TVHO
Naar een instellingsbrede excellentiestrategie in het hbo: een onderzoek naar de ontwikkeling van talent
Remco Coppoolse Pierre van Eijl Elly de Bruijn Drs. R. Coppoolse (remco.
[email protected]) werkt bij de afdeling innovatie van de faculteit Gezondheidszorg, Hogeschool Utrecht. Drs. P.J. van Eijl is werkzaam bij de Universiteit Utrecht en zelfstandig adviseur. Prof. Dr. E. de Bruijn werkt bij de Hogeschool Utrecht en de Universiteit Utrecht.
Instellingen voor hoger onderwijs die een excellentiebeleid willen ontwikkelen, staan voor de vraag wat ‘excellentie’ inhoudt en hoe dat kan worden vormgegeven in het onderwijsaanbod. In dit onderzoek is nagegaan hoe excellentie kan worden gedefinieerd en vormgegeven binnen de context van een hogeschool. Daartoe is instellingsbreed een aantal kenmerken geformuleerd waaraan het uitstroomprofiel van excellentieprogramma’s moet voldoen. In dit artikel wordt uiteengezet hoe vier excellentieprogramma’s in deze hogeschool zich tot deze kenmerken verhouden. Door de uitwisseling van ideeën rondom excellentie en de formulering van een hogeschoolbeleid hierover kunnen deze excellentieprogramma’s een herkenbare signatuur ontwikkelen. Daarnaast is de mogelijkheid gecreëerd dat studenten ook buiten deze programma’s, op basis van de kenmerken van het ‘sterrensysteem’, het predicaat excellentie kunnen verwerven.
Context en aanleiding Met de opzet van het Siriusproject heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een startschot gegeven voor een nieuw tijdperk. Het komende decennium zal aandacht voor het laten excelleren van talent meer dan in het verleden een strategisch onderdeel zijn van het hoger onderwijs. Met de deelnemende instellingen is de minister overeengekomen dat in 2014 minimaal 5% van de afgestudeerden het predicaat ‘excellent’ zal krijgen (beoordelingskader Sirius, 2008). Deze insteek vereist dat instellingen voor hoger onderwijs expliciet maken wat ze verstaan onder een excellente afgestudeerde en op welke wijze dit opleidingsdoel wordt gerealiseerd in selectieprocedures en opleidingsactiviteiten. Het beschreven onderzoek is uitgevoerd bij Hogeschool Utrecht (HU). Eerst wordt het begrip excellentie geoperationaliseerd, waarna wordt nagegaan hoe dat begrip en de gerelateerde opleidingsdoelen zijn uitgewerkt in vier bestaande programma’s voor excellentiebevordering.
217
TvHO-2010-4.indd 217
02-02-2011 08:21:43
TVHO
jaargang 28 – 2010/4
Theoretisch kader Lange tijd heeft de IQ-test (Terman, 1922) de discussie gedomineerd over wat talent is. Uitgebreid onderzoek op het gebied van intelligentie en talent liet echter zien dat alleen het vaststellen van iemands IQ te beperkt was om talent te kunnen ontdekken. In latere jaren is de definitie van talent verbreed en ontstonden multidimensionale modellen van talent (Scager, 2008). Verder bleek bij veel empirisch onderzoek in de Verenigde Staten dat het cijfergemiddelde behaald op Amerikaanse colleges en universiteiten geen maat was voor later succes in wetenschap en beroep. Wel bleek dat een combinatie van bovengemiddelde capaciteiten, creativiteit en doorzettingsvermogen positief correleerde met de mate waarin beroepsbeoefenaren als toonaangevend werden beschouwd (Jenkins-Friedman, 1986). Bij onderzoek bleek dat deze elementen, zoals weergegeven in het ‘drieringenmodel’ (capaciteiten, creativiteit, doorzettingsvermogen) van Renzulli (1978), voor tal van vakgebieden opgingen, zoals wiskunde, sociale wetenschappen, rechten en religiewetenschappen, maar ook voor meer specifieke domeinen zoals choreografie, het maken van films en muziekcompositie. Dweck (2007) laat in haar onderzoek zien dat hard werken en (zelf)discipline meer bijdragen aan iemands studieprestaties dan het IQ. De mentaliteit van de lerende blijkt van cruciaal belang te zijn. Studenten met een ‘growth mind-set’, die de opvatting hadden dat je door oefening je talent verder kan ontwikkelen, presteerden na verloop van tijd beter dan studenten met vergelijkbare IQ’s maar met een ‘fixed mind-set’ die ervan uitgingen dat talent nu eenmaal ‘gegeven’ is. De combinatie van de drie factoren in het drieringenmodel en het beeld dat talent een dynamisch gegeven is, zijn dus van vitaal belang om meer zicht te krijgen op wat talent van een toonaangevend beroepsbeoefenaar is. De vraag is hoe dat kan worden vertaald naar een excellentiebegrip, dat richtinggevend kan zijn in een instelling voor hoger (beroeps)onderwijs.
Formuleren van een excellentiebegrip en opleidingsdoelen In het kader van het Siriusprogramma (2008) geven deelnemende instellingen hun eigen omschrijving van excellentie. Dit heeft een veelvoud aan formuleringen opgeleverd. De Universiteit Utrecht noemt in haar aanvraag bijvoorbeeld academische vorming en onderzoeksgerichtheid als een belangrijk element (Universiteit Utrecht, 2008), de Radboud Universiteit Nijmegen legt de nadruk op het bevorderen van nieuwsgierigheid (Radboud, 2008) en de Hanzehogeschool te Groningen legt de nadruk op het creëren van een cultuur van excellentie binnen de hogeschool (Hanzehogeschool, 2008). Als meer specifiek naar enkele bestaande honoursprogramma’s wordt gekeken, komen daar ook andere accenten in naar voren zoals in het honoursprogramma van Geowetenschappen (Wolfensberger, 2008) waar het ontwikkelen van wereldburgerschap als één van de elementen wordt genoemd. Het interdisciplinaire honoursprogramma van de Universiteit van Amsterdam (De Greef & Silva, 2007) noemt interdisciplinariteit en moraliteit als belangrijke elementen. Het honoursprogramma Geschiedenis van de Universiteit Leiden
218
TvHO-2010-4.indd 218
02-02-2011 08:21:44
TVHO
Naar een instellingsbrede excellentiestrategie in het hbo: een onderzoek naar de ontwikkeling van talent
(Konijnenburg & Touwen, 2009) benadrukt het internationale aspect en noemt bijvoorbeeld het (door studenten) zelf benaderen van academische grootheden uit het vakgebied om met hen van gedachten te wisselen essentieel. Voor de ontwikkeling van een excellentieprofiel van de afgestudeerden aan de HU is op basis van actuele wetenschappelijke inzichten en relevante praktijkervaringen een profiel ontwikkeld waarin de kenmerken van een excellente HU-professional zijn weergegeven. Bij de vorming van dit profiel is het drieringenmodel als uitgangspunt genomen, waarna dit is toegespitst op de beroepsspecifieke context van het hbo. Het profiel is getoetst aan de opvattingen en kennis van een zestal lectoren (experts in hun vakgebied) verdeeld over verschillende beroepsvelden. Dit resulteerde in vijf bekwaamheden die een excellente afgestudeerde van de HU zou moeten bezitten: 1. in hoge mate vakbekwaam, gebaseerd op een stevige kennisbasis die ook interdisciplinair is verankerd, en voortdurend reflecterend op het professioneel handelen op basis waarvan dit handelen wordt verbeterd; 2. innovatief en daardoor bijdragend aan de professionalisering en actualisering van de beroepsuitoefening, door inhoudelijke verdieping, onderzoek en/of disseminatie van vernieuwingen; 3. het beroep en werkzaamheden in een internationaal perspectief plaatsend; 4. gedreven om de eigen kwaliteit van de beroepsuitoefening en die van de beroepsgroep te optimaliseren; 5. leiderschapskwaliteiten vertonend waaronder vaardigheden in planning en teamwerk, in de context waarbinnen men participeert. Deze kenmerken zijn samengevat in figuur 1. Reflectieve professional en vakmanschap Innovatie en disseminatie
Excellen
te profe
ssional
Internationaal perspectief
Gedreven Leiderschapskwaliteiten
Figuur 1 Profiel van de excellente student weergegeven in de vorm van een ster
De verwachting is dat studenten met dit profiel de potentie hebben zich te ontwikkelen tot toonaangevend beroepsbeoefenaar. De bestaande programma’s, die hetzelfde doel hebben, zijn echter ontwikkeld zonder dit expliciete kader. De vraag is in welke mate deze programma’s zijn gericht op het ontwikkelen van deze vijf kenmerken.
219
TvHO-2010-4.indd 219
02-02-2011 08:21:44
TVHO
jaargang 28 – 2010/4
Probleemstelling Het hierna beschreven onderzoek is gericht op het beantwoorden van de volgende twee vragen: 1. In hoeverre zijn de inhoud en opzet van bestaande excellentieprogramma’s gericht op de vijf kenmerken van professioneel talent, waar de instelling zich op richt? 2. Welke succesfactoren en knelpunten zijn er in de bestaande excellentieprogramma’s die mogelijk relevant zijn voor het excellentiebeleid van de hogeschool?
Methode Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is eerst een inventarisatie uitgevoerd van de bestaande excellentieprogramma’s binnen de HU, onder vertegenwoordigers van de verschillende faculteiten. Uit die inventarisatie bleek dat er vier programma’s bestaan die aansturen op een profiel van excellerende professionals: 1. Top Class van de faculteit Gezondheidszorg (FG). 2. Het Honoursprogramma van de faculteit Natuur en Techniek (FNT). 3. Top Class van de faculteit Economie en Management (FEM). 4. Academische Lerarenopleiding Primair Onderwijs (ALPO) van de faculteit Educatie (FE). Deze vier programma’s zijn uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. Het onderzoek bestond uit documentenanalyse en interviews om gegevens te verkrijgen over de programma’s (het ontworpen curriculum) en over de realisatie daarvan in het onderwijs (het ervaren en bereikte curriculum). Eerst zijn de studiegids en andere beschikbaar gestelde informatie bestudeerd om de elementen van excellentie in het programma en hiermee samenhangende informatie over selectie van studenten, uitvalgegevens, internationaal perspectief en toetsing te analyseren. Op basis van deze informatie werden accenten gelegd in de interviews. De interviews zijn gericht op de kenmerken van de programma’s en vonden plaats met de coördinator van ieder programma en in de vorm van een groepsinterview met twee docenten, respectievelijk twee studenten. Er is gebruikgemaakt van een semigestructureerd interviewschema. De items zijn gebaseerd op een vragenlijst die is ontwikkeld ten behoeve van de inventarisatie van kenmerken van honoursprogramma’s (Van Eijl, Wolfensberger, Schreve-Brinkman & Pilot, 2007). Bij de studenten is naar belevingskenmerken gevraagd, terwijl bij de coördinatoren de algemene programmakenmerken en de keuzes daarbinnen zijn onderzocht. De nadruk in het onderzoek onder de docenten lag op onderwijskundige, programmatische en inhoudelijke elementen. Ook is onderzocht wat de ervaringen en verwachtingen zijn van de studenten en de aansluiting daarvan met de programmadoelen. De interviews zijn afgenomen in november en december 2008. De verslagen zijn ter controle voorgelegd aan de geïnterviewden (member check). De interviewgegevens en de gegevens uit de documenten zijn geanalyseerd op herkenning van de elementen van excellentie. Daarbij is door de twee interviewers (eerste en
220
TvHO-2010-4.indd 220
02-02-2011 08:21:44
TVHO
Naar een instellingsbrede excellentiestrategie in het hbo: een onderzoek naar de ontwikkeling van talent
tweede auteur) op een vierpuntsschaal aangegeven wat de score is ten aanzien van het betreffende kenmerk (1 = niet aanwezig; 4 = duidelijk aanwezig). Daaruit bleek een interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van 80%. De scores waarover geen consensus was, werden opnieuw geanalyseerd en op basis daarvan is na overleg een score toegekend.
Beschrijving van de vier onderzochte programma’s De eerste drie programma’s komen voor studenten boven op het reguliere programma en hebben een instroom van 15-25 studenten. Ze hebben een omvang van 30 ects en starten in het tweede of derde studiejaar. Het vierde programma (de ALPO) is een volledig bachelorprogramma dat leidt tot een dubbele kwalificatie, namelijk die van leraar primair onderwijs en onderwijskundige. De instroom is vijftig studenten in het eerste studiejaar. De studenten worden bij alle programma’s geselecteerd op basis van een motivatiebrief, studieprestaties en een gesprek, en voor een aantal van de programma’s een beperkt aantal beroepsspecifieke, aanvullende kenmerken. Bij de ALPO wordt bijvoorbeeld ook gekeken of er affiniteit is met kinderen, naar de mate waarin een student geschikt is om leiding te geven en naar het eigen initiatief van de student. De Top Class van de FG (1) is sterk vraaggericht, dat wil zeggen dat studenten zelf in hoge mate het programma bepalen. De studenten hebben een budget ter beschikking waarmee ze hun programma kunnen vormgeven. Ieder half jaar worden studenten beoordeeld op de voortgang. In het honoursprogramma van de FNT (2) doen studenten twee projecten die vervangend zijn voor reguliere projecten maar waar hogere eisen aan gesteld worden. Bij de afstudeeropdracht bijvoorbeeld steekt de honoursstudent 10 ects extra in het project ten opzichte van het reguliere programma, zodat dit van 30 naar 40 ects gaat. Een belangrijk kenmerk van het honoursprogramma is de afstemming op het onderzoek van de facultaire kenniscentra, bijvoorbeeld door inzet van de studenten in door de kenniscentra verworven betaalde opdrachten van externe partners. Een deel van het programma vindt ook plaats in een internationale context. Ook binnen de Top Class van de FEM (3) doen studenten projecten boven op het reguliere programma, maar deels ook vervangende programmaonderdelen. Het programma bevat onder andere activiteiten op het gebied van consultancy en projectmanagement, een adviesopdracht en buitenlandstudie van een half jaar in het derde studiejaar. De buitenlandstudie vervangt een half jaar majorstudie van het reguliere programma. In het vierde studiejaar schrijven de studenten artikelen die vervolgens worden gepubliceerd in een jaarboek en op een congres worden gepresenteerd. Het ALPO-programma (4) richt zich op studenten van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) met belangstelling voor zowel een universitaire opleiding onderwijskunde als het leraarschap in het basisonderwijs. Door de combinatie van een universitaire studie en een hbo-opleiding verwerven de studenten in hun vier studiejaren zowel wetenschappelijke als praktische kennis over het primair onderwijs. Het streven is dat afgestudeerden van de opleiding volwaardige leraren voor het basisonderwijs zijn, maar tevens beschikken over extra theoretische, onderzoeksmatige en academische kennis en vaardigheden.
221
TvHO-2010-4.indd 221
02-02-2011 08:21:44
TVHO
jaargang 28 – 2010/4
Resultaten Excellentiekenmerken In tabel 1 wordt een beeld gegeven van de mate waarin de verschillende excellentieprogramma’s passen bij het ontwikkelde excellentieprofiel met de vijf kenmerken.
Tabel 1 Vergelijking programma’s met de vijf kenmerken van het HU-excellentieprofiel
Kenmerken van het HU- excel Top Class FEM lentieprofiel
Top Class FG
HP FNT
ALPO
1. R eflectieve professional en vakmanschap
3
3
3
4
2. Innovatie en disseminatie
3
3
3
2
3. Internationaal perspectief
4
3
3
2
4. Gedreven
(3)
(3)
(3)
(3)
5. Leiderschapskwaliteiten
3
2
2
2
(1 = niet aanwezig, 2 = enigszins aanwezig, 3 = aanwezig, 4 = duidelijk aanwezig)
Voor het kenmerk ‘reflectieve professional en vakmanschap’ geldt, dat de academische oriëntatie op onderzoek bij de ALPO sterk terug te vinden is en dat ook de oriëntatie op ontwerp- en praktijkgericht onderzoek bij de andere drie programma’s opvallend aanwezig is. De vakverdieping is een essentieel kenmerk van het ALPO-programma, terwijl dat bij de andere drie programma’s meer impliciet aan de orde is, doordat deze aanvullend op de reguliere programma’s zijn. Het kenmerk ‘innovatie en disseminatie’, het komen tot innovatieve oplossingen voor beroepsproblemen, komt onder andere naar voren in de innovatieve projecten bij de Top Classes van de FEM en de FG en het honoursprogramma van de FNT. Bij ALPO vult men aandacht voor innovatievraagstukken in door het leggen van relaties tussen theorie, onderzoek en schoolpraktijk. Het begeleiden van veranderingsprocessen is daarbij een onderdeel van het curriculum. Aan ‘dissemineren’ wordt gewerkt doordat studenten in al deze programma’s voor verschillende doelgroepen presentaties moeten houden en artikelen moeten schrijven. Het kenmerk ‘internationaal perspectief’ is bij alle vier de programma’s terug te vinden maar wel in wisselende mate en met eigen accenten. De Top Class van de FEM komt op dit punt het meest uitdrukkelijk naar voren met de eis dat een student een half jaar van de majorstudie in het buitenland moet doen. Daarnaast is de Top Class van de FEM geheel Engelstalig. Bij het honoursprogramma van FNT moeten studenten een verslag schrijven en presentaties houden in het Engels en is een vorm van internationale oriëntatie een vast onderdeel van het programma aan het worden. Bij de ALPO is de literatuur die studenten bestuderen in het Engels, bij de Top Class van de FG kozen de studenten de laatste jaren standaard voor ondersteunend Engels onderwijs en gaan de studenten op excursie naar het buitenland.
222
TvHO-2010-4.indd 222
02-02-2011 08:21:44
TVHO
Naar een instellingsbrede excellentiestrategie in het hbo: een onderzoek naar de ontwikkeling van talent
Het kenmerk ‘gedrevenheid’ wordt betrokken in het programma doordat studenten daarop worden geselecteerd. Gebrek aan gedrevenheid tijdens het programma zal al snel tot een interventie van een docent leiden en, op termijn, tot uitval. Expliciete toetsing van ‘gedrevenheid om de eigen kwaliteit van de beroepsuitoefening en die van de beroepsgroep te optimaliseren’ is nog niet ontwikkeld, vandaar dat de score in de tabel tussen haakjes staat. Het kenmerk ‘ontwikkeling van leiderschapskwaliteiten’ komt op verschillende manieren aan bod in de opleidingen. Bij de Top Class van de FEM is veel aandacht voor projectmanagement en consultancy. In de ALPO is in het vierde jaar een cursus gepland over leidinggeven bij onderwijsinnovaties, bij de Top Class van de FG is er door het vraaggestuurde karakter veel ruimte om eigen initiatieven vorm te geven, een element van leiderschapskwaliteiten. Bij het honoursprogramma van FNT beperkt de ontwikkeling van leiderschapskwaliteiten zich tot een voortrekkersrol binnen onderwijsvormen als projectonderwijs. Succes- en verbeterpunten In deze studie is ook onderzocht wat de succes- en verbeterpunten zijn van de verschillende programma’s waarmee rekening wordt gehouden bij het vormgeven van vervolgbeleid op het gebied van excellentie. Excellentie als centraal kenmerk Bij alle programma’s wordt excellentie als centraal kenmerk ervaren ondanks de verschillen in uitwerking. Excellentie blijkt uit het innovatieve karakter, zoals de verdieping in de projecten en de brede oriëntatie. Studenten geven aan dat een sterk appel wordt gedaan op de persoonlijke vorming tot excellente professional doordat excellentie een centrale plaats heeft. Een studente van de Top Class van de FEM geeft bijvoorbeeld aan dat ze heeft geleerd hoe je, uitgaande van je eigen authenticiteit, bepaalde dingen op een goede en acceptabele manier naar voren brengt, waardoor anderen gemakkelijker iets van je aannemen. Extern komt excellentie naar voren bij de waardering van stageinstellingen voor wat honoursstudenten in projecten voor hen doen, in een prijs voor de ALPO (Award Onderwijsvernieuwing 2008), in de vorm van eerder verkregen subsidies (FEM en FNT) en een positieve beoordeling van de commissie Ruim Baan voor Talent van het ministerie van OC&W (Top Class FEM). Motivatie en samenwerking Bij de verschillende programma’s wordt door zowel de studenten als de andere geïnterviewden de ‘motivatie’ van studenten genoemd als succesfactor. De studenten vinden het prettig om samen met betere studenten te studeren. Bij zowel de Top Class van de FG als de FEM ontstaan telkens weer groepen studenten die zich met elkaar verbinden binnen een ‘community’. De kleinschaligheid van het programma betekent meer aandacht van enkele vaste docenten en een vaste plek, wat een gevoel van vertrouwdheid geeft aan de studenten. Bij de Top Class van FG kan door het vraaggestuurde karakter het eigen initiatief van studenten tot ontplooiing komen. Studenten kenmerken zich door hun doorzettingsvermogen, adaptatievermogen en weerbaarheid. Ook
223
TvHO-2010-4.indd 223
02-02-2011 08:21:45
TVHO
jaargang 28 – 2010/4
roemen de docenten de initiatieven die worden ontplooid door studenten, zoals het regelen van sponsoring en het verwerven van stageplaatsen. Bij de FNT waren de externe klanten heel positief over de samenwerking met de honoursstudenten. Uitdagende leeromgeving De leeromgeving wordt door de verschillende geïnterviewden als zeer positief ervaren. Hierbij worden vooral externe projecten, de internationale context en onderzoeksprojecten in samenwerking met de lectoren genoemd. Ook het innovatieve karakter en de daaraan gekoppelde multidisciplinaire samenwerking worden als uiterst leerzaam ervaren. Bij de Top Class van de FEM wordt een adviesopdracht voor een extern bedrijf een goede vondst genoemd. In de Top Class van de FG varieert de onderzoekscomponent van onderzoek doen binnen bestaande onderzoeken in het lectoraat tot onderzoek naar maatschappelijk geëngageerde onderwerpen op initiatief van de studenten zelf. Bij het honoursprogramma van FNT is de realisatie van een ‘biobrandstof raceauto’ die door studenten is ontwikkeld een voorbeeld van een realistische opdracht met een hoog innovatief karakter. Behalve naar succespunten is tijdens de interviews gekeken naar wat de verbeterpunten zijn ten aanzien van het excellentiebeleid. Verankering De programma’s zijn relatief jong, zodat nog slechts in geringe mate sprake is van verankering in de organisatie. Docenten en studenten van de Top Class van de verschillende programma’s zien het als wenselijk dat meer docenten van hun faculteit geïnformeerd zijn over dit programma, zodat de docenten weten waaraan de studenten deelnemen als ze een keer niet in de reguliere les aanwezig kunnen zijn. Verder is bij de excellentieprogramma’s behoefte aan intensieve samenwerking met de lectoren, zodat onderzoek in een dergelijke inspirerende omgeving tot de mogelijkheden behoort. Ook is het effect van het volgen van een excellentieprogramma op de latere loopbaan nog onduidelijk. Het maatschappelijk effect van deze programma’s is een onderdeel dat nadrukkelijk aandacht vraagt in de toekomst. Uitval en toegevoegde waarde van de opleiding Binnen het Siriusprogramma wordt aan deelnemende opleidingen een minimum gesteld van 5% van de afgestudeerde studenten met het predicaat ‘excellent’. Dit percentage wordt niet behaald door de vier programma’s. Het hoge uitvalspercentage is daarvoor één van de oorzaken. Goede selectie en heldere communicatie over wat van de student wordt verwacht en wat de student verwacht van de opleiding, moeten op termijn het uitvalpercentage terugdringen. Verder blijkt dat veel getalenteerde studenten niet deelnemen aan de Top Class om verschillende redenen, zoals tijdgebrek, excelleren op andere manieren, bijvoorbeeld via een eigen bedrijf, of sociale argumenten (niet bij een ‘elitegroep’ willen horen). Een andere benadering van het opleiden tot excellente professional dan het selecteren van toptalent, is gebaseerd op de aanname dat talent gegeven is en excellentie ontwik-
224
TvHO-2010-4.indd 224
02-02-2011 08:21:45
TVHO
Naar een instellingsbrede excellentiestrategie in het hbo: een onderzoek naar de ontwikkeling van talent
kelbaar. Door een systematiek te ontwikkelen waarmee de student wordt uitgedaagd voortreffelijk te presteren, wordt de aantrekkelijkheid om te excelleren groter. De uitdaging is dan om studenten niet alleen via speciale programma’s uit te dagen, maar hen ook te stimuleren om in het reguliere onderwijsprogramma goede prestaties te leveren die kunnen worden gebruikt om het predicaat ‘excellent’ te verkrijgen. Essentie van het excellentieprofiel De student die afstudeert als excellent, heeft in zijn profiel hoogwaardige beroepsgerichte elementen en innovatie-, leiderschaps- en een aantal academische competenties. De meerderheid van de studenten in de bestudeerde programma’s wil doorstromen naar een beroepsgerichte of wetenschappelijke masteropleiding. Studenten hebben door de excellentieprogramma’s de mogelijkheid prestaties te leveren die ook worden gevraagd binnen hbo- of universitaire masteropleidingen. De studenten die uiteindelijk doorstromen naar een wetenschappelijke master, willen de mogelijkheid hebben om een premaster te volgen. De premasterprogramma’s zijn niet standaard ingebouwd in de excellentieprogramma’s. Een goede afstemming van de excellentieprogramma’s met zowel de beroepsgerichte als de universitaire masteropleidingen is nodig om tot effectieve opleidingsroutes voor de studenten te leiden.
Conclusies en discussie De eerste onderzoeksvraag in deze studie naar de excellentieprogramma’s van de hogeschool was: in hoeverre zijn de kenmerken voor excellentie aanwezig in de inhoud en opzet van bestaande excellentieprogramma’s? Het grootste verschil tussen de programma’s is tussen de ALPO van de faculteit FE en de andere drie programma’s. Binnen de FE is een vierjarig integraal bachelorcurriculum ontworpen in samenwerking met de Universiteit Utrecht, terwijl de programma’s van de FG, de FEM en de FNT kortere programma’s zijn en overwegend boven op een bachelorprogramma worden aangeboden. Vier van de vijf kenmerken van excellentie zijn min of meer in de verschillende programma’s terug te vinden. Gedrevenheid van studenten voor de excellentieprogramma’s is een voorwaarde om te worden toegelaten. Maar voor ‘gedrevenheid om de eigen kwaliteit van de beroepsuitoefening en die van de beroepsgroep te optimaliseren’, het vierde excellentiekenmerk, moet nog een vorm van toetsing of rapportage ontwikkeld worden. Er zijn accentverschillen tussen de programma’s in de uitwerking van de kenmerken. De Top Class van de FEM kent bijvoorbeeld een sterk accent op de internationale component, terwijl de ALPO en ook de FNT meer nadruk leggen op vakmanschap. De studenten geven aan dat hun persoonlijke ontwikkeling wordt gestimuleerd door de excellentieprogramma’s en dat het prettig is om samen te werken met andere gemotiveerde studenten. Daarbij zijn de programma’s goede proeftuinen gebleken voor experimenten in onderwijsvormen of andersoortige onderwijsinnovaties.
225
TvHO-2010-4.indd 225
02-02-2011 08:21:45
TVHO
jaargang 28 – 2010/4
De tweede onderzoeksvraag was: welke succesfactoren en knelpunten zijn er in de programma’s die mogelijk relevant zijn voor de verdere ontwikkeling van het excellentiebeleid van de hogeschool? Twee belangrijke knelpunten die voortkwamen uit deze studie betreffen de planningsproblematiek en de betrokkenheid van hogeschooldocenten bij de excellentieprogramma’s. Een betere inbedding van de huidige programma’s in het onderwijsaanbod van de hogeschool is daarom gewenst. Bovendien komen de studentenaantallen niet overeen met de gestelde ambitie. Een deel van de getalenteerde studenten blijkt niet voor excellentieprogramma’s te kiezen. Betere facilitering van studenten in organisatorische zin moet het mogelijk maken om meer getalenteerde studenten te stimuleren om te kiezen voor het bereiken van excellentie.
Verbreding van de excellentiestrategie Studenten die deelnemen aan een excellentieprogramma, zijn in een vroeg stadium gedetecteerd en maken een gerichte en bewuste keuze voor een extra of verzwaard programma. Er zijn ook studenten die met reden niet deelnemen aan een excellentieprogramma, maar die nu niet extra worden uitgedaagd. Daarnaast zijn er studenten die in een latere fase in de studie excelleren (laatbloeiers) of excelleren op één of een beperkt aantal van de vijf gedefinieerde kenmerken. Om een beleid te kunnen voeren waardoor een brede groep studenten tot excellentie kan komen, is intussen een methodiek ontwikkeld die studenten in staat stelt om buiten de excellentieprogramma’s ‘sterren’ te verzamelen, om het predicaat ‘excellent’ te verkrijgen. Studenten worden daartoe in de gelegenheid gesteld via projecten, minors, excursies, buitenlandstudie en eigen initiatieven sterpunten te verwerven en zodanig de gehele ster te bestrijken. Deze benadering is de basis van het sterrensysteem. De invoering van dit sterrensysteem vraagt naast praktische maatregelen om een cultuurverandering bij een deel van de medewerkers en studenten en bij externe betrokkenen. Het mogelijk maken van excellente prestaties voor iedere student zal dan een nieuwe norm kunnen worden. De uitwerking van de kenmerken van excellentie en de erkenning ervan, door het vastleggen van de daaraan gekoppelde prestaties in een sterrensysteem, is binnen de hogeschool een basis voor een uitdagend excellentiebeleid. Het sterrensysteem biedt nadrukkelijk de mogelijkheid om accenten te leggen binnen het profiel of in het onderwijs wanneer de aard van het beroep hierom vraagt.
Referenties Dweck, C.S. (2007). The secret of raising smart kids. Scientific American Mind. November, 28. Geraadpleegd 10 december 2007: http://www.sciam.com/search/index. cfm?q=dweck.
226
TvHO-2010-4.indd 226
02-02-2011 08:21:45
TVHO
Naar een instellingsbrede excellentiestrategie in het hbo: een onderzoek naar de ontwikkeling van talent
Eijl, P.J. van, Wolfensberger, M., Schreve-Brinkman, L. & Pilot, A. (2007). Honours, tool for promoting excellence. Utrecht: Universiteit Utrecht, IVLOS Mededeling 82. Greef, L. de & Silva, Y. (2007). Casusbeschrijving interdisciplinaire honoursmodule Meesters van het Wantrouwen. Darwin, Marx, Nietzsche, Freud en Einstein over wetenschap en kritiek. Utrecht: Universiteit Utrecht, IVLOS Mededeling 90. Hanzehogeschool Groningen (2008). Ruimte voor excellentie. Aanvraag Siriusprogramma Hanzehogeschool Groningen. http://www.siriusprogramma.nl/content/files/grp1/Defi nitief-Hanzehogeschool%20voor%20site.pdf. Jenkins-Friedman, Reva C. (1986). Identifying Honors Students. New Directions for Teaching and Learning, 25, 99-108. Konijnendijk, R. & Touwen, J. (2007). Het Honourstraject binnen de Opleiding Geschiedenis in Leiden. Utrecht: Universiteit Utrecht, IVLOS Mededeling 91. Radboud Universiteit Nijmegen (2008). Radboud honours academy. Aanvraag van de Radboud Universiteit Nijmegen in het kader van het Siriusprogramma. http://www.siriusprogramma.nl/content/files/grp1/definitief_Radboud%20voor%20site.pdf. Renzulli, J.S. (1978). What Makes Giftedness? Reexamining a Definition. Phi Delta Kappan, 60, 3, 180-184, 261. Siriusprogramma (2008). Excellentie in het hoger onderwijs. www.platformbetatechniek.nl/ siriusprogramma. Scager, K. (2008). Vragen talentvolle studenten ander onderwijs? Onderzoek van Onderwijs, 37, 66 - 69 Terman, L.M. (1922). The Great Conspiracy or the Impulse Imperious of Intelligence Testers, Psychoanalyzed and Exposed by Mr. Lippmann, New Republic 33, 116-120. Universiteit Utrecht (2008). Verzilveren en vernieuwen. Aanvraag van de Universiteit Utrecht in het kader van het Siriusprogramma. http://www.siriusprogramma.nl/content/files/ grp1/Definitief-UU%20voor%20site.pdf. Wolfensberger, Marca V.C. (2007). Honoursprogramma Geowetenschappen. Utrecht: Universiteit Utrecht, IVLOS Mededeling 87.
227
TvHO-2010-4.indd 227
02-02-2011 08:21:45