is werd gelegd tijdens het 36e Nederlands Congres dat in 1963 in Antwerpen werd georganiseerd. Vader en vroedvrouw was Nico Wynen, toen nog directeur van de Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten. Nico Wynen - in alle opzichten een grote ‘mijnheer’! - heeft door zijn diplomatieke en open manier van omgaan met de mensen vele muren gesloopt. Het NZCV werd in zijn bestaan a.h.w. nogmaals bevestigd tijdens het 37e Nederlands Congres te Rotterdam (1968) en... het bestaat nog steeds, wat op zichzelve reeds een verdienste is. Kijk maar naar de noord-zuid initiatieven die inmiddels over de kop zijn gegaan. Neerlandia:
... maar heeft het centrum gedurende al die jaren iets concreets gedaan? J. Das:
Het NZCV is een overlegcentrum. Concrete resultaten zijn daarom niet altijd meetbaar en aanwijsbaar. De grote verdienste van Nico Wynen is geweest dat hij het NZCV uit de grond heeft gestampt en het een identiteit heeft gegeven. Onderschat deze verdienste niet want dit was verdomd... excuseer... moeilijk. Met mijn huidige Nederlandse co-voorzitter Michiel Faasen, en alle leden trachten wij thans van het NZCV een goed integratie-instrument te maken. Zo werken wij op dit ogenblik hard aan drie regionale werkdagen en één nationale werkdag over ‘De participatie van de basis aan het cultureel noord-zuid verkeer’... Neerlandia:
... meteen komen wij tot het onderwerp. Waarom ‘participatie van de basis’? J. Das:
Neerlandia. Jaargang 81
Ik kan hier een theoretisch en een praktisch antwoord op geven. Wat betreft het eerste verwijs ik naar de Belgisch-Nederlandse conferentie over ‘De participatie van het sociaal-cultureel werk aan het cultuurbeleid in Nederland en Vlaanderen’ (april 1975). Ik citeer hier een zin uit een nota over deze conferentie. Zo zei Prof. Jolles, één van de inleiders: ‘De centrale opdracht van het sociaal-cultureel vormingswerk bestaat er in bij te dragen tot de culturele emancipatie en de verdere culturele ontwikkeling van de burgers’. Dit is a.h.w. ons theoretisch uitgangspunt. Neerlandin:
En wat met de praktijk? J. Das:
Wel, deze centrale opdracht van het sociaalcultureel vormingswerk zien wij bij voorkeur gerealiseerd in nauw overleg tussen noord en zuid. Dit overleg moet resulteren in een zo concreet mogelijke aanpak van gemeenschappelijke projecten. Neerlandia:
Dit is wel een forse uitspraak! J. Das:
Ja, maar ik ben het beu om alsmaar nog over ‘culturele integratie’ te praten. Het is zelfs mettertijd een vies woord geworden. Hoeveel uren hebben wij - overheid én particulieren - reeds besteed aan intentieverklaringen, nota's, moties, enz. Wij weten nu wel ongeveer welke weg wij moeten bewandelen. Laten wij er nu in godsnaam concreet aan werken. Neerlandia:
Ik begrijp je insinuatie. Vele Nederlanders en, zij het in mindere mate, Vlamingen, voelen niets voor die integratie. Zij beschouwen het als een romantische bezigheid of benaderen het met een aantal gekende vooroordelen. Niet alleen de culturele maar nog meer de sociale achtergrond van het gebeuren ontgaat hen volledig. Dit is echter een verhaal apart. Neerlandia:
Nu terzake... Jan Das, je hebt reeds heel wat kilometers geboekt om vergaderingen van voorbereidingscommissies voor te zitten. Waarom gaat het?
Neerlandia. Jaargang 81
77
J. Das:
Zoals ik reeds zei moeten wij concreet én zakelijk werken. Daarom starten wij met onze projecten in de grensprovincies omdat daar de kansen om de basis bij de integratie te betrekken het best zijn. Neerlandia:
En wat wil het NZCV bereiken. J. Das:
De werkdagen ‘De participatie van de basis aan het cultureel noord-zuid verkeer’ moeten resulteren in concrete uitwisselingsprojecten tussen plaatselijke en regionale vormings- en ontwikkelingsorganisaties, het opbouwwerk, e.a. Neerlandia:
Waar en wanneer worden de regionale werkdagen georganiseerd? J. Das:
De eerste regionale werkdag gericht op de beide Limburgen wordt georganiseerd in het ‘Europahuis’ te Bemelen (Ned. Limburg) op 14 mei 1977. De tweede volgt op 26 november 1977 te Turnhout in het cultureel centrum ‘De Warande’. Deze dag richt zich op deelnemers uit de provincie Antwerpen en Noord-Brabant. Deelnemers uit de provincies Zeeland en Oost- en West-Vlaanderen komen aan de beurt op 22 april 1978 in ‘De Sirkel’ te Drongen. Neerlandia:
Weet je reeds iets meer over het programma? J. Das:
Het programma bestaat uit verschillende onderdelen die, bij nader toekijken, allen complementair zijn. Samengevat ziet het er als volgt uit: - een informatief gedeelte m.n. informatie over het cultureel verdrag en over de ‘filosofie’ die het NZCV achter het noord-zuid gebeuren plaatst: Informatie én mogelijkheden; uitwisseling vindt men in het - beursgedeelte: het gaat hier niet om een beurs in de klassieke betekenis van het woord. Het is een onderdeel van de regionale werkdag waar de concrete uitwisseling en de daarbij aansluitende contacten en afspraken centraal staan. Van de organisaties die aan deze ‘beurs’ participeren wordt niet verwacht dat zij aan opbod gaan doen, maar wel dat op een klare en overzichtelijke wijze informatie wordt gegeven over, in het bijzonder, de thema's die ook in de werkgroepen aan bod komen. Dit brengt ons tot het derde luik m.n. de - werkgroepen: de volgende thema's worden ter bespreking voorgesteld: a. de participatie van de basis in het lokaal cultuurbeleid; b. de plaatselijke programmatie; c. ervaringen in de noord-zuid uitwisselingen; d. de kadervorming; Neerlandia:
Neerlandia. Jaargang 81
Ik kan mij voorstellen dat het realiseren van zulk een programma zowel organisatorisch als financieel talrijke problemen oproept. J. Das:
Dat moet ik onmiddellijk beamen en onderstrepen. Het is een groots projekt waar talrijke mensen in voorbereidingscommissies, werkgroepen e.d.m. bij betrokken zijn. Gelukkig hebben wij de administratieve steun gekregen van de Interprovinciale Cultuurraad voor Vlaanderen en de Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten. Ook de Vlaamse provinciale culturele diensten en de Nederlandse culturele raden en de grensprovincies steunen ons moreel en financieel. Wat betreft dit laatste aspect werden ons door het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag eveneens subsidies toegezegd. Neerlandia:
Je weet dat inmiddels het Algemeen Nederlands Verbond voor dit project aan het NZCV een Visser-Neerlandiaprijs heeft gegeven. J. Das:
Dit heb ik opzettelijk voor het laatste gehouden omdat wij deze prijs niet beschouwen als een gewone financiële steunverlening. De morele en ideologische waardering die er mede inzit wordt door het NZCV hoog op prijs gesteld. Neerlandia:
Nog een laatste vraag. Met deze regionale werkdagen richt het Noord-Zuid Contactcentrum Volksontwikkeling zich tot de basis. Is deze basis geinteresseerd? J. Das:
De ene organisatie is meer geïnteresseerd dan de andere. Dit is afhankelijk van de visie van een bestuur of van de concrete mogelijkheden vooral qua mankracht waarover een organisatie beschikt. In doorsnee kan ik je verzekeren dat de belangstelling verrassend goed is. Neerlandia:
Ook in Nederland, men zegt soms... J. Das:
...ja, dat men er minder belangstelling heeft voor de noord-zuid contacten. Wij hebben het er reeds over gehad. Wel, ik stel thans vast dat er voor dit project veel belangstelling bestaat. Ik hoop dat er tussen onze grensprovincies én aan de basis wat op gang wordt gebracht. Neerlandia:
Dat hopen wij evenzeer ... véél succes! MARTIN CANTRIJN
Neerlandia. Jaargang 81
78
Kunstmarkt en Benelux Dat het Europa der Grenzen nog niet tot de folklore behoort, hebben de Belgische kunstvrienden onlangs aan den lijve ondervonden. Op 1 april werd in België de B.T.W. op de verkoop van kunstvoorwerpen verhoogd, van 6 naar 18%. Omdat in Nederland de fiscale voorwaarden veel gunstiger zijn, besloot het Antwerpse venduhuis Campo een mooie verzameling (drie miljoen gulden) moderne schilderijen in Breda te gaan veilen. De Belgische kopers volgden, wel wetend dat ze, om aan de B.T.W.-heffing van 18% te ontsnappen, de verworven werken de grens over zouden moeten smokkelen. Maar de douane waakte. Belgische ambtenaren noteerden de autonummers van de voor het Turfschip (Tatort!) geparkeerde wagens. Lange files Belgische auto's werden aan de grens met veel misbaar onderzocht. Op de trein tussen Roosendaal en Essen lag de vraag of het Kunst was op de lippen van de voor de gelegenheid herrezen douaniers bestorven. Eigenaars van de voor het Turfschip geparkeerde wagens kregen ambtenaren over de vloer, werken werden in beslag genomen. Ook dat, vrienden, is Benelux. De bewuste B.T.W.-verhoging was een onderdeel van een pakket fiscale maatregelen om het tekort op de begroting aan te zuiveren. Dat z.g. Egmont-plan was
Niets haalt zo'n echt aktuele prijzen als echte antiek.
voor het toenmalig christelijk-liberaal kabinet-Tindemans een heet politiek hangijzer, dat overigens niet vreemd is aan de jongste verkiezingsnederlaag van de Vlaamse liberalen. De regering begreep de Belgische veiling in Nederland dan ook als een regelrechte uitdaging, het omzeilen van een onpopulaire wet, een aanzetten tot smokkelen. Het optreden van de douane, als reactie van de overheid, was dus begrijpelijk. Maar ook het uitwijken van het venduhuis had zijn reden. Vergelijkt u even de B.T.W.-percentages op de toeslagprijs in: Italië
2,80 à 4,20%
West-Duitsland
3,30 à 5,50%
Neerlandia. Jaargang 81
Frankrijk
4,50 à 5%
Nederland
0,80%
Groot-Brittannië
0,80%
België
18%
Allemaal lidstaten van een EEG waarin de G voor Gemeenschap staat. Bovendien moeten de kopers in België een volgrecht betalen op moderne werken (levende kunstenaars en tot 60 jaar na het overlijden). Door dat volgrecht kunnen de kunstenaars en hun nabestaanden van de waardevermeerdering van hun werk genieten - wat maar rechtvaardig is. Het volgrecht is niet waterdicht, het kàn een verre neef onbehoorlijk rijk maken, maar dat zijn uitzonderingen. Het wordt op Belgische veilingen als volgt berekend: Toeslagprijs van 1.000 tot 10.000 BF
2%
Toeslagprijs van 10.001 tot 20.000 BF
3%
Toeslagprijs van 20.001 tot 50.000 BF
4%
Toeslagprijs hoger dan 50.000 BF
6%
In Nederland hoeft men geen volgrecht te betalen. Wél onderschreef Nederland, met 38 andere landen, een internationaal akkoord dat het volgrecht instelt, maar slechts twee ervan passen het toe: Frankrijk en België... Zo ontmaskerde de Belgische kunsthandel het land van Joop den Uyl als een fiscaal paradijs. De veiling van Campo werd een succes, hoewel de Nederlandse kopers voor de moderne Vlaamse schilderijen weinig belangstelling hadden (wel boden ze flink mee op etsen en litho's). Zo bleek nogmaals het sterk nationale karakter van een kunstmarkt. Nederlandse verzamelaars waardeerden de werken van bekende Vlaamse kunstenaars vaak drie of vier keer lager dan de prijs die ze van de Belgische kopers kregen. Hetzelfde lot wacht artiesten uit het Noorden in
Neerlandia. Jaargang 81
79 het Zuiden; onlangs nog kreeg een krachtig geschilderde Staphorster Boerin van Jan Sluijters op een Antwerpse veiling met moeite 5.000 gulden. (Eerst vanaf een zeker ‘niveau’ - b.v. Koekkoek en Verboeckhoven, Van Dongen en Ensor, Appel en Magritte - vermindert de invloed van de grens op de prijsvorming.). Of er in de toekomst nog Belgische veilingen in Nederland zullen plaatsvinden? Het kan. Als de gecontesteerde maatregel onveranderd blijft, zal de beroepsvereniging ‘Syndicale Kamer der Verkoopzalen van België’ waarschijnlijk een huis openen in Nederland, waarin de venduhuizen beurtelings hun veilingen van moderne schilderijen (dus geen antiek of andere kunstvoorwerpen) zullen inrichten. Dat zou een homerisch staaltje Benelux-praktijk zijn, maar zo ver is het nog niet. Vooreerst zal het optreden van de douane de Belgische kopers wel afgeschrikt hebben (geeft niet, zeggen de veilinghouders, een Belg is smokkelaar van geboorte). Bovendien wordt achter de coulissen gefluisterd dat de nieuwe regering de als ondraaglijk bestempelde fiscale druk zal verlichten. De B.T.W.-aanslag van 18% blijft ongewijzigd, maar zou dan niet langer op de toeslagprijs berekend worden, maar op het loon van de veilinghouder (20% opgeld van de koper, 10% commissie van de verkoper). Voor antiquairs en galerieën is de B.T.W.-verhoging echter onherroepelijk, en ook dat zou wel eens Noord-Zuid gevolgen kunnen hebben. Er is alvast één Belgische galerie die binnenkort een filiaal opent in Nederland. Er heeft in België heel wàt Heilige Verontwaardiging gewoed omdat de regering op een wenk van de vakbonden - uitgerekend de kunstvoorwerpen zwaarder wil belasten. De hamvraag is of deze al dan niet als weeldeartikelen moeten worden beschouwd. Kunst is geen luxe: een mooie slogan, een waar woord. Maar de praktijk? In een interview met ‘Weltkunst’ zei Jacques van Rijn, de organisator van de Europese Beurs voor Oude Kunst ‘Pictura’ in Maastricht, onlangs: ‘De grote moderne verzamelaars gaat het niet om de schoonheid van een schilderij, maar om de meerwaarde die het na een paar jaar zal hebben. Hun eigen smaak heeft geen belang: ze kopen wat de deskundigen als economisch interessant aanbevelen. Vaak hebben ze het schilderij niet eens gezien. Ze hebben er geen tijd voor.’ Kunstvoorwerpen worden meer en meer in de economische sfeer getrokken. Is het dan nog nodig ze, in naam van de cultuur, met een uitzonderlijk gunstig belastingtarief te bedenken? De Belgische maatregel is op zich zelf dus wel te verdedigen. Maar de kunstmarkt moet men door een internationale bril bekijken. Eind 1978 zouden de B.T.W.-tarieven in de landen van de EEG op dezelfde manier berekend moeten worden. In die EEG vinden we landen als Nederland - met een kunsthandel op niveau, een rijke traditie, klanten in de hele wereld - en Engeland, die hun bloeiende kunsthandel door een vrij gunstig fiscaal regime beschermen. Dat moet wel, want de concurrentie is sterk. New York, nu al het wereldcentrum voor moderne kunst, begint Londen te bedreigen als hoofdstad van de kunstmarkt (oude kunst incluis). Christie's opende er een filiaal in mei. Verzamelaars houden nu eenmaal niet van belastingen. Toen in Groot-Brittannië een weeldetaks op de verkoop van juwelen geheven werd, vluchtte het internationale publiek stante pede naar Zwitserland, naar de juwelenveilingen van Sotheby's in
Neerlandia. Jaargang 81
Zürich en Christie's in Genève. In die context was de uitstap van de Belgische kunsthandel naar Nederland te begrijpen. Het hele geval illustreert treffend dat op de weg naar een economische ‘gemeenschap’ nog wel wat lucratieve nationale ongelijkheden moeten weggewerkt. Goede wil is er genoeg, we moeten alleen nog maar de prijs betalen. JAN VAN HOVE
Neerlandia. Jaargang 81
80
De Beneluxgedachte in de praktijk Te beweren, dat Benelux niet alleen de bedoeling heeft de economische welvaart van drie relatief kleine landen te bevorderen, is vergelijkbaar met het intrappen van een open deur. Ook heeft Benelux niet zijn doel bereikt, als eens meer harmonie zal gebracht zijn in de administratie van de drie landen. Immers voortdurend kan men in Beneluxkringen horen spreken over de Beneluxgedachte. Hiermee wordt het idee bedoeld, dat er tussen de bewoners van België, Nederland en Luxemburg een soort saamhorigheidsgevoel zou moeten ontstaan. In de geschiedenis zijn de Beneluxlanden herhaaldelijk nauw met elkaar verbonden geweest. Op het huidig moment liggen de landen samen tussen veel grotere steden en zijn zo als het ware vanzelf op elkaar aangewezen. Waarom zou men geen verbondenheid voelen?
De orgelkast van dit concertorgel, dat hoofdzakelijk klassieke muziek speelt, werd dan ook in een ‘klassieke’ stijl gehouden. Een der mooiste stukken uit het museum voor mechanische orgels te Koksijde.
Dit is wat de Beneluxgedachte ongeveer inhoudt, maar hoe is de praktijk? Als een Nederlander tijdens zijn vakantie ver van huis een andere Nederlander tegenkomt, zegt hij met genoegen, onverschillig of met afkeer: ‘Hé, een Nederlander!’. Hij herkent, hoe ook zijn waardering van ‘de’ Nederlander mag zijn, die ander als een soortgenoot. Evenzo vallen hem Fransen, Duitsers en Engelsen als Fransen, Duitsers of Engelsen op, maar, als een Nederlander een Belg ziet, zegt hij niet zo gauw: ‘Hé, een Belg!’. De vraag rijst dan, waarom een Nederlander het ontmoeten van een Belg in het algemeen onverschillig laat. Mijns inziens komt dit door het onbekend zijn met wat België en de Belgen te bieden hebben. Het is duidelijk, dat wat ik hiervóór schreef, gezien is vanuit de optiek van de Nederlanders. Een analoog verhaal zal voor de Belgen te schrijven zijn - al kent, voor zover ik zien kan, de Belg, en zeker de Nederlandstalige Belg, Nederland beter dan de Nederlander België. Luxemburg komt in het verhaal nauwelijks voor. Enerzijds komt dit, omdat
Neerlandia. Jaargang 81
Luxemburg door zijn grootte aangewezen is op veelvuldig contact met o.a. de Beneluxpartner België. Anderzijds blijven voor Belgen en Nederlanders de in relatief geringe hoeveelheid voorkomende Luxemburgers een zich niet frequent voordoende verschijning. We vatten de draad van het betoog weer op. Hoe kan bevorderd worden, dat ‘de’ Nederlander ‘de’ Belg wat beter gaat leren kennen? Naar mijn idee liggen de voornaamste mogelijkheden niet in het houden van daverende toespraken, manifestaties, congressen, televisie-uitzendingen, maar in het gewone contact in het dagelijks leven. Het omgaan met een Belg of met een Belgisch produkt zal de waardering voor het onbekende andere land bevorderen, of in het slechtste geval in ieder geval een hopelijk voor correctie vatbaar concreet negatief beeld doen ontstaan. Een uitstekend idee is het daarom geweest, de uitwisseling van leerlingen te bevorderen, zoals in het schooljaar 1975-76 is geschied. Men bewoog zich daarmee in de lijn van suggesties die Professor Geyl op 21 januari 1949 op een Beneluxcongres deed. Laatdunkendheid en onverdraagzaamheid, zo meende hij blijkens Keesings Historisch Archief no. 921, p. 7955, welke soms aan de dag treden tussen bewoners van beide landen komen voort uit onkunde. Om het welslagen van de Beneluxgedachte te bevorderen moet allereerst deze onkunde overbrugd worden. Schoolreizen en uitwisseling van leerkrachten, ambtenaren en journalisten kunnen daartoe in belangrijke mate bijdragen. Tot zover Professor Geyl. Men zou van de uitwis-
Neerlandia. Jaargang 81
81 seling van leerlingen nog meer profijt kunnen hebben, als van de begeleidende docenten verwacht werd, dat ze in het als gastheer optredende land ook les zouden geven, de plaats innemend van de collega's die in het partnerland zijn. Zo bereikt men, dat meer leerlingen kennismaken met andere wijzen van lesgeven en de docenten ook een ander systeem aan den lijve ondervinden. Ik wil hier nog twee voorbeelden geven die illustreren, hoe waardering van België in Nederland bevorderd kan worden. Ik ben leraar klassieke talen en werk dus met leerboeken. Omdat ik me bewust ben, dat ook ten zuiden van Noord-Brabant Nederlands wordt geschreven en les wordt gegeven, ging ik na, of ook Belgische leerboeken voor onze lessen bruikbaar zouden zijn. Zulks bleek inderdaad het geval. Het bleek, dat moderne methoden eerder in België beproefd waren dan in Nederland. Het bleek, dat in België boeken bestaan, waarvoor in Nederland geen equivalent bestaat, bijvoorbeeld een basiswoordenlijst voor Grieks. Het bleek, dat de opzet en de grondigheid van behandelen van sommige Belgische boeken gunstig afstak bij de Nederlandse boeken. En tenslotte bleek het, dat de prijzen van de Belgische boeken veel lager waren dan die van vergelijkbare Nederlandse boeken. Het gevolg van deze oriëntatie was, dat nu hier in Ede in ruime mate Belgische schoolboeken worden gebruikt, waardoor de leerlingen en soms ook hun ouders dagelijks geconfronteerd worden met prestaties van Belgen. We hebben slechts één wens: dat in de Nederlandse boekhandel op zekere dag een frank gelijkgesteld wordt met 7 cent en niet met 10 cent! Een tweede voorbeeld: orgelmuziek. Wie wel eens muziek voorspeelt in kleine kring of in het openbaar, kan een ruime keuze maken uit Belgische (of Zuidnederlandse) muziek. De achttiende-eeuwse Zuidnederlandse muziekwereld kent veel componisten, wier werk, wanneer het uitgevoerd wordt, waardering oogst: Loeillet, Chaumont, Raick, Vanden Bosch, Van den Kerckhoven, Fiocco... en vergeten we ook César Franck, Flor Peeters en Gabriël Verschraegen niet. Ieder die te maken heeft met de aanschaf van een nieuw pijporgel zou aangeraden kunnen worden zich ook te oriënteren bij Belgische orgelbouwers. Mogelijk valt de mildere toon goed in de smaak en misschien ligt de prijs lager dan die welke Nederlandse bouwers vragen. Met deze suggesties - ieder kan voor zijn situatie de mogelijkheden om de Beneluxpartners te propageren uitbreiden - wil ik geenszins bewerken, dat in Nederland Nederland en in België België te laag gewaardeerd gaat worden, of dat men produkten uit het eigen land bij voorkeur links laat liggen. Het is de bedoeling, dat door betere bekendheid te geven aan elkaars prestaties in beide landen de waardering voor de bewoners van het partnerland groeit. Ook is het natuurlijk niet de bedoeling een Beneluxnationalisme te kweken, dat andere landen minacht (evenmin als de ‘Europese gedachte’ mag leiden tot verachting van bewoners van andere werelddelen). De produkten en prestaties van niet-Beneluxlanden zijn echter vaak al genoegzaam bekend en dan is het vreemd, dat wat de buurman levert, onbekend zou blijven. ARIE DIRKZWAGER
Neerlandia. Jaargang 81
De auteur, Arie Dirkzwager, studeerde klassieke talen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. In 1975 promoveerde hij op een proefschrift getiteld ‘Strabo über Gallia Narbonensis’, waaraan onder andere de volgende stelling was toegevoegd: Alvorens in Nederland iets nieuws in te voeren (bijvoorbeeld op het gebied van onderwijssysteem, leerplan, schoolboeken, verkeer) ga men eerst na, of in België al eerder iets overeenkomstigs is uitgeprobeerd en lere men van de aldaar opgedane ervaringen. Contra: Belgenmoppen. Tot voor kort was hij leraar te Ede, in welke functie hij dit artikel nog schreef voor het tijdschrift ‘Benelux’. In het komend schooljaar wil hij in België gaan lesgeven.
Neerlandia. Jaargang 81
82
Noord-Zuid beraad in Steenokkerzeel In de loop van de maand maart 1977 werd in het conferentieoord ‘Kasteel van Ham’ te Steenokkerzeel door de ‘subcommissie Volksontwikkelingswerk, jeugd- en jongerenwerk en cultureel grensverkeer’ van de Gemengde technische commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands cultureel verdrag, een belangrijk Noord-Zuid-beraad gehouden. Vier belangrijke onderwerpen werden in de werkgroepen besproken die tot de volgende adviezen kwam: A. Inzake de mogelijkheden voor uitwisselingen van het volksontwikkelingswerk, jeugd- en jongerenwerk, cultureel grensverkeer en amateuristische kunstbeoefening. 1. de werkgroep meent dat het cultureel grensverkeer en de amateuristische kunstbeoefening deel uitmaken van de subcommissie Volksontwikkeling, jeugden jongerenwerk en cultureel grensverkeer maar 2. constateert dat er een volledig gebrek is aan informatie en dat er evenmin een subsidieregeling bestaat om beide genoemde sectoren financieel te honoreren. Een ontwerp van subsidieregeling betreffende het cultureel grensverkeer en amateuristische kunstbeoefening zal worden opgesteld en voorgelegd aan de subcommissie.
Wat betreft de bestaande reglementering werden de volgende knelpunten vastgesteld: 1. te weinig informatie i.v.m. de mogelijkheden die er binnen het cultureel verdrag bestaan; 2. een grote drempelvrees van de gebruikers. Daarom wordt gepleit voor eenvoudiger procedureverplichtingen. 3. gebrek aan informatie over de financiële middelen die binnen het kader van het verdrag bestaan;
Wat betreft de structuur en de werking van de subcommissie wordt gepleit voor: 1. het behoud van één subcommissie die 2. kan opgesplitst worden in twee afdelingen waar door rekening kan gehouden worden met de consequenties van de culturele autonomie in België.
B. Inzake het educatief gebruik van radio-zenders in het Nederlandse taalgebied. Uitgangspunt van de besprekingen was de vaststelling dat op de internationale golflengte-conferentie in 1976 aan Nederland en België één lange-golf-frekwentie voor het gezamelijk nederlands cultuurbeleid werd toegewezen. De werkgroep kwam tot de volgende voorstellen: 1. Ten behoeve van de integratie en de verbreiding van de Nederlandse Cultuur dienen de thans in de omroep geboden nieuwe mogelijkheden niet ongebruikt te worden gelaten.
Neerlandia. Jaargang 81
2. De toegankelijkheid van uitzendingen ten behoeve van het onderwijs en de volksontwikkeling mag niet worden verminderd door de bestaande en nieuwe programma's in deze categorie samen te brengen in één categorale zender (ghetto-vorming). Er zal een zorgvuldige keuze moeten gemaakt worden, welke bestaande programma's naar de gezamenlijke zender moeten en kunnen worden overgebracht, en welke nieuwe programma's daar een plaats moeten vinden. 3. Gegeven het feit dat de lange-golf-zender een gezamenlijke belgisch-nederlandse zender voor het nederlandse taalgebied zal zijn, ligt voor de hand te kiezen voor programma's die a. wederkerige informatie verschaffen over het cultureel eigene van de afzonderlijke landen; b. in het algemeen stimulerend en motiverend zijn tot het gebruiken van het aanbod in elk van beide landen op gebied van de permanente educatie; c. thema's en onderwerpen in cursorisch verband aan de orde stellen, die in de beide landen gelijkelijk behandeld kunnen worden. d. waar mogelijk de Nederlandse cultuur uitdragen in Europa.
C. Belgisch-Nederlandse training en bijscholing van beroepskrachten en vrijwilligers in het vormings- en ontwikkelingswerk. De werkgroep was van oordeel dat duidelijk moet gesteld worden wie men met deze initiatieven wil bereiken. Het organiseren van uitwisselingsbijeenkomsten van deskundigen, alsook van beroepskrachten, functionarissen en vrijwilligers, wordt voorgesteld. Gepleit wordt voor de oprichting van een Belgisch-Nederlandse werkgroep met als opdracht: de planning en de permanente begeleiding van de initiatieven. D. Aangaande de samenwerking tussen de tijdschriften ‘Vorming’ (Nederland) en ‘Volksopvoeding’ (Vlaanderen) werd gepleit voor een hernieuwing en voortzetting van beide tijdschriften onder de auspiciën van het Belgisch-Nederlands Cultureel akkoord. Ook de Belgisch-Nederlandse Conferenties ‘Volksopvoeding’ moeten hernomen worden. Wij hopen dat deze adviezen een stimulans zullen betekenen voor de verantwoordelijken en niet in de Belgisch-Nederlandse vergeetput zullen geraken. Afwachten en... toekijken
Neerlandia. Jaargang 81
83
De stembus heeft gesproken De stembus heeft gesproken. Maar op het moment dat we dit schrijven is er nog geen kabinet. De gedachten van de Nederlanders zijn overigens meer bij het tragisch lot van de gegijzelden in Drente, dan bij het nieuws over de vorming van een kabinet. Eén ding staat vast. Men heeft zich niet laten beïnvloeden door de trieste gebeurtenissen in negatieve zin. Eerder is het omgekeerd geweest. Met een grote opkomst bewezen de kiezers hun verantwoordelijkheid en gaven te kennen hun steun te geven aan het parlementaire stelsel. Van het roepen ‘om een sterke man’ is geen sprake geweest. Het had anders kunnen zijn in een tijd van geweldpleging tegen het wettig gezag en het zijn toevlucht kiezen tot terreur. Althans zo heeft de geschiedenis dikwijls te zien gegeven. De Nederlanders hebben ook nu blijk van hun nuchterheid gegeven. De verkiezingsuitslag heeft bewezen dat geen heil werd verwacht van de kleine partijen. Stuk voor stuk zijn die groepjes weggevaagd of toi een minimum van zetels teruggebracht. Enerzijds is dat een waarborg voor stabiliteit - mits zich in de grote partijen geen scherpe tegenstellingen vertonen - anderzijds is er een nadeel aan verbonden. Immers, aan het instituut ‘volksvertegenwoordiging’ wordt enigszins tekort gedaan. Maar ergens moeten de grenzen worden getrokken, waartoe de kiesdeler dient. Men zou in dit verband ook aan een groter parlement kunnen denken. De PvdA is met 53 zetels (in 1972: 43) de grootste partij geworden, gevolgd door de groepering van het CDA met 49 Kamerleden tegen 47 bij de vorige verkiezingen. De VVD ging vooruit van 22 tot 28 zetels. D'66 bracht het van 5 op 8. De CPN kreeg een gevoelige klap en viel van 7 op 2 terug. De PPR ging van 7 naar 3 zetels. Nog groter was de teruggang van DS'70 van 6 op 1. De Staatkundig Gereformeerde Partij handhaafde het zeteltal van 3. De Boerenpartij liep van 3 naar 1 terug. Het Gereformeerd Politiek Verbond werd gehalveerd en behaalde 1 zetel. Evenals de Pacifistische Socialistische Partij. De Rooms-Katholieke Partij Nederland is verdwenen. De nieuwe Reformatorische Partij heeft de Kamer niet kunnen halen. Evenmin de Nederlandse Volks Unie. De kabinetsformatie zal nog tal van moeilijkheden opleveren. Gaat men objectief beschouwd - en op dat standpunt stellen we ons - de stembusuitslag na, dan kan de voorzichtige conclusie worden getrokken dat de kiezers hun fiat hebben gegeven aan het afgelopen beleid van het kabinet-Den Uyl. Maar zo eenvoudig liggen de zaken ook weer niet. Want de VVD heeft een flinke winst geboekt en van het begin af een royale oppositie gevoerd. Evenmin mag worden vergeten dat in het vorige kabinet de CHU niet in het spel voorkwam. Thans behoort de CHU tot het CDA. En dan rijst de vraag of in het CDA gelijk wordt gedacht. Wat ook van de PvdA gezegd kan worden die het stemmenverlies van de PPR en de CPN, alsmede van de PSP naar zich toe heeft getrokken. Is het nu in CDA en PvdA allemaal botertje aan de boom? Het staat nog te bezien. En dat zal bij pogingen van een samengaan van PvdA en CDA wel blijken. Duidelijk is dat deze twee groeperingen samen over een grote meerderheid in de Kamer zullen beschikken. De PvdA heeft geen last meer van de eisen die voor een kabinetssamenstelling door de PPR zijn gesteld. Een samengaan
Neerlandia. Jaargang 81
van het CDA en de VVD behoort ook tot de mogelijkheden. Alleen dan is de meerderheid bijzonder krap. En dat is altijd een hachelijk avontuur. Van D'66 kan verwacht worden dat het in een bondgenootschap met de PvdA en het CDA er de scherpe kantjes zal afslijpen. Het kabinet-Den Uyl leed schipbreuk op het eerste wetsontwerp over de grondpolitiek. De verwijten van beide kanten waren niet van de lucht. Een aantrekkelijk onderwerp voor iemand om er straks, 25 jaar later, op te promoveren. Men staat er nu nog te dicht op. En iedereen kan begrijpen dat er meer redenen zijn geweest om het bondgenootschap te beeindigen. En dan is het dikwijls de vraag,
wat nu precies de emmer heeft doen overlopen. Het ging trouwens ook nog om de wettelijke regelingen van de ondernemingsraden, de vermogensaanwasdeling en het probleem rond de investeringen. Het laat zich aanzien dat in de PvdA, nu de grootste partij, die waarschijnlijk ook de formateur zal leveren, men er duidelijk op staat dat ten aanzien van de wetsvoorstellen de zienswijze van de progressieven tot werkelijkheid gebracht moet worden. Die wetsontwerpen komen natuurlijk bij het formatieoverleg aan de orde. Van de zijde van het CDA zal men het been strak houden. Vooral nu de CHU, de voormalige oppositiegroep, binnen het CDA een woordje meespreekt. Alles bij elkaar genomen is er thans niets te zeggen over een snel en soepel verloop van de formatie. Temeer niet nu is gebleken dat in de PvdA en het CDA er zich moeilijkheden voordoen. De PvdA heeft te maken met een groter invloed van links. Het CDA verkeert thans reeds in een roerige situatie omdat er geen overeenstemming is over de volgorde van de drie voormalige fractievoorzitters. Als er over deze zaken nu al onenigheid is ontstaan, hoe zal het dan straks zijn? Iedereen kan weten dat het CDA een machtig blok is geworden, maar dat het toch op een wankele basis stoelt. Misschien zal men tot de slotsom komen dat voor het bewaren van de eenheid en een krachtig optreden naar buiten, eerst in eigen huis de onenigheid moet verdwijnen. De winst van de PvdA is waarschijnlijk ook te verklaren uit het respect dat voor de heer Den Uyl is gegroeid in de afgelopen jaren. Ook zijn politieke tegenstanders prijzen hem voor het optreden bij de huidige gijzelingskwesties. Zo heeft de heer Van Agt mee dat men in hem de integere politicus ziet. Wat nu ook weer niet betekent dat het de anderen aan deze kwalificatie zou ontbreken. Terwijl de heer Wiegel zijn jeugd mee heeft en zijn voortreffelijke debattaktiek. Maar doorgaans stemt de kiezer op programma's in de eerste plaats. Velen echter gaan op de persoonlijkheid van de lijsttrekker af, wat ongetwijfeld het geval is geweest bij Jan Terlouw, de voorman van D'66. De motieven zijn velerlei. Daarvan een analyse te maken is bijna ondoenlijk. Nog moeilijker is het op dit ogenblik te voorspellen welke combinatie straks het regeringsbeleid zal bepalen en... wie daarvoor worden aangezocht. GEERT GROOTHOFF
Neerlandia. Jaargang 81
84
Spiegel van de Nederlanden
Neerlandia. Jaargang 81
85
Uit Noord en Zuid Toeristische samenwerking tussen de drie Beneluxlanden Sedert enkele jaren werken de Beneluxlanden ook op toeristisch gebied samen. Binnen de Benelux Economische Unie is een Bijzondere Commissie voor Toerisme gevormd, die op pragmatische wijze naar meer coördinatie streeft. In deze commissie zijn vertegenwoordigd de nationale bureaus voor toerisme van België, Nederland en Luxemburg. Zij sloegen in 1973 voor de eerste maal de handen ineen om in een gezamenlijke campagne het Benelux-publiek meer te interesseren voor uitstapjes en korte vakanties in ons eigen Beneluxgebied. Het uitgangspunt daarbij was, dat Benelux nog altijd een flink stuk kleiner is dan het grondgebied van Engeland of de Bondsrepubliek, waardoor het qua afstanden als één gebied kan worden beschouwd. Voor een Antwerpenaar ligt Gelderland immers niet verder dan de Ardennen en een Rotterdammer is even vlug aan de Belgische kust als in Friesland. Anderzijds zijn de verschillen van steden en landschappen zo groot, dat zelfs binnen dit relatief kleine gebied het ‘dépaysement’ gegarandeerd is. Dit alles werd in 1973 duidelijk gemaakt in een overvloedig geïllustreerde brochure met als titel ‘Benelux, grenzeloos vrij’, die in een oplage van bijna een half miljoen exemplaren werd verspreid en waarvan de oplage thans volledig is opgebruikt. Tevens werden van 1974 tot 1976 in het stille seizoen maandelijks gemeenschappelijke toeristische persberichten gestuurd naar de bladen van de drie landen. Gelijktijdig werd gewerkt aan een eenvormig klassifikatiesysteem voor hotels in de drie Beneluxlanden. De uitgangspunten voor deze klassifikatie zijn thans vastgelegd. Er zijn echter nog een aantal technische problemen op te lossen alvorens deze klassifikatie in Benelux kan worden ingevoerd. Thans gaat er een nieuwe gemeenschappelijke actie van de drie Nationale Toeristische Diensten van start. Ouder de speelse slogan ‘Benelux, ons eigen buitenlandje’ wordt een reklamecampagne gevoerd waarin de aandacht wordt gevestigd op de vele en gevarieerde mogelijkheden die Benelux biedt voor een weekend, een korte vakantie of een daguitstap in het voor- of naseizoen. De maanden van maart tot juni zijn een uitstekend geschikte periode voor dergelijke korte breaks: de lente is immers een mooi jaargetijde met vaak zonnig weer, vele vrije dagen en zonder de soms benauwende drukte en verkeersproblemen van het hoogseizoen.
Spektakelbeurs voor de Nederlanden Eén van de evenementen die een brug slaat tussen Noord en Zuid is de langzamerhand traditie geworden ‘Spektakelbeurs voor de Nederlanden’. Het is een beurs voor toneel, muziek, dans, ballet, mime, poppenspel, jeugdtheater, muziektheater, cabaret, kleinkunst, pop en jazz. De derde beurs wordt ook nu in Breda gehouden in het begin van het jaar. De organisatie berustte bij de Culturele Raad Limburg, de Interprovinciale Cultuurraad in Antwerpen, de gemeente Breda en de Culturele Raad van Noord-Brabant in het kader van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag.
Neerlandia. Jaargang 81
Benelux informatiepakket De advertenties die in maart en april 1977 in de pers van de drie landen verschijnen bevatten een coupon die men kan uitknippen en insturen. Wie dat doet ontvangt een informatiepakket met onder andere een grote, kleurige, aantrekkelijk geïllustreerde toeristische kaart van Benelux. Op de achterkant staat een lijst van allerlei toeristische bezienswaardigheden in de drie landen, die het hele jaar door geopend zijn. Bezienswaardigheden die in de winter tijdelijk dicht gaan, staan niet vermeld, omdat de nationale toeristische bureaus extra publiciteit willen geven aan die toeristische attrakties en bezienswaardigheden die ook buiten het seizoen hun deuren open houden. Dat het aantal daarvan verrassend groot is kan in deze folder met één blik worden vastgesteld. Verder bevat het Beneluxinformatiepakket een arrangementenbrochure van elk van de drie landen. Voor België en Luxemburg is het de eerste maal, dat de nationale bureaus voor toerisme zo'n brochure uitgeven. Voor Nederland is het de eerste maal, dat de NBT-arrangementenbrochure op grote schaal ook in België en Luxemburg wordt verspreid. De toerist in Benelux krijgt nu een kompleet overzicht van nagenoeg alle korte verblijfarrangementen die hoteliers en VVV's hebben samengesteld. Het blijkt, dat er aan dit soort informatie veel behoefte bestaat. De interessante aanbiedingen voor weekends en korte vakanties worden dan ook steeds talrijker. Vele hoteliers stoppen allerlei extra's in deze arrangementen, die aangeboden worden tegen een prijs die vaak aanmerkelijk beneden de kamer- of pensionprijs ligt. De hotelhouders zien hierin een middel om ook buiten het drukke seizoen publiek te trekken. Voor de toerist is het een plezierige formule om tegen een aanvaardbare prijs enkele dagen te relaxen. Voeg daarbij de reeds genoemde korte afstanden binnen Benelux en de aantrekkelijkheid van het arrangement is duidelijk.
Nederlandse toeristenkaart voor Benelux Sedert 1960 is ingevolge de Benelux-Overeenkomst inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied, de personencontrole aan de binnengrenzen van Benelux afgeschaft. Dit betekent echter niet, dat onderdanen van een Beneluxland, die zich naar een ander Beneluxland willen begeven, niet in het bezit van een identiteitsbewijs moeten zijn. Weliswaar behoeven zij geen identiteitsbewijs meer te tonen aan de Nederlands-Belgische of aan de Belgisch-Luxemburgse grens, doch eenmaal in een partnerland aangekomen moeten zij, evenals de inwoners van dat land, te allen tijde in staat zijn tegenover de plaatselijke politiële en justitiële autoriteiten hun identiteit aan te tonen. Voor inwoners van België en Luxemburg kan dit geen probleem vormen, omdat zij een officiële identiteitskaart bezitten, welke zij steeds bij zich moeten hebben. In Nederland bestaat zulk een verplichte identiteitskaart echter niet. In verband met de moeilijkheden die daaruit kunnen voortvloeien voor Nederlanders die zich naar België of Luxemburg begeven en tevens ten einde het intra-Beneluxverkeer nog verder te vergemakkelijken zal binnenkort in Nederland, naast de reeds bestaande reisdocumenten een nieuwe identiteitskaart (toeristenkaart) worden ingevoerd, welke een onbeperkte geldigheidsduur heeft doch uitsluitend
Neerlandia. Jaargang 81
geldig is voor het Beneluxgebied. De prijs van deze kaart bedraagt f 2,50 exclusief gemeentelijke leges. Zij zal voorlopig alleen worden uitgereikt door de gemeentebesturen in de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.
Neerlandia. Jaargang 81
86
Educatief gebruik radio-zenders Op de internationale golflengte-conferentie in 1975 is aan Nederland en België een aantal radio-frequenties toegewezen, waardoor, hoe dan ook, tegemoet kan worden gekomen aan de in het volksontwikkelingswerk in Nederland en Vlaanderen levende behoefte aan uitzendingen ten dienste van het onderwijs en de volksontwikkeling. De toewijzing van één lange-golf-frequentie aan Nederland en België gezamenlijk voor het Nederlands taalgebied ten behoeve van de Nederlandse cultuur dwingt tot bezinning op het gebruik van radio voor onderwijs- en volksontwikkelingsdoeleinden in het algemeen en op de wijze waarop genoemde integratie formeel en inhoudelijk zou kunnen worden uitgewerkt. De Nederlandse minister van onderwijs dr. J.A. van Kemenade en staatssecretaris dr. G. Klein hebben op 17 maart de voorbereidingscommissie open universiteit geïnstalleerd. De comissie zal de bewindslieden van adviezen dienen over de organisatorische opzet, de onderwijskundige vormgeving, financiering en fasering in de realisatie van een open universiteit in Nederland.
Oproep Vaak klagen de Vlamingen dat ze in Brussel als tweederangsburgers behandeld worden, dat men hen niet eerbiedigt, dat men in de grootwarenhuizen het Nederlands niet gebruikt, dat in banken en verzekeringsmaatschappijen - op een paar uitzonderingen na - het Frans steeds overheerst, dat Brussel een Franstalig uitzicht heeft, dat de Brusselse francofonen zich arrogant aanstellen en hen negeren. Met deze klachtenlitanie zou men zeer gemakkelijk heel wat bladzijden kunnen vullen. Maar is de schuld wel steeds bij de francofonen gelegen? Moeten de Vlamingen niet eens op eigen borst kloppen en zich afvragen of zij zelf niet in grote mate de schuld dragen? U die dit artikel leest, wees eens eerlijk met u zelf; hoe vaak gebeurt het niet dat, wanneer u in Brussel komt, u automatisch naar het Frans overschakelt, in winkels, op straat, in de bureaus, zelfs in de officiële diensten? Indien de 400.000 Vlamingen, die dagelijks naar Brussel komen werken of winkelen, steeds en overal hun taal zouden spreken, dan kan ik u verzekeren dat de toestand vlug zou veranderen. De eerbied voor de Vlaming (en zijn geld) alsmede voor het Nederlands, zou alras merkbaar worden. Indien de Vlamingen een beetje konsekwent zouden zijn, dan zou op enkele jaren tijd de toestand er heel wat anders kunnen uitzien dan vandaag. Brussel zou meer en meer met de realiteit rekening houden en moeten houden. Om deze idee te propageren, om hieraan regelmatig te herinneren, om de Vlamingen in het hinterland wakker te schudden en een klein beetje meer Vlaamsbewust te maken, hebben het VLAAMS KOMITEE (waarvan ik het genoegen heb voorzitter te zijn) het initiatief genomen om een grootscheepse vensterafficheslag op het getouw te zetten in het Vlaamse land zelf, met de slagzin ‘Spreek steeds uw taal te Brussel’. Deze kleine affiches (30 × 40 cm) zouden OVERAL in Vlaanderen moeten uithangen,
Neerlandia. Jaargang 81
niet alleen aan de vensters van huizen en appartementen, maar in alle openbare gebouwen, scholen, stadhuizen, kerken, feestzalen, cultuurcentra en noem maar op. Willens nillens zullen de Vlamingen er dagelijks aan herinnerd worden dat ze te Brussel steeds hun taal moeten gebruiken. Het is een gezamenlijke campagne waaraan iedereen die het wil, kan meehelpen. Wij doen een algemene oproep, wij richten ons tot alle Vlaamse verenigingen en alle Vlamingen, van welke strekking ze ook mogen zijn, met het verzoek mee te helpen. Het is een campagne ten bate van gans de Vlaamse gemeenschap. Om de actie te vergemakkelijken en te centraliseren werd er een speciale rekening geopend - nr 437-6155201-07 van ‘Spreek uw taal’ - Brussel 4. De affiches, die 10 fr per stuk kosten, kunnen besteld worden op de betalingsstrook ot bij S. Szondi, Ch. Degrouxstraat 78 te 1040 Brussel. Deze actie is broodnodig en daarom moet zij slagen. Zij moet grootscheeps zijn en algemeen. Daarom ook doen wij niet alleen een oproep tot individuen, maar vooral tot verenigingen en groeperingen, en hopelijk ook politieke, die zoveel mogelijk de handen in elkaar zouden moeten slaan om zich SAMEN in hun gemeente nu actief in te zetten en bv. ter gelegenheid van 11 juli de gemeente een gans bijzonder uitzicht te geven. Wij willen ons volledig inzetten, maar atléén kunnen wij het niet. Daarom deze oproep tot mede- en samenwerking. Wij hebben 100.000 meerkleurige vensteraffiches laten drukken. Wij nemen dus een groot financieel risico. De hele actie wordt inderdaad gevoerd zonder enige subsidie. Wij wensen dat de Vlamingen er zelf een succes van maken. Wij zijn enkel de initiatiefnemers. Vergeet het niet: ‘Brussel is ons aller zaak’. Spreek er dus steeds uw taal en helpt met vereende krachten dit te propageren, vooreerst door dit toe te passen en vervolgens door zoveel waar u kunt de affiches uit te hangen, het hele jaar door. dr. jur. S. SZONDI, gemeenteraadslid te Etterbeek
Vakantiecursus voor leerkrachten lager onderwijs In het kader van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag zal van 4 tot en met 14 juli 1977 voor de negentiende maal een vakantiecursus in België worden gehouden voor leerkrachten van Nederlandse scholen voor (gewoon en buitengewoon) lager onderwijs, alsmede voor studenten van pedagogische academies die verwachten in 1977 de bevoegdheid als onderwijzer te behalen. Het aantal deelnemers zal ten hoogste 60 kunnen zijn. In verband met de te verwachten integratie tussen het kleuteren lager onderwijs zal een aantal hoofdleidsters van het kleuteronderwijs aan de cursus kunnen deelnemen. Indien het aantal meldingen het toelaat zullen ook leidsters, in het bezit van de hoofdleidsterakte in aanmerking kunnen komen.
Stichting samenwerkingsverband Zeeuws HBO Aan de redactie van ‘Uitleg’ ontlenen wij het bericht dat op een vergadering over het Hoger Beroepsonderwijs in Zeeland in Middelburg is besloten tot een stichting inzake samenwerking van deze tak van onderwijs in Zeeland. De vertegenwoordigers
Neerlandia. Jaargang 81
van de besturen van de Rijkspedagogische Academie, de Hogere Technische School, de School voor Fysiotherapie en de Laboratoriumschool en vertegenwoordigers van de gemeenten Goes, Middelburg en Vlissingen namen het besluit tot oprichting van het stichtingsverband.
Neerlandia. Jaargang 81
87
Werkgroep 19e eeuw Mij. Der Nederlandse Letterkunde Op 27 november van het vorige jaar werd in den Haag de Werkgroep 19e Eeuw opgericht, die is voortgekomen uit een initiatief van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Doelstelling van de werkgroep is de studie van de negentiende eeuw in de ruimste zin te bevorderen. Daarbij wordt gedacht aan ontsluiting van materiaal in bibliotheken en archieven, d.m.v. bibliografieën en registers en het signaleren van nieuwe publicaties op verschillende vakgebieden. Tevens wil de werkgroep stimulerend en coördinerend optreden bij de organisatie van tentoonstellingen, het opzetten van projectgroepen e.d. Het werkterrein wordt globaal begrensd door de jaren 1800 en 1900. Het lidmaatschap van deze werkgroep staat voor iedereen open. Voorlopig zullen de activiteiten beperkt blijven tot de uitgave van het documentatieblad ‘De Negentiende Eeuw’ en de organisatie van een jaarlijks symposium. Het documentatieblad zal de aandacht vestigen op nieuwe vakliteratuur (interdisciplinair), op tentoonstellingen en musea en op de activiteiten van allerlei genootschappen. Tevens zullen negentiende-eeuwse tijdschriften en almanakken worden geïnventariseerd, en wordt verslag uitgebracht van lopend onderzoek. Daarnaast komt er een rubriek, geïnspireerd op het tijdschrift ‘Navorscher’, waarin met de hulp problemen op het terrein van de werkgroep opgelost kunnen worden. Het blad zal bij voorkeur echter geen bijdragen bevatten, die ook in andere bladen gepubliceerd kunnen worden. Om al deze taken te vervullen, zal, naast de redactie, een groot aantal corresponderende leden uit verschillende vakgebieden noodzakelijk zijn. Het tijdschrift zal vier keer per jaar verschijnen. De organisatie berust bij een bestuur van vier personen: dr. H. van Dijk, prof. dr. M.H. Schenkeveld, prof. dr. A.L. Sötemann (voorzitter) en drs. P.A.W. van Zonneveld. De redactie van het documentatieblad bestaat uit zes personen: M. Keyser, drs. N. Maas, drs. M. Mathijsen, drs. J. Siesling, drs. J.P. Raat en drs. P.A.W. van Zonneveld. De laatste voert het redactiesecretariaat. Nadere inlichtingen worden verschaft door het secretariaat van de werkgroep p/a Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Universiteitsbibliotheek, Rapenburg 70-74 te Leiden.
Vooroordelen moeten weg uit onze geschiedenisboekjes Onder deze titel heeft Kick Schnöder in het orgaan van de Raad van Europese gemeenten een artikel geschreven over de studie ‘De problematiek der vooroordelen en haar impact op het geschiedenisonderwijs’ van de Belgische hoogleraar Louis-Theo Maes. Wij weten maar al te goed hoe dikwijls in de geschiedenisboekjes in de Nederlanden vertekende beelden worden gegeven. ‘De beschaafde mens van deze eeuw heeft over de energie, de materie en de natuur een merkwaardige heerschappij verworven, en ook zijn vat op het lichamelijk lijden en de vroege dood maakt grote vorderingen. In tegenstelling tot deze ontwikkeling echter leven wij, wat de relaties onder mensen betreft, nog in de Steentijd. Dit gebrek aan sociaal inzicht schijnt de vooruitgang van de positieve wetenschappen zinloos te maken’. Aldus het begin van de publicatie. Professor Maes is daarmee één van de weinigen, aldus Schröder, die
Neerlandia. Jaargang 81
gehoor heeft gegeven aan de op roep van het Interministerieel Comité van de Raad van Europa om te komen tot de oprichting van een nationaal voorlichtingscentrum met de bedoeling een nieuwe didactiek voor het geschiedenisonderwijs uit te werken. De hoogleraar gaat met name in op een aantal vooroordelen, die een verder samengaan van de volkeren van deze aarde blijvend tegenhouden. Voorbeeld: Nederlanders vinden niets doller dan domme grappen over nog dommere Belgen te vertellen, terwijl de Belgen omgekeerd zich uitputten in een even weinig vleiend proza over hun noorderburen. Samen nemen ze vervolgens de ‘Brusselaar’ op de korrel. Woorden als ‘Yanks’, ‘Moffen’, ‘Polakken’, ‘Kaaskoppen’, ‘Nikkers’ en termen als ‘Italianen zijn onbetrouwbaar’, ‘het gele gevaar’, ‘Gierige Jood’, ‘Christenhond’ en ‘heiden’, worden nog steeds, aldus professor Maes, regelmatig gebruikt en verschillende van deze termen komen nog in geschiedenisboekjes voor, waarmee wij onze kinderen plegen ‘het goede uit het verleden’ bij te brengen. Meer op het geschiedenisonderwijs inhakend geeft de hoogleraar, volgens Schröder, een prachtig voorbeeld van een onzinnig vooroordeel, dat in dit speciale geval samengaat met een imperialistisch streven: Waarom worden Frankrijk en Engeland nog steeds tot de ‘Grote Vier’ gerekend. Noch Frankrijk, noch Engeland hebben vanwege hun economisch potentieel, hun muntwaarde, hun bevolkingsaantal, territoriale oppervlakte, hun atoomkracht of andere reden immers recht op deze titel. In Amerika wordt onderwezen dat dit land door de ‘Pilgrimfathers’, die in 1621 met hun ‘Mayflower’ over de Atlantische Oceaan trokken, werd ontdekt. Men vergeet daar echter, dat de Spanjaarden een honderd jaar eerder al grote nederzettingen in dat land hadden. In het algemeen stelt professor Maes de vraag: Vergelijkt het geschiedenisboek regelmatig de historische problemen met de hedendaagse actuele situaties en werd er ooit weleens gewezen op het feit dat de ‘helden’ uit onze historie ook fouten maakten, omdat het tenslotte mensen waren? In totaal heeft professor Maes een lijst opgesteld van 120 vragen die uitgaan van een vooroordeel, dat onze schooljeugd dagelijks min of meer als vanzelfsprekend wordt opgedrongen. Inmiddels heeft het initiatief van professor Maes al heel wat resultaten opgeleverd. Bij onze Zuiderburen werd een dag belegd voor geschiedenisleraren, waarbij hen de lijst werd voorgelegd. Voorts werd de lijst voorgelegd aai de geschiedenisexperts in de Raad van Europa, die de lijst volledig aannamen en aanbevolen bij alle lidstaten van de Raad. Voor zover bekend werd in Nederland, aldus Kick Schröder, tot nu toe helaas nog nauwelijks initiatief in deze richting genomen.
Nieuwe voorzitter NUFFIC Mr. F.J. Kranenburg, oud-commissaris van de koningin in de provincie Noord-Holland is mr. Ch. M.J.A. Moons opgevolgd als voorzitter van de Stichting der Nederlandse Universiteiten en Hogescholen voor Internationale Samenwerking (NUFFIC). Ter gelegenheid van de officiele overdracht van het voorzitterschap zei staatssecretaris dr. G. Klein o.m.: ‘Het zijn alleen de universitaire instellingen die de wetenschappelijke en technische groei, waaraan de ontwikkelingslanden zo'n sterke behoefte hebben, mogelijk kunnen maken, omdat zij in zich de zo belangrijke elementen opleiding, fundamenteel en toegepast onderzoek combineren’. In steeds
Neerlandia. Jaargang 81
toenemender mate gaat de universiteit in de ontwikkeling van de samenleving een rol speten.
Neerlandia. Jaargang 81
88
Derde Frans-Vlaamse veertiendaagse te Nieuwpoort In het zopas verschenen huldeboek aan André Demedts, schrijft L. Verbeke, secretaris van het Komitee voor Frans-Vlaanderen: ‘sinds drie jaar wordt ook een Frans-Vlaamse veertiendaagse op touw gezet in Nieuwpoort o.l.v. burgemeestersenator G. Mommerency’. Dat dergelijke organisatie reeds enige naam (faam?) verworven heeft, bewijst overduidelijk de melding in voornoemd werk. Op een paar uitzonderingen na, mag verklaard worden ‘derde keer, goeie keer’. De openingszitting, op 2 april jl., in aanwezigheid van mevrouw R. De Backer-Van Ocken, minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden en tal van vooraanstaanden w.o. een sterke afvaardiging uit Frans-Vlaanderen, was opnieuw hoogstaand. De toespraken van de minister, van de heer Billiaert, conseiller général uit Sint-Winoksbergen en van burgemeester-senator Mommerency (Nieuwpoort) werden afgewisseld door het optreden van ‘Les Choeurs du Groenberg’ (Sint-Winoksbergen) en van het Beauvarlet kamerkoor (Nieuwpoort). Jammer dat de tweetalige Billiaert z'n moedertaal (het Vlaams) ruilde voor het Frans, bevreesd om de draad kwijt te raken! Een volgende maal zou hij beter doen ... en inderdaad, tijdens de ontvangst op het stadhuis van Sint-Winoksbergen, op 16 april jl. (tijdens de Frans-Vlaamse-reis), sprak hij allen toe, in onvervalst Frans-Vlaams! De artistiek-historische avond, met medewerking van E.H. Deschrevel, die handelde over oude orgels in West- en Frans-Vlaanderen,
Op de eerste rij: Minister De Backer, burgemeester Mommerency (Nieuwpoort), E. Vansteenkiste, volksvertegenwoordiger, Mevr. Platteau - Van Elslande, lid bestendige deputatie, Arrondissementskommissaris Dezitter, burgemeester Vanhee (Veurne), Senator A. Vandenabeele.
en dr. E. Defoort over het werk van Vital Celen, bracht - alhoewel de onderwerpen uiterst interessant waren - niet het verhoopte (publieke) resultaat. De folkloristische avond was iets van de bovenste plank. R. Watthy, de all-round ‘Streuvels’ uit Woumen heette de groepen uit Hondschoote en Sint-Winoksbergen welkom. Vooral ‘Les Joyeux Berguois’ (zwierige oudjes tussen 65 en 85 j.) uit laatstgenoemde Frans-Vlaamse vestingstad, toonden zich aan hun beste zijde en brachten een niet eerder geziene ‘show’. Dat is folklore! Merkwaardig - het dient gezegd - was wel dat ze allemaal hun pittig Vlaams spraken. Zelfs jongeren (uit Hondschoote) spraken dit. De muzikale avond met opnieuw het Beauvarlet kamerkoor en ‘Les Choeurs du Groenberg’ met een meer uitgebreid programma, was buitengewoon. Frans-Vlaamse liederen waren nimmer uit de lucht in een volle zaal van de Zusters Clarissen. De burgemeestersvergadering, waar lic. Zwaenepoel over ‘watertoerisme’ handelde, werd gevolgd door een toneelopvoering van ‘Menschen lyk wyder’. In een soms muisstille, uitverkochte zaal, bracht het Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen, o.l.v.
Neerlandia. Jaargang 81
Flor Barbry, een meesterlijke vertolking. DAT wordt sinds 20 jaar gesmaakt en gevolgd, hier, en in Frans-Vlaanderen. Zo moet het verder gaan! Ook op 16 april, toen met 54 ingeschrevenen naar ‘La Flandre verdoyante et fleurie’ werd gereisd, scheen de zon in ieders hart. Het werd een dag om nooit te vergeten. De gidsen M. Verhaest en R. De Beer (Rexpoëde) loodsten ons door het steeds gastvrije Frans-Vlaanderen. Vier muziekkorpsen brachten, te Nieuwpoort-aan-zee, de muzikale noot. Ook de toeristen hadden uiteraard enige interesse voor het ganse ‘gedoe’ en niet in het minst voor de keurig opgestelde tentoonstelling in de feestzaal van de vismijn van 2 tot 17 april 1977. Ondertussen lonkt 1978 ons reeds toe. Belle (Bailleul) deed reeds een (eerbaar) voorstel. Graag eindigen we (opnieuw) met de woorden van L. Verbeke: ‘wie voor Frans-Vlaanderen iets wil doen, moet dit doen naar de geest van André Demedts: met illuzieloze trouw’. Nieuwpoort en Frans-Vlaanderen gingen een niet meer te scheiden huwelijk aan. ETIENNE DESAEVER Hoofd Dienst Toerisme en Cultuur
Naar een ‘Stichting voor Internationale Nederlandse Cultuurspreiding’ in Vlaanderen. Op 7 maart 1977 werd te Brussel een instelling van openbaar nut opgericht genaamd ‘Stichting voor Internationale Nederlandse cultuurspreiding’ (zie: Belgisch staatsblad, 147e jaargang, 1977, nr. 76). Deze stichting heeft tot opdracht a. het oprichten en beheren van culturele instituten en kunstinstellingen in het buitenland; b. het bevorderen, het coördineren en, waar nodig en mogelijk het oprichten van leerstoelen in de Nederlandse taal aan buitenlandse universiteiten en wetenschappelijke instellingen en het onderhouden van contacten met buitenlandse leerkrachten en studenten in de neerlandistiek; c. het verlenen van technische bijstand aan personen en nationale instellingen die culturele activiteiten in het buitenland organiseren; d. de uitstraling van de Nederlandse cultuur en de culturele samenwerking van de Nederlandse cultuurgemeenschap met het buitenland bevorderen.
De stichting wordt beheerd door een raad van beheer van dertien leden, benoemd door de openbare besturen die de doelstelling van de stichting onderschrijven a. drie leden, waaronder de voorzitter, aangeduid door de Minister die de Nederlandse cultuur in zijn bevoegdheid heeft; b. drie leden, waaronder een ondervoorzitter, door de Minister die de Nationale Opvoeding in zijn bevoegdheid heeft; c. drie leden, waaronder een ondervoorzitter, door de Minister die de Buitenlandse Zaken in zijn bevoegdheid heeft;
Neerlandia. Jaargang 81
d. vier leden benoemd door de hierboven genoemde ministeries onder personen die deskundig zijn in de buitenlandse culturele samenwerking.
Het is een goede zaak dat, naar wij hopen, er dank zij deze stichting een betere coördinatie komt inzake het buitenlands cultuurbeleid van Vlaanderen. Wij hopen echter dat het particulier initiatief, dat reeds vele jaren en onder zéér moeilijke omstandigheden heeft gewerkt, niet zal vergeten worden. Een goede samenwerking en een degelijke organisatorische binding zijn hier méér dan gewenst en noodzakelijk.
Neerlandia. Jaargang 81
89
Werkgroep Taalgebruik Sommige aanduidingen in de KREDIETBANK te o.a. DE PANNE (Zeelaan) en KNOKKE (Lippenslaap) waren tweetalig opgesteld. Het A.N.V. is tussen beide gekomen: alle vermeldingen zijn nu eentalig Nederlands. De Heer Jung, ambassaderaad bij de Westduitse Ambassade te Brussel signaleert het volgende: ‘...Ik heb de eer U mede te delen, dat onze ambassade onmiddellijk na ontvangst van uw brief van 14 mei de bevoegde instanties van de Bondsrepubliek Duitsland verzocht heeft, er in de toekomst rekening mede te houden dat Brussel een tweetalige stad is en dus het Nederlands op een voet van gelijkheid met het Frans dient te staan’... In een reclameblad dat verspreid wordt in Vlaamse gemeenten (Brabant) heeft een directeur van de firma N. GOFFART uit Sint-Agatha-Berchem het volgende laten plaatsen: BERICHT AAN DE BEVOLKING ‘FORD’. ‘Door een spijtige en onverantwoorde vergissing van een distributiefirma werden in nederlandstalige gemeenten drukwerken verspreid in de Franse taal’. ‘We verontschuldigen ons ten zeerste hiervoor bij de personen welke zulk een exemplaar hebben ontvangen’. R. FOLK, verkoopsdirecteur van de P.V.B.A. N. GOFFART. De Garage van Eddie BAL te 9330 Dendermonde gebruikte tweetalige kasbons. De Nederlandse afdeling van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht oordeelt dat deze kasbon als document dienstig is voor de boekhouding, op grond van artikel 5 van het taaldecreet van 19-7-73, uitsluitend in het Nederlands mag gesteld worden. Naar aanleiding van onze brieven heeft de directie van de OFFICE DES PROPIETAIRES Naamsestraat 80 te 1000 Brussel haar taalpolitiek in de Brusselse agglomeratie gewijzigd, d.w.z. sommige reclame-aanduidingen zijn in de twee talen gesteld, de plaaaten worden in het Nederlands en het Frans geplaatst. Er werd een klacht ingediend bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht tegen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeits verzekering, Tervurenlaan 22 te Brussel wegens het verspreiden van tweetalige berichten (onderrichtingen) aan de personeelsleden en diensten in het Nederlandse taalgebied. Volgens artikel 39 van de taalwet mogen de berichten-onderrichtingen enkel in het Nederlands verstuurd worden. Ingevolge onze actie voert ELECTRO-CASH Borrestraat 21 1930 Zaventem nu tweetalige reclame in de Shopping Magazine (edities Brussel). Ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van de Luchtmacht stuurde de Staf aan Vlaamse firma's informatie over de Expo in het Jubelpark. De bijgevoegde plattegronden bleken eentalig Frans te zijn.
Neerlandia. Jaargang 81
Minister Vanden Boeynants: ‘Navraag bij de Staf van de Luchtmacht heeft uitgewezen dat aan de door U vermelde informatie, inderdaad een franstalige plattegrond gehecht was. ‘Ik betreur dit ten zeerste en heb de betrokken diensten, de nodige onderrichtingen gegeven opdat een herhaling van deze feiten zich niet meer zou voordoen’... De reclame van MELI - ADINKERKE was in B-Revue (N.M.B.S.) Frans-Nederlands gesteld. Voortaan wordt er voorrang verleend aan het Nederlands. Het A.N.V. is al verscheidene malen tussenbeide gekomen bij de directie van GB/INNO/BM: bijna altijd krijgen onze taalverzoeken een positieve oplossing. De taaltoestanden zijn volledig in orde in Inno-Brugge, Knokke en Gent, dit is ook het geval voor Priba-Oostende. De kaarten die zich in de agenda's van BREPOLS te 2300 Turnhout bevinden en waarop België, Nederland en Frankrijk afgedrukt staan, zijn foutief. De directie heeft de nodige correcties laten aanbrengen. E. WIEME
Belgische politieke partijen en de Noord-Zuid integratie De Belgische verkiezingen zijn achter de rug. Het is interessant om de gepubliceerde partijprogramma's na te slaan o.m. betreffende de voorstellen aangaande de culturele samenwerking en integratie van Nederland en Vlaanderen. Twee partijen hebben dienaangaande voorstellen m.n. de Christelijke Volkspartij (C.V.P.) en de Volksunie (V.U.).
C.V.P. Het partijprogramma vermeldt: - Versterking van de culturele integratie binnen de Nederlandse taalgemeenschap door o.m. het afsluiten van een Taalunieverdrag... - Uitbouw in de Belgische Radio en Televisie van het systeem ‘open school’, in combinatie met de educatieve televisie, en in samenwerking met Nederland. Daarom is vereist: - De goedkeuring van het ontwerp van wet tot uitvoering van de grondwet m.b.t. de internationale culturele samenwerking. De cultuurraden moeten bevoegdheid krijgen over de internationale culturele verdragen die hen aanbelangen. - Ontwerp van wet tot oprichting van een Kommissariaat-Generaal voor de internationale culturele betrekkingen, om alle activiteiten en bevoegdheden ten bate van de uitstraling van de Nederlandse cultuur in het buitenland te coördineren en te bevorderen.
Neerlandia. Jaargang 81
Invoeren van een passend statuut voor vaamse docenten in de Neerlandistiek in het buitenland.
Verder noteren wij nog de volgende voorstellen: - Opstellen van een cultureel uitwisselingsprogramma tussen Vlaanderen en Wallonië. - De oprichting van culturele instituten in het buitenland en de benoeming van gespecialiseerde culturele attachés aan onze belangrijkste culturele missies in het buitenland.
Volksunie Het partijprogramma van de Volksunie vermeldt o.m.: ‘Op het culturele vlak wil de Volksunie dat de samenwerking met Nederland verdiept en uitgebreid wordt. Vlaanderen moet in staat zijn internationale akkoorden af te sluiten o.m. op het vlak van de cultuur...’. Verder nog: ‘De Volksunie wil een buitenlands beleid gericht op een versnelde culturele integratie met Nederland, door het op elkaar afstemmen van het onderwijsbeleid en het cultuurbeleid in beide landen...’.
Neerlandia. Jaargang 81
90
Venster op de wereld Euregio's In het contactblad voor Nederland en Vlaanderen ‘De Band’ werd in één der laatste nummers een interessante beschouwing gewijd aan de Euregio's. In de aanhef wordt gesteld, dat de Europese Commissie zich tot heden niet bereid heeft getoond om een haar inziens ‘te ambitieus’ voorstel van het Parlement over te nemen, in gebieden ten weerszijden van bepaalde binnengrenzen Euroverenigingen op te richten die bepaalde bevoegdheden zouden moeten hebben om grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen. George Thomson, in de Commissie belast met de regionale problemen, zei ‘grote politieke en juridische moeilijkheden’ te voorzien. De door het Parlement bepleite samenwerking viel zijns inziens niet onder het Verdrag van Rome en zou een drastische wijziging van de bestaande wetgeving nodig maken: ‘Het is te ambitieus om door de regeringen te worden aanvaard’. De Commissie wenst haar eigen initiatiefrecht te behouden en zal het plan niet aan de Ministerraad voorleggen, maar het is een goed uitgangspunt voor overleg in de nieuwe Commissie. Het Verdrag van Rome is niet geschikt om de nodige juridische wijzigingen tot stand te brengen; dit zal door de nationale regeringen en parlementen moeten worden gedaan. Niettemin vroeg het Parlement de Commissie de Raad ertoe te bewegen ‘een verordening uit te vaardigen over de vorming van grensoverschrijdende regionale verenigingen’. Het Nederlandse Tweede Kamerlid Wim Albers merkte op, dat de grensstreken zich in talrijke opzichten nadelig onderscheiden van de meer centraal gelegen gebieden. Zij worden veelal aangeduid als de zelfkant, en zelfs hoewel de grotere mobiliteit van de bevolking hen na de oorlog uit hun isolement heeft verlost, bleven zij achter bij de welvaartsgroei, zoals tijdens de recessie is gebleken. Het is niet voldoende om het passeren van de grens te vergemakkelijken; in gebieden die een natuurlijke samenhang vertonen zal de grens moeten verdwijnen. Evenals de woordvoerder van de socialistische fractie, het PPR-Tweede Kamerlid Henk Waltmans, pleitte Albers voor het verkiezen van de leden van de Euregioraden. Overigens was Waltmans duidelijk teleurgesteld over de weigering van de Commissie om het voorstel over te nemen.
Adviesraad Culturele Samenwerking in de Antillen De Antilliaanse regering heeft als leden van de Adviesraad voor Culturele Samenwerking aangewezen: drs. R.A. Römer, voorzitter; drs. L.H. Daal en E.L. Petronia, leden. De Nederlandse regering heeft als leden van de Adviesraad aangewezen: dr. G.H. Veringa, voorzitter; mr. L.B. van Ommen en mr. P.J. Verdam als leden. Drs. M.D. Thijs is secretaris van de raad.
Antilliaans Nederlandse commissie
Neerlandia. Jaargang 81
Volgens een bericht in het Sticusa-Journaal is voor het opstellen van een sociaal-economisch en cultureel ontwikkelingsplan een gemengde Antilliaans-Nederlandse commissie benoemd, die een raamwerk zal opstellen voor de ontwikkeling op langere termijn van de eilanden op economisch, financieel, sociaal en cultureel terrein. De doelstellingen van de commissie zijn: vergroting van de economische weerbaarheid, verbetering van de werkgelegenheid en van de levensomstandigheden in de Nederlandse Antillen. Het rapport van de commissie zal dienen als grondslag van de toekomstige besprekingen over ontwikkelingssamenwerking. De Nederlandse regering heeft als leden van de commissie aangewezen: prof. dr. H. Hoetink van de universiteit van Amsterdam als voorzitter, drs. J. Ph. Elzerman, directeur van het kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken, dr. L. Emmerij, sector van het Institute of Social Studies en prof. dr. J.G. Lambooy, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. De Antilliaanse regering heeft in de commissie benoemd drs. R.A. Römer, als voorzitter, drs. W.A. Servage, O.S. Henriquez, Ch. Gomes Cassares, drs. Th. G.M. Thijssen, L.N. Peters en mr. A.G. Croes. De laatste neemt het secretariaat van de gemengde commissie waar.
Leraren Nederlands in Duitsland in Keulen bijeen Traditiegetrouw kwamen in het Belgisch Huis in Keulen enige tijd geleden 30 leraren Nederlands uit West-Duitsland bijeen onder leiding van de heren I. Frohne en J. Sudhölter. De cultureel attaché van België, de heer A. de Buck, trad als gastheer op. Zijn Nederlandse collega de heer Ploeg vertegenwoordigde de Nederlandse ambassade in Bonn. De heer Sudhölter merkte op dat er in de Bondsrepubliek ten aanzien van het leervak Nederlands op de scholen voortgang is gemaakt. Drs. Wilmots uit Hasselt hield een inleiding over het thema: ‘Kritische overwegingen bij onderwijsmethoden Nederlands voor anderstaligen met een verwante moedertaal’. De heer Wilmots zei dat ‘het ideale leerboek Nederlands’ voor dit doel nog geschreven moet worden. Drs. Karel van der Zande, algemeen secretaris van de Nederlandse Dagbladpers te Amsterdam, sprak over het onderwerp ‘De dagbladpers en de structuur van de pers in Nederland’.
Statusverhoging van het Nederlands aan universiteit van Stockholm Volgens een bericht van het Algemeen Nederlands Persbureau ANP gaat Zweden het onderwijs in de Nederlandse taal aan de universiteit van Stockholm opwaarderen. Deze verzekering hebben de Nederlandse en Belgische ambassadeurs onlangs gekregen tijdens een gesprek met de minister van onderwijs van Zweden Jan Erik Wikstroem. Aan de universiteit van Stockholm werd het Nederlands tot dusver gedoceerd als bijvak op het rooster Germaanse talen. In het nieuwe universitaire begrotingsjaar, vertelde minister Wikstroem, zal worden gezocht naar ruimte voor het scheppen van een eigen Nederlandse hoogleraarsstoel. De statusverhoging voor het Nederlands krijgt echter reeds zijn beslag in het lopende universitaire jaar doordat er meer geld ter beschikking zal worden gesteld.
Verdiensten voor de integratie
Neerlandia. Jaargang 81
De heer C.J.A.M. Hermans uit Vaals heeft de consulaire dienst verlaten, aldus berichten in de pers. De heer Hermans is 13 jaar honorair consul geweest. In die tijd heeft hij veel gedaan voor het leggen van contacten tussen Zuid-Limburg en het gebied van Aken. Zijn opvolger is de heer Hugo Cadenbach, bankier in Aken. Op 1 april werd in Aken officieel van de heer Hermans afscheid genomen.
Neerlandia. Jaargang 81
91
Japan-Nederland Instituut in 1976 Ook in 1976 hebben de activiteiten van het Japan-Nederland Instituut in Tokio zich gekenmerkt door grote verscheidenheid. Zo werden een vijftal publicaties door het instituut verzorgd, werd aan ruim tachtig Japanners Nederlandse les gegeven terwijl er twintig Nederlanders belangstelling toonden voor de Japanse lessen van het instituut. Zo werd een begin gemaakt met het aanleggen van een handbibliotheek en verleende het instituut voorts medewerking aan de organisatie van twee tentoonstellingen. Aan het Kaiyô-maru project werd in het afgelopen jaar wederom uitgebreide steun verleend terwijl ook door particulieren en instellingen zowel van Japanse als Nederlandse kant in toenemende mate om assistentie werd verzocht.
Publicaties Aan het eind van het jaar verscheen een belangrijke studie over het zgn. Nederlandse Nieuws. Het betreft hier een verzameling van rapporten over gebeurtenissen in de wereldpolitiek, uitgebracht door de Nederlandse handelsvestiging in Deshima aan het Japanse gouvernement in de tijd waarin Japan van de rest van de wereld geïsoleerd was. Deze studie bevat een grote hoeveelheid niet eerder gepubliceerd materiaal, waarvoor van de zijde van Japanse historici grote belangstelling wordt getoond. Het ligt in het voornemen om in 1977 een tweede deel te publiceren waarin tevens plaats zal worden ingeruimd voor de originele Nederlandse teksten. Vermeld zij dat deze publicaties geschieden met financiële steun van het ‘Japan World Exposition Commemorative Fund’. Verder verschenen twee afleveringen van het officiële orgaan van het instituut: ‘Nichi-Ran Gakkai Kaishi’ (Bulletin van het J.N.I.) waarin wetenschappelijke artikelen waren opgenomen. Onder toezicht van het instituut werd door de uitgeverij Kôdansha het afgelopen jaar een herdruk uitgebracht van de standaardwerken van Von Siebold over Japan: ‘Nippon’, ‘Flora Japonica’ en ‘Fauna Japonica’.
Nederlandse en Japanse lessen Na een bescheiden start met de lessen Nederlands voor Japanners in oktober 1975 zag het instituut zich afgelopen jaar geconfronteerd met een aanzienlijke groei van het aantal leerlingen. De ontwikkeling noodzaakte het J.N.I. de cursussen op een professionele leest te schoeien en de lessen uit te breiden. Er wordt nu 14 uur per week in het instituut les gegeven waarbij ondermeer gebruik wordt gemaakt van een door het Ministerie van Onderwijs geschonken audio-visuele cursus ‘Levend Nederlands’. In een bijlage bij dit verslag gaat de leraar Nederlands van het instituut nader in op enkele aspecten van de lessen Nederlands in Tokio. Op verzoek van een aantal in Tokio woonachtige Nederlanders is eveneens een begin gemaakt met het geven van Japanse les in het Nederlands. De opzet van deze
Neerlandia. Jaargang 81
lessen is het verwerven van een praktische taalbeheersing, zodat het accent ligt op het gesproken Japans. Aan de twee cursussen (2x twee lesuren per week alsmede 1x twee lesuren per week) nemen gemiddeld 12 leerlingen deel.
Bibliotheek Door het ‘Van Zuiden-fonds’ werd het instituut in staat gesteld een aanvang te maken met het aanleggen van een handbibliotheek. Het Algemeen Nederlands Verbond heeft eveneens gevolg gegeven aan een verzoek van het instituut een bijdrage te leveren voor deze bibliotheek. Naast Japanse standaardwerken op het gebied van de historische betrekkingen en de Rangaku (Hollandologie), is een plaats ingeruimd voor naslagwerken op het gebied van de Nederlandse taal, ‘Hollands Glorie’ en een representatieve selectie van Nederlandse literatuur. Van deze bibliotheek kan niet alleen door belangstellende Japanners, maar ook door de Nederlandse kolonie in Tokio gebruik gemaakt worden.
Tentoonstellingen In samenwerking met het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden en de Japan Ukiyo-e Society, organiseerde het instituut in een achttal plaatsen van Japan exposities van Japanse prentkunst uit het bezit van genoemd museum, dat dank zij de collecties van Von Siebold, Van Overmeer Fisscher en Cock Blomhoff over een rijke verzameling Japanse kunst beschikt. Op verzoek van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek verzamelde het instituut materiaal voor een tentoonstelling getiteld: ‘De studie van het Nederlands in het Buitenland’, die in de herfst in Antwerpen werd gehouden.
Kaiyo-Maru In het jaarverslag 1975 werd reeds vermeld dat er pogingen worden gedaan om het in de jaren zestig van de vorige eeuw te Dordrecht gebouwde schroefstoomoorlogschip ‘Kaiyô-maru’ te lichten. Het schip, dat korte tijd diende als vlaggeschip van de Japanse Shogunale marine, verging tijdens een storm in 1868 in de baai van Ezashi aan de kust van Japans noordelijke eiland Hokkaido. De duikwerkzaamheden werden na een onderbreking in de winter in juni van het vorig jaar hervat. Midden juli werd onder grote publieke belangstelling en met enige ceremonie een 16 c.m. kanon, behorende tot de hoofdbewapening van het schip, geborgen. H.M. Ambassadeur had zich bij deze gelegenheid laten vertegenwoordigen door één van de stafleden van H.M. Ambassade te Tokio. De bergingswerkzaamheden worden bemoeilijkt door een laag harde leem die de wrakstukken van het schip bedekt. Buiten een drietal kanons, waaronder een bijzonder gave en fraaie bronzen één-ponder van Nederlandse makelij, is een groot aantal granaten boven water gekomen.
Neerlandia. Jaargang 81
Met medewerking van het Rijksarchief kon beslag gelegd worden op copieën van de volledige correspondentie tussen o.m. de N.H.M. en haar adviseurs m.b.t. de bestelling uit Japan en de bouw van het schip op de Dordtse werf.
Dienstverlening In toenemende mate werd in 1976 een beroep gedaan op de staf van het instituut voor het verlenen van assistentie aan verschillende instellingen en vele particulieren. De aard van de assistentie lag vooral op het vlak van niet-commerciële tolken- en vertaaldiensten. Het verlenen van hulp aan Nederlandse bezoekers die i.v.m. wetenschappelijke of culturele activiteiten in Japan verblijven nam eveneens aanzienlijk toe. Het zij hierbij vermeld dat men van vele kanten juist ook vanwege deze dienstverlening zijn waardering voor het werk van het instituut heeft uitgesproken. Hoewel het ontbreken van ruime middelen een belemmering vormde voor het ontplooien van activiteiten die grote financiële verplichtingen met zich mee zouden brengen, is het afgelopen jaar opnieuw gebleken dat een Nederlands cultureel-wetenschappelijk pied à terre een nuttige rol vervult.
Neerlandia. Jaargang 81
92
Op de leestafel Het Maastricht-boek In ‘Limburg Vandaag’ lezen we dat voor het eerst in de geschiedenis van Maastricht, inwoners van de stad, alsmede de bewoners in de regio binnen een straal van 15 km (waarbij ook de grens van Belgisch-Limburg werd overschreden) hun eigen boek hebben samengesteld. Ze deden dat in het Nederlands of dialect, in proza of poëzie. Het initiatief ging uit van de Commissie tot Bevordering van de Culturele Belangen (CBCB). Het bijzondere aan dit (onschuldige) Rode Boekje is niet alleen dat het de burgerij aan het woord laat, maar vooral ook dat het gedrukt werd in de drukkerij van de Maastrichtse gevangenis, in de volksmond ‘'t Hilton’ genoemd, en dat het in een oplage van 100 000 exemplaren gratis wordt verspreid. Het is keurig uitgevoerd, aldus de redactie van ‘Limburg Vandaag’, telt 96 bladzijden en bevat 26 gedichten naast 18 prozastukken. Het werd verlucht met tekeningen van de kunstenaars Gène Eggen, Truus Johannesma, Freek Rusch en Peter Satijn. De omslag is van de Stadsacademie Maastricht. Het boek, dat voor een groot deel uit volkse verhalen en verzen bestaat, bevat daarnaast enkele bijdragen met literaire kwaliteiten. Financieel kon het van de grond komen met een bijdrage van de stad Maastricht, subsidiërende organen en ongeveer 40 bedrijven.
Deleu, Jozef Groot Gezinsverzenboek - 500 gedichten over leven, liefde en dood. Uitgegeven door Lanno (Tielt - Amsterdam) In dit Groot Gezinsverzenboek worden leven en poëzie in elkaar verstrengeld. In zeven delen ontrolt zich een mensenleven: - Verwachting en geboorte; vader en moeder - Het kind en de jaren van de jeugd - Het leven ontwaakt: de liefde - Man en vrouw. Het samenleven. Het huwelijk - Het ouderhuis en de herinnering eraan - Het grote leven. De vragen. De pijn - Eenzaamheid. Ziekte en dood Dit Groot Gezinsverzenboek is dus een thematische bloemlezing die de moderne Nederlandse poëzie omvat, en dit zowel uit Nederland (met 107 dichters) als uit Vlaanderen (met 89 dichters). De uitgever schreef de volgende toelichting: ‘Jozef Deleu, de samensteller van dit Groot Gezinsverzenboek, heeft zich laten leiden door de gedachte dat naast een serieuze kwaliteitsnorm, ook de graad van toegankelijkheid van de opgenomen gedichten voor de lezer belangrijk kon zijn. in de zeven afdelingen heeft hij de gedichten chronologisch gegroepeerd, te beginnen met de jongste dichter. Het is bedoeld als een levensboek, waarin met de eerlijkheid van sterfbedwoorden 's mensen op- en neergang staat opgetekend. Het Groot Gezinsverzenboek wil aanleiding én oorzaak zijn om de momenten van bezinning en stilte in deze luide wereld te doen toenemen’.
Neerlandia. Jaargang 81
In deze opzet is de auteur uitstekend geslaagd. Dit Groot Gezinsverzenboek is méér dan een gewone bloemlezing, het dwingt ons tot bezinning en meditatie, en confronteert de lezer met fundamentele levensvragen. Het doorelkaar weven van gedichten van Noord- en Zuidnederlandse auteurs maakt ons bewust van de culturele eenheld, die hoe dan ook en misschien méér dan wij zelf bewust zijn, een realiteit is. Een apart ‘dichter’ in dit boek is Harold van de Perce, die speciaal voor deze bundel bij elk thema een tekening heeft gemaakt. Het zijn geen ‘illustraties’, maar authentieke benaderingen van de thema's en alsdusdanig volledig geïntegreerd in de totaliteit van het werk. Het boek is zijn prijs (900,- fr. / f 62,-) ten volle waard.
Antoon Coolen de oudere Helvoirt aan de Lei Uitgeverij Hollandia - Baarn - Derde druk, 1976. 174 bladzijden. Deze Noord-Brabantse Schetsen - vrijwel alle een enkel dorp betreffend - kunnen een openbaring zijn en een aangename verrassing opleveren voor al wie thans weer van vertelkunst weet te genieten. Ofschoon tegen 1900 geschreven, ademt deze bundel heerlijke vertellingen de sfeer van nog vroeger: van kort na het midden van de negentiende eeuw bij voorbeeld. In de allereerste zin van het boek zit de verteller in de ‘oude, gele diligence’. In andere schetsen komen o.a. voor: de schutters, de oude dorpsdokter versus de jonge arts, de eenzame heibewoner, de dorpsdeugniet en de dorpsdame. De vertellingen handelen van leven en dood, maar doen dit in de anecdotische vorm van levendige dorpsgebeurtenissen. De bundeling ervan was in voorbereiding toen de jonge auteur stierf (1905). Als kranteschetsen zijn de vertellingen herontdekt door Willem Hoffmann, bekender journalist dan de vergeten auteur. Hij heeft, als Naschrift aan zijn piëteitsvolle uitgave een korte biografie meegegeven. De verteltoon staat in levendig Algemeen Beschaafd Nederlands. De gespreksgedeelten verlopen in nog levendiger dialect, dat in deze uitgave is getoetst op echtheid. De uitgever biedt een verzorgde presentatie, met overvloedige illustraties door Adine Huygen-Van Houten, die de romantische vertelsfeer rond het toch zo harde landelijke leven zuiver treffen. A.E.v.P.
‘Scheps inventariseert’ deel II. Uitgave: Op Korte Golf-Den Dolder, 690 bladzijden. Met grote belangstelling hebben we het tweede deel van ‘Scheps inventariseert’ gelezen. Een interessant boekwerk, evenals deel I, van niet minder dan bijna 700 bladzijden. Uitvoerig gaat de schrijver in op het leven van de wijlen Theo Inden, die zulk een belangrijke rol heeft gespeeld in de jaren van oorlog en bezetting na 1940. Ook de figuur van zijn echtgenote en haar aandeel in de strijd tussen 1940-1945 komen aan de orde. Ook het gehele proces tegen Theo Inden als tegen Scheps zelf wordt belicht. Met een overvloed van feiten verhaalt de schrijver wat zich in de politieke regionen afspeelde. Werkelijk boeiend is het relaas over de houding van
Neerlandia. Jaargang 81
de toenmalige minister-president, wijlen jhr. mr. D.J. de Geer die van Engeland naar Nederland terugkeerde: een diep tragische afgang van een vóór 1940 bekend politicus. Van historische betekenis voor de staatkundige geschiedenis van Nederland is het hoofdstuk ‘Het Kommunisme, de SDAP, de P vd A, de SDP/CPH en CPN. In het gedeelte waarin Scheps zijn gevoelens en denkbeelden, die hem tussen 1940 en 1945 bezielden en dreven, geeft hij een duidelijke indruk van zijn bijzonder scherpe politieke inzicht. Aantrekkelijk is vooral dat de schrijver ook de hedendaagse stromingen in zijn beschouwingen betrekt. Een uitstekend boek. Een aanwinst tot en met over het lot en het lijden in de bange tijd van de oorlog en de bezetting. G.G.
Neerlandia. Jaargang 81
93
[Nummer 4] Verbondsberichten Algemene Vergadering van het Algemeen-Nederlands Verbond De Algemene Vergadering 1977 werd op 4 juni jl. in Veere gehouden. Het A.N.V. was daarvoor de gast in het historische raadhuis, dat voor deze gelegenheid door het gemeentebestuur was afgestaan. In zijn openingswoord zei dr. jun. G.R. Piryns dat de keuze op Veere was gevallen omdat dezelfde dag in de Grote Kerk de Visser-Neerlandiaprijzen 1976 werden uitgereikt. Het jaarverslag van de secretaris, drs. M. Cantrijn, alsmede de financiële verslagen, de begroting van 1977 en van '78 van de penningmeester, drs. L.A.C.A.M. van Rijckevorsel werden goedgekeurd. Dr. G.R. Piryns werd opnieuw als voorzitter-Vlaanderen aangewezen en de heer J. Volleberg werd tweede secretaris. Als voorzitter-Nederland werd drs. M.J.A.R. Dittrich, burgemeester van Wanssum-Meerlo benoemd, in de plaats van drs. J.J. Veltmans. De heer Luc Verbeke volgde de heer Leo Vanackere als lid van het hoofdbestuur op. In het afgelopen verenigingsjaar overleden de heren dr. I.N. Th. Diepenhorst en drs. H.A. Korthals, leden van de Raad van Advies. De Algemene Vergadering benoemde ter voorziening in de vacatures en ter aanvulling tot leden de heren André Demedts te Kortrijk; prof. dr. H. Fayat, Brussel; mr. F.J. Kranenburg, Den Haag; mr. dr. Ch. van Rooy, Eindhoven en Nico Wijnen, Den Haag. De heer L.C. Kutsch Lojenga werd tot erelid van het Verbond benoemd.
Toespraak van drs. Dittrich, de nieuwe voorzitter Nederland Tijdens de op 4 juni te Veere gehouden algemene vergadering werd drs. M.J.A.R. Dittrich, benoemd tot voorzitter-Nederland van het Algemeen-Nederlands verbond. De hiernavolgende tekst is de toespraak van de nieuwe voorzitter naar aanleiding van zijn ambtsaanvaarding. Graag zeg ik U dank omdat ik mijn stage-periode in het bestuur van ons Verbond heb mogen beëindigen en omdat U mij hebt geroepen om het voorzitterschap Nederland op mij te nemen. Ik ben Uw Vergadering erkentelijk, niet omdat ik weer een functie heb toegeschoven gekregen, maar wel omwille van de functie, welke mij zo bijzonder aanspreekt. Het is overigens niet alleen binnen het raam van het A.N.V. dat wij mogen bemerken van hoe groot belang het is onze nederlandse cultuur te behouden en te onderhouden. Vele nederlanders uit de zuidelijke en de noordelijke nederlanden kunnen dat vrijwel dagelijks ervaren, hetzij in functies welke beroepsmatig worden bekleed, hetzij binnen het niet-beroepsmatige kader. Als burgemeester van een zelfs kleine gemeente welke dicht bij de twee staatsgrenzen is gelegen, ervaart men zo niet dagelijks, dan toch zeer regelmatig, de onderscheiding van mensen in groepen
Neerlandia. Jaargang 81
welke nagenoeg in elkaars cultuurpatroon passen. Het belangrijkste communicatiemiddel: de taal, levert tussen de bewoners weerszijden de grenzen nauwelijks moeilijkheden op als de eigen streektaal wordt gesproken. Mijn jaren bij de N.O.S. hebben mij geleerd, dat als ‘Brussel’ en ‘Hilversum’ elkaar ontmoetten, men niet enkel elkaars taal verstond maar dat men ook in elkaars taal kon denken, want het is dezelfde taal! Mijn voorzitterschap van de Regionale Omroep Zuid heeft mij doen ontdekken, dat de kortsluiting tussen de studio's Luik en Hasselt in Maastricht kan worden bewerkstelligd. In 1946 was ik als Leuvens student ervan getuige, dat een Leidse student tot zijn vreugde ontdekte, dat het vlaams toch eigenlijk ook nederlands was en nauwelijks een jaar later vertelde een Amsterdamse kastelein mij dat ik wel goed nederlands sprak, maar dat hij toch duidelijk kon horen dat ik een buitenlander was! Als wij tijdens de oorlog met enkele maastrichtenaren in een café of restaurant in het westen in onze eigen taal spraken, liepen spoedig de tafels rondom ons leeg...! Deze eenvoudige voorbeelden, Mijnheer de Voorzitter, doen begrijpen dat ik in de doelstellingen van het A.N.V. juist datgene aantref, dat mij boeit en dat het voor mij zo belangrijk maakt aan de realisering van die doelstellingen te mogen medewerken. Er zal veel, heel veel werk moeten worden verzet om de sedert enkele jaren ingezette goede ontwikkeling te doen voortzetten. Mijn stage-periode heeft mij doen ervaren, dat het samenwerken met U allen in het dagelijks bestuur en in het hoofdbestuur voor mij een aangename verplichting is. Ik beschouw het zonder meer als een voorrecht U, mijnheer de voorzitter, als vlaamse even-knie te kunnen en te mogen ontmoeten De kennismaking met de directeur van ons verbond, de heer Groothoff, en diens medewerkers heeft voor mij onomstotelijk bewezen, dat het verbond, ook in de
Neerlandia. Jaargang 81
94 administratieve sector een grote daadkracht weet op te brengen. En dat is toch uitermate belangrijk. Een bestuur, dat vol idealisme en met wijsheid een beleid weet uit te tekenen én een bureau dat bergen werk weet te verzetten, Mijnheer de Voorzitter, het zijn dé voorwaarden welke vervuld moeten zijn om het voornemen een algemeen nederlands congres te organiseren werkelijkheid te doen worden. Niet een ouderwets, bijna romantisch aandoend congres met een overstelpend aantal inleidingen, uitlopend in een stroom van al dan niet reële resoluties en conclusies, maar een één-daags congres ter afsluiting van de denk-arbeid in werkgroepen over onderwerpen, welke de mens van vandaag beroeren en bezighouden ter weerszijden van onze staatsgrens en welke derhalve algemeen nederlandse problemen zijn! Een congres dus dat zin heeft en dat beantwoordt aan de vele uren werk en ongetwijfeld hoge kosten van voorbereiding. Het ontwerp voor een nederlandse taalunie zal de komende maanden - en terecht! een vast agendapunt voor onze vergaderingen zijn. Ons verbond zal toch al het mogelijke en onmogelijke moeten doen om de inwerkingtreding van de taalunie te bespoedigen. Wij zullen misschien in enig opzicht moeten gaan functioneren als een pressie-groep! Het grote doel dat ons voor ogen staat zal de middelen welke wij menen te moeten aanwenden zonder enige twijfel heiligen! Ook zal gewerkt moeten worden aan de versteviging - zowel inwendig als uitwendig - van ons Algemeen Nederlands Verbond. Niet omwille van het verbond zelf, dat immers geen doel in zichzelf mag zijn, maar omwille van het dichter bij brengen en het bereiken van ons algemeen nederlands ideaal: de handhaving, de uitbouw, de versterking van de nederlandse culturele gemeenschap in al haar verschillende aspecten en facetten, waar ook ter wereld. Veel werk, heel veel werk ligt er. Dat werk zal nog toenemen. Juist daarom dank ik het dagelijks bestuur en het hoofdbestuur voor mijn candidaatstelling en dank ik de Algemene Vergadering voor mijn verkiezing. Ik kan daar slechts op antwoorden, uit de grond van mijn hart: ik wil meedoen, hier ben ik! M.J.
Maurits van Gijsegem overleden Op 13 augustus 1977 overleed in het Akademisch ziekenhuis van de Vrije Universiteit Brussel Maurits
De foto stelt voor van l.n.r. prof. H. van Nuffel, M. Van Gijsegem en de huidige secretaris Et. Schepens.
Neerlandia. Jaargang 81
van Gijsegem. Om zijn talrijke verdiensten werd hij in 1972 tot erelid van het Algemeen Nederlands Verbond benoemd. Maurits van Gijsegem zag het levenslicht te Koekelberg op 1 oktober 1905. Na studiën aan het Koninklijk Atheneum en de Hogere Handelsschool te Brussel, werd hij journalist bij Het Nieuws van den Dag en bij De Dag; later ambtenaar bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Zijn naam blijft echter voor altijd verbonden met de werking van het A.N.V. Van 1935 tot 1971 was hij secretaris van de afdeling Brussel; van 1964 tot 1971 lid van het Verbondsbestuur (Den Haag). Omwille van zijn Vlaamsgezinde en groot-Nederlandse activiteit werd hij op 10 mei 1940 aangehouden; op 20 mei bevond hij zich in de kiosk te Abbeville waar Joris van Severen werd vermoord. Over de moordpartij en de wegvoering publiceerde hij in 1941 een werk onder de titel Het Bloedbad te Abbeville. Maurits van Gijsegem beschikte trouwens over een indrukwekkend archief van het Vlaams cultureel leven te Brussel en de Vlaamse strijd in het algemeen. Een deel hiervan werd tentoongesteld tijdens de Tentoonstelling Hippoliet Meert stichter van het A.N.V. in november 1974, in de Rik Woutersstudio te Brussel. De talrijke bezoekers aan de tentoonstelling hebben zich dan kunnen overtuigen van de waarde van zijn uiterst rijk en waardevol archief. Niet alleen de Vlaamse Brusselaars maar alle leden van het A.N.V. en al dezen die geloven in de gemeenschap der Nederlandssprekenden brengen hulde aan deze onvermoeibare en bescheiden werker. Prof. Dr. Herman van NUFFEL Voorzitter A.N.V. Brussel
Neerlandia. Jaargang 81
95
Feest te Veere Uitreiking van de Visser-Neerlandiaprijzen 1976 Het eerste weekeinde van juni was het feest in Veere. Vrijdag de derde kwamen van heinde en verre de leden van ‘De Vrienden van Veere’ naar hun Zeeuwse stadje voor een congres. De volgende dag, zaterdag 4 juni, vergaderden de afgevaardigden van het Algemeen Nederlands Verbond in de ochtenduren in het schilderachtige raadhuis achter de vijfhonderd jaar oude gevel. En 's middags ontvingen de laureaten van de Visser-Neerlandiaprijzen in het schip van de Grote Kerk de oorkonden. Het wijde land en het Veerse Meer lagen tot aan de horizonten uitgestrekt onder een laag wolkendek. Zo nu en dan brak de zon door. Kort na het middaguur marcheerde het fanfarekorps ‘Veere's Genoegen’ langs de Schotse Huizen op weg naar de O.-L.-Vrouwe Kerk - de Grote Kerk - waar dr. G.R. Piryns, namens het hoofdbestuur van het ANV, de ongeveer vierhonderd aanwezigen, waaronder tal van officiële gasten, toesprak. Dr. Piryns en drs. M.J.A.R. Dittrich, leden van het presidium van het Verbond, reikten die middag negentien prijzen uit voor een gezamenlijk bedrag van f. 102.000.- of 1.500.000 Belgische franks. Burgemeester A. Hack van Veere was gastheer. Het verheugde hem, dat na Den Haag, Antwerpen en Brussel, het oude vestingstadje de eer van de plechtigheid was toebedeeld. Men mag wellicht de gevolgtrekking maken, nu Veere is opgenomen in de rij van grote steden, dat er zich perspectieven openen voor het gemeentebestuur. Al was het alleen maar wat ruimere financiële armslag van de rijksoverheid voor de oplossing van plaatselijke problemen, waarmee het gemeentebestuur worstelt. De burgemeester vond het overigens niet nodig zich denkbeeldig in de reeks van beroemde steden te scharen, want, zo meende hij terecht, Veere kan gelet op zijn roemrijke historie en zijn monumentale gebouwen zich met trots laten gelden. De hier georganiseerde tentoonstellingen onder de titel ‘Delta, cultureel gebied in historisch perspectief’ geven de verwevenheid van de culturele patronen van Nederland en België aan. En dit is, dacht ik, vervolgde de burgemeester, het belangrijkste uitgangspunt van het Algemeen Nederlands Verbond: het behoud en de ontplooiïng van de Nederlandstalige cultuurgemeenschap. Ziedaar de verklaring waarom het festijn zich in Veere voltrekt. Dr. Piryns dankte de burgemeester voor de gastvrijheid aan het ANV verleend. Het is de eerste maal dat de uitreiking in Zeeland plaatsvindt: het hart van de Delta, de draaischijf tussen Brabant, Holland en Vlaanderen. Met zijn tegenwoordigheid in Veere, na in het verleden elders de hoogtijdagen te hebben gevierd, wenst het Verbond geheel de Lage Landen, als een rijk geschakeerde eenheid, te betrekken in het streven dat op menselijk contact, samenwerking en integratie is gericht. Dr. Piryns begroette de prijswinnaars voor wie deze dag was georganiseerd. En sprak zijn erkentelijkheid uit tegenover de heer J. Lodewijck, ambassadeur van België en mevrouw Lodewijck; mr. J. Viegen, secretaris-generaal van CRM - die minister mr.
Neerlandia. Jaargang 81
Van Doorn vertegenwoordigde - en mevrouw Viegen; mr. J. Fleerackers die minister mevrouw R. de Backer-van Ocken vertegenwoordigde; dr. C. Boertien commissaris van de Koningin in Zeeland en mevrouw Boertien; burgemeester A. Hack van Veere en mevrouw Hack; dr. W. Debrock, voorzitter van de Belgische delegatie in de Gemengde Commissie van het Cultureel Accoord en mevrouw Debrock, voor hun aller komst.
Wat beoogde mr. Visser? Het Algemeen-Nederlands Verbond dankt Veere voor de gastvrijheid die ons wordt verleend. Wij mochten in het historische stadhuis onze statutaire vergadering houden en deze namiddag worden in deze historische Grote Kerk de Visser Neerlandiaprijzen uitgereikt, voor het eerst in Zeeland, het hart van de Delta, draaischijf tussen Brabant, Holland en Vlaanderen. Door deze keuze, na Den Haag, Antwerpen en Brussel wil het Algemeen Nederlands Verbond zijn Nederlandse algemeenheid onderstrepen. Wij willen ons niet laten inkapselen in een paar steden waar kantoren gevestigd zijn, maar alle lage landen (die wij blijven zien als een rijkgeschakeerde eenheid) betrekken in onze werking die gericht is op menselijk contact, samenwerking, integratie. Aanleiding tot de keuze van Veere was mede het toekennen van de Visser-Neerlandia-prijs aan Delta Cultureel. In deze zozeer geschonden, verwaarloosde en welhaast vervallen glorieuze Grote Kerk die nu gelukkig
Neerlandia. Jaargang 81
96 niet moeizaam wordt gerestaureerd, maar door Delta Cultureel gered voor een zinvolle eigentijdse bestemming, wordt voor ons allen een klemmende waarheid zichtbaar en tastbaar. We moeten onze dorpen en steden, ons land, onze rivieren en zeeën redden voor het verval. Niet uit heimwee naar het verleden, maar ter vrijwaring van de toekomst van ons volk. Want naarmate wij onze zee laten verworden tot een dode poel, onze rivieren tot open riolen, onze dorpen tot slaapplaatsen voor jachtige pendelaars, onze steden tot betonwoestijnen, zijn we aan het vervallen tot een volk zonder ziel, een onsamenhangende massa van angstige geldverdieners, die langzaam stikken in de uitlaatgassen van hun eigen schijnwelvaart. Dit wil het Algemeen Nederlands Verbond niet, en dit wilde ook Meester Visser niet, toen hij bij testament de helft van zijn fortuin toevertrouwde aan ons Verbond, dat er het Visser-Neerlandiafonds mee stichtte. Sommige punten van het testament mogen moeizaam geformuleerd zijn, of in gewijzigde tijdsomstandigheden moeilijk letterlijk toe te passen, de algemene geest is duidelijk, en de Visser-Neerlandia
Burgemeester A. Hack van Veere als gastheer (foto J.T.H.D. Schepman)
commissie, samen met het hoofdbestuur van het A.N.V. hebben er, in een jarenlange praktijk, een beleid op gebouwd dat een indrukwekkende lijst van persoonlijkheden en instellingen als laureaten van de prijs in de aandacht heeft gebracht. Uit het testament van de heer Visser blijkt een diepe bekommernis om de bedreigde mens. Hij wil alle inspanningen aanmoedigen, zowel praktische, organisatorische als wetenschappelijke en socio-culturele, die de mens helpen beschermen tegen ontketende natuurelementen, sociale gevolgen van ziekte, maar ook tegen psychische epidemieën en gevaarlijke massasuggestie die ontspruiten aan een ontwortelde hypercultuur. Al dit werk wilde de stichter van het fonds aanmoedigen, steunen, bekendmaken en huldigen. Ook persoonlijkheden die succesjacht afwijzen en (ongeacht hun knapheid of geleerdheid, hun bekendheid of onbekendheid) blijk geven van
Neerlandia. Jaargang 81
karaktervastheid en belangloze toewijding aan de wetenschap wilde hij gehuldigd zien. Dat doen wij vandaag nogmaals in deze geest, door het uitreiken van prijzen voor een bedrag van ruim honderdduizend gulden of anderhalf miljoen frank, en door het uitspreken van onze grote waardering voor de personen en instellingen aan wie deze prijzen worden toegekend. Het weze mij toegelaten hierbij onze dank en waardering uit te spreken voor de leden van de televisiejury onder voorzitterschap van de heer Hans Keuls, voor de leden van de Visser-Neerlandiacommissie onder voorzitterschap van de heer van Andel en voor de velen die meewerkten aan het omvangrijke werk van opzoeken, navragen en schiften, bestuderen en beoordelen, dat hieraan moest voorafgaan.
Delta Cultureel De stichting Delta Cultureel wil de Grote Kerk van Veere een nieuwe, eigentijdse bestemming geven, zowel door vestiging van een bestendig informatiecentrum voor het bestreken gebied, historisch èn actueel, als door het inrichten van tentoonstellingen, concerten, voorstellingen en manifestaties. In een dubbel opzicht geeft de stichting hierbij blijk van een ruime en stoutmoedige visie. Vooreerst wil de stichting zich niet opsluiten in het beperkte cultuurbegrip dat vroeger bij een bevoorrechte groep voor alleenzaligmakend gold, maar dit integreren in een levend geheel dat alle facetten omvat van het maatschappelijk leven in het Deltagebied. Vervolgens werd niet uit het oog verloren
Neerlandia. Jaargang 81
97 dat dit zee-land de poort is van een ruimer driestromenland, een gemeenschappelijk vaderland (met een meervoud dat de lage landen bij de zee wordt genoemd). Delta Cultureel wil Zeeland zien als een draaischijf tussen Brabant, Holland en Vlaanderen. Het Algemeen Nederlands Verbond verleent aan de Stichting Delta Cultureel een Visser-Neerlandiaprijs, niet alleen als een bescheiden bijdrage tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de stichting, maar nog meer als een blijk van waardering voor dit werk van toenadering en integratie.
Service d'Animation Culturelle Met een bijzonder genoegen verleent het Algemeen Nederlands Verbond de Visser-Neerlandia prijs aan een Waalse instelling, de Service d'Animation Culturelle en langues Germaniques te 's-Gravenbrakel ofte Braine-le-Comte en aan haar bezieler, de heer Jean-Pierre Gailliez en zijn medewerkers. Deze groep, opgericht in 1972, wil Waalse leerkrachten, leerlingen en schoolgemeenschappen helpen en stimuleren om onder meer de Nederlandse, maar ook Engelse en Duitse, taallessen levendiger en efficiënter te maken. Ook wil de groep persoonlijke kontakten van Waalse leerkrachten en leerlingen met Nederlandstaligen bevorderen en organiseren. Zij organiseren o.m., met eigen studenten, voorstellingen in het Nederlands en het Engels, uitwisselingen tussen klassen, leerkrachten en pedagogische centra uit de twee taalgemeenschappen. Een informatieblad zorgt voor een geregeld kontakt. De heer Gailiez en zijn vrienden vormen eveneens de spil van de ANV-werkgroep leraren Nederlands in Wallonië. Dit werk is van grote betekenis. Wie alleen maar bedacht is op het opdringen van zijn eigen, superieur geachte taal en cultuur, bedrijft alleen maar machtspolitiek. Dit mag de stijl niet zijn van ons buitenlands cultuurbeleid. Wederzijdse eerbied en belangstelling voor mekaars taal, cultuur en volkskarakter brengt mensen en volkeren samen en doorbreekt de grenzen van onbegrip en wantrouwen. Als blijk van grote waardering en als aanmoediging gaat een Visser-Neerlandiaprijs naar de Service d'Animation Culturelle te 's-Gravenbrakel.
Noord-Zuid Contactcentrum
Neerlandia. Jaargang 81
Het Noord-Zuid Contactcentrum heeft tot doel het overleg tussen Nederlandse en Vlaamse vormingsen ontwikkelingsorganisaties te bevorderen. Het werd opgericht tijdens het 36e Nederlands Congres in 1963 te Antwerpen. Tot aan de opheffing van de Stichting voor de Culturele Integratie van Noord en Zuid was het hiervan een werkgroep. Sindsdien werkt het zelfstandig verder. Het centrum verleent wederzijdse informatie over de ontwikkelingen binnen het vormingsen ontwikkelingswerk in Nederland en Vlaanderen, zorgt voor uitwisseling van programma's, onderzoekt de problemen i.v.m. toepassing van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag, organiseert conferenties en studiedagen. De conferentie te Dworp in 1975, over ‘Het sociaalcultureel vormingswerk en het cultuurbeleid in Nederland en Vlaanderen’ was een mijlpaal. Er staan werkdagen op stapel voor deelnemers uit beide Limburgen, uit Antwerpen en Noord-Brabant, uit Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Frans-Vlaanderen en Zeeland. Het centrum krijgt een Visser-Neerlandiaprijs toegewezen. Met deze prijs huldigt het Algemeen-Nederlands Verbond het voor de buitenwereld weinig bekende integratiewerk-in-de-diepte van het Noord-Zuid Contactcentrum. Wij betrekken in deze hulde de vele organisaties en instellingen voor vormings- en ontwikkelingswerk die eraan meewerken.
Dr. Piryns opent de plechtigheid (foto J.T.H.D. Schepman)
Neerlandia. Jaargang 81
98 Het A.N.V. zal op het centrum een beroep doen om mee te werken aan de voorbereiding van een nieuw Algemeen-Nederlands Congres.
Toernooi der Lage Landen De Stichting Toernooi der Lage Landen wil het peil van het Nederlandstalig amateurstoneel verhogen. In feite is het thans 25-jarig Toernooi in het bescheiden Mheer in Nederlands-Limburg uitgegroeid tot een indrukwekkende onderneming van 25 jaar verbroedering tussen de beste amateurgezelschappen uit de beide Nederlanden. De organisatie omvat een strenge voorselectie, een intensief contact met de deelnemende verenigingen en kandidaat-deelnemers, de technische, administratieve en organisatorische begeleiding tijdens de toernooidagen en de bijna legendarisch geworden slotavond. Het belangeloos werk van bestuur en medewerkers hebben hier rond een pretentieloos gemeenschapshuis in een bescheiden plattelandsgemeente een monument van het doe-het-zelf cultuur opgebouwd, waarbij vele dure manifestaties van consumptiecultuur in onbetaalbare cultuurpaleizen verbleken. Dit jubileum mocht niet onopgemerkt voorbijgaan, en wordt met de Visser-Neerlandiaprijs gehuldigd. Onze hulde gaat mede naar het bestuur en de medewerkers, en naar de vele amateurgezelschappen in Noord en Zuid die dit alles samen opbouwden.
De Brusselse Post Toevallig staat Brussel, en met name het recht van de Nederlandse mens om in zijn eigen aloude Nederlandse stad zichzelf te zijn opnieuw in de schijnwerper van de politieke actualiteit, op het ogenblik dat een Visser-Neerlandiaprijs wordt uitgereikt aan het maandblad ‘De Brusselse Post’ orgaan van het Vlaams Komitee voor Brussel. De Brusselse Post werd in november 1950 opgericht om het Vlaams leven in Brussel te helpen bevorderen in al zijn uitingen (cultuur, onderwijs, ontspanning) om de Brusselse Vlamingen degelijke informatie te verstrekken over de taal- en politieke situatie, ze bewuster te maken en zo voor eigen taal en cultuur te bewaren. Het blad heeft geen enkele politieke noch ideologische binding, heeft een pluralistisch samengestelde redactieraad, waarin ook vertegenwoordigers zetelen van de Nederlandse Commissie voor de Cultuur van de Brusselse Agglomeratie. Wie de toestanden te Brussel niet kent kan zich nauwelijks voorstellen hoe belangrijk deze uitgave is geweest en steeds blijft als ruggesteun voor de Brusselse Vlaming om gewoon zichzelf te blijven, onder een sociale, economische en administratieve druk die tienduizenden mensen van Brabantse, Vlaamse en Limburgse afkomst in de verfransing dreef.
Neerlandia. Jaargang 81
Zonder onbescheiden te zijn mag ook niet onvermeld blijven welke zware financiële offers worden gebracht, in 't bijzonder door de uitgevers de familie van Hoorick, om deze onderneming vol te houden. Voor deze 25 jaar-lange werking ter bevordering van het Nederlands cultuur- en gemeenschapsleven, voor deze belangloze inzet van het Nederlands onderwijs en de erkenning van het Nederlands te Brussel past de toekenning van de Visser-Neerlandia prijs.
Amateurtoneel België-Nederland Het Comité Amateurtoneel België-Nederland is een bescheiden organisatie die rechtstreeks weinig naar buiten treedt, maar die sinds 1957 een berg werk heeft verzet ter wederzijdse bevordering van het amateurtoneel in Noord en Zuid. Het is dan ook in die kringen dat het Comité bekend is en hoog gewaardeerd wordt voor zijn coördinerend en stimulerend werk bij de uitwisseling van gezelschappen, het inrichten van toernooien, festivals en regieweekends, het bevorderen van Nederlandstalig toneelwerk, enz. Het initiatief om ter gelegenheid van het twintigjarig jubileum, een handboekje uit te geven voor het amateurtoneel in Nederland en Vlaanderen met onder meer een volledig overzicht van alles wat in Noord en Zuid voorhanden is op het gebied van toneelopleiding, documentatie, stromingen, instellingen en organisaties werd mede aanleiding tot het toekennen van een Visser-Neerlandiaprijs.
Prijzen voor persoonlijke verdienste De prijzen voor persoonlijke verdienste werden uitgereikt door drs. Dittrich. Het hoofdbestuur van het A.N.V. verheugt zich in het feit, dat de commissie welke de aanmeldingen onderzoekt en daaromtrent adviseert, niet naar kandidaten behoefde te zoeken! Dat bewijst dat in deze zogenoemde uiterst materialistisch ingestelde maatschappij mensen toch de ruimte hebben - of liever: de ruimte hebben weten te vinden - om goed te doen aan medemensen.
Neerlandia. Jaargang 81
99 Méér dan een politiek welke ons tracht te overreden een van bovenaf bepaald welzijn als zodanig te ervaren en te aanvaarden als óns welzijn - een objectivatie derhalve van een toestand welke uitsluitend persoonlijk, dus subjectief, kán worden ervaren - zijn de tussen-menselijke betrekkingen het aangewezen medium om ons wel te doen gevoelen! Het werk van ieder der laureaten, aan wie een persoonlijkheidsprijs is toegekend, geeft ons het geloof in de andere mens terug. En die ervaring doet ons onszelf méér wel bevinden dan het opgelegde welzijn, dat ons zo vaak zo weinig aanspreekt. Een prijs voor persoonlijke verdienste wil ik nu graag uitreiken aan de heer en mevrouw HEKMAN-DAMSTRA uit Velsen. Dit echtpaar houdt zich al vele jaren bezig met het verzamelen en bundelen van onvoorstelbare hoeveelheden oud papier. Tonnen papier worden aan de handel verkocht. De opbrengst wordt niet beschouwd als een welkome aanvulling op het A.O.W.-pensioen, maar gaat tot de laatste cent naar instellingen en stichtingen welke - zoals de heer Hekman zegt - ten doel hebben mensen die in nood verkeren te helpen! Het blijmoedige echtpaar krijgt de prijs in de vorm van een verzorgde onbezorgde vacantie. Doen wij dat niet, dan wordt de prijs toch overgeschreven. De heer Hekman heeft daar al mee gedreigd. En iedereen is het erover eens, dat de heer en mevrouw Hekman een vacantie méér dan verdiend hebben! Aan de heer 1. DONDORP uit Hilversum is de persoonlijkheidsprijs toegekend uit waardering voor zijn jarenlang werken ten bate van het gehandicapte kind, vooral van het geestelijk gehandicapte kind. Daarbij heeft de heer Dondorp met name de ouders van de geestelijk gehandicapte kinderen begeleid en heeft hij die ouders een stimulans gegeven om hun zelfvertrouwen en de zin van hun leven terug te vinden. Hij heeft zo nodig vele ouders ertoe kunnen brengen het kruis van een geestelijk gehandicapt kind te hebben niet alleen te aanvaarden, maar die kinderen, zij het op andere wijze, even lief te hebben als hun gezonde kinderen. Het werk van de heer Dondorp ondervindt allerwege veel instemming. De vorige week vrijdag b.v. vertelde de groningse hoogleraar mevrouw Bladergroen mij met bijzonder veel waardering over het werk, vooral over de zin van het werk, van de heer Dondorp. Met erkenning en met dankbaarheid voor Uw werk verleent het hoofdbestuur U gaarne deze prijs voor Uw persoonlijke verdienste. Een volgende persoonlijkheidsprijs is toegekend aan DRS. JOZEF VAN OVERSTRAETEN uit Aalst. Jozef van Overstraeten, in 1896 in St.-Truiden geboren en derhalve Limburger, is een veelzijdig erudiete man. In 1916 legde hij uiteraard met goed gevolg, zijn examen voor regent in het frans af en in 1917 legde hij nogmaals dat examen af, maar nu in het nederlands! Hij werd, na eerst nog huisleraar te zijn geweest in Antwerpen, leraar bij het hoger middelbaar onderwijs te Malonne. Daarna leraar aan de rijksmiddelbare school te Aalst. De heer van Overstraeten behaalde het licentiaat aan het Hoger Instituut voor Opvoedkunde te Gent en voegde aan zijn reeks van bevoegdheden toe het licentiaat in de kunstgeschiedenis en de oudheidkunde aan de Rijksuniversiteit van Gent.
Neerlandia. Jaargang 81
Jozef van Overstraeten heeft in de Vlaamse Beweging steeds een zeer vooraanstaande rol gespeeld, hetgeen hem niet altijd en overal in dank is afgenomen! Hij is mede voorzitter van de Vlaamse Toeristenbond, van de Vlaamse Automobilistenbond en van de Vlaamse Kampeertoeristen. Maar die bonden bewogen zich niet alleen op het toeristische vlak. Onder zijn bezielende leiding werden door die bonden zeer vele initiatieven genomen welke de culturele betrekkingen tussen Zuid en Noord bijzonder verstevigden. De heer van Overstraeten heeft voortdurend de culturele integratie van Vlaanderen en Nederland actief bevorderd in woord en geschrift. Niet voor niets wordt zijn persoon en zijn werk uitgebreid beschreven in de ‘Encyclopedie van de Vlaamse Beweging’. Mijnheer van Overstraeten, het hoofdbestuur van het A.N.V. is fier U een persoonlijkheidsprijs te mogen toekennen voor het onvoorstelbaar vele werk dat U hebt verzet in het belang van de culturele eenwording van de zuidelijke en de noordelijke Nederlanden!
Drs. Dittrich huldigt het echtpaar Hekman-Damstra (foto J.T.H.D. Schepman]
Neerlandia. Jaargang 81
100 De vierde prijs voor persoonlijke verdienste is toegekend aan de heer GEORGES SPITTAEL uit Eekloo. Wanneer wij, dames en heren, de voortgangsgeschiedenis volgen van de europese gemeenschappen - om van een verenigd europa maar te zwijgen! - dan moeten wij helaas vaststellen, dat de formule waarin die voortgang zich voltrekt, identiek is aan de formule van de sprongprocessie van Echternach! Juichen wij het ene ogenblik over de stap voorwaarts welke is gezet, het andere moment moeten wij constateren, dat in de ontwikkeling weer enkele stappen terug zijn gezet! Ligt dan niet de gevolgtrekking voor de hand, dat een verenigd europa niet aan de top van de landen wordt gebeeldhouwd, maar aan de basis? En een van de mensen die aan die basis vorm en stevigheid geven is ongetwijfeld de laureaat van dit ogenblik, de heer Spittael! Op Uw eigen wijze draagt U door Uw werk bij tot de gedachte van de wereldvrede en tot verzoening en begrip vooral tussen de volkeren van europa, die nog zo recent als vijanden tegenover elkaar stonden! Maar U doet méér! Door de opsporing van graven van gesneuvelde militairen en door de identificatie van de stoffelijke resten doet U een werk dat eigenlijk alleen door ouders van gesneuvelde militairen naar waarde kan worden geschat. Hoeveel ouders, die no zovele jaren wel moeten aannemen dat hun zoon is gesneuveld pijnigen zich door de voortdurende vraag naar het hoe en waar? Hoeveel ouders kennen spijt, dat zij het graf van hun zoon niet kunnen bezoeken omdat zij op de vraag ‘waar?’ geen antwoord kennen! U, mijnheer Spittael, hebt - hoe paradoxaal dat ook moge klinken - veel ouders de troost van de zekerheid verschaft; U hebt ouders in staat gesteld het graf van hun zoon te bezoeken; U geeft ouders en broers en zusters van de gesneuvelde soldaat telkens en telkens weer opnieuw de gelegenheid
Prijswinnaars (op de eerste rij) in afwachting van de uitreiking (foto J.T.H.D. Schepman)
om van hun liefde te doen blijken door bloemen op dat bepaalde graf te leggen. Dat verschaft veel troost voor de nabestaanden. U deed en doet daarmee een groots werk. Een werk, waarvoor het A.N.V. bijzonder graag ook aan U deze persoonlijkheidsprijs toekent!
Welzijnsprijzen De vereniging ‘Vrienden van de Emiliehoeve’ wil door middel van publicaties en preventief werk bekendheid geven aan de therapie op de ‘Emiliehoeve’ het drugvrije centrum te Loosduimen. Zij wil morele steun verlenen en ook door materiële steun het werk op de hoeve mogelijk maken, aldus dr. Piryns die de welzijnsprijzen uitreikte.
Neerlandia. Jaargang 81
De vereniging wil de continuiteit van het werk bevorderen, nieuwe ideeën stimuleren, contacten onderhouden met staf en bewoners, oudergroepen en ontspanningsgroepen opzetten en begeleiden, studiemogelijkheden verbeteren en werkgelegenheid bevorderen. Het nieuwste initiatief van de vriendenkring is de verdere opleiding van therapeuten ter begeleiding van drugverslaafden. Gezien de beperkte ervaring op dat terrein moet ook de wetenschappelijke studie van de hulpverlening aangemoedigd worden. Dit werk verdient aanmoediging en grote waardering. Druggebruik en drugverslaving zijn geen geisoleerde verschijnselen, die met het strafwetboek kunnen behandeld worden. Zij wortelen in onze overspannen hypercultuur, en zijn daarom ons aller zaak. Dààrom de Visser-Neerlandiaprijs voor de Vrienden van de Emiliehoeve, die de menselijke dimensie van dit probleem hebben onderkend en die niet, als de Farizeeër, hun broeder onverzorgd langs de weg laten liggen. De Nederlandse Cystrie Fibrosis Stichting, gevestigd te Leusden, is geen medische vereniging. Zij wil de belangen van de patiënten behartigen en de materiële en maatschappelijke zorgen verlichten van de patiënten en hun omgeving. Veel belang wordt gehecht aan de voorlichting van patiënten, ouders en allen die met de ziekte of de zieke te maken hebben. Hulp wordt verstrekt - alweer via voorlichting over alle gevolgen van deze ziekte in geestelijk, lichamelijk en materieel opzicht. Inlichtingen worden verstrekt over de benodigde apparatuur, leveranciers, servicemogelijkheden, ervaringen van anderen.
Neerlandia. Jaargang 81
101 Het bestuur wordt begeleid door een Medische Raad van Advies. De Stichting wil nu vakantiemogelijkheden scheppen voor C.F. patiënten, voorlichtingsdagen houden voor ouders, evenals ontmoetingsdagen voor adolescenten. Zowel de steunverlening als de waardering van de Visser-Neerlandiaprijs zijn hier ten volle op hun plaats. Sommigen zullen glimlachen, of zelfs met de ogen knipperen, bij het toekennen van de Visser-Neerlandiaprijs aan het Vrouwen Overlegkomitee te Antwerpen. Vele mannen én vrouwen onderschatten nog steeds de problemen die vastzitten aan de eenzijdig gegroeide mannenmaatschappij en met name de bedreiging die hiervan uitgaat voor het menselijk geluk en de kans op harmonische levensontplooiing van vele vrouwen èn mannen. Het doel van Het Vrouwen Overlegkomitee is de zaak van de vrouwenemancipatie te bevorderen door over de verdeeldheid van partijen en zuilen heen een gezamenlijke activiteit te ontplooien, afzonderlijke standpunten te formuleren en te komen tot gezamenlijke standpunten. De groep is pluralistisch samengesteld en onafhankelijk. Er is geregeld overleg. Regelmatig werden standpunten en akties gepland en uitgevoerd. Er werden enkele publicaties uitgegeven en jaarlijks organiseert de groep de Vrouwendag. Er is grote nood aan verderdoorgedreven en systematisch wetenschappelijk onderzoek rond de emancipatieproblematiek. Bestaand onderzoek is ongecoördineerd en eerder toevallig. Het Vrouwen Overlegcomité wil een analyse maken en een overzicht van het bestaand of op touw gezet onderzoek. De waarde ervan toetsen, de leemten invullen om zo in staat te zijn vorsers aan te zetten tot een stelselmatig onderzoek van dit bijna onontgonnen gebied. Het ernstig werk van overleg, bundeling en stimulering door het ondernemen op een breed en moeilijk terrein, zonder eigen politieke of ideologische doeleinden na te streven, maar met eerbiediging van de bestaande verscheidenheid op dit gebied, alsook de bekommernis om zich hierbij te laten leiden door degelijk wetenschappelijk onderzoek brachten de Visser Neerlandia commissie ertoe het Vrouwen Overlegkomitee voor te stellen voor de Visser Neerlandia prijs. Het Algemeen Nederlands Verbond heeft de commissie daarin gaarne gevolgd.
Televisiespelen ‘Het medium televisie verspreidt en verstevigt, zowel in zichtbare als hoorbare verschijningsvormen, de cultuur. Hetzelfde medium leidt, helaas, ook tot afbraak van culturele eigenheid. En hoe vaak wordt de televisie niet misbruikt, misschien en hopelijk niet bewust - maar daarom niet minder gevaarlijk’. Met deze kanttekening
Neerlandia. Jaargang 81
leidde de heer Dittrich de uitreiking van de prijzen van de televisiespelen - de laatste rubriek - in. Wij mogen ons verheugen aldus de heer Dittrich, in vele coproducties van de B.R.T. en nederlandse zendgemachtigden. Maar - helaas! - niet vaak genoeg. Wellicht speelt de kostenfactor een overigens ontrechte rol. Wellicht ook de langzaam maar zeker afglijdende smaak van de buis-maniakken, die passief de vele buitenlandse en voor hier cultuurvreemde rolprenten aan zich voorbij zien glijden! Als verontschuldiging wordt té vaak het argument gebruikt, dat er te weinig stukken voor televisiebewerking geschikt zijn! Juist in dat verband spreekt het hoofdbestuur van het A.N.V. zijn voldoening uit over het grote succes van de Visser-Neerlandia prijsvraag televisiespel 1976. Ter rechtvaardiging van dat gevoel van voldoening lees ik U graag het juryrapport onverkort voor: De voor 1976 door het Algemeen Nederlands Verbond uitgeschreven prijsvraag voor een televisiespel leverde niet minder dan 61 inzendingen op. De jury stond met dit grote aantal inzendingen voor een moeilijke taak, te meer omdat ruim 20 stukken van dusdanige kwaliteit bleken te zijn, dat deze in de
Mr. J.J. Dieleman (links) neemt de prijs in ontvangst van dr. Piryns (foto J.T.H.D. Schepman)
Neerlandia. Jaargang 81
102 einddiscussie betrokken dienden te worden. De jury heeft aan het bestuur van het Algemeen Nederlands Verbond geadviseerd een eerste prijs van f 2000,-, een tweede prijs van f 1000,- en vier prijzen van f 500,- toe te kennen. De eerste prijs dient naar het oordeel van de jury te worden uitgereikt aan Frits Enk te Den Haag voor zijn spel ‘Wie ben ik’. De hoofdfiguur van het spel is een homofiele jongeman, die door contact met een sportieve student zich geleidelijk gaat realiseren, dat zijn gevoelens voor de student van andere aard zijn dan bij een normale vriendschap. Hij wordt zich ervan bewust dat hij homofiele neigingen heeft en dat hij moet leren daarmee te leven. De dialoog is zuiver en gevoelig en de auteur heeft goedkope effecten volledig weten te vermijden. De opbouw van het spel is sober en met inzicht in de mogelijkheden van de televisie geschreven. Voor de tweede prijs beveelt de jury aan het spel ‘De Muzenplaag’ van W.J. Jansen te Den Haag. Het spel speelt in de tuin van een gefortuneerde dame, die berooide kunstenaars in huis genomen heeft om hen de gelegenheid te geven onbezorgd hun creatieve mogelijkheden uit te leven. Als het geld begint op te raken verschijnt als een reddende engel een ambtenaar met een budget, dat hij kwijt moet. Geestig, speels en met vriendelijke ironie wordt zowel de kunstenaar als het hem bemoederende subsidiebestel op de hak genomen. De vier overige prijzen zou de jury wensen te zien toegekend aan in alphabetische volgorde: Nel Bakker te Amsterdam voor ‘IJdelheid en zonde’. Dit spel geeft een doorwrocht en boeiend tijdsbeeld van Amsterdam in het begin van de 17e eeuw, met gebruikmaking van historische figuren (als J.P. Sweelinck en G.P. Sweelinck) en van figuren geïnspireerd als historische figuren (als Hendrik de Keyser, P.C. Hooft e.a.). Een kundig geschreven, goed geconstrueerd televisiespel. Yvonne Dillen te Lier, beschrijft in ‘Paradiso’ een grootvader, die door zijn nog steeds actieve levenswijze telkens in conflict komt met zijn bemoeizieke en hebzuchtige nakomelingen. Een vlot geschreven, origineel verhaal van deze tijd, waarin velen hun omgeving zullen herkennen. Gaston Gheuens te Lier, verhaalt in ‘De kerselaar’ van een overledene, wier laatste wens was in eigen tuin onder de kerselaar begraven te worden. Haar man heeft haar beloofd daaraan gevolg te zullen geven. De schrijver beschrijft op amusante wijze de consternatie van de familie en de conflicten met de ambtenarij als de man probeert zijn belofte gestand te doen. Dr. H.A. Voet te Rotterdam heeft in ‘De grootste troef’ met een spel over een kidnapping, een interessant thema ter hand genomen. Bovendien heeft hij daaraan een zeer onconventioneel verloop weten te geven.
Neerlandia. Jaargang 81
De jury(*) spreekt zijn vertrouwen uit, dat de televisiemakers in België en Nederland belangstelling zullen betonen, niet alleen voor de bekroonde stukken maar ook voor de schrijvers ervan. De plechtigheid werd besloten met een receptie, eveneens in de Grote Kerk, hetgeen voor velen de gelegenheid was de kennismaking te hernieuwen of nieuwe kennissen te verwerven. De receptie was een geschenk van het gemeentebestuur van Veere aan prijswinnaars, genodigden en aan het Algemeen Nederlands Verbond niet op de laatste plaats. Feest in Veere. Velen zullen zich die dag nog lang herinneren. GEERT GROOTHOFF
(*) De jury: Hans Keuls, voorzitter; Jos van Gorp, Nico Hiltrop, Lou de Vel en Martie Verdenius.
Neerlandia. Jaargang 81
103
Benelux, vanwaar, waarheen? Het zuiden is de aderlating in de 2e helft van de 16e eeuw, - waar het noorden zo ruimschoots van heeft geprofiteerd - weer geheel te boven gekomen. Echter niet verdwenen, gebleven is de scheiding, die na de val van Antwerpen een tragisch feit werd. Val, die voorafgegaan werd door de afschuwelijke moord op de Prins van Oranje op 10 juli 1584 te Delft. ‘Het pistoolschot van Balthazar Gérard’, zo heeft, meen ik, Eugeen De Bock in zijn magistrale werk ‘De Nederlanden’ het uitgedrukt ‘velde niet alleen Willem de Zwijger maar trof ook de Verenigde Nederlanden in het hart’. Ik sprak van een scheiding, maar alvorens er sprake kan zijn van een scheiding moet er eenheid, moet er verbondenheid zijn geweest. En hiermede ben ik gekomen bij het onderwerp, waarover ik op verzoek van onze actieve voorzitter, vanavond een korte causerie zal houden. Een causerie, waarvoor ik als titel heb gekozen ‘Benelux, vanwaar, waarheen?’. Nu weet ik niet aan wiens toedoen het te danken is, - aan onze voorzitter of aan zijn secretaresse - maar in de door mij gekozen titel werd ‘vanwaar’ als één woord geschreven, terwijl het in de uitnodiging voor deze bijeenkomst in twee woorden uiteen is gevallen. Ook hier scheiding, waar eerst verbondenheid was en ook hier geef ik - evenals dit het geval is bij de verhouding tussen onze landen zoals ik U in het volgende hoop duidelijk te maken - de voorkeur aan verbondenheid. Om niet op eigen taalkompas behoeven te varen, ben ik, in navolging van onze betreurde burgemeester Craeybeckx mijn licht gaan opsteken in de van Dale en daar bleek dat ‘vanwaar’ in één woord geschreven, - de verbondenheid dus - een grotere armslag geeft. ‘Vanwaar’ in één woord is niet altéén richting waar vandaan maar ook aanduiding van de beweegreden, grond, oorzaak, om welke reden enz... Op de vraag ‘vanwaar Benelux’, zou ik dan ook kunnen antwoorden: omdat verbondenheid meer armslag geeft, grotere mogelijkheden opent. Maar er is meer. Kenmerkend voor Benelux, voor de samenwerking binnen de Lage Landen is, dat deze samenwerking wortels heeft in een ver verleden, zij het dat de groei verschillende malen werd onderbroken en daardoor het gegroeide moest verkommeren.
Groei Een samenwerking ook die stoelt op geografische gegevenheden, op een door de natuur geschapen situatie. Dit werd voortreffelijk onder woorden gebracht door Prof. Bernard, oud-hoogleraar aan de Krijgsschool te Brussel, een Waal en als zodanig in dit geval, - waar het gaat om de samenwerking in de Lage Landen, - een onverdacht getuige. Voor Prof. Bernard, wiens boek ‘Terre Commune’ een lange belijdenis is van zijn geloof in het te samen horen van de Lage Landen, The Low Countries, les Pays-Bas, is het duidelijk dat België, Nederland en Luxemburg gepredestineerd zijn tot innige samenwerking, tot de vorming van een Beneluxgemeenschap. Een predestinatie - een voorbestemd zijn - op basis van geografische én historische gronden. Na geschetst te hebben hoe het Carolingische tijdperk eenmaal voorbij, de Lage
Neerlandia. Jaargang 81
Karel V bundelde de ‘landen van herwaarts over’ tot één geheel, de Boergondische kreits.
Neerlandia. Jaargang 81
104 Landen in talrijke stukken zijn gebarsten, zoals een vaas, die gevallen is, vervolgt Prof. Bernard: ‘Néanmoins une force mécanique tend à les réunir, comme la force mécanique, - qui charrie l'eau de nos trois fleuves, - finit par mêler leurs alluvions. L'unification bourguignonne ne sera que le terme logique d'une évolution convergente. Deux fois, en 1548 et en 1814 Benelux se fera. Deux fois, il se rompra. Dans une autre forme, il renaîtra en 1944’. 1548 was het jaar, waarin Karel V van zijn machtspositie gebruik wist te maken om van de Rijksdag een regeling van de positie van zijn ‘Landen van herwaarts over’ in één kreits, de Boergondische kreits, te verkrijgen. En interessant is het vast te stellen, dat de Oostgrens van de Boergondische kreits, zoals Karel V die in 1548 vormde, de afbakening is geworden van de Nederlandse stam tegenover de Duitse, zoals die, op een hele kleine uitzondering na, ook nu nog bestaat. In 1549, één jaar na de regeling met de Rijksdag, kon Karel V de kroon zetten op zijn dynastieke streven in de Nederlanden. Kroon, die tevens de voleinding vormde van het spel der dynastieke krachten, dat de Lage Landen tot politieke samenhang bracht. Op verzoek van Karel V zwoeren de statenvergaderingen en steden trouw aan zijn uit Spanje overgekomen zoon Philips, als hun toekomstige heer en tegelijk aanvaardden zij een éénparige regeling van de opvolging. Dat alles heeft niet kunnen voorkomen dat dit levenswerk van Karel V slechts van korte duur is geweest. Immers tegelijk met de voltooiing van de eenheld hadden krachten van verzet zich opgezameld, overal gistte ontevredenheid. Onder Karels zoon Philips zouden deze krachten spoedig tot uitbarsting komen. Wij allen kennen het resultaat van de strijd waarvan wij op school geleerd hebben dat hij in 1568 een aanvang nam. Ook de rol van den Prince van Oranje bij dit verzet is ons bekend. En zoals Prof. Geyl het schreef in zijn ‘Geschiedenis van de Nederlandse Stam’: ‘Wat de Prins van Oranje wilde, was steeds allen tegen de Spaanse verdrukker verenigen, en in de vrije Nederlanden, die hij zich droomde, moest vrijheid voor de Katholieken niet minder dan voor de Protestanten bestaan. Onder al de uitgeweken leiders was Oranje de man die dit het stevigst vasthield’. Helaas, de droom van de Prins van Oranje werd geen werkelijkheid. Integendeel, na lange jaren van strijd, afgewisseld door periodes van vrede en pogingen tot hereniging, werd in 1648 de scheiding van noord en zuid definitief en officieel. Daadwerkelijk was de scheiding reeds eerder min of meer een feit geworden. Gedurende de 80-jarige oorlog hadden betuigingen van saamhorigheid tussen noord en zuid echter niet ontbroken. Geyl stelt dan ook: Een Nederlands eenheidsgevoel bestond. Maar zeker wogen hier en ginds, als het erop aankwam, allerlei andere motieven zwaarder economisch voordeel, koloniale uitbreiding, godsdienstijver! En het noodlot had nu eenmaal gewild dat die faktoren, en vooral de laatste, binnen de Nederlandse taalgemeenschap bijna doorlopend tegen het eenheidsbesef zouden werken. Het waren niet enkel de Spanjaarden die de scheiding bestendigden, al is het dan waar dat de Zuid-Nederlanders in laatste instantie geen meester waren over hun eigen lot. Van het begin van de Nederlandse opstand af had immers de godsdienstige faktor de nationale in de weg gestaan en toen de scheuring eenmaal met geweld tot stand gebracht was en een der twee strijdende beginselen zich in elk der delen vast kon
Neerlandia. Jaargang 81
zetten, werd dat het grootste bezwaar om - althans gedurende het tijdvak waarin de Europese geschiedenis door de Katholiek-Protestantse tegenstelling werd beheerst - weer tot een hereniging te geraken. Een zeker Nederlands eenheidsbesef had zich dus in het strijdgevoel kunnen handhaven, al drukte het zich ook doorgaans in de term ‘de zeventien provinciën’ uit. Landkaarten en beschrijvingen werden nog op die grondslag vervaardigd: zelfs in notariële akten blijven de zeventien provinciën een erkende grootheid. Dat kon echter niet verhinderen dat de staatkundige betekenis van dat eenheidsbesef beperkt was en de aanvaarding van de staatkundige tweeheid in 1648 reeds grote vorderingen had gemaakt. Anna Roemer Visscher schrijft in een brief, die zij - na een harer bezoeken aan het zuiden - stuurde aan Pieter Roose, de voorzitter van de Geheime Raad, hoe ten huize van Raadpensionaris Cats op zijn gezondheid gedronken werd: ‘In 't midden van die vrolijke maaltijd werd mijn herte beroerd en ik beklaagde in mijnzelve het jammer van 't schone Nederland, verwoest en verdrukt van die helse furie, het vervloekte oorlog’. Maar in diezelfde brief maakt zij onderscheid tussen haar ‘vaderland’ - het noorden - en haar ‘vrundenland’ - het zuiden. En als de katholieke Vondel in 1648 de Vrede van Munster viert met zijn landspel ‘De Leeuwendalers’ aanvaardt hij de staatkundige tweeheid zonder bedenking. Hij laat Lantskroon dus Spanje zeggen: ‘De Noortzij blijf voortaan aen Vrijheit op zichzelf’. En zo begon dan in 1648 een periode van meer dan 150 jaar waarin noord en zuid een gescheiden staatkundig leven gingen leiden met alle gevolgen van dien. Gevolgen vooral ook voor het mentaliteitsverschil, dat
Neerlandia. Jaargang 81
105 overigens reeds in de 16e eeuw tussen noord en zuid constateerbaar was. En dat dit verschil er was ondervond in die eeuw ook de Prins van Oranje toen hij - na een langer verblijf in Delft - als gevolg van de Pacificatie van Gent weer enige tijd in Brussel mocht vertoeven. De Engelse historica Miss Wedgwood schrijft daarover in haar boek William the Silent: ‘Quickly adaptable, he knew that the informal manner of Delft would not do in the capital of Brabant, where even the demagogues expected a cortain style of a man of his position. He kept his habit of strolling through the streets on foot, but the entertainment at his table was lavish and frequent.’ Een ander getuige van de toen reeds meer epicurische levenswijze in het zuiden was Marguerite de Valois. Daarover schrijft Yves Cazaux in zijn boek ‘Guillaume le Taciturne’: ‘A table, toujours à table, parce que tel est le lieu où tous ceux de ce païs-là se communiquent avec plus de franchise, notera plus tand, au cours d'un voyage aux eaux de Spa la spirituelle Marguerite de Valois, femme d'Henri de Navarre.’
Hereniging In de 150 jaar die verliepen tot de hereniging in 1814 kon dit mentaliteitsverschil zich verdiepen onder invloed van verschil in godsdienst, staats- en bestuurssysteem en economische oriëntatie. Het bestaande verschil kon uitgroeien tot een brede kloof. Kloof, die er grotendeels debet aan was, dat een hernieuwd samengaan in 1814 mislukte. Achteraf moeten we vaststellen dat Willem I niet voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen in geestesgesteldheid en levensopvatting tussen zuid en noord toen in 1814, door een besluit van het Wener Congres, de Nederlanden weer werden verenigd. In psychologisch, tactisch en politiek opzicht schoot hij tekort, economisch was hij zijn tijd ongetwijfeld ver vooruit. Zijn tragiek was, dat de tijd hem niet werd gegund om gelijk te krijgen. De periode van de Verenigde Nederlanden van 1815 tot 1830 onder Koning Willem I is een periode, die lange tijd als een zware last heeft gedrukt op de verhouding tussen onze beide landen. Immers, de gebeurtenissen uit die periode zijn zeker niet altijd op objectieve wijze tot ons gekomen. Misschien is daardoor ook de in België heersende neiging ontstaan, of althans versterkt, om gemakkelijk, al te gemakkelijk, geloof te hechten aan het verhaal van die uitgeslapen Hollander, die ten koste van de vriendelijke Belg zich toegang wil verschaffen tot wat extra luxe. Toch schijnt het in die zogenaamde Hollandse tijd hier in het zuiden, in het huidige België, nog niet zo slecht geweest te zijn. Met enkele citaten wil ik dit toelichten. U weet dat in de betrokken periode Koning Willem I de overheersende en centrale figuur was. De heer Louis Roppe, Gouverneur van Belgisch-Limburg, heeft in zijn boek ‘Een omstreden huwelijk’ een belangrijke episode uit het leven van deze monarch beschreven op een wijze, welke zelfs bij beroepshistorici grote waardering heeft gevonden. De heer Roppe schrijft in zijn boek: ‘Willem I trachtte in alle omstandigheden te handelen als Koning der Nederlanden’ en hij citeert dan de bekende historicus Pirenne: ‘Il n'était pas et ne voulait pas être le roi de Hollande, mais le roi des Pays-Bas’. Roppe vervolgt: ‘Tot iedere prijs wilde Willem I het verwijt ontgaan meer op het noorden te zijn gesteld dan op het zuiden’. Hij citeert dan Van Kalken:
Neerlandia. Jaargang 81
‘S'il faillit parfois à des devoirs d'équité, il faut reconnaïtre que ce fut plutôt à l'avantage des Belges et de leur industrie et au détriment de ses compatriotes’. Het is niet moeilijk nog meer schriftelijke getuigen te vinden voor de bruisende activiteit van Koning Willem I om zowel de materiële als de geestelijke welvaart in het zuiden te bevorderen. Zeker, hij heeft grote menselijke en politieke fouten gemaakt, maar de omstandigheden waren er dan ook naar. In het boek ‘Guillaume I et la Belgique’ van de Waalse Belg Yves Schmitz kan men lezen hoe, in de nauwelijks 20 jaar van het bewind van Koning Willem I, twee universiteiten, namelijk Luik en Gent, werden gesticht, hoe de industrialisatie werd bevorderd, o.m. door de oprichting van de Société Générale, waarvan de statuten door de Koning persoonlijk werden geschreven, hoe kanalen werden gegraven, enz. enz. Ook John Cockerill, aan wiens naam de werven in Hoboken herinneren, mocht zich verheugen in de steun van Willem I bij de realisatie van zijn grootse plannen. In 1817 stelde de Koning het in zijn bezit zijnde kasteel en park van Seraing ter beschikking van Cockerill, terwijl hij zich tevens financieel in de onderneming interesseerde. Zoals in verschillende andere gevallen gaf de Koning ook hier, niet alleen morele steun, maar was hij bereid door materiële hulp de ontwikkeling te versnellen. Het is duidelijk dat Koning Willem I met een ongekend dynamisme en in een tempo, waarvoor onze huidige generatie zich niet zou behoeven te schamen, in korte tijd onnoemelijk veel tot stand heeft gebracht. Een andere Waal, de reeds eerder genoemde Prof. Bernard, kon dan ook in zijn inspirerend boek ‘Terne Commune’ schrijven; ‘Dans le Royaume des Pays-Bas, le plus prospère du continent lorsque éclatera la révolution de 1830, la Belgique a mieux profité de l'amalgame que la Hollande.’
Neerlandia. Jaargang 81
106 Tweemaal werd er eenheid, in 1548 en in 1814, en tweemaal ging het mis. Maar beide malen kwam die eenheid er onder invloed van buitenaf. In 1548 als resultaat van geslaagd dynastisch streven, in 1814 door een besluit van de geallieerden na de Napoleontische oorlogen. Beide malen bleek het niet mogelijk om de Lage Landen tot een blijvende eenheid te smeden. Maar, zoals ik hoop in het voorgaande aannemelijk te hebben gemaakt: de Lage Landen zijn zowel geografisch als historisch als economisch aangewezen op verbondenheid. Het was slechts wachten op de politieke wil en de politieke mogelijkheid om tot een nieuwe nauwe samenwerking te komen. Nadat we in 1830 met de wapenen in de hand afscheid hadden genomen - en de verwijdering door de neutraliteit van Nederland in 1914-1918 nog werd geaccentueerd - is het weer met de wapenen in de hand, doch nu niet tegen, maar mèt elkaar, dat in de periode 1940-1945 de basis kon worden gelegd voor een samenwerking, welke nu werkelijk belangrijke resultaten te zien geeft. Een samenwerking op basis van vrijwilligheid. Vrijwilligheid, die grote inspanningen heeft vereist om in diverse sectoren tot overeenstemming te geraken. Voorwaar een monnikenarbeid werd verricht en dikwijls opnieuw begonnen. Het is zeer toepasselijk dat in het Londense Savoyhotel, waar diverse kamers namen kregen van opera's van het duo Gilbert en Sullivan, de kamer waarin het eerste Beneluxakkoord in 1944 werd ondertekend, gedoopt werd ‘patience’ - geduld. Veel geduld was en is nodig, omdat politieke imperatieven niet altijd de beste en snelste oplossing mogelijk maken. Immers, alle resultaten
De heer Kruijtbosch: ruim initiatiefrecht.
worden bereikt in onderling overleg, met algemene stemmen, gelukkig dan ook dat we maar met zijn drieën zijn. Deze hernieuwde nauwe samenwerking tussen onze landen, waarvoor in 1944 de basis werd gelegd, is mijns inziens, over de gehele lijn in ons beider voordeel geweest. Zeker, men heeft daar wel eens aan getwijfeld - vooral in België - en maar al te graag maakt de Belg de Engelse zegswijze tot de zijne: ‘The fault of the Dutch is giving to little and asking to much.’ Feit is echter dat de goederenuitwisseling door het Benelux Douane Akkoord sterk werd gestimuleerd en dat België daar zeker niet het minst van heeft mogen profiteren. In 1948 bedroeg de export van België-Luxemburg naar Nederland afgerond 12 miljard franken, de import uit Nederland 7 miljard. Een deficit voor Nederland van 5 miljard. Na 1948, het jaar dat het Benelux Douane Akkoord werd ondertekend, verdubbelde in 3 jaar tijd het totale handelsverkeer.
Neerlandia. Jaargang 81
Maar ook het Nederlandse deficit verdubbelde van 5 tot 10 miljard en dit bij een totale Nederlandse export van 14 miljard. In 1970 was de Belgische export naar Nederland tot 113 miljard opgelopen en de Nederlandse export naar België tot 83 miljard, een deficit dus voor Nederland van 30 miljard. Sindsdien is het Nederlandse deficit verdwenen, grotendeels als gevolg van de aardgasexporten. Volgens de Dienst voor Buitenlandse Handel te Brussel was 1975 het jaar waarin de eerste keer na de oorlog de BLEU een deficit in het handelsverkeer met Nederland had. Niettemin meen ik dat het verloop van de Belgische export naar Nederland een duidelijke indicatie is dat er van Belgische zijde weinig reden tot klagen is geweest. Nu is het commerciële element slechts een beperkt facet van de Beneluxsamenwerking, die op zovele gebieden resultaten heeft afgeworpen. Enkele weken geleden heeft de secretaris-generaal van de Benelux Economische Unie, de Heer Kruijtbosch in Den Haag een toespraak gehouden voor de Belgisch-Luxemburgse Kamer van Koophandel voor Nederland. Bij die gelegenheid heeft hij drie belangrijke facetten van de Beneluxsamenwerking onderscheiden: 1. In de eerste plaats de opheffing van de formaliteiten aan de binnengrenzen. Dit is misschien niet het belangrijkste aspect van de Benelux maar wel voor de doorsnee burger het meest spectaculaire. Zeer veel werd bereikt en men is op de goede weg naar het einddoel. Sedert 1960 zijn er geen paspoortcontroles en sedert 1972 geen hygiënische controles meer. De accijnsunificatie zou 1 juli a.s. een feit moeten worden
Neerlandia. Jaargang 81
107 en dan zou Benelux eindelijk één accijnsgebied zijn zonder controle aan de binnengrenzen. Gezien de politieke perikelen zowel in België als Nederland is het echter weinig waarschijnlijk dat de parlementen voor 1 juli tot de noodzakelijke ratificatie zullen komen. Hoopgevend is echter dat in Luxemburg, welk land de grootste offers moet brengen, de ratificatie reeds ver is gevorderd. De laatste belangrijke formaliteiten hebben betrekking op de B.T.W. Ook hier werd door de regeringen in beginsel reeds accoord bereikt over een systeem, dat verschillen in tarief toelaat zonder grensformaliteiten. Nu wordt gewerkt aan een controlesysteem, dat voldoende waarborgen biedt om te kunnen afzien van de nog bestaande grenscontroles. 2. Een tweede door de Secretaris-Generaal Kruijtbosch genoemd aspect is de externe coördinatie d.w.z. vooroverleg over standpunten in te nemen in grotere internationale verbanden met het doel deze standpunten zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Sprekend als één stem kan Benelux een krachtiger en gezaghebbender geluid laten horen. Immers op handelsgebied is Benelux een wereldmacht. Op basis van de totale uitvoer en dit exclusief de intrahandel neemt Benelux de 4e plaats in na de Verenigde Staten, West-Duitsland en Japan. 3. Terecht stelt dan de Heer Kruijtbosch dat het succes van de externe coördinatie afhankelijk is van een derde aspect, de interne cohesie. Een innerlijk verdeeld land kan geen sterke buitenlandse politiek voeren. Het zelfde geldt ook voor samenwerkingsverbanden als Benelux. Daarom is interne coördinatie zo belangrijk. Belangrijk ja, gemakkelijk néén! Verre van gemakkelijk zelfs. Hier speelt het mentaliteitsverschil, dat volgens mij nog steeds groot is en dat een verschillende aanpak van vele problemen tot gevolg heeft, een sterk vertragende rol. Een verschil in geestesgesteldheid dat zich bij de partners soms vertaalt in gevoelens van achterdocht en dit - mijns inziens - veelal ten onrechte. Daarom zijn goede public relations erg belangrijk. Het secretariaat-generaal van de Benelux Economische Unie zou dan ook over voldoende fondsen moeten beschikken om voor een afdoende voorlichting te kunnen zorgen. Enige maanden geleden las ik in de Financieel Economische Tijd een zeer lezenswaardig commentaar op de Belgisch-Nederlandse onderhandelingen o.m. over Baalhoekkanaal, waarin mijns inzien een goed genuanceerd beeld van de Belgisch-Nederlandse verhoudingen werd geschetst. De commentator schreef o.m.: ‘Dat altes speelt zich sedert meer dan een eeuw af in een sfeer die weliswaar niet vijandig is, en waaraan de Benelux-verdragen na de Tweede Wereldoorlog een veel positievere inslag hebben gegeven dan ooit tevoren. Maar zelfs in het gunstigste geval, gaan Brussel en Den Haag met elkaar om met meer behoedzaamheid dan gevoelswarmte, met meer berekening dan edelmoedigheid. Tussen de twee landen bestaan er veel gemeenschappelijke diplomatieke, ekonomische en militaire bindingen. Wie zegt dat de twee buurlanden het met elkaar niet goed kunnen vinden, geeft een verkeerde voorstelling van zaken. Maar een sfeer van grote durvende kreativiteit is er niet in de betrekkingen tussen de twee staten.’ Zoals ik zeide, mijns inziens een goed genuanceerd beeld van de verhouding België-Nederland. Immers op de keper beschouwd is het niet de wederzijdse liefde die tot de Benelux heeft geleid, maar wel de geografische omstandigheden, de
Neerlandia. Jaargang 81
historische ontwikkeling en de economische noodzaak. Het is dan ook heel wat gemakkelijker antwoord te geven op de vraag ‘Vanwaar’ Benelux dan ‘Waarheen’. ‘Vanwaar’ moge U intussen duidelijk zijn. Op het ‘waarheen’ was ik in eerste instantie geneigd nogal somber te reageren. Immers iemand, die niet direct betrokken is bij het overleg over de voortgang bij de uitbouw van de Benelux, krijgt al vlug de indruk dat de Benelux door de economische moeilijkheden van de oliecrisis, het meer tot het publiek sprekende overleg binnen de E.E.G., het touwtrekken rond de topconferenties enz. enz. in het vergeetboekje dreigt te geraken. Benelux eens de voortrekker van de
Benelux: nog steeds in de steigers.
Neerlandia. Jaargang 81
108 internationale samenwerking dreigt - naar de woorden van oud-ambassadeur Boon in zijn boek ‘Afscheidsaudiëntie’ - te worden tot een voortrekkers-MONUMENT.
Coördinatie Door de opdracht hedenavond voor U te spreken, ben ik gedwongen geweest mij weer wat nader op onze Beneluxsamenwerking te bezinnen en daarbij ben ik tot de conclusie gekomen, dat de Benelux toch nog belangrijker is gebleven dan wij ons wel eens realiseren. In de loop van de jaren is Benelux namelijk uitgegroeid tot een keurslijf, waaruit geen der landen zich nog zonder grote schade kan los werken en waarbinnen de partners willens nillens, gelukkig tot nu toe meestal willens, gedwongen zijn een oplossing
Willem I legde de basis voor een economische heropleving. Door zijn steun kon Cockerill zich gunstig ontwikkelen.
te vinden voor hun onderlinge problemen en te werken aan verdergaande coördinatie. Bij de bevordering van die coördinatie kan sinds kort de Secretaris-Generaal van de Benelux een grotere rol spelen. Tijdens een Benelux regeringsconferentie in oktober 1975 werd aan de Secretaris-Generaal een algemeen initiatiefrecht toegekend dat op basis van collegialiteit tussen hem (een Nederlander) en de Adjunct-Secretarissen-Generaal (een Belg en een Luxemburger) moet worden uitgeoefend. Deze initiërende taak houdt in, dat het secretariaat naar eigen inzichten bepaalde werkzaamheden activeert of voorstellen doet t.a.v. nieuwe vormen van samenwerking. Het is duidelijk dat de aandacht van het secretariaat in de eerste plaats gericht is op de coördinatie van het sociaal-economisch en financieel beleid, hetgeen door de Secretaris-Generaal terecht het kernstuk wordt genoemd van een economische unie als Benelux. Echter ook op andere gebieden is initiatief mogelijk, waarbij ik denk aan de ruimtelijke ordening. - Het voortreffelijke rapport over het Benelux
Neerlandia. Jaargang 81
middengebied van de z.g. Hasseltse studiegroep zou als inspiratiebron kunnen dienen. Intussen echter werd reeds opdracht gegeven tot het maken van een structuurschets van het Westerscheldebekken. Een meer gecoördineerde ontwikkeling van dit voor onze landen zo belangrijke gebied zou hieruit kunnen voortspruiten. Naast het verkregen initiatiefrecht is een andere hoopgevende ontwikkeling, dat een tiental dagen geleden voor de eerste maal sinds het bestaan van de Benelux de Secretaris-Generaal de gelegenheid heeft gekregen de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad toe te spreken. Dank zij de mogelijkheid van een sterkere dynamiek van de zijde van het Secretariaat-Generaal, zie ik de toekomst van de Benelux met meer optimisme tegemoet. Toekomst die kan stoelen op veel dat reeds werd bereikt en veel dat nog groeiende is in de samenwerking tussen onze landen en dit niet alleen op zuiver economisch en financieel gebied. Laat ik enkele zaken noemen: Reeds enige jaren is een Benelux merkenbureau met succes actief. Sinds 1974 kan er een beroep worden gedaan op een Benelux Hof van Justitie, waarvan het bestaan nog te weinig bekend is. Binnenkort zal dan ook een voorlichtingsbijeenkomst worden georganiseerd voor rechters uit de drie landen.
Neerlandia. Jaargang 81
109 Het zeehavenoverleg kwam dank zij de Benelux-inspiratie op gang. Veel tastbaars werd nog niet bereikt. Dit kan ook moeilijk indien men zich de ingewikkeldheid van de materie realiseert en daarbij bedenkt dat eerst in 1971 met dit overleg werd begonnen. Niettemin werd nog 14 dagen geleden door de Nederlandse minister van Verkeer en Waterstaat, Westerterp, bij de opening van de Total Transporttentoonstelling in Rotterdam vastgesteld dat door dit overleg een waardevolle uitwisseling van gedachten en een verbetering van het begrip voor elkaars standpunten mogelijk is geworden. Op buitenlands politiek gebied, waar de coördinatiesuccessen niet al te dik gezaaid liggen - de meer continentale instelling van België is niet altijd even gemakkelijk op een noemer te brengen met de meer atlantische oriëntatie van Nederland, evenmin als de meer pragmatische aanpak van België zich gemakkelijk laat verzoenen met de meer principe-belijdenispolitiek van Nederland -, op dit buitenlands politiek vlak dus zijn Nederland, België en Luxemburg in de voorbije week eensgezind naar Rome getrokken om duidelijk te maken dat zij verre van gelukkig waren over de weigering de Europese commissie tot de aanstaande topconferentie toe te laten. Zoals U weet heeft hun gezamenlijk optreden succes gehad. In de militaire sector, vooral op marinegebied, wordt sinds jaren samengewerkt op een wijze, die grote voldoening geeft. De Nederlandse Marine heeft door haar meer dan loyale steun aan de Belgische Marine bewezen dat Nederland en de Nederlanders, in tegenstelling tot sommige verhalen, heel royaal over de brug kunnen komen. Op cultureel gebied kwam - grotendeels te danken aan het initiatief van Minister De Backer - een ontwerp voor een Nederlandse Taalunie tot stand met als te verhopen sluitstuk de spoedige oprichting van een Taalinstituut voor het Nederlandse taalgebied. Onze vriend Fleerackers heeft hierbij door zijn taai volhouden en zijn bezielende inzet een belangrijke rol gespeeld. Uitputtend is deze opsomming niet, dat was ook niet mijn bedoeling. Niettemin hoop ik U duidelijk te hebben gemaakt dat er nog beweging zit in de Benelux en als dan de Benelux tot een monument is geworden, dan toch een monument van vertrouwen in de samenwerking tussen onze volkeren. Bij de beoordeling van hetgeen in het kader van Benelux werd verwezenlijkt, mogen we nooit vergeten, dat aan een internationale samenwerking op basis van gelijkgerechtigdheid hoge eisen worden gesteld, waarbij dan ook nog de minorisatieangst van onze Waalse vrienden voor de Beneluxontwikkeling een extra rem betekent. Wanneer ik dan toch een antwoord moet geven op de vraag ‘Benelux waarheen’, dan dit: dat de Benelux, - die ons dwingt tot steeds nauwere samenwerking, tot steeds sterkere verbondenheid - ons moge voeren tot steeds grotere onderlinge waardering, tot steeds steviger vriendschap en ten slotte tot die liefde, die er bij het begin niet was!
Neerlandia. Jaargang 81
J. CEULEN, Consul-generaal der Nederlanden te Antwerpen. Toespraak tijdens een bijeenkomst van de Orde van den Prince op dinsdag 29 maart 1977 in het Osterriethuis te Antwerpen.
Neerlandia. Jaargang 81
110
Na het Egmont-akkoord ‘Brussel, ook onze hoofdstad’ Een regering vormen schijnt in de Nederlanden een moeizame onderneming te worden, zowel te Brussel als in Den Haag. In België bleek het grote struikelblok eens te meer het zogenaamde gemeenschapsvraagstuk te zijn, met het statuut van Brussel als eeuwige splijtzwam. Vooraleer de onderhandelingen over het programma aan te vatten hebben de toekomstige regeringspartners zich daarom vooreerst opgesloten in het Egmontpaleis om te trachten een volledige blauwdruk te ontwerpen van het post-unitaire België. Na dagen en nachten kwamen zij te voorschijn met het document dat als Egmont-akkoord de geschiedenis zal ingaan. De verwezenlijking van dit plan zal in elk geval de Belgische staatsstructuur grondig, wijzigen. Maar vooral de bepalingen omtrent Brussel en zijn Brabantse randgemeenten stuitten in Vlaanderen op kritiek en verzet. De gezaghebbende oud-minister Hendrik Fayat, lid van de Raad van Advies van het Algemeen-Nederlands Verbond, ontleedt in de volgende bijdrage vóór en tegen, schijn en werkelijkheid van het Egmont-akkoord. R.P. De Guldensporenviering staat dit jaar meer dan ooit in het teken van de Vlaamse waakzaamheid en strijdvaardigheid. Vooral de Brusselse Vlamingen en de Vlamingen van de Brusselse omgeving wacht een zware taak. Ik heb met veel aandacht gelezen al wat de Vlaamse onderhandelaars van het gemeenschapspact ten goede van het Egmont-akkoord wisten te zeggen. Wij gaan naar een grondige ombouw van de Belgische Staat maar niemand kan met zekerheid voorspellen - zelfs de Eerste Minister niet, zo heeft hij herhaaldelijk verklaard - hoe het geheel uiteindelijk zal werken en wat ervan verwacht mag worden. Alhoewel voordelige lichtpunten voor de toekomst van onze Nederlandse cultuur en voor de Vlaamse belangen in het algemeen niet mogen onderschat worden zullen toch slechts de uitgewerkte teksten een volledig juiste beoordeling mogelijk maken. Uiterst belangrijk zal zijn de duidelijke binding - liever de gelijktijdigheid - tussen de gewestvorming en de grondwetsherziening. De autonomie waarover het Vlaamse gewest zal beschikken wordt met veel nadruk als het grote winstpunt beschouwd. Maar daarvoor moest geen prijs betaald worden, want de Walen wilden autonomie nog meer dan wij - en ... welke prijs hebben de Walen betaald? Anderzijds is autonomie slechts een middel voor een bepaald beleid en of Vlaanderen dit beleid krachtdadig genoeg zal willen voeren, meer in het bijzonden als het op de verdediging van zijn zuidergrens en op de steun aan de Brusselse Vlamingen aankomt valt nog af te wachten. Intussen is men wel verplicht te noteren dat er een amper verholen voldoening te merken valt bij de franstalige Brusselaars, die hun stellingen nog eens vooruit
Neerlandia. Jaargang 81
geschoven hebben, terwijl bij de Vlamingen een gevoelen van onrust en onbehagen wijd verspreid is. Deze ontevredenheid vindt vooral haar oorzaak in de inhoud en de strekking van het Egmontakkoord wat Brussel en zijn omgeving betreft. Wat staat er inderdaad letterlijk in het pact. A. Vooreerst wat de zes gemeenten met faciliteiten betreft: 1) de Franstaligen van de zes randgemeenten met faciliteiten (zullen), voor de cultuuren persoonsgebonden aangelegenheden, dezelfde rechten genieten als de Nederlandstaligen in Brussel; 2) dezelfde instellingen en dezelfde structuren als die van het Brusselse gewest zullen in die gemeenten worden opgericht; 3) deze instellingen en structuren zullen tegenover hen dezelfde bevoegdheden uitoefenen; 4) de gemeenschapscommissies zullen een recht van hoger beroep hebben bij de culturele leden van het Brussels gewestelijk executief; 5) bovendien zullen de Nederlandse en Franse cultuurcommissies van Brussel bevoegd zijn respectievelijk voor de Nederlandstalige en Franstalige inwoners; 6) op het normatieve vlak zullen de franstalige instellingen van de genoemde gemeenten afhangen van de Franse gemeenschapsraad. Kan het duidelijker op het stuk van de mogelijkheden tot verdere verfransing zonder enig onderscheid. Want deze mogelijkheden gelden evenzeer voor de noorderhelft van Wemmel als voor de zuiderhelft van St.-Genesius-Rode. Daartegenover wordt ingeroepen dat het pact ook
Neerlandia. Jaargang 81
111 zegt: ‘De grenzen van het Brusselse gewest zullen deze zijn van de huidige grenzen van de Brusselse agglomeratie’.
De vraag is: wat is hier schijn en wat is de werkelijkheid? Wat blijft er van het Vlaams karakter van de zes randgemeenten met vermenigvuldigde faciliteiten voor de Franstaligen nog over nu deze, steunende op de georganiseerde en gelegaliseerde onvoorwaardelijke solidariteit van de agressieve franstalige overmacht van de Brusselse Agglomeratie, over de middelen zullen beschikken om de Vlamingen in die gemeenten in dezelfde verdrukte hoek te duwen als in de Brusselse agglomeratie zelf. B. Daarbij komt dan het beruchte inschrijvingsrecht, t.w. het recht voor de franstalige inwoners van de zes gemeenten met faciliteiten, en van Dilbeek, Groot-Bijgaarden, Strombeek-Bever, Sint-Stevens-Woluwe, Sterrebeek, Beersel, Alsemberg, 't Voor, Jezus Eik, en Zuun, om hun woonplaats te kiezen in de Brusselse agglomeratie. Dit uitdagend recht voegt zich bij de sluwere mogelijkheid waarover de franstalige inwoners van deze Vlaamse gemeenten reeds beschikken om aan de regel streektaal - onderwijstaal te ontsnappen door hun kinderen naar franse scholen in de Brusselse agglomeratie te sturen. De burgemeesters van de zeven gemeenten: Beersel, Dilbeek, Grimbergen, Overijse, Sint-Pieters-Leeuw, Vilvoorde en Zaventem, waaronder deze tien deelgemeenten en wijken ressorteren, hebben zich met klem verzet tegen dit inschrijvingsrecht, omdat daardoor Franstaligen aangemoedigd worden zich in een Nederlandstalige gemeente te komen vestigen zonder zich te moeten aanpassen. De zeven burgemeesters roepen hun bevolking op tot verhoogde inspanningen om elke tweetaligheid in de wettelijk eentalige gemeenten rond Brussel tegen te gaan en om aan Franssprekende inwijkelingen duidelijk te maken dat ze slechts welkom zijn indien ze zich aanpassen. Dit is eindelijk klare taal. Dit is de taal die de Walen meer dan een eeuw lang tegen de tienduizenden ingeweken Vlamingen gevoerd hebben. Men moet maar eens wagen een gelijkaardig inschrijvings- en niet-aanpassingsrecht voor Vlamingen in één enkele Waalse gemeente, in één enkel Waals gehucht of slechts in één enkele Waalse straat voor te stellen om onmiddellijk daarop een onvoorwaardelijk, onomwonden en onherroepelijk definitief NEEN als antwoord te krijgen. C. Voor de Brusselse Vlamingen komen enkele bepalingen of tekortkomingen van het Egmont-akkoord zeer hard aan. De zo wat 200.000 Nederlandstaligen die zich in de Brusselse agglomeratie met hardnekkigheid, standvastigheid en trouw als de weerbare voorpost van onze taal en cultuur gehandhaafd hebben verdienden beter dan wat hun nu beschoren wordt bij de definitieve hervorming van de Staat waarvan Brussel voor de beide Belgische culturen de gemeenschappelijke hoofdstad blijven wil.
Neerlandia. Jaargang 81
1) Het inschrijvingsrecht toegekend aan Franstaligen uit niet minder dan 16 randgemeenten kan als gevolg hebben dat de franstalige kiezers voor de wetgevende verkiezingen in de Brusselse Agglomeratie zodanig aangroeien dat hierdoor, in het geïsoleerde Brussels gewest, de Brusselse Vlamingen minstens één parlementaire woordvoerder zullen verliezen. Dit maakt het dringender dan ooit noodzakelijk om voor de Brusselse Vlamingen een minimum aantal zetels te waarborgen zoals dit nog steeds ten voordele van de Waalse senatoriale vertegenwoordiging speelt in de provincies Luxemburg en Namen. 2) De pariteit in de Belgische uitvoerende macht, gunstig voor de Franstalige minderheid in het land wordt vanzelfsprekend behouden maar de pariteit wordt aan de Brusselse Vlamingen ontzegd in de executieve van de gemeenschappelijke hoofdstad. De gelijkberechtiging in de nationale hoofdstad wordt afgeschreven. In een hoofdstad, die toch ook de hunne moet blijven worden de Nederlandstaligen naar een institutionele minderheidspositie teruggedrongen. 3) De 19 gemeentelijke administratieve structuren blijven grotendeels bestaan en daardoor blijven de Brusselse Vlamingen blootgesteld aan een druk die traditioneel anti-Vlaams is en blijven o.m. benoemingen en bevorderingen van honderden plaatselijke Vlaamse ambtenaren verder in de hand van meestal Vlaamsvijandige plaatselijke machthebbers. 4) Gemeenschapscommissies krijgen in elke gemeente adviesrecht bij het plaatselijk bestuur, dus geen beslissingsmacht. Hier ligt de kern van het verwijt. In de hervormde Belgische Staat zullen de Franstaligen, dank zij de autonomie der gewesten ontsnappen aan de relatief kleine, niet-agressieve Vlaamse meerderheid in België. De Vlamingen te Brussel moeten eveneens een voldoende autonomie bekomen om tegen een relatief veel sterkere, militant-agressieve Franstalige meerderheid beveiligd te worden. Dit is de wezenlijke tegenprestatie die in het Egmont-pact ontbreekt.
Neerlandia. Jaargang 81
112
Hoe is dit uit te leggen? Vooreerst door een onderschatting van wat Brussel voor Vlaanderen betekent. Het is helaas niet de eerste maal dat deze vergissing begaan wordt. Reeds in de taalwet van 1932 had men, bij de verkondiging van de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië en van de tweetaligheid van Brussel, nagelaten de werkelijke tweetaligheid aan de Brusselse gemeentebesturen op te leggen en heeft het tot 1963 geduurd vooraleer deze tekortkoming werd hersteld. ‘O ik zou U met heel mijn ziel willen inprenten - zei August Vermeylen in 1914 in zijn toespraak tot de Vlaamse Wacht - ik zou U met heel mijn ziel willen inprenten hoe vreeslijk ernstig dat vraagstuk van Brussel is ... Wordt Brussel ons ontrukt, dan zal de Vlaamse cultuur hoe we ons ook inspannen, ten slotte toch een provinciale cultuur blijven. We mogen ons niet laten onthoofden’. De waarschuwing van August Vermeylen is actueler dan ooit. De Nederlandse aanwezigheid te Brussel is maar zeer gedeeltelijk van belang voor de Brusselse Vlamingen zelf. In het raam van de ontplooiïng van het eigen cultuurleven in geheel Vlaanderen speelt de Nederlandse aanwezigheid te Brussel de rol van een eerste en onontbeerlijke steun voor het voortbestaan van een belangrijk, grootstedelijk, centraal Nederlands cultuurleven. Deze aanwezigheid maakt het mogelijk - en moet het meer en beter mogelijk maken voor de tienduizenden Vlaamse pendelaars die werkgelegenheid in Brussel vinden om zich in hun hoofdstad thuis te voelen. Brussel ligt bovendien in het midden van een uitgestrekt Vlaams gewest dat van Halle tot Mechelen en van Aalst tot Leuven reikt. Brussel geeft - en moet meer en meer aan de bezoekers uit dit omliggend Vlaams gewest - en zelfs uit heel Vlaanderen een bloeiend Nederlands cultuurleven onder zijn vele facetten blijven aanbieden. Brussel is en blijft - elke gewestelijke autonomie ten spijt - de hoofdstad van een hoofdzakelijk tweeledig België. Waarom laat Vlaanderen in die gemeenschappelijke hoofdstad zijn Nederlandse aanwezigheid tot een institutionele minderheidspositie degraderen op het ogenblik dat de autonome tweeledigheid van de Belgische Staat moet gegrondvest worden op de gelijkwaardigheid en de gelijkberechtiging van onze twee cultuurgemeenschappen? En voor wie de hoofdstedelijke roeping van Brussel in twijfel trekt, moge ik eraan herinneren dat Brussel de zetel van de Europese Gemeenschappen is, de hoofdstad van het Verenigd Europa. Een reden te meer om aan het Nederlands en aan de Nederlandse aanwezigheid te Brussel het nodige aanzien te verlenen door een ander statuut te voorzien dan in het Egmontakkoord. Een tweede uitleg ligt in de wrevel die het vijandig gelaat van het overwegend franstalig Brussel bij de meeste Vlamingen verwekt. Onverdiend komt deze wrevel ook op de Nederlandstalige Brusselaars terecht. Zij worden beschouwd als lastige familieleden. Alsof datgene waaraan men zich ergert de schuld was van diegenen die onder de vijandigheid tegen al wat Vlaams is het meest en het bitterst te lijden hebben. Vlaanderen mag zich gelukkig prijzen dat er nog zoveel bewuste Nederlandstaligen te Brussel de speerpunt van onze Nederlandse cultuurgemeenschap blijven vormen.
Neerlandia. Jaargang 81
De Brusselse Vlamingen zijn een met de dag bewuster wordende gemeenschap met een groeiend aantal eigen instellingen uitgerust. Eigen instellingen - omdat zij er genoeg van hebben geminorizeerd te staan. Zij bouwen aan hun eigen autonomie en zij verwachten dat die autonomie in de nieuwe staatsstructuur gelijkwaardig naast die van de Brusselse franstaligen zal erkend worden. Zij zijn diep ontgoocheld dat het Egmont-pact op dit stuk aan hun verwachtingen niet voldoende tegemoet komt, precies nu zij samen met de Vlamingen van de Brusselse omgeving - dat hebben de laatste parlementaire verkiezingen bewezen een vooruitgang geboekt hebben die dubbel zo groot was als de achteruitgang van de Franstaligen. Voorts verlaat het gemeenschapspact op noodlottige wijze één der krachtlijnen van de Vlaamse Beweging. De Vlaamse strategie ging uit van een redelijke en onaanvechtbare stelling: de behandeling van onze twee culturen moet steunen op het grondbeginsel van een ondubbelzinnige gelijkheid en daarom moeten de taalhomogeniteit en de onaantastbaarheid der grenzen die een vast gegeven waren voor Wallonië een even vast gegeven worden voor Vlaanderen. Dit beginsel gold dus ook voor de verdediging van de gaafheid van de Vlaamse omgeving van Brussel. Het is op datzelfde beginsel dat Stijn Streuvels en Herman Teirlinck hun plechtige oproep van oktober 1959 gesteund hebben en zich als volgt uitdrukten: ‘Laat ieder Belg vrij uitgaan door het land en zich vestigen waar hij wil. Hij verlieze echter nooit uit het oog dat hij een onschendbaar taalgebied is binnengetreden waar hij hoe dan ook geen voorrechten voor eigen taal heeft te doen gelden.
Neerlandia. Jaargang 81
113 ‘Er mag onder geen voorwendsel worden getornd aan het heilig recht voor beide taalgemeenschappen om de volstrekte onaantastbaarheid op te eisen van beider geboortegrond’. Het statuut van de Vlaamse gemeenten buiten het Brussels gewest moet gebonden blijven aan het statuut van het Vlaams gewest en het statuut van het gehele Vlaamse gewest kan geen ander zijn dan het eentalig statuut dat ook voor Wallonië geldt. Of zullen de Franstaligen in dit land voortaan tweemaal bevoordeeld worden, eerst omdat zij volkomen veilig leven in een ondubbelzinnig eentalig Waals gewest en een tweede maal als zij, buiten Brussel tredende, in het omliggend eentalig Vlaams gewest dezelfde rechten komen opeisen als in het Brussels tweetalig gewest. Het is duidelijk dat met het bestendig inschrijvingsrecht in zestien gemeenten en door de binding van het statuut der Nederlandstaligen in de Brusselse agglomeratie aan dat van de Franstaligen in de zes faciliteitengemeenten iets werd scheefgetrokken dat recht moet gezet worden. Eerst dient ondubbelzinnig opnieuw bevestigd te worden dat de taalhomogeniteit en de onaantastbaarheid der grenzen van het Vlaamse taalgebied een even vast gegeven blijven als voor Wallonië het geval is. Verklaringen als zouden anderstalige minderheden binnen het grondgebied van het autonoom Vlaams gewest mogelijk worden zijn ondoordacht. De Amerikaanse wijsgeer Santayana heeft eens gezegd ‘Een volk dat zijn geschiedenis vergeet loopt gevaar die te herhalen’. Dit kan ook ons volk overkomen en het zou betekenen dat wij weer de hele moeizame strijd voor de taalhomogeniteit van Vlaanderen moeten overdoen. Wij zouden dan terug een uitzondering worden op de beproefde en vaste regels die Wallonië - en ook de ons omringende Europese culturen - voor het behoud van de gaafheid van hun taalgebied in acht nemen. Vervolgens dient duidelijk beseft dat bij een definitieve ombouw van ons staatsbestel het van het allergrootste belang is dat beiderzijds aanvaard wordt dat het Vlaamse en het Waalse taalgebied niet enkel homogeen dienen te blijven, maar ook dat hun grenzen definitief onschendbaar zullen zijn. Dit vereist de uitdrukkelijke erkenning vanwege de gehele franstalige gemeenschap in België, de franstalige Brusselaars incluis, dat zij geen verdere aanspraken zullen maken op Vlaams grondgebied en dat de maatregelen die de Nederlandstaligen zullen nemen om dit waar te maken en te waarborgen niet in strijd zijn met de beoogde pacificatie. Het minimum in dit verband is wel dat het inschrijvingsrecht in de zeven ‘Egmont’-gemeenten, niet anders dan ‘uitdovend’ zal zijn want hoe kan men rechtvaardigen - tenzij men een nieuwe golf van taalimperialisme voor lief neemt dat wie zich in die gemeenten nog niet gevestigd heeft, aangemoedigd wordt om er te komen wonen met de voorbedachte wil zich niet aan te passen. Er moet ook duidelijk gesteld worden dat de Vlaamse autonome gewestelijke macht de nodige odonnanties voor grond- en woningbouwbeleid zal treffen ten einde de vestiging van Nederlandstaligen in de Brusselse omgeving in de hand te werken en meer bepaald aan de zuiderrand.
Neerlandia. Jaargang 81
Tenslotte zou de uitzondering moeten opgeheven worden waardoor franstalige inwijkelingen in de randgemeenten aan de regel streektaal-onderwijstaal kunnen ontsnappen. Wat de zes gemeenten met faciliteiten betreft dient met de nodige kordaatheid verklaard dat de binding tussen het statuut der Vlamingen in de hoofdstad en dat van de Franstaligen in die gemeenten een éénmalige uitzondering is die voor geen herhaling of uitbreiding elders vatbaar is. Voorts is Vlaanderen, is de Nederlandse cultuurgemeenschap aan zichzelf verschuldigd er geen twijfel te laten over bestaan dat de Brusselse Vlamingen onverbrekelijk tot die Nederlandse gemeenschap behoren. Meerdere bepalingen in het Egmont-pact steunen reeds op deze verbondenheid. Maar in de huidige omstandigheden is het nodig dat iedereen - binnen en buiten Brussel - diep ervan doordrongen weze dat het voortbestaan van de Nederlandse aanwezigheid te Brussel door heel Vlaanderen als een fundamenteel Vlaams belang aanzien wordt. Hierbij is de toekomst van het Nederlandstalig onderwijs te Brussel de werkelijke hoeksteen. Enkele jaren vóór de vrijheid van het Brussels gezinshoofd bij de keuze van de onderwijstaal van zijn kinderen werd toegegeven - toegeving waartegen ik mij bleef verzetten - had ik het voorgevoel van deze mogelijke nieuwe toestand en kwam ik tot de overtuiging dat een aangepaste publiciteit voor het nederlandstalig onderwijs de enige, blijvende zekerheid bood. Daarom richtte ik mij tot Lode Craeybeckx opdat hij zijn machtige steun zou verlenen voor een oproep waardoor een jaarlijks fonds uit vrijwillige bijdragen van de Vlaamse gemeenten voor dergelijke actie zou ter beschikking staan. Hieruit ontstond het Vlaams Onderwijscentrum dat nu - met andere geldmiddelen - een zeer doeltreffende propaganda voor de Nederlandse scholen te Brussel voert.
Neerlandia. Jaargang 81
114 Een jaar geleden ontviel ons Burgemeester Lode Craeybeckx deze grote Vlaming en trouwe vriend der Brusselse Vlamingen. Het past dat wij een dankbare hulde brengen aan zijn dierbare nagedachtenis. Wij missen hem nu méér dan met woorden kan gezegd worden. Moge zijn voorbeeld alle Vlamingen bezielen en moge zijn gevleugelde uitspraak de vaste wil van Vlaanderen te kennen geven de Nederlandse aanwezigheid te Brussel niet los te laten. De nieuwe Minister van Nationale Opvoeding heb ik onmiddellijk gelukgewenst voor zijn toezegging het Nederlandstalig Onderwijs in de hoofdstad volledig te zullen steunen. Intussen is een van de heuglijke gevolgen van wat het Egmontpact ons niet geeft, dat de Vlaamse reactie er niet een is van gelatenheid of ontmoediging maar van ontwaking en nieuwe wilskracht. Dit is onze grote kans in de maanden die komen, want niets zal ooit de weerbaarheid van het Vlaamse volk vervangen. Die weerbaarheid moet nu volledig gemobiliseerd worden. Ik sta reeds een halve eeuw in de Vlaamse Beweging, sedert de dag dat ik als student aan de Brusselse Universiteit tot het genootschap ‘Geen Taal Geen Vrijheid’ toetrad. Te Antwerpen, in 1937, was ik een der verslaggevers op het Eerste Vlaams Socialistisch Congres. Dat is ook al veertig jaar geleden. Nooit was ik een extremist, noch voelde ik mij tot het extremisme aangetrokken. Het enige wat ik nooit heb kunnen aanvaarden is dat voor de verdediging van de gaafheid van onze cultuurgemeenschap wij niet dezelfde middelen zouden mogen gebruiken als voor de verdediging van de gaafheid van de Franse cultuurgemeenschap voor aanvaardbaar werden geacht. De gelijkberechtiging heb ik steeds als de beste grondslag tot een blijvende vriendschap beschouwd. En de strijd die wij voeren voor autonomie en zelfbeschikkingsrecht van de Brusselse Vlamingen doet in niets afbreuk aan de autonomie en het zelfbeschikkingsrecht van de Franstalige Brusselaars. Ook zie ik geen heil in de ontbinding van België. Waartoe zou dit baten nu wij toch Europa willen verenigen? Om dezelfde redenen is het in niemands belang Brussel als hoofdstad te willen afschrijven. Brussel moet het bindteken blijven als tweetalige hoofdstad en daarom ook moet een definitieve oplossing inhouden dat het statuut van Brussel en zijn structuren tot de bevoegdheid van de nationale wetgeving behoort en dat Brussel het gemeenschappelijk domein is van onze twee cultuurgemeenschappen. De gewenste pacificatie moet daarvan uitgaan. De studie van de geschiedenis en de ervaring die ikzelf opdeed hebben mij vroeg geleerd dat de Vlaamse Beweging steeds zegevierend is voortgeschreden op grond van de redelijkheid en de rechtvaardigheid van haar doelstellingen. Moge dit nogmaals blijken in de strijd voor de toekomst van de Nederlandse aanwezigheid in Brussel.(*) (*) Toespraak van Hendrik Fayat, gewezen minister, op de Guldensporenviering te Zaventem, vrijdag 8 juli 1977.
Neerlandia. Jaargang 81
HENDRIK FAYAT gewezen minister
Neerlandia. Jaargang 81
115
Venster op de wereld
Neerlandia. Jaargang 81
116
Australië Een Hollandse molen, geheel opgezet van rozen - er werden er 1.000 gebruikt - bleek onlangs in Sydney een speciale attractie te zijn voor deelnemers aan een vergadering van Interflora, de organisatie van bloemenwinkeliers, in de balzaal van het grote Hotel Menzies in Sydney. Bij de opzet van de molen, ontworpen en gearrangeerd door de nationaal en internationaal bekende organisator van bloemententoonstellingen, Cor van Andel (47) uit Hillegom, was gebruik gemaakt van elf verschillende soorten rozen, allemaal gekweekt in de bloemkwekerij Multiflora van de uit Kudelstaart (Aalsmeer) afkomstige 37-jarige Frank Buskermolen, die zo'n elf jaar geleden samen met Jan Schreuders (eveneens uit Aalsmeer) een kwekerij heeft opgezet die thans 27 kassen telt. Het idee van de molen was van Cor van Andel, die een vakantie doorbracht bij het gezin Buskermolen in Leppington, 40 km. van Sydney gelegen. De ‘kap’ van de molen bestond uit niet minder dan 200 Baccara rozen en het benedenstuk uit 150 Sonia's. Tijdens de vergadering werden Frank Buskermolen en Cor van Andel door een bestuurslid gehuldigd voor hun pro deo bijdrage, die het succes van de bijeenkomst verhoogde. Zowel Cor van Andel als Frank Buskermolen spraken een woord van dank tot de vergadering, waarbij Frank Buskermolen als tolk voor Van Andel optrad. De uit Nederland afkomstige penningmeester Michiel de Jong van Interflora (N.Z.W.) was aanwezig en eveneens de uit Nederland (Hillegom) afkomstige bloembollenhandelaar Dick van Til, die thans een bloemisterij(winkel) heeft in Bowral en één in Mittagong ten zuiden van Sydney. De molen trok voortdurende belangstelling van de bijna 500 aanwezigen en er werden talloze foto's gemaakt.
Een jaar Stichting Nederland-Sri Lanka (Ceylon) Reeds langer dan een jaar is de Stichting Nederland-Sri Lanka (Ceylon) werkzaam ter bevordering van de goede betrekkingen tussen Nederland en Sri Lanka, in het bijzonder op het terrein van ontwikkelingssamenwerking en cultuur. Aldus het laatste mededelingenblad. Er blijkt uit de berichtgeving dat op 31 januari 1977 in Colombo een begin werd gemaakt met het herstel van het oude Nederlandse weeshuis, dat na restauratie zal dienen als ‘Dutch Museum’ waar voorwerpen uit de Nederlandse periode (1656-1796) zoals meubilair, kaarten, munten, porselein en andere bezienswaardigheden worden uitgestald. Eén zaal zal worden gereserveerd voor wisselende tentoonstellingen over modern Nederland. In het gebouw zal ook de Netherlands Alumni Association of Sri Lanka waarvan oud-deelnemers aan internationale cursussen in ons land lid zijn, een onderdak vinden. Het is de opzet om bij voldoende belangstelling in februari 1978 onder auspiciën van de stichting een reis van 17 dagen naar Sri Lanka te organiseren. De opening van het museum zal het hoogtepunt van de reis zijn. Het stemt tot grote voldoening dat de genoemde stichting met het geven van voorlichting en het wekken van de belangstelling voor culturele projecten en voor de ontwikkelingssamenwerking de historische band tussen de Nederlandse gemeenschap en die van Sri Lanka nauwer aanhaalt. Weinigen weten dat die banden tussen 1640-1796 werden gelegd in de tijd van de Verenigde Oostindische Compagnie
Neerlandia. Jaargang 81
(VOC). Tal van Nederlandse kolonisten vestigden zich op het verre Ceylon. Zij droegen in belangrijke mate bij tot de ontwikkeling van het land. Nog altijd wonen er nakomelingen, die als juristen en artsen in de geschiedenis van Sri Lanka een rol spelen. Een bewijs van het aanhalen van de banden is het aanknopen van relaties tussen de gemeente Velsen en de hoofdstad van Zuid-Sri Lanka, de plaats Galle die 70.000 inwoners telt. Het was een initiatief van de stichting. Historische overblijfselen uit de tijd van de Nederlandse kolonisten zijn in goede staat bewaard gebleven. Sporen van het Nederlands in de landstaal, het Singhalees, zijn onlangs in een wetenschappelijke verhandeling van dr. P.B. Sannasgala van de universiteit van Colombo, vastgelegd. De stichting werkt ook nauw samen met de vereniging van Ceylonezen in Nederland, die betrokken is bij vele ontwikkelingsprojecten zoals het herstel van het oude Nederlandse kanaal en het Muthurajawela project. Het bestuur van de stichting bestaat uit prof. ir. L.J. Mostertman uit Delft, dr. W.H. van den Berge, lid van de Raad van State, dr. I. Ronner van het Koninklijk Instituut van de Tropen, mr. F.H. Tunnissen, directeur Unesco Centrum en mr. E. Jongens van de Nuffic. Prof. Mostertman is voorzitter, mr. Jongens is secretaris-penningmeester. Het secretariaat is gevestigd in Den Haag, Molenstraat 27.
‘Nederland in den vreemde’ De vereniging ‘Nederland in den Vreemde’ heeft haar eerste Nieuwsbrief uitgegeven. Het is een middel om de verbondenheid tussen de Nederlanders die buiten het land van oorsprong vertoeven te bestendigen. Het bestuur heeft daarmee een uitstekend initiatief genomen. En het eerste exemplaar dat bij ons op de redactietafel belandde is een blijk van een uitstekende uitvoering in de praktijk van dit plan. In de aanhef wordt gezegd dat het bestuur ervan uitgaat, dat waar men ook woont en werkt, toch de belangstelling zal bestaan voor wat er in Nederland gebeurt. ‘Het ligt zeker niet in de bedoeling al het nieuws te brengen. Verre van dat zelfs. Daarvoor zijn andere media. Wij kennen onze beperking, maar niettemin geloven wij toch een taak te kunnen vervullen. Onze vereniging stelt zich immers ten doel om buiten Nederland meer bekendheid te geven aan hetgeen door Nederland tot stand is en wordt gebracht en juiste begrippen omtrent Nederland te doen verspreiden’. Aldus schrijft de voorzitter van ‘Nederland in den Vreemde’ mr. J. Heusdens in het inleidende artikel. Voor de verspreiding van de Nieuwsbrief is een breed opgezet schema van toezending opgesteld. De brief gaat ook naar talrijke radiostations die één of meermalen per dag, per week of maandelijks nieuws uitzenden over Nederland. In de Nieuwsbrief is een artikel opgenomen van de hand van drs. F.A. Wijsenbeek over het onderwerp ‘Kiesrecht van Nederlanders in het buitenland’. Aan het slot wordt een beschouwing gewijd aan de historie, het doel en het streven van de vereniging.
Nederlandse lessen in Tokyo: hoe en waarom Sinds anderhalf jaar wordt er in het Japan-Nederland Instituut voor het eerst sinds lang geleden op enige schaal Nederlands aan Japanners onderwezen. Op het ogenblik zijn er meer dan zestig leerlingen, die verspreid over zes klassen van vier verschillende niveau's trouw twee uur per
Neerlandia. Jaargang 81
117 week de lessen volgen. Het is misschien interessant eens na te gaan waar dit succes van het Nederlands aan te danken is. Aan de lessen wordt heel weinig publiciteit gegeven. Als we zien hoeveel reklames voor talenscholen ons waar dan ook in Tokyo toeschreeuwen, is het toch wel bijzonder dat er voor het Nederlands tussen haar grote broers Engels, Frans en Duits nog plaats over is. Toegegeven, talen leren is, zeker sinds de tweede wereldoorlog, een bezigheid die in Japan buiten de werktijden om een belangrijk deel van haast ieders vrije tijd opeist. De motieven zijn over het algemeen nogal oppervlakkig: iemand die Engels leert, toont daarmee dat hij ‘een man van deze tijd is’, iemand aan wie de wereld niet voorbij gaat. Frans is voor degenen die niet ongevoelig wensen te lijken voor het ‘hogere’, de Cultuur met een hoofdletter, terwijl het Duits nog teert op zijn vooroorlogse reputatie van ‘taal van de wetenschap’. Het talenonderwijs is in Japan een miljoenenindustrie geworden, met alle gevolgen van dien. In contrast hiermee verschijnt slechts eens in de drie maanden in één of twee grote Japanse dagbladen een miniem berichtje dat door de krant zelf gratis, onder de noemer ‘cultuur’, beschikbaar wordt gesteld. In zo'n annonce staat alleen dat men zich vanaf die en die datum voor de nieuwe cursus van het Japan-Nederland Instituut kan laten inschrijven. Het overgrote deel van de leerlingen komt via deze annonce met het instituut in contact. Nederland en alles wat er vaag mee in verband staat, is hun hobby. Dat is de grootste gemene deler waaronder men hen zou kunnen samenbrengen: de leerlingen van het Japan-Nederland Instituut zijn hobbyisten, die studeren voor hun plezier, niet om zakelijke of prestige-redenen. Voor een leraar zijn dat natuurlijk ideale leerlingen. Ondanks de grote sprong die Japan de afgelopen honderd jaar de moderne wereld in heeft gedaan, is het land sterk traditioneel gebleven. In Japan blijft het oude vaak naast het nieuwe voortbestaan, soms onzichtbaar maar toch aanwezig. Nederland is, zoals men weet, het enige Westerse land dat op een traditie van langdurige betrekkingen met Japan kan bogen. Betrekkingen die sinds de 17e eeuw bestaan hebben en alleen tijdens de tweede wereldoorlog zijn onderbroken. Nederlands was de eerste Westerse taal die in Japan serieus bestudeerd werd en aanvankelijk werden de wetenschappelijke verworvenheden van Europa via het Nederlands in Japan geïntroduceerd, tot onze taal na het midden van de vorige eeuw door het Engels en Duits verdrongen werd. De leerlingen van het Japan-Nederland Instituut zijn allen op de één of andere manier in de Japan-Nederland betrekkingen geïnteresseerd. Zo zijn er artsen met belangstelling voor de geschiedenis van de westerse medische wetenschap in Japan, historici gespecialiseerd in alles wat zich op Deshima afspeelde, kunsthistorici die over Vermeen, van Gogh of Mondriaan willen schrijven, enz. enz. Zoveel leerlingen, zoveel redenen. Deze verscheidenheid van werkelijke belangstelling komt de atmosfeer tijdens de lessen natuurlijk ten goede. Zoals uit een enquête, onder de leerlingen van het instituut gehouden, bleek, wil men hier vooral Nederlands kunnen lezen. Het accent van de lessen ligt dan ook op de geschreven taal, al is Nederlands vanaf het begin van de kursus de taal waarin de lessen gegeven worden. Het verschil tussen een actieve en een passieve beheersing van een taal is natuurlijk groot. Het eerste vereist een voortdurende omgang met (in ons geval) Nederlanders, een gelegenheid die men in Tokyo maar zelden heeft buiten de twee uur per week
Neerlandia. Jaargang 81
op het Japan-Nederland Instituut. Om toch tegemoet te komen aan hen die van plan zijn voor zekere tijd naar Nederland te gaan, is bij de opzet van de lessen van het instituut geopteerd voor de natuurmethode: de les met alle grammaticale uitleg gaat uitsluitend in het Nederlands, hetgeen de leerlingen leert gesproken Nederlands te verstaan (een eerste stap immers naar een actieve beheersing van de taal) en hen dwingt langzaamaan in het Nederlands aantekeningen te maken. Dat deze methode mogelijk is met leerlingen van wie de moedertaal zo verschrikkelijk anders geconstrueerd is dan enige westerse taal, is te danken aan de kennis van het Engels (tenminste op niveau van de Japanse middelbare school) die alle leerlingen van het instituut verondersteld worden te bezitten. In twee cursussen van drie maanden krijgen de leerlingen de Nederlandse grammatica en syntaxis in grote lijnen voorgeschoteld, in de volgende cursussen wordt een begin gemaakt met lezen, zonder dat de tekst expliciet vertaald wordt: de kennis opgedaan gedurende de eerste zes maanden is voldoende om iedere zin in het Nederlands uit te leggen. Voorts wordt terzelfder tijd een begin gemaakt met spreektaallessen, waarbij veel nut wordt ondervonden van het door het Nederlandse Ministerie van Onderwijs ter beschikking gestelde lesmateriaal. Het percentage dat in de loop van de afgelopen anderhalf jaar is afgevallen ligt om de 15%. Dit bewijst dat de methode van het instituut bij de leerlingen is ingeslagen. Hoewel de kennis van het Engels een belangrijke catalyserende functie heeft bij het leerproces van grammatica en syntaxis, is toch het leermateriaal, voornamelijk gepubliceerd in het Engels en qua methode gericht op studenten van wie Engels de moedertaal is, onpractisch gebleken voor het onderwijs aan Japanse studenten. Het zou zeker aan te bevelen zijn als er een grammatica speciaal geschreven voor gebruik binnen Japan, voor de lessen van het instituut gebruikt zou kunnen worden. R.H. HESSELINK
School voor toeristische gidsen in Rijsel Volgens een mededeling van het Ministerie van Nederlandse Cultuur in Brussel is in Rijsel een school voor toeristische gidsen opgericht. Wie aan deze cursussen wenst deel te nemen is verplicht een vreemde taal te kennen, bij voorkeur Nederlands. In ‘Neerlandica extra muros’ wordt hierbij aangetekend, dat het verheugend is de groeiende erkenning van het practisch belang van de kennis van het Nederlands in Noord-Frankrijk te constateren. Dat het Nederlands taalgebied daarbij als een geheel wordt beschouwd, ziet het ministerie als een bewijs van een beter begrip.
Nederlandse Bond in Duitsland De Nederlandse Bond in Duitsland houdt op zaterdag 19 november in de Niederrheinhalle in Wesel het Bondscongres '77. De gebruikelijke vergadering van het hoofdbestuur gaat daaraan vooraf op vrijdag 18 november. De bond heeft een nieuwe commissie ingesteld die zich o.a. zal buigen over pensioenen van oud-militairen, over geleden oorlogsschade en andere daarmee verband houdende vraagstukken. De heer J.H. Scheps heeft zich bereid verklaard het hoofdbestuur en de commissie bij de werkzaamheden terzijde te staan.
Neerlandia. Jaargang 81
118
Spiegel van de Nederlanden
Neerlandia. Jaargang 81
119
Wie regeert straks in Nederland? ‘De stembus heeft gesproken. Maar op het moment dat we dit schrijven is er nog geen kabinet’. Aldus luidde de aanhef van onze beschouwing in het voorgaande nummer. Welnu, daarin is helaas op dit moment geen verandering gekomen. Nederland heeft nog steeds geen nieuwe regering en met die bedoeling trok het Nederlandse volk toch in mei jl. naar de stemlokalen. Overigens met een duidelijke aanwijzing hoe men zich de samenstelling van de regering dacht: een regering, of liever gezegd een kabinet, dat kon steunen op een meerderheid in de Tweede Kamer en samengesteld door de P.v.d.A., het CDA en D'66. Het moet ook gezegd dat formateur Den Uyl en de gesprekspartners van de drie partijen dat ook steeds voor ogen hebben gehad. Bij alle teleurstellingen in de afgelopen weken over het uitblijven van een overeenkomst is die wens naar boven gekomen in de gesprekken, zowel binnen het formatieteam, als in het parlement en in de Nederlandse huiskamers. Weliswaar niet overal uit de aard van de zaak, maar dan toch bij velen. Aan dat feit kan moeilijk voorbij worden gegaan. Honderd dagen geleden zette formateur Den Uyl zich achter zijn bureau om de eerste lijnen van een blauwdruk voor een nieuw regeringsprogramma op papier te zetten. Aanvankelijk liep het allemaal vlot van stapel, tot het moeilijkste punt van de vermogensaanwasdeling op de proppen kwam en het overleg van de formateur met de fractievoorzitters van het CDA, de P.v.d.A. en D'66 volkomen vastliep. Er was geen uitweg. En de heer Den Uyl gaf zijn opdracht terug. Er was een informateur nodig, die gevonden werd in de persoon van de CDA hoogleraar prof. Albeda, die de wagen weer vlot kreeg. De heer Den Uyl toog opnieuw aan de arbeid, maar het abortusvraagstuk was het tweede obstakel waarop zijn pogingen een kabinet van P.v.d.A., CDA en D'66 te formeren strandde. Terwijl wij dit schrijven, ongeveer vier weken voor de derde dinsdag in september waarop de Koningin ‘de Staten-Generaal voor geopend verklaart’, heeft de formateur weer zijn opdracht aan het staatshoofd teruggegeven. Voor de zoveelste keer heeft de Koningin haar adviseurs opgeroepen om haar in deze netelige zaak klaarheid te schenken. Uit het overleg was gebleken dat de standpunten van enerzijds het CDA en die van de P.v.d.A. en D'66 anderzijds over het abortusprobleem geen kans boden op een compromis. Wij hebben ook nooit anders gedacht. Iedereen kon vooraf weten dat de wettelijke regeling van de abortus als een bom onder de tafel van de vier politici lag. En iedereen is er van overtuigd, dat de ontwikkeling rond de abortus in de Nederlandse samenleving dermate ver is gevorderd dat er op het terrein van de wetgeving aanpassingen nodig waren. Maar daarbij komen beginselen om de hoek. En dan wordt het er niet gemakkelijker op, want met beginselen is het slecht marchanderen. Anderzijds heeft het abortusvraagstuk de vorming van een nieuwe regering danig geblokkeerd. Ook dat is een slechte zaak voor het democratisch staatsbestel. Vooral nu Nederland worstelt met grote sociaal-economische vraagstukken. Er bestaan mogelijkheden voor de samenstelling van een kabinet. Maar die zijn niet even aantrekkelijk en realiseerbaar. Er kan een minderheidskabinet worden geformeerd
Neerlandia. Jaargang 81
van P.v.d.A. en D'66 dat in het parlement de steun kan verkrijgen van de VVD voor de abortusregeling. Maar daarmee is de kous nog niet af. Bij andere problemen zou, zoals die op sociaal-economisch terrein, de steun van de VVD wegvallen, maar waarschijnlijk die van het CDA worden verkregen. Een minderheidskabinet, van welke samenstelling dan ook loopt altijd de kans vroegtijdig naar huis te worden gezonden. Een samengaan van het CDA met de VVD is praktisch uitgesloten. Een andere weg is die van een alsnog samengaan van P.v.d.A., CDA en D'66 met de afspraak dat een nieuw kabinet een wettelijke regeling van de abortus aan de Kamer voorlegt ter beslissing. Bij het CDA bestaan daartegen bezwaren, want het zou inhouden dat de CDA-ministers zich zouden verplichten aan te blijven wanneer de Kamer een beslissing zou nemen in strijd met de opvattingen van de CDA-standpunten. Inmiddels heeft de VVD-fractieleider, de heer H. Wiegel, op de samenstelling van een nationaal kabinet aangedrongen van P.v.d.A., CDA, VVD en D'66. Het motief van de heer Wiegel is dat het landsbelang vordert dat de handen ineen worden geslagen. Het klinkt aannemelijk, maar er blijven wel vraagtekens volgens de anderen. Immers, zo wordt geredeneerd van P.v.d.A.-kant, in de verkiezingsstrijd hebben P.v.d.A. en VVD scherp tegenover elkaar gestaan over vraagstukken als de werkloosheid, het investeringsbeleid en de beperking van de overheidsuitgaven. Doen alsof er niets in het verleden tegen elkander is gezegd en... verweten is, volgens de progressieve partijleiders, nauwelijks te geloven. Het blijven speculaties. De Koningin heeft thans dr. G.H. Veringa als formateur aangewezen, de oud-minister van onderwijs (1967-1971) in het kabinet-De Jong en later leider van de KVP, thans lid van de Raad van State. Het verzoek van de Koningin luidt: ‘Gelet op de thans ontstane situatie een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid om op zo kort mogelijke termijn te geraken tot de vorming van een kabinet, dat mag vertrouwen in voldoende mate steun in de volksvertegenwoordiging te ondervinden’. Er kan gesteld worden dat met deze opdracht gevolg is gegeven aan de wens van de fractieleider van het CDA, de heer Van Agt. Tevens mag uit de bewoordingen worden afgeleid dat er met een formatie haast moet worden gemaakt. De vraag blijft op dit moment nog open, of dr. Veringa in zijn opdracht slaagt en zo ja, welke combinatie dan een kans van slagen zou hebben en wie daarna als formateur zal optreden. ‘In voldoende mate steun in de volksvertegenwoordiging’ wil nog niet zeggen dat het een meerderheidskabinet moet zijn: ook een minderheidskabinet kan die gewenste steun verkrijgen. De vraag blijft, of die steun er altijd zal zijn. Zal dr. Veringa proberen de breuk te lijmen, of een onderzoek instellen naar een kabinet van CDA en VVD? Lukt dit niet dan is er nog de mogelijkheid van een minderheidskabinet van het CDA. Een poging tot lijmen lijkt bijna onwaarschijnlijk, omdat dan opnieuw de meningen van de partijen over de abortusregeling aan de orde komen. Wordt er over en weer geen water in de wijn gedaan, dan staat een dergelijk pogen nu reeds op springen. Want de P.v.d.A. en D'66 menen dat de Kamer zich over de abortusregeling moet uitspreken, waarvan het CDA niets moet hebben. Het blijft dus afwachten, maar voor de derde dinsdag in september aanbreekt kan er nog veel gebeuren. We hebben een slechte zomer gehad, maar daarom is de kans op een mooie nazomer nog niet verkeken. Hetzelfde geldt voor het politieke klimaat in Nederland.
Neerlandia. Jaargang 81
GEERT GROOTHOFF
Neerlandia. Jaargang 81
120
Van Noord en Zuid De participatie van de basis aan het Noord-Zuid verkeer Het cultureel grensverkeer vindt in Den Haag noch Brussel de waardering waarop het recht heeft. Dit is een van de conclusies van de eerste regionale werkdag over ‘De participatie van de basis aan het cultureel noord zuid verkeer’, georganiseerd door het Noord-Zuid Contactcentrum Volksontwikkeling in het Europahuis te Bemelen, bij Maastricht, op zaterdag 14 mei 1977. Een negentigtal vertegenwoordigers van lokale en regionale sociaal-culturele organisaties van Nederlands en Belgisch-Limburg bespraken een hele dag de mogelijkheden én de moeilijkheden betreffende het grensoverschrijdend cultuurverkeer. Het moet ons onmiddellijk van het hart dat wij na afloop van deze dag zeer tevreden waren. Hier waren mensen aanwezig die in het verleden binnen het noord-zuid verkeer haast nooit aan bod kwamen. Dit was wél het geval en... met succes. Tijdens de ochtendzitting behandelde J. Das, voorzitter van het Noord-Zuid Contactcentrum Volksontwikkeling de vraag: ‘Waarom deze Noord-Zuid contacten’. In een bondig historisch overzicht toonde hij aan dat het sociaal-cultureel werk binnen de noord-zuid contacten nog steeds niet de plaats heeft verworven waarop het recht heeft. Er is (gelukkig) wél voortgang te bespeuren o.m. op het vlak van de contacten tussen de politieke instanties (Tweede Kamer - Cultuurraad van de Nederlandse Cultuurgemeenschap), de particuliere-culturele sektor blijft echter ter plaatse trappelen. J. Das verwees hier o.m. naar het zó noodzakelijke bestendig secretariaat hetwelk nog steeds een vrome wens blijft. J. Das gaf tenslotte een overzicht van de subsidieregeling in het kader van het Belgisch-Nederlands cultureel akkoord t.b.v. het jeugdwerk en het vormingswerk. De aanwezige organisaties hadden in het kader van deze dag een beurs opgebouwd waarin op een overzichtelijke wijze kennis kon worden gemaakt met enkele van de vele initiatieven die in de Limburgen leven. Deze beurs was meteen een geschikte plaats voor ontmoeting, gesprek en... uitwisseling. En dàt gebeurde ook! De werkzaamheden spitsten zich toe op drie thema's die in werkgroepen werden behandeld m.n. de kadervorming, de programmatie op het lokale vlak en de participatie van het cultureel werk in het plaatselijk cultuurbeleid. Iedere werkgroep werd ingeleid door twee deskundigen, een Nederlander en een Vlaming. De werkgroepen werden een boeiende confrontatie en waren voor de vele deelnemers bijzonder verrijkend. Tijdens de plenaire zitting werden een aantal problemen en mogelijkheden onderstreept m.n.: - de stimulerende rol die provinciebesturen én gemeentebesturen t.a.v. de noord-zuid contacten kunnen spelen; - het belang van permanente samenwerkingsprojecten tussen gelijkgerichte organisaties die organisatorisch (bv. federatief) gebundeld worden; - het belang van het reeds genoemde bestendig secretariaat voor de culturele integratie van noord en zuid, enz.
Neerlandia. Jaargang 81
In november 1977 volgt de regionale werkdag voor de provincies Antwerpen en Noord-Brabant. Volgend jaar volgen de regionale werkdag gericht op de provincies Zeeland en Oost- en West-Vlaanderen. Een nationale werkdag zal het geheel besluiten. Dit project is, zoals we reeds schreven, van groot belang omdat hier wat men de basis noemt, nauw wordt bij betrokken. Wie denkt dat er geen belangstelling is voor grensoverschrijdende contacten is mis. Het Noord-Zuid Contactcentrum Volksontwikkeling heeft dit duidelijk aangetoond.
Brussel niet loslaten Het Vlaams Komitee voor Brussel en de Brusselse Kulturele Vereniging ‘Eigen aard’ hebben t.a.v. deze stad een interessant initiatief genomen dat Neerlandia niet onvermeld mag laten. Alhoewel er een vertraging is gekomen is de werking van de Brusselse ‘verfransingsmachine’, toch blijft deze stad nog steeds dé zere plek. De initiatiefnemers merken echter terecht op dat, indien de 400.000 Vlamingen (en Nederlanders) die dagelijks of geregeld naar Brussel komen er steeds hun eigen taal zouden spreken, de toestand er vlug anders zou gaan uitzien. Het respect voor het Nederlands zou vlug merkbaar worden. Om deze reden willen de initiatiefnemers een grootscheepse vensteraffichecampagne op het getouw zetten. De affiches vermelden de oproep: ‘SPREEK STEEDS UW TAAL TE BRUSSEL’. De afmetingen zijn: 40 × 30 cm.; driekleurendruk; prijs per exemplaar: 10 fr. De affiches kunnen besteld worden: - ofwel bij het Vlaams Komitee voor Brussel, Rijkeklarenstraat 45, 1000 Brussel. - ofwel bij de heer S. Szondi, Ch. Degrouwstraat 78, 1040 Brussel. U zendt samen met de bestelling een check ofwel betaalt u rechtstreeks op rekening nr. 437-6155201-07, ‘Spreek uw taal’, Brussel 4. Zodra de storting binnen is, worden u de affiches toegestuurd. De initiatiefnemers hebben met dit project zware financiële risico's genomen en rekenen daarom des te meer op de medewerking van verenigingen, instellingen en particuliere personen.
In memoriam prof. dr. Dirk Bax In ‘Neerlandica extra muros’ schrijft de heer R.H. Pheiffer uit Kaapstad een herinnering aan de hoogleraar prof. dr. Dirk Bax die op 71-jarige leeftijd in Kaapstad overleed. De cultuurhistoricus Dirk Bax was reeds enkele jaren met emeritaat. Hij werd in 1906 in Hoofddorp geboren, studeerde Nederlands, Geschiedenis en Kunstgeschiedenis aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam en promoveerde in 1949 aan de Universiteit van Nijmegen op een proefschrift over ‘Ontcijfering van Jeroen Bosch’. Tal van jaren was hij leraar, achtereenvolgens in Harlingen, Den Haag en Amsterdam. In 1949 vertrok hij naar Kaapstad waar hij vanaf 1950 tot 1971 de leerstoel Nederlandse Cultuurgeschiedenis aan de universiteit aldaar bekleedde. Hij schreef elf boeken, meerdere bijdragen tot boekwerken - o.a. ‘De Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden’ - zevenentwintig artikelen in wetenschappelijke tijdschriften en ongeveer 120 bijdragen van meer populaire aard in tijdschriften en
Neerlandia. Jaargang 81
dagbladen. Zijn arbeid droeg in een belangrijke mate bij tot de opsporing, restauratie en bewaring van de Zuidafrikaanse cultuur. Historische gebouwen en schilderijen hadden zijn bijzondere belangstelling. Hij publiceerde over Nederlandse en Vlaamse schilderijen in Zuidafrikaans openbaar en privébezit, over oud Kaaps zilver; over de architectonische schoonheid van de Compagniestuin te Kaapstad en over de vroegste Zuidafrikaanse openbare verzameling op het gebied van de kunst en de etnologie. Zijn studies over de schilderijen van Jeroen Bosch stempelden hem, aldus de heer
Neerlandia. Jaargang 81
121 Pheiffer, tot een vooraanstaand deskundige op dit gebied. Prof. Bax was lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, lid van het Historisch Genootschap te Utrecht en trustee van de Michaelis-verzameling te Kaapstad. Hij ontving erepenningen van de Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging en Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns. In 1969 werd hij door Koningin Juliana benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau.
Drs. F.P. Thomassen ridder in de Belgische kroonorde Drs. F.P. Thomassen ontving enkele maanden geleden uit handen van mevrouw R. de Backen-van Ocken, minister van Nederlandse Cultuur in Brussel de versierselen behorende bij de onderscheiding van ridder in de Belgische Kroonorde. Onder de aanwezigen bevonden zich mevrouw Thomassen, mr. H. Scheltema, Nederlands ambassadeur in Brussel, mr. J. Fleerackers, kabinetschef van de minister van Nederlandse Cultuur, dr. W. Debrock, voorzitter van de Belgische afdeling van de Gemengde Technische Commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Accoord, de heren L. Schevenhels en H. Kellens namens het Bestuur voor Internationale Culturele Betrekkingen en vanwege de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek prof. dr. W. Thijs, prof. dr. M. Rutten en mevrouw M. Moolenburgh-Ekkel. De onderscheiding werd toegekend voor de verdiensten van de heer Thomassen voor de Neerlandistiek.
Goed openbaar vervoer een behoefte voor het culturele leven in de Kempen Reeds jaren wordt door de Kempische welvaartorganisaties aangedrongen op meer en beter openbaar vervoer in de Antwerpse Kempen. Het ‘Ekonomisch Komitee voor de Kempen’ (EKK) voert reeds meerdere jaren een actie om in de huidige toestand een verbetering te brengen. Het opnieuw in gebruik nemen van de treinverbinding Herentals-Turnhout was daarvan een voorbeeld. Toen in 1975 op een studiedag, georganiseerd door het Regionaal Komitee van de Stichting Lodewijk de Raet, het Kempens openbaar vervoer opnieuw onder de loupe werd genomen, bleek nogmaals welke achterstand de streek de Kempen had ten opzichte van andere landsgedeelten. De werkgroep openbaar vervoer van het EKK werd daarom verruimd en de hierin gevoerde besprekingen leidden tot een onderzoek dat einde 1976 werd uitgevoerd in opdracht van de ‘Interkommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen’ (IOK). Deze studie werd intussen gepubliceerd en voorzien van een reeks concrete aanbevelingen, overgemaakt aan de minister van Verkeerswezen en de NMBS. Deze gecoördineerde actie heeft reeds tot resultaten geleid; vanaf mei jl. wordt een aantal treinverbindingen verbeterd. De ‘Kultuurraad voor de Kempen’, die zich onmiddellijk solidair verklaarde met de aanbevelingen die in het IOK-onderzoek werden geformuleerd en met de door het EKK gevoerde actie, heeft op zijn jongste vergadering nogmaals een bespreking
Neerlandia. Jaargang 81
gewijd aan het openbaar vervoer in de Antwerpse Kempen. Hierbij werd gesteld dat een kwantitatief en kwalitatief goed uitgebouwd openbaar vervoer ook op cultureel terrein voor een streek zeer belangrijk is, o.m. voor het scheppen van de mogelijkheden om optimaal gebruik te maken van de bestaande onderwijs- en vormingsmogelijkheden in de streek zelf of daarbuiten, culturele activiteiten bij te wonen, optimaal gebruik te maken van de bestaande recreatie- en ontspanningsmogelijkheden. Het is bovendien duidelijk dat het belang van een goed openbaar vervoer nog toeneemt wanneer het gaat over een streek zoals de Kempen, die soms zelf niet over voldoende infrastructuur beschikt en derhalve op de mogelijkheden uit de streek is aangewezen, zoals voor het universitair onderwijs. Aldus een mededeling in de ‘Kempische Kultuurspiegel’.
Frans-Vlaanderen in de Antwerpse kijker Op initiatief van het A.N.V. kende de stad Antwerpen in de maand maart haar eerste Frans-Vlaanderen Week. Bij het organiseren van deze week mocht het A.N.V. zich verheugen op de bereidwillige medewerking van een aantal Antwerpse organisaties. De Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal (V.B.O.) bracht een Frans-Vlaanderenavond onder het motto: Kennismaking in woord en beeld met het Zuidvlaamse volk, hun taal en geschiedenis’. Deze voordracht met diaprojectie werd verzorgd door de heer C. Moeyaert. Hij gaf een duidelijk beeld van het verleden, alsook een boeiend relaas over het Frans-Vlaanderen van nù! Hoopvol is de duidelijk merkbare heropleving van de Vlaamse taal in Frans-Vlaanderen. Dit komt vooral tot uiting bij de jongeren. Frans-Vlaanderen is niet alleen een prachtig stukje natuur, waar men nog in alle rust kan genieten, het is ook een stuk land waar een eigen cultuur en geaardheid leeft en voelbaar is. De slotavond werd aangeboden door het Verbond van Vlaamse Cultuurverenigingen (V.V.C.) in de zaal van V.T.B.-V.A.B. De heer J. Deleu, hoofdredacteur van ‘Ons Erfdeel’ en ‘Septentrion’ bekeek Frans-Vlaanderen op zijn eigen spirituele manier. Na een overzicht van het artistiek en politiek verleden van Frans-Vlaanderen belichtte hij vooral de toekomst van Frans-Vlaanderen. Pas na de 2de wereldoorlog is de belangstelling voor Frans-Vlaanderen vanuit België op gang gekomen. Deze belangstelling is vooral te danken aan figuren zoals A. Demedts, Luc Verbeke en organisaties zoals V.T.B.-V.A.B. De oprichting in 1948 van het ‘Komitee voor Frans-Vlaanderen’ richtte de schijnwerpers op Frans-Vlaanderen. De Vlaamse emancipatiebeweging in Noord-Frankrijk is op de eerste plaats de zaak van de Frans-Vlamingen zelf. In Nederland en Vlaanderen kan men slechts een helpende hand toesteken. De oprichting van een ‘Institut Néerlandais’ te Rijsel is zeker geen overdreven eis, doch is een zaak van de Nederlandse en Vlaamse overheid. Wat wij wel kunnen doen is het daadwerkelijk steunen van die mensen die zéér konkreet het Nederlandse karakter in Noord-Frankrijk willen behouden. Frans-Vlaanderen is géén folkloristische affaire. De tweede spreker van de slotavond was de heer Persyn, leraar Nederlands in Frans-Vlaanderen. Hij gaf ons een duidelijk beeld van wat er op het ogenblik gedaan wordt voor het ‘Nederlands’ in het onderwijs. Samen met enkele collega's geeft hij
Neerlandia. Jaargang 81
cursussen Nederlands aan middelbare scholieren. Aan de universiteit te Rijsel is er een leerstoel Nederlands. De heer Persyn verricht samen met zijn collega's baanbrekend werk.
Neerlandia. Jaargang 81
122 De heer H. Gevaert (V.V.L.) van de Vereniging voor Vlaamse Leerkrachten, overhandigde aan de heer Persyn uit naam van V.V.L. een cheque. Dit geld zal dienen voor het aankopen van bandrecorders ten behoeve van de cursussen Nederlands. Deze avond werd opgeluisterd door de Kunstzangkring ‘Singhet Saam’, o.l.v. J. Lambrechts die mede voor een meer dan geslaagde avond zorgde. Door de V.T.B.-V.A.B. werd aan alle aanwezigen het boek ‘De Nederlanden in Frankrijk’ van J. Van Overstraeten, aan geboden. Dit boek is een uitstekende gids voor diegenen die Frans-Vlaanderen willen verkennen. De V.A.B.-V.T.B. organiseerde tijdens de Frans-Vlaamse week een reis naar Frans-Vlaanderen. De belangstelling was zo groot dat vele kandidaatdeelnemers moesten teleurgesteld worden. Ook de reis ingericht door de ‘Koninklijke Kring der West-Vlamingen’ was op een minimum van tijd volgeboekt. Verder vermelden we nog dat het Vermeylenfonds en de Koninklijke Kring der West-Vlamingen reeds initiatieven namen in het najaar van 1976. De Vlaamse Jeugdherbergcentrale ontving in Antwerpen de ‘ouders’ van de jeugdherbergen gelegen in Frans-Vlaanderen. Voor velen was de eerste Frans-Vlaanderen Week een openbaring, voor anderen een bevestiging, voor het A.N.V. werd zij de impuls om werk te maken van een tweede Frans-Vlaanderen Week, met mogelijk nóg meer activiteiten en nóg meer belangstelling! MIEKE KNAEPKENS
C.O.V. dagen (Christelijk Onderwijzers Verbond) te Brugge Naar jaarlijkse traditie gaan in het Boudewijnpark te Brugge de C.O.V.-trefdagen door. Naast interessante voordrachten m.b.t. kleuter- en lager onderwijs, is er steeds een uitgebreide tentoonstelling. Deze tentoonstelling handelt over het nieuwste en interessantste materiaal dat nuttig kan zijn in het kleuter- en basisonderwijs. De werkgroep Basisonderwijs nam deze gelegenheid te baat om zelf ook een kleine stand in te richten. Naast de folder van de werkgroep werd de geïnteresseerden ook een nummer van Neerlandia aangeboden. De werkgroep mocht zich verheugen in een ruime belangstelling, een belangstelling die reeds tot concrete contacten heeft geleid. Ons doel om zoveel mogelijk leerkrachten te informeren over de werking van de werkgroep werd weer voor een stukje verwezenlijkt. Dit initiatief zal herhaald worden op de C.O.V.-trefdagen in de andere provincies. Een soortgelijk initiatief nam Inspecteur J.H. Van Geet (lid v.d. werkgroep) op de Pedagogische Week te Blankenberge, Laken en Hasselt. Ook daar bleken heel wat leerkrachten geïnteresseerd in de werking van de werkgroep. Ook dit initiatief zal herhaald worden.
Oscar Guermonprez
Neerlandia. Jaargang 81
Voor alle goede bekenden van het volkshogeschoolwerk in Nederland en Vlaanderen is de naam van wijlen mr. Oscar Guermonprez een begrip, evenals die van Henk van der Wielen en wijlen mr. Vital Haesaert. De redactie van ‘De Volkshogeschool’ wijdde onlangs een speciaal nummer aan de persoon van Oscar Guermonprez. Medewerkers, en vooral goede vrienden en bekenden, hebben daarin de persoon van de vertrekkende ‘pionier’ beschreven en hem hulde gebracht voor zijn voortreffelijke arbeid. De algemeen en internationaal secretaris van de Vereniging voor Volkshogeschoolwerk, mr. C. Stapel, tekent Guermonprez als ‘de pionier’. Mr. Stapel schrijft dat Guermonprez de volkshogeschool heeft gediend als een regisseur, onder welke benamingen dan ook. En met een enorme kennis van zaken en geduldig bij de uitwerking van projecten. Henk van der Wielen legt de nadruk op het zich steeds bewegen van Guermonprez bij al zijn activiteiten in het spanningsveld van individu en gemeenschap, van cultuur en maatschappij. Ernst Hijmans noemt als verdiensten o.m. hoe Guermonprez steeds bij vele hervormingen bereid was met anderen over nieuwe mogelijkheden na te denken. G. Roelfsema tekent hem als een man van gezag, met zijn eigen stijl, volhardend in eenvoud. Dr. M. van Haegendoren schildert Guermonprez als de figuur die steeds het saamhorigheidsbesef Nederland-Vlaanderen heeft gecultiveerd. Zijn Vlaamse afkomst lag daar zeker aan ten grondslag. Ans M. Bos prijst zijn samenwerking met de Maatschappij tot het nut van 't algemeen. Mr. L.B. van Ommen, directeur van het departement van CRM, noemt Oscar Guermonprez ‘een sympathieke bemoeial’. Mede dank zij de activiteiten van Guermonprez op tal van fronten, is de overheid er zich van bewust geworden dat vormings- en ontwikkelingswerk geen vrijblijvende zaak kan zijn. Aldus mr. Van Ommen. Het zijn slechts enkele namen van de velen die Guermonprez in het licht van de schijnwerper zetten. Een portret van Guermonprez door de kunstenaar Paul Citroen siert het omslag.
NEKKA 77 op 9 Oktober a.s. NEKKA 77 beoogt dit jaar trefpunt te worden van de volksliedmuziek. Zo worden momenteel o.m. de Roemeense panfluitist Georges Zamphir, de Ierse groep The Furrey Brothers en de Schotse groep Osian aangezocht, naast de Nederlandse solo-gitarist Harry Sacksioni, en Judy Collins. De datum is definitief bepaald op zondag 9 oktober a.s. te 14.30 uur in het Sportpaleis te Antwerpen. De plaatsbespreking start op maandag 5 september e.k. op het ANZ-sekretariaat, Vrijheidstraat 30-32 te Antwerpen, tel. 031/37.93.92 of 37.96.43, waar men ook alle verdere inlichtingen kan bekomen, en in het Sportpaleis, tel. 031/24.25.75 of 76.
Aanbeveling De Permanente Contactcommissie van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en van de Staten-Generaal der Nederlanden,
Neerlandia. Jaargang 81
verheugt zich over de resultaten van de besprekingen in de werkgroep ad hoc inzake de oprichting van een Belgisch-Nederlands orgaan van samenwerking en advies op het gebied van de Nederlandse taal- en letterkunde; betuigt in beginsel zijn instemming met het door de werkgroep voorgestelde ontwerp van een verdrag inzake de Nederlandse Taalunie; beveelt de Wetgevende Kamers van beide landen aan op korte termijn te onderzoeken op welke wijze zodanig ontwerp, na onderhandelingen tussen de beide regeringen, ten spoedigste als verdrag kan worden geratificeerd.
Neerlandia. Jaargang 81
123 C.F. Kleisterlee, J.H.G. Bascour, Voorzitters; G.B.M. Boeykens, D.H. Coens, D.J.D. Dees, E.J.J.A. Raskin, D.A. Th. van Ooijen, J.J. Voogd, leden Rotterdam, 18 februari 1977 (Deze tekst is overgenomen uit nr. 1 van 1977 van Cultureel CONTACT Vlaanderen-Nederland, de viermaandelijkse publikatie van de permanente contactcommissie Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap-Staten-Generaal der Nederlanden, welk nummer onlangs van de pers kwam).
Kaart van de Oostenrijkse Nederlanden Het Cultureel Centrum voor het Gemeentekrediet van België heeft de integrale publicatie op zich genomen van de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (van 1771 tot 1778 vervaardigd onder leiding van graaf Joseph de Ferraris) en reproduceert elk van de 275 kaarten van de kabinetskaart in 4-kleurendruk op een schaal 1/25.000 zodat ze met de huidige topografische kaarten direct vergelijkbaar zijn. Aldus een mededeling in ‘De Band’. Het is een speciale uitgave ten bate van de beide Limburgen. In een bijzondere uitgave worden alle kaartbladen die betrekking hebben op de provincies Belgisch en Nederlands Limburg in één band gebundeld. De kosten bedragen f. 200.- of BF 3.000. Nadere informaties zijn te verkrijgen bij de Stichting Maaslandse Monografieën, Postbus 83, Maastricht; de Federatie der Geschiedkundige Kringen, Bampslaan 4 te Hasselt en bij het Gemeentekrediet van België, afdeling Cultureel Centrum, adres: Pachecolaan 44 te Brussel.
De eerste week van het Nederlandstalig toneel Het Haags Ontmoetingscentrum voor Theaterkunsten (HOT) organiseerde in samenwerking met de Jan Campertstichting en het Bzztôh Teater van 20 tot en met 28 mei jl. ‘Hollands Drama’, de eerste week van het Nederlandstalig toneel. ‘Hollands Drama’ omvat een keuze van Nederlandstalige stukken die in het afgelopen toneelseizoen in première gingen. - Op 20 mei werd de première gegeven van ‘Het raam’ van Adriaan Venema door de Haagse Comedie. Het N.T.V. de Waag uit
Neerlandia. Jaargang 81
Antwerpen bracht de ‘Hollandse’ première van ‘Onder ons’ van de Vlaamse schrijver René Verheezen; het stuk ging eerder dit seizoen in Antwerpen in première.
CREACT-prijzen 1977 In Aldeneik in het Belgische Maaseik is de Stichting CREACT gevestigd. Deze stichting heeft een aantal prijzen uitgeschreven. De podiumprijs is bestemd voor groepen of enkelingen die zich ‘op de planken’ het best ‘waar’ kunnen maken. De maximumleeftijd bedraagt 35 j., uitgezonderd voor België. Allen, die door hun werkzaamheden in de overheidssfeer ten behoeve van vorming en opvoeding en ook zij, die in de private sfeer op dit terrein reeds aan het werk zijn, of een begin willen maken, mogen deze bijeenkomst niet missen, aldus een circulaire waarin de bijeenkomst wordt aangekondigd. (Wij verheugen ons over dit plan dat een steentje bijdraagt tot de verwezenlijking van de culturele integratie van Noord en Zuid. - Redactie).
Toekenning dr. Oskar de Gruyterprijzen en Hendrik Caspeeleprijs 1977 van VTB Een jury van Vlaamse toneelrecensenten, onder voorzitterschap van drs. Jozef van Overstraeten - voorzitter van de VTB - hebben beslist de dr. Oskar de Gruyterprijs voor een toneelspeelster dit jaar toe te kennen aan mevrouw Julienne de Bruyn, voor haar rol als Emma Morschel of Engeltje in ‘Kleine Man, wat nu?’ van Tankred Drost, naar een novelle van Hans Fallada. Voor de eerste maal werd dit jaar een tweede dr. Oskar de Gruyterprijs toegekend en wel voor een regisseur. Eenstemmig werd beslist deze prijs toe te kennen aan de heer Jean Pierre de Decker, als regisseur voor ‘De Nacht der Tribaden’ van Per Olov Enquist. De prijzen, bestaande uit een gouden herinneringsmedalje en de som van Bfr. 30.000 zullen in het gebouw van de VTB in Antwerpen op woensdag 5 oktober worden uitgereikt. Voor de derde maal werd de Hendrik Caspeeleprijs toegekend, ditmaal voor 1977. De prijs, een bedrag van Bfr. 50.000 - en een gedenkpenning - wordt geschonken aan een zanger of zangeres voor bijzondere prestaties voor het Vlaamse operaleven en het uitdragen van de bekendheid daarvan in het buitenland. De jury van Vlaamse muziekrecensenten van de dagbladen droeg de heer lic. René Jacobs uit Lochristi voor. De prijs wordt, eveneens in het V.T.B.-gebouw in Antwerpen, op woensdag 19 oktober uitgereikt.
Colloquium ‘Natuurbeleven voor iedereen’ Het Centrum voor Natuurbeschermingseducatie in Nederland organiseert op zondag 11 december a.s. in Antwerpen een colloquium onder bovengenoemd motto. Aan de bijeenkomst zullen op 10 december enkele educatieve activiteiten in het Antwerpse voorafgaan.
Neerlandia. Jaargang 81
Het colloquium is bedoeld voor allen, die op enigerlei wijze geïnteresseerd zijn in de mogelijkheden voor natuureducatie in de grote stad en in het buitengebied. Verschillende sprekers uit België en Nederland zullen aan de hand van concrete voorbeelden schetsen, hoe de natuureducatie als aanzet voor milieu-educatie vorm kan krijgen. Aan de deelname aan dit colloquium zijn slechts geringe kosten verbonden. De organisatoren verwachten, dat door het karakter van deze bijeenkomst een stimulerende werking kan uitgaan voor de natuureducatie in die personen, die de regie of de algemene leiding van een groep jongeren voeren. De gepresenteerde ‘act’ moet een eigen werkstuk zijn, of een eigen interpretatie van een nog niet opgevoerd spel. Schiftingen en finale zullen plaatshebben op zaterdag 10 september a.s. in Aldeneik. Voort is er een schilderprijs en een zg. prijs flitsgedicht, waaraan deel kan worden genomen.
Heropening volkenkundig museum ‘Nusantana’ in Delft Op 10 juni jl. heeft de burgemeester van Delft, dr. ir. A.P. Oele, het volkenkundig
Neerlandia. Jaargang 81
124 museum ‘Nusantana’ voor het Indonesisch cultuurgebied heropend. Het betreft het voormalig Indonesisch Ethnografisch Museum Delft dat een verbouwing heeft ondergaan. Het museum is in het zuidelijke gedeelte van het Prinsenhofcomplex op het St.-Agathaplein gevestigd en heeft thans de beschikking over een expositieruimte van 1.000 vierkante meter. Het volkenkundig museum probeert een beeld te geven van de verschillende Indonesische volkeren en hun culturen. De opening werd gevolgd door een reeks van culturele evenementen.
Laurens Janszoon Costerprijs voor Geert van Oorschot De uitgever en schrijver Geert van Oorschot is de Laurens Janszoon Costerprijs toegekend. Deze prijs werd onlangs door het gemeentebestuur van Haarlem ingesteld ter onderscheiding van een persoon, instelling of firma die zich op tal van wijzen verdienstelijk heeft gemaakt voor het Nederlandse boek. De prijs werd aan Geert van Oorschot toegekend op aanbeveling van een jury bestaande uit de heren Michel van der Plas, Harry Prenen en Nico Scheepmaker. De prijs, bestaande uit een bedrag van f. 5000.-, werd begin juni in de Gravenzaal van het Haarlemse stadhuis uitgereikt.
Nederlandse en Vlaamse toneelgroepen gaan de straat op Toneelgroepen uit Nederland en Vlaanderen zullen voor de vierde maal de kans krijgen om deel te nemen aan een Toneelmanifestatie te Heeze op zaterdag en zondag 27 en 28 augustus. In het kader van de 20e ‘Brabantse Dag’ te Heeze wordt door het Brabants Centrum voor het Amateurtoneel (BCA) en het Comité Amateurtoneel België-Nederland (CABN) voor de vierde maal een festival opgezet. Er worden drie vormen van theater gepresenteerd: straattoneel, wagenspelen en kindertoneel. Het festival wordt mogelijk gemaakt door een subsidie van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag, de provincie Brabant en de stichting ‘Brabantse Dag’. Het centrale thema is ‘Houwen en trouwen’. Het Zunderts Toneel en organisatoren van het jaarlijkse Bloemencorso te Zundert hebben het Brabants Centrum verzocht ook daar een toneelfestival in te richten. In beginsel is besloten tot een straattoneelfestival op zondag 4 september a.s.
Stichting ‘Ons Erfdeel’ Eind juni vergaderde de Raad van Beheer van de Vlaams-Nederlandse Stichting ‘Ons Erfdeel’ in het Dialoogcentrum te Rekkem. Tijdens deze bijeenkomst werd een aantal mandaten vernieuwd en werd ook een nieuw lid benoemd. De Raad van Beheer bestaat thans uit de navolgende personen: mr. Raf Renard, voorzitter, Brasschaat; J. Deleu, afgevaardigd-beheerder, Rekkem; baron A. Bekaert, Zwevegem; prof. dr. H.W.J. Bosman, Tilburg; prof. dr. Hendrik Brugmans, Brugge; mevrouw Annemarie
Neerlandia. Jaargang 81
Deleu-Deblaere, Rekkem; prof. dr. Guillaume Dirckx, Beersel; mr. Philip Houben, Joure (Friesland); Maurits van Lerberghe, Brussel; prof. dr. Vaast Leysen, Brasschaat; Maurits Naessens, Meise; ir. Paul Nicolai, Gorsem-St.-Truiden; dr. C. Reedijk, Den Haag; mr. Michiel Vandekerckhove, Kortrijk; prof. dr. Adriaan Verhulst, Gent. Ere-voorzitter is André Demedts. Op deze bijeenkomst werd de heer Werner Duthy, licentiaat in de germaanse filologie, als redactiesecretaris van de publikaties van de Stichting aangesteld. Voorts besliste de Raad van Beheer in 1978 een volledige bibliografie op de markt te brengen over de 20 jaargangen van het tijdschrift ‘Ons Erfdeel’. Het boekwerk zal een 400-bladzijden tellen en zal bij voorintekening verkrijgbaar zijn.
Hippoliet van Peene-Virginie Miryprijs van de V.T.B. Door de Vlaamse Toeristenbond wordt, in samenwerking met de Vereniging van Vlaamse Toneelauteurs, een jaarlijkse prijs uitgeloofd ter bevordering van de Nederlandstalige toneelliteratuur. Het bedrag van die prijs bedraagt 25.000 fr. Deze prijs kan toegekend worden aan de persoon, de vereniging, de instelling, het bedrijf, de onderneming of de toneelgroep (beroeps-, semi-professioneel of amateurgezelschap) die zich in de loop van een speeljaar uitzonderlijk verdienstelijk heeft gemaakt wat het propageren van Nederlandstalig toneelwerk van nog levende auteurs betreft. Het is wenselijk dat alle groepen of personen, die menen in aanmerking te komen voor deze prijs, een omstandig verslag van hun aktiviteiten overmaken vóór 15 juni van elk jaar aan de V.T.B., St.-Jakobsmarkt 45, 2000 Antwerpen. Vóór 1 oktober brengt de jury advies uit bij de voorzitter van de Vlaamse Toeristenbond. Als blijk van hulde en erkentelijkheid tevens, wordt deze prijs genoemd naar een Vlaams echtpaar, dat in de eerste helft van de vorige eeuw in uiterst moeilijke omstandigheden onschatbare diensten heeft bewezen aan het nederlands kultuurleven in het algemeen en aan het Nederlandstalig toneel in het biezonder: ‘Prijs Hippoliet van Peene-Virginie Miry’.
Fotografie Om de drie jaar richten de V.T.B. en de V.A.B. een nationale wedstrijd in voor al hun leden en liefhebbers-fotografen. Het succes ging steeds in een stijgende lijn. Na de tentoonstelling in Antwerpen van de beste proeven zullen de foto's tentoongesteld worden in geheel Vlaanderen. De expositie in Antwerpen en de prijsuitreiking zullen omstreeks kerstmis geschieden. De voorwaarden zijn op schrift te verkrijgen bij het kantoor van de V.T.B., St.-Jakobsmarkt 45, 2000-Antwerpen. Ieder jaar organiseert de V.T.B. een prijskamp schooltoerisme. Er wordt om groepswerk gevraagd, dat bestaat uit een verhandeling, het maken van fotomateriaal
Neerlandia. Jaargang 81
en andere plastische elementen. De prijs bestaat uit een volle dag de gast zijn van de V.T.B. in een Vlaamse gemeente naar keuze. De prijswinnaars van dit jaar zijn het Instituut Regina Mundi uit Genk en het St.-Jozefinstituut uit Hoeselt. De bekroonde werken zullen tentoongesteld worden van 23 september tot 29 september in de De Braeckeleergalerij van het V.T.B. Bondsgebouw te Antwerpen en op een latere datum te Hasselt en te Genk.
Neerlandia. Jaargang 81
125
[Nummer 5] Noord en Zuid dicht bij elkaar en toch ver uiteen Kulturele integratie: nog een lange weg Op het brede trottoir voor de ingang van het Centraal Station van Den Haag speelt het orgel het wijsje ‘Boven Gent rijst...’. Ik behoor nog tot de generatie die een zwak heeft voor romantische strijdliederen, waarmee we vandaag nauwelijks uit de voeten kunnen. Een beetje heimwee in de tijd wellicht, waaraan we allemaal wel eens onderhevig zijn, al naar gelang van de stemming waarin we verkeren. Een oude, bekende melodie, een dichtregel... ze roepen dikwijls een wat gekleurd verleden in de geest op, dat hartverwarmend kan zijn in de dagelijkse sleur van de huidige computermaatschappij die het leven nogal eentonig maakt. Er valt zo weinig romantiek meer te beleven. ‘Boven Gent rijst...’. Ik sta even stil. Bij het opvangen van de verwaaide klanken komt de gedachte bij mij boven, hoe wij Nederlanders en Vlamingen, met zo'n 20 miljoen samengedrongen op het smalle stukje klei van de Rijn-, Maas- en Scheldedelta, dag-in-dag-uit leven zonder van elkanders karakter, leefwijze, opvattingen, maatschappelijke en politieke situatie voldoende op de hoogte te zijn. Enkele lofwaardige uitzonderingen buiten beschouwing gelaten, maar die bevestigen dan ook de regel. Inderdaad, we noemen elkaar bij de naam, maar vaak alleen in min of meer bepaald niet geestige mopjes. Overigens, men zal alle Britten en Schotten, joden en keistenen, Rijnlanders en Pruisen de kost moeten geven die elkaar belachelijk proberen te maken met het opplakken van etiketten, waarop een paar minder goede eigenschappen staan vermeld! Over dit soort mopjes van Nederlanders over Belgen, en omgekeerd, behoeven we ons niet op te winden. Men kan zijn tijd en energie aan betere zaken besteden. Toch is het tragisch dat we elkaar zo slecht kennen, want we hebben meer gemeen dan we veronderstellen en... tegelijkertijd de taak, in onze tijd van schaalvergroting en mondiale vraagstukken, een steentje bij te dragen tot de opbouw van het Europa van morgen. Ik hoor u al zeggen dat het met die éénwording zo'n vaart niet loopt. Helaas, er zal nog heel wat water door de delta moeten stromen eer het werkelijk zover is, maar de geschiedenis laat zich niet dwingen. In ieder geval is het streven zinvol om op velerlei terrein wat orde op zaken te stellen in ons Oude Werelddeel, wat ekonomischer te handelen en de krachten te bundelen om de problemen te lijf te gaan en wat minder eng nationalistisch te denken en slechts voor eigen standje te ijveren. Immers, elke dag staan de kranten vol over vraagstukken als energievoorziening, werkgelegenheid, bescherming van het leefmilieu en natuurschoon, over de bedreigde veiligheid van individu en gemeenschap. Om over de gigantische bewapeningswedloop, de explosieve internationale politieke verhoudingen en de wankele machtsevenwichten maar te zwijgen. De mens handelt uit hoofde van zijn afkomst, zijn kultuurpatroon, zijn aanleg en mogelijkheden en vanuit de omstandigheden waarin hij verkeert. Elke vergelijking
Neerlandia. Jaargang 81
moge mank gaan, maar wat voor de enkeling opgaat geldt min of meer ook voor de gemeenschappen. Nederlanders en Vlamingen behoren tot dezelfde taal- en kultuurgemeenschap en zouden derhalve meer belangstelling moeten opbrengen voor integratie en samenwerking, in het biezonder op kultureel terrein omdat daar de raakvlakken aanwijsbaar zijn. En dan een algemeen - Nederlandse integratie wel te verstaan. Overigens is de eenheid van taal daarvoor onvoldoende. Het gemeenschappelijk probleem voor Nederlanders en Vlamingen is niet gelegen in de vraag over bijvoorbeeld een gemeenschappelijke spraakkunst - hoe belangrijk ook overigens - maar heeft veeleer te maken met het inpassen van deze taal- en kultuurgemeenschap, die weliswaar door een staatsgrens wordt doorsneden, in de komende Europese verhoudingen. En een passend antwoord kan daarop pas worden gegeven, wanneer Noord en Zuid elkaar beter begrijpen. Zover is het nog lang niet, zeker niet in brede lagen van de bevolking van Nederland en Vlaanderen.
Oorzaken De oorzaken van de onkunde, van de vertekende beelden en van het langs elkaar leven zijn in het verleden gelegen. Noord en Zuid zijn van elkaar vervreemd. Ieder is zijn eigen gang gegaan. Staatsgrenzen zijn doorgaans resultaten van politieke en diplomatieke beslissingen op hoog niveau, nadat de wapenen zijn gestrekt. Zo is het ook in grote lijnen met de geschiedenis van de Nederlanden gegaan. Vlaanderen speelde in de Middeleeuwen en de tijdvakken daarna in Europa een grote rol. ‘Boven Gent rijst...’ Maar in Nederland is men dat vergeten. Nog veel minder is het besef aanwezig dat een Nieuw Vlaanderen uit de geschiedenis is opgestaan, zoals het in onze tijd steeds meer inhoud en vorm verkrijgt. Nogmaals, ik wil daarmee niet alle Noord-Nederlanders over één kam scheren.
Neerlandia. Jaargang 81
126 Die ene taal- en kultuurgemeenschap kent een grote verscheidenheid. Het zou vreemd zijn, ware het anders. De sappige taal van de Amsterdamse tramconducteur is een andere dan die van zijn Antwerpse kollega. Drentenaren zijn geen Limburgers, Groningers geen Zeeuwen, evenmin als de Vlamingen uit Kortrijk, Brugge en Hasselt in één vakje passen. Zo rijk als de verscheidenheid van het landschap van de Lage Landen is, van de duinenrij van Texel tot de heide van de Kempen, zo uiteenlopend zijn de karaktertrekken, de aard van de godsdienstige beleving, de inhoud van de geestelijke stromingen en de politieke idealen van de bewoners van Noord en Zuid. Toch is het een eenheid in verscheidenheid en die zien we maar al te vaak over het hoofd. Nederlanders en Vlamingen zouden er verstandiger aan doen zich meer te bezinnen op wat bindt, dan het aksent te leggen op wat scheidt. De vertekende beelden, over en weer van de grens, zouden weldra vervagen. Het zicht zou vrijkomen op de gemeenschappelijke, eigentijdse vraagstukken. Op het ‘kulturele vlak’, zoals dat tegenwoordig heet, worden al heel wat handen gereikt. Maar de schotjes zijn nog hoog en er is nog meer kapwerk nodig. In België heeft de kulturele autonomie in de grondwet wortel geschoten. Nederlandstalige parlementsleden in België redigeren met hun Nederlandse kollega's een eigen periodiek. Een tijdschrift als ‘Ons Erfdeel’ heeft in de laatste twintig jaar banden gelegd tussen Noord en Zuid. Het Algemeen Nederlands Verbond, met de spreekbuis ‘Neerlandia’, komt steeds meer als een partikuliere pressiegroep uit de verf, die zijn stem laat doorklinken tot de regeringscentra van Den Haag en Brussel, en smeedt de samenwerking over de grens door middel van werkgroepen, studiebijeenkomsten en beraadslagingen tussen de belangrijkste kulturele organizaties. De historici van Noord en Zuid werken sedert jaren samen. Een verheugend verschijnsel is de markante uitgave van de Winkler Prins ‘Geschiedenis der Nederlanden’, waarvan de inhoud zich overigens niet beperkt tot de nederlandstalige gewesten, maar ook de franssprekende delen van België, met inbegrip van het prinsbisdom Luik, omsluit. De Algemene Konferentie van de Nederlandse Letteren en andere instituten op het terrein van de wetenschappen en kunsten bestrijken Noord en Zuid. Hetzelfde kan gezegd worden van een stichting als de nederlandse Ontmoetingen, van een organizatie als ‘De Orde van de Prince’, van de verenigingen op het gebied van het amateurtoneel en in de laatste jaren ook van de organizaties die het behoud van het natuurschoon en het leefklimaat in hun vaandel hebben geschreven. De omroep-organizaties gaan niet aan elkaar voorbij; ‘Hilversum’ en ‘Brussel’ verstaan elkaar. Vanaf het begin der jaren zestig heeft de BRT een permanente vertegenwoordiger in het Gooise omroepwereldje. Grensgemeenten werken samen en ‘Benego’ is voor ingewijden een bekend begrip. Het volksontwikkelingswerk zoekt naar nieuwe strukturen en modellen. De beide Limburgen hebben een speciale ambtenaar in dienst voor de grensoverschrijdende kulturele kontakten. De provinciale kulturele diensten van de twee landen, vooral in de grensprovincies, laten zich niet onbetuigd. De recente nota van de Nederlandse regering over de internationale kulturele betrekkingen geeft een positiever geluid in dit verband te horen dan het staatsstuk van enkele jaren geleden. Er wordt gewerkt aan een Verdrag voor een Nederlandse Taalunie, waartoe het Algemeen Nederlands Verbond mede heeft aangespoord. Zo zijn er meer voorbeelden
Neerlandia. Jaargang 81
te noemen, die de ongelukkige uitlating van Wim Kan afstrakken, dat... de beroemdheid ophoudt bij Roosendaal! Waarom dan toch nog ‘tragisch’? Omdat in Nederland het streven naar samenwerking in brede kringen nauwelijks aanslaat en men nog steeds een valse voorstelling van zaken heeft omtrent de strijd van Vlaanderen om zelfbevestiging. Omdat in de kringen van de intellektuelen nog steeds geschreven en gesproken wordt over een ‘Vlaamse’ en een ‘Hollandse’ literatuur. Omdat in Nederland weinig begrip aanwijsbaar is voor de sociale kant van het probleem - Brussel. Omdat, zowel in Noord als Zuid, door velen elke inspanning ten behoeve van Frans-Vlaanderen als een ‘folkloristisch gedoe’ wordt gebrandmerkt. Omdat de bureaukratie nog altijd parten speelt en men kleine plagerijtjes aan de grens konstateert die het vertrouwen schade berokkenen. Omdat... we nog altijd te ver uit elkaar liggen op dat kleine stukje klei, hoe tegenstrijdig het ook moge klinken. Het gaat om een mentaliteitsbeïnvloeding, willen Noord en Zuid elkaar beter begrijpen en waarderen. Maar daarvoor zijn nog jaren nodig.
‘Rose boekje’ nog altijd aktueel De heer Leo Schevenhels, de ‘nieuwe’ administrateur-generaal van de kulturele diensten van het ministerie voor Nederlandse Kultuur in Brussel sprak
Neerlandia. Jaargang 81
127 te Middelburg op een lunchbijeenkomst van de Nederlands-Belgische Vereniging in Zeeland over ‘de historische achtergronden die geleid hebben tot de Vlaams-Waalse tegenstellingen en van waaruit het kultuurbeleid, dat nu in België wordt gevoerd en de relaties, die tussen Nederland en België worden onderhouden, verklaard kunnen worden’. Zijn kritiek was niet mals. ‘De kulturele autonomie komt niet uit de verf’, aldus de heer Schevenhels, omdat de financiële mogelijkheden voor de taalgemeenschappen door het gehele Belgische parlement worden bepaald. Hij staafde zijn beweringen met onweerlegbare feiten. Voorts legde hij de nadruk op ‘een ingewikkeld gestruktureerde departementale situatie’. ‘Voor het onderwijs en het kultuurbeleid zijn er nederlandstalige en franstalige departementen’. ‘Het gevolg daarvan is dat niet tussen Nederlandse en Belgische departementen wordt gesproken over een gezamenlijk kultuurbeleid, maar dat de regelingen worden getroffen door de regeringen via de ministeries van buitenlandse zaken’. Daarbij tekende hij aan dat de Nederlandse en Belgische opvattingen op sociaal-kultureel terrein in de laatste jaren uiteen zijn gelopen. Krachtige taal. Het siert de heer Schevenhels dat hij de moed heeft de vinger op de wonde te leggen. Optimistischer bleek hij over het plan het verdrag voor een Nederlandse Taalunie te verwezenlijken met ‘huizen voor de kultuur’, maar dan in de gezamenlijkheid van Nederland en het nederlandstalig kultuurbeleid in België.
In Nederland niet anders De bezwaren die de heer Schevenhels ten aanzien van de departementsstrukturen in België aanhaalt, zijn in Nederland dezelfde. Het internationaal kultureel beleid wordt op drie departementen voorbereid, t.w. dat van Onderwijs en Wetenschappen, van Kultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en dat van Buitenlandse Zaken. Alle drie de departementen kennen daarvoor niet onbelangrijke afdelingen - het zijn nl. direkties voor Internationale Kulturele Betrekkingen. Om een zekere mate van eenheid te demonstreren, maar meer is het ook niet, is er een interdepartementale kommissie onder voorzitterschap van een top-ambtenaar van het departement van Buitenlandse Zaken. Het laatste zegt genoeg. Met andere woorden, het departement van Buitenlandse Zaken heeft een belangrijke vinger in de pap. Deze spreiding veroorzaakt onevenwichtigheid, een stroeve gang van zaken bij de uitvoering en schept de kansen dat er naast elkaar wordt gewerkt, wat dikwijls het geval is. Daar komt bij, dat niet alleen velen van ambtelijke zijde maar ook de politici zich voorzichtig uitlaten over kulturele betrekkingen met België, bang als men is zich in Belgische ‘binnenlandse aangelegenheden’ te mengen, of anders gezegd Vlamingen en Walen op de tenen te gaan staan naar aanleiding van de taalkwestie. Een vrees, hoe kan het anders, die duidelijk aanwijsbaar is in de kringen van Buitenlandse Zaken. Er is een kentering merkbaar, hetgeen een gevolg is van de wijzigingen in België sedert de grondwetsherziening van 1971 waarbij aan de taalgemeenschappen de kulturele autonomie werd verleend. Maar het is een ontwikkeling die schoorvoetend verloopt.
Neerlandia. Jaargang 81
Nu zou men denken dat de betrekkingen soepeler waren geworden, omdat in 1946 het Belgisch Kultureel Akkoord werd gesloten. Het tegendeel is waar. Er is ongetwijfeld veel tot stand gekomen van waardevolle betekenis, maar wie het geheel overziet van meer dan een kwart eeuw kan niet anders dan teleurgesteld zijn. Ook binnen de kommissies die het verdrag moesten uitvoeren bleek vaak hoe voorzichtig van Nederlandse zijde werd geschipperd - en nog - om tegenover de Belgische vrienden geen brokken te maken. Men kan de vraag stellen, of in die gelederen wel de werkelijke wil aanwezig was tot integratie te geraken, of liever gezegd, of men van ‘het ware geloof’ was overtuigd. Wij menen van niet, maar dan ter verzachting met de opmerking dat ‘er in onschuld werd en wordt gezondigd’. Men heeft dikwijls spoken gezien, die er niet waren. En of men in de laatste jaren zijn leven heeft verbeterd staat voor ons althans nog te bezien.
Werk op de lange baan Ambtelijke molens draaien langzaam en de politiek wordt evenmin van vandaag op morgen klaargestoofd wanneer men een recept ter beschikking heeft. Niettemin is het vijftien jaar geleden, dat J. Kuypers en Mr. H.J. Reininck, Vlaming en Noord-Nederlander, hun nota, in regionen van ingewijden bekend als ‘het rose boekje’, schreven. De officiële titel van het geschrift luidde: ‘De Belgisch-Nederlandse kulturele samenwerking in de toekomst’ (uitgave 1962). In deze nota werd gesteld: ‘Twee regeringen, de Belgische en de Nederlandse dragen de verantwoordelijkheid voor de
Neerlandia. Jaargang 81
128 ontwikkeling van de Nederlandse beschaving. Een gezamenlijke inspanning van beide landen zal meer kunnen bereiken dan een gescheiden optreden’. Letterlijk en figuurlijk is er geen woord Frans bij! De in dit werkstuk ontwikkelde visie werd met erkentelijkheid en entoesiasme begroet. In een groot aantal voorstellen werd gepleit voor institutionalizering van de kulturele betrekkingen tussen Nederland en Vlaanderen. De verwachtingen waren hoog gespannen, toch bleven tal van wensen onvervuld. Waar vooruitgang werd geboekt, kwam die traag tot stand. De nota heeft aan aktualiteit niet ingeboet. Het blijkt uit de woorden van de heer Schevenhels, het valt af te leiden uit de verschillende zienswijzen in Noord en Zuid over het kultureel beleid in het algemeen. Een beetje hoopvol is evenwel, zoals we eerder schreven dat de recente nota van de Nederlandse regering over het internationaal kultureel beleid wat licht in de duisternis geeft en de toon een geheel andere is dan in het begin van onze jaren zeventig. Maar... één zwaluw maakt nog geen zomer! Wij behoren van nature niet tot de pessimisten. Optimisme en idealisme zijn van onschatbare waarde, maar dan wel te beleven vanuit een realistische invalshoek. En dan herhalen we, wat we eerder schreven, nl. dat het streven naar de verwezenlijking van de kulturele integratie een langdurig proces is. Ondanks de versnellingen waarvan het hedendaagse maatschappelijk gebeuren blijk geeft, ondanks de verandering van situaties in een korter tijdvak dan vroeger. Het ijveren voor de verwerkelijking van de kulturele integratie van Noord en Zuid is niet van vandaag of gisteren. Reeds het eerste Nederlandse kongres van 1849 werd in deze geest gehouden. En de volgende dertig kongressen stonden in hetzelfde teken. Immers, het waren immer dezelfde wensen en dezelfde voorstellen die op de bestuurstafels belandden. Er veranderde aan de toestand weinig. De meeste initiatieven kwamen uit Vlaanderen; de interesse was in Vlaanderen dan ook veel groter dan in Nederland.
De opdracht van de kleine landen Politici, diplomaten, journalisten en anderen die het internationale politieke gebeuren volgen en soms in de gelegenheid zijn in de keuken te kijken, weten maar al te goed dat de invloed van de kleine landen op het wereldgebeuren in verhouding zeer gering is. De kleine landen putten hun krachten niet uit militaire en strategische middelen, noch uit gigantische ekonomische en financiële bronnen, in tegenstelling tot de grote mogendheden. Evenmin worden de kleine landen gedreven door eigenbelang. Daarvoor zijn ze veel te afhankelijk. Het buitenlands beleid van de kleine landen is dan ook voor een belangrijk deel gericht op idealen als internationale samenwerking, en dicht bij huis, op de Europese integratie. In een dergelijke politiek neemt het kultureel beleid een voorname plaats in. Ook alleen reeds daarom is het van betekenis dat Nederland en België het kultureef beleid op elkander afstemmen en gestreefd wordt naar een nederlandstalige internationale kultuurpolitiek.
Neerlandia. Jaargang 81
Hotze VAN OUDLAND
Neerlandia. Jaargang 81
129
Uitslag ANV-wedstrijd ‘Ontdek de topjournalist’ 1976-77 Niet minder dan 21 bekroonde werkstukken heeft de wedstrijd voor de jongeren van Nederland en Vlaanderen ‘Ontdek de topjournalist’ 1976-1977 opgeleverd. De jury bestaande uit de heren Gaston Durnez, Lode Hancké, Kees Middelhoff, Jan Verdonck en Leopold Vermeiren stelden in hun juryrapport vast, dat de ingezonden stukken van goede tot zeer goede kwaliteit waren, zowel inhoudelijk, als wat taalgebruik en spelling betreft. De werkstukken bevestigden de vorig jaar reeds gewekte indruk, dat er naar taalgebruik amper onderscheid te maken is tussen de inzendingen uit Nederland en die uit Vlaanderen. ‘Wel komt in de opstellen (met name de boek-, toneel- en filmbesprekingen) van Vlaamse inzenders(sters) naar voren dat zij getekend zijn door een overzichtelijke structuur’. In het juryrapport werd voorts opgemerkt, dat het opvallend is dat tien inzendingen van Vlaamse kant stonden tegenover één van Nederlandse zijde over het onderwerp de Europese éénwording. Het viel de jury op dat uit alle ingezonden Europaopstellen een grote betrokkenheid sprak ten aanzien van de toekomst van Europa; deze betrokkenheid werd eerder gevoed door een grote bekommernis en werkelijkheidszin, dan door vaag idealisme. De uitslag van de verschillende rubrieken luidde:
Van 10 tot en met 12 jaar: 1. Reportage over stad of dorp van inwoning of een verslag van een vraaggesprek of beschouwing over een onderwerp naar keuze.
Klassikaal Hoofdprijs: klas 1-J, Damiaan Instituut, Aarschot, met reportage ‘Uit de school klappen’. 2e prijs: klas 5-C, St.-Lodewijkscollege, Brugge, met reportage ‘Stadskernhernieuwing te Brugge’. 3e prijs: klas 1-A, Damiaan Instituut, Aarschot, met reportage ‘Bomvolle oorlog’. (Hoofdprijs f 500,- / Bfr. 7.500). 2. Reportage over stad of dorp van inwoning of een verslag van een vraaggesprek of beschouwing over een onderwerp naar keuze.
Groepswerk of individueel Hoofdprijs: Johan van Bastelaer, Schoten met ‘Men is nooit te oud om met sport te beginnen’. 2e prijs: Ingrid Wuyts, Tervuren, met ‘Een stukje heirbaan’.
Neerlandia. Jaargang 81
3e prijs: 2 leerlingen van het St.-Aloysiuscollege te Antwerpen (Karen 's Heeren en Carolina Albrecht) met het vraaggesprek ‘Hulpcentrum 900’. (Hoofdprijs f 150,- / Bfr. 2.250).
Van 12 tot en met 16 jaar: 1. Schrijf een kritisch verslag geschikt voor een krant over een kinder- of jeugdprogramma naar keuze, van de Nederlandse of Vlaamse televisie.
Individuele opgave Hoofdprijs: Christel Debrouwer, Hoeilaart, met ‘De man van 6 miljoen’. 2e prijs: Hilde Beek, Ieper, met ‘Vickie de Viking’. 3e prijs: Ger van de Beek, Alblasserdam, met ‘Flops of the Top-pops’. (Hoofdprijs f 150,- / Bfr. 2.250). 2. Schrijf een verslag van een vraaggesprek met wie je wilt, of een beschouwing over een onderwerp naar keuze.
Individuele opgave Hoofdprijs: Tineke van den Berg, Voorhout, met ‘T.V.; te veel’. 2e prijs: Lieve Blancquaert, Gent, met ‘Het uitgaansleven van humaniorastudenten’. 3e prijs: Benito Vander Mast, Brasschaat, met ‘De gehandicaptenolympiade’. (Hoofdprijs f 150,- / Bfr. 2.250).
Van 17 tot en met 20 jaar: 1. Boek-, toneel- of filmbespreking.
Individuele opgave
Neerlandia. Jaargang 81
Hoofdprijs: Willem van der Ham, Den Haag, met ‘De Bosgeest’, toneelstuk van Anton P. Tsjechov. 2e prijs: Marjolein A.S. Voorberg, Bergen, met boekbespreking van ‘Omnibus’ van Johan Daisne. 3e prijs: Jos Huysmans, Halle, met boekbespreking ‘Mijn kleine oorlog’ van L.P. Boon. (Hoofdprijs f 150,- / Bfr. 2.250). 2. Mening over Europese éénwording.
Individuele opgave Hoofdprijs: J.-P. Nap, Rotterdam, met ‘Zin en onzin van Europa’.
Neerlandia. Jaargang 81
130 2e prijs: Jean-Marie Noreillie, Desselgem, met ‘Europese gemeenschap anno 1977: treur- of blijspel?’. 3e prijs: Herman Killens, Groot-Bijgaarden, met ‘Mijn mening over de Europese éénwording’. (Hoofdprijs f 150,- / Bfr. 2.250). 3. Vraaggesprek of beschouwing (persoon en onderwerp naar keuze).
Individuele opgave Hoofdprijs: Marc Nelissen, Haarlem, met ‘Robert Long’. 2e prijs: P.J. Mackaay, Den Haag, met ‘Earth & Fire’ (popconcert). 3e prijs: Ineke Gilissen, Heemskerk, met ‘Vraaggesprek met Arie Kwast’. (Hoofdprijs f 150,- / Bfr. 2.250). De werkstukken van 21 prijswinnaars publiceren is onbegonnen werk. Er zouden 2 nummers van ‘Neerlandia’ voor nodig zijn. Zelfs de zeven bekroonde opstellen (hoofdprijzen) vragen al te veel ruimte. We publiceren hieronder het opstel van J.-M. Noreillie uit Kortrijk, die een tweede prijs won met ‘De Europese gemeenschap anno 1977: Treur- of blijspel?’
De Europese Gemeenschap anno 1977: treur- of blijspel? Het is een onmiskenbaar feit dat de Europese eenwording de laatste decennia met reuzeschreden vooruitgegaan is. Maar altijd weer dringt één belangrijke vraag zich op: Is de EEG écht al een doorleefde werkelijkheid voor ons? We zouden het ook zo kunnen stellen: wat betekent de Europese Gemeenschap in ons dagelijks leven? Is zij misschien een relevante realiteit met levensechte kleuren of is het ‘maar’ een organisatie bij de rest? Is het een dik-in-de-verf-zittend feestvarkentje, een modern idool of daarentegen een relatief dynamisch organisme dat ook de plechtmatige mensenmassa in het gebeuren betrekt? Voelen wij het, met andere woorden, alleen maar aan als een instrument waarmee de Europese burgers bespeeld worden, of integendeel als een gesmeerd-lopend complex met Europees-overkoepelende waarde, dat aan zijn burgers werkelijk ten goede komt en dat zelfs buiten de vergaderzalen en de EEG-kantoren van het verre Brussel zijn impact doet gelden ten voordele van de Europese burger? De Europese Gemeenschap anno 1977: treur- of blijspel? Of geen van beide?
Neerlandia. Jaargang 81
Dit is een hele waaier vol realistische vragen, die ieder van ons zich kan, mag en eigenlijk zou moéten stellen. Resumerend is dit hele gamma van vragen terug te brengen tot die éne kernvraag naar de reële betekenis van de Gemeenschap in het dagelijks leven. Want ook al vormt de EEG, die in feite een smeltkroes is van (tot nog toe) negen nationale economieën, een bijzonder machtige industriële eenheid in de wereld, ook al vernemen wij via de communicatiemedia berichten aangaande Europa's ministerraden of topconferenties, aangaande Europese actieprogramma's en over een gemeenschappelijk landbouwbeleid in Europa, toch wordt de betekenis van de Europese Gemeenschap m.i. nauwelijks of althans bitter weinig aangevoeld in het gewone leven van elke dag. Men heeft alleen het onoverzichtelijke en moeilijk te ontwarren kluwen van het ‘ware theater’ te Brussel voor ogen. De concrete en toepasselijke besluiten worden als het ware overschaduwd door de soms nogal monotone berichtgeving over lange, moeizame en meer dan eens mislukte maratonbesprekingen. Iets concreets ziet men daarbij eigenlijk niet uit de bus komen. Dit betekent nu ook weer niet dat dit er werkelijk niet is. Maar het hele probleem is eigenlijk het pijnlijk ontbreken van één vitale schakel: met name, deze die bij alles wat er in het kader van de EEG bereikt is, de verbinding vormt tussen de instellingen en de meeste Europeanen. Met andere woorden is het de betrokkenheid van de Europeanen die in het proces van de eenwording nog steeds ontbreekt. Men moet de Europese instellingen precies nog Europees bloed inpompen. Nochtans is het allemaal om deze Europeanen begonnen, want de Europese Gemeenschap, althans haar verschillende instellingen, heeft besloten dat de primaire doelstelling die de lidstaten voor ogen moesten houden, was: het verhogen van de levensstandaard en de economie in de Gemeenschapslanden. Niettemin ligt het ‘grote circus’ van de EG in Brussel: dààr worden de beslissingen getroffen, daar situeert men de administratieve rompslomp, daar ook wordt - ten onrechte overigens - de hele Gemeenschap geprojecteerd. En Brussel ligt in dit opzicht voor de gemiddelde Europeaan nog altijd even ver als Kamtsjatka voor de Moskoviet. Het gaat hen te hoog: ‘neen, daar hebben zij niets mee te maken...’: dit is, jammer genoeg, een standpunt dat heel veel mensen té gemakkelijk bijtreden! De oorzaak hiervoor moeten wij ondermeer gaan zoeken in de ongelooflijk ongeïnteresseerde houding én van de anonieme massa in haar geheel, én van de verschillende individuen in die ineensmeltende mensenzee die de Europese burgers vormen. Want ge-
Neerlandia. Jaargang 81
131 brek aan informatie is er zeker niet: als iemand werkelijk geïnteresseerd is in de Europese Gemeenschap en haar concrete beslissingen, dan kan hij alleszins genoeg informatie bekomen. Ik denk hierbij o.a. aan ‘EUROPA-BERICHT’, een maandblad uitgegeven door het voorlichtingsbureau van de EEG voor België en er zijn verder nog tal van publikaties die men in diezelfde voorlichtingsbureau's kan verkrijgen. Tevens vernoem ik hier het uitstekende tijdschrift van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, ‘BZ’ waarin tevens een aantal heel inzichtelijke publikaties aangaande de Gemeenschap verschenen zijn. Deze ongeïnteresseerde houding is ten dele een ontstemmende en spijtige consequentie van het feit dat de nationale politieke partijen de Europese Gemeenschap niet gebruiken in hun nationale verkiezingscampagnes, omdat ze - gelukkig maar! nog geen vat hebben op het EEG-bestel. Niettegenstaande dit nijpend tekort aan interesse kunnen wij er prat op gaan dat er binnen het kader van de EEG al heel wat bereikt is dat ons allen aanbelangt en dat ons grote voordelen biedt ten opzichte van de niet-leden in Europa. Hier bewijst de Gemeenschap dat zij noch treur-, noch blijspel is. Dit betekent: zij is geen gedramatiseerde fictie, maar wel een onversaagde realiteit. Neen, eigenlijk is het geen lachwekkende of betreurenswaardige onderneming, die Gemeenschap! Want de verwezenlijkingen ervan durf ik belangrijk te noemen. Het zijn immers niet zomaar de dubieuze en vergankelijke vruchten van een meeslepend of ontroerend verbeeldingsverhaal dat ten tonele gebracht wordt en waarbij het publiek - de massa - een passieve rol speelt. Wel integendeel! Het zijn als het ware bewust geconcipieerde kinderen van de verschillende lidstaten. Het zijn ‘kinderen’ die door de EG verwekt werden en die precies helemaal tot leven gebracht worden of althans zouden moeten gebracht worden door de Europese burgers zelf. Deze laatsten nemen hier dus wel degelijk actief deel aan de handeling. Welke zijn dan die zó belangrijke ondernemende verwezenlijkingen, zal men zich afvragen. Welnu, het zijn er al een hele reeks, eigenlijk téveel om allemaal op te sommen. Wij zullen hier alleen maar de drie belangrijkste aanraken. Vooreerst is er binnen het ‘Europa der negen’ een vrijhandel die volledig ten goede komt aan de Europese consument, omdat hij aldus een grotere keuze aan produkten krijgt. Maar er is ook een schaduwzijde aan de vrijhandel. De EEG moet aan zijn consumenten vanzelfsprekend de verzekering kunnen bieden van kwaliteitsprodukten: hier blijft zij nog wel in gebreke, omdat ze lang niet alle rechten van de consument ten volle verdedigt. Vervolgens is er hetgeen men noemt ‘het vrij verkeer van personen’. Hierdoor wordt het o.a. mogelijk om in gelijk welk ander land van de Gemeenschap te gaan werken, zonder dat men daardoor zijn sociale zekerheden kwijtspeelt en zonder dat men een aantal formaliteiten moet ‘ondergaan’, die niet-EEG-leden zich wel zullen moeten getroosten. Tenslotte is er ook een gemeenschappelijk landbouwbeleid tot stand gekomen. Zo wordt de mogelijkheid geschapen om ook aan de landbouwers een verzekerd inkomen te geven; wij zouden het min of meer kunnen vergelijken met het minimum-inkomen van de industrie. Maar tevens komt dit ten goede aan de consument, want ten gevolge van de gemeenschappelijke markt worden redelijke prijzen verzekerd door de Gemeenschap.
Neerlandia. Jaargang 81
Zo zou men nog tal van realisaties kunnen opnoemen, maar deze drie zijn wel de belangrijkste. Ik verwijs toch nog eventjes naar het gemeenschappelijk beleid dat men nastreeft in verband met energie, milieuzorg, ruimte enz. Maar goed, men mag zich zeker niet voorstellen dat alles onmiddellijk van een leien dakje loopt als men lid wordt van de EEG. Zeker niet! Men moet zich aanpassen aan de andere lidstaten! Ik zou bijna durven beweren: wel integendeel. Wanneer men lid wordt, dan moet men weten dat een natie zichzelf bepaalde verplichtingen zal moeten opleggen. Bovendien staat de Gemeenschap zelf pas in haar kinderschoenen. Deze verwezenlijkingen, die ik als belangrijk durf bestempelen, zijn pas aan het begin van een rijke Gemeenschap te situeren. Het zijn de eerste onwennige pasjes die in het eenheidsbeleid en in het eenwordingsproces gezet worden. En inderdaad: alle begin is moeilijk. Ook de Gemeenschap maakt hierop geen uitzondering; dàt kan iedereen wel zien. De EG staat nog niet stevig op haar benen: er is nog een permanent gevaar dat de broze samenhang in onze Gemeenschap bedreigt, en wel het nationalisme. Tal van nationalistische tendenzen kortwieken inderdaad op tijd en stond de té optimistische gemoederen. Brengen wij hier bijvoorbeeld heel eventjes 1973 terug in onze herinnering. Er dreigde in West-Europa een ernstig olie-tekort door de boycot van de Arabische olie-exporterende landen. Deze crisis had de cohesie-kracht tussen de Europese ‘moleculen’ zozeer aangetast en verzwakt dat een ontbinding van de Europese Unie zelfs nakend kon genoemd worden. Frankrijk had al een bilateraal akkoord en ook andere landen zouden de minste gelegenheid met beide handen aangrijpen... Een andere niet onaardige slag voor
Neerlandia. Jaargang 81
132 de Europese eenwording was het besluit van Frankrijk om zijn munt los te koppelen van de valuta van Duitsland en de Benelux-landen. Men hoort wel eens: een ongeluk komt nooit alleen! En jawel, ook Italië liet van zich horen toen het besloot om weer invoerrechten te heffen, terwijl Engeland, dat een nieuwe regering gekregen had, om heronderhandelingen vroeg. De Europese thermometer stond op nul! Men had zelf al moeite genoeg om het hoofd boven water te houden in eigen land en daarom liet men zijn Europese partners in de steek. Eén bedenking had men toen vergeten en dit doet men telkens als nationalisme in een of andere vorm opduikt: de bedenking dat men solidariteit moet opbrengen. Dit was en is de noodzakelijke kracht die men moet aanwenden om de Europese eenwording verder te verwezenlijken. Solidariteit is het sleutelwoord. Solidariteit naar binnen én een gemeenschappelijk optreden ook naar buiten is een conditio sine qua non! En deze solidariteit alleen kan het nationalisme - dat zwarte zorgenkind van de Europese Gemeenschap - opheffen. Die solidariteit zal er overigens pas komen als elke lidstaat een ‘Europees engagement’ kan opbrengen om op deze wijze zijn steentje tot de eenwording van Europa bij te dragen. Bovendien lijken dergelijke nationalistische patronen in onze huidige wereld van internationalisering nogal eens paradoxaal en zelfs ouderwets. Toch is een verklaring hiervoor niet zo ontzettend moeilijk te vinden. Is het immers ook niet zo dat men in een klein dorpje waar iedereen iedereen kent, veel vlugger ware rivaliteit (tussen bijvoorbeeld twee families) aantreft dan in de anonieme (groot-)stad waar men wél boven, onder en naast elkaar ‘hokt’, maar waar men niemand werkelijk kent? Zo ook is een dergelijke rivaliserende en verdedigende houding als het nationalisme, op wereldniveau eigenlijk voorbijgestreefd. Elders komt zij echter des te duidelijker tot uiting; op bepaalde ogenblikken - bij voor ons altijd ongunstige omstandigheden komt het onkruid van het nationalisme zelfs tot een willekeurige wildgroei, die men moeilijk kan stuiten. En een dergelijke wildgroei grijpt dan niet in op wereldvlak, maar wel in onze eigen interne Europese keuken. Dàt is ons probleem en het werkt erg verzwakkend. Wij moeten niettemin durven de vinger op de open wonde leggen, om het bloedverlies en de verzwakking tegen te gaan. Nu ja, alles bij elkaar kan men de totstandkoming van de Europese Gemeenschap een erg gelukkige zaak noemen. Natuurlijk moet de interne samenhang in Europa hechter worden en de Europese stem moet voor de wereld als uit één keel klinken. Na de economische samenwerking en unie moet men ook proberen te komen tot een monetaire, sociale en politieke unie. Wij zouden geleidelijk moeten komen tot wat wij als uiteindelijk doel zouden kunnen beschouwen: nl. de Verenigde Staten van Europa! Dat zelfs de idee van een politieke unie niet zo nieuw is, moge blijken uit het niet-onbelangrijke rapport van de heer Tindemans in verband met de Europese eenwording. Hij meent dat wij nu reeds in sommige sectoren de stap van het samenwerkingsstadium moeten wagen naar de fase van gemeenschappelijke politiek. Zo bijvoorbeeld in de betrekkingen met de Verenigde Staten, inzake veiligheid, i.v.m. de verhouding tussen de geïndustrialiseerde landen en de landen van de derde wereld enz. De eerste concrete vormen van een eenheidsbeleid ook op politiek gebied zullen Europa nog meer als een werkelijkheid doen ervaren in de wereld, die nu niet langer het belang ervan zal kunnen onderschatten.
Neerlandia. Jaargang 81
Ik hoop dat het in deze uiteenzetting, die in feite meer een samenbrengen van gedachten is, dan een goed gestructureerd geheel, duidelijk geworden is dat de Europa-staten er goed aan gedaan hebben zich te verenigen in de EUROPESE GEMEENSCHAP. Zij is zeker geen tragedie, noch minder een komedie. De EG is een realiteit, althans het Europa der staten... Het moet echter nog uitgroeien en evolueren tot een Europa van mensen. Wij zouden de EG kunnen vergelijken met een opgroeiende boom, die wel zijn eerste bloeidende vruchten voortbrengt, maar die niet geplukt worden. Dit is dan ons aandeel: het plukken van de vruchten, het helpen realiseren van de Gemeenschap, al was het maar door een beetje bewuster ‘Europeaan’ te zijn. Premier Tindemans zei het zo: ‘Wij moeten, zo verklaarde hij in zijn rapport over de Gemeenschap, een samenleving van een nieuw type in het leven roepen, een democratisch en solidair Europa dat beter zorgt voor de mens. Als wij daarin niet slagen, dan brengen wij onze democratieën in gevaar en zullen onze kinderen een samenleving in verval erven’. Mogen deze realistische woorden ertoe bijdragen dat er een Europese Gemeenschap opbloeit, die een Europa van mensen samenbundelt tot een Gemeenschap waarin wij ons vrij kunnen bewegen, waarin wij elkaar kennen bereiken, zonder dat de landsgrenzen daarvoor nog een belemmering vormen, tot een Gemeenschap die een tastbare realiteit voor ons is. Jean-Marie NOREILLIE Gentstraat 100 8748 Desselgem (W.-Vl.)
Neerlandia. Jaargang 81
133
Zuid-Afrika: waarheen met de thuislanden? Op 26 oktober 1976 werd Transkei het eerste onafhankelijke Bantoegebied in Zuid-Afrika. En behoudens onvoorziene omstandigheden zal Bophuthatswana op 6 december e.k. dezelfde weg opgaan. Maar tot heden werd Transkei (met uitzondering natuurlijk van Zuid-Afrika zelf) door geen enkele staat erkend en alle tekenen wijzen erop dat Bophuthatswana een zelfde lot te wachten staat. Evenmin worden ze door de UNO en de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid als lid aanvaard. Waarom?
Hoe het begon Het zal wel een onopgeloste twistvraag blijven wie waar in Zuid-Afrika eerst was, blank of zwart. Enkel staat vast dat beide rassen mekaar rond 1778 aan de Visrivier (ten zuiden van Oost-Londen in de NO-Kaapprovincie) voor 't eerst hebben ontmoet. Vast staat tevens dat de Boeren tijdens de Grote Trek (1836 en volgende jaren) in wat nu Oranje Vrijstaat en Transvaal heet, zwarte nomaden aantroffen. Wel moeten, na het verslaan der uit Natal herkomstige Matabeles (die na hun nederlaag naar het huidige Rhodesië uitweken), hele delen in Centraal-Transvaal verlaten zijn geweest. En dus door blanke trekkers in gebruik genomen. Even onweerlegbaar is dat blanke inwijkelingen zich tussen zwarte stammen zijn gaan vestigen en deze als het ware zijn gaan verbrokkelen. Op het einde der 19e eeuw was dit trouwens officiële politiek in Zuid-Afrika. Het was hét middel om de zwarte stammen te verzwakken en onder kontrole te houden. Aldus waren er in 1900 niet minder dan 600 Bantoereservaten en reservaatjes. Toch woonden in datzelfde 1900 75% van de toenmalige Bantoebevolking in wat nu de thuislanden heet. Reeds in 1913 werden ± 89.000 km2 definitief als Bantoegrond vastgelegd, oppervlak dat in 1963 tot 154.000 (± 5 maal België) werd opgevoerd. De versnippering bleef echter groot en maakte gebiedsuitbreiding en samenvoeging noodzakelijk. Wat dan weer de hervestiging van duizenden zwarten en het opkopen van honderden blanke hoeves met zich meebracht. Niettemin slaagde men erin het aantal Bantoezones drastisch te verminderen (na uitvoering der jongste plannen zullen er nog 25 eenheden zijn). Toch blijft de verbrokkeling een probleem. Zelfs het onafhankelijke Transkei omvat naast een homogeen blok twee kleinere stukken. En tenzij anders wordt beslist zal Bophuthatswana eind dit jaar nog uit zes delen bestaan (het touwtrekken hierover is echter nog volop aan de gang). Het verwondert ons dan ook niet dat de meeste thuislandleiders hun onafhankelijkheid koppelen aan de eis tot een meer homogeen gebied. Het huidige thuislandbeleid kreeg vooral in de jaren '50 vorm. Met de electorale overwinning der Nationale Partij in 1948 werd apartheid van dagelijkse realiteit officiële politiek en de gestemde wetten waren er dan ook naar. In dat kader kreeg Transkei als eerste in de reeks in 1963 zelfbestuur. De anderen volgden in de jaren '70. Praktisch gezien betekende dit een aantal ministeries met beperkte bevoegdheden,
Neerlandia. Jaargang 81
eigen nationale symbolen (als vlag en volkslied) en voor de zwarte leiders een platform waarop met de blanke regering kon worden gediscuteerd. Geleidelijk werden de bevoegdheden uitgebreid, het aantal ministeries verhoogd, steeds hogere functies aan zwarten toevertrouwd. Eind '73 vroeg Transkei officieel aan Pretoria de onafhankelijkheid binnen de vijf jaar. Drie jaar later was het zover.
Een omstreden dekolonisatie Zuid-Afrika's positie in de wereld is uniek. Men is soms hartstochtelijk pro of contra. Vaak mist men de nodige basiskennis. Nochtans is die nodig om het probleem te begrijpen. Zoals elders in Afrika zijn de grenzen van dit land artificieel, willekeurig vastgelegd door de koloniale bezetter (hier de Britten). Met de aanwezige bevolkingsgroepen werd weinig rekening gehouden. Op die manier werd Zuid-Afrika een vermenging van een blanke bevolkingskolonie (te vergelijken met Australië of de VSA), waar een grote hoeveelheid Europeanen zich voor goed kwam vestigen en een bezitting zoals destijds het koloniale Kongo waar grote niet-blanke bevolkingen aan het Europese gezag onderworpen werden. Met dit grote verschil dat deze laatsten zich niet ergens ver overzee bevonden, maar aanpalend aan blank gebied en soms zelfs vermengd ermee. Alsof de jonge Unie van Zuid-Afrika (opgericht 1910) met deze koloniale erfenis nog niet voldoende problemen had, raken in de 20e eeuw blank en zwart economisch zodanig verstrengeld dat het ideaal der Apartheidsideologie (een verdeling van Zuid-Afrika in een volledig blanke naast een of meerdere zwarte staten) nooit zal kunnen worden bewaarheid. Voegen we er tenslotte aan toe dat terwijl blank Zuid-Afrika alle kenmerken draagt van een moderne industriële welvaartsstaat, de Bantoethuislanden eerder in de Derde Wereld thuishoren. Zo zit de Republiek met een rassenkwestie, moet het een koloniale erfenis afwikkelen en tegelijkertijd nog
Neerlandia. Jaargang 81
134 een ontwikkelingsprobleem oplossen. Niet voor niets werd dit land een laboratorium van intermenselijke betrekkingen geheten. Experimenten zijn steeds controversieel en het thuislandproject maakt hierop geen uitzondering. Immers om Transkei de erkenning als staat te onthouden werden door de ‘wereld’ heel wat argumenten aangevoerd: te kleine oppervlakte en bevolking, economisch te zwak, te afhankelijk van Pretoria. Heel wat UNO-leden zijn echter veel kleiner dan Transkei of tellen minder inwoners. En een land als Lesotho is evenzeer aan de Republiek gebonden en moet het in economisch opzicht met heel wat minder stellen. In feite draait het om heel wat anders: Transkei is immers een rechtstreeks product van de Apartheidspolitiek. Voor de Zuidafrikaanse regering houdt dit in: de verdediging van de eigen (blanke) identiteit met erkenning van de diverse zwarte entiteiten die aldus tot afzonderlijke onafhankelijkheid worden geleid (maar zich eventueel tater kunnen verenigen). Een streven waarbij de blanke Afrikaan in het spoor van zijn voorouders treedt (herinneren we maar even aan de Grote Trek en de Boerenoorlog): ook toen moest de eigen identiteit worden verdedigd, tegen de Britten dan. Maar voor de tegenstanders is de hele ‘Grote Apartheid’ (zoals het thuislandprogram ook nog geheten wordt) een gecamoufleerde onderdrukkingspolitiek, een methode om te verdelen en te heersen en een wegwerpdoctrine waarbij aan de grenzen zwakke (zwarte)staatjes worden opgericht die tevens reservoirs van goedkope arbeid zullen blijven. Ook minder extreme opponenten verwerpen het systeem. Met het aanvaarden van de regeringspolitiek zou de zwarte zijn rechtmatig aandeel in Zuid-Afrika's rijkdommen verzaken, zegt Gatsha Buthelezi, leider van het thuisland Kwazula (het vroegere Zululand). Voor hem moet het Zuidafrikaanse grondgebied één blijven. Om die reden aanvaardde hij slechts dit jaar voor zijn gebied de autonomie die Transkei reeds in 1963 verkreeg. Het is gemakkelijk de fouten van de thuislandpolitiek aan te wijzen. Onder meer dat alles zo traag verloopt. Men denkt steeds tijd genoeg te hebben. Toch is het verkeerd het hele project als een soort schoorvoetend toegeven aan de voortschrijdende dekolonisering in Afrika te zien. Tenslotte bestond de idee in een of andere vorm toch al een lange tijd: we hoeven enkel naar de wetten van 1913 en 1936 te verwijzen. Een verwijt kan men immers ook omdraaien. Herinneren we er aan dat het onafhankelijkheidsproces overal in Afrika de kunstmatige grenzen uit de koloniale periode intact liet. Het behoud ervan wordt zelfs nadrukkelijk in het handvest van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid vermeld. Vandaar de quasi eens gezinde goedkeuring bij het neerslaan der Katangese en Biafraanse secessies. Immers, het welslagen van zo'n afscheiding zou weleens in andere landen met identieke problemen aansporend kunnen werken. Vandaar ook het wantrouwen tegenover de oprichting van op volksnationale basis gegrondveste staten als Transkei. Ook in Afrika botsen staats- en volksnationalisme. Er zijn voorzeker schaduwkanten aan Pretoria's beleid. Er is bvb. in de thuislanden de overheersende rol van de stamhoofden. Op het platteland is hun gezag wel groot, maar voor de vele verwesterde Bantoes in blank Zuid-Afrika en zelfs in de thuislanden (onderwijskrachten, middenstanders, verstedelijkten) betekent deze instelling heel wat minder. Er waren redenen om de stamhoofden in de Bantoeparlementen een
Neerlandia. Jaargang 81
belangrijk aandeel toe te kennen (in het oude Transkeise parlement 65 naast 45 verkozen leden; nu is de verhouding 75-75), maar men moet ook begrijpen dat dit systeem niet ieders goedkeuring wegdragen kon. En het speelt de anti-apartheidskringen het argument in handen dat de thuislandparlementen door (betaalde) agenten van Pretoria worden gedomineerd. Of er is het feit dat met onze westerse democratische geplogenheden wel eens een loopje genomen wordt. Vlak voor de laatste verkiezingen in Transkei, in 1976, werden verscheidene leden van de oppositie gearresteerd op bevel van de plaatselijke (zwarte) regering. En met de onafhankelijkheid lijkt de situatie er niet op verbeterd. Er is de economie waar nog heel wat werk aan de winkel is. En veel tijd verloren is gegaan. Maar ook hier zou het onrechtvaardig zijn de schuld heel en al aan de ideologische kortzichtigheid van Pretoria toe te schrijven (tot 1970 mochten in zwarte gebieden enkel Bantoes industrieën oprichten; sinds de opheffing van deze belemmering werden in de thuislanden zo'n 200 bedrijven met Zuidafrikaans en buitenlands geld opgetrokken). Men kan de trage vooruitgang in deze gebieden evenzeer aan de lamentabele (economische) mentaliteit der plaatselijke bevolking wijten. Aan de geringe productiviteit en het onregelmatig werkritme. Zoals in de landbouw waar men zich beperkt tot wat men voor zijn bestaan nodig heeft. Terwijl deskundigen uitrekenden dat Transkei nagenoeg heel Zuid-Afrika van maïs zou kunnen voorzien, voert dit land integendeel tonnen uit de Republiek in. En bovenal blijft er de verbrokkeling. Ook na de uitvoering der recentste konsolidatieplannen zou Kwazulu nog tien delen omvatten (oorspronkelijk 188). Nochtans bevinden zich rond dit gebied, maar ook
Neerlandia. Jaargang 81
135
om Ciskei en Transkei (en zelfs in Transvaal) heel wat zones die door hun overweldigend zwarte bevolking redelijk eenvoudig in een thuisland zouden kunnen worden opgenomen. Bestuurlijk zou dit voor de thuislanden zeker een winstpunt betekenen. En in blank Zuid-Afrika zou het de zwarte bevolkingsdruk verminderen. Oppervlakkige berekeningen wezen uit dat op die manier zeker twee miljoen Bantoes tot een zwart gebiedsdeel zouden kunnen behoren, terwijl het aantal getroffen blanken 50.000 zou bedragen. Maar plaatselijke blanke boeren, die dus hun grond zouden moeten verkopen, willen van dit alles niets weten. En er is de vrees dat zo'n maatregel een te snel wegtrekken van blanken uit het betrokken gebied zou meebrengen en economische ineenstorting.
Neerlandia. Jaargang 81
136 Toch wordt er van diverse zijde op die vergroting aangedrongen. O.m. door Prof. Viljoen, rector van de Afrikaner Rand Universiteit en voorzitter van de Broederbond, de invloedrijke organisatie waartoe ook Premier Vorsten behoort. O.m. door het SABRA, het Suidafrikaanse Buro vir Rassenaangeleenthede, een regeringsgezind studieorgaan dat de Bantoethuislanden tot vier grote zones zou willen zien samengevoegd. Maar tot heden houdt de regering zich aan de in 1936 beloofde oppervlakte. Wel verklaarde ze zich bereid over deze kwestie met de thuislanden te blijven onderhandelen, ook na hun eventuele onafhankelijkheid. Het probleem zal echter voor strubbelingen blijven zorgen, nu weer met Bophuthatswana's komende zelfstandigheid.
En de toekomst? Meer dan één keer (o.a. tijdens de besprekingen met de Amerikaanse vice-president Mondale in Wenen) gaf Zuid-Afrika er blijk van voorstander te zijn van een gematigde multiraciale regering in Rhodesië en een soortgelijke oplossing voor de Zuidwestafrikaanse/Namibische kwestie na te streven. Maar wat de Republiek zelf aangaat, werd de Amerikanen duidelijk gemaakt dat een vreedzame oplossing nog een generatie vergen zal. Men is akkoord geleidelijk elke vorm van discriminatie (kleine apartheid, loonverschillen, enz...) weg te werken. Even resoluut wil men de thuislandpolitiek echter verder uitbouwen. Op dit moment ligt een wetgeving ter tafel waardoor de Bantoegebieden, die nog niet de onafhankelijkheid verkozen, een zeer verregaande vorm van zelfbestuur kunnen krijgen. In deze optiek zou men geheel vrij eigen wetten kunnen stemmen. Zelfs zou men een eigen staatshoofd kunnen verkiezen. Enige beperkingen zouden buitenlandse zaken zijn die onder Pretoria blijven ressorteren, terwijl evenmin wetten mogen worden goedgekeurd waarvoor blank Zuid-Afrika financieel zou moeten opdraaien. Wordt dit plan de aanloop naar een konfederaal Zuid-Afrika, waarvan dus ook de Bantoegebieden deel zouden uitmaken? Of is het doodgewoon een nog verdergaand stadium op het pad der komplete zelfstandigheid? De uiteindelijke blauwdruk van het toekomstige Zuid-Afrika is blijkbaar nog niet voor morgen. Jan VAN AERSCHOT
Neerlandia. Jaargang 81
137
Neutraal Moresnet: geschiedenis op de rand van het verleden Het plaatsje Kelmis (la Calamine, Altenberg) ligt in de provincie Luik, dicht bij de grens met Duitsland ter hoogte van Aken. Een op het oog onbeduidend plaatsje, dat in de zomermaanden door een sporadische tourist bezocht wordt, die Kelmis als uitgangspunt voor een verkenningstocht door het Belgische Geuldal heeft gekozen. Verder wordt het plaatsje nauwelijks opgemerkt. Spijtig, want juist dit Kelmis is een van de meest interessante plaatsjes in de grensstreek rond het drielandenpunt België-Nederland-Duitsland. Als je rondrijdt in Kelmis, vind je her en der in het dorp verspreid sporen van een mijnbouwverleden. Vanuit het dorp gezien tekent zich een grote roodbruine asberg af tegen de noordelijke horizon. In de directe omgeving van het dorp tref je afgegraven heuvels aan met vervallen gebouwen in de onmiddellijke nabijheid. In het dorp zelf bevindt zich een park waarin beeldpartijen herinneren aan de mijnwerkersgeschiedenis van Kelmis. Wat is daar nu zo uitzonderlijk aan, zal men zich afvragen. Welnu, Kelmis, vroeger Neutraal Moresnet geheten, heeft gedurende een eeuw het twijfelachtige voorrecht gehad het enige neutrale gebied in Europa te zijn. En dit maakt Kelmis tot een uiterst interessant gebied voor historisch geïnteresseerden. Ofschoon steeds minder, zijn er in het dorp nog steeds aandenkens te vinden van deze Neutraliteit.
Neutraal gebied Hoe zit dat nu met die neutraliteit van Kelmis? Toen Napoleon in 1813 definitief overwonnen was gingen de Europese mogendheden in 1814 rond de tafel zitten in Wenen om de door Napoleon achtergelaten chaos in Europa te regelen. Het door Napoleon ingelijfde gebied moest weer aan de verschillende dames en heren landsbestuurders worden teruggegeven. Er moesten nieuwe grenzen getrokken worden. Zoals zo vaak gebeurt in de wereldgeschiedenis, gebeurde ook toen: er ontstond onenigheid tussen de staatslieden onderling. Onenigheid over een zinkmijn in het tegenwoordige België. Het betrof de zinkmijn van de Franse firma Vieille Montagne in het dicht bij Aken gelegen Moresnet. Men kwam er niet uit. Pruisen wilde de mijn graag hebben maar Nederland gaf geen krimp. Wat nu gedaan? De zinkmijn was economisch aantrekkelijk voor beide landen. Het belang was echter ook weer niet zó groot, dat de onderhandelingen al té lang opgehouden konden worden op dit punt. Tenslotte kwam men tot de conclusie, dat de mijn maar neutraal moest blijven. Pruisen en Nederland zouden beide toezicht houden op het neutraal gebied. Men misgunde elkaar de opbrengst van de rendabele nering van de Franse mijnbouwondernemers. Er werd een driehoek op de kaart getekend waarvan de verbindingsweg Aken-Luik de basis vormde. Rechts grensde
Neerlandia. Jaargang 81
de driehoek aan Pruisisch gebied, links aan Nederlands gebied. In de driehoek viel de mijn met het bijbehorende dorpje Kelmis. Deze driehoek werd neutraal verklaard. Het internationale ruzietje was opgelost en men kon zich verder wijden aan het gekibbel over andere grenzen. Toen België in 1830 genoeg had van de politiek van Willem I en zich afscheidde van Nederland, was het een vanzelfsprekende zaak geweest als Kelmis tot België was gaan behoren. In de drukte die de oprichting van een nieuwe staat met zich meebrengt, vergat men de zinkmijn echter. Bovendien zou men dan ook met Pruisen in onderhandeling moeten treden, en daar heb je op zo'n moment geen tijd voor. Kelmis bleef dus neutraal. Nu alleen voornamelijk onder toezicht van België en Pruisen, terwijl ook Nederland zich met de zinkmijn bleef bemoeien. In Kelmis bleven de mijnwerkers inmiddels rustig aan de gang met het ontginnen van de rijke zinkvelden. Men bleef kalm onder de internationale verwikkelingen rond het gebied. In 1919 had Europa weer eens een flinke oorlog achter de rug. De chaos was na de eerste wereldoorlog wederom compleet. Reden voor de mogendheden om weer eens rond de tafel te gaan zitten. Men trof elkaar ditmaal in Versailles, met het doel de grenzen in Europa opnieuw te trekken. En, het was te voorzien, de dames en heren landsbestuurders kregen wederom onenigheid over de oude mijn. Wederom stuitte men op het mini-landje Kelmis. Men herinnerde zich de moeilijkheden die men eertijds in Wenen had met de mijn van Vieille Montagne
Neerlandia. Jaargang 81
138 en men besloot er ditmaal geen punt van te maken. België kreeg het hele grensgebied toegewezen en daar viel de mijn van Kelmis ook in. Met een royaal gebaar stemden de supervisors van neutraal gebied ermee in, dat België de oude mijn mocht hebben. Als pikante bijzonderheid moet dan wel vermeld worden, dat de firma Vieille Montagne toen reeds bezig was met het afbouwen van de activiteiten in Kelmis. De zinkvelden waren inmiddels voor het belangrijkste deel leeggeplunderd. En zo kwam het dan, dat de mijnwerkers van Kelmis zich moesten gaan schikken in hun Belgische nationaliteit.
Moresnet: neutraal gebied.
Nationaliteit De bewoners van Kelmis zijn intussen voor menige rechtsgeleerde onderwerp van permanente studie geweest, gedurende de neutrale periode van het gebied. Vragen over de nationaliteit van de ‘neutralen’ werden over en weer beantwoord door elkaar tegensprekende besluiten van de nationale overheden van de verschillende toezichthoudende landen. Zo zijn er tijden geweest, dat de inwoners van het neutraal gebied aan hun ‘landje’ gebonden waren omdat zij hun neutrale status zouden verliezen als zij buiten het gebied kwamen. Ook zijn er tijden geweest, dat zij zich vrijelijk door de belendende landen konden verplaatsen, met als extra moeilijkheid, dat zij geen paspoort hadden. Voor mijnwerkers uit Pruisen en België die wilden gaan werken bij de mijn in Kelmis werd het extra moeilijk gemaakt, omdat zij hun nationaliteit zouden verliezen.
Neerlandia. Jaargang 81
Anderzijds werd eens vastgelegd, dat slechts diegenen de neutrale status konden hebben, die in de eerste vijf jaren van de neutraliteit in het gebied woonden en werkten en de nakomelingen van die ‘pioniers’. Kortom de situatie werd er voor de bewoners van het neutrale gebied niet duidelijker op in de loop van het bestaan van hun ‘landje’. Men wist nauwelijks waar men zich aan te houden had. Het was voor de neutralen van Moresnet dan ook een praktische verlossing toen zij in 1919 Belg werden. Dat gaf in ieder geval duidelijkheid over hun status. Toch heeft het ‘landje’ in de loop van zijn bestaan nogal wat ‘nationale tendensen’ vertoond. Men was er trots op ‘neutraal’ te zijn. Zo zijn er postzegels uitgegeven door het neutraal gebied en er bestaan zelfs munten die enige tijd dienst hebben gedaan als munteenheid in Kelmis. De munten en postzegels zijn echter nooit écht meer geweest dan rariteiten. Zij hebben nooit écht dienst gedaan, daar was het gebied te klein voor. Nu nog ontmoet je oude inwoners van Kelmis, die de neutraliteit hebben meegemaakt en daar met weemoed over spreken.
Neerlandia. Jaargang 81
139
Sociaal beleid Die weemoed heeft echter niet alleen betrekking op de neutraliteit. Kelmis was een hechte gemeenschap. Een gemeenschap die haar karakter onderstreept wist door de neutraliteit. De mijn van de firma Vieille Montagne vormde de kern van die gemeenschap. Iedereen had wel iets te maken met de mijn. De mannen werkten als mijnwerkers of kantoorpersoneel, de vrouwen werkten in de dienstverlening van de mijn als schoonmaaksters, ziekenverzorgsters, administratrices. De leiding van de mijn voerde een voor die tijd ‘sociaal beleid’. De mijnwerkers die nog in leven zijn herinneren zich nog hoe de mijn zorgde voor onderwijs, ziekenverzorging, behuizing. Iedere mijnwerker kon zich een huis in eigen bezit verwerven als hij een bepaalde tijd bij de mijn werkte. Er was zelfs een sociale kas voor gepensioneerden of langdurig zieken. De weduwen van gestorven mijnpersoneel werden door de mijn onderhouden. Zeker in de tijd aan het einde van de vorige eeuw was dit een uitzonderlijk sociaal beleid voor een onderneming. Het was dan ook niet verwonderlijk, dat de arbeiders die aan de mijn verbonden waren, verknocht waren aan hun ‘samenlevinkje’, waar zij zowel voeding en behuizing gegarandeerd zagen als een voor die tijd zeer redelijk loon.
Museum Wat er van het rijke en roerige verleden van het neutraal gebied nu nog over is kan men door het hele dorp heen zien. De Archieven van het gemeentehuis in Kelmis zitten vol met documenten, afgegeven door de verschillende regeringen, die getuigen van de staatkundige rariteit. Door het dorp rijdend tref je overal sporen aan van de oude mijn. De afgegraven heuvels zijn er nog stille getuigen van, evenals het huis van de bedrijfsleider van de firma in het park, waar enige jaren terug nog een tentoonstelling over het neutraal gebied gehouden werd. Het lijkt er echter op, dat deze tentoonstelling over het neutraal gebied de laatste ‘opleving’ van het neutraal verleden van Kelmis betekende. De oude mijn is overwoekerd met bomen en struiken, de beelden in het park ter herdenking van de mijnwerkers zijn in staat van verval, het huis van de bedrijfsleider is deels school, deels ruïne. De herinnering aan de neutraliteit van Kelmis is aan het vervagen. Jammer, volgens sommigen. Jammer vooral ook, volgens de leden van de ‘vereniging voor heemkunde en geschiedschrijving in het Geuldal’, die zich de laatste jaren hebben ingezet om een museum in Kelmis tot stand te brengen over dit onderwerp. Het heeft tot nu toe echter aan medewerking ontbroken om dit plan ook werkelijkheid te maken. Voor een dergelijk museum is namelijk geld en mankracht nodig. Professionele mankracht die de staatsrechtelijke en geschiedkundige know-how heeft om het museum in te richten. De hulp van de overheid lijkt onontbeerlijk. Toch laat de Belgische overheid het afweten. Kelmis is lang genoeg probleemgebied geweest, lijkt de gedachte wel.
Neerlandia. Jaargang 81
Mart van HEIJNINGEN Lit.: Le territoire contesté de Moresnet (dit Moresnet neutre), par Firmin Pauquet. Ed. Gérard & Cie, Verviers, 1960.
Kelmis: stadhuis.
Neerlandia. Jaargang 81
140
Werkgroep Taalgebruik Ter gelegenheid van de opening van een kantoor te Anderlecht van CREDIT-FINANCIA Loksumstraat 5 te 1000 BRUSSEL waren de foldertjes eentalig Frans. Men verzekert ons dat zoiets niet meer zal plaatsvinden en dat in de hoofdstad een strikte tweetaligheid zal toegepast worden. Op vraag van het A.N.V. heeft de eigenaar van het Restaurant ‘HET VADERLAND’ te Dendermonde de eentalig Franse plaat laten wegnemen. In een advertentieblad zijn de menu's van HET BROUWERSHUIS te OPWIJK thans eentalig Nederlands. De Vlaamse kantoren van de Koninklijke Belgische Touring Club en de Samenwerkende Maatschappij Touring Club Reizen verspreidden in Vlaanderen tweetalige facturen. In artikel 1 van haar advies deelt de Vaste Commissie van Taaltoezicht het volgende mee: ‘De klacht is ontvankelijk en gegrond. De verplichte vermeldingen moeten op de factuur gesteld worden in de taal van het gebied waar de inschrijving voor een reis door een agentschap van Touring Reizen werd gedaan.’... De directie van N.V. VANDEMOORTELE Prins Albertlaan 12 te 8700 Izegem voert thans tweetalige reclame in SHOPPING MAGAZINE (Editie Brussel). Op de netcabine van het Rijksinstituut voor Technisch Onderwijs te De Panne bevinden zich tweetalige opschriften. Het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht luidt als volgt: ‘Het Instituut is een plaatselijke dienst uit het Nederlands taalgebied; volgens de jurisprudentie van de V.C.T. worden de scholen, bedoeld bij de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, voor de administratieve handelingen der schooloverheden onder de plaatselijke diensten ingedeeld’. De gevaaropschriften zijn mededelingen aan het publiek in de zin van de S.W.T. en mogen dus enkel in het Nederlands aangebracht worden. In het tweetalig reclameblad Shopping Magazine (Brussel) voert de firma CORREXPO (Krëfel) Mechelstraat 22/24 te 1851 HUMBEEK de reclame in de twee talen. Op een vraag van het A.N.V. heeft het Verbond van Belgische Ondernemingen Ravensteinstraat 4 te 1000 Brussel in zijn tijdschrift Mededelingen (nr. 15/76) de aandacht gevestigd op het gebruik van de talen in de ondernemingsraad. Naar aanleiding van een A.N.V.-klacht bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht betreffende de taaltoestanden bij het Thermaal-Instituut te Oostende heeft de V.C.T. beslist dat deze instelling de vigerende taalwetgeving dient toe te passen.
Neerlandia. Jaargang 81
Voortaan zal de reclame van de Firma HUBO, Jetsesteenweg 689 te 1090 Brussel tweetalig gevoerd worden in Shopping Magazine - Editie Brussel. Het A.N.V. heeft een klacht ingediend bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht tegen een gemeente uit duitstalig België wegens het niet-toepassen van de taalwetgeving. ‘In het Duits taalgebied met beschermde franstalige minderheid dienen de berichten en mededelingen die voor het publiek bestemd zijn in het Duits en het Frans gesteld te worden. Op grond van de bij de V.C.T. vigerende rechtspraak is het nodig aan de taal van het gebied voorrang te verlenen.’... Op verzoek van het A.N.V. heeft een senator een mondelinge vraag gesteld aan de Minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse aangelegenheden betreffende de taaltoestanden bij de Koninklijke Vereniging der Historische Woonsteden België, Julius Caesarlaan 68 te 1050 Brussel. De minister heeft het volgende besluit genomen: er zullen alleen subsidies verstrekt worden als: 1) het taaldecreet van 19 juli 1973 in Vlaanderen correct toegepast wordt, 2) de culturele werkzaamheden in het Nederlandse taalgebied alleen in het Nederlands doorgaan. In Sint-Gillis-Brussel heeft het gemeentebestuur - naast franstalige affiches - ook Nederlandse laten ophangen. Minister VANDEN BOEYNANTS deelt mede dat de militaire kapelmeesters in hun omgang met de muzikanten, ook de Nederlandse taal dienen te gebruiken. Het Staatssecretariaat voor Leefmilieu heeft - tijdens de zomer 1976 - aan de Vlaamse kust papieren vuilniszakken laten plaatsen. Sommige teksten waren in strijd met de taalwet. Er werd tussenbeide gekomen bij de Staatssecretaris voor Leefmilieu, de Heer POMA, die antwoordde als volgt: ...‘Indien de medelingen op de zakken in strijd zijn met de vigerende taalwetgeving dan is dit zeker ongewild. Ik heb de inhoud van uw brief medegedeeld aan mijn diensten met opdracht met de door U gemaakte opmerkingen in de toekomst rekening te houden’... Op de verpakking van de koekjes Petit Beurre, en ook op de koekjes zelf, komt alleen ANVERS voor. De N.V. GENERAL BISCUITS te Herentals zal van heden af enkel ANTWERPEN vermelden. In haar vergadering van 22 juni 1976 heeft de Nederlandse Afdeling van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht beslist dat de N.V. EXPLOITATIE - CASINO KNOKKE (E.C.K.) - als concessiehoudster - de taalwetgeving dient toe te passen.
Neerlandia. Jaargang 81
We hebben al meer dan eens vastgesteld dat de Heer MOMMERENCY, burgemeester te Nieuwpoort, zeer vlaamsgezind is. Zijn initiatieven verdienen werkelijk ‘een pluim’ en kunnen stimulerend werken voor andere burgemeesters. De burgemeester schreef volgende brief aan het Commissariaat - Generaal voor Toerisme: ... Via uw diensten om, ontvingen we een voorraad folders omtrent ‘de Kastelen van België’, opgemaakt door de v.z.w. ‘Koninklijke Vereniging der Historische Woonsteden België’. ‘Met ontzetting stellen we vast dat hoewel de tekst viertalig is, de Nederlandse tekst pas op de derde plaats komt, na het Frans en het Duits’. ‘N.B. Loppem schrijft men met 2 x p en niet Lophem’...... In zijn antwoord signaleert Minister van Verkeer Chabert dat het hier om een vergissing gaat. De bewindsman steunt zich hierbij op het volgende: ‘Dat het werkelijk om een vergissing gaat, moge blijken uit de aanduidingen der volgorde op de kaft: Nederlands, Frans, Duits, Engels’. De Werkgroep kan niet akkoord gaan met wat Minister Chabert schrijft. Het A.N.V. kent de taaltoestanden bij de Historische Woonsteden die niet al te schitterend zijn voor Vlamingen zeer goed. Eén voorbeeld: de algemeen voorzitter kent geen Nederlands!
Neerlandia. Jaargang 81
141
Venster op de wereld
Neerlandia. Jaargang 81
142
Vlamingen in de wereld De resoluties vervat in onderhavige tekst zijn de samenvatting van het algemeen verslag handelend over het internationaal congres ‘Vlamingen in de Wereld’ dat door België in de Wereld v.z.w. van. 18 tot 22 oktober 1976 te Brussel werd gehouden. Dit congres werd opgeluisterd door de aanwezigheid van Hunne Majesteiten de Koning en de Koningin. Alsook onder meer Mevrouw de Minister R. De Backen, Mijnheer de Minister R. Van Etslande, Senator J. Bascour, Voorzitter van de Nederlandse Cultuurraad. Deze tekst beoogt een handig werkdocument te zijn, waarbij rekening wordt gehouden met het onmiddellijk haalbare en het prioritaire. Ingevolge de naamsverandering ‘België in de Wereld vzw’ in ‘Vlamingen in de Wereld vzw’ (ViW in afkorting) werd onderhavige tekst in die zin aangepast.
Sociale problematiek De Belgische wetgeving op de nationaliteit plaatst de emigranten voor ernstige problemen. Voorgesteld wordt, de wetgeving te herzien in functie van het behoud der dubbele nationaliteit naar het voorbeeld van andere landen zoals bijv. Frankrijk. Prioritair zijn: a) Volgens de thans vigerende wetgeving verliezen onze emigranten hun Belgische nationaliteit wanneer ze, zelfs onder sociaal-economische druk, als meerderjarige een persoonlijk verzoek indienen om een vreemde nationaliteit te verwerven. Gevraagd wordt in dit geval de Belgische nationaliteit te mogen behouden. b) Een gewezen Belg moet thans als een vreemdeling gedurende twee jaar in België gevestigd zijn vooraleer hij opnieuw de Belgische nationaliteit kan verwerven. Gevraagd wordt een vrije nationaliteitskeuze zonder in casu aan een tijdsbeperking te zijn onderworpen.
Immatriculatie Wegens het niet verplichtend karakter van de immatriculatie is het onmogelijk een degelijke inventarisatie van onze landgenoten in het buitenland te verwezenlijken. Daardoor zijn georganiseerde contacten uiterst moeilijk. Gevraagd wordt de immatriculatie, met opgave van plaats van herkomst, verplichtend te stellen.
Parlementaire vertegenwoordiging
Neerlandia. Jaargang 81
Gevraagd wordt dat de Vlamingen in het buitenland zouden vertegenwoordigd worden in het Parlement, hetzij door coöptatie, hetzij door rechtstreekse deelname aan de verkiezingen.
Militie Gevraagd wordt de bestaande moeilijkheden inzake militie te vermijden door een georganiseerde vroegtijdige informatie en door meer begrip op te brengen voor marginale gevallen.
Pensioenen Het verstrekken van een georganiseerde en regelmatig aangepaste informatie moet verder uitgebouwd worden. Bilaterale akkoorden moeten toelaten het pensioen uit te rekenen op basis van een samengestelde loopbaan verspreid over verschillende landen. In functie van moeilijkheden die er zich kunnen voordoen, wordt gevraagd een uitbetalingssysteem uit te werken dat tegemoet komt aan plaatselijke problemen.
Studiebeurzen De postgraduaten zijn niet toegankelijk voor de Belgische afgestudeerden die in het buitenland verblijven. Gevraagd wordt een uitbreiding van het stelsel van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Bij het bepalen van het bedrag der studiebeurzen voor Belgische kinderen in het buitenland, gelden de Belgische normen. Wegens het verschil in levensstandaard in de gastlanden is deze berekeningswijze onrechtvaardig. Gevraagd wordt het aanvaarden van een aangepaste coëfficiënt per land.
Statuut van de ViW-vertegenwoordigers en medewerkers De functie van de ViW-vertegenwoordiger en -medewerker ter plaatse, zal gevaloriseerd worden door deze aanstelling te laten erkennen door Buitenlandse Zaken opdat tussen hen en de diplomatieke en consulaire posten een betere samenwerking zou groeien; en door hun aanstelling door de diplomatieke en consulaire posten aan de plaatselijke nationale en lokale overheden bekend te laten maken.
Bezoeken aan het moederland
Neerlandia. Jaargang 81
Het bezoek aan het geboorteland, in groep of individueel, is ongetwijfeld de meest gewaardeerde vorm van contact met het moederland. Deze initiatieven dienen gesteund en gestimuleerd te worden.
Onthaal en begeleiding Het is de taak van ViW om emigranten op te vangen naar aanleiding van een tijdelijke of definitieve terugkeer naar het moederland. Vooral emigranten met weinig of geen familie en kennissen in België, alsook de miliciens-emigrantenzonen verdienen onze bijzondere aandacht. Van zeer groot belang is het sociaal en cultureel valoriseren van het verblijf in het moederland, vooral waar het groepen betreft. Hierbij kunnen sociale en culturele organisaties en ook overheidsinstanties ingeschakeld worden.
Jeugduitwisseling Uitwisseling van jongeren is één van de meest actuele vormen van culturele uitstraling en wederzijdse verrijking. Zeker voor emigrantenkinderen van de tweede, derde en volgende generaties is het een aangewezen middel om de band met Vlaanderen nauwer toe te halen. In eigen land kan de actie leiden tot een grotere belangstelling voor, en waardering van onze emigranten. De mogelijkheden op dit terrein zouden moeten onderzocht worden met de bestaande private en officiële instanties.
Congressen Een congres blijkt de meest efficiënte formule te zijn om: a) een wederzijdse informatiestroom tot stand te brengen tussen vertegenwoordigers van de Vlaamse diaspora en de betrokken verantwoordelijken in eigen land; b) via pers, radio en T.V. voldoende weerklank te krijgen bij de publieke opinie in binnen- en buitenland; c) de ViW-vertegenwoordigers en -medewerkers uit een eventueel isolement te halen, te laten aanvoelen een levende scha-
Neerlandia. Jaargang 81
143 kel te zijn van een hechte band, en ervaringen van de anderen te laten benutten. Gevraagd wordt de ViW-vertegenwoordigers en medewerkers om de drie jaar op een congres bijeen te brengen.
Geschreven pers Bestaande emigrantenbladen ondervinden moeilijkheden bij het bekomen van informatie van het moederland. Gevraagd wordt een systeem uit te bouwen voor een aangepaste informatieverstrekking. Men vraagt dat de Vlaamse bladen in het buitenland zouden gesteund worden door ze op te nemen in het kader van een aangepaste subsidieregeling.
Wereldomroep De captatiekwaliteit van de Wereldomroep in Noord- en Zuid-Amerika ligt beneden alle peil en de zendtijd is te kort om de programma's aantrekkelijk te maken. Ook wordt gevraagd de Vlaamse inbreng in de multiculturele stations te ruggesteunen door een versteviging van de reeds bestaande logistieke steun, en door subsidiëring voor de aankoop van zendtijd.
Cultureel materieel Een groot gebrek aan cultureel materieel bestaat in de schoot van de clubs: boeken en tijdschriften, films, diapositieven, speelplaten, partituren... Hulp vanweg de officiële instanties is absoluut noodzakelijk.
Culturele manifestaties a) De Vlaamse clubs in het buitenland, die waardevolle initiatieven wensen te nemen, moeten net als de groepen in het binnenland kunnen genieten van de subsidies van Volksopleiding. b) Bij het uitzenden van artistieke groepen naar het buitenland, binnen of buiten de culturele akkoorden, moet rekening gehouden worden met de bestaande grote Vlaamse nederzettingen. c) Een jaarlijkse officiële culturele programmatie ten gunste van onze Vlaamse emigranten is eveneens noodzakelijk.
Neerlandia. Jaargang 81
Onderwijs nederlands Verstevigen van bestaande en stimuleren van nieuwe taalcursussen door subsidies en andere middelen; en waar mogelijk in samenwerking met Nederland.
Vlaamse clubs Vlaamse clubs verdienen evenzeer, wanneer ze beantwoorden aan de in het moederland voorgeschreven vereisten, een globale subsidie die onder meer de huur der lokalen zou dekken.
De Oost-Indische Compagnie in de kijker: de ‘Batavia’ wordt gelicht! Acht mannen en één vrouw van het West-Australisch Museum, gingen voor enkele maanden scheep met het twaalf meter lange bergingsschip ‘Henrietta’, om de geheimen te ontsluieren van één der oudste Hollandse Oost-Indië-vaarders, tevens een van de belangrijkste die schipbreuk leden in de Zuidelijke Zeeën. En zo begon een expeditie om een der interessantste wrakken uit de na-Middeleeuwse tijd te bergen. Het betreft de ‘Batavia’, eens het vlaggeschip en de trots van de Nederlandse Oost-Indische Compagnie, dat in 1628 Nederland verliet met bestemming Batavia, hoofdstad van het eiland Java. De tocht eindigde toen het schip op de verraderlijke klippen te pletter liep. Een wilde muiterij volgde en tientallen onschuldige mensen, waarbij vrouwen en kinderen werden vermoord. Het schip rust sedert bijna 350 jaar in de groene golven van de Indische Oceaan en een eerste expeditie bracht een groot aantal opmerkelijke goed bewaarde restanten boven. De leden van het expeditie-team staan onder leiding van Jeremy Green, een geboren Engelsman en conservator van de maritieme archeologische verzamelingen in het Museum van West-Australië. Zij verbleven vijf maanden op het eenzame Beacon-eiland op zes uren varen van de westaustralische kuststad Geraldton. Hier liep de ‘Batavia’ in 1629 op de riffen van de Wallabigroep in de Houtman Abrolhos-Archipel. ‘Abrolhos’ is een vervorming van het Portugees woord dat ‘Pas op!’ betekent. Het wrak is in meerdere opzichten merkwaardig. Het is eerst en vooral nog in zeer goede staat, iets wat wel zeldzaam is, en het oudste van de achttien gezonken Hollandse Oost-Indië-vaarders die men weet liggen. Anderzijds ook het enige schip in zijn soort dat uitsluitend voor studiedoeleinden zal dienen. Inderdaad, ingevolge een overeenkomst tussen de Australische Commonwealth, de West-Australische en de Nederlandse regeringen, zal het wrak niet verkocht worden. Gewoonlijk gebeurt dit wel: ten bate van de explorateurs die premies opstrijken, en de rest komt in de Nederlandse schatkist. In de loop van de voorbije jaren heeft Jeremy Green met zijn ploeg de expeditie voortgezet die in 1973 startte. De reisweg liep van Fremantle noordwaarts naar de eilandengroep. Daar begonnen de mannen met het oprichten van het onontbeerlijke onderdak voor woonst en werk. Zij bouwden op Beacon Island een vast verblijf, bestaande uit woonbarakken, een werkplaats met laboratorium, een opslagmagazijn voor levensmiddelen en een havenpier. Daar er geen zoet water op het eiland is
Neerlandia. Jaargang 81
hebben de gebouwen schuine daken voor de drinkwatervoorziening: het aflopende regenwater wordt opgevangen in vergaarbakken. Nadat men géinstalleerd was, stelden de duikers uit afzonderljke foto-opnamen een mozaïek samen van de plaats waar het wrak ligt. Daarbij legt men een net uit metaaldraad boven de vindplaats om te vermijden dat de kamera door de golfbeweging heen en weer zou wiebelen en de opnamen vervormen. Jeremy Green houdt zich met dit werk bezig. In het laboratorium voor Archeologische Opzoekingen van de Oxford-Universiteit heeft hij deelgenomen aan de ontwikkeling van metaal-detektoren en magnetometers voor onderwater-archeologie. Vooraleer hij in 1971 naar West-Australië kwam zocht hij met meerdere Middellandse Zee-expedities naar Grieks-Romeinse wrakken vóór de kust van Cyprus. Na het fotograferen in de zware golfslag - bij meer dan drie meter hoge baren moest het werk onderbroken worden - begon men aan de volgende opdracht. Met een elektrische windas aan boord van de ‘Henrietta’ haalden de mannen 120 grote zandsteenblokken uit de diepte, die naar hun vorm te oordelen voor een prachtige zuilenhalle in een koloniale woonst ergens in Nederlands Oost-Indië moesten dienen. Na drie dagen lagen alle blokken op het eiland om er tekeningen van te maken en ze te catalogeren. Men bracht ook vijf kanonnen boven water, die elk rond de 1.800 Amsterdamse ponden wogen (ongeveer 750 kilogram). Er was een ongewoon wapen bij, een zogenaamde ‘Minion’: een buitenste koperen
Neerlandia. Jaargang 81
144 cylinder met daaronder een dikke loodlaag; nog daaronder liggende ijzeren banden omsluiten een andere sterke loodmantel, terwijl een koperen cylinder binnenin, de loop van het wapen is. Vervolgens heeft het team de goedbewaarde scheepsribben (spanten) die op de zeebodem begraven lagen, van zand en koraalbrokken gereinigd. Tot nog toe konden zowat negen ton spanten geborgen worden. Nadat vooraf een nauwkeurig plan van hun ligplaats gemaakt was, werden de tien tot vijftien meter lange dekplanken in gemakkelijk te hanteren stukken gezaagd, ge nummerd en aan land gebracht, waar men ze nogmaals fotografeerde en terug aan mekaar maakte. De scheepsromp was typisch voor die tijd (17e eeuw): de buitenkant was als een ijzeren ‘pantser’ van 25 centimeter lange bouten met platte koppen van 3 centimeter diameter. Deze werden rechtstreeks in de spanten gedreven en omgaven het schip als het ware met een metalen omhulsel. Vlak daaronder bevond zich een ‘huid’ van dennenhout, die het vernielend werk van de vraatzuchtige Toredo-wormen moest beletten. Dan volgden twee dikke lagen planken, die met nagels en bouten aan de spanten bevestigd waren. Deze hadden aan hun binnenkant tenslotte nog een bekleding van sterke planken. Het hout is zelfs na 344 jaren verblijf op de zeebodem zo goed bewaard gebleven dat de sporen die de zagen en bijlen van de scheepsbouwers achterlieten, nog zichtbaar zijn. Iedere afzonderlijke laag en alle voegen zijn met aardpek en koe-haar dichtgemaakt; ook daarvan kon een groot gedeelte geborgen worden. De meeste nagels zijn door oxydatie opgelost, maar men denkt evenwel dat men ze kan namaken door de vorm van de gaten af te gieten. Voor het reinigen van het wrak gebruikt men een buis uit kunststof, die van de zeeoppervlakte neerdaalt tot op de zeebodem. Daar is er een luchtkamer waarin lucht gepompt wordt door een compressor die op de ‘Henrietta’ staat. Als deze lucht in de buis omhoog stijgt, vormt er zich een vakuum, dat zand en kleine koraalschilfers aan de oppervlakte zuigt. Daar worden per uur twee tot drie tonnen zand in een fijngemaasde korf gezeefd. Grotere overblijfselen die een of ander uit het wrak zouden kunnen bevatten, worden beneden in een metalen korf gelegd en door een windas boven gehaald. Op deze manier kon reeds een belangrijke reeks kunstvoorwerpen geborgen worden, waaronder de scheepsklok van de ‘Batavia’. Graadmeters en ander navigatiegereedschap, de loop van een koperen donderbus, kostbaar gerei in blauw verglaasd aardewerk uit Duitsland, messingen en koperen schotels, Bellarmine-flessen, glazen flessen en kruiken, lepels en een zegel met de sierlijk gesneden initialen ‘G.B.’. Als de ‘Batavia’ te pletter liep bevond zich ook de Hollandse priester Gysbert Bastiaensz aan boord, en men vermoedt dat dit zegel hem toebehoord heeft. Het zal nog drie tot vier jaar duren om elk onderdeel van de vindplaats te onderzoeken en nadien nog tien jaren vooraleer alles wat men vond gereconstrueerd en ontleed is. Alhoewel veel verslagen over de Hollandse Oost-Indië-vaarders uit de 17e eeuw verloren gingen, toch zijn er enkele geschreven documenten die nauwkeurig het tragische voorval van de ‘Batavia’ verhalen. Na de scheepsramp gelukte het de kapitein, Francisco Pelsart, en veel overlevende passagiers een naburig onherbergzaam eiland te bereiken waar ook geen drinkwater was. Hij liet het weinige water en het schaarse proviand voor de geredden en voer met de eigenaar van het schip, Adriaan Jacobszoon, in een der sloepen naar Batavia om hulp te zoeken. Pelsart kwam
Neerlandia. Jaargang 81
behouden in Batavia aan en organiseerde het nodige om de schipbreukelingen te redden. Als hij op het eiland terugkeerde zag hij hoe bij een bloedige muiterij 125 mannen, vrouwen en kinderen vermoord waren. Her en der liggen nog wrakken van Nederlandse Oost-Indië-vaarders op de zeebodem. Drie in de buurt van de Shetlandeilanden vóór de noordkunst van Schotland, twee bij de Hebrieden bij de Schotse westkust, twee tegen Ierland, een vóór Noorwegen, drie bij Zuid-Afrika, een in de omgeving van Madagaskar en drie andere aan de kust van West-Australië. Er wordt nog naar een wrak gezocht bij Ierland. Zo blijft de Oost-Indische Compagnie ook vandaag nog in de kijker. Yvo J.D. PEETERS
Kunnen wij het West-Indisch huis behouden? Aan de Haarlemmerstraat op nr. 75 staat één van Amsterdam's oudste monumenten met een kleurrijk verleden. Opgericht in 1617 als Vleeshal, diende het van 1623-1647 tot zetel van de West-Indische Compagnie (W.I.C.). Zo werd o.m. van hier uit Nieuw Nederland gesticht, nu Hudson Vallei, en in 1625 de stad Nieuw Amsterdam, nu wereldvermaard onder de naam New York. In 1653 werden haar vanwege de W.I.C. stadsrechten verleend. Piet Heyn's zilvervloot lag in de fraai gewelfde kelders van dit huis opgeslagen. Na de brand van het oude stadhuis in 1652 werden de Desolate Boedels- en Assurantie Kamers in het W.I. huis gehouden. Van 1657-1825 bood hetzelfde pand logies aan de gasten van de stadsregering en heette toen N.Z. Herenlogement. Daarna werd het geschikt gemaakt tot het huisvesten van wezen en bejaarden, totdat het in 1954 het hoofdkantoor werd van een groothandel in textiel. Een vuurpijl van spelende kinderen zette de gehele dakverdieping in lichter laaie. Dat was 16 december 1975, einde Monumentenjaar! Het gebouw kwam nu leeg te staan. De gemeente kon het niet aankopen. Een Stichting uit de burgerij, opgericht met het doel het pand te kopen, te laten restaureren en een passende bestemming te geven, heeft zich over het gebouw ontfermd. Het is een merkwaardig Amsterdams gebouw, dat een typisch voorbeeld biedt, hoe gedurende 3½ eeuw een pand vele doeleinden heeft kunnen dienen en dat, na restauratie in vertrouwde vorm, alsnog een belangrijke plaats in de oude stad zal kunnen blijven innemen. De Stichting - zonder winstoogmerk - wil en kàn dat, als zij de steun krijgt van brede lagen uit de burgerij. De overheid heeft restauratie-subsidie toegezegd, maar dan moet wèl vóór februari 1978 de Stichting zelf één miljoen gulden ter tafel brengen. Dat is veel, zeer veel, maar het kàn bereikt worden, als zeer velen op postgiro 15.3.79 een bijdrage overmaken. Doét het en u smaakt de voldoening, dat door uw medewerking een stukje oude stad gered en behouden wordt. De Stichting Het West-Indisch Huis Ton Koot, voorzitter Geurt Brinkgreve, secretaris
Neerlandia. Jaargang 81
Mr. B.H. Vroom Azn., penningmeester Drs. W. de Vrijer, vice-voorzitter Mr. J. Th. Scherpenhuizen, lid
Neerlandia. Jaargang 81
145
Spiegel van de Nederlanden
Neerlandia. Jaargang 81
146
Nederland zoekt regering De gebeurtenissen rond de kabinetsformatie in Nederland volgen elkaar snel op. Toen onze medewerker Geert Groothort zijn bericht over de perikelen rond de vorming van een regering afsloot, leek het ernaar alsof die perikelen ook afgesloten konden worden en dat er een regering was. Toen zijn bericht op de redactie toekwam was die regering er al niet meer. Toch brengen we zijn bericht, dat dan als een ‘momentopname’ moet worden beschouwd. Nederland heeft een kabinet. Een tweede kabinet-Den Uyl, weliswaar nadat in Den Haag daarover 152 dagen is onderhandeld. Drie keer liepen de gesprekken vast. Drie keer moest opnieuw worden begonnen. Het heeft geduurd van 25 mei tot 25 oktober, merkwaardig genoeg struikelde formateur Den Uyl voor de tweede keer op de 25ste augustus. De pogingen tot het vormen van een nieuwe regering begonnen na de verkiezingsuitslag van de laatste week van mei. Nu het kabinet er is draagt het nog niet eens de volledige instemming mee van alle daarbij betrokken politieke groeperingen, afgezien nog van de twijfel die in de regionen van het bedrijfsleven en de vakbonden bestaat over de financiële en sociaal-economische accoorden. En dan spreken we nog niet van de wrevel die in de afgelopen weken bij vele Nederlanders viel te bespeuren over het langdurig verloop van de onderhandelingen. We zetten de feiten nogmaals op een rijtje. Toen de kiezers op 25 mei naar de stembus trokken leverde de uitslag een overwinning op voor de P.v.d.A. die met 53 van de 150 zetels in de Tweede Kamer de grootste partij van het land werd. Het CDA, de nieuwe combinatie van KVP, ARP en CHU, nam alszodanig voor de eerste maal aan de verkiezingen deel en behaalde één zetel winst en bracht het daarmee tot 49 in totaal. D'66 zag kans 8 afgevaardigden in de Kamer te brengen, wat niemand had verwacht want deze partij was in de maanden voor de verkiezingen in het slop geraakt. Het was duidelijk dat drs. Den Uyl als formateur werd aangewezen. Hij begon zijn gesprekken met het CDA en met D'66. Een andere combinatie viel niet in de prijzen. Maar gemakkelijk ging het niet. Hoewel van CDA-zijde, bij monde van fractievoorzitter mr. Van Agt, bezwaren werden ingebracht tegen het opnieuw ter sprake brengen van de hervormingsvoorstellen, werd er over de grondpolitiek, het voorstel waarover het kabinet Den Uyl in maart van dit jaar, door het toedoen van het CDA, struikelde, toch overeenstemming bereikt. Ook over de voorstellen over de ondernemingsraden en de wet investeringen werden de gesprekspartners het eens. Op dat moment lagen de kaarten niet ongunstig voor het verdere verloop, tot het voorstel voor de Vermogensaanwasdeling (VAD) dusdanig roet in het eten gooide dat formateur Den Uyl er niet uitkwam en de Koningin moest meedelen dat de pogingen waren vastgelopen. Het was toen anderhalve maand na de verkiezingen. Prof. Albeda van de Erasmusuniversiteit van Rotterdam werd als informateur aangezocht. De hoogleraar, lid van het CDA, zag kans de partijen weer op dezelfde lijn te brengen, hetgeen geen gemakkelijke opgave was. Precies binnen een tijdsbestek
Neerlandia. Jaargang 81
van veertien dagen was het financieel- en sociaal - economisch regeringsprogramma rond. Maar daarmee was ede kous nog niet af. Er verscheen een nieuwe klip aan de horizon; het abortusprobleem waarover al heel wat tongen en pennen in beroering waren geweest. Iedereen wist dat dit een obstakel zou zijn van de eerste orde. En dat bleek ook het geval. Het CDA wenste allesbehalve dat de gesprekken over de abortuswetgeving naar de toekomst zouden worden verschoven. Op 25 augustus moest formateur drs. Den Uyl opnieuw naar de Koningin de boodschap meedelen dat zijn ijveren was mislukt. De dag daarop, er werd haast gemaakt, kreeg dr. Veringa, staatsraad en oud-minister van onderwijs, als informateur de opdracht de stukken aan elkaar te passen. Hij boekte succes en met zijn mede-informateur drs. Den Uyl stelde hij het regeeraccoord samen. Het was vier weken na de tweede mislukking. Het zonnetje in het Haagse politieke wereldje brak door. Want de drie fracties gingen met het huiswerk van de heren Veringa en Den Uyl accoord. Men kon toen nog niet vermoeden dat het touwtrekken om de bezetting van de posten in het kabinet het zoveelste struikelblok zou worden in de formatiegeschiedenis. Uitgangspunten waren de verkiezingsuitslag en het bemannen van de departementen in de financieel-economische hoek. De standpunten, hoe de verkiezingsuitslag te vertalen in het aantal ministersposten, bleken ver uit elkaar te liggen. Er ging geen avond voorbij, of op de televisieschermen werden over en weer door vertegenwoordigers van de drie partijen de argumenten toegelicht. Het ging werkelijk hard tegen hard. Het CDA hield het been stijf tegenover de P.v.d.A. die 8 zetels eiste. Formateur Den Uyl, die na het behaalde succes van het regeeraccoord weer aan het werk was getogen leed zijn derde nederlaag. Een tussentijds opinie-onderzoek wees uit, dat wanneer op dat moment verkiezingen werden gehouden, de VVD, de grootste oppositiepartij enkele zetels zou winnen. En binnen het CDA namen de spanningen eveneens toe, want men verschilde van opvatting over de wijze van samenstelling van het team CDA-ministers, m.a.w. hoeveel van KVP-zijde, hoeveel uit de ARP en hoeveel van CHU-huize. Het leek er op dat er toch nog naar een andere combinatie gezocht zou worden, maar achteraf bleek dat de wil met zijn drietjes de eindstreep te halen de voorrang had. De Koningin belastte de heren mr. Vrolijk (P.v.d.A.) en dr. Verdam (CDA), beiden commissaris van de Koningin en oud-minister, met de oplossing de formule te vinden van de verdeling der ministersposten waarmee de partijen zich zouden kunnen verenigen. In de opdracht werd aangedrongen op haast, met inachtneming van de voorgeschiedenis. Ook die pogingen dreigden aanvankelijk te mislukken, maar op 24 oktober werd men het eens: 7 ministers uit de P.v.d.A., 7 uit de gelederen van het CDA en 2 ministers van D'66 en een verdeling van de posten van staatssecretaris volgens de formule 8-7-1. Op dit moment is er de instemming van de fracties. Maar de partijraad van de P.v.d.A. heeft het akkoord van de hand gewezen, waarmee men demonstreert het oneens te zijn met de Kamerfracties en formateur Den Uyl. De vraag is, of daarmee alles weer op losse schroeven staat.
Neerlandia. Jaargang 81
GEERT GROOTHOFF
Neerlandia. Jaargang 81
147
Van Noord en Zuid Comité Amateurtoneel België-Nederland Het Comité Amateurtoneel België-Nederland heeft voor 1978 de volgende manifestaties vastgelegd. Als vervolg op de twee geslaagde kindertheaterfestivals, welke in 1975 en 1976 in Nijmegen plaatsvonden, worden nu, meer gericht, twee kindertheatermanifestaties georganiseerd. Een dag waarop uitsluitend vormings-educatiefgericht kindertheater aan bod komt. Deze manifestatie wordt gehouden op 6 mei 1978 in de kleine zaal van de Stadsschouwburg te Arnhem. Twee Belgische en twee Nederlandse amateurgroepen kunnen hieraan deelnemen. Voor 4 en 5 februari a.s. en 23 en 24 september 1978 zijn twee toneelstudieweekeinden georganiseerd. In Utrecht vindt op 3 en 4, alsmede op 5 maart 1978 het eenakterfestival België - Nederland plaats. Hieraan kunnen drie Nederlandse en drie Vlaamse amateurtoneelverenigingen deelnemen met een eenakter van 45 minuten. Op 3 juni 1978 wordt in Kortrijk het derde tweesprakenfestival België-Nederland gehouden. Binnen een tijdsbestek van vijftien minuten worden dan fragmenten (dialogen) uit verschillende stukken vertoond. Hieraan kunnen koppels van zes Nederlandse en zes Vlaamse amateurtoneelgroepen deelnemen.
Zwemmen binnen een nieuwe structuur Op 17 januari 1977 rond 11 uur, werd de Belgische Bond van Zweminrichtingen ontbonden en een half uurtje later werd de Bond van Zweminrichtingen, Sport- en Recreatiecentra opgericht. Daarover lezen we in THERMAE, het tijdschrift voor zwembaden, sport- en recreatiecentra: Al onze leden kennen de basisredenen voor deze gewichtige beslissingen in de schoot van ons zwembadwereldje: de erkenning in de grondwet van ons land van het recht op culturele autonomie en het logisch toepassen van de principes van die autonomie in de maatschappelijke structuren. Na de statutenwijziging van 1973 die er voor zorgde dat een Nederlandstalige en een Franstalige gemeenschapsraad werd opgericht, bleven er nog een Nationale Raad en een Centraal Directiecomité bestaan. Het was reeds in 1973 te voorzien dat deze centrale, dus tweetalige, bondsorganen mettertijd zouden worden opgedoekt. Want tweetalige vergaderingen waarop alles moet worden vertaald zijn langdradig, saai en daarbij nog lawaaierig omdat de helft van de aanwezigen onder elkaar begint te praten telkens er vertaald wordt. En tweetalige vergaderingen volgens het principe ‘iedereen spreekt zijn eigen taal en begrijpt de anderen’ zijn een utopie want, op enkele uitzonderingen na, leren onze Waalse broeders geen Nederlands. De oprichting van volledig autonome bonden wil helemaal niet zeggen dat er geen contacten meer zullen zijn tussen Vlaamse en Waalse zwembadbeheerders of beter gezegd tussen Nederlands- en Franssprekende zwembaddirecteurs en ambtenaren sportzaken. Er werd een schriftelijke overeenkomst aangegaan dat de Directiecomités elkaar zullen ontmoeten telkens er gemeenschappelijke problemen zijn, en tijdschriften en statistieken zullen regelmatig worden uitgewisseld.
Neerlandia. Jaargang 81
Een scheiding dus met wederzijdse instemming en in vriendschap... zodat de beide groepen hun eigen weg kunnen gaan, zodat ze vrij en onafhankelijk een volkomen eigen beleid zullen kunnen volgen. Die mogelijkheid tot eigen beleid werd onmiddellijk gebruikt om het actieterrein van de nieuwe Bond uit te breiden tot de sporten recreatie-accommodaties, waarbij toch dient opgemerkt dat dit reeds in de B.B.Z. voor een stuk het geval was alleen al door het feit dat heel wat ledenzwembadbeheerders in de loop der jaren van hun Bestuur de opdracht kregen ook het beheer van sporthallen of sportcentra op zich te nemen.
Ontmoetingsdag ‘Zannekin’ Een gebied dat vrijwel geheel buiten het gezichtsveld ligt van de gemiddelde Nederlander (over de Vlaming durf ik in dit verband geen oordeel uit te spreken) is Wallonië. Zeker, het is een gebied waar men graag de vakantie doorbrengt; en inderdaad, deze streek is buitengewoon rijk aan landschappelijk schoon. Echter daarmee houdt in de meeste gevallen alle kennis van dit deel der Nederlanden op. Deel der Nederlanden, want al wordt er een andere taal gesproken, vanaf oude tijden is het Walenland in het geheel der Nederlanden opgenomen geweest. Ik kan me voorstellen dat sommigen hier vraagtekens gaan zetten. Afgaande op een bepaald soort berichten is men eerder geneigd te denken dat men in Wallonië niet veel van die Nederlanden moet hebben. Walen die met dit soort gedachten rondlopen zijn er zeker, maar ze vertegenwoordigen niet het Waalse volk als geheel; tegenover deze enkelingen staan de velen die niet graag een eind aan de band met de Nederlanden zien komen. Dat Wallonië een probleemgebied van de eerste orde is, is in de loop der jaren steeds duidelijker gebleken. En die problemen betreffen werkelijk niet alleen de economische toestand van dit landsdeel. Ze doen zich ook voor op het sociologische en culturele vlak. Maar het is voor mensen van boven de taalgrens erg moeilijk hierin inzicht te krijgen. Om hierbij de helpende hand te bieden heeft de Vereniging ‘Zannekin’ dit jaar de Ontmoetingsdag in Wallonië ingericht. Deze dag vond plaats op zaterdag 15 oktober 1977. Met het oog op het onderwerp ‘HET WALENLAND IN DE NEDERLANDEN’ werd als plaats van samenkomst gekozen de voormalige abdij ‘de Brogne’ te St.-Gérard. De dagorde vermeldde o.a. voorstelling van het eerste jaarboek van ‘Zannekin’, referaat over het eigene van de Waalse taal en toespraken door vertegenwoordigers van de Franstalige en Nederlandstalige cultuurgemeenschappen in het Walenland. Secretariaat: Dr. J. Rutten, Oude Ophoverbaan 87, B-3680 Maaseik (tel. 011-56.52.23). MARTEN HEIDA
Oproep De Overmaasaktie valt in duigen omdat Vlaanderen 4/5 van Overmaas vergeet en de meer dan 20.000 Limburgers uit de Platdietse streek negeert. Dat overgangsgebied tussen het Nederlands (Voeren) en het Duits (Oostkantons) had een verbindingsstrook
Neerlandia. Jaargang 81
kunnen zijn, nu is het een WIG die de taalgrens in Oost-België breekt met verdelings-effekt in nabije Voer- en Eupener-gemeenten. Limburgse jongeren, die beloofd hadden de vlag van de ouderen over te nemen, hebben ons werk in de steek gelaten. Wij, ouderen, die 25 en meer jaren onze beste krachten aan Overmaas gaven, lijden onder die Vlaamse zwakheid, Haast moedeloos zien we ons werk van vele jaren meer en meer
Neerlandia. Jaargang 81
148 verdwijnen. 'n Vlaamse Overmaas Pers bestaat niet meer. Wij hadden enkele flinke stellingen in het Montzener-gewest / Vlaamse biblioteek in Welkenraat en Gemmenich, studiekring in Moresnet, dienstbetoon in alle dorpen, maar we vonden geen jonge krachten die wegvallende ouderen konden vervangen. De Voerstreek werd aan Limburg gegeven en Overmaas werd nogmaals in twee gehakt. De strijd om Voeren is nog niet gewonnen (oh die dwaze faciliteiten om Vlaamse mensen te verfransen!) en zal men niet winnen als men de Platdietsers negeert. Duitstaligen van de Oostkantons, met de Overmazers door geschiedenis en volkstaal verbonden, zochten langs ons een sterkere band met Vlaanderen. 'n Verdwijning van onze aktie wordt voor hen minstens een tegenslag. Laat de Overmaasaktie niet in steek. Na de Voerstreek dient U ook de Platdietse te helpen, want Overmaas blijft spijts alles één geheel. Laat ons toe, door uw gift, ons werk enigzins voort te zetten opdat wij het zaad van de ‘Overmaas-opstanding’ mogen blijven uitwerpen en opdat jongeren eens dat zaad doen gedijen. J. Gouverneur Voorzitter P.S.: Koop voor U zelf of voor een jonge vriend: onze ‘Overmaasgids en bijlagen’ - Prijs: 160 fr. - P.C.R. 000-0533848-57. Lees meer over onze werking in: ‘Encyclopedie van de Vlaamse Beweging’ - Deel I: blz. 207 B.V.O.B.; blz. 610 Gouverneur; blz. 614 Grenzen Open; blz. 822 Land zonder Grenzen - Deel II: blz. 1164 Overmaas; blz. 2020 W.O.B. Ons dienstbetoon in de Platdietse gemeenten blijft een Vlaamse beïnvloeding. Bij ons ook te koop, geen verzendingskosten: ‘Encyclopedie van de Vlaamse Beweging’. Twee delen - 2.118 blz. - 70 raamartikelen - 3.400 trefwoorden - meer dan 1.200 illustraties - gebonden in luxueuse stempelband - Prijs: 3.750 fr. Bond der Vlamingen van Oost-Belgïë Putstraat 33 3700 Tongeren P.C.R. 000-0533848-57
Vriendenkring Limburg Voerstreek Overmaas
Neerlandia. Jaargang 81
In augustus 1975 werd de Vriendenkring Limburg Voerstreek Overmaas v.z.w. opgericht. Een 150-tal leden zetten zich in de kernen Limburg, Antwerpen en Oost-Vlaanderen aktief in om de doelstellingen van deze socio-kulturele vereniging te verwezenlijken. Dit doel ligt op het vlak van de sociokulturele opvoeding, de staatsburgerlijke, geestelijke en lichamelijke vorming van volwassenen en van de jeugd in een Vlaams-nationale en heel-Nederlandse geest. Momenteel ligt de klemtoon op de Voerstreek. Langs het jaarlijkse Voerkamp, kinderfeestjes ter gelegenheid van nieuwjaar, driekoningen... opstelwedstrijd, oudernamiddagen en avonden, dia-avonden over Vlaamse problemen en gebeurtenissen, zangstonden, wil de Vriendenkring de Voerenaars overtuigen, bewustmaken en aktiveren. Het Voerkamp heeft naast vakantie-ontspanning tot grote doel de jeugd in heelnederlandse geest te vormen. Een kampdag wordt opgebouwd rond een figuur uit de Vlaamse Beweging. Op de bezoekdag wordt telkens een guldensporenherdenking en Vlaamse Kermis ingericht. Dit jaar werd op die viering Mw. Angela Dosfel in de schijnwerper geplaatst door Arthur De Bruyne. Het aantal deelnemende kinderen stijgt van jaar tot jaar. Daar de vereniging niet kan genieten van enigerlei subsidie doet ze telkens bij sympatisanten een oproep tot financiële en materiële steun om dit kamp mogelijk te maken. De kinderen betalen een bijdrage van 500 fr.; zelfs de leiding betaalt. De opstelwedstrijd krijgt streekgebonden onderwerpen, zoals Pastoor Veltmans, leven en werken in de Voerstreek, de geschiedenis van de Commanderie. Naast de specifiek doelgerichte aktiviteiten wordt ook nog deelgenomen aan manifestaties waar ze zich kunnen achterscharen. Geïnteresseerden kunnen terecht op het sekretariaat gevestigd bij Gerda Vercauteren, Statiestraat 199a, 2770 Nieuwkerken.
De heer J.H. Stolte overleden Op 7 juli overleed wethouder J.H. Stolte, op zijn vakantie-adres in Canterbury, op 62-jarige leeftijd. De heer Stolte vestigde zich in 1941 in Hulst. Hij was leraar lichamelijke opvoeding aan de Janseniusscholengemeenschap en sedert 1966 wethouder van Hulst. In 1958 werd hij lid van de raad. Als wethouder beheerde hij de portefeuilles van openbare werken, van culturele zaken en van milieu-aangelegenheden. Hij was een sterk beijveraar van het behoud van het historisch schoon van Hulst en een stuwkracht voor het plaatselijk culturele leven. De Kunstkring ‘Van den Vos Reinaerde’ en het culturele centrum ‘Den Dullaert’, waarvan hij de oprichter was, hadden zijn bijzondere belangstelling en interesse, evenals de jaarlijkse Frans-Vlaamse Cultuurdag. Veel heeft hij gedaan voor Frans-Vlaanderen, alsmede voor het leggen van contacten tussen Nederland en Vlaanderen. Hij was dan ook een trouw aanhanger van het A.N.V. Burgemeester P. Molthoff van Hulst schreef in het dagblad ‘De Stem’ een gevoelig ‘in memoriam’ waaruit wij het volgende aanhalen. ‘Hij kende waarden en normen die hij wenste te handhaven. Vooral in deze tijd. Verwaarlozing daarvan zag hij als een begin van de ondergang van onze samenleving. Hij liet niet na daarvan bij elke gelegenheid te getuigen. Het is duidelijk dat hij, juist hij, daardoor teleurstellingen te verwerken heeft gekregen’.
Neerlandia. Jaargang 81
Velen waren op vrijdag 15 juli bij de uitvaart en de begrafenis aanwezig om de overledene de laatste eer te bewijzen. Luc Verbeke vertegenwoordigde het Komitee voor Frans-Vlaanderen en het A.N.V.
Neerlandia. Jaargang 81
149
Stageweek van Belgische kleuterleidsters in Nederland Onder de auspiciën van het Nederlands-Belgisch Cultureel Akkoord werd vorig jaar te Zandvoort (Nederland) een pedagogische stage georganiseerd, waaraan 21 Limburgse kleuterleidsters (uit de 3 onderwijsnetten) deelnamen, begeleid door mej. Inspectrice M. Servoets en de ondergetekende. De algemene leiding van de stageweek berustte bij mej. Th. J. Semplonius, Inspectrice, mej. W.C. Voorbrood, Inspectrice, en de heer H. Verboom, Inspecteur van het kleuteronderwijs.
Doel van de stage -
Kennismaking met een aantal aspecten van het Nederlands kleuteronderwijs; Doorspelen van informatie; Uitwisselen van ideeën; Onderzoek van het probleem van de integratie kleuter-basisschool. Inzicht verkrijgen in de ouderparticipatie.
Structuur van het Nederlands kleuteronderwijs ER ZIJN TWEE ONDERWIJSTAKKEN 1. Openbaar kleuteronderwijs, opgericht door de gemeentebesturen (30% van de kinderen bezoeken deze scholen). 2. Bijzonder onderwijs, opgericht door godsdienstige (katholieke, protestantse) gemeenschappen, of door andere verenigingen (Montessori, Rudolf Steiner, enz.).
Schoolstichting - In een agglomeratie beneden de 50.000 inwoners moet men beschikken over een lijst met ten minste 30 kleuters; in een agglomeratie met meer dan 50.000 inwoners moet men beschikken over een lijst met ten minste 60 kleuters. - Deze kleuters moeten op de stichtingsdatum de leeftijd hebben bereikt van 4 en 5,5 jaar. Zij moeten wonen binnen een straal van 3 km. van de school. - De stichting van een kleuterschool met 20 kleuters is mogelijk, indien een speciaal verzoek aan de KROON wordt ingewilligd. - 10% van de bouwkosten van de school moet als borgtocht aan het gemeentebestuur worden betaald. - Iedere instelling mag beschikken over 1% van de globale kostprijs van de bouw voor het aanwerven van een kunstwerk voor de school. - Oppervlakte van een kleuterklas: 56 m2.
Neerlandia. Jaargang 81
- Toelatingsleeftijd: 4 jaar. - Minimum-aantal schooluren per jaar: 880 u. - Maximum-aantal: 5 lesuren per dag. - Benoemingsvereisten: a) Kleuterleidsters: A-acte; goed gedrag; verklaring T.B.C.-vrij (jaarlijks te hernieuwen); algemene gezondheidsverklaring. b) Hoofdleidster: B-acte; 3 jaar ervaring; 23 jaar zijn; verklaring T.B.C.-vrij; algemene gezondheidsverklaring. Maximum-aantal leerlingen per klas: 33. Het onderwijsbeleid streeft er naar tegen 1980 de schaal van 33 tot 30 leerlingen te verlagen.
Huisvesting Voor het bouwen van een school worden eisen gesteld op het gebied van grootte, terrein, vloeren en verlichting.
Financiering 28% van de rijksbegroting gaat naar het onderwijs. Al de scholen worden gefinancierd door het rijk: bouw, onderhouds- en werkingskosten, verlichting, verwarming.
Toezichthoudende taak 28 Inspecteurs oefenen het rijksschooltoezicht uit; dat bestaat uit een viserende, een controlerende, een adviserende en een stimulerende taak (tegenover gemeentebesturen en leerkrachten).
Evolutie in het kleuteronderwijs Tot na de 2e wereldoorlog werd het kleuteronderwijs sterk beïnvloed door Froëbel en Maria Montessori. Men had de materialen van Froëbel overgenomen, maar niet spelenderwijs. Men gebruikte zijn methode klassikaal. Men werkte met een taaldenkprogramma, maar zonder inbreng van de kleuter. Nadien kwam NYKAMP met principes van bewegingsvrijheid, arbeid naar keuze, creatieve activiteiten. Er worden speelhoeken, keukentjes, speellokalen met klimen klauterapparaturen, zandbak, enz. ingericht. 1956 is voor het Nederlands kleuteronderwijs van fundamentele betekenis: 1. Er komt een wet op het centralisatie beginsel; 2. Er wordt radicaal een einde gemaakt aan het ‘bewaarschool-onderwijs’;
Neerlandia. Jaargang 81
3. Iedere kleuterleidster wordt verplicht een vijf jarenplan op te stellen over een ‘Speel- en werkplan’. Dat plan wordt om de vijf jaar vernieuwd en verzonden naar de inspectie die het moet adviseren. Het plan omvat 7 punten waarin de doelstellingen en werkmethoden vervat zijn: 1. Lichamelijke ontwikkeling: vrij spel: binnen, bulten. 2. Zintuiglijke ontwikkeling. 3. Taal: vertellen, dramatiseren, poppenkast. 4. Muziek. 5. Andere expressiemiddelen: water, zand, schilderen, tuinieren. 6. Sociale vorming: contacten leggen, samen werken. 7. Verstandelijke ontwikkeling: waarnemen, denken, symboolbegrippen, meten.
Momenteel wordt aan een nieuw werkplan gewerkt.
Ouderparticipatie De ouderparticipatie heeft in Nederland een goede start genomen. School en ouders zien elkaar steeds meer als partners. Niet alleen theoretisch, maar vooral door praktisch samen te werken b.v. bij de organisatie van feesten en uitstapjes, groeit een wederzijdse waardering. Haast in iedere school treft men ouders aan die zich bezighouden met: schoolbibliotheek-uitleendienst; verzorgen van de tuin; dierenverzorging; verkeersbrigaden. Er wordt wel een afspraak gemaakt voor wat de aard en de omvang van de taak der ouders betreft. De kleuterleidster geeft de psycho-pedagogische leiding.
Schooladvies- en begeleidingsdienst De schooladviesdienst en de begeleidingsdienst staan in voor: 1. De begeleiding van kinderen tijdens hun schoolperiode. a) De oorzaak van de eventuële leermoeilijkheden worden opgespoord. b) Ze geven advies aan de leerkrachten en de ouders. c) Ze steunen de leerkrachten.
2. Integratie kleuter- basisonderwijs.
Onder integratie wordt verstaan het streven van alle, bij beide vormen van onder-
Neerlandia. Jaargang 81
150 wijs betrokken personen, naar de vorming van een nieuwe school voor basisvormend onderwijs voor kinderen van 4 tot 12 jaar; onderwijs dat de basis legt voor een door iedere leerling te volgen voortgezet onderwijs, zodat aan iedere leerling optimale ontplooiingskansen worden geboden.
Zij streven naar: - Betere aansluiting tussen kleuter- en lager onderwijs; - Inhoudelijke eenheid tussen beide vormen op pedagogisch en didactisch gebied; - Samensmelting van het kleuter- en lager onderwijs tot een school voor basisvormend onderwijs in organisatorische zin.
Huidige mogelijkheden: Verbetering van de contacten tussen kleuter- en lagere school door: 1. Persoonlijke kennismaking met de problemen en werkmethoden. 2. Kennismaking met het pedagogisch, didactisch klimaat van kleuter- en lagere school. 3. Kennismaking met de pedagogische kenmerken van kleuter en lager onderwijs; 4. Kennismaking met enkele onderwijsinhoudelijke aspecten.
Om welke kinderen gaat het? 1. Kinderen die schoolrijp zijn maar die nog niet de leeftijd hebben bereikt om naar de lagere school te gaan. 2. Kinderen die de leeftijd hebben bereikt, maar die niet schoolrijp zijn. 3. Kinderen die achterblijven in het eerste leerjaar; 4. Kinderen die niet schoolrijp zijn en die het niet worden zonder extra hulp (b.v. van een ‘remedial teacher’).
Kinderen die op de leeftijd van 6 jaar naar de lagere school gaan en die niet schoolrijp zijn, d.w.z. die de zo gespecialiseerde vaardigheden niet bezitten, die nodig zijn om met kans op succes te leren, te lezen, te rekenen, enz..., zodat ze niet meer kunnen volgen. Kleuters bij wie een achterstand wordt opgemerkt, worden individueel geholpen door een ‘remedial teacher’. De betrokken diensten richten de werkzaamheden op de zgn. functieontwikkeling met betrekking tot het aanvankelijk lezen en rekenen, met de bedoeling het leerproces althans in dat opzicht zoveel mogelijk te individualiseren en het af te stemmen op de behoeften van ieder kind. De ‘remedial teacher’ biedt hulp bij de keuze van
Neerlandia. Jaargang 81
leermiddelen en -materialen, specifieke (ortho) didactische hulp aan kinderen, en adviezen aan leidsters en leerkrachten. Ouders worden op ouderbijeenkomsten en bij iedere gelegenheid op de hoogte gehouden door kleuterleidsters en leerkrachten van de eerste klas over schoolactiviteiten in het kader van de integratie, individueel onderzoek vindt plaats als ouders, leerkracht, ‘remedial teacher’ en/of de dienst dat wenselijk achten.
Gebouw, materieel, werkwijze, dagindeling De gebouwen Zelfs de oude gebouwen voldoen in grote mate aan de gestelde eisen voor de optimale ontwikkeling van het kind. De lokalen zijn ruim (tenminste 46 m2), voorzien van grote vensters, centrale verwarming, speel- en werkhoek. Elke school beschikt over een ruime, goed ingerichte speelzaal, evenals over een ruimte voor het opbergen van het rollend materiaal. Tot op heden zijn de kleuterscholen nog autonoom. Hun streefdoel bestaat erin de kloof kleuter- lagere school zo spoedig mogelijk te doorbreken, d.w.z. te zorgen dat weldra kleuter- en lagere school onder een zelfde dak gehuisvest zijn, zodat kan worden voldaan aan de integratie-eisen.
Materiaal De kleuterklassen zijn ruimschoots voorzien van het nodige materiaal. Mooie open kasten, die derwijze gemaakt zijn dat de nodige materialen in het bereik van de kleuters liggen; individuele borden, maar geen groot bord; orffinstrumenten; poppenhoek; individuele opvoedende speten; alle materiaal voor allerlei creativiteiten; groot prikbord, maar geen kalenders, klim- en klautermaterieel; speelzaal totaal uitgerust.
Werkwijze De kleuterleidsters houden geen klasagenda bij. Ook lesvoorbereidingen hoeven zij niet te maken. Zij werken met belangstellingspunten en hebben een dagindeling, waaraan ze naar gelang van de omstandigheden die zich voordoen, wijzigingen kunnen aanbrengen. Voorbeeld van dagindeling: 8 u. 45 - 10 u. 45: gesprekje, muzikale vorming, arbeid, ontwikkelingsmateriaal. 10 u. 45 - 11 u. 45: spelen. 13 u. 30 - 14 u. 30: activiteiten naar keuze. 14 u. 30 - 15 u. 30: spelen.
Toezicht
Neerlandia. Jaargang 81
De aanwezigheid van de kleuter op school blijft beperkt tot 3 u. in de voormiddag en 2 u. in de namiddag. De ouders brengen hun kinderen 's morgens en 's middags naar school. De kleuterleidsters hebben dus geen supplementair werk te verrichten zoals autobusbegeleiding, refter- of buitendienst. Als het aantal leerlingen in een klas volzet is, worden er geen kleuters meer aanvaard; ze worden op een wachtlijst geplaatst.
Personeel Iedere school beschikt over een hoofdleidster B-acte, bijgestaan door kleuterleidsters met een A-acte. De kleuterleidsters zijn meestal erg jong en ongehuwd. Meestal verlaten de kleuterleidsters het onderwijs als ze huwen of kinderen moeten verzorgen. Het contact tussen de leidsters onderling is spontaan en gemoedelijk.
De kleuters De kleuters zijn zeer spontaan. Zij hebben spreekdurf en zijn spreekvaardig. Er wordt weinig aandacht geschonken aan de uitspraak en het verzorgd taalgebruik.
Een namiddag: spelen met muziek Op een zeer boeiende wijze bracht de heer Van Hauwe, een Nederlandse musicus van Vlaamse afkomst, ons liefde bij voor de muzikale opvoeding van het jonge kind. Hij studeerde o.a. aan het conservatorium te Den Haag. Sinds 1946 is hij als muziekpedagoog te Delft werkzaam. Sinds 1960 is hij directeur van de Nederlandse Muziekschool te Delft. Als persoonlijke vriend en medewerker van Carl Orff werkte hij ook veel in het buitenland, bracht het ‘Schulwerk’ in Hongarije, leerde daar de Kodaly-methode kennen en uitgaand van de principes van beide grote muziekpedagogen, schreef hij de methode ‘Spelen met muziek’. A. HAESENDONCKX
Neerlandia. Jaargang 81
151
Boeken, brieven Gedenkboek René de Clercq Davidsfonds uitgave - 170 blz., 240 BF. Honderd jaar terug, op 14 november 1877 werd de dichter en activist René Declercq geboren, een gebeurtenis die zijn geboortedorp Deerlijk niet ongemerkt laat voorbijgaan. Het Davidsfonds Deerlijk zorgt voor de uitgave van een gedenkboek zoals het dat vijf jaar geleden deed bij de Hugo Verriesthulde. Het boek verhaalt Declercqs leven vanaf zijn speelse jeugd in het landelijke Deerlijk, zijn ontluikend dichterschap, zijn Vlaams engagement, zijn omgang met Vlaamse en andere kunstenaars, zijn activistisch streven, zijn ondervoorzitterschap van de Raad van Vlaanderen met de daaraan verbonden terdoodveroordeling na de oorlog, zijn activiteiten als banneling tot en met zijn plotse overlijden te Maartensdijk in Nederland. Het is een boeiend verhaal van een sociaalvoelend, volks en radicaal-Vlaams dichter door Gilbert Depamelaere geschreven (cfr. Hugo Verriest, man van zijn tijd) en geïllustreerd met tientallen gedichten en artikels en een honderdtal schetsen, prentkaarten, foto's, handschriften, rouwprentjes, rouwbrieven en dergelijke meer, allemaal mooi uit de oude doos opgedist. Dit lees- en kijkboek wordt op kwartoformaat uitgegeven en zal ongeveer 170 pagina's beslaan. De voorintekenprijs bedraagt slechts 240 fr. (na 15 oktober 300 fr.). Een luxe-exemplaar kost 450 fr. Bestellingen gebeuren via de bankrekening 463-5130821-80 van het Davidsfonds Deerlijk.
Winkler Prins Geschiedenis der Nederlanden Elsevier Nederland, BV Amsterdam, f 84,5. (De Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden als één geheel genien). Elsevier Nederland B.V., Amsterdam, heeft het plan opgevat en daaraan reeds uitvoering gegeven een uitgave te verzorgen van het imposante werk ‘Winkler Prins - Geschiedenis der Nederlanden’, een voortreffelijk standaardwerk waarin de historie van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden voor het eerst als één geheel wordt beschouwd. Het eerste deel is thans van de pers dat tot titel draagt ‘Van de prehistorie tot de Bourgondische periode (ca. 1500)’. De meest belangrijke hoogleraren uit Nederland en Vlaanderen hebben hieraan meegewerkt. De volgende delen beschrijven ‘Noord en Zuid in de nieuwe tijd (van ca. 1500 tot 1780)’ en ‘De Lage Landen van 1780-1970’. Zelden hebben wij een boekwerk onder ogen gehad dat zo indrukwekkend is naar de inhoud en zo knap en vlot geschreven over de historie van de Nederlanden. Een naslagwerk van de bovenste plank, boeiend, zowel voor de man van de wetenschap als voor de leek met historische belangstelling. Voor de uitvoering met de vete foto's, tekeningen, kaarten en statistieken hebben we niets dan lof. Zoals wij opmerkten is het eerste deel van de drie verschenen, de andere verschijnen in september en december van dit jaar. De intekenprijs is waarlijk laag te noemen voor dit schitterende werk nl. f 84,50 per deel. Wie thans besluit in te tekenen betaalt f 74,50 per deel. Het
Neerlandia. Jaargang 81
verschijnen van dit historische standaardwerk over de geschiedenis van de Nederlanden is een felicitatie aan de uitgeefster en de samenstellers volledig waard. ‘LITERATUUR EN ETHIEK’, onder redactie van H. van der Ent, met medewerking van prof. dr. J.G. Bomhoff, prof. dr. J. Bosch, prof. dr. W.J.M. Bronzwaer, dr. O. Jager, dr. Auke Jelsma, dr. C. Rijnsdorp, prof. dr. P.J. Roscam Abbing, prof. dr. E. van der Velde, prof. dr. W.H. Velema en dr. H.A. Wage. In dit boek is een aantal opstellen opgenomen, waarin interessante visies gegeven worden vanuit de ethiek en de literatuurwetenschap. De vraag naar de waardering van het literaire werk staat centraal. Vanuit de verschillende levensbeschouwelijke invalshoeken worden antwoorden hierop gegeven. Tevens komen andere raakvlakken van ethiek en literatuur ter sprake: de verantwoordelijkheid van de auteur, de lezer en de uitgever, de houding tegenover oudere literatuur, de maatschappelijke functie van de kunst, enz. Een interessant boek, niet alleen voor hen die in de praktijk voor het probleem van de verhouding tussen ethiek en esthetiek komen te staan, maar ook voor degenen die zich theoretisch daarmee bezighouden, aan de universiteit, de MO-cursussen, de lerarenopleidingen, de pedagogische en sociale akademies.
Steunabonnementen 1977 Th. Wildenberg (Heeswijk); J.A.J. de Jonge, (Hollandsche Rading); Dr. ir. J. PH. Poley, (Wassenaar); A.E.B. Oeges-Naar, (Den Haag); B.C. Visser, (Scheveningen); M.J. Lubbers, (Amsterdam); Mr. R. TH. A. Ruijs, (Soest); Ir. T.K. de Haas, (Den Haag); A.L. Suermondt, (Zwitserland); J.H. Broekman, (Bergen); P.W. de Koning, (Den Haag); P.H. Verseveldt, (Den Haag); G. H.M. van Arkel, (De Bilt); J.J.A.W. van Proosdij, (Rotterdam); dhr. en mw. van den Berge-Visser, (Leidschendam); H. Moolenburgh-Ekkel, (Den Haag); A.M. Goossens, (Breda); Drs. H.J. Brinkman, (Amstelveen); Dr. B.C.J. Timmer, (Amsterdam); Mr. J.H.H. Hulsmann, (Den Haag); Drs. M. de Jong, (Leiden); C.P. van Schaik, (Geldermalsen); Mr. J. Zeelenberg, (Rotterdam); J.G. Bosma, (Rotterdam); J.A. Neijen, (Den Haag); H.D. Mommaerts, (Den Haag); F.M. Gout-Dirven, (Den Haag); W.P.M. van Dongen, (Rotterdam); dhr. en mw. v. Geest, (Vlijmen); J.J. v. Herpen, (Hilversum); Mr. H.J.D. Revers, (Den Haag); Ir. P. van Leeuwen, (U.S.A.); G.J.M. Kortman, (Eindhoven); J. Koninckx, (Amsterdam); A.E. Revers, (Den Haag); Dr. G.P. Freeman, (Hilversum); Prof. dr. H.J. Prakke, (Meppen); Mr. T. Vroon, (Voorburg); Dr. F.W. Sluijter, (Heeze); Dr. C.G. Sluijter, (Eindhoven); Ir. J. van der Burg, (Heerde); T. te Gussinklo, (Utrecht); Ir. R.G. den Uyl, (Zoetermeer); Dr. M.H. Cohen Stuart, (Portugal); J.C.J.M. van Riet, (Eersel); L. Reijngoud, (Rotterdam); H.A.L. Somer, (Rotterdam); P.N. van Eps, (Den Haag); Mr. A.C. van den Brand, (Wageningen); A.P. Den Hartog, (Italië); Dhr. en mw. Knobbout, (Den Haag); W.P. Bos, (Breda); A. van Gent, (Rotterdam); J.W. van Dongen, (Rotterdam); J.G.H. Koelman, (Nijmegen); Ir. A. Oosters, (Zwijndrecht); B. Roolvink, (Baarn); F. Niessen, (Raamsdonk); M.C.A. Borms v. Ussel, (Voorburg); A.W.A. v.d. Eelaart, (Heerlen); J.C. Nijsen, (Den Haag); Mr. E.H. Hofman, (Engeland); dhr. en mw. Hoefnagels, (Aerdenhout); Mr. J. Aerts, (Frankrijk); Dr. F.H.M. Grapperhaus, (Wassenaar); J. Bok, (Den Haag); Dr. A. Pelt, (Zwitserland); Ned. Ver. ‘Hollandia’, (Duitsland); A. Vuyk, (U.S.A.); J. de Loof, (Aalst); Dr. P.J.
Neerlandia. Jaargang 81
Carpentier, (Berchem); A. Pluys, (St.-Stevens-Woluwe); Baron F.X. v.d. Straten, (Stabroek); F.
Neerlandia. Jaargang 81
152 Cheeseman, (Elsene) N. Willemsen, (Lint); K. Demuynck-Vandenabeele, (Oostende); F. Moors, (Antwerpen); R. Bernaert, (Brussel); Mr. D. van Lutterveld, (Tervuren); H. Claessens, (Antwerpen); M. De Borger, (Berchem); A. Sterck, (Lokeren); D. Cooreman, (Brussel); R. Van Haecke, (Lotenhulle); C. Thiel, (Antwerpen); A. Vangenechten, (Hove); M. Brughmans, (Merksem); W.A. Kunnen, (Wilrijk); P. Verpraet, (Kalmthout); J. Schietse, (Lokeren); P. De Bievre, (Kasterlee); Gemeentebestuur, (Nieuwpoort); H.A. de Riem, (Brussel); Dr. K. de Vaster, (Brussel); Willemsfonds, (Gent); R. Vanhaverbeke, (Brugge); W. Van Orshaegen, (Borgerhout); F. Cools, (Wuustwezel); Mr. N.P.H. van de Leur, (Brussel); F. De Bisschop, (Aalst); P. Meulenaere, (Mortsel); Mr. H. Brugmans, (Brugge); J.A. Jongbloet (Ir.), (Gent); B. Van Dyck, (Landen); R. Reimond, (Deurne); R. van Roey, (Rijkevorsel); J. Josson, (Gent); Dr. J. Vanden Berghe, (Roeselare); J. Remouchamps, (Brugge); R. Lecoutre, ('s-Gravenwezel); P.H. Vertongen, (Vilvoorde); Van Agtmaal, (Wemmel); P. Buyse, (Lettelingen); M. IJdenberg, (Waterloo); Dr. P. Reynders, (Oostende); M.J. van de Walle, (Knokke); A. Monteyne, (Brussel); P. Thomas, (Brugge); G. Wachtelaer, (Antwerpen); D. Moors, (Antwerpen); V.B.V.B., (Antwerpen);
Nederlands In de ‘Petit Robert 2: Dictionnaire universel des noms propres’, staat onder het trefwoord ‘Belgique’ (blz. 202) vermeld dat de in België gesproken talen het Vlaams (56%), het Frans (32,9%) en het Duits zijn. Kan het A.N.V. er de uitgevers van dit anders wel degelijk werk niet op wijzen dat de officiële taal van de Vlamingen het Nederlands is en niet het Vlaams? GHEKIERE Guido 1070 Anderlecht
Iets over de heilige heer Jan van Keulen, en andere Gorcumse martelaren. In het nummer 6 van ‘Neerlandia’, 80ste jg., trof mij - als oud-inwoner van Den Briel, 1927-1937, - het artikel ‘De Sint-Paulus-kerk te Antwerpen’, door A. Goovaerts, en daarin, onder de ondertitel ‘Heer Jan’, in 't bijzonder hetgeen daar wordt meegedeeld over ‘Jan van Keulen, de enige Dominikaan onder de martelaren van Gorcum’. - Tot zover volkomen akkoord; ook met wat dan volgt, nl. dat deze fan (of Johannes) van Keulen pastoor was te Hoornaar bij Gorcum en op 9 juli 1572 (buiten Den Briel) met de andere 18 katholieke geestelijken, werd ter dood gebracht. Wat mij echter trof in dat artikel aangaande ‘Heer Jan’ is dat 's mans geboorteplaats onbekend bleef. Na het overlijden van de bekende schrijver Johan H. Been, heb ik, eerst in 1934 (toen ik zelf nog in Den Briel woonde) en later in 1952 (toen ik in Assen woonde) de vierde en vijfde druk van Been's ‘Historische Gids door Den Briel’ geheel herzien en bijgewerkt. En daarbij dan ook een gehele bladzijde gewijd aan de ‘Gorcumsche Martelaren’, met een volledige lijst van namen en plaatsen van herkomst
Neerlandia. Jaargang 81
van de 19 omgebrachte geestelijken. Daarbij dient opgemerkt te worden dat wijlen Joh. Been in diens vorige drukken niets over de Gorcumsche Martelaren heeft gezegd, - behalve dat ze opgehangen werden in de overeindgebleven turfloods van het verbrande klooster onder Rugge, buiten de stadswallen. Voor het evenwicht (mag men zeggen) gaf ik óók een volledige lijst met namen en plaatsen van herkomst van Watergeuzen, van wie vaststaat dat die op 1 april 1572 bij de Inneming van Den Briel aanwezig zijn geweest. Wat de lezer bij dit alles wel moet opvallen, is: dat zowel bij de Watergeuzen die op 1 april 1572 voor Den Briel verschenen, als bij de Gorcumse martelaren die op 9 juli 1572 het leven lieten buiten Den Briel, de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden gelijkelijk vertegenwoordigd waren. De Nederlanden waren toen nog één. De lijst met namen van de 58 Watergeuzen die, vaststaand, op 1 april 1572 bij de inneming van Den Briel aanwezig waren, heb ik nog weer eens gepubliceerd in ‘ONS LEGER’, 59ste jg., nr. 3, maart 1975. En moge ‘Neerlandia’ nu zo vriendelijk zijn mijn volledige lijst met de 19 ‘Gorcumsche Martelaren’ nog eens te publiceren. Hier zijn ze: 1. Leonard van Vechel, pastoor van Gorcum. 2. Nicolaes van Poppel, onderpastoor van Gorcum en rector van het Begijnhof. 3. Nicolaes Pieck, gardiaan van het Franciscanenklooster te Gorcum. 4. Hieronymus van Weert, vicaris van het Franciscanenklooster 5. Antonius van Weert, pater Franciscaan. 6. Govert van Mervel, pater Franciscaan. 7. Willehadus van Denemarken (lees: van Demmerik.), pater Franciscaan. 8. Nicasius van Heeze, pater Franciscaan. 9. Franciscus de Roye van Brussel, pater Franciscaan. 10. Antonie van Hoornaer, pater Franciscaan. 11. Diederik van der Eem van Amersfoort, pater Franciscaan. 12. Petrus van Assche, Franciscaner lekebroeder. 13. Cornelis van Wijk-bij-Duurstede, Franciscaner lekebroeder. 14. Adriaen van Hilvarenbeek, pastoor van Monster, (Norbertijn). 15. Jacobus Lacops (= de la Coupe) van Oudenaarde, kapelaan van Monster, (Norbertijn). 16. Joannes van Oisterwijk, regulier kanunnik van St.-Augustinus, en rector der Augustinessen. 17. Johannes van Keulen,
Neerlandia. Jaargang 81
pastoor van Hoornaar (bij Gorcum), Dominikaan. 18. Govert van Duijnen, wereldgeestelijke. 19. Andreas Wouters, pastoor van Heyn(en)oort. Bij velen, zo niet de meesten, wordt bij wijze van achternaam een plaatsnaam vermeld: Vechel, Poppel, Weert (2 x), Meivel, Denemarken oude naam voor Deenerik, of Demmerik, buurtschap onder Vinkeveen & Waverveen, Heeze, Brussel, Hoornaar, Amersfoort, Wijk-bij-Duurstede, Hilvarenbeek, Oudenaarde, Oisterwijk... Keulen. Het is natuurlijk mogelijk, dat enkele van die plaatsnamen betrekking hebben op de laatste verblijfplaats of woonplaats en niet op de geboorteplaats. Maar hoe dat zij, dan vormt ‘Heer Jan’ van Keulen toch geen uitzondering onder zijn mede-lotgenoten. Vast staat, dunkt mij, dat Heer Jan van Keulen in ieder geval uit de bekende stad Keulen afkomstig was; tenzij er met dat Keulen (of Cologne) iets soortgelijks aan de hand is als met Denemarken d.w.z.: Keulen een verhaspeling is van een dorp of gehucht dat er op lijkt. Maar dat lijkt mij niet waarschijnlijk. Zieriks-Ee. dr. mr. H.P. SCHAAP
Neerlandia. Jaargang 81
153
[Nummer 6] Het welzijn van driestromenland Deze bijdrage behandelt de maatschappelijke aspecten van de toekomst van de Rijn-Schelde-delta. Ik zal daarbij echter niet voorbij kunnen gaan aan een aantal economische overwegingen. Economie is ook een maatschappijwetenschap. De volgende beschouwingen zijn uitsluitend voor mijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Ik zal echter niet kunnen nalaten er een Beneluxdimensie aan te geven. Is het, i.v.m. een toekomstperspectief tot 2000, voor economen en technici misschien nog mogelijk enkele beleidsvrije lijnen naar de verre toekomst te trekken, voor degene die het maatschappelijke moet behandelen is dat nog veel moeilijker. Op dit gebied bestaan naar mijn mening zeer weinig geobjectiveerde wetmatigheden waarop men een toekomstperspectief kan bouwen. Meer dan een schets kan het niet zijn, gebaseerd op aanvechtbare veronderstellingen en onherroepelijk ook persoonlijke voorkeuren.
Probleemstelling Steeds meer wint de overtuiging veld, dat een toekomstperspectief veelzijdig moet zijn en zoveel mogelijk aspecten van de maatschappelijke ontwikkeling moet meenemen om te vermijden, dat een eenzijdig beeld wordt opgehangen en belangrijke problemen over het hoofd worden gezien. Ik zie het dan ook als mijn taak economische en nieteconomische tendenties te schetsen, na te gaan in hoeverre er van onderlinge beïnvloeding sprake is en welke problemen zouden kunnen worden verwacht. Aangezien maatschappij of samenleving betekent, dat de mens door samenwerking en taakverdeling probeert de gerezen problemen de baas te worden, zal ik er ook wel niet aan ontkomen een enkele zg. beleidsuitspraak te doen. Hoewel in zo een geval tegenwoordig gesproken wordt van een integrale aanpak, durf ik dat woord nauwelijks te gebruiken, omdat de ervaring mij geleerd heeft hoe moeilijk het is werkelijk alle mogelijke ontwikkelingen in hun onderlinge samenhang te doorgronden en op basis daarvan uitspraken voor de toekomst te doen.
Studiegebied Ik acht objectieve gronden aanwezig om het Deltastudie-gebied te definiëren als het gehele grondgebied van de Beneluxlanden en wel op grond van de volgende overwegingen:
Neerlandia. Jaargang 81
Geografisch gezien kan het gebied omschreven worden als een laagvlakte, die in een ondiepe zee overgaat en wordt omgeven door heuvelruggen en een middengebergte. In het zuiden de heuvelrug in Artois, in het zuidoosten de Ardennen met toppen van bijna 700 m en vervolgens in het noorden ten oosten van de IJssel laag heuvelland. Luxemburg hoort er zo omschreven eigenlijk niet bij, omdat het aan de andere zijde van de Ardennentoppen ligt en de riviertjes van dat land uitmonden in de Moezel. Staatkundig gezien: drie kleine staten, omgeven door drie grote europese mogendheden, die in een woelige geschiedenis hun zelfstandigheid hebben weten te handhaven en daarbij een eigen cultuur hebben opgebouwd, die zich duidelijk van de omgeving onderscheidt. Het staatkundige criterium is daarom zo belangrijk omdat de samenleving in een staat zijn vorm en organisatie vindt en tevens omdat een nog steeds toenemende overheidsinterventie in de lijn der verwachtingen ligt. Economisch gezien heeft de Delta ook zeer eigen karaktertrekken. De economieën zijn open, d.w.z. sterk afhankelijk van het buitenland. Deze afhankelijkheid is het sterkst in het westen. Noorden, middenoosten en zuiden treden in sterkere mate op als leveranciers van de kern van de Delta en profiteren van korte en goedkope aanen afvoerroutes naar de zee. Grote inkomensverschillen treden in het gebied niet op. Een lichte daling van het inkomen per hoofd kan worden geconstateerd vanuit de kern naar de periferie. In totaal een verschil in de orde van grootte van 20% tussen west en oost. In het hiernavolgende zal ik dan ook dit gehele studiegebied in mijn beschouwingen betrekken.
Methodiek Een vèrgaande stilering is nodig. Ik stel me voor de maatschappelijke perspectieven voor wat ik driestromenland noem - om eens een ander woord dan Delta te gebruiken - die zo ‘gouden’ niet meer is als hij eens wel leek - te lijf te gaan door onderscheid te maken tussen: - De externe ontwikkelingen, die van buitenaf op ons inwerken en waarop we als kleine landen geen of weinig invloed kunnen uitoefenen.
Neerlandia. Jaargang 81
154 - De interne ontwikkelingen, die eveneens vaak een autonoom karakter hebben. - De omgeving, waarin wij werken en wonen, waarbij ruimtelijke ordening en leefmilieu aan de orde zullen komen.
Externe economische ontwikkeling Onze drie landen zijn sterk afhankelijk van het buitenland. We vormen zogenaamde open economieën. Nederland en de B.L.E.U. hebben een invoerquote van ca. 50%. Op twee manieren zijn we economisch afhankelijk van het buitenland. Ten eerste de groei van de wereldhandel en ten tweede de prijsverhouding tussen ingevoerde en uitgevoerde produkten, de zg. ruilvoet. Op beide terreinen valt voorlopig niet veel optimistischs te vertellen. We moeten in de komende tien jaren toch zeker rekening houden met een trage groei van de wereldhandel. Een zekere opleving daarna acht ik persoonlijk niet uitgesloten. De periode van sterke groei tot de recessie van 1975 was uitzonderlijk. Verschillende factoren hebben daaraan meegewerkt:
Het westelijk Benelux-gebied vertoont veel gemeenschappelijke kenmerken, ook geografisch, en dat tot in Frans-Vlaanderen.
- De wederopbouw van Europa. - De toepassing van als het ware opgespaarde technische vooruitgang. - De vrijmaking van het europese en mondiale handelsverkeer; eerst de O.E.S.O.-liberalisatie en de tariefafbraak in Benelux, daarna de tariefafbraak in de gemeenschappelijke markt en tegelijkertijd enkele G.A.T.T.-rondes, zoals de Kennedy-ronde.
Neerlandia. Jaargang 81
Wat de prijsverhoudingen betreft, komt het mij voor dat we rekening moeten houden met toenemende schaarste aan grondstoffen en de prijsverhogingen, die daarvan het resultaat zijn. Dat geldt vooral voor de fossiele brandstoffen, waarvan de uitputting, afgezien van kolen, in het verschiet ligt. Het energieprobleem is er. We mogen het niet vergeten. Deskundigen verwachten op dit gebied een nieuwe crisis in de tachtiger jaren. Nederland moet rekening houden met het feit, dat de aardgasproduktie in de jaren tachtig gaat dalen. Het een en ander betekent voor open economieën als de onze, dat slechts een beperkte economische groei in het vooruitzicht ligt van 3 tot 4 procent per jaar. Na de vette zestiger jaren komen de magerder zeventiger en tachtiger jaren. Ik acht het echter wel mogelijk, dat daarna een opleving zal plaatsvinden naarmate de derde wereld als afzetgebied aan belang gaat winnen en het westen van een herziene wereldarbeidsverdeling profijt trekt. Deze arbeidsverdeling zau er op basis van de geproduceerde goederen en diensten als volgt kunnen uitzien: Ten eerste, technisch zeer geavanceerde goederen en diensten, welke het geïndustrialiseerde westen uitvoert naar zowel grondstoffen- als bevolkingsrijke gebieden. Ten tweede, grondstoffen en in toenemende mate halffabrikaten, welke de grondstoffenrijke gebieden exporteren naar het westen en de bevolkingsrijke gebieden. Ten derde, arbeidsintensieve minder technisch geavanceerde goederen en diensten, welke geleverd worden door de bevolkingsrijke gebieden. Dit driehoeksverkeer zal geleidelijk in de plaats treden van het tweezijdig wereldhandelsverkeer, waarbij Noord-Amerika, Japan en Europa hoofdzakelijk industrieprodukten uitvoeren naar ontwikkelingsgebieden in ruil voor grondstoffen.
Neerlandia. Jaargang 81
155
Externe fysieke omgeving We leven in een gebied aan de zee, waar drie rivieren, die in het buitenland ontspringen, samenkomen. De rivieren zijn vervuild mede omdat ze vervuild ons gebied binnenkomen. De Noordzee is de drukst bevaren zee ter wereld met alle risico's die dat met zich meebrengt, zoals we regelmatig ervaren. Ik wil daar meteen de conclusie aan verbinden, dat de drie Beneluxlanden samen moeten werken om de strijd aan te binden tegen de vervuiling ook buiten onze grenzen en tevens met de oeverstaten van de Noordzee tot beheersafspraken voor deze binnenzee moeten komen.
Externe politieke ontwikkeling Uitspraken op dit gebied hebben een zeer speculatief karakter, zodat ik ze met grote aarzeling neerschreef: De politieke macht van de derde wereld zal toenemen, zoals nu reeds duidelijk blijkt bij de ontwikkelingen rond de tegenstelling tussen Israël en de arabische landen. De twee grote mogendheden zullen hun militair-politiek evenwicht proberen te handhaven. Interventie in de derde wereld zal door geen van beiden worden getolereerd, hetgeen ook de macht van de economische zwakkere landen zal doen toenemen. Getuige het voortbestaan van een afschuwelijk regime in Oeganda. Conflicten in de derde wereld kunnen haarden zijn van grotere conflicten. Voor ons betekent dit, dat meer aandacht moet worden besteed aan onze eigen veiligheid op welke wijze dan ook. De eenwording van Europa zal voortgaan, omdat het proces gelukkig reeds het ‘point of no return’ heeft gepasseerd. Voorlopig zal er eerder van stagnatie sprake zijn, maar ik acht een verdere integratie op wat langere termijn waarschijnlijk. Een ‘Europe à deux, trois, ou même quatre vitesses’ acht ik in de interimperiode bijna onvermijdelijk. De solide kern wordt nu gevormd door de landen van het slang-arrangement. Frankrijk zal zich daar m.i. op niet te lange termijn bijvoegen. Europa, te zeer bezig met zijn eigen problematiek, zal geen grote invloed op het wereldgebeuren uitoefenen. Gemis aan interne cohesie wreekt zich in een gebrek aan eensgezindheid naar buiten. Aan het eind der tachtiger jaren zou daarin verbetering kunnen komen. De lagere economische groei in Europa zal sociale spanningen teweeg brengen, die het gevaar in zich dragen van een confrontatie van links en rechts extremisme.
Interne ontwikkelingen
Neerlandia. Jaargang 81
Wanneer ik nu overga op de interne ontwikkelingen, neem ik in een beschrijving van mogelijke tendenties de externe invloeden mee.
De bevolking In aantal zal de bevolking niet sterk meer groeien. In België en Luxemburg is de bevolking praktisch stationair. Dat moment is voor Nederland nog niet gekomen, maar het is niet veraf meer. De bevolkingsgroei van onze drie landen tezamen zal zeer gering zijn, van ca. 24 mln. nu tot 25 mln. in 2000. Dat heeft belangrijke gevolgen. Tezamen met de reeds geconstateerde lage economische groei, betekent dit dat de aantasting van het milieu uit dien
De estuaria in het Delta-gebied zijn veelal een teken van tegenspraak: zowel industriëel als ecologisch zijn zij van het grootste belang.
Neerlandia. Jaargang 81
156 hoofde minder zal verergeren. Inspanningen tot verbetering van het leefmilieu zullen daardoor sneller resultaten opleveren. Van groot belang is juist in deze in dit opzicht relatief rustige periode, dat veel aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van de milieu-technologie om ons in de verdere toekomst voor mogelijke catastrofes op dit gebied te behoeden. Een andere belangrijke consequentie is ook, dat de woningbouw onherroepelijk in omvang zal afnemen. In de nederlandse verstedelijkingsnota en het structuurschema volkshuisvesting kan men deze neergang duidelijk vaststellen. Wel zal in Nederland nog een verdere daling van de gemiddelde woningbezetting plaatsvinden. In België is deze woningbezetting reeds praktisch constant op een gemiddeld niveau van drie personen. Het ligt voor de hand om te veronderstellen, dat ook in Nederland de bodem in die buurt zal liggen. Een belangrijke consequentie van de stagnerende bevolking voor de urbanisatie is tenslotte, dat zonder een goed beleid het gevaar dreigt van suburbanisatie en ontvolking der centra. Meer nog dan in het verleden dient men bedacht te zijn op het desastreuze effect van lege stadscentra en de ernstige aantasting van nog overgebleven open ruimtes door ongeordende suburbanisatie.
De beroepsbevolking De beroepsbevolking zal in beide landen tot ca. 1985 nog blijven toenemen. De leeftijdsopbouw van de bevolking speelt hierbij een belangrijke rol. In Neder-
Strikte milieunormen en een selectieve industriële ontwikkeling dringen zich op.
land wordt tevens een inhaal van de achterstand t.a.v. de deelname van de vrouw aan het arbeidsproces verwacht. Deze ontwikkeling zal negatieve effecten van langere scholing meer dan compenseren. De toename van het arbeidsaanbod zal voorlopig door de lage economische groei niet volledig door werkgelegenheid kunnen worden opgevangen. De elasticiteit van de vraag naar arbeid t.o.v. de produktie is zowel in Nederland als België de laatste jaren opmerkelijk laag. Het ziet er dus naar uit, dat we zonder een doelmatig op de opheffing der werkloosheid gericht beleid, nog een decennium met hoge werkloosheidscijfers zullen worden geconfronteerd.
Neerlandia. Jaargang 81
Het opleidingsniveau In de naoorlogse bloeiperiode heeft een grote onderwijsomwenteling plaatsgevonden. Alle niveaus van onderwijs zijn voor de massa bereikbaar geworden. Ik weet dat er mensen zijn die vinden, dat er nog lang niet voldoende op dit gebied bereikt is. Toch staat vast, dat het opleidingsniveau gemiddeld enorm is gestegen. Misschien is dat wel een van de opmerke-lijkste ontwikkelingen die heeft plaatsgevonden. De gevolgen daarvan zijn nog maar nauwelijks te overzien. Ik zie er voorlopig twee: De relatieve overvloed van beter opgeleiden moet hun beloning aantasten. Dat is ook ethisch te verdedigen. Interessant werk geeft psychisch voldoening en kan derhalve met een lagere beloning volstaan. Verandering van de beloningsstructuur, die beantwoordt aan de wijzigingen in de relatieve schaarste acht ik van eminent belang. Juist in zo een periode kan intensieve research, welke gebruik kan maken van de overvloed aan goed opgeleid personeel, de weg vrijmaken voor een opbloei in de laatste tien jaren van deze eeuw. Daarnaast zal een relatief hoge beloning moeten worden gegeven aan diegenen, die genoegen nemen met zwaar en minder interessant werk. De verhoging van het opleidingsniveau heeft reeds geleid tot kritische deelname aan het bestuur van onze samenleving. Men wil inspraak en medezeggenschap. Doelmatige overlegprocedures, waarin recht wordt gedaan aan deze behoeften, zullen sociale spanningen moeten opvangen. Medezeggenschap en inspraak betekenen ook een mate van regionalisatie van de besluitvorming. Het zal decentralisatie tot gevolg hebben.
Neerlandia. Jaargang 81
157
Ruimte en leefmilieu Ruimtelijk zie ik het studiegebied verdeeld in drie zones: a. Een westelijke, waarin de kustprovincies; b. Een middengebied, waarin de geografische centra Utrecht en Brussel zijn gelegen; c. Een oostelijk gebied.
Dié zones verschillen gradueel in verschillende opzichten. De bevolkingsdichtheid in het westen bedraagt ruim 500 bewoners per km2, in het midden 400 en in het oosten gemiddeld 200. Voorts ligt het BNP per hoofd in het oosten ca. 20% lager dan in het westen en tenslotte stijgen de werkloosheidspercentages van west naar oost. Het westelijk gebied is het kleinst qua oppervlakte, maar wordt met bijna 10 mln. inwoners gekenmerkt door de grootste bevolkingsdichtheid. Het is een zeer aantrekkelijk vestigingsgebied voor de op het diepe vaarwater georiënteerde industrie. De aanwezigheid van veel water trekt ook elektriciteitscentrales aan, onder meer kerncentrales, die daar uit hoofde van de bevolkingsdichtheid eigenlijk minder op hun plaats zijn. De estuaria zijn ook ecologisch van het grootste belang. Het debat over de afsluiting van de Oosterschelde heeft dit aspect nog eens duidelijk op de voorgrond gesteld. Anderzijds is de zoetwatervoorziening voor dit dichtbevolkte gebied een moeilijk vraagstuk, waarvoor kostbare investeringen onvermijdelijk zijn. Voor het gebied dienen strikte milieunormen in acht genomen te worden en de eventuele industriële ontwikkeling dient zeer selectief te zijn, teneinde alleen die industrieën toe te laten, die zich elders onmogelijk kunnen vestigen. In België is men op dit gebied m.i. nog niet zo ver gevorderd als in Nederland. Nederland kent de S.I.R. (Selectieve Investeringsregeling) voor het overbevolkte westen. In Nederland wordt een zekere taakverdeling ook tussen havens aanvaard, waarbij de havenindustrialisatie in Rijnmond bijvoorbeeld aan zeer hoge eisen moet voldoen om te worden toegelaten. In België is de notie van een selectief beleid in het westen nog te weinig doorgedrongen. Een gesprek over een mogelijke taakverdeling tussen havens is nog taboe. Toch wijzen feitelijke ontwikkelingen in deze richting als we bij voorbeeld denken aan het pijpleidingennet dat van Rotterdam uitwaaiert naar andere industriegebieden, waardoor klassiek zeehavengebonden industrieën ook elders kunnen worden gevestigd (Féluy in Henegouwen). Een ander antwoord op de vraag naar aan diep vaarwater gelegen industriegebieden ligt besloten in de studies van kunstmatige eilanden in de Noordzee, waarbij ook aan de vestiging van kerncentrales wordt gedacht. Ik ben er de mens niet naar om daar een categorisch neen op te laten horen. De maatschappelijke, technische en economische aspecten van dergelijke projecten dienen bestudeerd te worden, alvorens
Neerlandia. Jaargang 81
afweging en besluitvorming kunnen plaatsvinden. Naar mijn mening moet men zich echter realiseren dat de Noordzee, zoals ik al zei, een europese binnenzee is, drukbevaren, reeds vol booreilanden en ook nog een visgebied. Intensiever gebruik van de Noordzee is pas mogelijk indien de kuststaten gezamenlijk een soort planologische schets van dit gebied gemaakt hebben teneinde een ‘free for all’ met alle nadelige gevolgen van dien te voorkomen. Het ‘Mare liberum’, vrije zee, van Hugo de Groot is niet meer van deze tijd en de visserijconflicten van vandaag tonen dat maar al te duidelijk aan. Dat wij in Benelux het westelijk gebied als gebied met veel toekomst maar ook met veel conflictstof interessant achten, moge blijken uit het feit dat de eerste grensoverschrijdende planologische structuurschets voor het Westerscheldebekken is opgesteld en naar ik hoop zeer binnenkort als beleidsvoornemen en referentiekader voor ruimtelijke plannen aan beide zijden van de grens door de drie regeringen zal worden aanvaard en gepubliceerd. Het middengebied is iets groter dan het westelijk gebied en herbergt iets minder inwoners. De grootste nederlandse concentratie is Utrecht, het geografische midden van Nederland. Brussel vervult deze functie in België en is tevens het administratieve centrum van België en Europa. Het is dit gebied, dat het meest geschikt is om die activiteiten tot verdere ontwikke-
Kerncentrales horen niet direct thuis in dichtbevolkte gebieden.
Neerlandia. Jaargang 81
158 ling te brengen, die gebaseerd zijn op een hoog opleidingsniveau van de bevolking. Het is het gebied voor laboratoria, ‘think tanks’ en centra van management en bestuur. Het is ook een aantrekkelijk woongebied, dat noodt tot deze activiteiten, mits er zorg voor wordt gedragen dat de kernen leefbaar blijven en de suburbanisatie in geconcentreerder vorm plaatsvindt, waardoor fraaie open gebieden kunnen worden behouden. De toekomst van ons driestromenland zal meer dan voorheen afhankelijk zijn van de ‘brain trust’, die we in dit gebied tot ontwikkeling kunnen brengen. Niet vanwege de milieunood maar vooral vanwege de positieve bijdrage die in dit gebied geleverd kan worden, is grote zorg voor een goede ruimtelijke ordening op zijn plaats. Brussel is in dit opzicht een voorbeeld van een moedig beleid om een echte metropool tot ontwikkeling te brengen. In Nederland zijn door de onderlinge rivaliteit tussen de drie steden in het westen, Utrecht en ook Arnhem niet te vergeten, eigenlijk als groeipolen voor de nieuwe tijd veronachtzaamd. En hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de henegouwse stedelijke pool, die, zo dicht bij Brussel gelegen, zijn industriële verleden moet afschudden en een andere toekomst moet kunnen kiezen. Het oostelijk gebied vormt de periferie van driestromenland. Het gaat hier om het noordoosten van Nederland, het oosten en zuidoosten van België en Luxemburg. Het gebied is qua oppervlakte bijna tweemaal zo groot als het westen. Op verschillende punten ligt het sterk binnen de invloedssfeer van onze buurlanden, zoals het Ruhrgebied t.o.v. Zuid-Limburg en Luik, en Lotharingen t.o.v. Luxemburg. In een wordend Europa zal de ontwikkeling van dit gebied in nauw overleg met de buurlanden dienen te geschieden. Vermeldenswaard is dat in dit gebied verschillende grondstoffen worden geëxploiteerd; aardgas in Groningen, zout in Twente, en mergel en steenkolen in de beide Limburgen. De exploitatie van de steenkolenmijnen is weliswaar nu niet rendabel, maar het is niet geheel uitgesloten, dat door een nieuwe technologie in de toekomst deze grondstoffen toch weer economisch nut zouden kunnen afwerpen. Tenslotte wordt in Wallonië ook vaak de aandacht gevestigd op het feit dat dit gebied de leverancier is van drinkwater. Het betreffende gebied heeft nieuwe impulsen nodig. Het werkloosheidspercentage is er het hoogst en het inkomen per hoofd ligt gemiddeld lager dan in de twee andere regio's van het studiegebied. De impulsen zullen van verschillende kanten kunnen komen. Ik noem ze even: - Het noorden van Nederland heeft in het Eemshavenproject een nieuwe bron van activiteit gekregen. - In het uiterste zuiden heeft de stad Luxemburg zich weten te ontwikkelen tot een internationaal centrum en vooral een financieel centrum van Europa. - Door een gevarieerde en betrekkelijk nog ongerepte natuur is het oostelijk gebied een trekpleister voor toerisme, vooral ook in het voor- en naseizoen.
Neerlandia. Jaargang 81
- Industriële kernen, zoals Luik, Zuid-Limburg en Twente zullen door een stimuleringsbeleid en een beleid, waarbij industriële activiteiten worden ontwikkeld die, gebruik makend van de goedkope aanen afvoerlijnen naar het westen, tot verdere bloei kunnen komen. - Universitaire centra zoals Groningen, Twente, de driehoek Maastricht, Hasselt en Luik en Namen kunnen de basis vormen voor de quartaire ontwikkeling die ook voor het middengebied van zoveel belang is. - De decentralisatie, die onherroepelijk verder zal worden doorgevoerd, zal ook in deze gebieden bestuurlijke centra verder tot ontwikkeling brengen, zoals bij voorbeeld Namen is voorbestemd om bestuurlijk centrum te worden van Wallonië.
Het noorden, oosten en zuidoosten zijn gebieden waar de decentralisatie het meest voor de hand ligt. Dat betekent dat met steun van de centrale overheden, deze gebieden nog sterker dan de andere gebieden in het studiegebied zelf moeten beslissen langs welke wegen hun toekomst kan worden verzekerd.
Conflicten en conclusies De toekomst van driestromenland is vol met potentiële conflicten. Het is beter ze onder ogen te zien en de oplossingen voor te bereiden. Het conflict tussen milieuverbetering en economische groei zal in belang afnemen door de lagere econo-
Neerlandia. Jaargang 81
159 mische groei. Vooral in het westen van het studiegebied zal milieuzorg echter een zeer hoge prioriteit dienen te behouden. De bijna stagnerende bevolking brengt in ruimtelijk opzicht het conflict van de ontvolking der steden en het gevaar van ongebreidelde suburbanisatie met zich mee. Door stedelijke herstructurering en renovatie dienen de kernen leefbaar en bewoond te blijven, terwijl slechts een geordende en geconcentreerde suburbanisatie kan worden toegestaan, om de in ons dichtbevolkte gebied spaarzame open ruimtes te kunnen behouden. Hoge werkloosheidspercentages zullen in de komende tien jaren het beleid beheersen. Alle denkbare instrumenten zullen moeten worden toegepast om dit probleem op te lossen. Werktijdvermindering mag daarbij a priori niet worden uitgesloten. Aangezien deze problemen het meest acuut optreden in het noorden, oosten en zuidoosten van het studiegebied, dienen stimuleringsmaatregelen vooral op deze gebieden te worden gericht. Een integrale aanpak, waarbij economische, sociale en ruimtelijke aspecten in onderling verband gezamenlijk in het beleid worden betrokken, zoals die in Nederland voor het noorden en Zuid-Limburg wordt toegepast, zou ook in het oosten en zuidoosten van België aanbeveling verdienen, opdat met alle beschikbare instrumenten de bestaande problematiek in deze gebieden kan worden aangevat. Aangezien het energievraagstuk in de jaren tachtig weer acuut zou kunnen worden, mede ook door de teruglopende aardgasproduktie in Nederland, zal ook bij een doeltreffend energiebesparingsbeleid, niet ontkomen kunnen worden aan de noodzaak van toepassing van andere energiebronnen dan de fossiele brandstoffen. De lokalisatie van kerncentrales in ons dichtbevolkte studiegebied dient derhalve aan de orde te worden gesteld, waarbij het gebruik van een kunstmatig eiland in de Noordzee niet uitgesloten mag worden, zo mogelijk in westeuropees of Beneluxverband. De ‘claims’ op de Noordzee nemen voortdurend toe. Het is derhalve de hoogste tijd tot een ordening van het gebruik van de europese binnenzee te komen. De Beneluxlanden zouden het initiatief kunnen nemen tot overleg tussen de oeverstaten om tot een internationaal aanvaard ordeningsplan te kunnen komen. Voorts is het voor ons een levensbelang één front te vormen tegen de vervuiling elders, die via onze rivieren het Beneluxterritoir binnenkomt. Conflictstof ligt ook klaar in de behoefte aan medezeggenschap en de daaruit voortvloeiende decentralisatie van de besluitvorming enerzijds en de complexe problemen, die met trager groeiende middelen moeten worden bestreden. Juist om vormen van extremisme te voorkomen tendeer ik naar een versterkte decentralisatie, waarbij afzonderlijke gebieden meer vrijheid krijgen zelf belangen af te wegen en prioriteiten te bepalen. Zo zie ik ook de prioriteiten in het westen anders liggen dan in midden en oosten. In het westen prevaleert nog steeds de milieuverbetering; in het midden ligt de nadruk op de quartaire ontwikkeling, de troef voor de toekomst van onze landen; in het noorden, oosten en zuidoosten heeft het
Neerlandia. Jaargang 81
werkgelegenheidsprobleem absolute prioriteit en dient meer dan elders nadruk gelegd te worden op economische herstructurering en stimulering. Sociale conflicten komen ook voort uit het hogere opleidingsniveau van onze bevolking. Een inkomensbeleid dat waar mogelijk vooruitloopt en zich in ieder geval aanpast aan de veranderende schaarsteverhoudingen, is noodzakelijk. Het gaat eigenlijk niet om nivellering, maar om een veel betere beloning voor ondankbaar zwaar werk en een veel lagere beloning voor werk dat tevens een psychisch inkomen verschaft. Ook hier bestaat het gevaar voor extremisme. De periode die voor ons ligt zal in vele opzichten moeilijk zijn en bergt grote gevaren voor desintegratie in zich. Het is daarom zo belangrijk dat de Beneluxlanden, die voor dezelfde problemen geplaatst worden, deze problemen gezamenlijk tot een oplossing trachten te brengen en door hun voorbeeld ook de europese eenwording trachten in stand te houden en te versterken. Drs. E.D.J. KRUYTBOSCH
Neerlandia. Jaargang 81
160
Noord-Zuid integratie: voorhoederol voor particulier initiatief Het gesprek met Herman Meerkamp van Embden vindt plaats in zijn kantoor. Een riante kamer in het bureau van de Stichting Cultuurspreiding Zeeland aan de pittoreske Middelburgse haven. Aan de muren van de kamer hangen schilderijen, affiches en oude prenten, die getuigen van de veeworteling van het bureau in de Zeelandse samenleving. Of kan je daar niet over praten; over een ‘Zeelandse samenleving’? ‘Juist in de schijnbare verdeeldheid van de provincie Zeeland schuilt het samenlevingsaspekt. Ik bedoel dit: Zeeland is opgedeeld in eilanden en schier-eilanden plus een stukje vasteland. Alle afzonderlijke delen zijn zowel van de rest van de provincie als van de rest van Nederland gescheiden. Toch vormen deze delen een provincie. Het isolement waarin de eilanden en andere delen van de provincie verkeren wordt steeds meer doorbroken. Snellere verbindingen en goede kommunikatiemogelijkheden hebben de provincie dichter bijeen gebracht. Toch stamt ook vanuit de geïsoleerde positie, vanuit het op zichzelf aangewezen zijn van de verschillende delen van de provincie een stuk saamhorigheid. Het weten dat andere delen van de provincie in een zelfde positie verkeren stimuleert het gevoel, dat Zeeland een provincie is die behoort te zijn zoals hij is. Het ‘provinciaal’ gevoel van de inwoners van Zeeland leeft erg sterk. Daarom kan je wel van een Zeelandse samenleving spreken’. Toch moet er, juist door de geïsoleerdheid van de verschillende delen van de provincie een grote verscheidenheid in streekgeaardheid bestaan, binnen het werkgebied van provinciale instellingen als de S.C.Z. Is dat met het oog op programmatje van kulturele en edukatieve evenementen geen komplicerende faktor? Heb je niet te maken met verschillende ‘provincietjes binnen een provincie’? ‘In de filosofie van de decentralisatie die in Nederland steeds meer opgang maakt, zit elke provinciale of regionale instelling in het kulturele veld met hetzelfde probleem. Het is niet meer raadzaam om provincies als homogene kultuurgebieden te beschouwen. Als je kijkt naar provincies als Brabant en Gelderland zie je dat daar ook sprake is van verschillende kultuurgebieden. In Zeeland zijn we echter al eerder moeten beginnen om dit te onderkennen om daaruit konklusies te trekken met de ontwikkeling van het provinciaal beleid. De S.C.Z. heeft te maken met het W.H.P. Meerkamp van Embden is sedert de oprichting in 1960 als direkteur verbonden aan de Stichting Cultuurspreiding Zeeland. De S.C.Z. is een provinciale serviceinstelling die zich voornamelijk bezighoudt met het voorbereiden, koördineren, en adviseren inzake kulturele en edukatieve programma's en evenementen in de provincie Zeeland. De Stichting verricht haar werkzaamheden voornamelijk ten behoeve van een aantal over de provincie Zeeland verspreide organisaties op
Neerlandia. Jaargang 81
het gebied van kultuur en edukatie, die tevens het draagvlak vormen waarop de S.C.Z. steunt. Een belangrijk deel van de aktiviteiten van de S.C.Z. spelen zich af in Zeeuws Vlaanderen, het direkt aan België grenzende, en van Nederland verder afgesloten deel van de provincie Zeeland. Juist dit gebied onderscheidt zich in kultureel opzicht van de rest van de provincie (en eigenlijk bezet het ook een uitzonderingspositie in Nederland) vanwege de sterke banden die er zijn met het Belgische achterland. Het feit dat Zeeuws Vlaanderen slechts door een veerpont met ‘Nederland’ is verbonden, terwijl het gebied ingesloten ligt in het Belgische Vlaanderen, is een direkte aanleiding om juist hier te denken over grensoverschrijdende kontakten, over Noord-Zuid integratie. Als direkteur van de S.C.Z. heeft W.H.P. (Herman) Meerkamp van Embden gedurende zijn loopbaan in het Zeeuwse kulturele veld zich telkens weer gekonfronteerd gezien met de noodzaak tot Noord-Zuid integratie, vooral in Zeeuws Vlaanderen. Reden genoeg om eens met hem te gaan praten over de mogelijkheden en frustraties in de ontwikkeling van een beleid, gericht op een integratie van het zo nauw verwante Belgische en Nederlandse kultuurgebied. praktische kulturele werk. Het organiseren en programmeren, het administreren ten behoeve van plaatselijke en regionale verbanden. Wij zijn altijd gekonfronteerd geweest met de noodzaak tot gedecentraliseerd denken. We moeten wel. Onze overlegpartners, als het gaat om programmatie, zijn plaatselijke of regionale instellingen en verenigingen. Wij hebben nooit een plan kunnen maken dat wij aan iedereen in de provincie aan konden bieden. Op Walcheren wonen andere mensen dan in Zeeuws Vlaanderen. Dat is nu eenmaal zo. Dat gegeven kun je het best onderkennen als je praktisch in het veld werkzaam bent’. Wil dat zeggen dat de Zeelandse situatie noopt tot decentralisatie?
Neerlandia. Jaargang 81
161 ‘Dat ook, maar het is tevens een principieel uitgangspunt. Het plaatselijk of regionaal initiatief staat het dichtst bij de eigenheid van een streek. Daar moet je dan ook je eigen ideeën op een bescheiden wijze inbrengen. Dat is een principieel gegeven. Als S.C.Z. ligt het ons wat gemakkelijker omdat wij een duidelijk service-karakter hebben. De samenstelling van de provincie, een verzameling eilanden en verspreide gebiedsdelen, nodigt tot een dergelijke aanpak uit’.
Noord-Zuid De bedoeling van het gesprek is dat we praten over de Noord-Zuid (Nederland-België) verhouding op kultureel gebied. Zeeuws Vlaanderen is bij uitstek een gebied dat zich leent voor beschouwingen over dit onderwerp. Het stukje Nederland onderaan in de provincie Zeeland wordt enerzijds begrensd door de Schelde en de Noordzee, anderzijds door België. Een staatkundig eiland in het koninkrijk. Het zou voor de hand liggen dat juist in Zeeuws Vlaanderen een druk grensoverschrijdend verkeer zou plaatsvinden. Hoe zit dat op kultureel terrein? ‘In de tijd dat ik in Zeeland op kultureel gebied werkzaam ben, heeft de verhouding Nederland-België als een rode lijn door mijn aktiviteiten gelopen. Telkens weer word je gekonfronteerd met de noodzaak tot integratie. De reden voor deze noodzaak is een hele simpele. Kultuurgebieden laten zich niet door landsgrenzen, die om hele andere redenen zo getrokken zijn, scheiden. Als je de landkaart bekijkt zonder dat daarop de landsgrenzen staan aangegeven zou je Zeeuws Vlaanderen zo indelen bij België. Dat die grens daar ligt heeft dan ook heel andere oorzaken dan kulturele, daar zijn ekonomische belangen mee gemoeid - De Schelde -. Je merkt ook in het kontakt met de mensen uit Zeeuws Vlaanderen dat de verbondenheid met de Belgische Vlaanderens zeer groot is. Daarover zal niemand zich verwonderen’. Is die verbondenheid ook merkbaar in het kulturele leven van Zeeuws Vlaanderen? ‘Dat is nu juist zo verwonderlijk. Je merkt de verbondenheid van de bewoners van Zeeuws Vlaanderen met België in het dagelijkse en informele kontakt. De kulturele integratie in de zin van aktiviteiten en programma's komt echter maar nauwelijks op gang. Er zijn sporadisch grensoverschrijdende aktiviteiten tussen Nederland en België. Er zit geen beleid achter’.
Beleid Maar je zou toch veronderstellen dat mensen die zich bezighouden met het uitstippelen van kultuurbeleid in een provincie als Zeeland, maar ook in andere grensprovincies met België, oog hebben voor dit gegeven en de kulturele integratie met het aan de andere zijde van de staatkundige grens gelegen kultuurgebied, in hun beleidsplannen verwerken.
Neerlandia. Jaargang 81
‘Als je aan beleidsmakers in Zeeland of in elke andere provincie vraagt of zij het belangrijk achten dat die integratie tot stand komt, zullen zij dit allemaal beamen. In de praktijk komt er echter bitter weinig van terecht. Dat is niet op de eerste plaats de schuld van die plannenmakers. Er is nauwelijks sprake van een schuldvraag. De praktische situatie maakt het erg moeilijk om inderdaad iets tot stand te brengen in deze richting. De Belgische en Nederlandse bestuurssituatie verschilt enorm. Waar je hier een kulturele raad hebt, moet je aan de overzijde van de grens zoeken naar een soortgelijk orgaan met dezelfde mogelijkheden. Welnu, dat vind je niet. Als de S.C.Z. iets wil organiseren dat ook op langere termijn geldt - beleidsontwikkelingen dus - is er geen organisatie in België te vinden die als gesprekspartner kan dienen. In de praktijk komt het er op neer dat je slechts incidentele dingen kunt doen. Beleidsontwikkeling ge-
Veere: trefpunt tussen Noord en Zuid.
Neerlandia. Jaargang 81
162 richt op kulturele integratie van Belgen en Nederlanders verlangt een nauwe samenwerking tussen de kulturele instellingen in de twee landen. Die instellingen vormen echter voor elkaar geen gesprekspartner. Daar zit je dan met je mooie plannen. Niemand om ze effektief mee te bespreken’. Maar je zou toch ook in de verschillende landen een beleid kunnen ontwikkelen gericht op een natuurlijke ontwikkeling van die kulturele integratie. Ieder afzonderlijk de kwaliteit en de kwantiteit van de zogenaamde incidentele grensoverschrijdende kontakten bevorderen. ‘In de praktijk gebeurt dit al wel, ofschoon ik daar aan toe moet voegen dat er geen sprake is van een echt beleid. Zeker niet aan de kant van de overheid of van de instellingen. Wel aan de kant van de organisaties in de grensstreek en dan nog is het afhankelijk van een paar goedwillende mensen. De grote frustratie van het echt tot ontwikkeling komen van een intensief grens-overschrijdend kultureel verkeer is het geld. Kulturele evenementen, in welke zin dan ook, kosten geld. Het probleem is nu dat je nauwelijks geld kunt krijgen voor grensoverschrijdende kontakten. Die moeten uit het Nederlands-Belgisch kultureel akkoord komen. En die pot is snel leeg. Dat geld wordt voor andere doeleinden gebruikt’.
Stadhuis te Middelburg: het kon ook Gent zijn. Dit laatgotisch bouwwerk is overigens het werk van de Mechelaar Kelchtermans.
Provincie In de kulturele begroting van de grensprovincies zou toch een aparte post voor grensoverschrijdende aktiviteiten kunnen worden opgenomen. ‘Ja natuurlijk, maar daar is politieke wil voor nodig. En daar ontbreekt het nogal eens aan. Bovendien zouden de provincies dan op de praktische mogelijkheden gewezen moeten worden. Er zouden subsidievoorwaarden geformuleerd moeten worden. Tot op heden doet dat niemand’. Zijn die praktische mogelijkheden voor kulturele België-Nederland aktiviteiten wel behoorlijk onderzocht?
Neerlandia. Jaargang 81
‘Ach, dat moet niet zo moeilijk zijn, maar er zijn gewoon te weinig mensen die oog voor de zaak hebben. Dat geldt zowel voor de mensen die in de gelegenheid zijn om overheden te informeren over het belang van kulturele integratie als voor de mensen in de grensstreek, als in de kulturele organisaties’.
Goodwill Die noodzaak tot kulturele integratie is dus toch niet zo groot. In de belanghebbende organisaties wordt er zelfs nauwelijks aandacht aan geschonken. Moet ik daaruit konkluderen dat kulturele Noord-Zuid integratie een hobby is van een aantal kultuur-hobbyisten? ‘Nee, zeker niet. Die noodzaak is er wel degelijk. Ik heb alleen gezegd dat de mensen er te weinig oog voor hebben. Het valt buiten hun gezichtsveld. Als er echter eens iets te doen is, als er kultureel kontakt is met België, hapt men gretig toe. Dan blijkt men het belang wél onder ogen te zien. De direkt betrokken mensen en organisaties in de grensstreek hebben het alleen reeds te moeilijk met het organiseren en financieren van hun eigen aktiviteiten. Daarom alleen al schakelt men de mogelijkheid tot grensoverschrijdende evenementen en programma's uit’. Gebrek aan bewustzijn van de noodzaak tot integratie aan de basis? ‘Zo zou je het kunnen noemen, al is dat bewustzijn wel aanwezig’. ‘Het wordt alleen onderdrukt door de praktische obstakels’. Wat zou er nu moeten gebeuren om in deze, op een impasse lijkende situatie verandering te brengen?
Neerlandia. Jaargang 81
163
Kasteelconcerten ‘In eerste instantie lijkt mij de stimulering van incidentele projekten de geijkte weg. Enige jaren terug hebben wij vanuit Zeeland en vanuit het Belgische Vlaanderen een aantal kasteelconcerten georganiseerd. Het was een geweldig succes. De reakties toen, en de vraag om herhaling nu, hebben ons doen besluiten weer een serie te organiseren. Dit overigens ondanks de moeilijkheden om een en ander gesubsidieerd te krijgen. Uit dit soort aktiviteiten merk je dat het integratieidee leeft. Door het organiseren van een evenement niet op zichzelf te laten staan. Door te zorgen voor een follow-up hou je dat idee levendig en bevorder je de ontwikkeling van de kulturele integratie. Dat zijn natuurlijk zaken op kleine schaal, maar als meerdere organisaties aan deze en gene zijde van de grens soortgelijke dingen gaan doen, komt er toch beweging in de zaak. Dan ontstaat er ook een betere basis om aan een meer brede aanpak van de zaken te gaan beginnen’. Is dat voldoende om de Noord-Zuid integratie ook in het beleid van overheden en kulturele instellingen een plaats te garanderen? ‘Ik denk van niet. Het is meer een basis om de weg in die richting in te kunnen slaan. Op die manier voer je bewijsmateriaal aan voor de noodzaak om de Noord-Zuid integratie te bevorderen. Voor een wezenlijke aanpak van de integratie is echter meer verlangd. Dan kom ik even terug op wat ik eerder heb gezegd. Er moeten gesprekspartners gevonden worden aan de Belgische en Nederlandse zijde die de integratie aan kunnen pakken. Samenwerking tussen België en Nederland, en dan denk ik zowel aan kulturele instellingen als aan overheden, is een belangrijke voorwaarde voor kulturele integratie’. De eerste en belangrijkste faktor in de totstandkoming van een daadwerkelijke toenadering tussen Nederland en België of zo je wilt Zeeland en Vlaanderen, is echter de mentaliteits-verandering die moet plaatsvinden bij de verantwoordelijke beleidsmakers. Dat moet verder gaan dan een bereidwillig ‘Ja, dat is ook belangrijk’. Zolang zij ervan overtuigd zijn dat een kulturele eenheid zich laat beperken door staatkundige en om niet kulturele redenen getrokken grenzen, kom je niet veel verder. Dan komt de verantwoording voor het samen brengen van Nederland en België helemaal te liggen bij het partikulier initiatief in de grensstreken, met alle moeilijkheden van financiële en organisatorische aard vandien. De verantwoordelijkheid zou dus op de eerste plaats moeten liggen bij de beleidsmakers? ‘Eigenlijk wel. Zij zijn immers de mensen die de praktische middelen verstrekken om woorden in daden om te zetten’. De kulturele integratie stuit op het gebrek aan welwillendheid bij de verstrekkers van financiële middelen?
Neerlandia. Jaargang 81
‘En daardoor bij de beleidsmakers. Het is toch te dol dat een zo voor de hand liggende zaak als de kulturele integratie van twee bevolkingsgroepen in een en hetzelfde taalen kultuurgebied gedwarsboomd wordt door een staatkundige lijn met de daarbij behorende staatkundige organisaties’. Mart VAN HEIJNINGEN
Neerlandia. Jaargang 81
164
De Europese verkiezingen In ‘Politiek Perspektief’ van maart-april 1977, 6e jaargang, bladzijden 3-30, staat van de hand van het lid van het hoofdbestuur van de Europese beweging, de heer R.H. van Beeten, een uiterst belangrijk artikel. Het houdt zich bezig met de komende Europese verkiezingen en de schrijver schenkt in dit tweemaandelijkse tijdschrift van het Centrum voor Staatkundige Vorming onder andere veel aandacht aan de ‘Christen-Demokratische partijvorming op Europees niveau’. Het geheel is duidelijk, objektief en betrekt zijn gegevens op onderscheidene Europese landen. Dadelijk blijkt dat de toestand in de onderscheiden landen nogal verschillend is. Eveneens blijkt, dat onder één en dezelfde naam van een partij of beweging lang niet altijd precies hetzelfde program schuil gaat. Op zichzelf is dat verklaarbaar. Voor mij is er geen enkele reden tot jammerklachten alsof het Nederlandse (christelijk-) confessionalisme of de Nederlandse sociaal-demokratje, of het liberalisme overal de enige oprechte zuivere christelijke-, socialistisch-demokratische- of liberale waarheid vertegenwoordigen. Wij krijgen trouwens ook met een zeker Euro-Communisme te maken en hoe meer dit Communisme van de stalinistisch-leninistische toevoegingen zal worden ontdaan, hoe prettiger ik het vinden zal. De schrijver van bovengenoemd artikel gaat aan de verscheidenheid van verhoudingen Vlamingen-Walen in België niet voorbij en loopt evenmin om het feit heen, dat in Duitsland naast de Christlich Demokratische Union (de CDU.) ook een Christlich Soziale Union (CSU.) bestaat. Volledigheidshalve noemt hij in Italië naast de Democrazia Christiana (DC.) ook de Südtiroler Volkspartei ((SV.) en natuurlijk onderscheidt hij voor Nederland de Katholieke Volkspartij, de Anti-Revolutionaire Partij en de Christelijk-Historische Unie (het CDA.). Uit zijn beschouwing blijkt, dat de onderscheidene landen die bij de te houden verkiezing betrokken zullen zijn hun eigen systeem - voor Nederland derhalve het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging - kunnen toepassen teneinde tot het aantal toegewezen zetels te kunnen komen. Een eenmaal werkend Europees Parlement kan nagaan of een kiesstelsel te ontwerpen zal zijn dat door alle aangesloten leden kan (zal) worden aanvaard. Theoretisch kan het Europese Parlement uit twee delen (kamers) bestaan. De toepassing van deze mogelijkheid roept een aantal moeilijkheden op.
Een belangrijke verscheidenheid
Neerlandia. Jaargang 81
Als het gaat over de Verenigde Naties blijkt duidelijk, dat het merendeel van de mensen, zelfs van de staatslieden, ‘staats’ denkt. Daardoor zijn de Verenigde Naties meer een blok van enige dominerende machtige staten geworden dan een zuivere weerspiegeling van de naties. De Volkerenbond was destijds geen Bond van volkeren en aan dit ‘geen Bond van volkeren zijn’ is hij bezweken. De uitbarsting van de Tweede Wereldoorlog kon niet worden voorkomen. Het instituut ‘Verenigde naties’, heeft het tot op heden geen haar beter gedaan. Bij de bevrijding van de koloniale delen van het werelddeel Afrika is, als ter onzaliger ure, zonder meer de loop van de koloniale grenzen aanvaard. Hoe bloedig de strijd in Katanga is geweest, hoe erg het gebeuren in Oeganda was en nog is, kan iedereen weten. De voortgolvende strijd in Angola, de kamp om het grondgebied van Ethiopië, de dreigende konflikten om Djiboeti enz. spreken boekdelen. Wie de berichten omtrent de strijd in het voormalige Nederlandse Nieuw-Guinea volgt, wie let op hetgeen leeft aan verlangen tot heelheid in onafhankelijkheid van dit eiland zal zichzelf de vraag moeten stellen of de wereld aan het herlevend nationalisme kan ontgaan? Wie nu de blik naar kern-Europa richt moet vaststellen, dat in de E.E.G. een aantal staten verenigd zijn die overwegend ‘staats’ zijn opgebouwd en ‘staats’ worden geleid. De grenzen zijn na de val van de Italiaanse Fransman Napoleon te Wenen slecht en naar beginselen en praktijken van macht voor belangrijke delen van Europa getrokken. Het einde van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) gaf een nieuwe verdeling. Wederom naar de beginselen van geweld en macht. Hoezeer staatse machtshonger zelfs het kleine België in zijn greep kreeg, bleek wel in het verlangen van bepaalde ‘Belgen’ delen van (Noord-) Nederland af te scheuren, deze bij België te voegen en Nederland schadeloos te stellen door toevoeging van delen van het militair verslagen Duitsland. Hetgeen de Vlamingen voor het Noorden betekend hebben wordt al te zeer vergeten! Dezelfde honger naar macht, staatse macht, deed
Neerlandia. Jaargang 81
165 Italië - als een hyena van het slagveld - de imperialistische klauw uitstrekken naar delen van Zuid-Tyrool die geen Italiaanse doch oer-Oostenrijkse (Duitse) grond genoemd moeten worden. Iedereen kan weten hoe, op nu al niet meer geldende militaire gronden, niet alleen het zuidelijkste deel van Zuid-Tyrool werd afgescheurd, maar ook hoe geheel Zuid-Tyrool bij Italië werd ingelijfd. Naar de mening van de (Duitssprekende) bevolking werd niet gevraagd. Engeland en Frankrijk betaalden de Italiaanse roofridder en de Verenigde Staten van Noord-Amerika keken met weinig instemming toe. Het drama van de ontduitsing van dat niet-Italiaanse deel van Zuid-Tyrool heeft veel strijd gegeven en slachtoffers gekost. Zien wij naar belangrijke staten die tot het nieuwe Europa behoren of spoedig behoren zullen dan nemen wij waar, dat zich in Spanje, Frankrijk, Engeland, Ierland, België ten aanzien van de nationale verscheidenheid moeilijke vraagstukken voordoen. In Europa is men aan deze werkelijkheid lang voorbij gegaan. Wij leerden op school over Frankrijk. De kaart die wij te zien kregen gaf ons dat land met zijn Korsikaanse-, Baskische-, Bretonse-, Cataloonse-, Italiaanse-, Duitse-, Provençaalse, Vlaamse afrondingen. Over vraagstukken die deze delen van volkeren raakten hoorden wij niets. Frankrijk was Frankrijk en daarmede af. Hetzelfde gold Spanje. Als Castillië en Aragon verenigd worden is voor de Nederlandse leerling de kous af en is Spanje Spanje. Vandaag is Engeland bezig een vorm van zelfbestuur te zoeken voor Schotland en voor Wales. Ierland kent een land en volk vernietigende oorlog. Wellicht is België het enige land in Europa waar het vraagstuk van de verhoudingen van de eenheid der delen het meest duidelijk en openlijk zichtbaar worden. Weliswaar ook na lange jaren van bloed, leed, tranen en verdriet doch vandaag weet iedereen dat België zoekt naar een andere, bevredigender verhouding tussen de Vlaamse, Waalse en Duitse delen. Het komt mij voor dat de Europese Beweging aan het vraagstuk van de verscheidenheid die de staten van de EEG. kenmerkt al te zeer voorbij gegaan is. Het toekomstige Europa zal niet de totale uitkomst van de eenvoudige optelling zijn van al de bij dat nieuwe Europa aangesloten staten. Een soort van massale staat zal dat Europa niet zijn. Europa van morgen zal een Europa van vrije volkeren moeten zijn. De staat komt eerst daarna. Tot op heden is de romp van het verenigd Europa te zeer een gemeenschap van de drie betrekkelijk grote(re) staten West-Duitsland, Frankrijk en Italië en de drie kleine(re) staten Nederland, België en Luxemburg geweest. Te Iaat is de aansluiting van Engeland, Ierland, Spanje, Portugal, Griekenland, Denemarken in het zicht gekomen. Wanneer deze staten al enige jaren geleden aktief in een democratische gemeenschap Europa waren opgenomen zou de ontwikkeling op onderscheidene punten anders (kunnen) zijn verlopen. Vooral de sterke invloed van Frankrijk is voor het te verenigen Europa nadelig gebleken.
Neerlandia. Jaargang 81
Onder de leuze: het Europa der vaderlanden werd veelzins een kortzichtige politiek van staten, vooral van dominerende staten, gevoerd. De landen van de Benelux konden zich daar onmogelijk afdoende tegen verweren. In de Europese Beweging zal grondig een vraag aan de orde moeten komen: ‘hoe bouwen wij het toekomstige verenigde Europa op?’ Op de grondslag van het staats-centralisme, het sterk doorgetrokken decentralisme, of op de grondslag van centralisatie van het algemeen Europese en het volledig erkennen van het gedecentraliseerde - te decentraliseren - rijk verscheiden geheel. In het Verenigde (democratische) Europa wil ik plaats gegeven zien aan de Duitsers en aan de Schotten,
Worden de hoofden van de ‘staten’ in het Europa van morgen vervangen door de vertegenwoordigers van de ‘volkeren’?
Neerlandia. Jaargang 81
166 aan de Italianen en aan de Duitse-Tyrolers, aan de Spanjaarden en aan de Provençalen enz. hetzij doordat eerst federale staten worden gevormd, staten die de eigenheid en het zelfbestuur van hun verscheiden delen erkennen en toepassen en als federale staat tot de confederatie Verenigd Europa toetreden, hetzij doordat alle nationaliteiten in Europa aanwezig op de grondslag van haar eigenheid in zelfbestuur in de Confederale (Federale) Europese gemeenschap worden opgenomen. Stonden wij voor een historisch onbevlekt blad dan kon een Federatie van Europa ontstaan en konden staten als Spanje, Frankrijk, België, Engeland verdwijnen. Om plaats te maken voor de éne Gemeenschap het federale Europa. De bezoedelde geschiedenis is er echter eenmaal. Spanje, Frankrijk, Engeland enz. zijn bestaande, in de geschiedenis gegroeide, staten. In deze staten is een nationale verbondenheid niet te miskennen. Men kan het rampjaar 1830 (1839) als Noord- en Zuid-Nederlander mijnentwege bitter bewenen doch de oorlog van 1830-1839 is een onwrikbaar geschiedkundig feit. Geen Noord-Nederlander kan de Zuid-Nederlander hier iets voorschrijven. Of een zekere Schotse zelfstandigheid de nationale engelse eenheid zal wegdrukken kan niemand in allesbeslissende zin vaststellen. Persoonlijk zou ik de vrije vereniging van Ierland en (romp-) Ulster van ganser harte toejuichen. Als de Rooms-Katholieke Kerk en de Protestantse kerken en de vakbeweging(en), gedragen door de politieke partijen, tot de heelheid en de nationale eenheid van Ierland zouden kunnen komen zou ik daarvoor dankbaar zijn. Doch de geschiedenis is niet van plan te lopen zoals ik wel zou willen. Voor een niet onbelangrijk deel is dit maar goed ook. Gezien het feit, dat staten als Frankrijk, Spanje en Engeland hun bestaan niet zullen willen opgeven, gezien ook het feit, dat een zeker frans-, spaans- of engels nationalisme de verbondenheid van de verscheidenheid zal doen gevoelen ook bij de nu achteruit gedrongen delen van deze staten zal de beste oplossing wel zijn: een confederaal Europa! Een confederatie die door middel van federale staten de verscheidenheid van deze staten recht doet en de delen tot een grote mate van zelfstandigheid leiden kan. Wie met één sprong in een uitgewerkt federaal Europa denkt te kunnen komen kon wel eens voor een europese chaos, voor een reeks van burgeroorlogen, komen te staan. Wie op de bestaande grondslag bouwt en streeft naar noodakelijke decentralisatie en zelfbestuur der delen kan, naar ik dacht, door de jaren tot een Europa omvattende eenheid komen. In dat verenigde Europa kan het zaad der nationale vrijheid worden gezaaid, ontkiemen en volledig rijpen. Uit overtuiging spreek ik over een democratisch Europa. Een Europa dat de rechten van de mens, van de volkeren, van de nationaliteiten, van de kerken, van de staatkundige organisaties enz. zal weten te eerbiedigen.
Neerlandia. Jaargang 81
Vanzelf doemen hier de vragen rond de Zuid-Slavische staat en zijn minderheden, rond Tsjecho-Slowakije en zijn delen, rond Roemenië en de verloren gebieden, rond het herstel van Oekraïne enz. op. Voldoende om meer dan een lang mensenleven, volkeren, nationaliteiten en staten gespannen te houden. Terugkerende tot het voor de hand liggende meen ik dat het Verenigde Europa dat wij nu in 1977/1978 kennen en waarvoor de kiezers(essen), naar ik hoop, naar de stembus zullen gaan, zijn Vertegenwoordiging niet alleen op partij-politieke grondslag moet stellen. Aan 81 Franse centraliserend ingestelde leden die slechts alleen Parijs kennen, heeft het toekomstige Europese Parlement evenmin behoefte als aan 81 Engelsen opgevoed in het centralisme van Londen. Frankrijk moet achtergestelde Corsikanen, Provençalen enz. een plaats weten te geven. Zo zeker als Engeland plaats dient te bieden aan de vertegenwoordigers van de delen Schotland en Wales. Met dit alles voor ogen zullen de leidende kopstukken van de bewegingen in Corsika, Catalonië, Baskenland, Schotland, Wales enz. hebben te zorgen voor nauwgezet blijvend contact. Namens dat geheel, in het Europese geheel, zullen deze leidslieden voor al de minderheden èn bij de desbetreffende staten èn bij het Europese Parlement hebben op te komen. Het spreekt vanzelf dat wij dit proces langs democratische weg willen zien verlopen. Geweldloze kracht is nu eenmaal sterker dan bommen, raketten, kapingen of terrorisme. Afgezien natuurlijk van morele overwegingen. Er moet bij de Basken en bij de Vlamingen, bij de Schotten en bij de (Duitse-) Zuid-Tyrolen een krachtige wil aanwezig zijn het eigen karakter, de moedertaal, de eigen kultuur enz. te bewaren. Naar velerlei variatie moge hier gelden: wees Vlaming die God Vlaming schiep! J.H. SCHEPS
Neerlandia. Jaargang 81
167
De Prins van Oranje en zijn betekenis voor ons De vraag kan worden gesteld of het nodig is de Blijde Inkomst van de Prins van Oranje te Brussel op 23 september 1577, vier eeuwen later te herdenken. Mijn vriend Prof. Dr. W.P. Blockmans van de universiteit te Rotterdam, heeft onlangs in een artikel gewezen op de huidige tendens om alles en wat te herdenken en te vieren, op de gevaren eraan verbonden en de eventuele gebrekkige of onjuiste interpretaties die eruit voortspruiten. Staan wij hier vandaag voor een mode-verschijnsel of worden we geconfronteerd met een persoon en een gebeurtenis, die niet mogen worden voorbijgegaan? Ik geloof op het tweede gedeelte van de vraag positief te moeten antwoorden. Vooreerst is er de figuur van de Prins van Oranje. Geboren op 24 april 1533 te Dillenburg was hij, indien de omstandigheden hun normaal verloop gekend hadden, niet voorbestemd om in de 17 provinciën, door de Bourgondische hertogen verenigd, een rol te spelen. Het lot en de erfenis die eruit volgden, maakten hem tot een van de belangrijkste edelen der Nederlanden. De Prins, een Rijnlander van geboorte, in Brabant opgevoed, zou voor velen ‘de vader des vaderlands’ worden: een nationale en internationale figuur. Begaafd met een grotere intelligentie dan andere edelen en door de lectuur van de werken van Erasmus bezield met een ruime zin voor verdraagzaamheid, onderscheidde hij zich vlug van zijn gelijken om de leiding van het protest tegen de Spaanse centraliserende politiek te nemen. Dit protest heeft bij de aanvang niets te zien met opstand, tenminste in de betekenis die wij nu aan het begrip geven: opkomst voor het behoud van de oude privilegies, voor vrijheid van godsdienst en geweten, zijn voor ons geen revolutionaire gedachten maar waren het allicht in de geest van een koning voor wie het principe ‘Cujus regio, illius religio’, de opperste wet uitmaakte. Eerder dan andere edelen, men denke slechts aan Egmont, heeft Willem van Oranje dit begrepen. Daarom week hij uit bij de komst van Alva; daarom heeft hij de strijd opgenomen. Dit laatste was een zware beslissing. Tussen het oude feodale ‘ius resistendi’ en de gewapende opstand lag er wel een indrukwekkend verschil. Willem van Oranje deed die stap en was zo misschien de eerste in de geschiedenis om aan te tonen dat tussen de onvoorwaardelijke eed van trouw en het hogere volksbelang, dit laatste de voorrang heeft. De Apologie van de Prins uit 1580 en de verdediging uit 1568 leggen hier voldoende getuigenissen voor af. De vraag kan nu gesteld worden of wij ons aan personencultus of heldenverering bezondigen. Vroeger werd geschiedenis vaak gezien en beschreven via grote personen, waarbij het volk, de economische en sociale toestanden op de achtergrond geraakten. De reactie in onze tijd is dan ook normaal wanneer ze het volk als eerste speler beschouwt, als basislegger van de geschiedenis; de leider wordt dan slechts de emanatie van de volkswil. Hoe sympathiek de tweede stelling moge lijken, toch komt
Neerlandia. Jaargang 81
het mij voor, dat grote persoonlijkheden niet uit de geschiedenis weg te denken zijn, omdat ze er hun stempel op drukten en de gebeurtenissen wezenlijk beïnvloedden. Men denke hier slechts aan Lodewijk XIV, Peter de Grote en Bismarck. Een dergelijke persoonlijkheid is ook de Prins van Oranje. Vlugger dan de anderen had hij het nefaste van de Spaanse politiek begrepen en aarzelde niet om de besluiten te trekken. Doch in de politiek van de Prins komt nog een ander element naar voren. Hij doet niet alleen alles voor het volk maar ook met het volk. Bij de aanvang van de tachtigjarige oorlog en eveneens bij het lange voorspel, staan alle categorieën van de bevolking achter hem. Men vergete niet dat de tachtigjarige oorlog niet uitsluitend een Calvinistische aangelegenheid was! Sinds de werken van wijlen Pater M. Dierickx S.J. weten wij dat ook de abten protesteerden tegen de oprichting van de nieuwe bisdommen, en dit niet omdat ze niet meer ‘katholiek’ waren. We kennen ook de houding van de adel, die zich tekort voelde gedaan in het nieuwe bestuur; de handelaars voor wie vrij verkeer met andere gebieden slechts door religieuse tolerantie kon verwezenlijkt worden; het volk voor wie absolute verplichtingen nooit iets goeds inhouden. Aan de basis van het optreden van de Prins van Oranje ligt de geest van tolerantie. Dit betekent modernisering maar tevens behoud van de eigenheden. Als Oranje zich inspant en dit blijft doen tot zijn dood op 10 juli 1584, getroffen door de kogel van Balthasar Gerard te Delft, om de eenheid van de Nederlanden te behouden, dan wist hij ook dat die 17 provinciën hun eigenheid bezaten, gewoonten en rechten. Het lag niet in zijn bedoeling ze af te schaffen omdat hij in de eenheid der Nederlanden in hun verscheidenheid geloofde.
Neerlandia. Jaargang 81
168 In de strijd vertegenwoordigt de Prins het volk maar is er tevens de stimulerende kracht van. Aan dit volk denkt hij in het Wilhelmus van Nassau, waarin een onbekende dichter (Marnix?) hem zulke mooie woorden en overwegingen in de mond legt; naar dit volk gaan zijn gedachten in de reeds geciteerde Apologie; ten slotte zijn de laatste woorden van de Prins aan de toekomst van dit volk gewijd. Zo vinden we in de persoon van de Prins de twee hoger geciteerde stellingen terug. Hij is een ‘volksheld’, ‘de vader des vaderlands’, wat niet betekent dat het woord ‘held’ hier in de romantische betekenis gebruikt wordt, nml. de held zonder vaar noch vrees, onberispelijk, met steeds de juiste beslissingen op het beste ogenblik.
Willem van Oranje: het prototype van de Europees denkende mens.
Wij weten dat de Prins ook zijn zwakheden kende, geaarzeld heeft, fouten beging, ontgoochelingen opliep zoals na zijn mislukte tocht over de Maas eind 1568 of na de moord op Coligny in Frankrijk in 1572. Ook is hij er niet in geslaagd de furie van Lumey de la Marck in te tomen; zijn contacten met Anjou blijken niet al te fraai ... Op al die tekortkomingen hebben zijn biografen voldoende gewezen; maar de grote eigenschappen van de Prins overtreffen ver zijn zwakheden. Wie zou trouwens niet aarzelen of fouten begaan in een strijd tegen een monarch als Filips II, koning van een wereldmacht? Men vergete eveneens niet dat de Prins steeds als democraat gehandeld heeft tegenover de gemeenschap, d.w.z, dat hij altijd met de wil van de bestaande instellingen rekening gehouden heeft. Komen wij nu tot de Blijde Inkomst te Brussel op 23 september 1577. Opdat een feit uit het verleden tot onze geschiedenis zou behoren, schrijft de Roemeense historicus A.D. Xenopol in zijn Filosofie van de Geschiedenis, moet het in onze tijd van belang zijn en eventueel voor de toekomst betekenis behouden. De Blijde Inkomst te Brussel heeft plaats enkele maanden na de afsluiting van de Pacificatie van Gent op 8 november 1576. In de totstandkoming van de Pacificatie
Neerlandia. Jaargang 81
had de Prins een aanzienlijk aandeel met de bedoeling de Spaanse troepen te verwijderen, het land te bevrijden en de verloren eenheid te herstellen. De Pacificatie ontstond moeizaam en bevatte behalve het contra-element, nml. de verwijdering van de Spaanse soldaten, meestal vage overeenkomsten die later moesten worden uitgewerkt. Inderdaad sinds het begin van de opstand en het jaar 1576 hadden zich veel veranderingen voorgedaan. De terechtstellingen en de emigratie hadden het aantal gereformeerden in de Zuidelijke Nederlanden fel doen afnemen en het katholicisme versterkt, terwijl in Holland en Zeeland zich het tegenovergestelde voorgedaan had. Abten en bisschoppen hadden nu meestal de zijde van de Spaanse koning genomen. Laatstgenoemde was niet inactief gebleven en zijn halfbroer Don Juan van Oostenrijk opdracht gegeven de Nederlanden, of tenminste de Zuidelijke, terug te winnen, het weze dan met diplomatie en voorzichtigheid en het vermijden van het bruut geweld van Alva. Voorts waren er de persoonlijke veten en ambities, ik denk slechts aan de persoon van de toenmalige hertog van Aerschot, evenals de ontstane handelsrivaliteit tussen Amsterdam en Antwerpen. De toepassing van de Pacificatie van Gent zou dus niet van lange duur zijn.
Neerlandia. Jaargang 81
169 Everhart van Reyd, tijdgenoot historicus (o Deventer ca. 1550- uitgeweken naar Duitsland, later burgemeester van Arnhem en overleden te Leeuwarden in 1602) geeft ons over de toenmalige situatie en de mislukking van de Pacificatie het volgende relaas: De eerste fout komt, volgens de auteur, toe aan de katholieken. Deze wilden al hun voordelen bewaren en verloren in feite alles. Waar ze machtig waren, gaven ze hun medeburgers slechts enkele kapellen en niet meer. Zo interpreteerden ze de Pacificatie: ‘Dit is de rechte oorsaeck geweest dat nae den Peys van Gent grooten haet/twist ende mistrouwen tusschen inwoonders ende Burgers bycans in elcke Provintien ende Steden genesen is’. Voordien was iedereen, gaat Van Reyd voort, tegen Spanje en de Spanjaarden. Toen Alva het land bezette, lachten de katholieken, alhoewel zij verplicht werden de last van de oorlog tegen Holland en Zeeland te dragen, om de Spaanse nederlagen en zuchtten om de overwinningen van de ijzeren hertog. Doch: ‘nae den peys van Gent heeft d'eene Burger den anderen nagetracht, heimelyck wachten door onderlinge vrees tegen malcander gehouden. Dikwijls te wapen tegenover elkaar gestaen, de sterkste partij de zwakkere verdreven’. Dit was natuurlijk in het voordeel van de koning van Spanje en de Spanjaarden. Doch Van Reyd ziet niet alleen fouten aan katholieke zijde. Ook de gereformeerden treft schuld. ‘Desen van de religie’, zo zegt hij, ‘noemden iedere papist een landverrader. Petrus Dathenus ging zover de prins van Oranje voor atheïst en goddeloos van de preekstoel uit te roepen’. Het was toen een grote kunst om te regeren. Het wantrouwen tussen de burgers van beide religies betekende versterking voor de koning en had het verlies van de Pacificatie van Gent tot gevolg’. Doch E. van Reyd leert ons nog meer. Hij schrijft over de Blijde Inkomst van de Prins te Antwerpen, Gent en Brussel’ met zulken toeloop/blijdschap en triomf des gemenen volk onthaald’, zodat de bevolking aan Oranje het gouverneurschap van Brabant wou aanbieden. Het weze hier gezegd dat de Prins geen Blijde Inkomst hield te Brussel als hertog van Brabant, zoals alle hertogen van Brabant deden sinds Johanna en Wenceslas op 3 januari 1356, zoals Filips II deed, zoals het tot 1794 geschiedde, toen op 23 april de afgevaardigde van de Oostenrijkse keizer Frans II de eed op de Brabantse Blijde Inkomst aflegde. De Prins kwam als ruwaard of stadhouder, als leider van het volk. Zijn inkomst zoals J.B. Houwaert en Fr. Hogenberg ze ons hebben voorgesteld was werkelijk ‘blij’, een volksfeest, een uitbarsting van enthousiasme omdat de gewone mensen inzagen dat de Prins de idee en de verwezenlijking van de eenheid der Nederlanden incarneerde. Zij hadden geen persoonlijke ambities maar wensten slechts in vrede te leven onder het bestuur van een persoon, die ondanks jaren afwezigheid en ballingschap even populair was gebleven. Het feit daarentegen dat de Prins verscheidene Blijde Inkomsten hield, bewijst wat zojuist werd gezegd, nml. dat hij de eenheid der Nederlanden in hun verscheidenheid zag, als een vrij volk doch per streek met eigen gebruiken en eigen gewoonten.
Neerlandia. Jaargang 81
Aldus is de Blijde Inkomst van de Prins van Oranje een belangrijke gebeurtenis, want ze blijkt voor eeu-
De Zwijger: na 400 jaar nog betekenis voor de toekomst.
Neerlandia. Jaargang 81
170 wen de laatste uiting van de eenheid van de Nederlandse Stam, zoals Prof. P. Geyl het zo treffend uitdrukte. Zo wordt ook de kritiek van mijn vriend Prof. Blockmans opgevangen. Wij herdenken geen banaal, financieel geïnspireerd of politiek getint feit maar wel een bijzondere belangrijke gebeurtenis voor ons en onze toekomst. Hebben de Prins en zijn Blijde Inkomst enige betekenis voor ons? Is dit mogelijk of slechts retoriek? Inderdaad, kort na de gevierde gebeurtenis komt Don Juan terug. De broze eenheid ontstaan uit de Pacificatie van Gent gaat verloren met de overeenkomsten van Atrecht en Utrecht. De Prins wordt in 1584 vermoord en die aanslag wordt zelfs in het Zuiden met enkele verzen geprezen en vereeuwigd: Lof! Balthazar Geeraerts, die, door Gods providentie, 's Coonincks sententie hebt geexecuteerd, Over den tiran, Oraigne, boos van inventie, Wiens pestilentie in Belgis noch regeert... In 1585 gaat Antwerpen verloren. Na het twaalfjarig bestand is de scheiding een voldongen feit. De militaire tochten van Prins Frederik - Hendrik in het Zuiden gaan vaak gepaard met roof en geweld. Zoals M. Sabbe aangetoond heeft in zijn boek Brabant in 't verweer, ontstaat er in het Zuiden een ruime anti-Frederik-Hendrik en anti-Hollandse literatuur. De verovering van Breda door Spinola wordt daarentegen in het Zuiden gevierd, ook door P.P. Rubens. Het verdrag van 1648 is slechts de officiële vaststelling van een voldongen feit. Waren het streven en de droom van de Prins dan toch een mislukking? Lang kan men dit zeggen. De vereniging der Nederlanden in 1815 door toedoen van grote buitenlandse mogelijkheden, wordt een mislukking, alhoewel koning Willem I zich degelijk ingespannen heeft om er een gezonde werkelijkheid van te maken. Men denke hier aan het baanbrekend werk dat de gouverneur van Limburg, L. Roppe, op dit gebied geleverd heeft. Tijd noch mensen waren toen rijp om na eeuwen van scheiding de eenheid in de verscheidenheid te herstellen. Na 1830 zou de toestand niet verbeteren. Zelfs Vlaamsgezinde parlementairen verzetten zich tegen een eenheidstaal en -spelling, omdat die eenheidstaal de Vlamingen calvinist zou gemaakt hebben. De geschiedenishandboeken blijven in dezelfde toon. Zo lezen wij in een boekje voor het laatste jaar van het Lager Onderwijs uit 1946: ‘Willem van Nassau, Prins van Oranje, met reden de Zwijger genoemd, ook een groot staatkundige, was heerschzuchtig en protestansch gezind. Het volk vleien en oproer stoken waren middelen, die hij aanwendde, om zelf tot de heerschappij der Nederlanden te geraken. Hij was Granvelle's vijand, daar deze zijn plannen doorschouwde. De Prins van Oranje wist een deel van den adel te winnen, waaronder den Graaf van Egmont, dapperen krijgsheld, maar zwak van karakter en weinig ervaren in zaken van bestuur en staatkunde. Onder leiding van Willem van Oranje wisten de edelen zoo te werken, dat Granvelle moest vertrekken. Daarna dreef de Zwijger, tegen den wil des Konings in, het ontwerp door van verdraagzaamheid voor de Protestansche leer’.
Neerlandia. Jaargang 81
Ondertussen hadden zich op wetenschappelijk niveau gelukkig wijzigingen voorgedaan. Katholieke en behoudsgezinde geschiedschrijvers konden de Prins van Oranje niet meer als uitsluitend een rebel laten doorgaan; sinds H. Pirenne en L. Pfandl weten we ook dat Filips II en Alva niet de duivels waren die men ons voorgesteld heeft. Doch, en dan vooral na de IIe Wereldoorlog, zijn tijden en mensen veranderd. Zonder dat het ene deel der Nederlandssprekenden het andere wil opslorpen, zijn godsdienst, wetten en gewoonten wil opdringen, groeien beide gemeenschappen van de Nederlandse stam naar elkaar toe, in wederzijds respect, met een eenheidstaal, en de overtuiging tot hetzelfde volk te behoren, op cultureel gebied maar ook in het geheel van de menselijke activiteit. Zo is die gebeurtenis uit het verleden van 23 september 1577 een werkelijk historisch feit, belangrijk voor ons, nog interessanter voor de toekomst. De droom en het streven van Willem van Oranje vervulden zich: eenheid in verscheidenheid, onderling verscheiden, één naar buiten. Dit is de grote noodzaak, nu die nieuwe droom zich schijnt te realiseren, nml. de vereniging van Europa. Eén naar buiten zullen wij niet te verwaarlozen zijn. Het leven van de Prins, zijn ontvangst bij onze voorouders zullen dan niet ‘einmalig’ of nutteloos geweest zijn. In de idee aan zijn voorbeeld, ligt onze trots van nu, onze zekerheid voor de toekomst. (Toespraak gehouden in het Groot Auditorium van de Kredietbank te Brussel, ter gelegenheid van de herdenking van de Blijde Inkomst te Brussel van de Prins op 23 september 1577.) PROF. DR. HERMAN VAN NUFFEL
Neerlandia. Jaargang 81
171
Een cultureel verdrag tussen Vlaanderen en Wallonië? Op zondag 20 november 1977 congresseerde BAND, de sociaal-culturele vereniging van Vlamingen in Wallonië, te Wépion. Bij die gelegenheid hield de heer Maurits Coppieters, Voorzitter van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, een opgemerkte toespraak over de mogelijkheden van een cultureel verdrag tussen Vlaanderen en Wallonië. Voor de lezers van ‘Neerlandia’ brengen wij een samenvatting van deze belangrijke rede. ***
De Voorzitter van de Cultuurraad begon zijn toespraak met een warme hulde aan BAND. Door haar optreden heeft deze sociaal-culturele vereniging contacten tussen bestaande groeperingen in Wallonië tot stand gebracht en belangstelling gewekt voor de Nederlandse cultuur. Op jaarlijkse congressen ging de aandacht naar de specifieke problemen van de Vlamingen in Wallonië: in de unitaire staat waren zij emigranten in eigen land, volgens Coppieters de meest verwaarloosde emigranten van West-Europa! In het eerste gedeelte van zijn rede herinnerde Coppieters aan het vele dat Wallonië van Vlaanderen heeft gekregen. Talloze Vlaamse emigranten, boeren, mijnwerkers, staalarbeiders, hebben zich noodgedwongen in Wallonië gevestigd. Het ontbreken van werkgelegenheid in Vlaanderen dwong bovendien duizenden Vlaamse arbeiders naar Wallonië te pendelen, terwijl in Vlaanderen geen voldoende arbeidsplaatsen gecreëerd werden. Coppieters herinnerde ook aan het ‘dossier Vlaanderen’, de steeds opnieuw gehoorde klacht dat overdreven veel overheidsgelden naar Wallonië afvloeien ten nadele van investeringen in Vlaanderen. Verder had hij het over de gebiedsafstand ten nadele van Vlaanderen bij de wijziging van de taalgrens: Komen, Moeskroen, Edingen en Vloesberg. Een passage in die historische evocatie lokte wat heibel en zelfs een interpellatie in de Kamer van Volksvertegenwoordigers uit. De heer Coppieters herinnerde namelijk ook aan de IJzertragedie 1914-1918, waar Vlaams bloed vloeide voor het ‘franskiljonse België’. Spreker herinnerde eraan hoe de Vlaamse soldaten indertijd met de herinnering aan de Guldensporenslag werden opgeroepen om het vaderland te verdedigen. Nadien bleek dit vaderland niet geneigd aan de toenmalige Vlaamse eisen tegemoet te komen. Wallonië heeft geen weet gehad van deze tragedie! De Voorzitter van de Cultuurraad wees erop hoe dit verleden de Vlamingen doet aarzelen als er sprake is van een akkoord tussen Vlaanderen en Wallonië. Bovendien zijn er de toestanden te Brussel en in de omgeving van de hoofdstad. Zolang de Franstalige gemeenschap niet de ambitie opgeeft om nog meer Vlaams grondgebied in te lijven is elke hoop op een verzoening van gemeenschap tot gemeenschap ondenkbaar.
De grondwettelijke situatie nu Vervolgens ging de heer Coppieters in op de vraag of thans een cultureel akkoord tussen Vlaanderen en Wallonië mogelijk is.
Neerlandia. Jaargang 81
Hierbij onderzocht hij de huidige constitutionele toestand. Het Belgisch openbaar leven stoelt op de grondwet van 1970, met een paritaire uitvoerende macht, een nationaal parlement bevoegd voor 98 procent van de staatszaken en cultuurraden bevoegd voor niet eens 2 procent van de staatszaken. Theoretisch zijn de cultuurraden bevoegd voor: - 10 culturele aangelegenheden: taal; wetenschappelijk onderzoek; kunsten; cultureel patrimonium; bibliotheken; radio en televisie; jeugdbeleid; permanente opvoeding; lichamelijke opvoeding; vrijetijdsbesteding en toerisme. - onderwijs. Hier is de bevoegdheid zeer beperkt. - de internationale culturele samenwerking: nog altijd is de wet niet aangenomen die dit regelt. - de samenwerking tussen de cultuurgemeenschappen. Die bevoegdheid is nooit waargemaakt, o.m. ten gevolge van de interpretatie die de Franstaligen eraan gaven: zij zochten inmenging in typisch Vlaamse aangelegenheden (septemberdecreet). Ook te Brussel zijn de Verenigde Commissies voor Cultuur nooit van de grond gekomen, ten gevolge van Franstalige onwil.
In die situatie is een cultureel akkoord in de juridische, staatsrechtelijke betekenis van het woord niet mogelijk. De cultuurgemeenschappen hebben immers geen eigen uitvoerende macht die met de andere gemeenschap dit akkoord kan sluiten, een gemengde commissie benoemen en elk een eigen bedrag daarvoor ter beschikking stellen. Het zou de nationale regering zijn die in eigen schoot een akkoord sluit. Bij niet-naleving van dit akkoord zouden ministers niet door de ene of de andere cultuurraad ter verantwoording kunnen worden geroepen, want de ministers zijn alleen verantwoordelijk voor de wetgevende kamers.
Neerlandia. Jaargang 81
172 De cultuurgemeenschappen beschikken ook niet over een eigen inkomen: de dotaties worden door het nationale parlement ter beschikking gesteld. Dit is weer een unitaire beslissing. In feite kan de ene cultuurgemeenschap niet bepalen hoeveel geld zij wil uitgeven om een akkoord met de andere gemeenschap uit te voeren. Als de Franstalige helft in de paritaire regering het niet wil kan Vlaanderen niet eens het initiatief nemen tot onderhandelingen over een cultureel verdrag met Wallonië. Die toestand heeft eigenaardige en in sommige opzichten dramatische gevolgen. Sedert de culturele autonomie is er een minister voor het Nederlandstalig onderwijs en een minister voor het Franstalig onderwijs: zij zijn bevoegd voor het onderwijs in hun eigen taalgebied. Dat betekent dat op dit ogenblik alleen een Waal bevoegd is voor het onderwijs van het Nederlands in Wallonië. Geen enkele beleidsman maakt zich zorgen om de kwaliteit van dat onderwijs. In het unitaire België was er dan toch af en toe een Vlaams minister die er iets wilde aan doen (Huysmans). Enkele tijd geleden hebben particuliere organisaties daarom een noodactie moeten ondernemen voor dit onderwijs (Algemeen Nederlands Verbond, Vereniging voor Vlaamse Leerkrachten).
De situatie na het gemeenschapspakt Wij hebben vastgesteld dat de culturele autonomie sinds 1970 in de constitutionele teksten was ingeschreven
Het ‘Maison de la Culture’ te Namen: biedt de cultuurautonomie ruimte voor nieuwe akkoorden?
maar dat de centrale staat met de ene hand terug nam wat hij met de andere gaf. Het Egmontpakt wijzigt die toestand grondig. Het Gemeenschapspakt schept immers meer autonomie voor de gemeenschappen. Het aantal materies waarvoor de gemeenschappen bevoegd zijn wordt uitgebreid met: - gezondheidszorg; - materiële, sociale, psychologische, morele en educatieve bijstand aan personen, gezinnen en diensten; - jeugdbescherming; - parascolaire aangelegenheden, bijscholing en beroepsopleiding.
Neerlandia. Jaargang 81
De gemeenschappen krijgen een verantwoordelijke eigen uitvoerende macht en een eigen administratie. Volgens het Pakt behoort het onderwijs voorlopig nog niet tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen. Het is denkbaar dat die voorlopigheid bij het tot stand komen van een nieuwe grondwet reeds voorbijgestreefd is. Die gemeenschapsraden worden ook uitdrukkelijk bevoegd voor de ‘internationale culturele betrekkingen’. Dit betekent dat Vlaanderen en Wallonië akkoorden kunnen afsluiten met elkaar en met vreemde staten. Ongetwijfeld zal voor een eigen executieve, d.w.z. een Vlaamse en een Waalse regering, een gesprek en eventueel een akkoord tussen onze gemeenschappen gemakkelijker zijn dan voor de in feite alleen op papier bestaande commissies voor samenwerking van de cultuurraden. Dit akkoord zou o.a. afspraken kunnen bevatten in verband met: - het onderwijs van het Nederlands in Wallonië; - subsidiëring van Vlaamse organisaties in Wallonië; - de zorg voor de Vlaamse emigranten en de Vlamingen van Komen-Moeskroen, enz ... - de zorg voor Vlaamse miliciens in Wallonië (o.a. opgevat als jeugdbescherming); - in feite alle materies waarvoor de gemeenschapsraden bevoegd zullen zijn.
Minderheden Hier waarschuwt Coppieters echter voor illusies en begoochelingen: een cultureel akkoord kan, in bepaalde omstandigheden, ook voorzien in maatregelen, niet alleen ten gunste van emigranten, maar ook van taalminderheden.
Neerlandia. Jaargang 81
173 In landen waar de cultuurgemeenschappen elkaars eigenheid eerbiedigen is dat geen probleem. In Sleeswijk-Holstein genieten de Deenstalige burgers een bijzonder statuut, in het Deense Jutland geldt hetzelfde voor Duitstaligen. Voor de Vlamingen is dit geen probleem. Zij hebben zich neergelegd bij de eentaligheid van Wallonië. Als men bij ons echter, zoals dat op het FDF-congres gebeurde, denkt aan akkoorden over het statuut van franstaligen in Vlaanderen, zegt Coppieters: DAT GAAT NIET. Een cultureel verdrag tussen Vlaanderen en Wallonië is een akkoord tussen staten waarvan de grenzen definitief vastliggen en waar aan de taalen onderwijswetgeving niet kan worden geraakt. In de unitaire staat hadden Vlaamse emigranten in Wallonië geen enkel recht als Vlaming. De Franstalige gemeenschap heeft ze, met steun van alle unitaire machten, gedwongen zich aan te passen. In de federale staat kan men naar menselijke oplossingen zoeken voor de reële problemen van immigranten. Maar men moet de rechten van de mens niet gebruiken als voorwendsel voor misplaatste arrogantie.
Wat nu? Na de uitvoering van het Egmontpakt wordt het inderdaad mogelijk een cultureel akkoord te sluiten tussen Vlaanderen en Wallonië. Daartoe moet na de eerstkomende verkiezingen de grondwet worden herzien. De stelling van Voorzitter Coppieters is dat wij nu reeds naar die situatie toe moeten leven en dat zowel de Nederlandse cultuurgemeenschap als de Franstaligen zich op die toestand moeten voorbereiden. Het beleid van onze ministers van nationale opvoeding en cultuur moet op die toekomst afgestemd zijn. Hij stelt voor dat er nu reeds, na goedkeuring door de cultuurraden, tussen onze cultuurgemeenschappen contracten worden afgesloten: - een contract tussen de BRT en de RTB inzake de informatie over onze gemeenschappen; - een contract tussen de ministers van nationale opvoeding over het taalonderwijs; - een contract tussen de ministers van cultuur over culturele uitwisseling.
De uitvoering van die contracten kan worden toevertrouwd aan gemengde commissies, benoemd door de cultuurraden. Met de ervaringen bij de uitvoering van die contracten zal men straks, bij het tot stand komen van een cultureel verdrag, niet voor een onbeschreven blad staan.
De zin van een cultureel verdrag
Neerlandia. Jaargang 81
De bedoeling van een cultureel verdrag is met de verdragspartner tot een ontmoeting te komen op al de terreinen, waar men een eigen inbreng meent aan te treffen in het beschavingsproces. Volgens Coppieters gaat het om veel meer dan om cultuur in de eng-traditionele zin. Het gaat om de vormgeving van de menselijkheid. Daarin heeft elke cultuur een eigen en onvervangbaar aandeel. De Vlaamse kijk op de Franstalige cultuurgemeenschap is waarschijnlijk al te zeer beperkt door het image dat de Brusselse media ervan scheppen. Anderzijds is het zeer de vraag of de meerderheid van de Franstalige Belgen wel enig zicht hebben op de Nederlandse cultuur in België. In het België der gemeenschappen dat uit het revolutionaire Egmontakkoord kan groeien zou een cultureel verdrag tussen Vlaanderen en Wallonië bakens verzetten, muren van onbegrip slopen en de weg openen naar een betere samenleving. Zo bereiden wij ook ons optreden in Europa voor waar wij voor dezelfde problemen zullen staan. JORIS DE DEURWAERDER
Wallonië is een toeristische trekpleister. Maar is onze kijk op de Franstalige cultuurgemeenschap niet al te zeer beperkt door het beeld dat de Brusselse media ervan scheppen?
Neerlandia. Jaargang 81
174
Spiegel van de Nederlanden
Neerlandia. Jaargang 81
175
Toekomstvoorspellingen Nederland in het jaar 2000 Het is de mens eigen zich bezig te houden met toekomstvoorspellingen. Begrijpelijk, want het ligt in de aard van iedereen zich nieuwsgierig te tonen over het verloop van de gebeurtenissen; hetzij op de eerste plaats van het eigen wel en wee, of dat van zijn land, of van de ganse mensheid. Hoewel de deskundigen op de verschillende maatschappelijke terreinen van oordeel zijn, dat het zelfs lastig is om 5 jaar vooruit te zien, kan men toch, met behulp van een analyse van de huidige feiten en omstandigheden althans trachten zich een beeld te vormen van de toekomst. Welnu, dat hebben 22 deskundigen gedaan, onder leiding van prof. dr. J. Cramer, die deel uitmaken van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Het is een uitgebreid rapport geworden dat de titel ‘De komende 25 jaar, een toekomstverkenning voor Nederland’ is meegegeven. Bij het samenstellen van het rapport is men van de veronderstelling uitgegaan, dat er zich geen natuurrampen of oorlogen voltrekken. Mocht er een oliecrisis komen, dan nog maken de samenstellers zich niet ongerust. Prof. Cramer en zijn medewerkers hebben allerminst de pretentie dat aan hun uitspraken en conclusies een strikte geldigheid moet worden toegeschreven. Veel van wat er in het rapport staat ligt in het veld van de veronderstellingen, heeft prof. dr. Cramer in een televisievraaggesprek opgemerkt. Nimmer is in Nederland een dermate uitgebreid onderzoek ondernomen en op schrift gesteld met een uitstalling van tal van feiten en beschrijvingen van factoren op maatschappelijk terrein met de daaruit ‘veronderstelde’ gevolgtrekkingen. Men is met grote nauwkeurigheid te werk gegaan. Uit de aard van de zaak wordt in het boekwerk ruime aandacht besteed aan de economische ontwikkelingen. Immers, hoe Nederland er over 25 jaar zal uitzien wordt bepaald door de mate van de bevolkingsaanwas, het beteugelen van de werkloosheid, de situatie van het bedrijfsleven en van de arbeidsmarkt, de verhoudingen van aanvoer van goederen uit het buitenland en van de export, de bestrijding van de geldontwaarding, het verloop van de sociale verzekeringen, het woningvraagstuk, het energieverbruik, de milieuvervuiling, de recreatie, om slechts de hoofdzaken te noemen. Wil men conclusies trekken, dan is het nodig van een stelling uit te gaan. De schrijvers van het rapport zijn uitgegaan van een groei van de economie van 3 procent per jaar. Een tweede variant is dat er zich een geleidelijke daling voordoet tot nul in het jaar 2000. Daarbij wordt aangetekend dat bij een blijvende groei van 3 procent van de economie het milieu steeds meer krijgt te lijden en dus de vervuiling drastisch zal toenemen. Is de groei minder dan 3 procent dan nog zal er in het jaar 2000 geen verbetering van natuur, landschap en milieu mogelijk zijn. Zet men de twee uitgangspunten naast elkaar, dan zijn, volgens de studie, nog de volgende gevolgtrekkingen te verwachten. Wanneer de economische groei zou afnemen tot het nulpunt dan is die ontwikkeling volkomen afhankelijk van de mate waarin het Nederlandse volk medewerkt. In dat geval komen de problemen van de welvaart van het land en de werkgelegenheid aan
Neerlandia. Jaargang 81
de orde. De samenstellers van het rapport vragen zich af, of de Nederlanders blijvend accoord zullen gaan met de afweging van de belangen van natuur, landschap en milieu enerzijds en een afkalving van het economisch groeiproces tot het genoemde nulpunt in 2000 anderzijds. Hier doet zich nu een vraag voor die thans moeilijk is te beantwoorden. Immers, men zal moeten afwachten hoe de bevolking zal reageren. Hiermee staat in bijzonder nauw verband de vraag, of het de regering werkelijk zal gelukken de komende jaren het cijfer van 150.000 werklozen te bereiken. Men doet alle mogelijke moeite de ontwikkeling in de hand te houden, maar ook in dit opzicht blijft het een vraag. Evenmin kan worden gezegd dat er bij een terugdringen tot 150.000 werklozen voldoende arbeidsplaatsen voorhanden zullen zijn. Die plaatsen, aldus het rapport, zullen gezocht moeten worden in de dienstverlenende sectoren als het bankwezen, het verzekeringswezen en de overheidsinstanties. Het zal meer koopkracht vragen. Naar onze overtuiging is ook hier sprake van veronderstellingen. Men denke slechts aan de automatisering in het bankwezen. In de afgelopen weken is gebleken, dat dit velen misschien buiten het arbeidsproces zal plaatsen. Overigens mag men zeggen dat wanneer de inkomensgroei slechts langzaam groeit, de moeilijkheden om de dienstverlening uit te breiden bijzonder sterk toenemen. Het rapport geeft een opsomming van ontwikkelingen die zich zullen voordoen zowel bij een permanente groei van de economie van 3 procent, als bij een vermindering. De taken van de overheid zullen toenemen. Steeds meer zal de tegenzin bij velen zich demonstreren om vuil werk te doen, zoals bij reinigingsdiensten e.d. De animo van de vrouwen om aan het arbeidsproces deel te nemen zal groeien. De betekenis van het gezin in de samenleving zal afnemen. Men verwacht een groei van het aantal echtscheidingen, met als gevolg meer alleenstaanden. Het een en ander brengt een verandering in de leeftijdsopbouw teweeg. In het geval van een groei van de economie verwacht men grotere behoeften op het sociale vlak. Nieuwe gemeenschapsvormen zullen de taken van het gezin overnemen. De sociale verzekeringen zullen de richting van volksverzekeringen inslaan. In geval van economische groei zal het energieverbruik stijgen - in het jaar 2000 een niveau dat 136 procent boven het huidige ligt - en steeds meer mogelijkheden openen. Neemt de economische groei af, dan is er slechts een stijging van 51 procent te verwachten. In het laatste geval zal ook de vraag naar de auto afnemen. Op cultureel terrein zal zich, als een gevolg van de leeftijdsopbouw, een verschuiving voordoen op het terrein van de jeugdlectuur. De vraag zal dalen. Een belangwekkend rapport. Niemand zal het weerspreken. De tijd zal leren in hoeverre de samenstellers het bij het rechte eind hebben gehad.
De kabinetsformatie In het vorige nummer van ‘Neerlandia’ is gebleken, hoe riskant het is om in Nederland een beschouwing te wijden aan een kabinetsformatie. Opnieuw kunnen we alleen vermelden hoe de ontwikkeling thàns is. Er mag worden aangenomen dat het CDA en de VVD de twee regeringspartners zullen zijn, hoewel op dit moment er nog zware wolken aan het firmament van het politieke hemeltje van Nederland drijven.
Neerlandia. Jaargang 81
GEERT GROOTHOFF
Neerlandia. Jaargang 81
176
Van Noord en Zuid A.N.V.-delegatie bij minister R. de Backer-Van Ocken Op woensdag 30 november jl. ontving mevrouw R. de Backer-Van Ocken, minister van Nederlandse Cultuur op haar departement in Brussel een delegatie van het ANV, bestaande uit de heren drs. M.J.A.R. Dittrich, voorzitter Nederland; dr, jur. G.R. Piryns, voorzitter Vlaanderen; lic. M. Cantrijn, secretaris en G. Groothoff, directeur. Met de minister werd van gedachten gewisseld over het rapport van de werkgroep van beide regeringen over de Nederlandse Taalunie, alsmede over het plan van het ANV de traditie voort te zetten van het organiseren van de Nederlandse Congressen. Tevens werden algemene kwesties van de culturele integratie van Noord en Zuid besproken. Het onderhoud had een informeel karakter.
Taken Euregio-bureau Maas-Rijn vastgesteld Onder bovenstaande kop lezen we in ‘Limburg Vandaag’, dat het bureau Euregio Maas-Rijn te Maastricht geleidelijk meer mogelijkheden krijgt om de grensoverschrijdende samenwerking te ondersteunen en te stimuleren. Volgens de mededeling wordt gestreefd naar een bemanning van 3 ambtenaren, naar meer financiële middelen en het opstellen van statuten. Dit resultaat is te danken aan een vergadering van gouverneurs en gedeputeerden uit de Euregio Maas-Rijn te Heimbach. De taken, aldus ‘Limburg Vandaag’ zijn nu duidelijker vastgelegd. Het is echter niet de opzet dat het bureau alle bestaande grensoverschrijdende initiatieven in zijn werkgebied naar zich toe zal halen. Het gaat er, volgens het blad, vooral om, dat de inwoners uit het Euregio-gebied zelf mogelijk rechtstreeks contact met elkaar onderhouden. Waar nodig kan het bureau dan hulp verlenen. Op die terreinen waar weinig of niets gebeurt zullen de Euregioambtenaren de initiatieven moeten nemen. Andere taken liggen op het terrein van de informatievoorziening. Het is namelijk gebleken dat zowel bestuurders als instanties en individuele burgers steeds meer behoefte hebben aan informatie uit de naburige grensstreek. Het bureau heeft voorts de zorg voor de contacten tussen de verschillende overheidsinstanties en de EEG. Over het opstellen van statuten is men het eens geworden. Het laatste is nodig om de samenwerking meer structuur te geven. Het ontwerp daarvoor wordt momenteel voorbereid en zal tijdens de vergadering begin januari 1978 in Luik worden voorgelegd, nadat juristen uit elke regio daarover adviezen hebben uitgebracht. Voor de keuze van een embleem zal in 1978 een wedstrijd worden uitgeschreven, terwijl de mogelijkheid voor het uitgeven van een informatiebulletin in studie is.
‘De vergulde kroontjespen’ taalprijs voor overheidspublikaties
Neerlandia. Jaargang 81
De taalprijs voor overheidspublikaties in Nederland is een prijs voor teksten van de overheid, die uitblinken in duidelijk taalgebruik. De prijs bestaat uit een ‘vergulde kroontjespen’ of een eervolle vermelding. Het ligt in de bedoeling, dat elk jaar teksten over een bepaald onderdeel van het overheidsbeleid in aanmerking komen voor de taalprijs. Voor de taalprijs-1977 kwamen teksten in aanmerking die betrekking hadden op de samenlevingsopbouw of de maatschappelijke dienstverlening. Deze keer is als onderwerp gekozen: de belastingen in de ruimste zin van het woord. Het gaat hierbij niet alleen om de loonen inkomstenbelasting, maar ook om bijvoorbeeld de onroerendgoedbelasting of de milieuheffing. Het initiatief tot het uitloven van een taalprijs voor overheidspublikaties is uitgegaan van de Commissie Duidelijke Taal. Deze commissie wil een bijdrage keveren aan de verbetering van het taalverkeer tussen overheid en burger. In deze commissie, die onder leiding staat van de voorzitter van de Tweede Kamer, zijn onder andere vertegenwoordigd: de Raad van State, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en enkele departementen. Ook het Algemeen Nederlands Verbond, het Genootschap Onze Taal en de Parlementaire Pers hebben zitting in deze commissie. Voor de taalprijs-1978 komen uitsluitend teksten uit 1977 in Nederland in aanmerking, die betrekking hebben op de belastingen. Bijvoorbeeld: folders, toelichtingen en artikelen waarin uiteengezet wordt hoe de burger aangifte van belasting moet doen of wat de bedoeling van een bepaalde heffing is. Het staat iedereen vrij een tekst in te sturen of de aandacht te vestigen op een publikatie. De inzendingen moeten verder nog voldoen aan de volgende twee voorwaarden: - het stuk moet bestemd zijn voor de burgers; - de auteurs moeten werkzaam zijn bij de overheid.
De inzendingen zullen worden beoordeeld op ‘begrijpelijkheid voor de lezer’ door een jury die bestaat uit deskundigen op het gebied van het taalgebruik of de belastingheffing. De jury besatat uit de volgende personen: - Dr. A. Vondeling, voorzitter Commissie Duidelijke Taal. - Prof. W.F.J.M. Krul, erelid van het Genootschap Onze Taal. - H. baron van Lawick, plv. directeur-generaal voor fiscale zaken bij het Ministerie van Financiën. - Drs. H. Notenboom, lid van de Tweede Kamer. - Prof. dr. B. Siertsema, hoogleraar in de algemene taalwetenschap aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. - Dr. A. Veerman, lid van de Tweede Kamer.
Neerlandia. Jaargang 81
- Drs. J. Renkema, taalkundig adviseur bij de Staatsuitgeverij (secretaris van de jury). Tot 1 maart 1978 kunnen teksten worden ingezonden. De jury streeft er naar vóór 1 juli 1978 de uitslag bekend te maken. Correspondentie-adres: Commissie Duidelijke Taal, Binnenhof 1a, Den Haag.
Samenwerking tussen Noord en Zuid In een lezing voor de afdeling Amsterdam van het Algemeen Nederlands Verbond op 28 november j.l. vestigde de heer P. Daels, notaris te Mechelen en Algemeen Voor-
Neerlandia. Jaargang 81
177 zitter van de Vlaamse Volksbeweging er de aandacht op, dat de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen nieuwe kansen krijgt binnen Europees verband, als men er in zou slagen het op economisch terrein aanvaarde begrip regio ook toepasselijk te verklaren op cultureel gebied. Uitwerking van deze gedachte is binnenkort van hem te verwachten. De heer Daels sprak over de betekenis van de Vlaamse strijd voor Noord-Nederland. Aan de hand van historische voorbeelden wees spreker erop, dat in de Vlaamse strijd de heel-nederlandse gedachte van de beginne af aan heeft meegespeeld. Daarnaast werd het sociale aspekt in belangrijke mate beklemtoond. Het was ook een strijd vóór de kleine man tegen de gegoede burgerij, wier verfransing door het opkomende liberalisme in de vorige eeuw nieuwe impulsen kreeg. Anderzijds kwam de invloed der Romantiek tot uiting in het ontstaan van allerlei nationale bewegingen, waarvan de vlaamse er één was. Ter illustratie van de dragende gedachte der vlaamse beweging gaf de heer Daels een citaat van Toynbee, die zei, dat een imitatie-cultuur slechts dienstig kan zijn voor een bovenlaag. Ons streven, aldus spreker, moet gedragen worden door een humanistisch gevoel voor de cultuurgemeenschap, waartoe wij behoren. Zo kan ook de alom dreigende vervreemding worden tegengegaan en eigen creativiteit worden bevorderd. Tegenwoordig krijgt dit uitgangspunt ook wetenschappelijk weer meer aandacht mede als gevolg van de Europese eenwording. Voorwaarde voor de bloei van Vlaanderen is mede, dat men in symbiose leeft met Noord-Nederland. Dat is ook heilzaam voor Noord-Nederland, dat mede door de vlaamse schrijvers en toneelspelers uit meer bronnen kan putten dan wanneer het alleen op eigen kracht zou zijn aangewezen. Het laatste deel van zijn betoog besteedde spreker aan de vlaamse strijd na 1948. Dat was voor een belangrijk deel een strijd om Brussel. Daarbij is het recente zogenaamde Egmotaccoord een belangrijke gebeurtenis. Een gebeurtenis overigens, die volgens de heer Daels de daarmee beoogde pacificatie tussen de vlaamse en waalse cultuurgemeenschap niet zal kunnen bewerkstelligen, omdat in het accoord de francophone expansie vanuit Brussel onder meer door de zogenaamde inschrijvingsrechten is ingebouwd. Dat is in strijd met de principiële gelijkwaardigheid der beide cultuurgemeenschappen. Na te hebben geïllustreerd, hoezeer ‘vertaling’ van het economische regio-begrip in een overeenkomstige aanpak op cultureel terrein voor de hand ligt, eindigde de heer Daels zijn toespraak met er op te wijzen, dat we met ons streven in het voetspoor treden van de zoëven herdachte schilder Rubens, die zich als diplomaat eveneens heeft ingespannen voor de eenwording der Nederlanden. DR. W.J. BRUYN
Neerlandia. Jaargang 81
Licentie Nederlands in Rijsel Erik Vandewalle schrijft in ‘De Standaard’ van 15 november jl. een interessante bijdrage over de mogelijkheid voor Fransen sedert het begin van het academiejaar aan de Universiteit van Rijsel III voor een licentie Nederlands te studeren. Er zijn thans elf Franse universiteiten, aldus het artikel, waar een Nederlandse leerstoel bestaat: Rijsel III, de katholieke Universiteit Rijsel, in Straatsburg, aan vier universiteiten in Parijs, in Besançon, in Grenoble, in Metz en in Tours. Maar tot nog toe was het Nederlands alleen een keuzevak bij het DEUG-diploma, te vergeljiken met een candidaatsexamen. De studie voor een licentie in Frankrijk duurt een jaar. Het licentiaat geeft geen onderwijsbevoegdheid, daarvoor is dan nog een jaarstudie nodig met een proefschrift. Vandewalle wijst op de vooruitgang van het onderwijs in het Nederlands. Dertig jaar geleden was er in Rijsel 1 uur Nederlands per week, thans is de sectie Nederlands onder leiding van prof. dr. Thijs verantwoordelijk voor 41,5 uur per week.
De V.T.B. en de Nederlandstalige dramaturgie Sedert 1968 heeft de Vlaamse Toeristenbond een Hippoliet van Peene - Virginie Miryprijs ingesteld ter bevordering van de Nederlandse Dramaturgie door opvoeringen of publikatie er van. Dit jaar kwamen er een tiental inzendingen binnen uit alle Vlaamse provincies en één uit Frans-Vlaanderen. De Raad van Beheer van de vereniging voor Vlaamse Toneelauteurs is steeds de jury. De prijs 1977 werd toegekend aan Teater Arena uit Gent, vooral wegens de gedurfde programmatie, die het gezelschap een weliswaar omstreden, maar - in de ogen van de juryleden - een verdiende reputatie heeft bezorgd. De heer Jozef van Overstraeten, voorzitter van de V.T.B., zal op zaterdag, 7 januari, de prijs, ten bedrage van 30.000 fr., overhandigen aan Teater Arena, na de première van ‘Toch zonde dat het een hoer is’ van John Ford.
1977: herdenking van ‘de slag aan de Pene’ Op 11 april 1977 was het precies 300 jaar geleden dat in Frans-Vlaanderen, bij Kasset, de Slag aan de Penebeek plaatshad. De Fransen hadden Sint-Omaars bezet. De stadhouder van Holland, Willem van Oranje, kwam de stad ter hulp, doch werd in het gebied van de Pene- en Linkebeek door Filips van Orleans, broer van de Zonnekoning Lodewijk XIV, na een harde strijd, verslagen. Er vielen 5.000 doden: 3.000 Hollanders en 2.000 Fransen. Door het Verdrag van Nijmegen (1678) werd wat nu Frans-Vlaanderen wordt genoemd, definitief bij Frankrijk ingelijfd. In 1865 werd tussen de dorpjes Noordpene en
Neerlandia. Jaargang 81
Zuidpene, volop in het slagveld, een gedenkzuil opgericht. Veel Belgische Vlamingen weten helaas niet dat de westelijke grens van het Vlaamse taalgebied niet samenvalt met de Frans-Belgische staatsgrens. Op 11 april 1977, precies 300 jaar, dag op dag en uur op uur, na de veldslag bij de Penebeek, wandelden ruim 200 bedevaartgangers om en rond het vroegere slagveld. Enkelen hadden eerst in de kerk van Noordpene even gebeden voor de gesneuvelden, anderen hadden er rondgeneusd om de Romaanse doopvont te bewonderen, of de gedenkplaat met afbeelding van Kamiel
Neerlandia. Jaargang 81
178 LOOTEN, in zijn leven voorzitter van het Vlaamsch Komitee van Frankrijk en erevoorzitter van het Vlaams Verbond van Frankrijk; anderen hadden het grafkruis van Tisje Tasje ontdekt of het voor kort herstelde graf van Lodewijk DE BAECKER. Overigens was de stemming niet neerslachtig, er klonken zelfs doedelzaktonen en er danste een Vlaamse Leeuw. Raf SEYS die op dit lumineuze idee gekomen was om die tragische veldslag en nederlaag, dat andere rampjaar van de Nederlanden, midden tussen 1585 en 1830, niet te vieren maar in een Pene-bedevaart te herdenken, mocht tevreden zijn: zijn opzet was geslaagd. De regen hield op en bij het bestijgen van Tom, een uitloper van de 175 meter hoge Kasselberg vlak in de buurt, overgoot de zon deze heerlijke, rustige Penevlakte met haar milde licht...
Een geïllustreerde gids Daar de voettocht door het slagveld van de Pene zwijgend was, werd een geïllustreerde gids uitgegeven: ‘De slag aan de Pene’, bevattend een uitvoerig en nauwkeurig rapport van het begin tot het bittere einde, verder enkele gedichten van Fransvlamingen, waaruit de liefde voor hun Vlaanderen blijkt: ‘De bloeme van Euroop, de pronk van alle landen’ (Michiel de Swaen, Duinkerke 1654-1707), ‘Ma Flandre est chaude comme un coeur’ (Emmanuel Looten, Sint-Winoksbergen 1908-1974). Als illustratie bevat de gids o.a. een paar fraaie gravures die een duidelijk beeld van de slag geven, en een stafkaart, waarop alle belangrijke militaire punten zijn aangeduid en waarop, door dit alles heen, de 7,5 km. lange voettocht staat uitgestippeld. - Deze gids kan bekomen worden door overschrijving van 100 fr. op pr. 000-0516779-60 van Raf Seys, Ringlaan 1, 8280 Koekelare. Drs. Yvo J.D. PEETERS
A.N.V. Brussel herdacht blijde inkomst van Willem van Oranje te Brussel (23 sept. 1577) Heeft de Prins van Oranje nog een betekenis voor ons? Deze vraag hoeft eigenlijk niet meer gesteld te worden, indien wij de overweldigende opkomst in acht nemen
Ruime belangstelling voor de A.N.V.-herdenking van de Blijde Inkomst man Willem van Oranje te Brussel.
die de herdenking van de Blijde Inkomst van de Prins te Brussel te beurt viel.
Neerlandia. Jaargang 81
Het initiatief en de idee voor deze gelegenheid kwamen van ons jarenlang lid Dhr. M. Winderickx uit Dworp. In samenwerking met Dr. D. Verstraete, algemeen secretaris van de Marnix-Ring, werd de oorspronkelijke gedachte verder uitgewerkt. Onze dank hierbij gaat in de eerste plaats naar de Heren Verboven en Thielemans van de Kredietbank, die voor de concrete hulp zorgden in de vorm van het ter beschikking stellen van hun nieuwe lokalen en het aanbieden van een gewaardeerde receptie. Ir. P. Meulemans, Voorzitter van het Verbond van Vlaamse Academici (Brussel) verwelkomde de talrijke aanwezigen en met name de Heer M. Coppieters, Voorzitter van de Nederlandse Cultuurraad, HH. EE. de Ambassadeurs Scheltema en Lubbers, Goeverneur Dr. L. Roppe, en nog vele andere prominenten. Na de zitting geopend te hebben verleende hij het woord aan Z.E. de Ambassadeur der Nederlanden. De Heer Scheltema sprak in een zeer gevatte toespraak zijn genoegen uit op een gelegenheid als deze het woord te mogen voeren. Hij betoogde zeer terecht dat er veel meer factoren zijn die ons verenigen dan elementen die Vlaanderen en Nederland scheiden. Na een eerste muzikaal intermezzo verzorgd door het Nederlandse duo Emmy Verhey (viool) en Carlos Moerdijk (piano) hield Prof. Dr. H. van Nuffel, Voorzitter van de Brusselse afdeling van het A.N.V. de akademische rede, waarvan de tekst in dit nummer is opgenomen. De avond werd besloten met een tweede muzikaal optreden, houdende o.m. het Wilhelmus. Deze zeer geslaagde manifestatie is tevens een bewijs geweest voor de goede samenwerking tussen verschillende verenigingen en wij willen hier in het bijzonden vermelden de Nederlandse Vereniging te Brussel, die aldus hopelijk een precedent heeft gesteld dat navolging zal krijgen. Het is ons inziens een der wezenlijke taken van het A.N.V., waar ook, te streven naar een accentuering van ons gemeenschappelijk verleden. Deze herdenking was hiervan een bijzonder goed voorbeeld. Yvo J.D. PEETERS
Zeventig jaar Nederlandse Vereniging te Brussel Wanneer men de grenzen van zijn vaderland verlaat en genoodzaakt is een tijd in het buitenland te verblijven, blijken weinigen te ontsnappen aan een bepaalde vorm van heimwee. Alras zoekt men dan zijn landgenoten op om dit gevoel enigszins te neutraliseren en dergelijke contacten resulteren dan meestal in de stichting van een vereniging. Zo verging het ook de te Brussel verblijvende Nederlanders in het jaar 1883, wanneer zij besloten een ‘Nederlandse Club ter bevordering van het gezellig verkeer’ op te richten. Het ledental bedroeg een vijftig personen en gezien dit na verloop van tijd niet bleek te vermeerderen, werd een voorstel gedaan: ‘als buitengewoon lid toe te
Neerlandia. Jaargang 81
laten, deze bewoners van Brussel, geen Nederlander zijnde, maar zich in de Nederlandsche taal kunnende onderhouden’. Wel een zeer merkwaardig standpunt voor die tijd, jammer genoeg verworpen, omdat men vreesde zich aldus te veel met Belgische politiek te zullen inlaten. Wanneer in 1891 zich geen nieuwe bestuursleden meldden, betekende dit dan ook het einde van deze eerste poging. Pas vijftien jaar later, namelijk in 1906, wordt een tweede kans gewaagd, die resulteert in de oprichting van een Nederlandse Vereniging op 15 februari 1907.
Neerlandia. Jaargang 81
179 Na de eerste Wereldoorlog - waarin Nederland neutraal blijft - telt deze vereniruim 100 leden en, wanneer in 1927 nieuwe lokalen aan de Louisalaan worden betrokken, nadert men dicht de 200. De recessie laat ook deze groep niet ongemoeid zodat enige stagnatie intreedt. Onder de oorlog blijkt de bibliotheek een zeer op prijs gestelde dienstverlening te zijn. Sommige jaren kennen bijna 5000 uitleningen! Lag voor de oorlog de klemtoon bij de leden op gepensioneerden en oud-kolonialen, die België als een goedkoop paradijs ervaarden, dan komt in de jaren '50 duidelijker de nadruk te liggen op industriëlen en later de Europese ambtenaren. In 1950 valt een eerste samenwerking te noteren met het vlaams verenigingsleven in de vorm van de opvoering van ‘de Leeuw van Vlaanderen’ door het poppentheater Toone samen met de Vlaamse Club voor Kunsten, Wetenschappen en Letteren. Het ledental heeft reeds ruim de 200 overschreden wanneer in 1963 dhr. C. Spoelder het roer overneemt en het tot op heden ook stevig in handen houdt. In deze laatste jaren zien wij ruimere contacten
(v.l.n.r.): Drs. P. de Haas, Voorzitter C. Spoelder en M.A. Zeylstra voor het bekende Manneke-Pis, voor de gelegenheid gehuld in het door de N.V. geschonken poorterskostuum.
met het Vlaamse verenigingsleven van de hoofdstad tot stand komen. De belangstelling van de leden voor wat er in het gastland gebeurt, en in het bijzonder voor de snelle evolutie naar zelfstandigheid van de Nederlandse cultuurgemeenschap alhier valt ondermeer te noteren uit volgende vraag, verwoord in het jaarboek 1966: ‘Dit was ook het jaar van de taalonlusten in Leuven. Zou de universiteit over 10, 20 jaar al zijn gesplitst en de franstalige afdeling verhuisd...?’ Het antwoord is iedereen bekend. Ook toen reeds werd gepleit, bij de ingebruikname van de nieuwe clublokalen aan het Jubelpark voor ‘de Nederlandse Vereniging als trefcentrum van de nederlandssprekenden in het Brusselse’. Zo een vaart is het niet gelopen, maar wij zijn verheugd te kunnen vaststellen dat er zich onder de dynamische leiding van Dhr. Spoelder en zijn bestuur een duidelijke tendens aftekent naar meer contacten. Inzonderheid het Algemeen Nederlands Verbond, dat in zijn essentie deze samenwerking tussen Noord- en Zuidnederland belichaamt kan hierin een rol spelen.
Neerlandia. Jaargang 81
De Nederlandse Kolonie te Brussel kan voor de Vlaamse gemeenschap een ware steun betekenen in de bevordering van een hoogstaand nederlandstalig cultuurleven in de hoofdstad van Europa. Wij hopen dat de trend zich in die zin zal accentueren. Aan de Nederlandse Vereniging te Brussel zeggen wij in elk geval: Ad multos annos! Drs. Yvo J.D. PEETERS
In memoriam mr. G.H. Eskes Enkele maanden geleden overleed mr. G.H. Eskes in de leeftijd van 86 jaar. Van 1950 tot 1970 was hij lid van het hoofdbestuur van het ANV. Hij vertegenwoordigde de Nederlandse Bond in Duitsland waarin hij een grote rol speelde. Na eerst bij het onderwijs werkzaam te zijn geweest, behaalde hij de meesterstitel en trad bij de Shell op Curacao in functie. Toen ontwaakte ook zijn interesse voor het ANV. In 1933 vestigde hij zich in Den Haag en gaf zijn beste krachten aan de Kon. Vereniging ‘Oost en West’, aan het ANV en aan de Nederlandse Bond in Duitsland. Mr. Eskes was officier in de orde van Oranje Nassau.
Dr. F.J. Krop overleden Met Pasen overleed dr. F.J. Krop, burgemeester van Bleiswijk en voorzitter van de afdeling Rotterdam van het Algemeen Nederlands Verbond. Dr. Krop, die 60 jaar is geworden, was een bijzonder geziene figuur in de Rotterdamse samenleving. Hij speelde een belangrijke rol in het verzet, was na 1945 lid van de gemeenteraad van Rotterdam, bestuurslid van tal van organisaties en de laatste jaren burgemeester van Bleiswijk. Met groot idealisme gaf hij leiding aan de afdeling van het ANV. Hij was een groot vriend van Frans-Vlaanderen. Overal waar zich moeilijkheden voordeden op het terrein van de minderheden als volksgroepen, was hij voor die kleine gemeenschappen een groot pleitbezorger. Zijn ijveren voor de Noord-Zuidintegratie en zijn liefde voor Vlaanderen zullen in de kringen van het ANV steeds in de herinnering blijven.
Jaarboek 1977 ‘De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas français’ In het Belgisch Consulaat te Rijsel werd onlangs in tegenwoordigheid van de Heer J. Destailleurs, Ere-Consul van Nederland en de Heer W. Dhaene, Consul-Generaal van België, het tweede jaarboek ‘De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français’ voorgesteld door de Heer R. Renard, voorzitter van de ‘Stichting Ons Erfdeel’. De Franse Nederlanden zijn dié gebieden die ooit tot de Nederlanden behoorden en die nù, door de lotgevallen der geschiedenis, in Noord-Frankrijk gelegen zijn. Zij bezitten een bijzonder rijk verleden en zijn ekonomisch en maatschappelijk van bijzonder grote betekenis.
Neerlandia. Jaargang 81
‘Le Bulletin Critique du Livre Français’ noemt het jaarboek een aanwinst in het licht van de betere verstandhouding in Europa en prijst de wetenschappelijke kwaliteit van de bijdragen. Dit laatste feit en de toon van deze kommentaar wijzen er op dat het doel van het jaarboek bereikt werd. Het jaarboek 1977 bevat de volgende artikelen:
Neerlandia. Jaargang 81
180 - Valentin Bresle (1892). Het Frans-Vlaamse regionalisme in de ‘Mercure de Flandre’, 1922-1931. (Dr. Erik Defoort) - Originalité ou alignement sur une situation nationale? L'équilibre des forces politiques dans la région du Nord à la veille des élections municipales. (André Legrand) - Een flamingantisch getuigenis uit Frans-Vlaanderen (1928). (Erik Vandewalle) - Eugène Dodeigne, sculpteur de la vie et de la mort. (Lucy van Pelt) - Achttiende-eeuwse literatuur in het Nederlands in Noord-Frankrijk. Auteurs en hun werk. (Prof. dr. Jozef Smeyers) - Vers un déclin démographique dans la région du Nord? (Jean-Pierre Thumerelle) - De aanloop tot de reformatie in Frans-Vlaanderen. (Dr. Johan Decavele) - Charles Joseph Panckoucke et les Pays-Bas (1736-1794). (Suzanne Tucoo-Chala) - Vlaamse inwijking in Noord-Frankrijk en de reakties ter plaatse. (Luc Schepens) - Les transports routiers de marchandises de la région Nord Pas-de-Calais. (Alain Barré) - Frans-Vlaanderen in de belangstelling van de negentiende-eeuwse Vlaamse intellektuelen. (Prof. dr. Ludo Milis) - Résidences secondaires et meublés sur la Côte d'Opale: un phénomène insaisissable? (Jean-Michel Dewailly) - Syntaktische overeenkomsten tussen Frans-Vlaamse en Westvlaamse dialekten. (Prof. dr. V.F. Vanacker) - De hedendaagse schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk. Lexicon 2. (C. Moeyaert) De artikelen zijn gesteld in de taal van de auteur en iedere bijdrage wordt gevolgd door een korte samenvatting in de andere taal. Bestellingen kunnen overgemaakt worden aan: Stichting Ons Erfdeel v.z.w., Murissonstraat 160, B-8530 REKKEM. Prijs van het jaarboek: Nederland f 40,- België 550,- BF. F. CHEESEMANN
Neerlandia. Jaargang 81
Steunabonnementen 1977 Dhr. C. Emmen, (Soest); Drs. J.F. Posthuma, (Den Haag); Mr. W.G. Wieringa, (Lausanne-Zwitserland); W. v.d. Poel, (Antwerpen); dhr. en mw. Luc, (Wijnegem); J. Camerlinck, (Kruibeke); J. Bouveroux, (Hasselt); J. Bosmans, (Beerse).
Donatie 1977 Algemene Bank Nederland N.V. (Den Haag) f 100,- - Delta Lloyd Verzekeringsgroep N.V., (Amsterdam) f 150,- - Van Doorne's Bedrijfwagenfabriek DAF B.V., (Eindhoven), f 250,- - Exploitatie Maatschappij Scheveningen, (Den Haag), f 250,- Ned. Unilever Bedrijven B.V., (Rotterdam), f 150,- - Peek en Cloppenburg, (Rijswijk), f 500,- - Heineken N.V., (Amsterdam), f 150,- - Shell Nederland B.V., (Rotterdam), f 1.000,- - Nationale Nederlanden, (Den Haag), f 100,-.
Volksliederen uit Frans-Vlaanderen Marieke en Bart Volksliederen uit Frans-Vlaanderen Vol. 2 (Chants traditionnels de Flandre française) Face 1 Anne-Marie Warme Garnars Horlepiep Vertrek naer Island Minnesucht Les 12 mois de l'année Face 2 Jan de Mulder Spinnewiel Cecilia Blanchefleur De Kraei en de Put 't Godsdeel of den Rommelpot Zoete Maritou
Muzikale omlijsting: Maryse Collache DDLX 148 CBS - Disques Déesse, 11, rue Lepic, 75018 Paris. Kersttijd in Vlaanderen (Noël en Flandre) Marieke en Bart Het Reuzekoor en de groep Estampie
Neerlandia. Jaargang 81
o.m. Den wandelende Jode Den Messias Kerszang Den Aanbidding der Herders 't Godsdeel op de Rommelpot Jezus 't zoete Kind Bethleen Nu is die Roe Het nieuwgeboren kind Carnelis-berg
CBS - Déesse DDLX 149
Neerlandia. Jaargang 81
181
Werkgroep Taalgebruik De Garage Eddie BAL te 9330 Dendermonde gebruikte tweetalige kasbons. De Nederlandse afdeling van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht oordeelt dat deze kasbon als document dienstig is voor de boekhouding en op grond van artikel 5 van het taaldecreet van 19-7-73, uitsluitend in het Nederlands mag gesteld worden. Naar aanleiding van onze brieven heeft de directie van de OFFICE DES PROPRIETAIRES Naamsestraat 80 te 1000 Brussel haar taalpolitiek in de Brusselse agglomeratie gewijzigd, d.w.z. sommige reclameaanduidingen zijn in de twee talen gesteld, de borden worden in het Nederlands en het Frans geplaatst. Er werd een klacht ingediend bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht tegen het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, Tervurenlaan 22 te Brussel wegens het verspreiden van tweetalige berichten (onderrichtingen) aan de personeelsleden en diensten in het Nederlandse taalgebied. Volgens artikel 39 van de taalwet mogen de berichten (onderrichtingen) enkel in het Nederlands verstuurd worden. Ingevolge onze actie voert ELECTRO-CASH Borrestraat 21 1930 Zaventem nu tweetalige reclame in de Shopping Magazine (edities Brussel). Ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van de Luchtmacht stuurde de Staf aan Vlaamse firma's informatie over de Expo in het Jubelpark. De bijgevoegde plattegronden bleken eentalig Frans te zijn. Minister Vanden Boeynants: ‘Navraag bij de Staf van de Luchtmacht heeft uitgewezen dat aan de door U vermelde informatie, inderdaad een franstalige plattegrond gehecht was. ‘Ik betreur dit ten zeerste en heb de betrokken diensten, de nodige onderrichtingen gegeven opdat een herhaling van deze feiten zich niet meer zou voordoen’... De reclame van MELI - ADINKERKE was in B-Revue (N.M.B.S.) Frans-Nederlands gesteld. Voortaan wordt voorrang verleend aan het Nederlands. Het A.N.V. is al verscheidene malen tussenbeide gekomen bij de directie van GB/INNO/BM: bijna altijd krijgen onze taalverzoeken een positieve oplossing. De taaltoestanden zijn volledig in orde in Inno-Brugge, Knokke en Gent, dit is ook het geval voor Priba-Oostende. De kaarten die zich in de agenda's van BREPOLS te 2300 Turnhout bevinden en waarop België, Nederland en Frankrijk afgedrukt staan, zijn foutief. De directie heeft de nodige correcties laten aanbrengen. Sommige aanduidingen in de KREDIETBANK te DE PANNE-(Zeelaan) en KNOKKE (Lippenslaan) waren tweetalig opgesteld. Het A.N.V. is tussenbeide gekomen: alle vermeldingen zijn nu eentalig Nederlands.
Neerlandia. Jaargang 81
De Heer Jung, ambassaderaad bij de Westduitse Ambassade te Brussel signaleert het volgende: ‘...Ik heb de eer U mede te delen, dat onze ambassade onmiddellijk na ontvangst van uw brief van 14 mei de bevoegde instanties van de Bondsrepubliek Duitsland verzocht heeft, er in de toekomst rekening mede te houden dat Brussel een tweetalige stad is en dus het Nederlands op een voet van gelijkheid met het Frans dient te staan’... In een reclameblad dat verspreid wordt in Vlaamse gemeenten (Brabant) heeft een directeur van de firma N. GOFFART uit Sint-Agatha-Berchem het volgende laten plaatsen: BERICHT AAN DE BEVOLKING ‘FORD’. ‘Door een spijtige en onverantwoorde vergissing van een distributiefirma werden in nederlandstalige gemeenten drukwerken verspreid in de Franse taal’. ‘We verontschuldigen ons ten zeerste hier voor bij de personen die zulk een exemplaar hebben ontvangen’. R. FOLK, verkoopsdirecteur van de P.V.B.A. N. GOFFART. Het A.N.V. heeft een klacht ingediend bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht tegen de gemeente De Panne: 1) Vertalen van straatnamen. ‘Uw aandacht dient gevestigd te worden op het feit dat de straatnamen mededelingen zijn voor het publiek uitgaande van plaatselijke diensten. Zij vallen onder de toepassing van artikel 11, & 1 der bij K.B. op 18 juli 1966 samengeschakelde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken (S.W.T.) en dienen uitsluitend in het Nederlands gesteld te worden’. 2) Tweetalige vermeldingen op viertalige affiches. ‘De gemeente De Panne is een toeristisch centrum in de zin van artikel 11, & 3 der S.W.T. De affiches gaan uit van de plaatselijke vereniging voor het vreemdelingenverkeer. Deze verenigingen vallen als plaatselijke diensten onder toepassing van de S.W.T. Overeenkomstig artikel 11, & 3 worden de mededelingen voor toeristen volledig in ten minste drie talen gesteld’. Ingevolge een vraag van de Werkgroep heeft de N.V. Anglo-Belge des Pétroles Wetstraat 30 bus 8 te 1040 Brussel nu ook een Nederlandse benaming: Anglo-Belgische Petroleummaatschappij. Voor de Dienst Vaarttochtjes op de Stadsreien heeft het Stadsbestuur van Brugge een concessiehouder aangeduid. Deze persoon past niet altijd de taalwet toe. Volgens de verklaringen van de administratieve dienst van de stad Brugge is de exploitatie van vaarttochten op de stadsreien een concessie in de zin van art. 1, & 1, 2e der S.W.T. Zij is tevens een plaatselijke dienst in de zin der S.W.T. en de aangeklaagde vermeldingen zijn mededelingen voor toeristen. De mededelingen moeten ten minste in drie talen gesteld worden. Taalgebruik in de officiële telefoongids en de handels- en beroepengids, boekdeel 76/77 nr. I (Brussel). Op onze klacht antwoordde de Regie van Telegrafie en Telefonie het volgende:
Neerlandia. Jaargang 81
A. Officiële Telefoongids. 1) Straat- en gehuchtnamen. De gevallen van niet-officiële straatnamen en niet-geschrapte gehuchtnamen in de gidsvermeldingen, waarvan sprake in uw brief werden één voor één nauwkeurig onderzocht. De nodige maatregelen werden genomen om alle vastgestelde onregelmatigheden in de eerstvolgende uitgave van de telefoongids, nl. boekdeel 1-1977/78, recht te zetten.
2) Gemeentenamen. Tot de aanpassing van de adressen-, straaten gemeentenamen - zal de Regie slechts kunnen overgaan nadat zij hieromtrent de nodige richtlijnen zal hebben ontvangen van de nieuwe gemeentebesturen die op 1-1-1977 in functie treden.
B. Gouden Gids. Uw bemerkingen betreffende de ‘Gouden
Neerlandia. Jaargang 81
182 Gids’ werden eveneens grondig onderzocht. Er werd vastgesteld dat in enkele vermeldingen het adres in het Frans was gesteld, waar dit normaal in het Nederlands had moeten zijn. De N.V. Promedia werd herinnerd aan haar verplichtingen inzake taalgebruik. Zij verzekerde de Regie de haar ter kennis gebrachte fouten in de eerstvolgende uitgaaf van boekdeel 1 te zullen rechtzetten. Tevens zal zij een scherper toezicht uitoefenen op de taal waarin de adressen in de gidsvermeldingen van de ‘Gouden Gids’ worden gesteld. Het A.N.V. heeft bereikt dat de Sté Belgo-Anglaise des Ferry-boats Frankrijkstraat 85 te 1070 Brussel nu ook een Nederlandse benaming heeft: Belgisch-Engelse Vennootschap der Ferry-Boats, N.V. Op verzoek van enkele leden hebben we een klacht ingediend bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht tegen de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen wegens het niet toepassen van de taalwetgeving.
1) Telexberichten. In het station van Oostende moeten de bedienden van het Materieel en de onderstationchefs alle overseiningen naar het buitenland in het Frans doen. De V.C.T.: ‘Wat de taalkennis betreft die van het personeel van de telexdienst te Oostende wordt gevergd is de klacht ontvankelijk en gegrond. Het opleggen van de kennis van een andere taal dan die van het gebied aan de ambtenaren van die dienst is, strict genomen, strijdig met de bepalingen van de S.W.T.’...
2) Vermeldingen op sommige ritborden van internationale treinen in de stations Brussel-Zuid en Gent/Sint-Pieters. De V.C.T.: ‘Wat de ritborden betreft, die op de treinen worden aangebracht in de stations van Gent en Brussel-Zuid, is de klacht ontvankelijk en gegrond. De internationale treinen moeten de tweetalige vermelding dragen “Bruxelles-Midi/Brussel-Zuid”, terwijl de internationale trein Gent-Luxemburg de vermeldingen: “Gent, Brussel-Bruxelles, Namur, Jemelle, Arlon, Luxembourg” moet dragen’.
3) Excursiebiljetten. Excursiebiljetten worden in Verviers, Luik-G. en andere Waalse stations afgeleverd met bestemming naar de Kust. Deze papiertjes zijn eentalig Frans: ‘Un beau jour à la mer’ (ofwel Littoral). Biljetten verkocht in de Vlaamse stations voor de Ardennen zijn in het Frans-Nederlands gesteld: ‘Un beau jour dans les Ardennes - Een mooie dag in de
Neerlandia. Jaargang 81
Ardennen’. Hetzelfde doet zich voor met ‘Un beau jour aux Grottes de Han - Een mooie dag in de Grotten van Han’. Voor de Antwerpse Zoo wordt Nederlands-Frans gebruikt. De N.M.B.S. past de taalwet toe in Wallonië, maar niet in Vlaanderen. De V.C.T. is van oordeel dat het hier over spoorkaartjes gaat. In artikel 5 van de klacht deelt de Vaste Commissie voor Taaltoezicht het volgende mee: ‘Wat de excursiebiljetten betreft, die in de stations van het Franse en het Nederlandse taalgebied worden uitgereikt, is de klacht ontvankelijk en gegrond. De bewuste biljetten mogen niet eentalig zijn in het Franse taalgebied en tweetalig in het Nederlandse. De excursiebiljetten moeten gesteld worden in de taal van het gebied’.
4) Uurtabellen in de Brusselse stations. Om de aard van de treinen aan te duiden bezigen de Spoorwegen de Franse woorden: Express, Direct, Semi-direct en Omnibus. ‘Wat de uurtabellen in de Brusselse stations betreft, is de klacht ontvankelijk en gegrond. De uurtabellen moeten in de stations van Brussel-Hoofdstad tweetalig zijn’. ‘Bijgevolg oordeelt de Vaste Commissie dat de N.M.B.S. moet trachten een oplossing te vinden waardoor de taalwetten geeerbiedigd worden (bijvoorbeeld het gebruik van afkortingen)’.
5) Vermelding ‘escalator’ in de Brusselse stations. De klacht is eveneens ontvankelijk en gegrond. De berichten en mededelingen aan het publiek moeten tweetalig zijn in de stations van Brussel-Hoofdstad. ‘De huidige oplossing die erin bestaat een pictogram te gebruiken, strookt met de voorschriften van I.S. (Internationale Spoorwegunie) en is niet in strijd met de taalwet’. De p.v.b.a. OPENBARE MEUBELMARKT, Hoogstraat 60, 8810 Rumbeke, heeft het nodige gedaan opdat de reklame in Shopping Magazine (Brussel) voortaan tweetalig zou gevoerd worden. De directie van Boekhandel CORMAN, A. Buylstraat, 8400 Oostende, deelt mede dat het taaldecreet van 19 juli 1973 in het bedrijf stipt toegepast wordt. Bovendien zijn de bladwijzers voor boeken nu eentalig Nederlands. Uit Nederland werd ons gemeld dat DSM - BELGIUM, Louizalaan 327 te 1050 Brussel in Nederlandse vakbladen het adres in het Frans opgeeft. Ook de vermeldingen in de Brusselse telefoongids waren eentalig Frans. De firma deelt mede dat alles in positieve zin opgelost is. De Inspectiedienst van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht stelde in West-Vlaanderen een onderzoek in betreffende tweetalige opschriften in trams en
Neerlandia. Jaargang 81
bussen van de N.M.V.B. Volgens de V.C.T. zijn alle franstalige mededelingen nu verwijderd. CONTINENTAL PHARMA uit Zutphen gebruikte op enkele verpakkingen enkel BRUXELLES. In de toekomst wordt ook de Nederlandse benaming aangeduid. Ingevolge een vraag van het A.N.V. aan de Heer De Saeger, gewezen Minister van Volksgezondheid en Gezin, om een positieve oplossing te geven aan de vraag van de Vrije Universiteit tot oprichting en uitrusting van een kankercentrum geïntegreerd in het Academisch Ziekenhuis te Jette, antwoordde hij als volgt: ‘Het is U zeker niet onbekend, dat ik geruime tijd heb geaarzeld vooraleer deze gunstige beslissing te nemen. De enige reden daarvan was mijn vrees dat men door het vertrekken van de V.U.B. uit het Bordet-Instituut tot een over-equipering zou komen in de Brusselse agglomeratie terwijl het taalevenwicht in de ziekenhuizen van de openbare sektor onmogelijk te realiseren bleef. De gunstige beslissing is dan ook genomen in de geest van pluralisme, die U zelf reeds hebt onderstreept tijdens een recente persconferentie’. De beruchte INTERCOMMUNALE WATERMAATSCHAPPIJ uit Brussel vond het heel logisch franstalige formulieren te overhandigen aan nederlandstalige inwoners uit Kraainem. De Vaste Commissie voor Taaltoezicht trad het A.N.V.-standpunt bij en heeft de klacht ontvankelijk en gegrond verklaard. Ingevolge een actie van het A.N.V. heeft de ‘Société Chimique de Selsaete’ de benaming gewijzigd in ‘Zelzate Chemie’.
Neerlandia. Jaargang 81
183
Venster op de wereld Congres voor Nederlanders in den Vreemde Onder de naam ‘Welkom in Nederland’ organiseert de vereniging ‘Nederland in den Vreemde’ in augustus 1979 een driedaags congres voor landgenoten woonachtig in het buitenland. Een werkgroep is al maanden in de weer met de voorbereidingen. In deze groep hebben zitting: dr. N.H. Boon, oud-ambassadeur te Rome; C.L. Bulterman, namens de KLM; K. Fibbe, president-directeur OGEN N.V.; L.J. Goedhart, wnd. secretaris-generaal van het ministerie van buitenlandse zaken; mr. J. Heusdens, voorzitter ‘Nederland in den Vreemde’; J.N. Strijkers, directeur Nationaal Bureau voor Toerisme en drs. A.R.A. Theunissen, secretaris ‘Nederland in den Vreemde’. De bedoeling van dit congres, dat vermoedelijk in Amsterdam wordt gehouden, is de deelnemers op de hoogte te stellen van de huidige stand van zaken in hun oorspronkelijke vaderland. Deskundigen zullen uitgebreid ingaan op de oorzaken van de grote veranderingen, die vooral in de jaren zestig in Nederland hebben plaats gevonden. De onderwerpen die aan de orde komen, liggen op sociaal, economisch en cultureel terrein. Maar ook wensen van congresgangers, die de organisatie bijtijds bereiken, worden in het programma ingepast. Deze punten zullen zowel betrekking hebben op Nederland als op de problemen van de in het buitenland woonachtige Nederlanders. ‘Welkom in Nederland’ belooft een unieke ontmoetingsplaats te worden, doordat Nederlanders uit tientallen verschillende landen gelegenheid krijgen ervaringen uit te wisselen. Diverse attrakties en evenementen verluchtigen het congres. Toekomstige congresdeelnemers(sters) zien in het congres misschien een geschikte gelegenheid om er een vakantie in Nederland en/of elders in Europa aan te koppelen. Voor hen liggen vakantie-pakketten met aantrekkelijke voorwaarden klaar. Het is vanzelfsprekend een onmogelijke zaak om alle in het buitenland levende Nederlanders (meer dan 600.000) het congres te laten bijwonen. De organisatie denkt aan een maximum van duizend deelnemers. Nadere inlichtingen zijn te verkrijgen bij het secretariaat: Noordeinde 64A, waar men zich voor bijwonen van het congres kan opgeven.
Het Egmont-pakt en Europa: de Vlamingen en de Eskimo's In ‘Europa Eén’, het tijdschrift van de Europese federalisten, publiceerde de h. Guido Naets, europees verslaggever bij de B.R.T. een merkwaardig standpunt over het Egmont-pakt, n.a.v. de Europese verkiezingen. Aan de orde is de vraag of de Belgische regeling voor de Europese verkiezingen voor de vlamingen wel een goede zaak is. Dat valt voor de auteur nog te bezien.
Neerlandia. Jaargang 81
Volgens dat Pakt wordt België opgedeeld in 3 kiesgebieden met twee lijsten, een Vlaamse met 13 zetels en een niet-Vlaamse met 11, terwijl de kiezers van het kiesarrondissement Brussel de keuze zullen hebben tussen deze twee lijsten. Als tegen die tijd het arrondissement Halle-Vilvoorde zal afgescheiden zijn van het Brusselse kiesarrondissement, dan zal de keuzemogelijkheid enkel bestaan voor de kiezers van de 19 gemeenten van de agglomeratie. Zoniet, dan zullen de kiezers van het hele Brusselse kiesarrondissement vandaag tussen de twee lijsten kunnen kiezen. Is dat alles voor de Vlamingen dan zo'n goede zaak? - De 13 Vlaamse Europarlementariërs zullen in het Parlement de Vlaamse eigenheid doen uitkomen, zegt men. Maar dat is geen Vlaamse overwinning, de overige 11 Belgen zullen evengoed de francofone identiteit vertegenwoordigen. De Vlaamse verkozenen zouden in elke hypothese van zetelverdeling, ook als er maar één kieskring bestond met nationale lijsten, Vlaming blijven. - Als het Europese ideaal erin bestaat dat Fransen voor Duitsers moeten kunnen stemmen en socialisten de keuze hebben tussen Willy Brandt en François Mitterand, dan had men de Walen alvast het recht kunnen geven, voor Vlamingen te stemmen en omgekeerd. Het Europees ideaal zou op Belgisch vlak kunnen benaderd worden door het invoeren van nationale lijsten. Zulke regeling zou de partijen die in alle landsgedeelten stemmen willen halen, ertoe bewegen kandidaten op te stellen die in alle landsgedeelten bekend zijn en er stemmen kunnen lokken. Deze regeling werd o.m. door de hh. Tindemans en Kunnen verdedigd. Dit zou niet alleen de keuzemogelijkheid van de kiezer vergroten maar ook het gehalte van de kandidaten verbeteren. - Als men dan toch niet van nationale lijsten wil weten, maar de apartheid wil organiseren, dan is het nogal evident dat men met slechts twee lijsten werkt; er is in het Egmont-Pakt al genoeg federalisme met drie, ten nadele van de Vlamingen. En dan moet de verdeling van de zetels over de twee lijsten zo proportioneel mogelijk zijn.
Half miljoen Vlamingen ongewenst Welnu, met een 13-11 verdeling van de Europese zetels komen de Vlamingen op verre na niet aan hun trekken; zo krijgen ze slechts 54,17% van de zetels. Nochtans hadden de Vlamingen op 31 december 1976, zelfs als we de totaliteit van de ruim 1 miljoen Brusselaars bij Wallonië zouden tellen, een bevolkingsaandeel van 56,66%. Rekenen we 20% van de Brusselaars als Vlamingen - toch geen overdreven getal dan hebben de Vlamingen een bevolkingsaandeel van 58,78%, wat recht geeft op 14,10 zetels van de 24. Als de Vlamingen dan toch met 13 zetels vrede nemen, dan betekent dit dat ruim 450.000 Vlamingen niet in het Europees Parlement vertegenwoordigd zullen zijn.
Neerlandia. Jaargang 81
Zelfs als we maar 10% Brusselse Vlamingen zouden tellen, dan zouden de Vlamingen nog altijd recht hebben op 13,85 zetels. Als ze dan vrede nemen met 13, dan doen zij 85% van de koncessie en blijven nog altijd 350.000 Vlamingen vreemd aan het Europees Parlement. In feite is het allemaal nog erger omdat België in de besprekingen over de zetelverdeling tussen de EG-landen, net als Nederland 25 zetels had toegewezen gekregen. Volgens het Vlaams bevolkingsaandeel moesten de Vlamingen er daarvan 14,70 krijgen, hetzij met meer reden 15 dan 14. Maar op de slotbesprekingen, in de Europese Raad van juli 1976 eiste Denemarken hardnekkig een extra-zetel. Omdat niemand
Neerlandia. Jaargang 81
184 anders over de brug wou komen, heeft premier Tindemans een zetel opgeofferd: de 25ste Belgische, de 15de Vlaamse zetel. De regering in Kopenhagen heeft deze Vlaamse zetel aan Groenland toegekend, met zijn 45.000 Eskimo's. Zo zijn de Vlamingen twee zetels kwijtgeraakt: hun vijftiende zetel aan de Eskimo's en hun veertiende in het Egmont-Pakt. De Franstalige gemeenschap heeft met haar 11 zetels er in ieder geval één teveel. Het zou redelijk zijn, deze elfde zetel bij voorbaat aan de Duitstalige Belgen toe te kennen. Niet alleen zijn de Duitsbelgen bijna twee keer talrijker dan de Eskimo's, ze vragen bovendien met recht en reden om erkenning van hun identiteit. Het zou niet passend zijn als de Franstaligen het Vlaams Egmont-cadeau voor zich zouden houden.
Besluit Zo zouden de Vlamingen als waardige Europeërs het Europese tijdvak betreden omdat ze met grote zelfverloochening de ontvoogding van andere volkeren hebben bevorderd. Denemarken schonk de gekregen Vlaamse zetel aan de Eskimo's, de Franstaligen moeten nu de andere door Vlaanderen geschonken zetel aan de Duitsbelgen toekennen. Zo blijven we in de lijn van de geschiedenis. In de Middeleeuwen lieten de Vlamingen die aan het Franse hof op stoelen zonder kussen ontvangen werden, hun fluwelen mantels als kussens achter. GUIDO NAETS
Neerlandia. Jaargang 81