NAAR EEN EDUCATIEF PARTNERSCHAP Beoordeling innovatieplannen lerarenopleidingen hbo
De Onderwijsraad is een onafhankelijk adviescollege, ingesteld bij wet van 15 mei 1997 (de Wet op de Onderwijsraad). De Raad adviseert, gevraagd en ongevraagd, over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs. Hij adviseert de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal kunnen de Raad ook om advies vragen. Gemeenten kunnen in speciale gevallen van lokaal onderwijsbeleid een beroep doen op de Onderwijsraad. De Raad bestaat uit negentien leden die op persoonlijke titel zijn benoemd. Advies Naar een educatief partnerschap, uitgebracht aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Adviesnr. 20000138/507, 25 februari 2000
Nassaulaan 6 2514 JS Den Haag Telefoon (070) 310 00 00
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen drs. L.M.L.H.A. Hermans Postbus 25000 2700 LZ Zoetermeer
Fax (070) 356 14 74 E-mail
[email protected] www.onderwijsraad.nl
Ons kenmerk
Uw kenmerk
Den Haag,
20000138/507
HBO/AS/00/2580 d.d. 1 februari 2000
25 februari 2000
Onderwerp
Innovatieplannen Educatief Partnerschap
Bij bovenvermelde brief hebt u de Onderwijsraad verzocht om een beoordeling van de innovatieplannen van de lerarenopleidingen in het hbo aan de hand van de “Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo 1999-2004” en de daarbij behorende toelichting. Het eerder door de Raad ontwikkelde toetsingskader is vastgesteld in de toelichting bij de regeling. Met genoegen biedt de Raad u hierbij zijn advies aan. Samenvattend geeft hij u, met inachtneming van hetgeen daarover in zijn advies is opgemerkt, in overweging de betreffende hogescholen voor subsidie in aanmerking te brengen overeenkomstig bovengenoemde regeling.
Namens de Onderwijsraad,
prof. dr. J.M.G. Leune voorzitter
drs. A. van der Rest algemeen secretaris
NAAR EEN EDUCATIEF PARTNERSCHAP Beoordeling innovatieplannen lerarenopleidingen hbo
INHOUDSOPGAVE
1
INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
2
ALGEMEEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
3
BEOORDELINGSKADER . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
4
ALGEMEEN OORDEEL OVER DE INNOVATIEPLANNEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
5
INHOUDELIJK OORDEEL OVER DE AFZONDERLIJKE INNOVATIEPLANNEN . . . 5.1 Gezamenlijk innovatieplan van de Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Holland (Educatieve Faculteit Amsterdam), Fontys Hogescholen en Hogeschool van Utrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.1.1 Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Holland (Educatieve Faculteit Amsterdam) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.1.2 Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Sittard, Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg en Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool Nederland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.1.3 Hogeschool van Utrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.3 Noordelijke Hogeschool Leeuwarden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.4 Hogeschool Rotterdam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.5 Hogeschool Leiden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.6 Christelijke Hogeschool Windesheim . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6
13
13 14
16 18 21 23 25 27 30
SAMENVATTENDE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
BIJLAGE 1:
Adviesaanvraag
BIJLAGE 2:
Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo 1999-2004
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
1
INLEIDING
Op 1 februari 2000 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de Onderwijsraad verzocht de innovatieplannen van de eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen in het hoger beroepsonderwijs (hbo) te beoordelen en op basis van dit oordeel advies uit te brengen (zie bijlage 1). Aanleiding voor deze plannen waren de voorstellen in de nota Maatwerk voor morgen: het perspectief van een open onderwijsarbeidsmarkt van 13 april 1999 om te bevorderen dat de eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen in het hbo de omslag maken naar een meer vraaggerichte werkwijze.1 Scholing op maat, waarbij het onderwijs nauw aansluit bij de praktijkervaring van de individuele student, staat daarbij centraal. In aansluiting op deze voorstellen heeft de HBO-raad op 27 mei 1999 de nota Educatief Partnerschap: Innovatieplan Tweedegraads Lerarenopleidingen uitgebracht. In dit plan wordt aangegeven hoe de lerarenopleidingen willen bijdragen aan het oplossen van het tekort aan leraren en aan de vernieuwing van de opleidingen. De kern van het plan is dat lerarenopleidingen samen met hun educatieve partners de gewenste kwaliteit en kwantiteit willen garanderen. De school, de student en de lerarenopleiding spelen gedrieën een belangrijke rol in het bereiken van de beoogde doelen. In het bestuurlijke overleg dat naar aanleiding van deze nota op 1 juli 1999 is gevoerd, is afgesproken dat de hogescholen op grond van beide genoemde nota’s en op basis van het uitwerkingsplan Onderwijs on line, verbindingen naar de toekomst innovatieplannen opstellen. Instellingsoverstijgende activiteiten moeten daarbij ook deel uitmaken van de plannen. De Raad is bij brief van 19 oktober 1999 verzocht een geoperationaliseerd toetsingskader op te stellen, enerzijds ten behoeve van het opstellen van de bedoelde innovatieplannen door de hogescholen en anderzijds te gebruiken bij het te zijner tijd beoordelen van deze plannen. Hij heeft op 15 november 1999 het advies over het toetsingskader uitgebracht.2 Mede op basis van dit advies heeft de minister op 15 december 1999 de Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo 1999-2004 gepubliceerd (zie bijlage 2). Inmiddels heeft de HBO-raad, overeenkomstig de afspraken in eerder gemeld bestuurlijk overleg, op 20 december 1999 een Landelijk plan van aanpak programmamanagement ‘Educatief Partnerschap’ voor de landelijke coördinatie en afstemming van activiteiten gepubliceerd. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen landelijke vernieuwingsprojecten en vernieuwingsprojecten die door de afzonderlijke instellingen uitgewerkt worden.
1
TK , 1998-1999, 23328, nr. 44.
2
Toetsingskader innovatieplannen lerarenopleidingen hbo 1999-2004. Den Haag: Onderwijsraad, 15 november 1999.
1
2
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
2
ALGEMEEN
De Raad waardeert het dat de lerarenopleidingen in het hbo gezamenlijk en onder eigen verantwoordelijkheid activiteiten hebben ontplooid voor de vernieuwing van de opleidingen. Ook de wijze waarop dit landelijk vorm is gegeven, met regie op de landelijke vernieuwingsplannen door een landelijk programmamanagement en een lichtere regie op de instellingsspecifieke vernieuwingsprojecten, spreekt hem aan. Het bij de adviesaanvraag gevoegde Landelijk plan van aanpak programmamanagement ‘Educatief Partnerschap’ geeft goed aan op welke landelijke vernieuwingsprojecten het programmamanagement zich richt en welke positie het hierbij inneemt. Tevens is aangegeven welke opbrengsten van deze projecten mogen worden verwacht. Voorts wordt in het plan met het oog op de gewenste samenwerking tussen de verschillende actoren bij de uitvoering van zowel de landelijke als de instellingsspecifieke projecten een heldere communicatiestructuur geschetst. Het plan van aanpak vormt naar de opvatting van de Raad een goede uitwerking van het programma Educatief Partnerschap. De Raad kan zich vinden in de visie van de betrokken hogescholen dat de vernieuwing van de lerarenopleidingen niet alleen een aangelegenheid van de opleidingen zelf is, maar ook van het afnemend veld (scholen voor voortgezet onderwijs en bve-instellingen) en van de onderwijsdeelnemers in casu de studenten. Een goede, intensieve samenwerking, met name tussen opleidingen en scholen, kan voor betrokken partijen profijtelijk zijn, niet alleen vanuit kwalitatief of onderwijsinhoudelijk oogpunt, maar ook om (regionale) tekorten op de arbeidsmarkt sneller te kunnen signaleren en op te lossen. De Raad heeft in dit verband kennisgenomen van de opvatting van de HBO-raad in zijn brief van 20 december 1999, dat het wenselijk is om op korte termijn bijeenkomsten te beleggen zodat lerarenopleidingen en het afnemend scholenveld door middel van gerichte informatie-uitwisseling en afstemming van wensen en mogelijkheden verder vorm en inhoud kunnen geven aan de reeds bestaande samenwerkingsverbanden. De Raad onderstreept deze wenselijkheid. Verder heeft de Raad kennisgenomen van het feit dat de termijn van realisatie van het vernieuwingsprogramma Educatief Partnerschap door de betrokken hogescholen is beperkt tot een periode van drie jaar, zijnde 2000 tot 2003.3 Dit in afwijking van de aanvankelijke plannen en van de periode genoemd in de Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraadslerarenopleidingen hbo 1999-2004 (verder te noemen: de regeling). De Raad is onder de indruk van de voortvarendheid waarmee de instellingen hun plannen tot stand hebben gebracht en van de termijn waarop zij denken deze uit te voeren. Hij merkt hierbij wel op dat deze snelheid van werken terug te vinden is in de opzet en de inhoud van het merendeel van de plannen.
3
Landelijk plan van aanpak programmamanagement ‘Educatief Partnerschap’. Den Haag: HBO-raad, mei 1999.
3
2. Algemeen
In aansluiting op zijn advies over de nota Maatwerk voor morgen4 acht de Raad het vernieuwingsproces een belangrijke aanzet om te komen tot een volledig herontwerp van de bestaande lerarenopleidingen. Substantieel voor dit vernieuwingsproces is de relatief korte periode waarin het wordt uitgevoerd. De Raad wijst in dit verband op majeure innovatieprocessen in andere sectoren van het onderwijs die over het algemeen een langere periode bestrijken. Hij meent dan ook dat het ambitieniveau in samenhang met de beoogde realisatieperiode aandacht behoeft. In dit verband is hij van oordeel dat een stringente monitoring door de Inspectie van het Onderwijs gedurende het proces zoals voorgesteld in bovengenoemde regeling - noodzakelijk is om binnen de voorgestelde termijn de vernieuwing van de opleidingen te kunnen realiseren. Hij pleit er dan ook voor deze monitoring voort te zetten, ook nadat de plannen zijn uitgevoerd. De Raad merkt op dat er sprake is van een substantiële financiële impuls van de kant van de overheid. De gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de vernieuwing van de lerarenopleidingen wordt tot uitdrukking gebracht door de beschikbaarstelling van een vergelijkbare financiële bijdrage van de kant van de instellingen. De Raad is van mening dat de omvang van het budget een belangrijke voorwaarde is om tot de beoogde vernieuwing van de lerarenopleidingen te kunnen komen. Tot slot vraagt de Raad aandacht voor het volgende. In zijn advies van 1 april 1999 heeft de Raad de vernieuwingsplannen van de universitaire lerarenopleidingen beoordeeld. Deze vernieuwingsplannen berusten op afspraken neergelegd in het Convenant lerarenopleidingen in het wetenschappelijk onderwijs (mei 1998). Het streven van de convenantpartners was erop gericht om in de periode 1999-2005 te komen tot een toename van het aantal universitair geschoolde leraren. Bovendien namen de universiteiten op zich om naast de bestaande postdoctorale lerarenopleidingen een scala van leerwegen te ontwikkelen die voorbereiden op het leraarsberoep. In oktober 1999 verscheen het Actieplan Lerarenopleidingen Basisonderwijs, een initiatief van het Landelijk Overleg Lerarenopleidingen Basisonderwijs. Dit plan is voortgekomen uit de behoefte aan verdere vernieuwing van de lerarenopleidingen basisonderwijs en gestoeld op de voorstellen neergelegd in de nota Maatwerk voor morgen. In beide bovengenoemde ontwikkelingen worden onderwerpen aangereikt die overeenkomen met die in de onderhavige innovatieplannen van de hogescholen. Hierbij gaat het onder meer om dualisering, flexibilisering en integratie van ict in het curriculum. Ook wordt in genoemd actieplan voor lerarenopleidingen basisonderwijs een pleidooi gehouden voor een centraal ontwikkeld assessmentinstrument voor het basis- en het (voortgezet) speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Vastgesteld kan worden dat zich bij alle lerarenopleidingen ontwikkelingen voordoen gericht op de vernieuwing van de opleidingen, mede in het perspectief van een vraaggestuurde oriëntatie. Het verdient naar het oordeel van de Raad dan ook aanbeveling deze krachten zo veel mogelijk te bundelen en in de innovatietrajecten bij de verschillende lerarenopleidingen - waar mogelijk - in samenhang te bewerkstelligen. Er moet in ieder geval voorkomen worden dat de verschillende opleidingen ieder voor zich op bepaalde punten het wiel uitvinden. Overdraagbaarheid van resulta-
4
Lerarenbeleid: kwaliteit voor vandaag én morgen. Den Haag: Onderwijsraad, 26 mei 1999
4
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
ten en producten - zoals voorgesteld in het kader van Educatief Partnerschap - acht de Raad noodzakelijk, mede vanuit het oogpunt van efficiëntievergroting. Hierbij merkt de Raad op dat in een aantal gevallen in de innovatieplannen van de hogescholen aandacht besteed is aan samenwerkingsvormen met lerarenopleidingen basisonderwijs en universitaire lerarenopleidingen. Het advies over de innovatieplannen van de hogescholen is als volgt opgebouwd. In paragraaf 3 wordt een beschrijving gegeven van het gehanteerde beoordelingskader. Paragraaf 4 bevat een algemeen oordeel over de innovatieplannen. In paragraaf 5 wordt ingegaan op de afzonderlijke plannen van de hogescholen. In paragraaf 6 tot slot formuleert de Raad samenvattende conclusies en aanbevelingen.
5
6
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
3
BEOORDELINGSKADER
De Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo 1999-2004 bevat regels voor het verstrekken van subsidie voor activiteiten gericht op de omslag naar een meer vraaggeoriënteerde werkwijze van de lerarenopleidingen hbo en voor activiteiten gericht op de herstructurering van de opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in tekenen, handvaardigheid en textiele werkvormen. Wat betreft de activiteiten van de laatstgenoemde categorie lerarenopleidingen is blijkens de regeling in een afzonderlijk beoordelingstraject voorzien. De Raad heeft de innovatieplannen van de hogescholen beoordeeld met inachtneming van het bepaalde in de regeling en de bijbehorende toelichting en zijn advies Toetsingskader innovatieplannen lerarenopleidingen hbo 1999-2004. In het navolgende gaat de Raad op enkele specifieke aspecten van het beoordelingskader in. Voor het overige verwijst de Raad naar de regeling en het toetsingskader waarnaar in de toelichting van de regeling verwezen wordt. Het innovatieplan moet blijkens artikel 7 van de regeling bevatten: S een meerjarenactiviteitenplan als bedoeld in artikel 8; S een meerjarenbegroting als bedoeld in artikel 10; en S de overige gegevens, bedoeld in artikel 11. Het meerjarenactiviteitenplan moet een overzicht van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten omvatten. Hierin maakt de hogeschool inzichtelijk hoe de omslag naar een meer vraaggerichte werkwijze wordt ingevuld. Bij de beoordeling is conform de regeling nagegaan in welke mate en op welke wijze aan de in artikel 8 genoemde punten aandacht is besteed. Hierbij is de Raad ook nagegaan of de doelen, activiteiten en beoogde resultaten in kwalitatieve en zoveel mogelijk ook in kwantitatieve zin helder zijn aangegeven. In relatie tot de omslag naar een meer vraaggerichte werkwijze is aandacht besteed aan aspecten als ‘scholing op maat’, aansluiting van het onderwijs bij de praktijkervaring van de individuele student en de kwalitatieve aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Onder verwijzing naar de adviesaanvraag heeft de Raad daarnaast bij de beoordeling van het meerjarenactiviteitenplan bijzondere aandacht besteed aan de volgende aspecten: de ontwikkeling van een vraaggericht aanbod, onder andere ter vergroting van de (zij-)instroom in de opleiding; de integratie van informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs; en de samenwerking met scholen voor voortgezet onderwijs en bve-instellingen. Verder is bij de beoordeling ook de samenhang van de instellingsspecifieke projecten met de landelijke projecten Educatief Partnerschap een punt van aandacht geweest. Wat betreft de meerjarenbegroting heeft de Raad in zijn beoordeling ook de mate waarin de subsidiemiddelen zullen worden ingezet voor ict betrokken. Onder verwijzing naar paragraaf 2.1 van de toelichting bij de regeling dient tenminste 60% te worden besteed aan activiteiten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie, in lijn met het uitwerkingsplan Onderwijs on line.
7
3. Beoordelingskader
Ten slotte heeft de Raad bij zijn beoordeling ook een aantal bestuurlijk-organisatorische aspecten meegewogen. Onder verwijzing naar zijn advies over het toetsingskader5 gaat het hierbij vooral om de vraag of, en zo ja op welke wijze het innovatieplan aandacht schenkt aan de fasering van de activiteiten, de opzet van de projectorganisatie en de uitvoering van een periodieke evaluatie.
5
Zie voetnoot 2
8
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
4
ALGEMEEN OORDEEL OVER DE INNOVATIEPLANNEN
De Raad merkt op dat de innovatieplannen over het algemeen een heldere uitwerking bevat van de in het kader van 'Educatief Partnerschap' gemaakte afspraken. In specifieke zin is er echter sprake van verschillen. In deze paragraaf gaat de Raad in op een aantal majeure onderwerpen die in alle innovatieplannen reden geven tot opmerkingen. In de volgende paragraaf schenkt de Raad aandacht aan de afzonderlijke plannen, waarbij in de beoordeling deze onderwerpen dan ook niet meer aan de orde komen. Hij beperkt zich dan per plan tot die punten die specifiek aandacht behoeven. Zoals eerder is opgemerkt, moeten zowel landelijke vernieuwingsprojecten als instellingsspecifieke vernieuwingsprojecten onderdeel uitmaken van de innovatieplannen. Bij de instellingsoverstijgende activiteiten die de hogescholen moeten opnemen in hun plannen gaat het om: een gezamenlijk opleidingsmodel voor urgentieprogramma’s; de ontwikkeling van een gezamenlijk model voor een portfolio-instrument en een assessmentinstrumentarium voor de intake van zij-instromers in de opleiding, ten behoeve van de lerarenopleiders en voor gebruik tijdens de opleiding; de uitvoering van flankerend onderzoek van het innovatieproces ten behoeve van evaluatie en ontwikkeling; de verkenning van een mogelijke leerroute funderend onderwijs in samenwerking met lerarenopleidingen basisonderwijs; en de ontwikkeling van een gezamenlijke kennisbank die kan worden geraadpleegd via een Intranet. De instellingsspecifieke innovatieprojecten zijn de volgende: het ontwikkelen en aanbieden van urgentieprogramma’s; het ontwikkelen en aanbieden van duale opleidingen (met als referentiekader de startbekwaamheidseisen, het gemeenschappelijk curriculum en het vormgeven van ict-rijke leeromgevingen); professionalisering en innovatie; en het totstandbrengen van (regionale) samenwerkingsverbanden met scholen. Bij deze instellingsspecifieke projecten wordt in het landelijke plan van aanpak opgemerkt dat ten behoeve van deze projecten de ontwikkeling ter hand zal worden genomen van expertisecentra en de benodigde infrastructuur. Op basis van de beoordeling van de innovatieplannen constateert de Raad dat alle hogescholen de bovenstaande instellingsspecifieke en landelijke vernieuwingsdomeinen in meer of mindere mate geoperationaliseerd hebben. De voorwaarden voor een vraaggerichte werkwijze, scholing op maat en aansluiting bij het veld, worden in alle plannen benoemd. De Raad merkt hierbij echter op dat de instellingen nog worstelen met de specifieke uitwerking van de vraaggerichte oriëntatie en dat er tijd nodig is voor de realisatie van een omslag van een aanbodgerichte werkwijze naar een meer vraaggerichte werkwijze. De in gang gezette vernieuwingsactiviteiten zullen nog moeten uitwijzen of ze daadwerkelijk tot een vergroting van (zij-)instroom van studenten in de opleiding en uitstroom van studenten in het leraarsberoep zullen leiden. In dit verband is het de Raad opgevallen dat in de innovatieplannen niet wordt aangegeven aan welke niet-traditionele doelgroepen wordt gedacht bij het streven de initiële instroom en zij-instroom te vergroten. Ingeval wel doelgroepen worden genoemd zijn dit voor de hand liggende groepen, zoals pabo-afgestudeerden, (andere) hboopgeleiden en wo-opgeleiden.
9
4. Algemeen oordeel over de innovatieplannen
Daarnaast constateert de Raad dat de afstemming tussen de landelijke en institutionele projecten, zowel qua inhoud als financiering, nog niet in alle gevallen optimaal is. In de meeste plannen wordt aandacht geschonken aan de landelijke vernieuwingsprojecten, maar wordt niet helder gemaakt op welke wijze aan bedoelde afstemming inhoudelijk invulling wordt of zal worden gegeven. Ook in financieel opzicht is de betrokkenheid daarbij niet altijd zichtbaar. Het landelijk programmamanagement zal hierin een duidelijke rol moeten vervullen. Aan de integratie van ict in het onderwijs wordt in alle plannen aandacht besteed. Hierbij is er sprake van verschillen in de mate waarin ict een geïntegreerd onderdeel van de innovatieprojecten vormt. In sommige plannen wordt een goede aanzet gegeven en inzicht verschaft in de wijze waarop deze integratie gestalte zal krijgen, in andere plannen wordt slechts de intentie daartoe uitgesproken. Bij de beoordeling van de afzonderlijke plannen komt de Raad waar nodig hier op terug. In dit verband stelt de Raad vast dat het merendeel van de plannen geen inzicht biedt in de besteding van de middelen aan activiteiten op het gebied van ict, in het bijzonder waar het gaat om de thema’s uit Onderwijs on line zoals deskundigheidsbevordering, methoden en educatieve programmatuur, beheer en kennisnet. Het beoordelingskader spreekt in dit verband over tenminste 60% van het subsidiebedrag. De Raad acht - mede met het oog op het belang van de vormgeving van een ict-rijke leeromgeving - inzicht in de inzet van deze middelen noodzakelijk. Hij merkt daarbij op dat, gelet op de korte termijn waarop de innovatieplannen moesten worden opgesteld, dit inzicht niet direct kan worden gegeven. Wel dient dit op korte termijn te geschieden. In ieder geval voor het indienen van het eerste inhoudelijke verslag. Tot slot laten de innovatieplannen zien dat alle hogescholen samenwerking gezocht hebben met scholen voor voortgezet onderwijs en bve-instellingen. De Raad merkt hierbij op dat nog niet van alle samenwerkingsvormen de specifieke invulling duidelijk is. Bij de beoordeling van de afzonderlijke innovatieplannen heeft de Raad een aantal onderwerpen om verschillende redenen buiten beschouwing gelaten. Allereerst gaat het hierbij om de verkenning van een mogelijke leerroute funderend onderwijs in samenwerking met lerarenopleidingen basisonderwijs. Voor deze leerroute is een landelijk project geformuleerd dat vooraf gaat aan mogelijke initiatieven van afzonderlijke hogescholen met betrekking tot een nieuwe lerarenopleiding funderend onderwijs (brief HBO-raad van 20 december 1999). Dit wordt uitgevoerd door deskundigen vanuit zowel de tweedegraads lerarenopleidingen als de lerarenopleidingen basisonderwijs. Daarnaast zal de Tweede Kamer dit onderwerp binnenkort bespreken in relatie tot de evaluatie van de basisvorming, waarna er een besluit over deze leerroute zal worden genomen. De voornemens van de hogescholen zijn dan ook beperkt tot het leveren van een bijdrage aan deze verkenning. De Raad wacht de uitkomsten hiervan met belangstelling af. Een tweede onderwerp waaraan de Raad bij de beoordeling van de afzonderlijke plannen geen aandacht besteed is het verbreed beroepsperspectief. Dit criterium is slechts in beperkte mate in de innovatieplannen terug te vinden en de instellingen hebben hier met name functiedifferentiatie onder verstaan. De Raad kan dit billijken, aangezien de vernieuwingsactiviteiten van lerarenoplei10
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
dingen met name de instroom van studenten die leraar willen worden betreft. Het creëren van een verbreed beroepsperspectief moet wel een punt van aandacht zijn bij het verdere verloop van het vernieuwingsproces en bij de monitoring van dit proces door de Inspectie van het Onderwijs. Ten slotte is de Raad van mening dat het criterium verhoging van het afstudeerrendement van lerarenopleidingen moeilijk beoordeeld kan worden. De Raad overweegt hierbij dat niet alle studenten die aan de opleiding beginnen, opteren voor het leraarsberoep. Binnen de lerarenopleiding worden leerwegen aangeboden die elders in het hbo niet voorkomen, zoals de opleidingen in de moderne vreemde talen. Verder biedt de propedeutische fase een doorstroommogelijkheid naar het wetenschappelijk onderwijs. Het voorgaande heeft consequenties voor het afstudeerrendement van de opleiding. Hierdoor kan een vertekend rendementsbeeld ontstaan. Aangenomen mag worden dat de vernieuwingsactiviteiten ertoe zullen leiden dat minder tussentijdse uitval plaatsvindt, hetgeen tot een hoger afstudeerrendement zou kunnen leiden.
11
12
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
5
INHOUDELIJK OORDEEL OVER DE AFZONDERLIJKE INNOVATIEPLANNEN
In deze paragraaf wordt per hogeschool een inhoudelijk oordeel gegeven over de ingediende aanvraag voor subsidieverstrekking in het kader van de vernieuwing van de eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo. Na een korte schets van de aanvraag komen hierbij per hogeschool de toetsingscriteria aan de orde die gebaseerd zijn op de regeling en het toetsingskader zoals besproken in paragraaf 3. De volgorde waarin de criteria per plan aan de orde worden gesteld is: algemeen, meerjarenactiviteitenplan, meerjarenbegroting, overige gegevens en bestuurlijk-organisatorisch. Na bespreking van de criteria geeft de Raad aan in welke mate het innovatieplan aan de toetsingscriteria voldoet en of een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk wordt gemaakt. Hierbij heeft hij zijn opvattingen over onderwerpen, genoemd in het kader van de algemene beoordeling van de innovatieplannen (paragraaf 4), betrokken. 5.1
Gezamenlijk innovatieplan van de Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Holland (Educatieve Faculteit Amsterdam), Fontys Hogescholen en Hogeschool van Utrecht
De plannen van deze hogescholen zijn ingebed in een samenwerkingsproject in het kader van Educatief Partnerschap. De vier hogescholen hebben in 1999 het initiatief genomen tot het opstellen van het innovatieplan Educatief Partnerschap. In het kader van de samenwerking hebben de betrokken instellingen ten behoeve van de subsidieverzoeken ook een gezamenlijk plan opgesteld dat de Raad bij de beoordeling van de afzonderlijke instellingsplannen heeft betrokken. Het in het innovatieplan Educatief Partnerschap neergelegde concept wordt ook in het gemeenschappelijke plan van de vier hogescholen als uitgangspunt genomen. De kenmerken van dat concept omvatten aspecten die duiden op een omslag naar een meer vraaggeoriënteerde werkwijze, waarbij het met name gaat om scholing op maat, aansluiting van het onderwijs bij praktijkervaring van de individuele student en de kwalitatieve aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Enkele kenmerken in dit verband zijn: het centraal stellen van het beroep, de student en het veld, vraaggestuurde professionalisering en een samenhangend stelsel. De plannen hebben betrekking op alle aan de instellingen aanwezige lerarenopleidingen, met uitzondering van de lerarenopleiding tehatex. Deze zal wel in algemene zin bij de innovatie worden betrokken, maar in meer specifieke zin wordt de politieke besluitvorming afgewacht. Jaarlijks zal een zelfevaluatie worden geschreven waarin de voortgang en resultaten van de plannen aan bod komen. Daarnaast zal een coördinatiegroep een verantwoording geven van de samenwerking tussen de betrokken instellingen. Op basis van deze evaluaties, de adviezen van externe adviesorganen, de opvattingen van de educatieve partners en de resultaten van de monitoring door de Inspectie van het Onderwijs worden jaarlijks nieuwe activiteitenplannen gemaakt voor het volgende jaar. De innovatieplannen van de betrokken hogescholen omvatten alle de volgende projecten: S urgentieprogramma's S duale opleidingen 13
5. Inhoudelijk oordeel over de afzonderlijke innovatieplannen
S professionaliseren en innoveren S samenwerking met scholen S expertisecentra S portfolio en assessment S infrastructuur S flankerend onderzoek. Ten behoeve van de interne coördinatie tussen de projecten en ter bewaking van de samenhang met de projecten is op elk van de hogescholen een projectbureau/programmmanagement ingesteld waarvoor een afzonderlijke begrotingspost is opgevoerd. 5.1.1
Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Holland (Educatieve Faculteit Amsterdam)
Aanvraag Het plan van deze instellingen, in de uitvoering nauw samenwerkend in de Educatieve Faculteit Amsterdam (EFA), is tijdig ingediend en beslaat een periode van drie jaar. Het plan geeft, tegen de achtergrond van de gemeenschappelijke visie van de vier betrokken instellingen op leren, opleiden, professionaliseren en innoveren, een goede uitwerking van de inhoud van de projecten en de wijze waarop deze zullen worden uitgevoerd. Het plan geeft aan dat er een nauwe samenhang is tussen de curriculumvernieuwing die wordt gerealiseerd in het kader van de aanwijzing van EFA als experimentele lerarenopleiding en de projecten in het kader van Educatief Partnerschap. Bij de ontwikkeling van nieuwe programma's worden de volgende uitgangspunten gehanteerd die aansluiten bij de kwaliteitstandaarden van het Procesmanagement Lerarenopleidingen (PmL): producerend leren, zelfverantwoordelijk leren, spiegeling van rollen en een dynamisch curriculum. Deze uitgangspunten zijn rechtstreeks terug te vinden in het gemeenschappelijke plan van de vier instellingen. Het voorgaande betekent dat wat betreft een aantal domeinen al stappen zijn gezet, bijvoorbeeld op het terrein van het inrichten van een expertisecentrum en het ontwikkelen van een portfoliosysteem en een assessmentinstrument voor de propedeuse. Het onderhavige innovatieplan geeft de mogelijkheid om de ontwikkeling en implementatie van de ontwikkelde instrumenten voort te zetten en om nieuwe accenten aan te brengen. Toetsingscriteria algemeen Het plan legt de nadruk op samenhang tussen de projecten binnen de instelling en met de projecten van de andere participerende instellingen. Dit komt in concreto tot uitdrukking in de expliciet vermelde resultaten waarnaar in gezamenlijkheid en individueel wordt gestreefd. Overigens komt daarin ook de samenhang met instellingsoverstijgende of landelijke activiteiten naar voren. Hierbij wordt echter weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van een gezamenlijke kennisbank.
14
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
Toetsingscriteria artikel 8: meerjarenactiviteitenplan Het plan besteedt aandacht aan alle in artikel 8 van de regeling genoemde onderdelen, zij het niet aan alle in dezelfde mate. Veel aandacht krijgen de ontwikkeling van een flexibel stelsel van (duale) lerarenopleidingen dat studenten op maat kan bedienen en de versterking van de samenwerking met vo-scholen en bve-instellingen. Dit geldt ook voor de vergroting van de initiële instroom en van de zij-instroom. In het plan wordt gemeld dat ict in de verschillende projecten op een natuurlijke manier is geïntegreerd. Hoewel daardoor ict minder duidelijk zichtbaar is, zal het bij de uitvoering wel prominent een rol spelen. Vervolgens wordt per project aangegeven hoe die rol eruit zal zien, maar een nadere explicitering van de wijze van integratie van ict in het onderwijs vindt niet plaats. De samenwerking met de lerarenopleidingen van de partnerhogescholen ligt ten grondslag aan de gemeenschappelijke aanpak. Daarnaast is er samenwerking met lerarenopleidingen die hier niet bij betrokken zijn, zoals met de agrarische lerarenopleidingen te Wageningen (STOAS) ten behoeve van duale opleidingen voor de bve-sector, het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (SBO) en de regionale arbeidsvoorziening ten behoeve van de urgentietrajecten. Samenwerking met andere opleidingen, niet zijnde lerarenopleidingen, komt niet aan de orde. Van groot belang is verder de bijzondere aandacht - mede tot uitdrukking komend in het relatief hoge daarvoor begrote bedrag - voor de deskundigheidsbevordering van lerarenopleiders. De doelstellingen zijn op dit punt ambitieus te noemen. Toetsingscriteria artikel 10: meerjarenbegroting Het plan bevat alleen een globale begroting voor het jaar 2000. In het plan is afgezien van een gedetailleerde planning en begroting voor de jaren 2001 en 2002. In december 2000 en 2001 zal in het activiteitenplan voor het jaar daarop een gedetailleerde uitwerking van de middelenbesteding voor dat jaar worden gegeven, waarbij rekening zal worden gehouden met de fase waarin de verschillende projecten zich bevinden. Gezien de aard van het programma zal dat gebeuren op basis van voortschrijdend inzicht. Uitgangspunt voor de jaren 2001 en 2002 is dat globaal dezelfde inzet en verdeling van middelen gehanteerd zal worden. De instelling zegt toe voor het totale plan zorg te dragen voor een spiegelfinanciering van minstens het bedrag dat als subsidie beschikbaar komt. Toetsingscriteria artikel 11: overige gegevens Zowel in de uitgangspunten als in de uitwerking van het desbetreffende project komt naar voren het grote belang dat de EFA hecht aan de samenwerking met vo-scholen en bve-instellingen. Het plan geeft een duidelijk beeld van de aanpak. Ook wordt aangegeven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan, wil de beoogde samenwerking succesvol zijn. Minder duidelijk is evenwel de mate waarin de partnerscholen betrokken zijn geweest bij de opstelling van dit innovatieplan en bij de uitwerking van de specifieke onderdelen. Het plan geeft verder aan dat de producten van het innovatieplan zelf en die binnen de expertisecentra ontwikkeld zullen worden, zo zullen worden ontworpen dat ze zijn te exporteren naar andere gebruikers. Deze producten of ‘halffabrikaten’ zullen zodanig zijn dat ze gemakkelijk zijn aan te passen aan de situatie van de afnemer.
15
5. Inhoudelijk oordeel over de afzonderlijke innovatieplannen
Toetsingscriteria bestuurlijk-organisatorisch De EFA geeft van elk project een duidelijk overzicht van de gemeenschappelijk beoogde doelen in termen van concrete resultaten (met in het algemeen een specificatie voor de instelling zelf), de inzet vanuit EFA, een uitwerking van de resultaten, de fasering, de projectbeheersing en de projectorganisatie. Oordeel Het innovatieplan van de in de EFA samenwerkende Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Holland voldoet in belangrijke mate aan de toetsingscriteria en maakt op de meeste punten een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk. De Raad komt dan ook tot een positief oordeel met inachtneming van de door hem gemaakte algemene en specifieke opmerkingen. De Raad gaat ervan uit dat in ieder geval in het door de hogescholen jaarlijks uit te brengen inhoudelijke verslag wordt aangegeven hoe in het kader van de voortgang in de uitvoering van de activiteiten aan deze opmerkingen tegemoet wordt gekomen. Ook bij de monitoring van het proces door de Inspectie van het Onderwijs zou aan deze aspecten aandacht moeten worden besteed. 5.1.2
Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Sittard, Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg en Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool Nederland
Aanvraag Het plan van deze instellingen (verder: Fontys) is tijdig ingediend en beslaat een periode van drie jaar. Het plan geeft, tegen de achtergrond van de gemeenschappelijke visie van de betrokken instellingen op leren, opleiden, professionaliseren en innoveren, een goede uitwerking van de inhoud van de projecten en de wijze waarop deze zullen worden uitgevoerd. In het algemeen valt te waarderen dat per project - zij het in wisselende mate - ook aandacht wordt besteed aan de risico's, zoals ten aanzien van bij voorbeeld het tijdig beschikbaar zijn van een goede ict-infrastructuur in het kader van het project Expertisecentrum. Voor de opleidingen van Fontys is gekozen voor uitgangspunten waarbij: het beroepsperspectief de opleiding bepaalt; autonoom leren en adaptief onderwijs richtinggevend zijn voor het onderwijsconcept; en onderwijseenheden meerdere studiepunten omvatten en verschillende inhoudsdomeinen integreren. Het innovatieplan is te beschouwen als een voortzetting van de ontwikkelingen rond het curriculumkader. Doel ervan is het realiseren van (een ontwerp voor) een nieuw samenhangend stelsel van lerarenopleidingen voor vo en bve, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de (toekomstige) kwaliteit van het Nederlandse onderwijs. Toetsingscriteria algemeen Het plan besteedt afzonderlijk aandacht aan de samenhang tussen de projecten binnen Fontys. Deze interne samenhang en die met de projecten van de andere participerende instellingen komen in concreto tot uitdrukking in de expliciet vermelde resultaten waarnaar in gezamenlijkheid en 16
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
individueel wordt gestreefd. Overigens komt daarin ook de samenhang met instellingsoverstijgende of landelijke activiteiten naar voren. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de aanleg van een gezamenlijke kennisbank. In het project (kennis)infrastructuur wordt een uiteenzetting gegeven van de beoogde infrastructuur die als één van de functionaliteiten een kennisbank moet hebben, die het mede mogelijk moet maken de belangrijkste doelen van het innovatieplan te realiseren. Toetsingscriteria artikel 8: meerjarenactiviteitenplan Het plan besteedt aandacht aan alle in artikel 8 van de regeling genoemde onderdelen, zij het niet aan alle in dezelfde mate. Het accent ligt op professionaliseren en innoveren, hetgeen ook tot uitdrukking komt in de te maken kosten voor dit project. Het innovatieve productieproces wordt verder ondersteund door de projecten expertisecentrum en (kennis)infrastructuur. Het project urgentieprogramma’s is bedoeld om opleidingen op maat te realiseren voor zij-instromers. Binnen dit project richt zij zich op het ombouwen van de deeltijdopleidingen tot structurele urgentieprogramma’s. De inzet van ict komt betrekkelijk weinig aan de orde. Waar nodig wordt daarvan melding gemaakt bij de afzonderlijke projecten, maar een nadere explicitering van de wijze van integratie in het onderwijs vindt niet plaats. Fontys werkt aan de totstandkoming van samenwerkingsovereenkomsten met vo-scholen en bveinstellingen. Fontys richt zich met name op het maken van afspraken voor activiteiten in de projecten urgentieprogramma’s en duaal opleiden voor wat betreft de ontwikkeling van de kaders en in het project professionaliseren en innoveren voor wat betreft de onderwijsinhouden. De samenwerking met de lerarenopleidingen van de partnerhogescholen ligt ten grondslag aan de gemeenschappelijke aanpak. Samenwerking met andere lerarenopleidingen die niet hierbij zijn betrokken, wordt waar nodig gezocht. Met het SBO en de regionale arbeidsvoorziening wordt samengewerkt ten behoeve van de zij-instromers in het kader van de urgentietrajecten. Samenwerking met andere opleidingen, niet zijnde lerarenopleidingen, komt niet aan de orde. In het kader van het project duaal leren wordt aangegeven dat deze opleidingstrajecten zijn gerelateerd aan geaccepteerde maatschappelijke standaarden als PmL-eindtermen en startkwalificaties. Curriculaire aspecten, zoals implementatie van het gemeenschappelijk curriculum, komen niet aan de orde. Toetsingscriteria artikel 10: meerjarenbegroting Het plan bevat een globale begroting voor de jaren 2000 tot en met 2002. Die voor 2000 is per project uitgewerkt. Volgens het plan is afgezien van een gedetailleerde planning en begroting voor de jaren 2001 en 2002. Het wordt niet mogelijk, maar ook niet wenselijk geacht om in detail aan te geven welke projectactiviteiten in die jaren plaatsvinden. In december 2000 en 2001 zal in het activiteitenplan voor het jaar daarop een gedetailleerde uitwerking van de projectactiviteiten, projectresultaten en projectmiddelen worden gegeven. Uitgangspunt voor de jaren 2001 en 2002 is dat de middelen gelijkelijk over de drie jaren worden verdeeld. Uit het plan blijkt verder dat Fontys de helft van de begrote kosten voor haar rekening neemt.
17
5. Inhoudelijk oordeel over de afzonderlijke innovatieplannen
Criteria artikel 11: overige gegevens Het doel van het desbetreffende project is het vormgeven aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het professionaliseren van leraren door het tot stand brengen van duurzame samenwerkingsvormen met scholen. Onduidelijk is evenwel de mate waarin de partnerscholen betrokken zijn geweest bij de opstelling van dit innovatieplan en bij de uitwerking van de specifieke onderdelen. Het plan geeft verder niet aan of er een actieve en kosteloze overdracht zal plaatsvinden van tussen- en eindresultaten van activiteiten en ontwikkelde producten naar lerarenopleidingen buiten de eigen hogeschool en naar andere betrokkenen. Toetsingscriteria bestuurlijk-organisatorisch Fontys geeft van elk project een duidelijk en gedetailleerd overzicht van de gemeenschappelijk beoogde doelen in termen van concrete resultaten (met in het algemeen een specificatie voor de instelling zelf), de inzet vanuit Fontys, een uitwerking van de resultaten voor Fontys, de fasering, de projectbeheersing, de projectorganisatie en de risico's. De vermelding van dit laatste aspect verdient waardering en getuigt van gevoel voor realiteit. Oordeel Het innovatieplan van Fontys Hogescholen voldoet in belangrijke mate aan de toetsingscriteria en maakt op de meeste punten een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk. De Raad komt dan ook tot een positief oordeel met inachtneming van de door hem gemaakte algemene en specifieke opmerkingen. De Raad gaat ervan uit dat in ieder geval in het door de betrokken hogescholen jaarlijks uit te brengen inhoudelijke verslag wordt aangegeven hoe in het kader van de voortgang in de uitvoering van de activiteiten aan deze opmerkingen tegemoet wordt gekomen. Ook bij de monitoring van het proces door de Inspectie van het Onderwijs zou aan deze aspecten aandacht moeten worden besteed. 5.1.3
Hogeschool van Utrecht
Aanvraag Het plan van de Hogeschool van Utrecht (HvU) is tijdig ingediend en beslaat een periode van drie jaar. Het plan geeft, tegen de achtergrond van de gemeenschappelijke visie van de vier betrokken instellingen op leren, opleiden, professionaliseren en innoveren, een goede uitwerking van de inhoud van de projecten en de wijze waarop deze zullen worden uitgevoerd. In het algemeen valt te waarderen dat per project - zij het in wisselende mate - ook aandacht wordt besteed aan de risico's, zoals ten aanzien van bij voorbeeld de vraag of voldoende gekwalificeerde medewerkers uit opleiding en partnerscholen beschikbaar zijn om het project Urgentie te dragen. De HvU geeft aan dat zij, tegen de achtergrond van de gemeenschappelijke visie van de vier betrokken hogescholen en de gezamenlijke beoogde doelen en resultaten, een aantal prioriteiten aanbrengt. Het gaat om: het ontwikkelen van een flexibel systeem van lerarenopleidingen afgestemd op de situatie in het werkveld en in de maatschappij; meer en beter gekwalificeerde docenten 18
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
in het voortgezet onderwijs en in het beroeps- en volwassenenonderwijs; gezamenlijke professionalisering van opleiders en docenten; en een betere uitstraling van het docentschap. Naast het opleiden van startbekwame leraren ziet de HvU ook de verdere deskundigheidsbevordering van onderwijsprofessionals en het begeleiden van onderwijsinnovaties als haar kernopdracht. Alleen dan kan volgens de HvU samenhang tussen opleiden, professionaliseren en innoveren tot stand worden gebracht. Ten behoeve daarvan wordt grote waarde toegekend aan het professionaliseren van alle opleiders - en waar mogelijk ook de medewerkers van de partnerscholen - via een werkveldoriëntatie. Van fundamentele betekenis is daarnaast het besef dat de lerarenopleidingen de doelen niet kunnen realiseren zonder samenwerking - op gelijke voet - met de partnerscholen. Dat veronderstelt een houding bij de opleiders die verder gaat dan vraaggeoriënteerd werken. Het gaat om werkelijk educatief partnerschap. Het plan bevat een beschrijving van de wijze waarop aan de participatie vorm wordt gegeven. Toetsingscriteria algemeen Het plan legt de nadruk op samenhang tussen de projecten binnen de instelling en met de projecten van de andere participerende instellingen. Dit komt in concreto tot uitdrukking in de expliciet vermelde resultaten waarnaar in gezamenlijkheid en individueel wordt gestreefd. Overigens komt daarin ook de samenhang met instellingsoverstijgende of landelijke activiteiten naar voren. Hierbij moet worden opgemerkt dat er weinig aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van een gezamenlijke kennisbank. Toetsingscriteria artikel 8: meerjarenactiviteitenplan Het plan besteedt aandacht aan alle in artikel 8 van de regeling genoemde onderdelen, zij het niet aan alle in dezelfde mate. Bijzondere aandacht krijgen de ontwikkeling van een flexibel opleidingenstelsel, de professionalisering van opleiders en leraren alsmede de versterking van de samenwerking met vo-scholen en bve-instellingen. De vergroting van de instroom komt aan de orde in het project Urgentie. Er wordt gesteld dat deze urgentieprogramma's als instroom doelgroepen met een zodanige voorkennis hebben dat het programma in één of maximaal twee jaar is af te ronden. Opgemerkt moet worden dat hier een nadere duiding ontbreekt. De inzet van ict komt betrekkelijk weinig aan de orde. Waar nodig wordt daarvan melding gemaakt bij de afzonderlijke projecten, maar een nadere explicitering van de wijze van integratie in het onderwijs vindt niet plaats. Het plan zet stevig in op versterking van de samenwerking met vo-scholen en bve-instellingen. Een interessant element in dit kader is de ontwikkeling van een model dat naast de succesfactoren ook de faalfactoren in de samenwerking beschrijft. De samenwerking met de lerarenopleidingen van de partnerhogescholen ligt ten grondslag aan de gemeenschappelijke aanpak. Van samenwerking met andere lerarenopleidingen wordt geen melding gemaakt. Ook samenwerking met andere opleidingen, niet zijnde lerarenopleidingen, komt niet aan de orde.
19
5. Inhoudelijk oordeel over de afzonderlijke innovatieplannen
Curriculaire aspecten, zoals implementatie van het gemeenschappelijk curriculum, komen niet aan de orde. Zoals hiervoor reeds gememoreerd is er veel aandacht voor deskundigheidsbevordering van lerarenopleiders. Toetsingscriteria artikel 10: meerjarenbegroting Het plan bevat een globale begroting voor de periode van 2000 tot en met 2002, uitgesplitst naar personele en materiële lasten. Aan de hand van het vastgestelde uniforme uurtarief wordt door de gedetailleerde vermelding van de inzet van fte's per project een aardig beeld gegeven van de kosten op deelaspecten. De HvU zal volgens het plan voor spiegelfinanciering zorgen. Verder moet opgemerkt worden dat er een verschil is tussen de begrote kosten en het beschikbare subsidiebedrag. Hoe dat tekort zal worden weggewerkt, zal nog nader moeten worden aangegeven. Toetsingscriteria artikel 11: overige gegevens Zoals eerder vermeld legt de HvU een zwaar accent op de samenwerking met de partnerscholen. Het doel van het desbetreffende project is het vormgeven aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het professionaliseren van leraren door het tot stand brengen van duurzame samenwerkingsvormen met scholen. Onduidelijk is evenwel de mate waarin de partnerscholen betrokken zijn geweest bij de opstelling van dit innovatieplan en bij de uitwerking van de specifieke onderdelen. Het plan geeft verder niet aan dat een actieve en kosteloze overdracht zal plaatsvinden van tussenen eindresultaten van activiteiten en ontwikkelde producten naar lerarenopleidingen buiten de eigen hogeschool en naar andere betrokkenen. Toetsingscriteria bestuurlijk-organisatorisch De HvU geeft van elk project een duidelijk en gedetailleerd overzicht van de gemeenschappelijk beoogde doelen in termen van concrete resultaten (met in het algemeen een specificatie voor de instelling zelf), de inzet vanuit de HvU, een uitwerking van de resultaten voor de HvU, de fasering, de projectbeheersing, de projectorganisatie en de risico's. Vermelding van dit laatste aspect verdient waardering en getuigt van gevoel voor realiteit. Oordeel Het innovatieplan van de HvU voldoet in belangrijke mate aan de toetsingscriteria en maakt op de meeste punten een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk. De Raad komt dan ook tot een positief oordeel met inachtneming van de door hem gemaakte algemene en specifieke opmerkingen. De Raad gaat ervan uit dat in ieder geval in het door de hogeschool jaarlijks uit te brengen inhoudelijke verslag wordt aangegeven hoe in het kader van de voortgang in de uitvoering van de activiteiten aan deze opmerkingen tegemoet wordt gekomen. Ook bij de monitoring van het proces door de Inspectie van het Onderwijs zou aan deze aspecten aandacht moeten worden besteed.
20
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
5.2
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Aanvraag De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) heeft tijdig innovatieplannen voor de tweedegraads lerarenopleidingen van het Instituut voor Leraar en School (ILS) ingediend. Het ILS bestaat per 1 september 1999 en hierin zijn de lerarenopleidingen voortgezet onderwijs van de HAN en het Universitaire Instituut voor de Lerarenopleiding (UNILO) van de Katholieke Universiteit Nijmegen opgegaan. De UNILO brengt naast eerstegraads lerarenopleidingen ook de ontwikkeling van nascholing en didactisch onderzoek in het instituut in. Het is de bedoeling dat het ILS in de toekomst verandert in een expertisecentrum. Terwijl de ondertitel van het projectplan Opleiden met Perspectief aangeeft dat het alleen innovatieplannen tweedegraads opleidingen betreft, zijn in de inhoudelijke uitwerking van het plan ook eerstegraads hbo-opleidingen betrokken. Het plan omvat de volgende projecten: S urgentieprogramma’s S innovatie van de inhoud en structuur van de lerarenopleiding S samenwerking met partnerscholen S expertisecentrum S assessment en portfolio S infrastructuur S flankerend onderzoek. Toetsingscriteria algemeen Als uitgangspunt bij het opstellen van de innovatieplannen heeft het ILS de nota’s Maatwerk voor morgen en Educatief Partnerschap genomen en daarmee de omslag naar een vraaggerichte werkwijze. Deze omslag operationaliseert het ILS met name door aansluiting bij het scholenveld (vo en bve) te zoeken en in mindere mate middels ‘scholing op maat’ oftewel aansluiting bij de vraag van studenten. Een element dat in dit verband wel aandacht krijgt is versterking van de praktijkcomponent in de opleiding. Het projectplan geeft de onderlinge samenhang tussen de innovatieprojecten aan. De samenhang met instellingsoverstijgende activiteiten krijgt minder aandacht. In het algemeen merkt het ILS op dat aansluiting gezocht zal worden bij landelijke activiteiten zoals flankerend onderzoek middels het indienen van projectvoorstellen. De ontwikkeling van een cd-rom voor assessment kan als positief beoordeeld worden, maar de Raad merkt op dat hiermee wel aansluiting gezocht moet worden bij de landelijke activiteiten rond assessment. Toetsingscriteria artikel 8: meerjarenactiviteitenplan De projecten van Opleiden met Perspectief gaan in op alle onderdelen van artikel 8 van de regeling. De ontwikkeling van een flexibel stelsel krijgt vorm in duale varianten bij een aantal opleidingen en herziening van het onderwijsprogramma. Maatwerk komt hierbij indirect aan de orde, maar zou meer accent kunnen krijgen in het geheel van de plannen. Er worden flexibele trajecten voor nieuwe doelgroepen (opmerkelijk is het omscholingstraject voor Duitse docenten) en zij-instromers vormgegeven, waarbij gebruik wordt gemaakt van assessment en portfolio. De integratie van ict 21
5. Inhoudelijk oordeel over de afzonderlijke innovatieplannen
richt zich eerder op ict in de lerarenopleidingen dan ondersteuning en begeleiding van vo-scholen en/of bve-instellingen met ict. In dit kader wordt er wel gesproken over een digitaal schoolplein voor basisonderwijs en vo. Het ILS werkt aan uitbreiding van de samenwerkingsverbanden met vo en bve, waarbij al vijf jaar sprake is van samenwerking met het veld vanuit een gemeenschappelijk bureau. Het ILS werkt ook samen met andere (typen) lerarenopleidingen en andere opleidingen verbonden aan de eigen hogeschool en met opleidingen buiten de eigen hogeschool. De Raad merkt hierbij de samenwerking met pabo’s binnen de HAN en de universitaire samenwerking als positief aan. Het gemeenschappelijk curriculum en de eindtermen van lerarenopleidingen zijn het uitgangspunt, waarnaast ook aandacht besteed wordt aan vakverbreding. Professionalisering van lerarenopleiders krijgt vorm middels activerende didactiek en ict en is ook als begrotingspost opgenomen. Toetsingscriteria artikel 10: meerjarenbegroting De aanvraag betreft een subsidieverstrekking die hoger is dan het maximale bedrag genoemd in de regeling. Het bedrag dat de hogeschool inzet is meer dan het subsidiebedrag uit de regeling. De Raad is van mening dat de meerjarenbegroting op enkele punten onvoldoende inzicht geeft in de inkomsten en uitgaven voorzien voor alle meerjarenactiviteiten. Zo valt uit de begroting niet af te leiden wat de kosten per begrotingsjaar zijn. Ook is de ontwikkeling van het expertisecentrum niet helder gearticuleerd in de begroting. Toetsingscriteria artikel 11: overige gegevens Het plan geeft verschillende samenwerkingsverbanden met vo-scholen en bve-instellingen aan. Hierbij is niet duidelijk in hoeverre deze scholen en instellingen bij het opstellen van de innovatieplannen betrokken zijn geweest. In het plan komt de overdracht van expertise en producten aan lerarenopleidingen buiten de eigen hogeschool en andere betrokkenen aan de orde. Toetsingscriteria bestuurlijk-organisatorisch In het plan wordt van elk project een samenvatting gegeven. Daarnaast worden ook beschrijvingen van achtergronden, doelstellingen, resultaten, proces, procedure en looptijd gegeven. Hierbij wordt ook ingegaan op de projectorganisatie en periodieke evaluatie, waarbij de Raad de instelling van resonans- of (veld)consultatiegroepen een positief aspect vindt. Per project bestaat er verschil in de mate waarin de doelstellingen en/of beoogde resultaten geconcretiseerd zijn. Verder merkt de Raad op dat de meeste projecten al in 2000 of 2001 afgerond zullen zijn. Oordeel Het innovatieplan van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen voldoet in belangrijke mate aan de toetsingscriteria en maakt op de meeste punten een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk. De Raad komt dan ook tot een positief oordeel met inachtneming van de door hem gemaakte algemene en specifieke opmerkingen. De Raad gaat ervan uit dat in ieder geval in het door de hogeschool jaarlijks uit te brengen inhoudelijke verslag wordt aangegeven hoe in het kader van de voortgang in de uitvoering van de activiteiten aan deze opmerkingen tegemoet wordt gekomen. Ook bij de monitoring van het proces door de Inspectie van het Onderwijs zou aan deze aspecten aandacht moeten worden besteed. 22
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
5.3
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden
Aanvraag De Noordelijke Hogeschool Leeuwaarden (NHL) heeft tijdig een aanvraag ingediend voor subsidieverstrekking in het kader van de vernieuwing van de eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo. De aanvraag heeft betrekking op alle lerarenopleidingen voortgezet onderwijs (eerste- en tweedegraads, voltijd, deeltijd en duaal) zoals geregistreerd in het CROHO, met uitzondering van de in afbouw zijnde lerarenopleiding tweedegraads Spaans. De opleidingen maken deel uit van het Instituut Onderwijs, waarin lerarenopleidingen primair en voortgezet onderwijs samen met een opleiding communicatie opgenomen zijn. Het ingediende projectplan Interactief opleiden is een vervolg op de interne vernieuwingsnota Werk voor de klas van vandaag en morgen die de NHL in juni 1999 heeft vastgesteld naar aanleiding van de nota Maatwerk voor morgen. Het projectplan dat ter beoordeling voorligt sluit aan bij eerdere activiteiten die de instelling ondernomen heeft in het kader van PmL, PROMMITT en Kwaliteit en Studeerbaarheid en bij de uitgangspunten van Educatief Partnerschap. Het plan omvat de volgende projecten: S urgentieprogramma’s S innovatie en professionalisering van opleidingen en opleiders S assessment en portfolio S ict-infrastructuur S samenwerking scholen. Toetsingscriteria algemeen Het projectplan geeft aan dat er aan de realisatie van een omslag naar een meer vraaggeoriënteerde werkwijze gewerkt wordt. Hierbij gaat het zowel om aansluiting bij de vraag van het onderwijsveld als bij de vraag van studenten. Het projectplan besteedt aandacht aan de samenhang van de verschillende innovatieprojecten onderling. De samenhang met instellingsoverstijgende projecten en de rol die de NHL in deze landelijke activiteiten wil innemen komt slechts in beperkte mate aan de orde. Een landelijk project dat niet genoemd wordt, is flankerend onderzoek van het innovatieproces. Het feit dat er sprake van samenwerking is met universitaire lerarenopleidingen merkt de Raad als positief aan. Toetsingscriteria artikel 8: meerjarenactiviteitenplan De projecten van Interactief opleiden richten zich op alle onderdelen van artikel 8 van de regeling. Hierbij wordt echter niet aan alle elementen van artikel 8 evenveel aandacht besteed. Bij de ontwikkeling van een flexibel stelsel van lerarenopleidingen ligt de nadruk op de vormgeving van liotrajecten. Daarnaast is de hogeschool bezig met het opzetten van verkorte, duale trajecten voor zo mogelijk alle opleidingen en voor specifieke doelgroepen. Hierbij gaat het zowel om zij-instroom in opleiding als beroep. Ict wordt in de lerarenopleidingen geïntegreerd, waarbij er sprake is van voortzetting van eerdere projecten. Het is niet duidelijk of ook ondersteuning en begeleiding van vo-scholen en/of bve-instellingen op het gebied van ict plaatsvindt. Wel geeft het plan aan dat er formele overeenkomsten met voorhoede- en volgscholen met betrekking tot ict afgesloten zijn. In 23
5. Inhoudelijk oordeel over de afzonderlijke innovatieplannen
het kader van de versterking van de samenwerking met het veld worden onder meer regionaal uitvoerbare curricula voor op de bve afgestemde lerarenopleidingen technische vakken, economie, gezondheidszorg en dienstverlening ontworpen. Vakverbreding vindt in overleg met het veld plaats. Dit heeft onder andere geresulteerd in een gemeenschappelijke propedeuse voor verschillende opleidingen. Toetsingscriteria artikel 10: meerjarenbegroting Het projectplan geeft globaal inzicht in de deelprojecten voor de komende jaren. De Raad heeft kennisgenomen van de opmerking in de toelichting dat de begrote activiteiten worden uitgevoerd in aanvulling op de activiteiten die gefaciliteerd worden vanuit de reguliere exploitatie van de opleidingen. Toetsingscriteria artikel 11: overige gegevens Het projectplan geeft geen inzicht in de wijze van betrokkenheid van vo-scholen en bve-instellingen uit de regio bij het opstellen van de innovatieplannen, maar wel bij de uitwerking ervan. De Raad merkt hierbij de sterke oriëntatie van de NHL op het bve-veld, eveneens blijkend uit de begroting, als positief aan. Daarnaast geeft het projectplan meer inzicht in de overdracht van resultaten en producten binnen de eigen instelling dan in de overdracht naar lerarenopleidingen en andere betrokkenen buiten de eigen hogeschool. Dit ondanks het feit dat er sprake van formele samenwerkingsovereenkomsten is met bijvoorbeeld het Universitaire Centrum voor de Lerarenopleidingen (UCLO) van de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool in Groningen voor de kunstvakken. Bij de overdracht zou de instelling eerder opgedane ervaringen bij de overdracht van producten ontwikkeld in het kader van bijvoorbeeld PROMMITT kunnen benutten. Toetsingscriteria bestuurlijk-organisatorisch De NHL geeft van alle projecten een projectbeschrijving. Daarnaast worden ook de projectdoelen en resultaten, de samenwerkende partners in- en extern, de looptijd, de fasering en de projectorganisatie aangegeven. De projectdoelen zijn niet altijd geconcretiseerd en/of gekwantificeerd. Daarnaast ontbreekt bij de meeste projecten een periodieke evaluatie of een vorm van voortgangsbewaking. Oordeel Het innovatieplan van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden voldoet in belangrijke mate aan de toetsingscriteria en maakt op de meeste punten een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk. De Raad komt dan ook tot een positief oordeel met inachtneming van de door hem gemaakte algemene en specifieke opmerkingen. De Raad gaat ervan uit dat in ieder geval in het door de hogeschool jaarlijks uit te brengen inhoudelijke verslag wordt aangegeven hoe in het kader van de voortgang in de uitvoering van de activiteiten aan deze opmerkingen tegemoet wordt gekomen. Ook bij de monitoring van het proces door de Inspectie van het Onderwijs zou aan deze aspecten aandacht moeten worden besteed.
24
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
5.4
Hogeschool Rotterdam
Aanvraag Het verzoek betreft een subsidie ten behoeve van activiteiten gericht op de omslag naar een meer vraaggerichte werkwijze van eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo. Het voorstel is tijdig ingediend, waarbij het College van Bestuur in de begeleidende brief het voorstel op een aantal punten nader toelicht. Het plan omvat de volgende projecten: S samenwerking met partnerscholen S curriculumontwikkeling S professionalisering en ontwikkeling S urgentieprogramma’s en duale routes S portfolio en assessment. In het projectvoorstel wordt in grote lijnen aangegeven op welke wijze de hogeschool haar plannen vormgeeft dan wel vorm zal gaan geven. Het plan bevat een uitvoerige beschrijving van de huidige stand van zaken met betrekking tot de lerarenopleidingen in het algemeen en de Hogeschool Rotterdam in het bijzonder. Hierbij neemt de regionale positionering van de hogeschool een belangrijke plaats in. Tevens wordt aangegeven voor welke opgaven en uitdagingen de lerarenopleidingen zich gesteld zien. Deze opgaven en uitdagingen hebben hun beslag gekregen in het strategisch beleidsplan van de hogeschool, waarvan de kernpunten voor de lerarenopleiding helder zijn verwoord. De Raad heeft de plannen mede tegen de achtergrond van de binnen de hogeschool ontwikkelde visie beoordeeld. Toetsingscriteria algemeen Ten aanzien van de realisatie van een omslag naar een meer vraaggerichte werkwijze kan worden opgemerkt dat de hogeschool zich hierop nadrukkelijk oriënteert. Zo krijgt de kwalitatieve aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt aandacht, waarbij het accent met name ligt op de grotestadsproblematiek in casu het begeleiden van achterstandsleerlingen. Een aantal aspecten verdient in de loop van het project echter nog nadere aandacht. Het projectplan besteedt nadrukkelijk aandacht aan de voorbereiding op de beroepspraktijk. Het is echter minder duidelijk hoe ingespeeld wordt op vragen van het afnemende veld. Daarnaast wordt in het plan aangegeven dat het van belang is diverse routes aan te bieden die tot dezelfde eindtermen leiden. Het curriculum van de voltijdroute is daarbij het vertrekpunt. Er wordt geen inzicht verschaft in de wijze waarop deze routes worden uitgewerkt in het licht van het uitgangspunt ‘scholing op maat’. In de bij het plan gevoegde begeleidende brief wordt opgemerkt dat de hogeschool zal deelnemen aan elk van de projecten die in het Landelijk plan van aanpak programmamanagement ‘Educatief Partnerschap’ zijn beschreven. Dat vereist volgens de brief een goede inbedding van de resultaten van die landelijke projecten in de door de hogeschool ondernomen innovatie. Om die reden is afgezien van het definiëren van de landelijke projecten als afzonderlijk projecten in het innovatieplan. Dit neemt niet weg dat naar de opvatting van de Raad ten aanzien van de landelijke projecten in ieder geval in 25
5. Inhoudelijk oordeel over de afzonderlijke innovatieplannen
het plan een indicatie had moet worden opgenomen van de manier waarop aangesloten wordt bij bedoelde landelijke plannen. Een dergelijke indicatie - met uitzondering van het project portfolio en assessment - ontbreekt. Wel kan uit het plan worden afgeleid dat er sprake is van een zekere onderlinge samenhang tussen de verschillende projecten binnen de hogeschool. Ten aanzien van de samenhang met de landelijke projecten kan nog worden opgemerkt dat de resultaten daarvan voor de instellingsspecifieke projecten zullen worden gebruikt. Toetsingscriteria artikel 8: meerjarenactiviteitenplan De projecten richten zich op alle in artikel 8 van de regeling genoemde onderdelen. Er wordt een duale route voor zowel de tweede- als de eerstegraads lerarenopleidingen ontwikkeld, zodanig dat ook met relatief kleine studentenaantallen schaalvoordelen zijn te behalen. Hierover zijn reeds afspraken gemaakt met de gemeente Rotterdam. Verder is er sprake van de ontwikkeling van een systematiek voor urgentieprogramma’s gericht op zij-instromers op basis van intake met portfolioanalyse en assessment. Concrete streefcijfers in de zin van beoogde resultaten ontbreken echter. Het plan gaat in op de (versterking van) samenwerking met vo-scholen en bve-instellingen. In dit kader wordt de met de gemeente Rotterdam gesloten samenwerkingsovereenkomst genoemd. Het ligt in de bedoeling in de periode van maart tot september 2000 ook samenwerkingsovereenkomsten met schoolbesturen in de gehele regio Zuid-Holland en Zeeland aan te gaan. De vooruitzichten daarop worden uitstekend genoemd; in het plan wordt daar echter niet verder op ingegaan. Wel wordt in het plan op hoofdlijnen ingegaan op de samenwerking met andere opleidingen. Met name wordt de samenwerking binnen EDUCOM Zuid-Holland en Zeeland genoemd, een regionaal samenwerkingsverband van hogescholen met de Universiteit Leiden. Uit het plan wordt echter niet duidelijk op welke wijze samenwerking met andere lerarenopleidingen en andere opleidingen binnen de eigen hogeschool gestalte zal krijgen. In het plan wordt verder aandacht geschonken aan de implementatie van het gemeenschappelijk curriculum. Hierbij wordt voortgebouwd op resultaten van Kwaliteit en Studeerbaarheid en twee projecten die worden uitgevoerd in het kader van PROMMITT. De doelen van deze beide projecten zijn curriculumherziening en deskundigheidsbevordering, waarbij ict-ontwikkeling een centrale plaats inneemt. In het plan wordt nog niet helder gemaakt hoe ict-ontwikkeling ten dienste gemaakt wordt van vo-scholen en bve-instellingen in termen van ondersteuning en begeleiding. Tot slot is de Raad van mening dat de aandacht in de plannen voor de grootstedelijke context van het onderwijs in de regio een aparte vermelding waard is. Toetsingscriteria artikel 10: meerjarenbegroting Het projectplan biedt een summier overzicht van de begroting in casu de kosten per project. Het is niet inzichtelijk hoe men tot deze bedragen is gekomen. Opgemerkt kan worden dat een substantieel bedrag is begroot voor sturing en coördinatie, waarin overigens ook gelden zijn gereserveerd voor ict-domeinen. Niet duidelijk wordt gemaakt hoe deze middelen zullen worden ingezet in relatie de instellingsspecifieke en landelijke projecten. Het landelijk project portfolio is pro memorie opgenomen. Niet duidelijk is wat hiermee wordt beoogd.
26
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
Toetsingscriteria artikel 11: overige gegevens Het plan biedt vooralsnog geen duidelijk inzicht in de wijze van betrokkenheid van vo-scholen en bve-instellingen uit de regio bij het opstellen van de innovatieplannen en de uitwerking daarvan. Wel worden er een aantal intenties uitgesproken. In aansluiting op de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomsten zal in de uitvoeringsfase sprake zijn van samenwerking, onder meer op het gebied van curriculumontwikkeling, na- en bijscholing en werving van nieuwe studenten. In het plan wordt verder de bereidheid uitgesproken tot actieve overdracht van resultaten en producten aan lerarenopleidingen en andere betrokkenen. Toetsingscriteria: bestuurlijk-organisatorisch Het projectplan geeft voldoende inzicht in de organisatie en sturing van de verschillende projecten. De beoogde opbrengst van de onderscheiden projecten blijft echter onduidelijk. Verder wordt globaal aandacht geschonken aan de bewaking van de voortgang van de projecten. Er wordt echter geen inzicht geboden in de periodieke evaluatie van het innovatieplan en de bijbehorende projecten. Oordeel Het innovatieplan van de Hogeschool Rotterdam voldoet nog niet aan alle toetsingscriteria. Het plan blijft op een aantal punten in voornemens steken. Een nadere - zij het voorlopige - uitwerking ontbreekt. Op grond van zijn bevindingen is de Raad - zij het aarzelend - van mening dat aan het plan een positief oordeel niet kan worden onthouden, met dien verstande dat veel algemene en specifieke onderwerpen nog nadere uitwerking behoeven. De Raad is van mening dat in ieder geval in het door de hogeschool jaarlijks uit te brengen inhoudelijke verslag moet worden aangegeven hoe in het kader van de voortgang in de uitvoering van de activiteiten tegemoet gekomen wordt aan de door hem gemaakte algemene en specifieke opmerkingen. Ook bij de monitoring van het proces door de Inspectie van het Onderwijs zou aan deze aspecten aandacht moeten worden besteed. Ten aanzien van de ingediende begroting merkt de Raad echter op dat op korte termijn een meer gedetailleerd inzicht dient te worden verschaft in de financiële opzet van de onderscheiden projecten. 5.5
Hogeschool Leiden
Aanvraag De Hogeschool Leiden heeft tijdig een projectvoorstel ingediend in het kader van het landelijke programma Educatief Partnerschap voor het verkrijgen van subsidie ten behoeve van de vernieuwing van de tweedegraads lerarenopleiding verpleegkunde. Het projectvoorstel moet worden bezien in relatie tot de projectvoorstellen van de Hogeschool Rotterdam die in paragraaf 5.4 besproken zijn. De Hogeschool Leiden werkt in het kader van EDUCOM nauw samen met Hogeschool Rotterdam.
27
5. Inhoudelijk oordeel over de afzonderlijke innovatieplannen
Het plan omvat de volgende projecten: S curriculumvernieuwing S afstandsleren S portfolio. Hierbij wordt opgemerkt dat alleen voor de projecten curriculumvernieuwing en afstandsleren subsidie wordt aangevraagd. Het deelproject portfolio is in het plan opgenomen om de samenhang met beide andere projecten aan te geven. Toetsingscriteria algemeen Het plan van de Hogeschool Leiden wijkt in omvang en aard af van de overige in het kader van Educatief Partnerschap ingediende projectvoorstellen. Het betreft hier slechts één tweedegraads lerarenopleiding met een specifiek karakter. Hiermee is bij de beoordeling rekening gehouden. Verder wordt in het plan opgemerkt dat de voorstellen zijn ingebed in het innovatieplan van de Hogeschool Rotterdam. Hoewel bij de beoordeling deze samenhang is betrokken, is de aanvraag van de Hogeschool Leiden als een afzonderlijk projectvoorstel beschouwd en als zodanig beoordeeld. In zijn beperktheid maakt het projectplan een doordachte en afgewogen indruk. In het projectplan is sprake van een eerste aanzet om te komen tot een vraaggeörienteerd aanbod. Het plan geeft aan dat in de opzet van het deelproject curriculumontwikkeling in samenhang met ict (afstandsleren) de leerprocessen zodanig vorm krijgen dat er sprake is van meer individuele en op maat gesneden leertrajecten. Ook aan de aansluiting van het onderwijs bij de praktijkervaring van individuele studenten wordt aandacht geschonken. Verder heeft de Raad kennisgenomen van de in het plan uitgesproken bereidheid aan te willen sluiten bij de landelijke ontwikkelingen op het terrein van portfolio. Het plan bevat daartoe een korte beschrijving. Hierin wordt aangegeven welke de beoogde resultaten voor de opleiding zullen zijn. Toetsingscriteria artikel 8: meerjarenactiviteitenplan Het projectplan richt zich specifiek op de volgende in artikel 8 genoemde onderdelen: curriculumvernieuwing en teleleren (ict). Wat betreft het deelproject curriculumvernieuwing zijn de kaders hiervoor enerzijds afkomstig van het landelijke project Innovatie Docentenopleidingen Gezondheidszorg en worden de kaders anderzijds vormgegeven vanuit ontwikkelingen naar vraaggericht onderwijs binnen de Hogeschool Leiden zelf. Het plan bevat een heldere beschrijving van hoe een en ander vorm zal worden gegeven. Tevens kan worden vastgesteld dat de deskundigheidsbevordering van docenten een belangrijk aandachtspunt is. Verder wordt in het projectplan aandacht geschonken aan de integratie van ict in het onderwijs. In dit kader is gekozen is voor een project afstandsleren. Het plan bevat een korte beschrijving van dit deelproject. Daarbij wordt duidelijk aangegeven wat de met dit project beoogde resultaten zullen zijn.
28
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
Ten aanzien van de samenwerking met bve-instellingen wordt in het plan opgemerkt dat een onderwijskundige samenwerkingsovereenkomst is gesloten met ROC Haaglanden, terwijl ook met andere roc’s in de regio afstemmingscontacten bestaan. Tevens wordt melding gemaakt van samenwerkingsovereenkomsten met zorginstellingen, onder andere met het Leids Universitair Medisch Centrum. Toetsingscriteria artikel 10: meerjarenbegroting Het projectplan bevat een summier totaaloverzicht van de beide projecten. De Raad merkt op dat voldaan wordt aan het uitgangspunt dat het bedrag aan eigen middelen in ieder geval gelijk is aan het beoogde subsidiebedrag. De inzet van ict bij de vernieuwingen is in de begroting redelijk aangegeven. Vastgesteld kan worden dat meer dan 60% van het gevraagde subsidiebedrag aan activiteiten op het gebied van ict zal worden besteed. Toetsingscriteria artikel 11: overige gegevens In het plan wordt aangegeven dat er sprake is van een inhoudelijke samenwerkingsovereenkomst met ROC Haaglanden. Er wordt geen inzicht verschaft in de wijze waarop dit roc en mogelijk ook andere roc’s bij het opstellen en het uitwerken van het innovatieplan betrokken zijn geweest respectievelijk betrokken zullen worden. Verder wordt de bereidheid uitgesproken te participeren in een actieve en kosteloze overdracht van de tussen- en eindresultaten van activiteiten en ontwikkelde producten naar lerarenopleidingen buiten de eigen hogeschool en naar andere betrokkenen. Deze overdracht zal in eerste instantie plaatsvinden binnen de kaders van het landelijk studierichtingoverleg en EDUCOM. Toetsingscriteria: bestuurlijk-organisatorisch De Raad merkt op dat het plan een heldere fasering bevat van de beide projecten. Verder wordt aangegeven dat het ICLON, het Bureau voor Onderzoek van het Onderwijs van de Universiteit Leiden, betrokken zal worden bij de (periodieke) evaluatie van beide projecten. Ook is - zij het summier - aangegeven op welke wijze de projectorganisatie gestalte zal krijgen. Hierbij is de samenwerking met de Hogeschool Rotterdam een belangrijk aandachtspunt. Een verdere uitwerking en nadere toelichting acht de Raad gewenst. Ten slotte kan worden opgemerkt dat in het plan helder wordt aangegeven welke resultaten met beide projecten worden beoogd. Oordeel Het innovatieplan ten behoeve van de vernieuwing van de tweedegraads lerarenopleiding verpleegkunde van de Hogeschool Leiden voldoet voor zover van toepassing in belangrijke mate aan de toetsingscriteria en maakt een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk. De Raad komt dan ook tot een positief oordeel met inachtneming van de door hem gemaakte algemene en specifieke opmerkingen. De Raad gaat er vanuit dat in ieder geval in het door de hogeschool jaarlijks uit te brengen inhoudelijke verslag wordt aangegeven hoe in het kader van de voortgang in de uitvoering van de activiteiten aan zijn opmerkingen tegemoet wordt gekomen. Ook bij de monitoring van het proces door de Inspectie van Onderwijs zou aan deze aspecten aandacht moeten worden besteed. 29
5. Inhoudelijk oordeel over de afzonderlijke innovatieplannen
5.6
Christelijke Hogeschool Windesheim
Aanvraag De Christelijke Hogeschool Windesheim heeft tijdig projectvoorstellen in het kader van het landelijke programma Educatief Partnerschap ingediend voor het verkrijgen van subsidie ten behoeve van de vernieuwing van eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo. De projectvoorstellen sluiten aan bij het opleidingsplan van de hogeschool en bij de ervaringen die zijn opgedaan bij de projecten Kwaliteit en Studeerbaarheid en PROMMITT. Het plan maakt een gedegen indruk. Het plan omvat de volgende projecten: S urgentieprogramma’s S duale opleidingen S professionaliseren en innoveren S samenwerking met het werkveld S expertisecentra S portfolio en assessment S infrastructuur S flankerend onderzoek. Het plan geeft redelijk gedetailleerd aan op welke wijze de hogeschool haar plannen vorm zal gaan geven. Uit de voorstellen valt op te maken dat de diverse opleidingen volop in ontwikkeling zijn, waarbij stages en beroepsvoorbereiding centraal staan. Toetsingscriteria algemeen Uit het plan valt af te leiden dat de weg wordt ingeslagen naar een meer vraaggestuurde werkwijze. In samenwerking met het christelijke onderwijsveld in Nederland worden onderwijsproducten ontwikkeld die vervolgens worden ingezet in flexibele opleidingstrajecten. Het projectplan geeft aan dat er via de verschillende opleidingsroutes sprake is van ‘scholing op maat’. Ook wordt - mede vanuit de eigen denominatieve achtergrond - de kwalitatieve aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt voldoende duidelijk gemaakt. Het projectplan besteedt aandacht aan de onderlinge samenhang van de verschillende innovatieprojecten, zowel op instellingsniveau als op landelijk niveau. Wat het laatste betreft wordt in het algemeen de intentie aangegeven om aan te sluiten bij de landelijke ontwikkelingen. Verder heeft de Raad kennisgenomen van de samenwerkingsverbanden met instellingen voor hoger onderwijs en andere organisaties ten behoeve van de onderscheiden projecten. Hij refereert hierbij aan de samenwerking met onder andere de Federatie Christelijk BVE, Universiteit Leiden, de VU, Leidse Onderwijs Instellingen (LOI) en Arbeidsvoorziening Nederland. Toetsingscriteria artikel 8: meerjarenactiviteitenplan Het projectplan richt zich op alle onderdelen genoemd in artikel 8 van de regeling. Met betrekking tot de urgentieprogramma’s worden vier deelprojecten onderscheiden: zij-instromers, kopopleiding voor vakverwante hbo- en wo-afgestudeerden, éénjarige opleiding voor Duitse studenten in opleiding als leraar en lerarenopleidingen via afstandsleren. Deze projecten geven een duidelijk beeld van de wijze waarop een flexibel stelsel van lerarenopleidingen wordt ingericht zodat er sprake kan 30
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
zijn van scholing op maat. In samenhang hiermee geeft ook de beschrijving van de verschillende duale opleidingsvarianten een goed inzicht in de vormgeving van deze flexibele trajecten met het oog op een vergroting van de (zij-)instroom uit niet-traditionele doelgroepen. In het projectplan wordt ten aanzien van de integratie van ict in het onderwijs het educatief ontwerpen als leidend principe genomen. Hiervoor is een krachtige leer- en werkomgeving een noodzakelijke voorwaarde. In het plan wordt uitvoerig stilgestaan bij de elementen die daaraan bijdragen. Er wordt benadrukt dat hiervoor de opleiding en scholen vanuit de eigen specifieke deskundigheid en mogelijkheden nauw moeten samenwerken. Het concept van een ict-onderwijswerkplaats spreekt de Raad aan. Verder komt uit het plan naar voren dat de samenwerking tussen de lerarenopleidingen van de hogeschool en vo-scholen en bve-instellingen vorm krijgt; met vijftien scholen is reeds een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Ook op andere wijze is sprake van samenwerking. Het beoogde resultaat van het project samenwerking met het werkveld is bemoedigend. In het projectplan wordt in het kader van het project professionaliseren en innoveren ruim aandacht geschonken aan curriculumontwikkeling. Aanknopingspunt hierbij is het gemeenschappelijk curriculum van de taakgroep PmL. Ook het aspect vakverbreding krijgt voldoende aandacht. Een belangrijk punt van aandacht is verder de deskundigheidsbevordering van lerarenopleiders. Trainingen op het gebied van ict en het ontwikkelen van nieuwe opleidingsdidactiek zijn hierbij belangrijke elementen. Ten slotte kan worden opgemerkt dat op alle onderdelen van de onderscheiden projecten geprobeerd is het daarmee beoogde resultaat zo goed mogelijk aan te geven. Toetsingscriteria artikel 10: meerjarenbegroting Het projectplan geeft een gedetailleerd financieel overzicht van de deelprojecten alsmede een totaal overzicht daarvan. Een en ander maakt een gedegen en doordachte indruk. De Raad stelt verder vast dat in de meerjarenbegroting de kosten gemoeid met het project expertisecentrum niet afzonderlijk is opgenomen. In de projectbeschrijving wordt op dit punt een relatie gelegd met het onderdeel ‘onderwijswerkplaats’ zoals beschreven in het deelproject ict in de lerarenopleiding voortgezet onderwijs. Het project portfolio is wel als afzonderlijk onderdeel in de begroting opgenomen. Uit het plan wordt niet duidelijk in hoeverre sprake is van een financiële koppeling met het landelijk project. Toetsingscriteria artikel 11: overige gegevens Het plan geeft duidelijk aan wanneer en op welke wijze vo-scholen en bve-instellingen betrokken zijn dan wel worden bij de uitwerking van de innovatieplannen. Hierbij kan worden verwezen naar de bij het plan gevoegde convenanten. Wat betreft de overdracht van resultaten en ontwikkelde producten naar lerarenopleidingen buiten de hogeschool en naar andere instellingen wordt in het plan op verschillende plaatsen de intentie daartoe uitgesproken. Toetsingscriteria bestuurlijk-organisatorisch De Raad merkt op dat de projecten en de daarbinnen vallende deelprojecten helder zijn opgezet. De projecten bevatten een duidelijke afbakening en een aanduiding van het beoogde resultaat. 31
5. Inhoudelijk oordeel over de afzonderlijke innovatieplannen
Verder zijn de projecten vormgegeven met inachtneming van de in Educatief Partnerschap neergelegde projectfasering. Verder is per (deel)project een beschrijving opgenomen van de projectorganisatie. In dit verband is tevens aangegeven dat voor de noodzakelijk terugkoppeling een resonansgroep zal worden ingesteld waarin ook studenten vertegenwoordigd zijn. Ook is in het algemeen inzicht verschaft in de beheersing van de verschillende projecten. Oordeel Het innovatieplan van de Christelijke Hogeschool Windesheim voldoet in belangrijke mate aan de toetsingscriteria en maakt op de meeste punten een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk. De Raad komt dan ook tot een positief oordeel met inachtneming van de door hem gemaakte algemene en specifieke opmerkingen. De Raad gaat ervan uit dat in ieder geval in het door de hogeschool jaarlijks uit te brengen inhoudelijke verslag wordt aangegeven hoe in het kader van de voortgang in de uitvoering van de activiteiten aan deze opmerkingen tegemoet wordt gekomen. Ook bij de monitoring van het proces door de Inspectie van het Onderwijs zou aan deze aspecten aandacht moeten worden besteed.
32
Onderwijsraad, 20000138/507, 25 februari 2000
6
SAMENVATTENDE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Allereerst merkt de Raad op het te waarderen dat de hogescholen met eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen gezamenlijk en onder eigen verantwoordelijkheid activiteiten hebben ontplooid voor de vernieuwing van de opleidingen. Hij onderschrijft de visie van de betrokken hogescholen dat de vernieuwing van de lerarenopleidingen niet alleen een aangelegenheid is van de opleidingen zelf, maar ook van het afnemend veld en van de studenten. De Raad benadrukt in dit verband het belang van de reeds ingang gezette dan wel nog in gang te zetten samenwerkingsverbanden tussen opleidingen en scholen. De Raad heeft de innovatieplannen van de opleidingen beoordeeld aan de hand van de criteria opgenomen in de Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo 1999-2004 met inachtneming van zijn advies Toetsingskader innovatieplannen lerarenopleidingen hbo 1999-2004. De Raad merkt op dat in de plannen wel nagenoeg alle onderwerpen uit 'Educatief Partnerschap' aan de orde komen, maar dat deze in operationele zin ten dele nog niet erg gedetailleerd zijn uitgewerkt. Dit wordt zijns inziens vooral veroorzaakt door de voortvarendheid waarmee de instellingen hun plannen hebben opgesteld en door de termijn waarop gedacht wordt deze plannen te realiseren. Deze omstandigheid heeft bij de beoordeling een - zij het ondergeschikte - rol gespeeld. De Raad benadrukt dat gelet hierop een stringente monitoring door de Inspectie van het Onderwijs gedurende het proces - maar ook daarna - van groot belang is en in een belangrijke mate bij kan dragen aan het welslagen van de voorgestelde innovaties. De Raad heeft de innovatieplannen afzonderlijk beoordeeld, uitgesplitst naar de onderdelen zoals bedoeld in de artikelen 8, 10 en 11 van de regeling. Hierbij heeft hij ook bestuurlijk-organisatorische criteria betrokken uit zijn hiervoor vermelde advies De Raad stelt vast dat in de innovatieplannen aan het merendeel van de toetsingscriteria aandacht is geschonken. De intensiteit hiervan verschilt per plan en per project. In sommige plannen wordt inzicht geboden in dan wel aanzetten gegeven tot een inhoudelijke invulling van projecten, terwijl in andere plannen de aandacht beperkt blijft tot de constatering dat een en ander nog nadere uitwerking behoeft. Dit geldt ook voor belangrijke onderwerpen als samenwerking met het afnemend veld en integratie van ict in het onderwijs. De omslag naar een vraaggericht aanbod komt in alle plannen aan de orde. Een specifieke uitwerking daarvan ontbreekt echter, hoewel daartoe wel aanzetten worden gemaakt. Deze bieden in het algemeen perspectief, maar het innovatieproces zal moeten uitwijzen of de instellingen er inderdaad in zullen slagen de omslag van een aanbodgerichte naar een meer vraaggerichte werkwijze daadwerkelijk te realiseren. Ook behoeft naar het oordeel van de Raad de bijdrage van de opleidingen aan de landelijke projecten, zoals portfolio en assessment en flankerend onderzoek, in de meeste plannen nog de nodige aandacht dan wel uitwerking. Hij acht het van belang dat het in 'Educatief Partnerschap' uitgesproken commitment met de landelijke projecten ook tot uitdrukking wordt gebracht in een inhoudelijke 33
6. Samenvattende conclusies en aanbevelingen
bijdrage dan wel een financiële koppeling aan deze projecten. Dit punt verdient in de loop van het proces nog aandacht van zowel de opleidingen als van het landelijk programmamanagement. In dit verband is de Raad van oordeel dat het landelijk plan van aanpak van het programmamanagement voldoende inzicht biedt in zijn rol en positie en in de wijze waarop de landelijke projecten worden aangepakt en de instellingsspecifieke projecten worden begeleid. Ten slotte vraagt de Raad aandacht voor de samenwerking van de lerarenopleidingen onderling alsmede met andere opleidingen in het hbo. Dit geldt tevens voor de zijns inziens noodzakelijke samenhang van de onderscheiden innovaties binnen het domein van de lerarenopleidingen. Hij acht het van groot belang dat de resultaten en opbrengsten van de onderscheiden ontwikkelingen onderling worden uitgewisseld. De plannen geven de Raad aanleiding tot positieve verwachtingen over de uitvoering zowel op instellingsniveau als op landelijk niveau. Hij heeft de plannen over het algemeen dan ook positief beoordeeld. De Raad geeft op grond van zijn beoordeling van de innovatieplannen, afzonderlijk en in samenhang bezien, in overweging de Hogeschool van Amsterdam, de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, de Hogeschool Holland, de Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool Nederland, de Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Sittard, de Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg, de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, de Hogeschool Leiden, de Hogeschool Rotterdam, de Hogeschool van Utrecht en de Christelijke Hogeschool Windesheim met in achtneming van de gemaakte opmerkingen in aanmerking te brengen voor subsidie overeenkomstig de Regeling omslag werkwijze eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen hbo 1999-2004.
34
BIJLAGE I
ADVIESAANVRAAG
BIJLAGE 2
REGELING OMSLAG WERKWIJZE EERSTE- EN TWEEDEGRAADS LERARENOPLEIDINGEN HBO 1999-2004