2014•2015
FACULTEIT RECHTEN master in de rechten
Masterproef Online grooming
Promotor : Prof. dr. Michele PANZAVOLTA
De transnationale Universiteit Limburg is een uniek samenwerkingsverband van twee universiteiten in twee landen: de Universiteit Hasselt en Maastricht University.
Astrid Vandeborne
Scriptie ingediend tot het behalen van de graad van master in de rechten
Universiteit Hasselt | Campus Hasselt | Martelarenlaan 42 | BE-3500 Hasselt Universiteit Hasselt | Campus Diepenbeek | Agoralaan Gebouw D | BE-3590 Diepenbeek
2014•2015
FACULTEIT RECHTEN master in de rechten
Masterproef Online grooming
Promotor : Prof. dr. Michele PANZAVOLTA
Astrid Vandeborne
Scriptie ingediend tot het behalen van de graad van master in de rechten
SAMENVATTING
De Belgische wetgever voorziet in art. 377quater Sw. in de strafbaarstelling van online grooming. Via deze misbruikstrategie bouwt de dader online een vertrouwensband op met het seksueel minderjarig kind, om diens seksuele weerstand te verlagen en zo makkelijker over te gaan tot seksueel misbruik. De wetgever wil seksueel minderjarige kinderen beschermen tegen dit gevaar en een sterk afkeurend signaal geven. Het bestraft de manipulatie- en communicatiefase, via een informatie- en communicatietechnologie, die aan het beoogde misdrijf (aanranding van de eerbaarheid, verkrachting …) voorafgaat. Maar is deze afzonderlijke strafbaarstelling nodig? Volstaan reeds bestaande strafbaarstellingen en de regels van de poging niet? Online
grooming
wordt
toetsingsschema van
DE
daarom
getoetst
aan
de
beginselen
van
het
crimineel-politiek
ROOS Hieruit kan geconcludeerd worden dat er allereerst aannemelijke
schade aanwezig is. De manipulaties en misleiding zorgen voor psychische schade en wanneer gepaard met seksueel misbruik, kan langdurige fysieke, psychische en sociale schade optreden. Ten tweede is het groomen van een kind afwijkend gedrag dat niet getolereerd wordt. Immers, de individuele handelingsvrijheid strekt er niet toe de (seksuele) integriteit van een kind aan te tasten. Ten derde mag het strafrecht enkel ingezet worden wanneer er geen ander geschikt middel is. Voor online grooming zijn er buitenjuridische alternatieven. Het onderzoek stelt dat één alternatief het ander best niet uitsluit. Een combinatie vormt de beste aanpak. Bestaande strafbaarstellingen kunnen telkens op hun manier een vorm van online grooming bestraffen, maar enkel als de feitenrechter het in die omstandigheden ook zo beoordeelt. Het slachtoffer is dan afhankelijk van de rechterlijke interpretatie en weet niet hoe de situatie gekwalificeerd zal worden. Geen enkel misdrijf kan de strafbaarstelling van online grooming volledig vervangen. Daarom is het een terechte aanvulling van het Strafwetboek omdat de voorbereidende communicatie- en manipulatiefase nu steeds bestraft kan worden, mits aan welbepaalde voorwaarden voldaan is. In combinatie met buitenjuridische initiatieven zoals bewustmakings- en preventiecampagnes van zowel kinderen als hun betekenisvolle omgeving (ouders, leerkrachten …) kan online grooming alleen zo het best een halt toe geroepen worden. Het is belangrijk om mogelijke slachtoffers te informeren zodat zij bewust zijn van de gevaren. Een strafbaarstelling beschermt het slachtoffer, maar buitenjuridische initiatieven kunnen slachtoffers voorkomen. De kinderen krijgen immers kennis om zelf online grooming tijdig op te merken en te stoppen. Ten vierde is de gekozen bestraffing van online grooming proportioneel. Ten vijfde heeft de wetgever online grooming voldoende nauwkeurig omschreven in het wetsartikel en voldoet het aan het legaliteitsbeginsel. Tot slot draagt de duidelijke strafbaarstelling bij aan de praktische hanteerbaarheid en effectiviteit van online grooming. De enige problemen blijven het virtuele aspect en de daardoor veel grotere anonimiteit van de dader hetgeen het opsporen bemoeilijkt. Buitenjuridische alternatieven kunnen burgers alert maken om tijdig de handhavingsautoriteiten te informeren en bij te staan. Door de specifieke strafbaarstelling van online grooming is er rechtszekerheid aangaande de aan het seksueel misbruik voorafgaande online manipulatie- en communicatiefase. Hierdoor ontstaat er eenduidige rechtspraak en kan de strijd tegen online grooming pas echt beginnen.
1
2
DANKWOORD
Deze masterscriptie vormt de afsluiting van mijn rechtenstudie aan de Universiteit Hasselt. Het is het sluitstuk van een zeer belangrijke en mooie periode in mijn leven. Mijn eerste dank gaat dan ook uit naar de rechtenopleiding van de Universiteit Hasselt, die mij jaar na jaar heeft uitgedaagd en aangemoedigd om zo de persoon te worden die ik ben. Graag wil ik uitvoerig mijn promotor, professor Panzavolta, en mijn begeleidster, mevrouw De Schepper, bedanken voor hun deskundige begeleiding. Allereerst bedankt om mijn voorstel tot masterscriptie te aanvaarden en mij hierdoor de kans te geven om te schrijven over een onderwerp waar ik oprecht geïnteresseerd onderzoek naar gedaan heb. Het schrijven van de masterscriptie was een leerrijke ervaring die mij in staat stelde het recht op een kritische wijze te bekijken. Bedankt om mij doorheen dit leerproces bij te staan met constructieve feedback. Speciale dank gaat uit naar mijn familie. Bij mijn ouders kan ik altijd terecht en ik wil hun dan ook bedanken om steeds in mij te blijven geloven, ook op momenten dat ik het zelf (even) niet meer kon. Ik zou hier niet geraakt zijn zonder hen. Maar woorden schieten tekort wanneer ik de belangrijkste persoon in mijn leven wil bedanken. Mijn (kleine) zus, mijn Irisje, mijn beste vriendin, mijn redder in nood, mijn steun en toeverlaat, bedankt voor alles. Tot slot wil ik ook in het bijzonder mijn vriend, Jeroen, bedanken. Dankzij zijn liefde, steun en constante aanmoediging durf ik mijn dromen waar te maken. Hasselt, mei 2015.
3
4
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting
1
Dankwoord
3
I. Inleiding
7
I.1. Stand van zaken
8
I.4. Probleemstelling
9
I.3. Relevantie
11
I.4. Onderzoeksvraag en onderzoeksmethode
12
Hoofdstuk 1. Het doel van de strafbaarstelling binnen het strafrecht
15
Afdeling 1. Schets strafrecht
16
Afdeling 2. Functies van het strafrecht
17
Afdeling 3. Invulling van het strafrecht
19
Hoofdstuk 2. Toetsingsschema primaire criminalisering
21
Afdeling 1. Doel
21
Afdeling 2. Beginselen
22
2.1. Beginsel van aannemelijkheid en motivering van de schade (in dubio pro libertate)
22
2.2. Tolerantiebeginsel
25
2.3. Subsidiariteitsbeginsel
27
2.4. Proportionaliteitsbeginsel
29
2.5. Legaliteitsbeginsel
30
2.6. Beginsel van praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
31
Hoofdstuk 3. Online grooming
33
Afdeling 1. Definiëring
33
1.1. Grooming
33
1.2. Online groomer
34
1.3. Slachtoffer
36
Afdeling 2. Proces
36
2.1. Finkelhor
37
2.2. Ward, Louden, Hudson en Marshall
38
2.3. Craven, Brown en Gilchrist
39
Afdeling 2. Wetgevend kader
45
2.1. Internationale wetgeving
45
2.2. Nationale wetgeving
49
5
Afdeling 3. Constitutieve bestanddelen online grooming
52
3.1. De volwassene en het kind beneden de volle leeftijd van zestien jaar
52
3.2. D.m.v. de informatie- en communicatietechnologie
53
3.3. Voorstel doen tot ontmoeting
53
3.4. Materiële handelingen die tot dergelijke ontmoeting leiden
54
3.5. Oogmerk om een misdrijf te plegen
55
Hoofdstuk 4. Strafbaarstelling online grooming nodig of overbodig?
57
Afdeling 1. Beginsel van aannemelijkheid en motivering van de schade
57
Afdeling 2. Tolerantiebeginsel
60
Afdeling 3. Subsidiariteitsbeginsel
61
3.1. Juridische alternatieven
61
3.2. Buitenjuridische alternatieven
67
Afdeling 4. Proportionaliteitsbeginsel
70
Afdeling 5. Legaliteitsbeginsel
73
Afdeling 6. Beginsel van praktische hanteerbaarheid en effectiviteit
74
II. Besluit
77
III. Bibliografie
83
III.1. Wetgeving en voorbereidende werken
83
III.2. Rechtspraak
83
III.3. Rechtsleer
84
Boeken
84
Tijdschriften
84
Bijdragen
85
III.4. Andere bronnen
87
Boeken
87
Artikels
87
Bijdragen
89
Andere
89
6
I. INLEIDING
“The internet is becoming the town square for the global village of tomorrow.” - Bill Gates 1.
WERELDWIJDE
WEB
- Het internet is doorheen de jaren onmisbaar geworden in ons leven. Met
één klik verkrijgen we online informatie, contacteren we vrienden en doen we zelfs boodschappen. Dit wereldwijd computernetwerk is een ware virtuele wereld geworden. Deze nieuwe manier van leven heeft echter een sterke impact en beïnvloedt naast onze gedragingen ook het strafrecht.1 2.
VIRTUELE
DIMENSIE
- Mensen ‘ge’bruiken het internet niet alleen, ze ‘mis’bruiken het ook.2
Hierdoor heeft de wetgever in het verleden al ingegrepen door nieuwe strafbaarstellingen in het leven te roepen. Door het virtuele aspect schoten reeds bestaande strafbaarstellingen immers vaak tekort. Dit zorgde voor een botsing met het legaliteitsbeginsel, aangezien gedragingen enkel krachtens of door een wet strafbaar gesteld kunnen worden. Een analoge redenering is namelijk verboden. Dit wil zeggen dat het niet toegelaten is om een gelijkaardige gedraging in een online setting (op het internet) strafbaar te stellen op basis van een strafbepaling die uitdrukkelijk geldt voor een offline setting (buiten het internet). Dit verbod vloeit voort uit de angst voor rechtsonzekerheid en het legaliteitsbeginsel. Een analoge interpretatie zou misschien wel leemten in de wet kunnen aanvullen, maar zou ook het toepassingsgebied van de wet kunnen uitbreiden tot zelfs buiten de grenzen die deze zelf stelt. Zo zou dan een strafbaarstelling mogelijk zijn zonder dat dit expliciet in een wetsartikel opgenomen is. Hierdoor weten de burgers echter niet met zekerheid welke gedragingen strafbaar zijn en welke niet (infra nr. 29 en 59). Bijgevolg dient de wetgever nieuwe strafbaarstellingen in te voeren om die leemten in de wetgeving op te vullen.3 De wetgever heeft in het verleden al, noodgedwongen, nieuwe strafbaarstellingen gecreëerd om bijvoorbeeld misdrijven in de informaticaomgeving te kunnen opvangen. Zo bestaat er nu naast valsheid in geschriften4 ook valsheid in informatica5 en is er ook een informaticavariant6 van het reeds bestaande misdrijf bedrog. 7 De wetgever had hetzelfde gevoel wat betreft online grooming en is overgegaan tot een aparte strafbaarstelling.8 Online grooming is nu een nieuw misdrijf in het strafrecht, maar is dit wel terecht?9
1 P. GOTTSCHALK, “Characteristics of the internet and child abuse” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (27) 27-28. 2 E. DE PAUW, “Sociale controle in onlinegemeenschappen: een taak voor de overheid of volstaat zelfregulering?”, De orde van de dag 2010 afl. 49, (5) 9-10. 3 E. BAYENS, “Informatica en strafrecht: oude griffels - nieuwe leien”, T. Strafr. 2007/6, (404) 404-407; F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 30; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 7-8. 4 Art. 193 Sw. e.v. 5 Art. 210bis Sw. 6 Art. 504quater Sw.; A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 378. 7 J. KERKHOFS en P. VAN LINTHOUT, “Cybercriminaliteit doorgelicht”, T.Strafr. 2010/4, (179) 179. 8 Wet 10 april 2014 betreffende de bescherming van minderjarigen tegen benadering met als oogmerk het plegen van strafbare feiten van seksuele aard, BS 30 april 2014 (ed. 1). 9 Art. 377quater Sw.
7
I.1. STAND VAN ZAKEN
3.
GROOMING - De letterlijke vertaling van ‘grooming’ is ‘verzorgen, voorbereiden’.10 Het is een
tactiek om kindermisbruik te vergemakkelijken. De term duidt op het proces waarin een meerderjarige persoon een kind tracht voor te bereiden op het eigenlijke misbruik van het kind. Dit (voorbereidings-)proces gaat aan het eigenlijke kindermisbruik vooraf en beoogt de grenzen van het kind op seksueel vlak zodanig te verleggen, dat seksuele relaties tussen de volwassene en het kind als normaal worden ervaren door het kind. Door middel van grooming wil de volwassene toegang krijgen tot het kind, een vertrouwensband opbouwen, de medewerking verkrijgen, maar vooral de geheimhouding bewerkstelligen. Grooming komt voor in zowel een online en als een offline context.11 4.
ONLINE
VS OFFLINE
- Wanneer het groomingsproces plaatsvindt op het internet of via een
ander middel van informatie- en communicatietechnologie, is er sprake van online grooming. Deze gedraging is opgenomen in art. 377quater Sw. en stelt de handeling strafbaar waarbij een seksueel minderjarige via een middel van informatie- en communicatietechnologie gemanipuleerd wordt met het oog op seksueel misbruik. Er is sprake van offline grooming wanneer het groomingsproces tussen volwassene en kind niet verloopt via een middel van informatie- en communicatietechnologie, maar zich afspeelt in de werkelijke wereld.12 Het ‘online’-aspect vergemakkelijkt het groomingsproces. Bij offline grooming kan de volwassene namelijk niet eenvoudig in contact treden met een kind zonder dat er een ouder, leerkracht of toezichthouder in de buurt is. Hierdoor is het moeilijker om het kind af te zonderen en het voorbereidingsproces te starten. Bij online grooming treedt de dader veel gemakkelijker in contact met een mogelijk slachtoffer door de anonimiteit en verborgenheid van de digitale wereld. De mogelijkheid stelt zich om rechtstreeks toegang tot het kind te krijgen via bijvoorbeeld een chatapplicatie, e-mail, sociale media …13 Via deze kanalen verloopt het contact grotendeels privé, zonder toezicht van anderen. De volwassene heeft het kind als het ware voor hem alleen en kan het
bijgevolg
makkelijker
isoleren
van
toezichthoudende
volwassenen.
Hierdoor
is
het
manipulatieproces moeilijker op te merken door buitenstaanders. Eens de vertrouwensband tussen dader en kind gevormd is, kan de dader ongestoord zijn gang gaan. De vertrouwensband maakt het namelijk mogelijk om de medewerking te verkrijgen van het kind die dit contact zelfs zal
10 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 845. 11 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 2-7; H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS, “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 2-4, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 15 september 2014). 12 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS, “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 2-4, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 15 september 2014). 13 S. SMALLBONE, W.L. MARSHALL en R. WORTLEY, Preventing child sexual abuse, Devon, Willan Publishing, 2008, 39-42.
8
verzwijgen en geheimhouden voor de ouders, leerkrachten of andere betekenisvolle personen uit zijn omgeving.14 5.
STRAFBAARSTELLING - De wetgever heeft in 2012 een wetsvoorstel tot wijziging van het
Strafwetboek ingediend.15 Dit voorstel benadrukt het gevaar van grooming en stelt vast dat de bestaande strafbaarstellingen betreffende kindermisbruik niet voldoen om grooming te bestrijden. Dit voorstel wil daarom een afzonderlijke strafbaarstelling voor online grooming en een strafverzwaring voor grooming, zowel online als offline, invoeren. De wetgever is van mening dat de wetsartikels een welkome aanvulling zijn van het Strafwetboek en tevens ook het afkeurende signaal geven om zo grooming een halt toe te roepen. 16 De nieuwe wetsartikels moeten de kinderen strafrechtelijk beschermen tegen alle vormen van grooming, zowel offline als online. Het voorstel is aangenomen en heeft in april 2014 geleid tot de invoering van art. 377ter en 377quater Sw. Deze wetsartikels zijn in werking getreden op 10 mei 2014.17 I.4. PROBLEEMSTELLING
6.
HET
STRAFRECHT
- Het strafrecht beschermt fundamentele waarden die van groot belang zijn
voor het individu en de samenleving. Gedragingen die deze fundamentele waarden kunnen aantasten worden opgenomen in een strafbaarstelling, aangezien het legaliteitsbeginsel oplegt dat een gedraging enkel door of krachtens een wet strafbaar gesteld kan worden. Die waarden zijn echter onderhevig aan invloeden van buitenaf. Een samenleving streeft steeds naar vooruitgang en verandert op sociologisch, economisch en ook technologisch vlak. Het recht daarentegen hoort een vaste waarde te zijn, niet onderhevig aan de laatste grillen, maar dat zich wel kan aanpassen aan de noden van de samenleving. Het hoort de burgers een houvast te geven, rechtszekerheid te bieden en vooral willekeur te vermijden. Dus dient het strafrecht in een dynamische samenleving actueel te zijn, en blijven. Door de opbouw van de wettekst kunnen de oudere wetsartikels nog steeds toegepast worden in de huidige samenleving omdat ze zich lenen tot een teleologische interpretatie. De rechter mag dan bij het interpreteren van de strafbaarstelling de wil van de wetgever achterhalen. Wel dient de rechter steeds alert te zijn dat het feit onder de wettelijke definitie kan gebracht worden en dat er zekerheid is omtrent de wil van de wetgever. Hij mag dus bestaande strafbaarstellingen evolutief interpreteren, maar niet naar analogie redeneren want de rechter mag zelf geen nieuwe strafbaarstelling in het leven roepen. Die mogelijkheid tot 14
H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS, “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 2-4, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 15 september 2014); E. LIEVENS, “Risico’s voor jongeren op sociale netwerken bekeken vanuit juridisch perspectief” in P. VALCKE, P.J. VALGAEREN en E. LIEVENS, Sociale media. Actuele juridische aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2013, (29) 31; J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, 3; E. MARTELLOZZO, “Understanding the perpetrators’ online behaviour” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (104) 104. 15 Voorstel van wet tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5-1823/1. 16 Voorstel van wet tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5-1823/1, 8 en 11. 17 Voorstel van wet tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5-1823/1, 10-12; Wet 10 april 2014 betreffende de bescherming van minderjarigen tegen benadering met als oogmerk het plegen van strafbare feiten van seksuele aard, BS 30 april 2014 (ed. 1).
9
interpretatie zorgt er dus voor dat het strafrecht ook bij evoluties van een reeds bestaand misdrijf van toepassing blijft. Hierdoor moet niet elke situatie specifiek geregeld worden door een strafbepaling en kan overregulering vermeden worden. Door middel van interpretatie blijft het strafrecht, ondanks de vele veranderingen in de samenleving, toch nog steeds een actuele wettekst die de fundamentele waarden doorheen verschillende tijdsperiodes kan beschermen.18 7.
ULTIMUM REMEDIUM - Het strafrecht beschermt fundamentele waarden. Maar het raakt ook aan
fundamentele rechten van de burgers. Zo kent het strafrecht verstrekkende gevolgen doordat het de vrijheid van een persoon kan aantasten. Het strafrecht dient dus gezien te worden als het laatste redmiddel, enkel toe te passen wanneer minder ingrijpende maatregelen of reeds bestaande strafbaarstellingen geen oplossing bieden.19 8.
STRAFBAARSTELLING ONLINE GROOMING - Art. 377quater Sw. stelt online grooming strafbaar als de
gedraging waarbij een meerderjarige door middel van de informatie- en communicatietechnologie aan een minderjarige beneden de volle leeftijd van zestien jaar een voorstel doet tot ontmoeting met het oogmerk een misdrijf te plegen, bepaald in hoofdstuk V van het Strafwetboek of in de hoofdstukken VI en VII van titel VII (boek II), voor zover dit voorstel gevolgd is door materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden. 20 Het wetsartikel focust hierbij op de gedragingen die voorafgaan aan het eigenlijke kindermisbruik. Het stelt juist die voorafgaande communicatie- en manipulatiefase, die een voorbereiding is op het daadwerkelijk seksueel misbruik van een kind, strafbaar. Het uiteindelijk gepleegde misbruik blijft ook nog afzonderlijk strafbaar onder de reeds bestaande misdrijven, zoals onder meer aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Bijgevolg dient de vraag gesteld te worden of deze afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming dan eigenlijk wel nodig is.21 9.
BEDENKINGEN
-
Het
strafrecht
bevat
verschillende
strafbaarstellingen
betreffende
kindermisbruik, maar deze zijn volgens de wetgever niet voldoende om online grooming aan te pakken. Online grooming speelt zich immers af in een virtuele wereld en de huidige strafbaarstellingen schieten tekort doordat ze verouderd zijn en niet voorzien op deze technologische evolutie. Nochtans kan online grooming gezien worden als de voorbereidende fase op het daadwerkelijke misbruik. Dit roept de vraag op waarom online grooming niet bestraft kan worden onder de reeds bestaande strafbaarstellingen, met behulp van de regels van de poging. Indien online grooming leidt tot seksueel misbruik, kan de rechter terugvallen op de bestaande strafbaarstellingen van aanranding van de eerbaarheid, verkrachting … En als de dader niet verder geraakt dan de communicatie- en manipulatiefase, en het seksuele misbruik bijgevolg nooit 18 H.J.R. KAPTEIN, “Pleidooi voor strenge maatstaven van strafbaarstelling en straf” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (99) 108-109; MR. J. DE HULLU, Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 4-5 en 21; L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen, Intersentia, 2002, 1-2; F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 11. 19 P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Het leedprincipe, het strafbegrip en de schuld zonder straf. De fixatie op leedtoevoegende straffen in het strafrecht” in F. DERUYCK et al., Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, (129) 129-132. 20 Art. 377quater Sw. 21 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 4.
10
plaatsvindt, kan de rechter dan niet terugvallen op de regels van de poging? Bijgevolg rijst de vraag of de wetgever niet te snel naar een nieuwe strafbaarstelling gegrepen heeft en daardoor goede alternatieven over het hoofd gezien heeft. 10.
TEGENSTRIJDIGHEDEN - Het strafrecht is een veel gekozen vorm van handhaving, ondanks het
een laatste redmiddel hoort te zijn. De minder vergaande of reeds bestaande alternatieven worden vaker over het hoofd gezien en de afzonderlijke strafbaarstelling geniet de voorkeur. Ook bij online grooming blijken er toch nog andere mogelijkheden te zijn, maar heeft de wetgever niettemin een afzonderlijke strafbaarstelling ingevoerd. De bedoeling hierachter is om de minderjarigen te beschermen, eenduidige rechtspraak te krijgen en rechtszekerheid te bewerkstelligen. Maar kan deze goede intentie ook niet bereikt worden door middel van het reeds bestaande strafrecht of buitenjuridische
alternatieven?
Elke
specifieke
situatie
afzonderlijk
regelen
is
niet
altijd
aangewezen doordat het snel kan leiden tot overregulering, wat op zijn beurt kan leiden tot onoverzichtelijkheid. Bijgevolg dreigt het strafrecht zijn positie als laatste redmiddel te verliezen, als het telkens de eerste vorm van handhaving is dat de voorkeur geniet.22 11.
PROBLEEMSTELLING - Online grooming is nu een strafbaarstelling in het strafrecht, maar is dit
wel terecht? Bieden de bestaande misdrijven en de regels van de poging daadwerkelijk geen oplossing of is er sprake van overregulering? Kortom, voert de wetgever wel het correcte beleid door de afzonderlijke strafbaarstelling de voorkeur te geven? I.3. RELEVANTIE
12.
SOCIALE MEDIA - Het internet is een veelgebruikt communicatiemiddel dat nieuwe risico’s en
verantwoordelijkheden met zich meebrengt.23 Jong en oud begeven zich tegenwoordig op sites van sociale media. Er zijn minimumleeftijden verbonden aan het aanmaken van een profiel op dergelijke sites, maar dit is gemakkelijk te omzeilen. Vaak is het al voldoende om een vakje aan te vinken waarmee je aangeeft toch oud genoeg te zijn om een profiel aan te maken.24 Er is dan geen verdere controle meer en zo zijn er ook jonge kinderen met een profiel op sites zoals Facebook, Myspace, Twoo (het voormalige Netlog) …25 13.
REALITEIT - Veel ouders zien het gevaar niet in van een profiel op dergelijke sociale
netwerksites zoals Facebook. Nogal gemakkelijk veronderstellen ze dat hun kinderen enkel contact hebben met mensen die ze kennen en dus geen gevaar lopen. Alleen weten de ouders niet waar hun kinderen de grens trekken tussen kennen, herkennen en niet kennen. Een treffend voorbeeld hiervan is de ervaring van een elfjarig meisje. Ze was in de val gelopen van een pedofiel op het 22 P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Het leedprincipe, het strafbegrip en de schuld zonder straf. De fixatie op leedtoevoegende straffen in het strafrecht” in F. DERUYCK et al., Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, (129) 129-132. 23 P. GOTTSCHALK, “Characteristics of the internet and child abuse” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (27) 27-28. 24 E. LIEVENS, “Risico’s voor jongeren op sociale netwerken bekeken vanuit juridisch perspectief” in P. VALCKE, P.J. VALGAEREN en E. LIEVENS, Sociale media. Actuele juridische aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2013, (29) 29-30. 25 J. WOLAK, D. FINKELHOR, K.J. MITCHELL en M.L. YBARRA, “Online ‘predators’ and their victims”, American Psychologist February/March 2008, (111) 115.
11
internet via de sociale netwerksite Facebook. Toen gevraagd werd hoeveel Facebookvrienden ze had, kwam men uit op 109 personen. Van die 109 personen bleek ze uiteindelijk maar 9 personen echt te kennen. Ouders staan ‘in de echte wereld’ zeer argwanend tegenover nieuwe vriendjes van de kinderen, waar ze gaan spelen en wie er nog aanwezig is. Ze willen hun kinderen beschermen. Maar diezelfde ouders beseffen vaak nog te weinig dat hun kinderen, hoewel in de veilige cocon van een eigen thuis, toch benaderd kunnen worden door de foute mensen via het internet, op een sociaal netwerksite of tijdens een chatsessie. En van deze mensen worden de kinderen niet afgeschermd.26 14.
ONLINE
GROOMING
- Online grooming is een reeds bestaande strategie tot misbruik, maar in
een nieuw jasje. Het heeft zich aangepast aan de virtuele wereld en heeft juist hierdoor een grotere kans op slagen gekregen. Online grooming speelt zich nu grotendeels privé af, in een omgeving waar kinderen en jongeren vaak zonder toezicht bereikbaar zijn. Het is een zorgwekkende evolutie dat daders het internet misbruiken om een slachtoffer te vinden en te manipuleren. Dit druist in tegen de fundamentele waarden en normen van een samenleving waarin respect voor eenieder en voor de (seksuele) integriteit van een persoon centraal staan. De staat moet daarom ingrijpen en voorzien in een mogelijkheid tot handhaving. De strijd tegen online grooming moet ingezet worden en het is aan de staat en de wetgever om te bepalen hoe dit het best
gerealiseerd
kan
worden.
De
wetgever
heeft
in
zijn
beleid
geopteerd
voor
een
strafbaarstelling, maar is dit wel de beste oplossing? Pakt de strafbaarstelling online grooming op een effectieve manier aan en is deze ook daadwerkelijk hanteerbaar of zijn het loze woorden?27 I.4. ONDERZOEKSVRAAG EN ONDERZOEKSMETHODE
15.
ONDERZOEKSVRAAG - De hoofdonderzoeksvraag stelt het beleid van de wetgever betreffende
online grooming in vraag. Online grooming is nu een strafbaarstelling in het strafrecht, maar is dit geoorloofd? Er lijken alternatieven mogelijk te zijn binnen het reeds bestaande strafrecht zoals bestaande misdrijven en de regels van de poging. Met andere woorden, voert de wetgever wel het correcte beleid door de afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming de voorkeur te geven? 16.
STRAFRECHT - Hoofdstuk 1 geeft een beschrijvende weergave van het strafrecht en de
strafbaarstelling. Eerst volgt een korte omschrijving van de onderdelen die het strafrecht vormen. Daarna komen de functies en de invulling aan bod. Dit hoofdstuk maakt duidelijk wat het strafrecht is en welke doelstelling het heeft. Dit is nodig om later het beleid van de wetgever te analyseren in het licht van de doelstelling van het strafrecht. Zo kan onderzocht worden of de afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming voldoet aan het doel van het strafrecht en of dit de correcte wijze van handhaving is. 17.
TOETSINGSSCHEMA - Hoofdstuk 2 vertrekt vanuit een crimineel-politiek toetsingsschema voor
de primaire criminalisering. De criminele politiek van de wetgever betreft de afwegingen die deze 26
P. DE WAELE, Kan je een geheim bewaren?, Leuven, Van Halewyck, 2011, 145-146. Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 8 en 11. 27
12
maakt om te beslissen of het wenselijk is om een bepaalde gedraging op te nemen in een strafbaarstelling. Het toetsingsschema bevat verschillende beginselen die aan de basis (kunnen) liggen van een strafrechtelijk beleid. De diverse criteria worden gebruikt bij het analyseren van een bepaalde gedraging om te achterhalen of een afzonderlijke strafbaarstelling wenselijk is of niet. De beginselen worden als volgt besproken: het beginsel van aannemelijkheid en motivering van de schade, het tolerantiebeginsel, het subsidiariteitsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, het legaliteitsbeginsel en het beginsel van praktische hanteerbaarheid en effectiviteit. Het gebruikte crimineel-politiek toetsingsschema is opgesteld door de Nederlandse em. prof. mr. TH.A.
DE
ROOS.28 De criteria worden geduid in het tweede hoofdstuk om later terug aan bod te
komen in hoofdstuk 4. Dan zal het schema functioneren als toetsingskader waarbinnen de gedraging van online grooming getoetst zal worden. Uit deze toetsing zal dan blijken of de wetgever er goed aan gedaan heeft om over te gaan tot een afzonderlijke strafbaarstelling, of niet. Dit hoofdstuk speelt een belangrijke rol in het beantwoorden van de hoofdonderzoeksvraag. Het beleid van de wetgever wordt beoordeeld aan de hand van het crimineel-politiek toetsingsschema. Het handhavingsbeleid van de wetgever wordt onder de loep genomen om na te gaan of hij op een juiste wijze het afwijkende gedrag, online grooming, beoordeeld heeft en bijgevolg op een goede manier gereageerd heeft.
DE
ROOS heeft een toetsingsschema uitgewerkt
dat de redenering achter het strafrechtelijk beleid weergeeft aan de hand van verschillende ordeningsconcepties. Deze beginselen hebben geen wettelijke status, maar functioneren als belangrijke criteria waarmee de wetgever rekening kan houden bij het evalueren van een bepaalde afwijkende gedraging. De verzameling van beginselen zijn dus de ordeningsconcepties waar de wetgever rekening mee houdt wanneer hij beslist om een bepaalde gedraging op te nemen in een afzonderlijke strafbaarstelling of toch beslist om hiervan af te zien. Het toetsingsschema van
DE
ROOS is toegespitst op economische delicten, maar is toch
relevant voor dit onderzoek. De beginselen zijn namelijk enerzijds zeer duidelijk omschreven en geduid en anderzijds krijgen ze een verduidelijking in de praktijk door de aangehaalde voorbeelden uit de economische delicten. Dit geeft op een heldere en praktische manier de toepassing
en
relevantie
weer
van
het
crimineel-politiek
toetsingsschema
waardoor
het
gemakkelijk toepasbaar is op andere gedragingen en mogelijke misdrijven. 18.
GROOMING - Hoofdstuk 3 definieert uitvoerig alle aspecten van grooming. Eerst volgt een
uiteenzetting van ‘grooming’ als term om daarna dieper in te gaan op ‘grooming’ als proces. Hierbij worden de verschillende fases beschreven die de dader doorloopt en wat hij hiermee hoopt te bereiken. Dit geeft een duidelijk inzicht betreffende het afwijkende gedrag en vergemakkelijkt de analyse die later volgt aan de hand van het toetsingsschema van
DE
ROOS. Vervolgens wordt
een wettelijk kader geschetst van dit misdrijf, zowel op nationaal als internationaal niveau. Zo is de doorwerking van het internationale recht in het nationale recht duidelijk zichtbaar en kan de beleidsvrijheid van de nationale wetgever duidelijk afgebakend worden. Tot slot volgt een bespreking van de constitutieve bestanddelen van online grooming zoals opgenomen in art. 377quater Sw. en geduid in de hiermee gepaard gaande wetgevende documenten. Dit hoofdstuk 28 Prof. mr. Th.A. de Roos beschikt over een vergaande kennis van het straf- en strafprocesrecht en is verbonden als emeritus aan Tilburg University, in het departement ‘criminal law’; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 263 p.
13
beoogt alle facetten van (online) grooming te bespreken. Hierdoor wordt er een uitvoerige analyse gemaakt die verduidelijkt in welke mate er sprake is van afwijkend gedrag. Deze grondige beschrijving maakt het mogelijk om later een uitgebreide toetsing door te voeren in hoofdstuk 4. De ordeningsconcepties kunnen dan naar behoren getoetst worden om na te gaan of de afzonderlijke strafbaarstelling inzake online grooming daadwerkelijk de juiste keuze is. 19.
TOETSING
GROOMING
- Hoofdstuk 4 toetst het afwijkende gedrag van online grooming aan de
criteria van het toetsingsschema van
DE
ROOS. Indien nodig worden de constitutieve elementen en
hun invulling aangehaald om te beoordelen of de wetgever een juiste toetsing doorgevoerd heeft. Dit hoofdstuk bevat het sluitstuk van het onderzoek. In de toets komen alle elementen samen en volgt er een evaluatie of de afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming effectief de juiste beleidshandeling is of niet. Het onderzoek naar de wenselijkheid van de strafbaarstelling van online grooming vertrekt vanuit het crimineel politieke beleid van de wetgever. Aan de hand van de voorbereidende documenten
die
geleid
toetsingsschema van
DE
hebben
tot
de
afzonderlijke
strafbaarstelling
enerzijds,
en
het
ROOS anderzijds, wordt het crimineel politieke beleid van de wetgever
inzake online grooming ontleed en kritisch geëvalueerd. Op basis van de criminele politiek, het handhavingsbeleid van de wetgever, wordt de wenselijkheid van de afzonderlijke strafbaarstelling geanalyseerd. De afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming doorstaat de toets enkel wanneer alle criteria van het crimineel-politiek toetsingsschema voldaan zijn.
DE
ROOS stelt dat de eerste twee
beginselen voldaan moeten zijn opdat de andere toetsingsbeginselen aan bod kunnen komen. Allereerst dient de schade van het afwijkende gedrag van online grooming aannemelijk te zijn en moet het gemotiveerd kunnen worden. Ten tweede hoort het een gedraging te zijn waartegenover men zich niet tolerant dient op te stellen. Als de afwijkende gedraging van online grooming deze toets doorstaat wordt overgegaan tot de overige beginselen zoals het subsidiariteitsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, het legaliteitsbeginsel en het beginsel van praktische hanteerbaarheid en effectiviteit. Als aan al deze zes criteria voldaan is, hoort online grooming thuis in het Strafwetboek in een afzonderlijke strafbaarstelling. 20.
BESLUIT - Tot slot volgt het besluit. Hierin worden de bevindingen uit het onderzoek
samengevat en wordt een antwoord geboden op de probleemstelling. Het besluit zal aantonen of de afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming de juiste beleidskeuze is of niet.
14
HOOFDSTUK 1. HET DOEL VAN DE STRAFBAARSTELLING BINNEN HET STRAFRECHT
21.
INLEIDING - Om de wenselijkheid van de strafbaarstelling van online grooming te
onderzoeken, komt eerst het strafrecht aan bod. Dit hoofdstuk gaat dieper in op de bestanddelen van het strafrecht, maar focust vooral op de strafbaarstelling en de nagestreefde doelstelling. Later komen de functies en invulling van het strafrecht aan bod. Dit is om duidelijk aan te geven welke doelstelling de strafbaarstelling van online grooming zou moeten behelzen. 22.
SANCTIE - Het strafrecht is een beheerst recht tot straffen. De afwijkende gedraging dient op
een objectieve wijze beoordeeld te worden zonder dat er emoties meespelen. Straffen worden opgelegd als vergelding voor een afwijkend gedrag, maar wraakprocessen mogen geen rol spelen in het strafrecht. Het is belangrijk dat de wetgever nagaat wanneer en vooral waarom een bepaalde gedraging onrechtmatig is. Dit is nodig om een persoon strafrechtelijk aansprakelijk29 te stellen en bijgevolg te kunnen sanctioneren.30 Bijgevolg dient de wetgever op een beredeneerde wijze de afwijkende gedraging af te bakenen om zo de beslissing te maken of de gedraging een plaats krijgt in het Strafwetboek of niet.31 23.
STRAFBAARSTELLING - Het strafrecht van een maatschappij toont aan wat wel en niet kan
binnen een bepaalde samenleving, in een bepaalde tijdsperiode. Onaanvaardbare gedragingen die de staat niet tolereert worden opgenomen in een strafbaarstelling. Bijgevolg geeft een strafbaarstelling aan wanneer iemand strafrechtelijk aansprakelijk is voor zijn daden en in aanmerking komt voor een strafrechtelijke sanctie. Op deze wijze wil de staat het afwijkende gedrag ontmoedigen en houdt het de straf als een stok achter de deur om gehoorzaamheid af te dwingen. Niet enkel de burgers zijn gebonden door het strafrecht, ook de overheid is eraan onderworpen. Het strafrecht legt de handelingsvrijheid van beide partijen aan banden. Enerzijds beschermt het namelijk de fundamentele waarden en normen binnen een samenleving en geeft de burgers een duidelijk afgebakende gedragsvrijheid. Maar anderzijds geeft het ook aan de staat de
29 P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Het leedprincipe, het strafbegrip en de schuld zonder straf. De fixatie op leedtoevoegende straffen in het strafrecht” in F. DERUYCK, M-A- BEERNAERT, H. BERKMOES, S. BERNEMAN, H.D. BOSLY, E. BREWAEYS, C.P.M. CLEIREN, N. COLETTE-BASECQZ, G.J.M. CORSTENS, P. DE HERT, K. DE SCHEPPER, B. DE SMET, M. DE SWAEF, D. DE WOLF, B. DEJEMEPPE, F. D'HONT, P. DUINSLAEGER, M. FAURE, D. FLORE, T. FREYNE, F. GOOSSENS, S. GUTWIRTH, K. HANOULLE, D. HOLSTERS, F. HUTSEBAUT, L. HUYBRECHTS, C. IDOMON, A. JACOBS, F. KÉFER, N. KEIJZER, B.F. KEULEN, J. KIRKPATRICK, O. KLEES, F. KUTY, J-F- LECLERCQ, K. LEMMENS, P. LEMMENS, W.M. LIMBORGH, B. MAES, P. MAFFEI, M. MAUS, J. MEESE, O. MICHIELS, E. MYJER, J.F. NIJBOER, W. RAUWS, D. ROEF, F. ROGGEN, J. ROZIE, M. ROZIE, K. SALOMEZ, F. SCHUERMANS, P. TRAEST, F. TULKENS, D. VAN DAELE, M. VAN DE KERCHOVE, W. VAN EECKHOUTTE, K. VAN HOOGENBEMT, A. VAN INGELGEM, S. VAN OVERBEKE, F. VAN VOLSEM, D. VANDERMEERSCH, J. VANHEULE, F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, P. WAETERINCKX en A. WINANTS, Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, (129) 129-132 en 147-148. 30 P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Het leedprincipe, het strafbegrip en de schuld zonder straf. De fixatie op leedtoevoegende straffen in het strafrecht” in F. DERUYCK et al., Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, (129) 129-132; J.A.E. BUISKOOL, Mogen wij straffen?, Zwolle, Tjeenk Willink,1941, 39. 31 C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 16; N. KEIJZER, “Het verschijnsel straf en zijn rechtvaardiging” in F. DERUYCK et al., Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, (453) 456; F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 1; MR. J. DE HULLU, Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 1; S. SMALLBONE, W.L. MARSHALL en R. WORTLEY, Preventing child sexual abuse, Devon, Willan Publishing, 2008, 94-97.
15
bevoegdheid om in te grijpen op deze (gedrags-)vrijheid, maar wel enkel bij de overtreding van een strafbaarstelling waardoor de beschermde waarden en normen in het gedrang komen.32 AFDELING 1. SCHETS STRAFRECHT
24.
MAATSCHAPPELIJKE
ORIËNTATIE
- Het strafrecht dient een houvast te bieden in een steeds
veranderende maatschappij. Een samenleving streeft steeds naar vooruitgang op alle vlakken. Aangezien het strafrecht een weergave is van de fundamentele waarden en normen van een bepaalde samenleving op een bepaald moment, is het soms moeilijk om relevant te blijven doorheen de verschillende evoluties. Het strafrecht dient bijgevolg mee te evolueren met de samenleving die gevoelig is aan mentaliteitswijzigingen. Door middel van interpretatie van de rechtsregel is het strafrecht nog steeds zeer relevant en actueel (supra nr. 6). De rechtsregels lenen zich voor een teleologische interpretatie waarbij de bedoeling van de wetgever gemakkelijk te achterhalen is aan de hand van allerhande wetgevende documenten en parlementaire voorbereidingen. Dit laat de rechter toe om oude rechtsregels evolutief te interpreteren zodat ze in een latere samenleving nog steeds actueel zijn en hem op een passende en voldoende wijze toelaten recht te spreken. Hierdoor hoort de wetgever enkel in specifieke gevallen over te gaan tot een uitbreiding van het strafrecht.33 25.
SENSU
strafrecht.
LATO
- Het Belgische strafrecht in de ruime zin omvat het materieel en het formeel
34
Het materieel strafrecht is het geheel van rechtsregels die bepalen onder welke voorwaarden handelingen of onthoudingen als misdrijven kunnen worden beschouwd. Het materieel strafrecht behelst ook rechtsregels die betrekking hebben op de strafrechtelijke sancties die gepaard gaan met de misdrijven.35 Het formeel strafrecht is het geheel van procedureregels. Deze rechtsregels hebben betrekking op de vaststelling van misdrijven en de opsporing, vervolging, berechting van de personen die ervan verdacht worden een misdrijf te hebben gepleegd.36 26.
RECHTSZEKERHEID - De beschermende functie van het materieel en formeel strafrecht bestaat
erin om ongerechtvaardigd strafrechtelijk ingrijpen door de overheid te vermijden. Het biedt rechtszekerheid aan de burger en probeert willekeur te vermijden. Het bestraffen van 32
C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 7 en 9; MR. J. DE HULLU, Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 1 en 4. 33 H.J.R. KAPTEIN, “Pleidooi voor strenge maatstaven van strafbaarstelling en straf” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (99) 108-109; MR. J. DE HULLU, Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 4-5 en 21; L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen, Intersentia, 2002, 1-2; F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 11. 34 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 2. 35 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012 2. 36 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 2.
16
onschuldigen
moet
voorkomen
worden
en
het
overheidsoptreden
dient
een
adequate
strafrechtsbedeling te kennen. Daarnaast reguleren de rechtsregels ook het overheidsoptreden. De staat dient net zoals zijn burgers de rechtsregels te respecteren. Enkel dan kan ze legitiem opkomen tegen criminaliteit, daders vervolgen en berechten en slachtoffers beschermen. Het strafrecht waarborgt de wettelijke basis van het overheidsoptreden tegen de strafbaar gestelde misdrijven, op de door de wet voorgeschreven wijze.37 AFDELING 2. FUNCTIES VAN HET STRAFRECHT
27.
BESCHERMING - Het strafrecht beschermt de samenleving als een geheel. Dit omvat enerzijds
de ordening van de samenleving, en anderzijds de vrijheid en veiligheid van de burgers.38 Het gereguleerd geweldsmonopolie ligt bij de overheid. Enkel zij kan en mag optreden tegen schadelijk en afwijkend gedrag. Doordat de overheid ook onderworpen is aan de rechtsregels, is het
overheidsoptreden
wettelijk
aan
banden
gelegd.
Hierdoor
krijgt
het
strafrecht
een
beschermingsfunctie die garandeert dat er geen willekeurig overheidsoptreden kan plaatsvinden.39 Doordat het strafrecht een gereguleerd recht tot straffen is en inhoudelijk afgestemd is op de waarden en normen van de samenleving, kan het verbod op eigenrichting gemakkelijk gehanteerd worden. De burgers weten immers dat de overheid samen met het strafrecht de daders tot de orde kan roepen en zo zorgt voor rechtvaardigheid.40 Verder beschermt het strafrecht ook de burgers. Dit gebeurt aan de hand van het strafrechtelijk waarborgen van de waarden en normen die van fundamenteel belang zijn in een samenleving. Dit is de bescherming van rechtsgoederen, belangen waarover gewaakt wordt door de rechtsorde. Normen en waarden zoals ‘niet stelen’, ‘niet liegen’ en ‘elkaar respecteren’ zijn gewaarborgde rechtsgoederen. Doordat deze waarden en normen vaak een momentopname zijn in een bepaalde samenleving, is een evolutie van de beschermde rechtsgoederen mogelijk. Zo stamt het rechtsgoed ‘eigendom’ al uit de Middeleeuwen, maar heeft het rechtsgoed ‘privacy’ vooral de laatste jaren aan belang gewonnen door de evoluties op onder meer technologisch vlak.41 Door de opname van de rechtsgoederen in het strafrecht beogen de wetgever en de staat een zekere gedragsbeïnvloedende werking (infra nr. 28). Daarom gaan de strafbaarstellingen gepaard met een sanctie om dergelijk afwijkend gedrag dat niet getolereerd wordt af te raden. Indien er toch een overtreding plaatsvindt, kan de staat ingrijpen, maar enkel volgens de regels van het strafrecht. Hierdoor wordt de burger dan weer beschermd tegen de willekeur van de staat. Bijgevolg waakt het strafrecht over de verschillende verhoudingen in de samenleving. Het
37 J. THEUNIS, De exceptie van onwettigheid, Brugge, Die Keure, 2011, 83; F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 3; C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 7; M.S. GROENHUIJSEN, Straf en wet, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 31. 38 MR. J. DE HULLU, Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 20-21. 39 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 42. 40 C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 7; MR. J. DE HULLU, Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 20-21. 41 L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen, Intersentia, 2002, 1-3.
17
beschermt de horizontale relatie tussen de burgers, maar ook de verticale relatie tussen de staat en de burgers.42 28.
COMMUNICATIEVE
FUNCTIE
- Iedere burger beschikt over rechten en bijgevolg over een zekere
handelingsvrijheid. De rechten van de ene burger stoppen waar de rechten van een andere burger beginnen. Deze dunne grens is niet altijd gemakkelijk vast te stellen. Het strafrecht probeert deze grens te verwoorden en te beschermen. Het reguleert het samenleven van de burgers en voorziet in ordehandhaving wanneer er rechten geschonden worden. Bijgevolg is het strafrecht een bron van informatie voor de burgers. Het maakt duidelijk welk gedrag aanvaard wordt in de samenleving en welk gedrag niet. Zo tracht het strafrecht de maatschappij te ordenen en krijgt het een gedragsbeïnvloedende werking. Het maakt duidelijk aan de burgers wanneer zij strafrechtelijk aansprakelijk zijn en hierdoor in aanraking kunnen komen met een strafrechtelijke sanctie. 43 Hierdoor zal hun gedrag aangepast worden aan wat sociaal wenselijk is in een maatschappij volgens de maatschappelijke orde. Dit is een gevolg van de communicatieve functie die tevens ook functioneert als een waarschuwingsfunctie. Het strafrecht laat de burgers vrij in hun handelingen, maar ontraadt hen om afwijkend gedrag te stellen door hieraan sancties te koppelen.44 29.
RECHTSZEKERHEID - Uit de communicatieve functie en de bescherming van de burgers vloeit
een zekere rechtszekerheid voort. Dit gevoel van rechtszekerheid bij de burger is een gevolg van het legaliteitsbeginsel. Het adagium ‘nullum crimen, nulla poena sine lege’ stelt dat er geen misdrijf, geen straf is zonder wet. Uitsluitend krachtens of door een wet kan een gedraging strafbaar gesteld worden. Ook de hieraan verbonden straffen moeten ingevoerd worden door een wet. Er kan dus slechts strafrechtelijke aansprakelijkheid zijn als er een wet is die de aansprakelijkheid voor die welbepaalde gedraging bevat. Ook het overheidsoptreden is gebonden aan, en bijgevolg gelimiteerd tot, wat in het strafrecht is opgenomen. De burgers hoeven dus niet te vrezen voor willekeurig overheidsoptreden en kennen een zekere gemoedsrust door het legaliteitsbeginsel.45
42
MR. J. DE HULLU, Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 20-21; L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen, Intersentia, 2002, 1-3. 43 P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Het leedprincipe, het strafbegrip en de schuld zonder straf. De fixatie op leedtoevoegende straffen in het strafrecht” in F. DERUYCK et al., Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, (129) 136-138. 44 F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 20-21; X, “Recht in onze samenleving”, www.advocaat.be/Page.aspx?genericid=20 (consultatie op 7 november 2014); MR. J. DE HULLU, Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 1-4 en 25; F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 11 en 42. 45 J. ROZIE, “Naar de vrijheidsstraf als ultimum remedium: een weg bezaaid met wolfijzers en schietgeweren”, NC 2015, (1) 1-14; F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 18; MR. J. DE HULLU, Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 26; J.P. VAN DER LEUN, “Strafbaarstelling en evidence vanuit criminologisch perspectief” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (25) 28; M.S. GROENHUIJSEN, Straf en wet, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 31.
18
AFDELING 3. INVULLING VAN HET STRAFRECHT
30.
ULTIMUM
REMEDIUM
- Het strafrecht is zeer ingrijpend. Het raakt aan een van de meest
fundamentele rechten van burgers, hun vrijheid. Hierdoor kent het strafrecht verstrekkende gevolgen. 46 Bijgevolg dient het enkel ingezet te worden als laatste redmiddel, enkel wanneer minder ingrijpende alternatieven tekort schieten als handhaving. De opname van een handeling in het strafrecht als zijnde een misdrijf, hoort dan ook de laatste maatregel te zijn en nooit een evidentie.47 31.
CRIMINELE POLITIEK - De wetgever beslist welke gedragingen strafbaar gesteld moeten worden
en welke niet. Dit is een complexe afweging die vergaande gevolgen heeft. De wetgever kan namelijk iemands daden afkeuren.48 Bijgevolg dient de wetgever een criminele politiek te voeren waarbij hij op een rationele wijze omgaat met de afwijkende gedragingen, om zo op een objectieve manier te kunnen beslissen of de gedraging afgekeurd moet worden en een strafbaarstelling wenselijk is. De staten voeren graag een soeverein strafbaarstellingbeleid, zonder veel invloed van buitenaf. Er is echter vaak geen vast stappenplan om dit beleid consistent te voeren. Bij sommige afwijkende gedragingen zal de wetgever strafrechtelijk ingrijpen op basis van de hoeveelheid schade dat dit kan veroorzaken. In andere situaties zal de wetgever een nieuwe en onduidelijke situatie willen reguleren om terug rechtszekerheid te verwezenlijken. Soms is er ook geen geschikt alternatief waardoor het strafrecht het laatste en enige redmiddel is. Bijgevolg is er vaak geen sprake van een consistent strafbaarstellingbeleid. Er is geen coherent stappenplan dat de wetgever volgt om een consequent handhavingsbeleid te voeren.49 DE
ROOS heeft een crimineel-politiek toetsingsschema opgesteld. Het omvat criteria die in
een specifieke situatie van strafbaarstelling kunnen geanalyseerd en geëvalueerd worden door de wetgever. de
DE
ROOS definieert criminele politiek als volgt: “Criminele politiek is de ontwikkeling en
toepassing
van
ordeningsconcepties
met
betrekking
tot
afwijkend
gedrag
zoals
dat
maatschappelijk is gedefinieerd, waarbij centraal staat de reikwijdte en inrichting van strafrecht en strafrechtspleging.”50 Als afwijkend gedag zich voordoet, zal dit objectief geanalyseerd moeten worden.
Bij
deze
evaluatie
kunnen
beginselen
zoals
het
legaliteitsbeginsel
of
het
rechtszekerheidsbeginsel een rol spelen. Ook alternatieven kunnen in overweging genomen worden om te onderzoeken of het strafrecht wel nodig is om een adequate handhaving te 46
P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Het leedprincipe, het strafbegrip en de schuld zonder straf. De fixatie op leedtoevoegende straffen in het strafrecht” in F. DERUYCK et al., Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, (129) 129-132. 47 A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, IX; C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 10; J.P. VAN DER LEUN, “Strafbaarstelling en evidence vanuit criminologisch perspectief” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (25) 28-29. 48 J.A.E. BUISKOOL, Mogen wij straffen?, Zwolle, Tjeenk Willink,1941, 39. 49 C.P.M. CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, “Inleiding: Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (1) 1; C. KELK, “Strafrecht in de maalstroom van de tijd: van humaan tot hardvochtig” in T. SPAPENS, M. GROENHUIJSEN en T. KOOIJMANS , Universalis, Antwerpen, Intersentia, 2011, (153) 153-154; MR. J. DE HULLU, Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 22; F. FIJNAUT, “De criminele politiek in de Europese gemeenschap”, Panopticon 1992, (572) 572. 50 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 11.
19
bewerkstelligen. Er gaat met andere woorden een beleid gevoerd worden, een criminele politiek. De gedraging zal geëvalueerd worden in kader van de maatschappij en het reeds bestaande handhavingssysteem. Het beleid dient bijgevolg na te gaan of de gedraging het best gebaat is met een afzonderlijke strafbaarstelling, of dat de wetgever hiervan moet afzien.51 32.
BELANG
CRIMINELE POLITIEK
- Niet elk afwijkend gedrag mag aanleiding geven tot een
strafbaarstelling. Alternatieven dienen bijgevolg steeds onderzocht te worden om enerzijds het ultimum remedium van het strafrecht te vrijwaren, en anderzijds te kunnen voorzien in de best passende handhaving. Het strafrecht biedt namelijk niet altijd een oplossing voor de werkelijke aard van het probleem. Het strafrecht kent een zekere gedragsregulerende werking, maar kan enkel
ingrijpen
nadat
de
verboden
gedraging
al
gesteld
is.
Het
is
een
repressieve
handhavingsmaatregel dat enkel achteraf kan ingrijpen. Het strafrecht biedt dan geen enkele oplossing voor enerzijds het delict en de delinquent, en anderzijds het voorkomen van de handeling. Bijgevolg komt een consistent crimineel handhavingsbeleid, waarbij elke gedraging afdoende geanalyseerd wordt om vervolgens te beslissen of een strafbaarstelling wenselijk is, de samenleving en het strafrecht ten goede.52
51 C.P.M. CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, “Inleiding: Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (1) 1; C. KELK, “Strafrecht in de maalstroom van de tijd: van humaan tot hardvochtig” in T. SPAPENS, M. GROENHUIJSEN en T. KOOIJMANS , Universalis, Antwerpen, Intersentia, 2011, (153) 153-154. 52 C. KELK, “Strafrecht in de maalstroom van de tijd: van humaan tot hardvochtig” in T. SPAPENS, M. GROENHUIJSEN en T. KOOIJMANS , Universalis, Antwerpen, Intersentia, 2011, (153) 153-154; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 11-13 en 17.
20
HOOFDSTUK 2. TOETSINGSSCHEMA PRIMAIRE CRIMINALISERING
33.
INLEIDING - De inhoud van het strafrecht is het gevolg van de gevoerde criminele politiek van
de wetgever. Wanneer een nieuwe afwijkende gedraging zich voordoet, zal de wetgever deze objectief moeten evalueren. Een afwijkende gedraging hoort niet per definitie thuis in het strafrecht. Een afwijkende gedraging is ook niet steeds slecht en vraagt dus niet altijd om een handhavingsmaatregel. Dit beleid van ‘strafbaar stellen of niet’ is het gevolg van verschillende afwegingen die de wetgever maakt. Hierbij zal hij rekening houden met onder meer de doelstelling van het strafrecht of de positie van het strafrecht als ultimum remedium, maar zijn beslissing kan ook gestoeld zijn op het legaliteitsbeginsel. Niet enkel de visie van de strafwetgever is doorslaggevend bij deze afweging. Een debat tussen regering en parlement, dat de gedraging vanuit een andere invalshoek bekijkt, kan bijdragen aan de uiteindelijke beslissing. De reactie van de maatschappij op een bepaalde handeling kan ook in overweging genomen worden bij de evaluatie van de gedraging. Al deze verschillende zienswijzen dragen bij tot een gevarieerd handhavingsproces.53 Dit hoofdstuk focust op het toetsingsschema voor de primaire criminalisering. Dit is de strafbaarstelling door de wetgever. Het duidt op het omzetten van de gedraging in een strafrechtelijke norm. Het toetsingsschema van
DE
ROOS bevat zes beginselen op basis waarvan de
wetgever kan evalueren of hij moet overgaan tot een afzonderlijke strafbaarstelling of niet. Eerst worden de beginselen beschreven waardoor de idee achter het criminele beleid verduidelijkt wordt. Dit vergemakkelijkt de uiteindelijke toets van de strafbaarstelling van online grooming in hoofdstuk 4.54 AFDELING 1. DOEL
34.
TOETSINGSSCHEMA CRIMINELE POLITIEK -
DE
ROOS geeft aan de hand van zijn toetsingsschema het
beleid van de wetgever ten aanzien van de strafbaarstelling weer. Zijn doel hierbij is om een objectieve weergave van het beleidsproces te geven. Het theoretisch kader dat hij naar voor brengt dient ter analysering en beoordeling van de strafrechtsvorming. Hierdoor is het toetsingsschema geschikt om (niet-)strafbaarstellingen te analyseren en beoordelen. Bijgevolg is het toetsingsschema een uiting van de criminele politiek die voorafgaat aan het invoeren van een strafbaarstelling.55
53
TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 1 en 12. F. TULCKENS en M. VAN DE KERCHOVE, Introduction au droit pénal. Aspects juridiques et criminologiques, Diegem, Story-Scientia, 1997, 59; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 1 en 11. 55 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 1-4 en 9-11; C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 15-16. 54
21
AFDELING 2. BEGINSELEN
35.
ORDENINGSCONCEPTIES
-
De
criminele
politiek
betreft
de
beleidskeuzes
achter
het
handhavingsbeleid van de wetgever. De afweging die de wetgever maakt moet steeds voldoende onderbouwd zijn. Aan de basis van de criminele politiek liggen ordeningsconcepties. Deze criteria vormen het kader waarbinnen de afweging tot strafbaarstelling gemaakt wordt.56 36.
BEGINSELEN - Het toetsingsschema bestaat uit zes beginselen: het beginsel van de
aannemelijkheid en motivering van de schade; het tolerantiebeginsel; het subsidiariteitsbeginsel; het
proportionaliteitsbeginsel;
hanteerbaarheid en effectiviteit. DE
het
legaliteitsbeginsel
en
het
beginsel
van
praktische
57
ROOS heeft bewust de volgorde van de beginselen gekozen. De toetsing van de eerste
twee beginselen (beginsel van aannemelijkheid en motivering van de schade; tolerantiebeginsel) dient positief te zijn opdat de andere criteria getoetst mogen worden. Deze volgorde vloeit voort uit de bevoegdheid van de staat om over te gaan tot strafrechtelijke sanctionering. Dit is namelijk enkel mogelijk als er enerzijds sprake is van schade, en anderzijds wanneer de afwijkende gedraging niet getolereerd kan worden in de samenleving.58
2.1. BEGINSEL VAN AANNEMELIJKHEID EN MOTIVERING VAN DE SCHADE (IN DUBIO PRO LIBERTATE)
37.
BEVOEGDHEID - Vooraleer er kan ingegrepen worden, moet de staat nagaan of hij bevoegd is
om op te treden. Deze bevoegdheid is enkel aanwezig bij gedragingen. Wanneer het gaat om louter intenties en neigingen is de staat niet bevoegd tot optreden.59 Ook het Belgische strafrecht stelt dat er sprake moet zijn van een uitwendig waarneembare gedraging. Een misdadige gedachte is bijgevolg enkel strafbaar bij veruitwendiging in een gedraging die beschermde rechtsgoederen of rechtsbelangen schendt of in gevaar brengt.60 38.
SCHADE-OORDEEL - Na het vaststellen van de bevoegdheid van de staat, volgt de controle of
het schade-oordeel op redelijke wijze tot stand is gekomen. De wetgever dient eerst te onderzoeken of het afkeurende oordeel vanuit de maatschappij, betreffende de afwijkende gedraging, oprecht en consistent is. Vervolgens dient het schade-oordeel onderbouwd te worden aan de hand van onderzoeksresultaten. Dit zijn respectievelijk het normatief-moreel component en het empirisch component van het schade-oordeel.61 56 C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 10 en 13; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 53. 57 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 54-79. 58 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 54. 59 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 54. 60 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 44. 61 C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 11-12; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van
22
De wetgever moet de schade vaststellen of aannemelijk kunnen maken vooraleer een gedraging als problematisch en schadelijk gekarakteriseerd kan worden. Alvorens de staat zichzelf bevoegd kan verklaren is het dus belangrijk dat de problematische situatie in kaart gebracht wordt. Dit wil zeggen dat er een concrete definiëring opgesteld moet worden van de problematische context, problematische gedraging(en) en de hieruit voortvloeiende schade.62 39.
MAATSCHAPPELIJKE
CONTEXT
- De samenleving brengt vaak zelf maatschappelijke problemen
onder de aandacht vanuit verschillende standpunten. De media en diverse actiegroepen spelen hierin een belangrijke rol. Deze actoren geven elk hun persoonlijke visie betreffende de problematiek waardoor er verschillende standpunten duidelijk worden. Zij zetten deze standpunten kracht bij aan de hand van gegevens die in hun voordeel spelen. Ter verduidelijking het voorbeeld van het kappen van een groot stuk bos voor een fabriek. De milieuactiegroep kan aanvoeren dat dit een negatieve invloed heeft op luchtkwaliteit, er hierdoor een groot stuk natuur verloren gaat en er zo nog minder groen is in de streek. Maar de instanties die de vergunning hebben verleend aan de fabriek kunnen dan weer de positieve invloed voor de tewerkstelling aanhalen in tijden van crisis en een gunstig rapport voorleggen waarin de fabriek aantoont dat hun uitstoot helemaal niet zo een negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit. Hierdoor is er een grote verzameling van gegevens, zij het wel dat ze selectief vergaard zijn. Zo krijgt de staat al veel informatie binnen vanuit verschillende invalshoeken.63 Wanneer de samenleving zelf problemen onder de aandacht brengt omdat er volgens hun sprake is van schade, is het belangrijk dat hun mening hierover werkelijk zo is en dat die ook zo blijft. Wanneer zij van oordeel zijn dat er daadwerkelijk sprake is van schade, mag hun mening hierover niet snel veranderen en moet deze consistent zijn om te kunnen spreken van een schadeoordeel. Het schade-oordeel is een moreel oordeel. Hierdoor zullen de opvattingen van de actoren verschillen van elkaar omdat zij elk een oordeel vormen op basis van wat voor hun belangrijk is. De strafwetgever dient bijgevolg zorgvuldig te werk gaan. Controversiële onderwerpen moeten met de nodige voorzichtigheid gehanteerd worden en gegevens moeten objectief bekeken worden. De strafwetgever mag zich niet laten leiden door de suggestieve wijze van presentatie van de diverse schade-oordelen.64 40.
DUIDING - Na het vaststellen van de schade, moet deze ook bewezen kunnen worden aan de
hand van onderzoeksgegevens. Het doel is om bijkomende duidelijkheid te scheppen over de link tussen de gedraging en de schade die hieruit zou voortvloeien. Hiervoor kan de wetgever
economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 54; SCHOEP, G.K. en VANDERVEEN, G.N.G., “De ernst van het feit: percepties, attitudes en referentiepunt bij strafbaarstelling” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (155) 167-168. 62 F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 23-24; N. KEIJZER, “Het verschijnsel straf en zijn rechtvaardiging” in F. DERUYCK et al., Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, (453) 456; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 55 en 57. 63 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 55. 64 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 55.
23
deskundigen inschakelen die extra informatie verzamelen of onduidelijkheden in de reeds bestaande verzameling van gegevens ophelderen.65 De gegevensverzameling focust op bepaalde aspecten. De gedraging zelf wordt onderzocht, de frequentie en welke maatregelen er reeds op van toepassing zijn. De gevolgen van de gedraging, de eventuele schade, moet zo objectief mogelijk in feiten uitgedrukt worden. Dit vergemakkelijkt het uitdrukken van de bedreigde belangen van de slachtoffers. Hiervoor is het ook belangrijk te onderzoeken hoe de slachtoffers, daders en derden de gedraging beoordelen. Soms kan het ook nuttig zijn om rechtsvergelijkende gegevens te verzamelen om te zien of andere landen eenzelfde probleemsituatie kennen. Deze gegevensverzameling draagt bij aan het schetsen van de probleemsituatie.66 41.
BESLISSINGSVRIJHEID - Na het schetsen van de probleemsituatie moet de wetgever beslissen of
er sprake is van een problematische situatie of niet. Afhankelijk hiervan zal hij onderzoeken of hij kan strafrechtelijk dient in te grijpen of niet. De wetgever beschikt echter niet altijd over een ruime beslissingsvrijheid wat betreft de beslissing tot strafbaarstelling. Hij kan gebonden zijn aan eerder genomen beslissingen waardoor hij een consistent beleid moet voeren. Maar ook de internationale instanties kunnen beslissingen opleggen waardoor hij in grote mate gebonden is. De vrijheid om over te gaan tot een strafbaarstelling is dan ook niet altijd zo groot als in beginsel gedacht.67 42.
IN
DUBIO PRO LIBERTATE
- Het rechtszekerheidsbeginsel stelt dat de overheid niet willekeurig
mag optreden. De burger beschikt over een grote handelingsvrijheid die gereguleerd wordt door het strafrecht. Het eerste beginsel stelt dat de wetgever de problematische situatie moet schetsen en de schade moet stellen, omschrijven en bewijzen. Dit is de schade aan de samenleving, de burger en/of rechten die beschermenswaardig zijn. Dit beginsel wordt uitgedrukt met het adagium ‘in dubio pro libertate’. Vertaald wil dit zeggen ‘in twijfel voor de vrijheid’. Er is geen eenduidig antwoord wat betreft de inhoud en reikwijdte van het beginsel. Het is de tegenhanger van het beginsel ‘in dubio pro reo’, oftewel ‘in geval van twijfel (wordt er beslist) in het voordeel van de beschuldigde’. Dit tweede beginsel stelt dat zolang er redelijke twijfel bestaat of de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zal die twijfel in zijn voordeel moeten werken en kan er bijgevolg geen veroordeling volgen.68 Het beginsel ‘in dubio pro libertate’ houdt in dat wanneer er twijfel bestaat over het recht dat beschermd moet worden, de wetgever niet mag ingrijpen in de vrijheid van het rechtssubject. Bij de toepassing van het beginsel ‘in dubio pro reo’ op ontwerpen van strafwetgeving, betekent dit dus dat er niet tot strafbaarstelling mag worden overgegaan, zolang er redelijke twijfel bestaat of de gedragingen de beweerde schadelijke gevolgen hebben. Dit wil zeggen dat er geen criminalisering mogelijk is van gedragingen die geen aantoonbaar schadelijk effect hebben. Dit moet namelijk bewezen worden of aannemelijk gemaakt worden door
65
TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 56-57. TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 56-57. 67 C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 20-21; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 56. 68 M. LOTH, “Op de bres voor rechtszekerheid”, Rechtsfilosofie & Rechtstheorie 2009, (17) 17-19. 66
24
middel van empirische, waarneembare, gegevens.69 Wanneer er dus twijfel bestaat omtrent het recht dat beschermd moet worden, kan de wetgever niet zomaar ingrijpen in de vrijheid van het rechtssubject. Deze zienswijze zorgt ervoor dat er steeds een afdoende motivering moet zijn voor de beslissing om over te gaan tot een strafbaarstelling of niet, daar de wetgever niet louter op basis van morele overtuigingen mag overgaan tot bestraffing. Bij een strafbaarstelling moet steeds een crimineel-politiek denken aan de basis liggen. De staat kan niet zomaar gedragingen strafbaar stellen als er geen aantoonbaar schadelijk effect is, want dit zou van het strafrecht louter een symbolische oplossing maken om mensen te sussen. Er moet dus een aantoonbare schade zijn die bewezen is of aannemelijk gemaakt kan worden, vooraleer een strafbaarstelling een optie is. De motivering voor een strafbaarstelling is enerzijds een absolute voorwaarde om tot een rationele oplossing te komen en anderzijds verschaft het inzicht in de gehanteerde criminele politiek.70 43.
SAMENVATTEND - Een debat tot strafbaarstelling kan pas gestart worden wanneer er sprake is
van een waar maatschappelijk probleem. Dit probleem wordt aangekaart door verschillende actoren, zoals de media en actiegroepen, en betreft een uitwendig waarneembare gedraging waaruit schade voortvloeit. De schade moet in causaal verband staan tot de gedraging en aangetoond worden. Dit kan door bewijs te leveren van de schade of de aanwezigheid ervan aannemelijk te maken door middel van onderzoeksgegevens. Het is belangrijk dat de aangereikte informatie een constructief gesprek aanmoedigt. Tijdens dit gesprek moet op een rationele manier uitgemaakt
worden
welke
conflicterende
waarden
beschermd
moeten
worden
tegen
die
problematische gedraging. Het debat zal uitwijzen welke belangen beschermenswaardig zijn en welke niet. Dit rationeel debat verstrekt informatie over de criminele politiek van de wetgever, meer bepaald de wijze waarop hij het eerste beginsel wel of niet voldaan acht en bijgevolg het proces tot strafbaarstelling verder zet of ermee stopt.
2.2. TOLERANTIEBEGINSEL
44.
TOLERANTIE
-
‘Tolerantie’
wordt
omschreven
als
“verdraagzaamheid
tegenover
andersdenkenden”. Tolerantie staat voor de erkenning van de individuele vrijheid. Bijgevolg moet iedereen over de vrijheid beschikken om zich naar eigen inzicht en mogelijkheden te ontplooien. Dit impliceert verdraagzaamheid en respect ten aanzien van anderen en de manier waarop zij hun leven leiden.71 Het tolerantiebeginsel geldt enerzijds in de verticale relatie tussen overheid en burger, en anderzijds in de horizontale relatie tussen burgers onderling. De tolerantie van de overheid ten aanzien van de burger zijn handelingsvrijheid, zal maar zover kunnen reiken tot het punt waarop de staat moet ingrijpen om de rechtsgoederen te beschermen.72
69
TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, bres voor rechtszekerheid”, Rechtsfilosofie & Rechtstheorie 2009, (17) 19-26. 71 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 72 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 70
25
1987, 57. 1987, 57; M. LOTH, “Op de 1987, 58. 1987, 58.
45.
TOLERANTIE
EN SCHADECRITERIUM
- Na de toetsing van een bepaalde gedraging aan het eerste
beginsel, het schadecriterium, kan er sprake zijn van schade die aannemelijk of zelfs bevestigd is. Niettemin is het toch mogelijk voor de wetgever om af te zien van een strafbaarstelling na de toetsing van de gedraging aan het tolerantiebeginsel.73 Ter verduidelijking het voorbeeld van het ritueel slachten van schapen. Verschillende dierenrechtenorganisaties nemen aanstoot aan het ritueel slachten van niet verdoofde schapen door de moslim- en joodse gemeenschap. Volgens het schadecriterium is er een uitwendig waarneembare gedraging, het slachten, waaruit schade voortvloeit bij mens en dier. Het dier wordt volgens de organisaties op een onnodig pijnlijke wijze geslacht doordat er geen verdoving wordt toegediend. De organisaties nemen aanstoot aan deze handeling en ijveren voor het pijnloos laten sterven van deze dieren. Deze gedraging kan de toetsing aan het eerste beginsel van aannemelijkheid en motivering van de schade doorstaan, maar stuit dan op een probleem bij het tolerantiebeginsel. Het staat eenieder namelijk vrij zijn leven te ontplooien naar eigen inzicht en anderen moeten bijgevolg respect tonen ten aanzien van de levensbeschouwelijke opvattingen die deze persoon erop nahoudt. Bijgevolg worden levensbeschouwelijke opvattingen voorlopig nog steeds door de wetgever als een aanvaardbare grond gezien om handelingen die ongewenst worden geacht, zoals het slachten zonder verdoving, toch ongemoeid te laten en bijgevolg te tolereren.74 46.
SCHADELIJK EN INTOLERABEL - De wetgever moet duidelijk analyseren of een bepaalde gedraging
naast schadelijk ook intolerabel is.
DE
ROOS verduidelijkt dit aan de hand van het voorbeeld van
pornografie. Pornografie is schadelijk volgens sommigen. Mensen kunnen het ervaren als vernederend en man- en vrouwonvriendelijk. Bijgevolg kan het aanzien worden als schadelijk. Toch kan de staat pornografie niet volledig verbieden omwille van het tolerantiebeginsel. Tot op zekere hoogte kan en mag de staat pornografie tolereren omdat er in principe geen probleem is wanneer het gemaakt wordt met toestemming van alle partijen en het niet opgedrongen wordt aan de samenleving. De tolerante opstelling van de staat houdt echter op wanneer er bijvoorbeeld kinderen bij betrokken zijn. Dan is er sprake van een schadelijke gedraging die tevens ook intolerabel is omdat het een schending is van het kind als beschermd rechtsgoed.75 Zo zal de wetgever elke gedraging afzonderlijk moeten blijven analyseren en evalueren, zelfs nadat de toetsing aan het schadebeginsel reeds positief is.76
73
TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 58. X, “Bijna 10.000 betogers met GAIA tegen onverdoofd slachten”, 2014, www.gaia.be/nl/nieuws/bijna10000-betogers-met-gaia-tegen-onverdoofd-slachten (consultatie op 5 februari 2015); B. STOOP, “Ritueel slachten door moslims, er is een alternatief”, www.animalfreedom.org/paginas/opinie/offerfeest.html (consultatie op 5 februari 2015); J. BOONE, L. O'CONNOR en L. VAN DEN VELDEN, “Tegen onverdoofd slachten? Grote kans dat u het vlees dagelijks op uw bord krijgt”, 2014, www.knack.be/nieuws/belgie/tegen-onverdoofdslachten-grote-kans-dat-u-het-vlees-dagelijks-op-uw-bord-krijgt/article-opinion-443937.html (consultatie op 5 februari 2015). 75 S. DE DECKER, “Seks verandert alles? Het bijzondere regime bij de uitvoering van strafrechtelijke sancties” in A. MASSET, G. COCO, S. CORNEILLE, S. DE DECKER, F. GAZAN, S. LOUWETTE, G. VERMEULEN en I. WATTIER, Vervolging en behandeling van daders van seksuele misdrijven, Brugge, Charte, 2009, (115) 125. 76 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 57-58; C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 17. 74
26
47.
INDIVIDUELE VRIJHEID
- Bij de afweging of de staat zich tolerant moet opstellen ten aanzien van
een bepaalde gedraging, dient de wetgever de individuele vrijheid van de burger steeds in het achterhoofd te houden. Dit is een moeilijke afweging wanneer een persoon schade toebrengt aan zichzelf. Dan is er aannemelijke schade, voor de persoon en zijn omgeving. Maar hoort de staat dan in te grijpen, of dient de staat zich tolerant op te stellen ten aanzien van de vrijheid van de persoon om zelf zijn leven te leiden (en te beëindigen)? Toch durft de wetgever op te treden op vlak van het gebruik van schadelijke genotsmiddelen. Waar ligt dan de grens van de individuele vrijheid? Het onderscheid tussen wel en niet ingrijpen ligt vaak in het detail of er naast schade aan zichzelf, ook schade aan derden is. Wanneer een persoon aan zelfverminking doet, is vooral de schade aan zichzelf het grootste. Door een verslaving is het risico groter om financieel ten laste te komen van derden en de gemeenschap en beslist de wetgever toch tegen de individuele vrijheid in. De wetgever mag niet zover gaan om zelfmoord te bestraffen, aangezien hij hiermee de persoon niet helpt en de schade niet verhelpt. Een (buitenjuridisch) alternatief kan effectiever zijn in dergelijke situatie. De staat kan zich onthouden om strafrechtelijk in te grijpen, maar moet daarom
niet
passief
toezien
hoe
dergelijk
gedrag
blijft
voorkomen.
Zo
kunnen
voorlichtingscampagnes en het subsidiëren of oprichten van actiegroepen nuttiger zijn en meer effect hebben zonder dat de staat zich hierbij mengt in de individuele vrijheid van de burger.77 48.
SAMENVATTEND - Na de toets van het schadecriterium, moet de wetgever de gedraging
toetsen aan het tolerantiebeginsel. Het is mogelijk dat een bepaalde gedraging de eerste toetsing doorstaat, maar dat er toch niet overgegaan wordt tot een strafbaarstelling wegens het tolerantiebeginsel. Eenieder komt de vrijheid toe om zich naar eigen inzicht en mogelijkheden te ontplooien. Hiervoor moet respect getoond worden door medemens en overheid. Dit hangt samen met de individuele vrijheid. Als de overheid hierop strafrechtelijk wil ingrijpen, moet er steeds een afweging gemaakt worden. Het onderscheid tussen wel en niet tolerant zijn is vaak een gevolg van het feit of er naast schade aan zichzelf ook sprake is van schade aan derden.
2.3. SUBSIDIARITEITSBEGINSEL
49.
ULTIMUM
REMEDIUM
- Het strafrecht moet gezien worden als een laatste redmiddel, mede
doordat het zo een vergaande vorm van overheidsinterventie is. Hierdoor dient de wetgever zich af te vragen of het strafrecht al voldoende mogelijkheden biedt voor de handhaving van een bepaalde gedraging. De wetgever mag bijgevolg niet overgaan tot de strafbaarstelling van de gedraging wanneer er passende alternatieven voorhanden zijn. Deze alternatieven kunnen buitenjuridisch zijn zoals voorlichting of misdaad- en preventieprogramma’s van de politie of maatschappelijke instellingen. Wanneer deze middelen een oplossing bieden, dient het strafrecht niet aangewend te worden. De minder ingrijpende methoden van handhaving dienen de voorkeur te krijgen, als zij een reële optie zijn.78
77
TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 59-60. F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 18-19; C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in 78
27
50.
BUITENJURIDISCHE
ALTERNATIEVEN
- De buitenjuridische middelen hebben het grote voordeel
flexibeler te zijn dan de strafwetgeving. Deze alternatieven kunnen beter inspelen op een gerichte aanpak van de aard van de problematiek. Zo kan een voorlichting of preventieprogramma het eigenlijke misdrijf trachten te voorkomen. Een strafbaarstelling kent een gedragsregulerende werking. Maar eens de strafbaarstelling toch overtreden is, kan er enkel achter de feiten aan gehold worden. De staat bestraft, maar voorkomt niet. Daarnaast zijn alternatieven een minder vergaande
inbreuk
vrijheidsstraffen. 51.
op
de
individuele
vrijheid
aangezien
ze
geen
gebruik
maken
van
79
BELANG ALTERNATIEVEN - Soms komt de overheid, de samenleving of de wetgever pas jaren na
het invoeren van een strafbaarstelling tot het besef dat er een (beter?) alternatief is. Ter verduidelijking het voorbeeld van de cannabisproblematiek. Er gaan al geruime tijd stemmen op om cannabisgebruik te decriminaliseren. Momenteel is er een verbod, maar dit is daarom niet de juiste aanpak. Het verbod houdt immers druggerelateerde criminaliteit in stand en zolang de drugs illegaal is, kan de overheid de kwaliteit ervan niet controleren. Dit is nochtans wel nodig volgens de koepelorganisaties80 die het alcohol- en drugwerkveld vertegenwoordigen in België. Het roken van cannabis heeft vele negatieve gevolgen zoals verslaving, aandoening van de luchtwegen, verhoogd risico op longkanker. Deze negatieve gevolgen nemen zelfs toe doordat er momenteel nieuwe (gevaarlijke) kweektechnieken gebruikt worden. Deze vraag naar decriminalisering gaat gepaard met de vraag naar meer middelen voor preventie en hulpverlening. Men is er namelijk van overtuigd dat deze problematiek beter met een buitenjuridisch alternatief aangepakt wordt.81 Vanaf het moment dat een alternatief voldoende is voor de handhaving, is het strafrecht overbodig.82 52.
SAMENVATTEND - Het subsidiariteitsbeginsel fungeert als toets om te evalueren of een
strafbaarstelling de beste handhavingsmanier is. De wetgever dient steeds na te gaan of er een passend alternatief is voor het strafrecht. Als er een minder ingrijpende manier bestaat om de problematiek aan te pakken, moet dit alternatief de voorkeur krijgen. Ook buitenjuridische alternatieven
zoals
voorlichting,
infosessies
of
preventiecampagnes
kunnen
een
gepast
handhavingsmiddel zijn. Alternatieven buiten het strafrecht genieten de voorkeur als ze passend zijn om de problematiek aan te pakken.
een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 17-18; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 60 en 223. 79 H.J.R. KAPTEIN, “Pleidooi voor strenge maatstaven van strafbaarstelling en straf” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (99) 99-101; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 60 en 68 en 225. 80 De Vlaamse (VAD), Brusselse (Fedito Bruxelloise) en Waalse (Fedito Wallonne) koepelorganisaties. 81 G. TEGENBOS, M. ECKERT en J. TEMMERMAN, “Cannabis moet gedecriminaliseerd worden”, 2014, www.standaard.be/cnt/dmf20141102_01355411 (consultatie op 7 februari 2015). 82 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 60.
28
2.4. PROPORTIONALITEITSBEGINSEL
53.
EVENREDIGHEID - Het proportionaliteitsbeginsel streeft naar evenredigheid. De wetgever dient
een evaluatie te maken van de ernst van de afwijkende gedraging en op welke manier hier passend op gereageerd kan worden. Er moet een evenredigheid zijn tussen de gedraging en de schade enerzijds, en de kwalificatie en straf anderzijds.83 54.
VERHOUDING
BESTAANDE STRAFRECHT
- De strafbaarstelling van de afwijkende gedraging moet
beoordeeld worden in het reeds bestaande geheel van strafbaarstellingen. De wetgever dient te motiveren waarom hij de gedraging als overtreding, wanbedrijf of misdaad kwalificeert. Deze beoordeling moet bijgevolg oog hebben voor de verwante misdrijven en hun kwalificatie. De gemaakte keuze betreffende de kwalificatie en invulling van de strafbaarstelling dient een evenwicht te zijn dat past in het reeds gevoerde strafrechtelijk beleid.84 55.
PROPORTIONELE
SANCTIONERING
- Het proportionaliteitsbeginsel speelt vaak een rol bij de vraag
of een vrijheidsstraf proportioneel is voor de betreffende gedraging. De vrijheidsstraf is zeer ingrijpend en dient bijgevolg steeds voldoende gemotiveerd te worden, indien gekozen als passende sanctionering. Extreme gedragingen, zoals moord, sanctioneren met een vrijheidsstraf wordt proportioneel geacht. Wanneer de gedraging echter minder extreem is zoals bij een hardrijder, is de afweging moeilijker te maken. In tegenstelling tot een vrijheidsbenemende sanctie, doorstaat een vermogenssanctie makkelijker de proportionaliteitstoets gezien deze geen grote inbreuk vormt op de vrijheid van een burger.85 56.
SCHADE - Om een gedraging passend te kwalificeren en te bestraffen, speelt de schade die
zich kan voordoen door de gedraging een belangrijke rol. Schade is echter niet altijd concreet uit te drukken in cijfers. Soms zijn er medische kosten die een duidelijker beeld kunnen scheppen van de financiële kant van de schade. Maar meestal zorgt het inschatten en beoordelen van de morele schade voor problemen. Indien er sprake is van een zedenmisdrijf, is het financiële aspect vaak moeilijk te beoordelen. Hier is er vooral morele schade waar geen vast schade-oordeel aan verbonden is. Toch is de gedraging dermate ernstig dat de exacte omvang van de schade niet aangetoond moet worden.86
83 F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 17-18; C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 15; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 70. 84 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 72; C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 15. 85 F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 17-18; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 71. 86 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 71.
29
57.
DE ‘ERNST’ - Het proportionaliteitsbeginsel is een beperkt beginsel wat betreft de invulling. Er
ontbreekt een eenduidige maatstaf. Elke gedraging moet afzonderlijk en in kader van het reeds gevoerde beleid geëvalueerd worden. Afhankelijk van de ernst van de gedraging, koppelt de wetgever er een passende straf aan en stelt hij zijn vervolgingsbeleid vast. De mate van de beoordeelde ernst laat de wetgever toe om de gedraging en zijn gevolgen af te wegen tegen de reeds bestaande misdrijven. Door middel van het vergelijken van de ‘ernst’ met reeds bestaande misdrijven, tracht de wetgever een proportioneel beleid te hanteren waarbij elke gedraging een evenredige handhaving kent.87 58.
SAMENVATTEND - Het proportionaliteitsbeginsel kent geen eenduidige invulling. De wetgever
moet een gedraging evalueren en evenredig afwegen tegen het reeds bestaande strafrecht en gevoerde handhavingsbeleid. De toegekende kwalificatie en strafmaat dienen steeds onderbouwd te worden zodat de criminele politiek van de wetgever duidelijk is.88
2.5. LEGALITEITSBEGINSEL
59.
WETTELIJKE
GRONDSLAG
- Het legaliteitsbeginsel kent een grondwettelijke verankering. Art. 14
Gw. stelt dat geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet.89 Ook het strafrecht kent een gelijkaardige bepaling. Uit art. 2 Sw. volgt dat er steeds een wettelijke bepaling moet bestaan, op het moment dat een misdrijf gepleegd wordt, waarin de gedraging strafbaar gesteld wordt. Bijkomend stelt het artikel dat als de straf ten tijde van het vonnis verschilt van de straf ten tijde van het plegen van het misdrijf, de minst zware straf toegepast wordt.90 Er is steeds een duidelijk omschreven strafbaarstelling nodig want een gedraging kan niet bestraft worden door middel van een redenering naar analogie.91 60.
BESCHERMING
VRIJHEID BURGER
- Het legaliteitsbeginsel is een bescherming van de vrijheid van
de burger, aangezien hij enkel strafrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden door of krachtens een wet. De burger mag er bijgevolg op vertrouwen dat hij niet aansprakelijk gesteld kan worden voor gedragingen waarvoor geen wettelijke grondslag tot strafbaarstelling bestaat op het moment van het plegen van de feiten. Hierdoor wordt de burger beschermd tegen willekeurig overheidsoptreden.92 61.
NAUWKEURIGE
OMSCHRIJVING
- Opdat de wetgever kan overgaan tot een afzonderlijke
strafbaarstelling, dient hij na te gaan of een nauwkeurige omschrijving van de gedraging mogelijk is. Zijn gevoerde criminele politiek komt tot uiting in de strafbaarstelling omdat hij hierin specifieert
welke
gedraging
aanleiding
geeft
87
tot
strafrechtelijke
aansprakelijkheid.
In
de
TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 71. TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 72. 89 Art. 14 GW. 90 Art. 2 Sw. 91 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 73; F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 30. 92 F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 16-17; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 73. 88
30
strafbaarstelling zal hij de gedraging vaak onderverdelen in verschillende delictsbestanddelen. Deze kunnen dan in de toekomst getoetst worden om te controleren of een gedraging voldoet aan de strafbaarstelling en aanleiding geeft tot sanctionering. De wetgever moet duidelijk kunnen aangeven welke gedraging strafbaar is en uit welke verschillende bestanddelen dit delict opgebouwd is.93 62.
RECHTSZEKERHEID - Het strafrecht is enkel en alleen van toepassing op personen die de wet
overtreden. Zoveel te nauwkeuriger de omschrijving van het delict, zoveel te rechtmatiger kan de persoon die de gedraging stelt, daarvoor aansprakelijk gesteld worden. Art. 6.2 EVRM stelt dat eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig gehouden wordt totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. 94 Deze schuld moet vastgesteld worden op basis van de formulering in het wetsartikel. Als deze formulering niet nauwkeurig genoeg is, kan er een verschil in rechtspraak ontstaan. Verschillende rechters kunnen eenzelfde artikel namelijk op verschillende wijzen interpreteren. Een nauwkeurige omschrijving van de strafbaarstelling zorgt voor meer rechtszekerheid en een correcte vaststelling van de aanwezigheid van schuld (supra nr. 61).95 63.
SAMENVATTEND - Een persoon kan enkel strafbaar gesteld worden door of krachtens een
wetsbepaling. Deze wetsbepaling moet bovendien een nauwkeurige omschrijving bevatten en duidelijk afgebakend zijn.
2.6. BEGINSEL VAN PRAKTISCHE HANTEERBAARHEID EN EFFECTIVITEIT
64.
DOEL - Bij de toetsing van het laatste criterium dient de wetgever drie dingen na te gaan.
Ten eerste onderzoekt hij of de weloverwogen strafbaarstelling op een tevredenstellende manier praktisch gehanteerd kan worden. Ten tweede controleert hij of een dergelijke toepassing mogelijk is volgens de structuur en capaciteit van het strafrechtelijk handhavingssysteem. Ten derde evalueert hij of de gedragsbeïnvloedende werking, die hoort uit te gaan van de strafbaarstelling, reëel te verwachten is.96 65.
HANTEERBAARHEID - Volgens het legaliteitsbeginsel dient een strafbaarstelling een zo
nauwkeurig mogelijke omschrijving van het problematische gedrag te bevatten (supra nr. 59 e.v.).97 Dit is van belang voor de burger (supra nr. 60), maar ook voor de handhavingsorganen. De omschrijving in de strafbaarstelling is namelijk het aanknopingspunt voor de opsporing en vervolging van daders. De duidelijkheid van de delictsomschrijving zorgt ervoor dat de ‘schuld’ van de
eventuele
dader
gemakkelijk
vastgesteld
93
kan
worden,
waardoor
er
onoverkomelijke
TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 74-75. Art. 6.2 EVRM. 95 F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 20-21; M.S. GROENHUIJSEN, Straf en wet, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 26; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 75 en 227. 96 C.P.M. CLEIREN, “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (7) 11; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 76. 97 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 73. 94
31
bewijsproblemen vermeden kunnen worden. Hieruit volgt dat de burger zo ook een betere bescherming geniet tegen willekeurig overheidsoptreden. Als de handhavingsautoriteiten geen degelijke houvast hebben en over een ruime interpretatiemarge beschikken, is een louter objectief optreden niet meer te garanderen. De nauwkeurige omschrijving is nodig om verschillende interpretaties te vermijden en zo een consistent beleid te kunnen voeren ten aanzien van het strafbaar gestelde gedrag.98 66.
CAPACITEIT
HANDHAVING
- Als de wetgever wil overgaan tot een afzonderlijke strafbaarstelling,
dient hij er zeker van te zijn dat de opsporing, vervolging, berechting en uitvoering van de uitspraak praktisch hanteerbaar is. Indien dit niet het geval is en de wetgever toch de strafbaarstelling invoert, zal deze louter een symbolische waarde hebben. Indien mogelijk, krijgt een bestuurlijke sanctie vaak de voorkeur. Dit is een gevolg van de overbelasting van de strafrechtelijke handhaving. 99 Ook jaarverslagen van het openbaar ministerie stellen dat het vooronderzoek en onderzoek soms te lang aanslepen. Hierdoor laat de eigenlijke rechtshandhaving lang op zich wachten.100 Bijgevolg is het beter dat de wetgever meteen open kaart speelt. Hij moet aangeven of een degelijke handhaving mogelijk is en of de strafbaarstelling wel wenselijk is op dat moment. Een strafbaarstelling uitstellen vanwege deze redenen zal niet bij iedereen goed overkomen, maar een strafbaarstelling die niet gehanteerd kan worden draagt niets bij aan de aanpak van het probleem.101 67.
EFFECTIVITEIT - Een strafbaarstelling zou het normbesef bij de burger aanscherpen en een
gedragsregulerende werking hebben (supra nr. 27 en 28). De gedragsregulerende werking hangt samen met de effectieve pakkans. De pakkans is van groot belang om mogelijke toekomstige overtreders toch te behoeden voor het schenden van de norm. De effectiviteit van de strafbaarstelling is bijgevolg gelinkt aan de capaciteit van de handhaving. Als een degelijke handhaving niet mogelijk is, is er geen reële pakkans waardoor de strafbaarstelling een minder effectieve gedragsregulerende werking heeft.102 68.
SAMENVATTEND - Het beginsel toetst de praktische hanteerbaarheid en effectiviteit van een
strafbaarstelling. Het is belangrijk dat een strafbaarstelling niet louter symbolisch is. De wetgever dient enerzijds te onderzoeken of een degelijke handhaving mogelijk is, en anderzijds of de handhavingsorganen over voldoende capaciteit beschikken. Deze toets is van belang om na te gaan of een eventuele strafbaarstelling effectief gehandhaafd kan worden.
98
TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 76-77. L. DUPONT, Strafrecht als roeping, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 635. 100 Werkingsverslag van het parket-generaal te Gent over het jaar 2013, 40-41, www.ommp.be/images/upload_dir/werkingsverslag_definitief_2013.pdf (consultatie op 6 januari 2015). 101 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 76-78. 102 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 78-79. 99
32
HOOFDSTUK 3. ONLINE GROOMING
69.
INLEIDING - Dit hoofdstuk duidt het fenomeen online grooming. Na een definiëring van de
term, de groomer en het slachtoffer volgt een verdieping van het groomingsproces zelf. Dit laatste wordt uitvoerig besproken om meer inzicht te verschaffen in de omschrijving van online grooming zoals opgenomen in de strafbaarstelling. Daarna komt het wetgevend kader aan bod. De Belgische strafbaarstelling is sterk geïnspireerd op en door de internationale instrumenten. Zowel internationale als nationale wetgeving betreffende online grooming en de bescherming van de integriteit van het kind worden besproken. Tot slot volgt een uiteenzetting van de constitutieve bestanddelen van de nationale strafbaarstelling. De uitvoerige bespreking van online grooming, theoretisch en juridisch, is belangrijk bij de uiteindelijke toets aan het crimineel-politieke toetsingsschema.
Zo
is
alle
informatie
aanwezig
voor
een
objectieve
evaluatie
van
de
strafbaarstelling. AFDELING 1. DEFINIËRING
1.1. GROOMING
70.
DEFINIËRING - De Britse psychologen CRAVEN, BROWN en GILCHRIST waren van mening dat er
geen alomvattende definitie van (seksuele) grooming bestond. In 2006 hebben zij de tot dan toe bestaande toonaangevende, maar niet eenduidige, lectuur geanalyseerd en zelf een definitie opgesteld. Deze definitie kan toegepast worden op zowel online als offline grooming.103 Grooming is het proces waarbij een volwassen persoon niet alleen het kind gaat voorbereiden op het eigenlijke misbruik, maar ook de betekenisvolle personen in het leven van het kind en de omgeving waarin het kind zich bevindt. Grooming impliceert specifieke doelstellingen zoals toegang verkrijgen tot het kind, de medewerking verkrijgen van het kind en de geheimhouding door het kind verzekeren om openbaarmaking te vermijden. Grooming kan tevens het
misbruikpatroon
van
de
dader
versterken
doordat
hij
zelf
het
ziet
als
een
104
rechtvaardigingsmiddel of zelfs ontkenning van zijn seksuele handelingen. 71.
GROOMING ALS RECHTVAARDIGING - Het groomingsproces strekt ertoe de delinquent zijn kans tot
misbruik te versterken doordat er een vertrouwensband ontstaat tussen dader en kind. Het kind kan deze band (fout) interpreteren als een vriendschapsband of soms zelfs een liefdesband. Dit kan als gevolg hebben dat het kind zich gewilliger opstelt en minder, of zelfs geen, verzet vertoont wanneer de dader overgaat tot het misbruik. Dit kan dan weer door de dader opgevat worden als 103 S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 299. 104 E. MARTELLOZZO, “Understanding the perpetrators’ behaviour” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (104) 111; S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 297; H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 4, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 8 januari 2015); S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Current responses to sexual grooming: implication for prevention”, The Howard Journal of Criminal Justice 2007, (60) 63.
33
een instemming van het kind met de seksuele handelingen. Door deze ‘toestemming’ in ogen van de dader, is er dan geen sprake meer van misbruik en rechtvaardigt de instemming van het kind de handelingen.105
1.2. ONLINE GROOMER
72.
BESCHRIJVING - Een online groomer is een meerderjarig persoon die online contact zoekt met
een kind met als doelstelling een seksuele relatie te bewerkstelligen aan de hand van (cyber)seks.106 De Europese Unie heeft zelf ook uitvoerig onderzoek gedaan naar online grooming, met het ‘European Online Grooming Project’ van 2012. In het rapport van de Europese Unie worden drie typologieën van groomers beschreven: ‘intimacy-seeking’, ‘adaptable style’ en ‘hypersexualised’.107 73.
INTIMACY-SEEKING - Deze mannen handelen vanuit de door hen gecreëerde overtuiging dat het
contact en de relatie met het kind met wederzijdse toestemming gebeurt. Ze zijn doorgaans niet eerder veroordeeld geweest voor seksueel misbruik, willen aanvaard worden voor wie ze zijn en veranderen bijgevolg hun identiteit niet. Op het internet zoeken ze geen contact met andere seksuele misbruikers en ze bezitten ook geen pornografisch materiaal van kinderen. Maar de dader zoekt wel intimiteit bij het kind. Zij praten daarom gedurende lange tijd online met het kind vooraleer zij een ontmoeting regelen. Juist door deze afspraak wil de groomer de relatie naar een intiemer niveau tillen.108 74.
ADAPTABLE
STYLE
- Deze daders, doorgaans wel met een verleden van eerdere veroordeling
voor kindermisbruik, passen hun identiteit en stijl van groomen (= ‘persona’) aan. Zij veranderen van persona, niet alleen in functie van hoe de jonge persoon zich online voorstelt en gedraagt, maar ook aan de manier waarop het kind reageert op hun online kennismaking. De houding van het kind ten aanzien van de groomer blijft steeds de maatstaf voor zijn gedrag en het verloop van
105 S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 297; S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Current responses to sexual grooming: implication for prevention”, The Howard Journal of Criminal Justice 2007, (60) 63; H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 3-4, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 16 maart 2015). 106 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 3; P. GOTTSCHALK, “Characteristics of the internet and child abuse” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (27) 42-43; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 2-7. 107 S. WEBSTER, J. DAVIDSON, A. BIFULCO, P. GOTTSCHALK, V. CARETTI, T. PHAM, J. GROVE-HILLS, C. TURLEY, C. TOMPKINS, S. CIULLA, V. MILAZZO, A. SCHIMMENTI en G. CRAPARO, “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 13-14, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-projectfinal-report.pdf (consultatie op 17 maart 2015). 108 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 5; S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 14 en 81-83, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 17 maart 2015); P. GOTTSCHALK, “Stage model for online grooming offenders” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (79) 99.
34
het proces. Er is dus geen eenduidige periode van online contact vooraleer er overgegaan wordt tot afspreken, dit is echt afhankelijk van hoe het kind reageert.109 Deze soort groomer handelt contact-driven. Hij is vooral gericht op het uiteindelijke contact met het slachtoffer. Hij ziet het groomen als een noodzakelijk element om het fysieke contact te kunnen bewerkstelligen omdat. de groomer zeer gefocust is op het afspreken met het slachtoffer, op het fysieke contact.110 75.
HYPER-SEXUALISED - Het type man van deze groep wordt gekenmerkt door een uitgebreide
collectie van onbetamelijke foto’s van kinderen en sommigen hebben al een veroordeling gekregen betreffende kinderpornografie. Verder zoeken ze ook contact met andere seksuele misbruikers op het internet. Het contact met de kinderen is zeer seksueel en escaleert snel. Ze zijn niet zozeer uit op een ontmoeting met het kind. Hun voorkeur ligt op het verkrijgen van visueel materiaal dat seksueel getint is.111 Deze soort groomer lijkt te handelen vanuit zijn fantasie, ook wel fantasy-driven genoemd. Voor deze persoon is er geen haast om een ontmoeting te regelen. Het uiteindelijke seksuele misbruik kan dan ook vormen aannemen als kinderpornografie of cyberseks omdat deze groomer niet op zoek is naar lichamelijk contact.112 76.
GEVOLG
ONDERVERDELING
- Op het internet bevinden zich misbruikers die elk een ander doel
nastreven. Ze schuimen het internet af om onopgemerkt op zoek te gaan naar hun (volgende) slachtoffer. Sommigen zien het als een startplaats naar een offline ontmoeting, anderen willen het liever online houden. De seksuele misbruikers die hun genot halen uit het groomen van een kind en niet op zoek zijn naar een fysiek contact zijn moeilijk op het spoor te komen. Hierdoor is grooming vaak niet tijdig op te merken en bijgevolg moeilijk vast te stellen is. De relatie tussen groomer en kind speelt zich geheel in de virtuele wereld af, goed afgeschermd van de buitenwereld.113
109
Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 5; S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 14 en 83-85, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 17 maart 2015). 110 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 6-7, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 16 maart 2015). 111 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 5; S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 14 en 85-86, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 17 maart 2015); P. GOTTSCHALK, “Characteristics of the internet and child abuse” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (27) 45-46. 112 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 6-7, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 16 maart 2015). 113 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 7, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 16 maart 2015).
35
1.3. SLACHTOFFER
77.
SLACHTOFFER - Het slachtoffer is seksueel minderjarig.114 Het kind dat slachtoffer is van online
grooming is vaak ofwel kwetsbaar ofwel een risiconemer.115 78.
KWETSBAAR - Een kwetsbaar kind wordt geïnterpreteerd als verlegen, eenzaam, ongelukkig.
Het kind heeft vaak een psychische stoornis, zoals een laag zelfbeeld, dat gepaard kan gaan met problemen thuis.116 De groomer speelt hierop in door het kind onder meer aandacht te geven en complimentjes te maken. De groomer die vooral op zoek gaat naar intimiteit, zoekt kwetsbare kinderen. De groomer spendeert veel tijd om beschikbaar te zijn, te luisteren en het kind te helpen waardoor een ‘liefdesrelatie’ ontstaat tussen groomer en kind.117 79.
RISICONEMER - De kinderen die online risico’s nemen zijn meer open, zelfzeker en vaak als
‘gezellig’ omschreven. Ze vertonen het tegenovergestelde online gedrag van de kwetsbare kinderen. Tijdens de online gesprekken hebben de groomers de indruk dat deze categorie de snelheid van de gesprekken aangeeft en zelf het gesprek een seksuele tint geeft.118 De groomer denkt dan ook dat het kind wil afspreken en toestemt met seksuele handelingen. Wanneer het dan daadwerkelijk tot een ontmoeting komt, strookt het online gedrag van het kind echter niet meer met de realiteit. Bij de ontmoeting blijken ook zij kwetsbare kinderen te zijn die dan plots op seksueel vlak niet meer zo ver willen gaan dan ze eerder laten blijken online. De groomer blijft handelen vanuit de overtuiging dat het kind dit zelf wou.119 AFDELING 2. PROCES
80.
INLEIDING - Seksueel misbruik is al jarenlang een veelvuldig beschreven onderwerp. Hierbij
werden allerlei schema’s en stappenplannen uitgewerkt. De veelbesproken schema’s van onder meer FINKELHOR en WARD, LOUDEN, HUDSON en MARSHALL inspireerden onder meer CRAVEN, BROWN en GILCHRIST en ook de Europese Unie om zelf onderzoek te doen naar (online) grooming. Voorheen werd grooming gezien als een mogelijk onderdeel van de aanloop tot seksueel misbruik en stond 114 Art. 3 wet 10 april 2014 betreffende de bescherming van minderjarigen tegen benadering met als oogmerk het plegen van strafbare feiten van seksuele aard, BS 30 april 2014 (ed. 1); art. 377quater Sw. 115 S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 90, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 18 maart 2015). 116 S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 90-91, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 22 maart 2015). 117 J. WOLAK, D. FINKELHOR, K.J. MITCHELL en M.L. YBARRA, “Online ‘predators’ and their victims”, American Psychologist February/March 2008, (111) 115-117; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 6; S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 90-92, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 22 maart 2015). 118 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 5. 119 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 6; S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 90-92, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 22 maart 2015).
36
het plegen van het misbruik centraal. Mettertijd won het eigenlijke grooming aan belang want het werd duidelijk dat het groomingsproces zelf een grote invloed had op het wel of niet (kunnen) plegen van misbruik.120
2.1. FINKELHOR
81.
FINKELHOR - De Amerikaanse socioloog FINKELHOR heeft in 1984 een model uitgewerkt
betreffende seksueel misbruik van kinderen. Volgens FINKELHOR is het vereist dat er vier voorwaarden voldaan zijn vooraleer de volwassene kan overgaan tot seksueel misbruik. Als er wordt tussengekomen in een van de vier voorwaarden, kan kindermisbruik voorkomen worden.121 82.
VIER
VOORWAARDEN
- De eerste voorwaarde is de motivatie om over te gaan tot seksueel
misbruik. De tweede voorwaarde is het overwinnen van interne remmingen. Dit is wanneer de volwassene zichzelf voorbereidt op het kindermisbruik. Hij moet mentaal allerlei factoren die hem kunnen tegenhouden overwinnen en toch doorzetten. CRAVEN et al. erkennen dit als een belangrijk element en hebben dit dan ook overgenomen in hun model onder de noemer ‘self-grooming’ (infra nr. 89 e.v.).122 De derde voorwaarde is het overwinnen van externe remmingen. Een externe remming kan zijn wanneer de dader moeilijkheden ondervindt bij het in contact komen met een kind. Deze externe remming dient de dader te overwinnen om seksueel misbruik te plegen. De vierde en laatste voorwaarde is het overwinnen van het verzet van het kind.123 83.
FOCUS
MODEL
- Grooming is niet de focus van FINKELHOR zijn onderzoek, maar speelt wel een
belangrijke rol. Grooming is het voorbereiden van het kind en de omgeving van het kind op het eigenlijke misbruik (supra nr. 70). In het model van FINKELHOR wordt grooming niet als dusdanig vermeld, maar komt het wel naar boven bij de invulling van de voorwaarden. Het overwinnen van het verzet van het kind kan door middel van geweld, maar ook door het opbouwen van een vertrouwensband. Bijkomend is het zo dat ook de volwassene zichzelf moet voorbereiden, groomen, op het plegen van het misbruik door interne remmingen te overwinnen. Grooming is dus een doorslaggevend onderdeel bij het overgaan tot kindermisbruik in het model van FINKELHOR.124 120 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 7-8, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 22 maart 2015); S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 5-15, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 22 maart 2015); P. GOTTSCHALK, “Characteristics of the internet and child abuse” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (27) 44-45. 121 J. J. KRIVACSKA, “Primary Prevention of Child Sexual Abuse: Alternative, Non-Child Directed Approaches”, www.ipt-forensics.com/journal/volume1/j1_4_1.htm (consultatie 22 maart 2015). 122 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 14, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie 22 maart 2015). 123 J. J. KRIVACSKA, “Primary Prevention of Child Sexual Abuse: Alternative, Non-Child Directed Approaches”, www.ipt-forensics.com/journal/volume1/j1_4_1.htm (consultatie 22 maart 2015); H. WHITTLE, C. HAMILTONGIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 7, http://pure-oai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie 22 maart 2015). 124 J. J. KRIVACSKA, “Primary Prevention of Child Sexual Abuse: Alternative, Non-Child Directed Approaches”, www.ipt-forensics.com/journal/volume1/j1_4_1.htm (consultatie 22 maart 2015); H. WHITTLE, C. HAMILTONGIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 9-10,
37
2.2. WARD, LOUDEN, HUDSON EN MARSHALL
84.
WARD, LOUDEN, HUDSON en MARSHALL - In 1995 stelden deze psychologen een beschrijvend
model op betreffende de ‘delictketen’, een gedetailleerde weergave van het misdrijfproces. Het model is gebaseerd op verschillende ervaringen van pedoseksuelen, verkrachters, seksuele delinquenten … De gebruikte informatie verkregen zij rechtstreeks van deze personen door het afnemen van interviews en laten invullen van vragenlijsten. Hieruit volgt een model dat bestaat uit negen stadia.125 85.
NEGEN
STADIA
- Het eerste stadium betreft de achtergrondfactoren van de pleger. Dit omvat
hun zelfperceptie, wat betreft zichzelf en hun leven, en of deze factoren hen positief of negatief beïnvloed hebben. Het tweede stadium handelt over de planning door de daders om in contact te komen met het slachtoffer. Deze planning betreft een gegeven dat ver van de dader afstaat, in tegenstelling tot stadium vijf. Stadium 3 behandelt dan het effectieve contact met het slachtoffer. Het vierde stadium betreft cognitieve herstructurering, de dader gaat zijn denkwijze aanpassen. Om het gedrag van de dader te begrijpen, moet een onderzoeker zich verplaatsen in de perceptie van misbruik en de manier van denken van de dader, omdat deze denkwijze afwijkt van andere mensen.126 Het vijfde stadium betreft planning van een gegeven dat veel dichter bij de dader staat. De focus kan dan liggen op de dader zelf en/of op het slachtoffer. Dit leidt tot stadium zes waarin het seksuele misbruik zich voordoet. In stadium zeven doet zich dan weer een cognitieve herstructurering voor, ten aanzien van het gepleegde misbruik. Het achtste stadium betreft het voornemen van de dader om misbruik te blijven plegen of niet. Dit voornemen is een gevolg van de cognitieve herstructurering in stadium zeven en zal afhangen van een positieve of negatieve evaluatie van de gestelde handelingen. Het laatste stadium betreft de impact van het gemaakte voornemen, uit stadium acht, op het leven van de dader.127 86.
FOCUS MODEL - Ook dit model is niet enkel op grooming gebaseerd, maar het speelt toch een
belangrijke rol. Bij een terugkoppeling van dit model naar de definitie van CRAVEN et al. komen er in diverse stadia verschillende vormen van grooming terug, hetzij van de dader zelf, hetzij van het kind. Zo moet hij eerst plannen om in contact te komen met het kind en daarna hoe hij het kind kan misbruiken. Hij bereidt zich voor op het misbruik door het opmaken van een planning in stadium vijf. Vermits deze planning zowel zichzelf als het kind betreft, is er dus ook al een voorbereiding van het kind op het misbruik. Grooming is dus aanwezig in het model en vergemakkelijkt het plegen van kindermisbruik.128
http://pure-oai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie 22 maart 2015). 125 S. BOGAERTS, De verleiding uit onvermogen: interpersoonlijke factoren en pedoseksualiteit, Leuven, Leuven University Press, 2003, 127. 126 D.R. LAWS, S.M. HUDSON en T. WARD, Remaking Relapse Prevention with Sex Offenders: A Sourcebook, California, Sage Publications, 2000, 137. 127 S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 291. 128 S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 291.
38
2.3. CRAVEN, BROWN EN GILCHRIST
87.
CRAVEN, BROWN en GILCHRIST - Deze drie Britse psychologen stelden vast dat er nog geen
schema was dat uitsluitend handelde over het groomingsproces zelf. Er waren enkel modellen die de focus legden op seksueel misbruik waarin grooming dan een kleine rol speelde. Bijgevolg stelden ze een eigen schema op betreffende de verschillende stadia van grooming. Deze stadia kunnen ook gezien worden als drie vormen van grooming. De psychologen zijn van mening dat het begrijpen van het groomingsproces van cruciaal belang is om dergelijk voorbereidend gedrag te kunnen identificeren en zo seksueel misbruik van kinderen voorkomen kan worden. Hun model vloeit voort uit een analyse en beoordeling van eerder gedane studies, door onder meer FINKELHOR en WARD et al.129 88.
PROCES - Het groomingsproces is veelzijdig en complex. De verschillen uiten zich op vlak van
aanpak, duurtijd, frequentie en intensiteit. De ‘groomers’ vormen geen homogene groep, ze hebben elk een eigen karakter en gedrag en dit is merkbaar in het proces. Ondanks deze verschillen zijn er toch gelijkenissen.130 Volgens CRAVEN et al. zijn er drie stadia te onderscheiden bij grooming. Een eerste stadium betreft het ‘self-groomen’ van de dader. Een tweede stadium betreft het groomen van de omgeving en de betekenisvolle personen in het leven van het kind. Een derde stadium betreft het groomen van het kind. Bij het beschrijven van deze drie stadia wordt duidelijk dat ze niet in een bepaalde volgorde voorkomen. Soms komen ze gelijktijdig voor en beïnvloeden ze elkaar. Zo kan het zijn wanneer de dader succesvol is in een bepaald stadium, hij daardoor toch doorzet tot het misbruik, ook al is hij nog niet zo succesvol in een ander stadium.131 Hierdoor is het herkennen van het groomingsproces en het begin en einde ervan aanduiden vaak zeer moeilijk.132 2.3.1. STADIUM 1: SELF-GROOMING
89.
INVULLING - Wanneer de volwassene zichzelf voorbereidt op het misbruik en dus aan ‘self-
grooming’ doet, gaat hij het stellen van dergelijke handelingen rechtvaardigen of ontkennen. Dit is een belangrijk aspect van grooming omdat het ervoor kan zorgen dat de motivatie tot seksueel misbruik overgaat in het daadwerkelijk misbruiken van een kind. De dader voert een interne strijd en dient deze te overwinnen. De interne remmingen kunnen bestaan uit het contact zoeken met
129 S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 291. 130 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 6, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 26 maart 2015). 131 S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 291. 132 http://www.secasa.com.au/pages/theories-on-why-sexual-abuse-happens/the-four-pre-conditions-model/ (consultatie op 26 maart 2015); H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 12, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 26 maart 2015); E. MARTELLOZZO, Online child sexual abuse, Oxon, Routledge, 2012, 37-38; S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 291-296.
39
een kind of het overgaan tot misbruiken van een kind. Seksueel misbruik wordt niet aanvaard in de maatschappij, de volwassene gaat zijn gedrag dan zo interpreteren dat er ofwel een rechtvaardiging is voor zijn gedrag, ofwel ontkent hij dat hij slechte gedragingen stelt. Zo zal hij dan het gedrag van het kind en hun band zien als een rechtvaardiging van en instemming met het misbruik.133 90.
FINKELHOR
EN
WARD
ET AL.
- Deze fase komt overeen met twee voorwaarden van FINKELHOR,
namelijk de motivatie tot seksueel misbruik en het overwinnen van interne remmingen (supra nr. 82). CRAVEN et al. vatten dit samen in die fase waarin de dader zichzelf zal voorbereiden op het misbruik. Door zichzelf te groomen kan de dader zijn interne remmingen overkomen. Hierdoor zal hij overgaan tot het uitkienen hoe hij toegang kan krijgen tot het slachtoffer. Dit komt terug in stadium 2 van WARD et al. (supra nr. 85). Stadium vier en zeven van WARD et al., betreffende het cognitief herstructureren, vallen dus volgens CRAVEN et al. samen met self-grooming, omdat de dader de handelingen (voor zichzelf) gaat rechtvaardigen of ontkennen om zich zo voor te bereiden op het misbruik.134 91.
DIMENSIES - ‘Self-grooming’ kan verschillende dimensies aannemen op diverse momenten. Zo
zal de dader zichzelf eerst moeten voorbereiden om werkelijk de stap te zetten van een fantasie van misbruik naar het uitvoeren van een plan tot misbruik. Eens hij deze beslissing genomen heeft, zal hij in een ander stadium terechtkomen zoals het groomen van de omgeving van het kind of het kind zelf. Maar wanneer hij dan een vertrouwensband heeft opgebouwd met het kind en hij de drang voelt om over te gaan tot het misbruik, kan het zijn dat de dader zichzelf opnieuw moet groomen om daadwerkelijk de stap te zetten.135 2.3.2. STADIUM 2: GROOMING OMGEVING EN BETEKENISVOLLE PERSONEN
92.
GROOMING VAN OMGEVING EN BETEKENISVOLLE PERSONEN - Opdat de dader zijn plannen van misbruik
kan voortzetten, dient hij eerst in contact te komen met een kind. Dit stadium strekt ertoe dit contact te vergemakkelijken door de omgeving en de betekenisvolle personen in het leven van het kind te groomen. Deze fase kan lang duren en dient goed georganiseerd te zijn. Het uiteindelijke doel van deze fase is het vertrouwen winnen van de significante personen.136 Deze variant van grooming komt vaker voor bij offline grooming, dan bij online grooming. Wanneer de dader kiest voor online grooming en toegang zoekt tot een kind via het internet, kan 133 E. MARTELLOZZO, “Understanding the perpetrators’ behaviour” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (104) 114; S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 292; S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 63-66, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 27 maart 2015). 134 E. MARTELLOZZO, “Understanding the perpetrators’ behaviour” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (104) 118; S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 292. 135 E. MARTELLOZZO, “Understanding the perpetrators’ behaviour” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (104) 111 en 118-119; S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 292. 136 S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 291-293.
40
het zijn dat dit stadium overgeslagen wordt. De dader heeft dan immers direct contact met het kind via het internet en dit verloopt vaak privé via chat of e-mail, vaak ver weg van eender welk toezicht.137 93.
FINKELHOR
EN
WARD
ET AL.
- Het bespelen van de omgeving en betekenisvolle personen kan
gezien worden als de voorwaarde van FINKELHOR waarbij de volwassene externe remmingen dient te overwinnen. De dader kan afgeschrikt worden als hij moeilijk in contact kan komen met een kind of als de pakkans te groot is. Maar door deze fase van grooming kan hij deze externe remmingen overwinnen. Bij WARD et al. is stadium twee vergelijkbaar, namelijk het maken van plannen om toegang te krijgen tot het kind.138 94.
GROOMING OMGEVING - Als de dader nog geen specifiek slachtoffer geviseerd heeft, zal hij zich
vaker begeven in een omgeving waar veel kinderen zijn. Dit is een speelplaats, een bushalte in de buurt van een school, een naschoolse opvang ... Hij integreert zich in die specifieke omgeving om gemakkelijk contact te leggen met het slachtoffer.139 95.
GROOMING BETEKENISVOLLE PERSONEN - Wanneer de groomer zijn zinnen zet op een bepaald kind,
moet hij ervoor zorgen dat hij toegang kan krijgen tot dit kind. Omdat kinderen vaak afgeschermd worden van vreemden moet de dader nu de betekenisvolle personen in het leven van het kind groomen. Deze betekenisvolle personen zijn niet alleen de ouders, maar ook leerkrachten, verzorgers … Hij moet ten aanzien van deze personen een vertrouwenspositie innemen. Zo kan de dader een mogelijkheid creëren om via het vertrouwen van de belangrijke personen in contact te komen met het kind.140 96.
TOEGANKELIJKHEID - Een belangrijk aspect van het groomingsproces is de toegankelijkheid van
het kind. Grooming kan pas zijn doel bereiken als de dader op regelmatige wijze toegang heeft tot het kind. Het internet heeft een grote invloed hierop. Nu kan de groomer op nog meer manieren contact zoeken en houden. Eerder gedane studies tonen aan dat kindermisbruikers vaak slachtoffers maakten binnen de familie, de werkkring of bij bevriende gezinnen. 141 Nu is het mogelijk om geheel anoniem en onopvallend, van thuis uit aan grooming te doen. De groomer kan veel meer mogelijke slachtoffers online benaderen en gebruikmaken van de anonimiteit van het internet, een anonimiteit die jongeren al te vaak een vals gevoel van veiligheid geeft.142
137 S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 291-293. 138 S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 292-293. 139 S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 292-294. 140 S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 292-294. 141 J. WOLAK, D. FINKELHOR, K.J. MITCHELL en M.L. YBARRA, “Online ‘predators’ and their victims”, American Psychologist February/March 2008, (111) 113 en 121. 142 S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 51-52, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 27 maart 2015).
41
97.
ONLINE EN OFFLINE - Binnen het proces van grooming is net het aspect van de toegankelijkheid
vergemakkelijkt door het internet.143 Veel kinderen surfen alleen op het internet en treden in gesprek met onbekende mensen in chatrooms. Ze hebben vaak een vals gevoel van veiligheid doordat ze deze gesprekken kunnen aangaan van thuis uit en de andere persoon niet kunnen zien. Hierdoor moeten ze vertrouwen op wat anderen hun vertellen en hebben ze vaak niet door dat ze ten prooi vallen aan grooming. Offline is het heel wat moeilijker om toegang te krijgen tot kinderen. Ouders zijn wantrouwig en laten niet zomaar iedereen bij hun kind.144 Terugkoppelend naar CRAVEN, GILCHRIST en BROWN en de stadia die zij onderscheiden in het groomingsproces, zou er bij offline grooming eerst grooming van de omgeving en betekenisvolle volwassenen moeten optreden om de toegankelijkheid te vergemakkelijken.145 98.
RISICOBEHEER - De dader wil niet betrapt worden. Hierdoor moet hij steeds opnieuw peilen
naar het niveau van de vertrouwensband tussen enerzijds hijzelf en het slachtoffer (infra nr. 106) en anderzijds hijzelf en de significante personen.146 Bij een kleine groep van de daders werd er zelfs niet aan risicoanalyse gedaan. Deze mensen waren zich niet (meer) bewust van het feit dat ze iets fout deden. Als gevolg hadden zij dan ook niet de behoefte om zich steeds opnieuw in te dekken of voorzichtig te werk te gaan. Dit is soms een gevolg van het succesvol overwinnen van interne remmingen. De dader is er in geslaagd om de gedragingen te rechtvaardigen voor zichzelf en zelfs in die mate dat het voor hem volledig aanvaardbaar is om dergelijke gedragingen te stellen.147 2.3.3. STADIUM 3: GROOMING KIND
99.
GROOMING
VAN HET KIND
- De dader gaat het kind voorbereiden op het misbruik door een
(valse) vertrouwensrelatie op te bouwen. Dit heeft tot doel om het kind op zijn/haar gemak te stellen bij de groomer en in verband met seksuele handelingen. Hij wil het vertrouwen winnen van het kind opdat hij dan meer controle kan uitoefenen over het kind. Deze vertrouwensband vertoont kenmerken van een liefdesrelatie. De dader achterhaalt de interesses en hobby’s van het kind en communiceert zo met het kind op hetzelfde niveau en gedraagt hij zich als een spiegel.148
143 J. CARR, “The internet dimension of sexual violence against children” in THE COUNCIL OF EUROPE PROGRAMMA “BUILDING A EUROPE FOR AND WITH CHILDREN”, Protecting children from sexual violence, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2010, (271) 273. 144 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 847. 145 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 7-8, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 1 april 2015). 146 S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 75-79, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 27 maart 2015). 147 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 14, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 1 april 2015). 148 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 847; S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 294-296.
42
100. FINKELHOR
EN
WARD
ET AL.
- Dit stadium van CRAVEN et al. komt overeen met de voorwaarde
van FINKELHOR om het verzet van het kind te overwinnen. Geen enkel kind zal vrijwillig instemmen met seksuele handelingen. Het kind vertoont verzet wanneer handelingen abrupt gesteld worden of wanneer het kind de volwassene niet kent of niet vertrouwt. Het verzet van het kind overwinnen is dan ook het hoofddoel van dit stadium. Bij WARD et al. is grooming van het kind terug te vinden in stadium drie, betreffende het contact met het kind, en stadium vijf, betreffende het maken van plannen omtrent het slachtoffer. Tijdens het daadwerkelijke contact met het kind zal de dader de voorbereiding uit stadium twee in de praktijk moeten omzetten. Hij zal dan het kind groomen om een vertrouwensrelatie tot stand te laten komen. Dit zal later aansluiten bij stadium vijf waarin hij moet plannen hoe hij het misbruik gaat aanpakken, dat dan zal leiden tot het effectief seksueel misbruik in stadium zes. Afhankelijk van hoe goed het groomen van het kind gelukt is, zal in het vijfde stadium de focus liggen op de dader zelf (= self’-grooming’, supra nr. 89) of op het kind en wat hij moet doen om het kind volledig klaar te maken voor stadium zes, het misbruik.149 101. MANIPULATIE - De volwassene wil het kind afhankelijk maken van zichzelf. Hij manipuleert het kind zodanig zich te gedragen zoals hij wil.150 De gebruikte manipulatietechniek is afhankelijk van verschillende factoren. Zo kan het karakter van de groomer een rol spelen. Een agressief persoon zal het kind eerder manipuleren door geweld of bedreiging om een gevoel van controle te krijgen. Maar ook de omstandigheden en het slachtoffer zelf spelen een rol. Bij een kind met een laag zelfbeeld en weinig zelfvertrouwen werkt manipulatie door middel van vleierij beter. Hierdoor speelt de groomer in op het natuurlijke verlangen van het kind naar liefde en genegenheid.151 Niet enkel de methode van manipulatie, maar ook de frequentie waarin het kind gemanipuleerd wordt speelt een rol. Als het kind gemakkelijk bereikbaar is voor de groomer en er veel contact mogelijk is, kan de groomer steeds prominenter aanwezig zijn in het leven van het kind. Dit vergemakkelijkt het manipuleren, zorgt ervoor dat het kind sneller gewoon geraakt aan de groomer en bijgevolg sneller op hem vertrouwt.152 102. VERTROUWENSBAND - Bij grooming van het kind worden vaak dezelfde fases doorlopen als bij het opbouwen van echte vriendschappen. Hierdoor is het moeilijk om grooming te detecteren, zeker als de gesprekken online plaatsvinden.153 Verschillende technieken worden aangewend om de vertrouwensband op te bouwen. Een band kan snel gevormd worden als er gemeenschappelijke 149
S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 290-291. 150 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 9, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 1 april 2015). 151 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 9, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 1 april 2015). 152 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 9-10, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 1 april 2015). 153 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 12, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 1 april 2015).
43
interesses, hobby’s of gedragingen zijn. Vaak kopieert de groomer dan ook het gedrag en taalgebruik van het slachtoffer. Zo voelt het kind zich sneller comfortabel en geeft meer van zijn interesses en gedachten bloot. Op die manier forceert de dader, vervalst als het ware, een band tussen hen beiden, waardoor het slachtoffer zich speciaal voelt. De exclusieve band zorgt ervoor dat het kind deze connectie als belangrijk ziet en zich soms sneller tot de groomer zal wenden dan tot de eigen ouders.154 103. MISLEIDING - Het internet is een gevaarlijk medium omdat het kind niet weet wie er aan de andere kant van het scherm zit. Bij offline grooming is er misleiding omdat het kind denkt dat de volwassene zijn vriend is, terwijl er bij online grooming ook misleiding omtrent de identiteit kan zijn. Niet alle groomers passen hun identiteit aan, maar de ware identiteit kan langer een geheim blijven. Verschillende conversaties kunnen gevoerd worden zonder dat het onderwerp ‘leeftijd’ aan bod komt. Als de vertrouwensband al zodanig sterk is, zal het leeftijdsverschil hier niet meer zo een groot effect op hebben wanneer dit later aan het licht komt. Dit toont nog maar eens de sterkte van het (online) groomingsproces aan.155 104. STOCKHOLMSYNDROOM - Door veelvuldig en lang contact te hebben kan er een sterke emotionele
band
ontstaan
tussen
dader
en
slachtoffer.
Deze
band
is
vaak
een
overlevingsmechanisme voor de slachtoffers. FREUD zei dat wanneer een persoon bang is van iemand, deze angst voorbij kan gaan als je meer wordt zoals die andere persoon en op die persoon begint te gelijken. Hierdoor kunnen slachtoffers tijdens hun misbruik dezelfde opvattingen gaan
delen
met
de
dader
en
kan
er
zich
een
emotionele
band
vormen.
Naast
een
overlevingsmechanisme, kunnen de gevoelens ook een gevolg zijn van het groomingsproces en de misleiding die hiermee gepaard gaat.156 105. SEKSUELE
CONTEXT
- Nadat de vertrouwensband is opgebouwd, gaat de dader het gesprek
regelmatig in een seksuele context plaatsen. Via online grooming kan men het chatten een seksuele tint geven door een foto te mailen of kan men een weblink naar seksuele foto’s doorsturen. Het doel hiervan is om seksueel gedrag te normaliseren voor het kind en bijgevolg de visie van het kind op seks te veranderen.157 154 H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 12, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 1 april 2015). 155 P. GOTTSCHALK, “Stage model for online grooming offenders” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (79) 88-89; H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 14-15, http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 1 april 2015); S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 46-47, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 1 april 2015). 156 X, “Love and Stockholm Syndrome: The Mystery of Loving an Abuser”, http://counsellingresource.com/lib/therapy/self-help/stockholm/ (consultatie op 1 april 2015); S. MCLEOD, “Defense Mechanisms”, 2008, www.simplypsychology.org/defense-mechanisms.html (consultatie op 1 april 2015). 157 S. DE DECKER, “Seks verandert alles? Het bijzondere regime bij de uitvoering van strafrechtelijke sancties” in A. MASSET, G. COCO, S. CORNEILLE, S. DE DECKER, F. GAZAN, S. LOUWETTE, G. VERMEULEN en I. WATTIER, Vervolging en behandeling van daders van seksuele misdrijven, Brugge, Charte, 2009, (115) 126; H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS “A review of online grooming: characteristics and concerns”, (1) 12-13, http://pure-oai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx
44
106. GEHEIMHOUDING - De dader wil niet betrapt worden. Door de vertrouwensrelatie en het verleggen van de seksuele grenzen van het kind, kan de groomer vaak overgaan tot seksueel misbruik zonder veel verzet van het kind.158 Dit blijft allemaal een geheim voor de buitenwereld omdat hij het kind psychologisch gemanipuleerd heeft. Deze manipulatie kan de vorm aannemen van de vertrouwensband, maar ook van dreigementen van de groomer. Hij kan dan dreigen met dit te vertellen aan vriendjes van het kind of hij zegt dat hij die gedragingen enkel gesteld heeft omdat het kind het toeliet. Het kind wil of durft het misbruik uiteindelijk niet te verraden, net ten gevolge van het groomingsproces.159 AFDELING 2. WETGEVEND KADER
107. BESCHERMD RECHTSGOED - De overheid strekt ertoe belangen die van fundamentele waarde zijn voor de samenleving te beschermen. Ook de rechten van het kind zijn een belangrijk rechtsgoed gaan uitmaken. Zowel op internationaal, Europees als nationaal vlak neemt de bescherming van het kind (en diens seksuele integriteit) een belangrijke plaats in.160
2.1. INTERNATIONALE WETGEVING
108.
HET INTERNATIONAAL VERDRAG
INZAKE DE
RECHTEN
VAN HET
KIND - Het Internationaal Verdrag
inzake de Rechten van het Kind werd aangenomen op 20 november 1989 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.161 Het is een zeer succesvol verdrag inzake mensenrechten dat op een bijna universele ratificatie kan rekenen. Ook België ondertekende dit verdrag op 26 januari 1990 en ratificeerde het op 16 december 1991. Begin 1992 verkreeg het kracht van wet.162 Deze specificering van mensenrechten voor kinderen vloeit voort uit de behoefte aan bijkomende bescherming voor deze kwetsbare groep. Het versterkt de rechtspositie van het kind. Specifiek op vlak van online grooming voorziet het verdrag niet in een strafbaarstelling, maar creëert wel rechten voor het kind en bevat bepalingen die instaan voor de bescherming van het kind tegen seksueel misbruik.163 109. KIND - Het verdrag is volgens art. 1 IVRK van toepassing op ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt (consultatie op 1 april 2015); P. DE WAELE, Kan je een geheim bewaren?, Leuven, Van Halewyck, 2011, 3540; S. CRAVEN, S. BROWN en E. GILCHRIST, “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), (287) 294-296. 158 S. SMALLBONE, W.L. MARSHALL en R. WORTLEY, Preventing child sexual abuse, Devon, Willan Publishing, 2008, 11. 159 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 1. 160 MR. J. DE HULLU, Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 20-21; L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen, Intersentia, 2002, 1-3. 161 X, “Kinderrechtenverdrag”, www.kinderrechtencommissariaat.be/kinderrechtenverdrag (consultatie op 4 april 2015). 162 Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind van 20 november 1989, BS 17 januari 1992 (hierna: IVRK); W. VANDENHOLE, “20 jaar Kinderrechtenverdrag (1989-2009): een Belgische stand van zaken”, RW 2009-10, (386) 386 en 389. 163 W. VANDENHOLE, “20 jaar Kinderrechtenverdrag (1989-2009): een Belgische stand van zaken”, RW 2009-10, (386) 386 en 403; Ontwerp van decreet houdende instemming met het verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, opgemaakt in Lanzarote op 25 oktober 2007, Parl.St. Vl.Parl. 2009-2010, stuk 135 nr. 1.
45
bereikt. Deze kinderen krijgen politieke, economische, sociale en culturele rechten toebedeeld die zij kunnen laten gelden.164 110. BESCHERMING
KIND
- Het algemene art. 19, 1 IVRK strekt ertoe staten die partij zijn bij het
verdrag te verplichten om naast passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen ook maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied te nemen, ter bescherming van het kind. Dit omvat de bescherming tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft. Volgens art. 19, 2 IVRK moet de genomen maatregelen ook doeltreffende procedures omvatten om te voorzien in de nodige ondersteuning van het kind, maar ook procedures betreffende de voorkoming, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling zoals omschreven in lid 1 van art. 19 IVRK.165 111. SEKSUEEL MISBRUIK - Meer specifiek handelt art. 34 IVRK over seksuele exploitatie en seksueel misbruik van het kind. De staten die partij zijn bij het verdrag dienen passende maatregelen te treffen om te voorkomen dat het kind gedwongen of aangespoord wordt deel te nemen aan onwettige seksuele activiteiten 166 ; geëxploiteerd wordt in de prostitutie of andere onwettige seksuele praktijken 167 ; geëxploiteerd wordt in pornografische voorstellingen en pornografisch materiaal.168 112. HET HERZIEN EUROPEES SOCIAAL HANDVEST - Het Europees Sociaal Handvest is een verdrag van de Raad van Europa dat sociale en economische rechten garandeert. In 1961 werd dit verdrag aangenomen en in 1996 werd het verdrag herzien.169 Het verdrag bevat geen strafbaarstelling van online grooming, maar strekt er wel toe kinderen rechten te verschaffen en ze te beschermen.170 113. RECHTEN VAN HET KIND - Deel I, art. M, punt 7 ESH en art. 7, punt 10 ESH stellen dat kinderen recht hebben op bijzondere bescherming tegen de gevaren van lichaam en geest waaraan zij blootstaan.171 Deel I, art. M, punt 17 ESH en art. 17 ESH stellen dat kinderen recht hebben op een passende sociale, wettelijke en economische bescherming. Kinderen hebben het recht op te groeien in een omgeving die de volledige ontwikkeling van hun persoonlijkheid en van hun fysieke en geestelijke capaciteiten bevordert. Art. 17, 1.B ESH strekt ertoe kinderen te beschermen tegen verwaarlozing, geweld of uitbuiting.172
164 165 166 167 168 169 170 171 172
Art. 1 en art. 4 IVRK. Art. 19, 1 en 2 IVRK. Art. 34, a) IVRK. Art. 34, b) IVRK. Art. 34, c) IVRK. X, “European Social Charter”, www.coe.int/T/DGHL/Monitoring/SocialCharter/ (consultatie op 4 april 2015). Wet 3 mei 1996 het Herziene Europees Sociaal Handvest, BS 10 mei 2004, 37405 (hierna: ESH). Deel I, art. M, 7 ESH en art. 7, 10 ESH. Deel I, art. M, punt 17 ESH en art. 17 ESH.
46
114. ART.
83
VWEU
-
Art.
83
VWEU
laat
het
Europees
Parlement
en
de
Raad
minimumvoorschriften vaststellen via een richtlijn wat betreft zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie. Onder zware criminaliteit valt onder meer seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen. Weliswaar mag de Europese Unie enkel optreden als het voldoet aan enkele basisbeginselen
zoals
subsidiariteit,
noodzakelijkheid,
evenredigheid
…
Maar
het
Verdrag
betreffende de Werking van de Europese Unie toont aan dat de bescherming van de seksuele integriteit van het kind belangrijk is.173 115.
VERDRAG
VAN
LANZAROTE - Het verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van
kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, ook gekend als het Verdrag van Lanzarote, is het eerste internationale verdrag dat de handeling ‘grooming’ uitdrukkelijk heeft opgenomen in de wettekst.174 Meer bepaald art. 23 Verdrag van Lanzarote gaat over ‘solicitation of children for sexual purpose’, het betreft met andere woorden het benaderen van kinderen voor seksuele
doeleinden.
175
Het
verdrag
dateert
van
25
oktober
2007
en
vraagt
strafbaarstelling van alle mogelijke soorten seksueel misbruik ten aanzien van kinderen.
om
de
176
116. BESCHERMING VAN HET KIND - Het Verdrag geeft uiting aan de groeiende nood aan bescherming van de seksuele integriteit van kinderen (en jongeren) in de context van de informatie- en communicatietechnologieën.177 De toelichting van het verdrag geeft aan dat het een nieuwe en noodzakelijke bepaling is. Dit is een gevolg van de zorgwekkende vaststelling van de hoeveelheid kinderen die seksueel geschaad werden tijdens ontmoetingen met volwassenen, met wie zij initieel in contact gekomen zijn via het internet. De focus ligt op online grooming omdat dit gezien wordt als de moeilijkst opspoorbare vorm van grooming. Dit komt doordat er moeilijk toezicht gehouden kan worden op de communicatie van kinderen via het internet of andere informatie- en communicatietechnologieën.178 117. ART. 23 VERDRAG VAN LANZAROTE - Het artikel verplicht de staten die lid zijn van het verdrag om de nodige maatregelen te treffen om online grooming strafbaar te stellen.179 Het artikel zelf bevat niet de term ‘online grooming’, maar wel een definiëring van de handeling.180 Art. 23 Verdrag van Lanzarote wordt wel als ‘grooming’ aangeduid in de toelichting van het verdrag.181 Het Verdrag 173
Art. 83 VWEU. Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van 25 oktober 2007, gedaan te Lanzarote, CETS nr. 201 (hierna: Verdrag van Lanzarote). 175 Art. 23 Verdrag van Lanzarote. 176 X, “Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse”, www.coe.int/t/dghl/standardsetting/children/default_en.asp (consultatie op 4 april 2015); Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 9. 177 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 844. 178 Explanatory report on the Council of Europe Convention on the Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse, CETS nr. 201, nr. 155 en 159; L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 845. 179 L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 16; S. KIERKEGAARD, “Online child protection. Cybering, online grooming and ageplay”, CLSR 2008, (41) 53-54. 180 X, “Mededelingen en berichten”, TJK 2007/4, (271) 275. 181 Explanatory report on the Council of Europe Convention on the Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse, CETS nr. 201, nr. 155. 174
47
vraagt namelijk de strafbaarstelling van “het doen van een voorstel tot ontmoeting, via een informatie- of communicatietechnologie, door een meerderjarig persoon aan een kind (dat nog niet seksueel meerderjarig is volgens de toepasselijke nationale wetgeving), met als doel om seksuele handelingen te stellen of kinderpornografie te maken, wanneer dit voorstel tot ontmoeting gevolgd wordt door materiële handelingen (door de meerderjarige persoon) die moeten leiden tot dergelijke ontmoeting”.182 118. DOEL
VERDRAG
- Het Verdrag van Lanzarote wil de seksuele uitbuiting en seksueel misbruik
van kinderen voorkomen en bestrijden. Dit door middel van nationale, maar ook internationale samenwerking. Het verdrag voorziet ook in programma’s om de slachtoffers te helpen en mogelijke slachtoffers te voorkomen. Het dringt aan op sensibilisering van die personen die regelmatig in contact komen met kinderen. Deze personen moeten namelijk alert zijn en voldoende de rechten en belangen van de kinderen waarborgen.183 Het Verdrag staat, naast de lidstaten van de Raad van Europa, ook open voor de staten die geen lid zijn en die toch het verdrag mee hebben opgesteld en verder ook voor de Europese Gemeenschap. Het verdrag wil op die manier graag veel mensen bereiken en helpen.184 119. EU-RICHTLIJN SEKSUEEL MISBRUIK - Richtlijn 2011/92/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie sterkt ertoe de seksuele integriteit van het kind te beschermen binnen de Europese Unie. Verder vervangt de richtlijn ook het Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (van 22 december 2003). De richtlijn onderneemt actie tegen seksueel misbruik en kinderpornografie via grooming.185 Het Kaderbesluit was een belangrijke stap om de wetgeving te harmoniseren op vlak van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Het Kaderbesluit definieerde deze misdrijven en voorzag in een toenadering van de strafmaten die de lidstaten moesten vastleggen.186 In 2007 was er een evaluatie van dit Kaderbesluit door de Europese Commissie. De meeste lidstaten van de Europese Unie hadden het Kaderbesluit correct omgezet in nationaal recht, maar het evaluatierapport stelde vast dat er door recente informatietechnologische evoluties tekortkomingen ontstonden in de wetgeving. Doordat er nieuwe mogelijkheden voor
182
Art. 23 Verdrag van Lanzarote; X, “Bescherming kinderen tegen seksueel misbruik”, NJW 2010, (244) 244; E. LIEVENS, “Risico’s voor jongeren op sociale netwerken bekeken vanuit juridisch perspectief” in P. VALCKE, P.J. VALGAEREN en E. LIEVENS, Sociale media. Actuele juridische aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2013, (29) 36. 183 Art. 5 Verdrag van Lanzarote. 184 X, “Bescherming kinderen tegen seksueel misbruik”, NJW 2010, (244) 244. 185 V. DE SOUTER en C. JANSSENS DE BISTHOVEN, “Naar een versterkt juridisch EU-kader ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting en kinderpornografie: van kaderbesluit naar richtlijn”, TJK 2011, (223) 223; Kaderbesluit 2004/68/JBZ, 22 december 2003, ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, Pb.L. 13, 20 januari 2004, 44; Richtl. 2011/92/EU, 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad, Pb.L. 17 december 2011, 335, 1 (hierna: EU-richtlijn Seksueel Misbruik); E. LIEVENS, “Risico’s voor jongeren op sociale netwerken bekeken vanuit juridisch perspectief” in P. VALCKE, P.J. VALGAEREN en E. LIEVENS, Sociale media. Actuele juridische aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2013, (29) 37. 186 L. BUONO, “Gearing up the fight against cybercrime in the European Union: a new set of rules and the establishment of the European Cybercrime Centre”, NJECL 2012, (332) 332-334; V. DE SOUTER en C. JANSSENS DE BISTHOVEN, “Naar een versterkt juridisch EU-kader ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting en kinderpornografie: van kaderbesluit naar richtlijn”, TJK 2011, (223) 223.
48
misbruik waren, maar ook een nieuw aanbod van communicatiemiddelen, waren bepaalde bepalingen uit het Kaderbesluit al achterhaald.187 120. ART. 6 EU-RICHTLIJN SEKSUEEL MISBRUIK - Art. 6.1 EU-richtlijn Seksueel Misbruik verplicht lidstaten om online grooming strafbaar te stellen. Het artikel stelt dat de lidstaten de nodige maatregelen dienen te nemen om ervoor te zorgen dat “het doen van een voorstel door middel van informatie- en communicatietechnologie, door een volwassene aan een kind dat nog niet seksueel meerderjarig is, tot ontmoeting met het oogmerk om seksuele handelingen te stellen en kinderpornografie te creëren, voor zover dit voorstel is gevolgd door materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden, gestraft wordt met een maximumgevangenisstraf van ten minste één jaar”. 188 Art. 6.2 EU-richtlijn Seksueel Misbruik strekt ertoe dat lidstaten ook het produceren van kinderpornografie via informatie- en communicatietechnologieën strafbaar moeten stellen.189 121. PREAMBULE
RICHTLIJN
2011/92/EU - Punt 19 in de preambule van de EU-richtlijn Seksueel
Misbruik stelt dat grooming ook buiten de context van het internet bestreden moet worden. Hierdoor gaat de richtlijn verder dan het Verdrag van Lanzarote, dat enkel online grooming strafbaar wil stellen. De richtlijn wil bijgevolg het offline benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden ook strafbaar stellen.190
2.2. NATIONALE WETGEVING
122. Art. 22bis GW. - De Grondwet bevat geen strafbaarstelling van online grooming, maar waarborgt de rechten van het kind. Van belang voor de problematiek van online grooming is art. 22bis, lid 1 GW. dat stelt dat elk kind recht heeft op de eerbiediging van, onder meer, zijn seksuele integriteit. Ook voor de nationale wetgever is de bescherming van het kind als rechtsgoed een belang van fundamentele waarde.191 123. WET 10
APRIL
2014 - De Belgische wetgeving heeft een nationale strafbaarstelling van online
grooming in het Strafwetboek opgenomen. Dit artikel, art. 377quater Sw., is ingevoegd door de wet van 10 april 2014 betreffende de bescherming van minderjarigen tegen benadering met als oogmerk het plegen van strafbare feiten van seksuele aard.192
187 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 9. 188 Art. 6.1 EU-richtlijn Seksueel Misbruik; L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 18. 189 Art. 6.2 EU-richtlijn Seksueel Misbruik; C. CONINGS, J. HUYSMANS en F. VERBRUGGEN, “Dagelijkse kost: Europese ingrediënten die het Belgische strafrecht kruiden” in F. VERBRUGGEN, B. SPRIET EN R. VERSTRAETEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2013, (1) 7-8. 190 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 9; L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 18. 191 Art. 22bis, lid 1 GW. 192 Wet 10 april 2014 betreffende de bescherming van minderjarigen tegen benadering met als oogmerk het plegen van strafbare feiten van seksuele aard, BS 30 april 2014 (ed. 1); L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 847.
49
De wet van 10 april 2014 zorgde voor een aparte strafbaarstelling van online grooming en een verzwarende omstandigheid voor offline grooming.193 Het artikel trad in werking op 10 mei 2014.194 124. INSPIRATIE - Deze strafbaarstelling is geïnspireerd op het Verdrag van Lanzarote195 en richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad.196 125. ART. 377QUATER SW. - De wetsbepaling luidt als volgt: “De meerderjarige die door middel van de informatie- en communicatietechnologie aan een minderjarige beneden de volle leeftijd van zestien jaar een voorstel doet tot ontmoeting met het oogmerk een misdrijf te plegen bepaald in dit hoofdstuk of in de hoofdstukken VI en VII van de Titel, wordt, voor zover dit voorstel is gevolgd door materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden, gestraft met een gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar.”197 Het doel van deze strafbaarstelling is om seksueel minderjarige kinderen te beschermen tegen de gevaren van het internet. De strafbaarstelling zelf legt de focus op de manipulatie- en communicatiefase die voorafgaat aan andere misdrijven zoals verkrachting, aanranding van de eerbaarheid … 198 Het kan dus gezien worden als een bestraffing van de strategie van het misbruik.199 126. BESTANDDELEN
-
Het
wanbedrijf
‘online
grooming’
bestaat
uit
verschillende
delictsbestanddelen. Het materieel bestanddeel bestaat uit de leeftijd van het slachtoffer en de dader, het gebruik van informatie- en communicatietechnologie, een voorstel tot ontmoeting en het stellen van materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden. 200 Het morele bestanddeel omvat het doen van een voorstel tot ontmoeting met het oogmerk een misdrijf te plegen bepaald in hoofdstuk V, VI of VII van titel II, boek II Sw. De volwassene doet aan online grooming van het kind met als uiteindelijke doelstelling het plegen van aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, een vorm van aanzetten tot ontucht of prostitutie of van openbare zedenschennis op of met de min-zestienjarige.201 193 Art. 2 en 3 wet 10 april 2014 betreffende de bescherming van minderjarigen tegen benadering met als oogmerk het plegen van strafbare feiten van seksuele aard, BS 30 april 2014 (ed. 1). 194 Art. 377quater Sw.; Wet 10 april 2014 betreffende de bescherming van minderjarigen tegen benadering met als oogmerk het plegen van strafbare feiten van seksuele aard, BS 30 april 2014 (ed. 1). 195 Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van 25 oktober 2007, gedaan te Lanzarote, CETS nr. 201; L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 845. 196 Richtl. 2011/92/EU, 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad, Pb.L. 17 december 2011, 335. 197 Art. 377quater Sw. 198 L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 15 en 19. 199 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 1. 200 Art. 377quater Sw.; L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 848. 201 Art. 377quater Sw.; L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 850; J.M. TEN
50
127. ONTSTAAN
STRAFBAARSTELLING
- Het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het
oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming werd ingediend op 25 oktober 2012.202 Enerzijds stelt de toelichting dat kinderen recht hebben op extra bescherming en zorg wat betreft seksueel misbruik en seksuele uitbuiting. Dergelijke daden veroorzaken bij de slachtoffers fysieke, psychische en sociale schade en daartegen moet streng opgetreden worden. Anderzijds geeft de toelichting aan dat het aantal gemelde misbruiken niet overeenstemt met het werkelijk aantal misbruiken. Een van de redenen hiervoor is de vertrouwensband die ontstaat tussen dader en kind bij online grooming waardoor het misbruik geheim gehouden wordt (supra nr. 106). Het wetsvoorstel wil net het opbouwen van die vertrouwensband strafbaar stellen door een aparte strafbaarstelling voor grooming in te voeren.203 Offline grooming is een lang bestaande techniek van misbruik, maar online grooming is relatief nieuw. Diverse studies tonen aan dat kinderen opgroeien met en zelfs op het internet en dat ze dit vaak doen zonder toezicht. Het internet wordt gezien als een volwaardig communicatiekanaal waarlangs allerlei conversaties gevoerd worden. Soms met vriendinnetjes van school, maar soms ook met vreemde personen die ze nog niet kennen.204 Deze onrustwekkende evolutie in combinatie met de leemtes in bestaande wetgeving om misbruik via informatie- en communicatietechnologieën te bestraffen, leidde tot het wetsvoorstel betreffende grooming. De beslissing om over te gaan tot een afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming zou een belangrijk maatschappelijk signaal geven, wat bijgevolg ook een afschrikwekkend effect kan hebben op potentiële daders (supra nr. 67).205 Naast de strafbaarstelling heeft het wetsvoorstel ook oog voor alternatieven buiten het strafrecht.
Enkel
repressieve
middelen
zoals
een
strafbaarstelling
bieden
niet
voldoende
bescherming. Zo is er in het wetsvoorstel ook sprake van preventie en hulpverlening. De reeds bestaande programma’s inzake preventie en hulpverlening aan slachtoffers missen vaak een digitale invalshoek. Online grooming is nog niet voldoende bekend om goed genoeg opgespoord of zelfs opgemerkt te worden. Er moet meer aandacht zijn voor de invloed van nieuwe technologieën en hierover moet gecommuniceerd worden, niet alleen met andere instanties, maar ook met de gewone burger.206 128. OVERIGE
WETGEVING
- Naast art. 377quater Sw. kan ook teruggevallen worden op andere
strafbaarstellingen die te maken hebben met de bescherming van de seksuele integriteit van het kind. Dit waren tevens ook de alternatieven waarop teruggevallen moest worden vooraleer de VOORDE, “Aanzetten tot criteria voor strafbaarstelling van de voorfase” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (65) 83. 202 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 1. 203 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 2. 204 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 3-6. 205 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 6-7; L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 846. 206 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 6-7; H.J.R. KAPTEIN, “Pleidooi voor strenge maatstaven van strafbaarstelling en straf” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (99) 99-101.
51
strafbaarstelling van online grooming werd ingevoerd.207 Zo kan er ook sprake zijn van aanzetting tot ontucht of prostitutie 208 , bederf van de jeugd 209 , aanranding van de eerbaarheid 210 , verkrachting 211 , zedenschennis 212 , bezit en vervaardigen van kinderpornografie 213 en strafbare poging tot het plegen van zulke daden214. De rechter kon grooming dus indirect strafbaar stellen als het gepaard ging met een strafbaar gestelde handeling. Deze soevereine beslissing zorgde ervoor dat er geen eenduidige rechtspraak was betreffende het straffen van online grooming.215 Bij de Belgische wetgeving moet het seksueel zelfbeschikkingsrecht steeds in het achterhoofd gehouden worden. Dit wil zeggen dat een minderjarige toch seksueel meerderjarig kan zijn wanneer het de leeftijd van zestien jaar bereikt heeft. Een minderjarige van zestien jaar kan bijgevolg instemmen met seksuele handelingen. Een min-zestienjarige kan nooit op een geldige manier instemmen met het stellen van seksuele handelingen aangezien er voor hen een onweerlegbaar handelingen.
vermoeden
geldt
dat
zij
niet
vrijwillig
kunnen
instemmen
met
seksuele
216
AFDELING 3. CONSTITUTIEVE BESTANDDELEN ONLINE GROOMING
3.1. DE VOLWASSENE EN HET KIND BENEDEN DE VOLLE LEEFTIJD VAN ZESTIEN JAAR
129. LEEFTIJD - Het misdrijf van online grooming kan enkel gepleegd worden door een dader die achttien jaar of ouder is en wanneer het gericht is op een slachtoffer dat jonger is dan zestien jaar. Dit is een gevolg van de regels omtrent de seksuele meerderjarigheid, waardoor het misdrijf niet gepleegd kan worden tegen een minderjarige persoon die ouder is dan zestien jaar. Hieruit vloeit voort dat iemand via informatie- en communicatietechnologie contact kan zoeken met een persoon tussen de zestien en achttien jaar oud en een ontmoeting voorstellen met het oog op seksuele handelingen, zonder het strafbare feit van online grooming te plegen. Niettemin is de persoon wel strafbaar wanneer de ontmoeting leidt tot aanranding van de eerbaarheid, verkrachting of een ander misdrijf.217 Dezelfde redenering geldt voor een minderjarige persoon die gelijkaardig gedrag zou stellen ten aanzien van een minderjarig slachtoffer dat jonger is dan zestien jaar.218
207 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 8. 208 Art. 380bis Sw. 209 Art. 379bis Sw. 210 Art. 372-373 Sw. 211 Art. 375 Sw. 212 Art. 383 en 385-386 Sw. 213 Art. 383bis en 384 Sw. 214 Art. 51 Sw. 215 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 8. 216 E. LIEVENS, “Risico’s voor jongeren op sociale netwerken bekeken vanuit juridisch perspectief” in P. VALCKE, P.J. VALGAEREN en E. LIEVENS, Sociale media. Actuele juridische aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2013, (29) 38-39; A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 140-141. 217 Art. 373 en 375 Sw. 218 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 848.
52
130. JONGER
DAN ZESTIEN JAAR
- De strafbaarstelling is beperkt tot jongeren die nog niet seksueel
meerderjarig zijn. Art. 372 Sw. legt de leeftijd van seksuele meerderjarigheid vast op zestien jaar. Voor de meeste kinderen hoort het internet bij het dagelijkse leven. Hun relationele en seksuele ontwikkeling verloopt ook deels via het internet. Het is dus belangrijk om enkel de minderjarigen die de leeftijd van zestien jaar nog niet bereikt hebben te beschermen tegen seksuele handelingen en misbruik van hun vertrouwen. Voor de minderjarige kinderen boven de leeftijd van zestien jaar is deze bescherming niet nodig, omdat hun ontwikkeling op het internet, via gsm … niet noodzakelijk problemen moet geven.219
3.2. D.M.V. DE INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE
131.
ONLINE
GROOMING
- De strafbaarstelling heeft tot doel om online grooming strafbaar te
stellen. Het belangrijkste bestanddeel van de strafbaarstelling is bijgevolg dat dit moet plaatsvinden door middel van de informatie- en communicatietechnologie.220 132.
INVULLING - Informatie- en communicatietechnologie is een zeer ruim te interpreteren
begrip. Het betreft alle voorstellen tot ontmoeting die gedaan worden via telefoon, sms, internet, e-mail, chatgesprekken … Het omvat alle bestaande, maar ook nog de nog te ontwikkelingen technologische middelen.221
3.3. VOORSTEL DOEN TOT ONTMOETING
133. VOORSTEL
DOEN
- Er moet een voorstel gedaan worden door een meerderjarig persoon aan
een seksueel minderjarig kind. Indien er enkel een seksueel getinte conversatie is tussen het kind en de meerderjarige persoon, volstaat dit niet om aansprakelijk gesteld te worden voor online grooming. Als het kind tijdens het gesprek andere voorstellen krijgt zoals seksuele handelingen op zichzelf stellen of seksueel beladen foto’s van zichzelf mailen, is dit niet strafbaar als online grooming. Dergelijke voorstellen kunnen strafbaar gesteld worden onder bestaande misdrijven zoals aanranding van de eerbaarheid of als een vorm van openbare zedenschennis, zoals bezit van kinderpornografie.222 134. VOORSTEL
TOT ONTMOETING
- Een voorstel tot ontmoeting is niet gespecificeerd in de
parlementaire voorbereiding. Bijgevolg dient dit in de normale betekenis geïnterpreteerd te
219
L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 848; C. CONINGS en K. DE SCHEPPER, “Grooming en cyberkinderlokkerij strafbaar”, Computerr. 2014, (269) 269. 220 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 848. 221 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 848. 222 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 849.
53
worden als een voorstel tot een fysieke ontmoeting. Een ontmoeting in de virtuele wereld voorstellen is bijgevolg niet voldoende.223 In de parlementaire voorbereiding wordt verduidelijkt dat het voorstel tot een fysieke ontmoeting voldoende is voor de strafbaarheid. Het is dus niet nodig dat het voorstel leidt tot een daadwerkelijke ontmoeting, maar het moet wel geconcretiseerd worden (infra nr. 137). Indien er een ontmoeting volgt, is het niet vereist dat er seksuele handelingen gesteld worden om strafbaar te zijn voor online grooming.224 135. VOORAFGAANDE
COMMUNICATIE- EN MANIPULATIEFASE
- De overheid wil kunnen optreden tijdens de
fase waarin het kind of de jongere bewerkt wordt door de dader via het internet. Betreffende online grooming beoogt men de strafbaarstelling van de voorafgaande communicatie- en manipulatiefase, als het ware: een strafbaarstelling van de strategie tot misbruik.225
3.4. MATERIËLE HANDELINGEN DIE TOT DERGELIJKE ONTMOETING LEIDEN
136. AFLOPEND
MISDRIJF
- Het voorstel tot een ontmoeting moet veruitwendigd worden en er
moeten materiële handelingen volgen die tot een dergelijke ontmoeting kunnen leiden. Het misdrijf van online grooming is pas aanwezig en voltrokken wanneer de dader een materiële handeling stelt die gericht is op het waarmaken van zijn voorstel tot ontmoeting. Hieruit moet het vaste voornemen blijken van de persoon om af te spreken met het seksueel minderjarig kind. De handelingen moeten gericht zijn op het daadwerkelijk realiseren van de ontmoeting.226 137. CONCRETISERING - Het voorstel tot afspreken moet geconcretiseerd worden opdat er sprake is van een materiële handeling die tot dergelijke ontmoeting leidt. Enkel communiceren over afspreken zonder verdere datum of zonder enige concretisering van waar of wanneer de ontmoeting zou doorgaan is niet voldoende.227 Ter illustratie enkele voorbeelden van materiële handelingen die tellen als concretisering: wanneer de meerderjarige persoon al kaartjes gekocht heeft voor de cinema of de dierentuin of 223
L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 849; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 11. 224 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 849; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 11. 225 J.M. TEN VOORDE, “Aanzetten tot criteria voor strafbaarstelling van de voorfase” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (65) 65-67 en 69-70; L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 849; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 8 en 11. 226 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 849; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 11. 227 Rechtspraak uit Nederland heeft bevestigd dat men strafbaar is voor online grooming wanneer men handelingen stelt die gericht zijn op het verwezenlijken van de voorgestelde ontmoeting: Hoge Raad, 11 november 2014, nr. 13/01999; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 11.
54
wanneer hij een route heeft uitgestippeld naar de ontmoetingsplaats of wanneer hij alleen opdaagt op de afgesproken plaats. Maar ook het plots opdagen aan de school of bij de buitenschoolse activiteiten van het kind zijn voldoende concretisering ook al is het online altijd bij een vaag voorstel gebleven.228 138. GEEN
ONTMOETING
- De situatie kan zich voordoen dat het voorstel tot ontmoeting voldoende
geconcretiseerd is, maar een fysieke ontmoeting toch uitblijft. Dan zal de rechter kijken naar de gestelde materiële handelingen om te evalueren of dit delictsbestanddeel toch voldaan is.229
3.5. OOGMERK OM EEN MISDRIJF TE PLEGEN
139. BIJZONDER
MOTIEF
- Het voorstel tot ontmoeting moet wetens en willens gedaan worden, met
het bijzonder motief om bij de afspraak seksuele handelingen te stellen die gekwalificeerd kunnen worden als aanranding van de eerbaarheid, verkrachting of kan gezien worden als een vorm van aanzetten tot ontucht … Dit oogmerk zal afgeleid worden uit de inhoud van hun gesprekken via informatie- of communicatietechnologieën. Indien dit oogmerk niet aanwezig is, kan er geen sprake zijn van het misdrijf online grooming.230 140. ONACHTZAAMHEID - Wat betreft het kennen van de leeftijd van het minderjarige kind door de meerderjarige dader volstaat onachtzaamheid. De meerderjarige persoon moet steeds achtzaam zijn en mag niet onvoorzichtig handelen. Hij mag bijgevolg niet afgaan op de leugenachtige verklaring van het slachtoffer dat het ouder is dan 16 jaar of zich hiervoor louter baseren op het uiterlijk. Enkel wanneer een normale, voorzichtige en vooruitziende persoon, in dezelfde omstandigheid geplaatst, zich hetzelfde zou gedragen, is er geen sprake van onachtzaamheid. Dit is dus gelijkaardig aan de misdrijven aanranding van de eerbaarheid en verkrachting.231
228 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 849; Explanatory report on the Council of Europe Convention on the Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse, CETS nr. 201, nr. 157 en 160; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 11. 229 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 850. 230 J.M. TEN VOORDE, “Aanzetten tot criteria voor strafbaarstelling van de voorfase” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (65) 83; L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 850; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 11. 231 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 850; B. SPRIET en G. MARLIER, “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting in het begin van de 21ste eeuw (2000-2012) in F. VERBRUGGEN, B. SPRIET EN R. VERSTRAETEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2013, (81) 99.
55
56
HOOFDSTUK 4. STRAFBAARSTELLING ONLINE GROOMING NODIG OF OVERBODIG?
141. INLEIDING - In dit laatste hoofdstuk komen alle elementen samen. Naast de strafbaarstelling van online grooming wordt ook de gedraging en de impact zelf getoetst aan het toetsingsschema van
DE
ROOS. Deze toets moet verduidelijken of de strafbaarstelling van online grooming nodig is of
zorgt voor overregulering. 142. VOLGORDE
TOETSING
- De toetsing aan de eerste twee beginselen, het beginsel van
aannemelijkheid van de schade en het tolerantiebeginsel, dient positief te zijn vooraleer de overige beginselen bij de toets betrokken worden (supra nr. 33 en 36). Als de strafbaarstelling deze eerste toetsing niet doorstaat, dienen de andere beginselen niet meer geëvalueerd omdat de staat dan in beginsel niet bevoegd is om te straffen.232 AFDELING 1. BEGINSEL VAN AANNEMELIJKHEID EN MOTIVERING VAN DE SCHADE
143. UITWENDIG
WAARNEEMBARE GEDRAGING
- De staat mag enkel ingrijpen wanneer er sprake is van
een uitwendig waarneembare gedraging. Louter intenties of gedachten zijn niet voldoende voor een strafrechtelijk optreden (supra nr. 37).233 Online grooming strekt ertoe kinderen te bewerken en verleiden via informatie- of communicatietechnologieën met als doelstelling de weerstand van het kind, op seksueel gebied, te verminderen en over te gaan tot een ontmoeting om het kind dan seksueel te misbruiken. Dit bewerken en verleiden is niet altijd gemakkelijk op te merken. Met een kind praten over gemeenschappelijke interesses kan ook onschuldig zijn. Het is echter de doelstelling waarmee de volwassene handelt, namelijk het kind bewerken en verleiden met het oog op seksueel misbruik, dat deze handeling gevaarlijk maakt. Dit is niet altijd uitwendig waarneembaar.234 De strafbaarstelling van online grooming heeft hiermee rekening gehouden. In de tekst van art. 377quater Sw. staat dat er een voorstel tot ontmoeting moet zijn dat gepaard gaat met het ‘oogmerk’ een misdrijf te plegen. Dit oogmerk is het moreel element van het misdrijf. Het voorstel moet uitgaan van het bijzondere motief om het kind aan te randen, te verkrachten, aan te zetten tot ontucht of prostitutie of aan te zetten tot openbare zedenschennis. Louter intenties of gedachten zijn niet voldoende voor een bestraffing. De strafwetgever heeft hierop ingespeeld door deze intentie enkel strafbaar te stellen als het voorstel tot ontmoeting gepaard gaat met het stellen van materiële handelingen die het voorstel concretiseren en bijgevolg de intentie omzet in daden.235 Het voorstel tot ontmoeten moet geconcretiseerd worden (supra nr. 137) en het bijzonder oogmerk
kan
afgeleid
worden
uit
de
gevoerde
gesprekken
via
informatie-
of
communicatietechnologieën. Een louter seksueel getinte conversatie is niet voldoende om 232
TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 48-49 en 54. TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 54; F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 44. 234 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 1-11. 235 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 11. 233
57
aansprakelijk gesteld te worden voor online grooming. Maar als dergelijke conversatie gepaard gaat met een geconcretiseerd voorstel tot ontmoeting mag dit gebruikt worden als invulling van het bijzonder oogmerk. Als er geen voorstel tot ontmoeting is, kan er geen sprake zijn van online grooming omdat dit een constitutief bestanddeel is waaraan voldaan moet zijn.236 Concluderend kan gesteld worden dat online grooming een uitwendig waarneembare gedraging is. 144. ONDERZOEK - Online grooming is een maatschappelijk probleem dat reeds uitvoerig in kaart is gebracht. Zo was er van 2009 tot 2011 het EU Kids Online-onderzoeksproject.237 Deze studie geeft de resultaten weer van meer dan 25 000 negen- tot zestienjarigen en één van hun ouders, in heel Europa. D’HAENENS en VANDONICK geven de cijfers weer van Belgische en Vlaamse kinderen.238 Dit levert onder meer de informatie op dat 96% van de twaalf- tot zestienjarige Belgische kinderen gemiddeld twee uur per dag het internet gebruiken. Het internetgebruik stijgt tot de leeftijd van vijftien jaar, omdat de meeste jongeren dan nog niet uitgaan en thuis communiceren met hun vrienden via het internet. Bij 95% van de Belgische jongeren is chatten het populairste communicatiemiddel.239 Het onderzoek kende ondertussen al een update en uitbreiding (tot 33 deelnemende landen) in 2014.240En in het algemeen was bij elke mogelijke activiteit op internet (chatten, muziek beluisteren, huiswerk maken …) een stijging te zien in vergelijking met het onderzoek afgesloten in 2011. De populairste online activiteiten zijn gamen met andere personen, chatten in een chatroom of via instant messaging (bijvoorbeeld via Facebook) en het aanmaken van een profiel op sociale media (63%).241 Kinderen worden zo blootgesteld aan het risico om via het internet in contact te komen met gevaarlijke personen. Toch stelt het onderzoek dat er een kleine daling is in het percentage (van 32% naar 29%) van kinderen die online contact maken met mensen die ze niet kennen in het echte leven. Dit toont aan dat bij kinderen bewustmaking van de gevaren helpt en dus zeker voortgezet moet worden. Het is echter wel nog steeds zo dat kinderen toch geneigd zijn om in het echte leven af te spreken met iemand die ze enkel online kennen. Met andere woorden: eens er toch sprake is van online contact met een onbekend persoon en er zich stilaan een vertrouwensrelatie vormt, zou een groot aantal jongeren toch afspreken met deze persoon in het echte leven. Vandaar juist het gevaar van online grooming.242
236 L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 849; Explanatory report on the Council of Europe Convention on the Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse, CETS nr. 201, nr. 157 en 160; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 11. 237 X, “EU Kids Online: findings, methods, recommendations”, (1) 5, http://lsedesignunit.com/EUKidsOnline/index.html?r=64 (consultatie op 16 april 2015). 238 L. D’HAENENS en S. VANDONINCK, “Digitale geletterdheid en omgaan met online risico's: positie van Belgische kinderen en jongeren in vergelijking met leeftijdsgenoten in Europa” in L. D’HAENENS en S. VANDONINCK, Kids Online: vaardigheden, kansen en risico’s van kinderen en jongeren op het internet, Gent, Academia Press, 2012, (7) 9-21. 239 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 3. 240 X, “EU Kids Online: findings, methods, recommendations”, (1) 5, http://lsedesignunit.com/EUKidsOnline/index.html?r=64 (consultatie op 16 april 2015). 241 X, “EU Kids Online: findings, methods, recommendations”, (1) 11, http://lsedesignunit.com/EUKidsOnline/index.html?r=64 (consultatie op 16 april 2015). 242 X, “EU Kids Online: findings, methods, recommendations”, (1) 18, http://lsedesignunit.com/EUKidsOnline/index.html?r=64 (consultatie op 16 april 2015).
58
Verder is er ook het European Online Grooming Project.243 Dit project dateert van 2012 en geeft aan dat een grote groep jongeren communiceert met onbekenden. De helft van de vrouwelijke geïnterviewde jongeren zei gevoelens ontwikkeld te hebben voor een onbekende die ze enkel kenden via het internet. 25% van de jongens en 20% van de meisjes gaf zelfs aan seksuele ervaringen via het internet te hebben gehad. 75% van de meisjes en 80% van de jongens stonden het zelfs toe om te flirten en over seks te praten via het internet. Een groot deel van de seksuele ontwikkeling van jongeren gebeurt dus eigenlijk op het internet.244 De studies brengen dus zeer relevante cijfers over het internetgebruik bij de jongeren aan het licht en hoe die jongeren, ondanks of juist door de anonimiteit van het online gebeuren, gemakkelijk emoties, gevoelens en zelfs seksueel gedrag vertonen. Hoewel niet afgezet tegen cijfers uit de offline grooming, kan gesteld worden dat online grooming een uiterst gevaarlijke vorm van grooming is, juist omdat de kinderen/jongeren nog moeilijker de geschiktheid, betrouwbaarheid en oprechtheid van de persoon met wie ze communiceren kunnen inschatten. Grooming is makkelijker geworden door de anonimiteit en afwezigheid van toezicht in combinatie met de veelvuldige informatie- en communicatietechnologieën.245 Bijgevolg is er een reëel risico dat jongeren het slachtoffer kunnen worden van online grooming. Deze studies hebben de enorme verdienste dat de overheden beter geïnformeerd tot actie konden overgaan tegen dit afwijkend gedrag.246 145. SCHADE
-
De
wetgever
mag
pas
strafrechtelijk
ingrijpen
wanneer
de
uitwendige
waarneembare gedraging een waar maatschappelijk probleem vormt dat tevens ook schade veroorzaakt. Bij twijfel omtrent de schadelijke gevolgen dient de wetgever zich te onthouden.247 De schade bij online grooming is initieel eerder mentaal, psychologisch, doordat het slachtoffer gemanipuleerd en bespeeld wordt. Seksueel getinte gesprekken kunnen misschien gewist worden uit het geheugen van een computer, maar niet uit het geheugen van een kind. Als een ontmoeting tussen slachtoffer en dader werkelijkheid wordt, kan er bovenop de morele schade ook lichamelijke schade optreden ten gevolge van het misbruik. Slachtoffers van seksueel misbruik lijden onder langdurige fysieke, psychische en sociale schade.248 Naast depressie en emotionele problemen, kunnen ze ook te kampen krijgen met posttraumatische stressstoornis of relationele en seksuele problemen.249 Ook al kan online grooming tijdig opgemerkt en gestopt worden voor de
243
S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 5, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 16 april 2015). 244 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 5. 245 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 6. 246 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 6; R.S.B. KOOL, “Better safe, than sorry? Over de legitimiteit van strafbaarstelling van seksueel corrumperen van minderjarigen en grooming”, DD 2010, (1264) 1279-1280 en 1283-1286. 247 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 56-57. 248 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 1; P. GOTTSCHALK, “Characteristics of the internet and child abuse” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (27) 47. 249 M. HÖING, A. VAN ENGEN, B. ENSINK, P.VENNIX en I. VANWESENBEECK, Hulp aan slachtoffers van seksueel geweld, Delft, Eburon, 2003, 1-6; P. GOTTSCHALK, “Characteristics of the internet and child abuse” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (27) 48.
59
fysieke ontmoeting, zal het kind nog steeds psychische last ondervinden van de manipulaties en misleiding door de volwassene.250 146. BESLISSINGSVRIJHEID - Online grooming doorstaat de toets van het eerste beginsel. Het is een uitwendig waarneembare gedraging dat gezien wordt als een maatschappelijk probleem, mede door het schadelijk gevolg dat ermee gepaard gaat. Hoewel de staat graag een soeverein handhavingsbeleid hanteert, beschikt de wetgever niet over een volledige beslissingsvrijheid op vlak van online grooming. Op internationaal vlak werd immers al de verplichting opgelegd aan de staten om online grooming te bestraffen en ligt vervat in art. 23 Verdrag van Lanzarote en art. 6 EU-richtlijn Seksueel Misbruik (supra nr. 117 en 120). Deze verplichting legt echter niets op betreffende een afzonderlijke strafbaarstelling. Bijgevolg is de staat enerzijds gebonden om over te gaan tot actie tegen online grooming, maar anderzijds vrij om te beslissen of bestaande wetgeving voldoet, of dat een aparte strafbaarstelling nodig is.251 AFDELING 2. TOLERANTIEBEGINSEL
147. INDIVIDUELE VRIJHEID - Het tweede beginsel van het toetsingsschema betreft het erkennen van de individuele vrijheid. Deze individuele vrijheid moet gerespecteerd worden door de overheid ten aanzien van de burgers, maar ook tussen de burgers onderling. De staat dient echter in te grijpen wanneer de individuele vrijheid van de ene persoon een inbreuk uitmaakt op de individuele vrijheid van de andere persoon.252 148. ZEDENDELICTEN - Het tolerantiebeginsel is niet van toepassing bij zedendelicten. Bij dergelijke misdrijven kan men niet pleiten voor de individuele vrijheid van de dader.253 Online grooming zorgt voor het opbouwen van een sterke vertrouwensband tussen volwassene en kind. Deze vertrouwensband wordt soms, onterecht uiteraard, geïnterpreteerd als een liefdesrelatie, zowel door kind als volwassene. Hieruit volgt enerzijds dat het kind zich makkelijker laat overhalen tot seksuele handelingen, en anderzijds dat de volwassene deze liefdesrelatie ziet als een toestemming tot de seksuele handelingen. De volwassene gebruikt dit als rechtvaardigingsgrond om aan te tonen dat het kind vrijwillig heeft ingestemd met de seksuele handelingen. Hierdoor is er volgens de volwassene geen inbreuk op de individuele vrijheid van het kind.254 Online grooming heeft tot doel de weerstand van het kind op seksueel vlak te verminderen om bij een daadwerkelijke ontmoeting makkelijker te kunnen overgaan tot het stellen van
250 X, “EU Kids Online: findings, methods, recommendations”, (1) 6, http://lsedesignunit.com/EUKidsOnline/index.html?r=64 (consultatie op 16 april 2015). 251 F. FIJNAUT, “De criminele politiek in de Europese gemeenschap”, Panopticon 1992, (572) 572; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 9; L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 844-846; art. 23 Verdrag van Lanzarote; art. 6 EU-richtlijn Seksueel Misbruik. 252 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 58-60. 253 TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 58. 254 S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, (1) 73-78, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 16 april 2015).
60
seksuele handelingen. Er is sprake van (seksueel) kindermisbruik. Hierop is het tolerantiebeginsel niet van toepassing. De individuele vrijheid en integriteit van het kind moeten beschermd worden. Bijgevolg moet de staat zich niet tolerant opstellen tegenover de handelingen van de groomer en hoort er geen tolerantie van online grooming te zijn.255 149. BEVOEGDHEID
STAAT
- Online grooming heeft de toetsing aan de eerste twee beginselen
doorstaan. De staat is tot dusver bevoegd om in te grijpen, want de gedraging in kwestie kan leiden tot schade, de plicht tot bestraffing is opgelegd aan de staat door Europese en internationale wetgeving en de staat dient zich niet tolerant op te stellen ten aanzien van online grooming. Bijgevolg dient het verdere toetsingsschema gevolgd te worden. AFDELING 3. SUBSIDIARITEITSBEGINSEL
150. ULTIMUM REMEDIUM - Het strafrecht dient gezien te worden als laatste redmiddel. Alleen als er geen enkel ander geschikt middel is om de gedraging aan te pakken, dient er overgegaan te worden tot een strafbaarstelling. Enig ander geschikt middel betreffende de handhaving van online grooming dient zeer ruim opgevat te worden. Ook alternatieven buiten het (straf)recht horen onderzocht te worden. Maar ook het reeds bestaande strafrecht zelf dient gecontroleerd te worden op alternatieven. Het is immers mogelijk dat de gedraging al bestraft kan worden via een reeds opgenomen strafbaarstelling, waardoor de strafwetgever niet nogmaals moet ingrijpen.256
3.1. JURIDISCHE ALTERNATIEVEN
151. JURIDISCHE
ALTERNATIEVEN
- De strafbaarstelling van online grooming beoogt het aanpakken
van de (online) communicatie- en manipulatiefase die voorafgaat aan een mogelijk misbruik. Er heeft dus nog geen misbruik plaatsgevonden tijdens deze communicatie- en manipulatiefase. Maar gezien dit wel de uiteindelijke doelstelling is van de online groomer stelt zich de vraag of online grooming niet gezien kan worden als een poging tot een ander misdrijf. Ook de reeds bestaande misdrijven ‘aanranding van de eerbaarheid’, ‘aanzetten van de minderjarige tot ontucht’ en ‘valsheid in informatica’ worden getoetst als juridische alternatieven voor het bestraffen van online grooming.257 152. STRAFBARE
POGING
- Enkel uitwendig waarneembare gedragingen kunnen bestraft worden.
Louter intenties of gedachten zijn nooit strafbaar zonder veruitwendiging. Art. 51 Sw. bevat de strafbare poging. Het moreel bestanddeel betreft het voornemen om een misdaad of wanbedrijf te plegen. De materiële bestanddelen bestaan uit een begin van uitvoering van de misdaad of het
255
TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 58. P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Het leedprincipe, het strafbegrip en de schuld zonder straf. De fixatie op leedtoevoegende straffen in het strafrecht” in F. DERUYCK et al., Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, (129) 129-132. 257 L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 20. 256
61
wanbedrijf en het feit dat de staking of mislukking van de uitvoering te wijten is aan een reden buiten de wil van de dader.258 Opdat er sprake is van een strafbare poging, dient er allereerst een voornemen aanwezig te zijn om een misdaad of wanbedrijf te plegen. Dergelijk voornemen moet veruitwendigd worden, want enkel een voornemen of intentie alleen is niet strafbaar zolang het niet uitwendig waarneembaar is. Deze veruitwendiging is er door een daad van uitvoering.259 Het begin van uitvoering moet gezien worden als elke daad die natuurlijk en vanzelfsprekend het voornemen van de persoon kan waarmaken. De link tussen het voornemen en de handeling moet duidelijk zijn.260 Bij online grooming heeft de dader het voornemen om een vertrouwensrelatie op te bouwen met het kind, om zich daarna makkelijker schuldig te kunnen maken aan seksueel kindermisbruik. Enkel het voeren van een seksueel getint gesprek is niet voldoende om voor online grooming strafbaar gesteld te worden. Er is steeds een voorstel tot ontmoeting nodig, dat voldoende geconcretiseerd moet zijn. Deze concretisering moet gebeuren in de vorm van materiële handelingen die het voorstel tot afspreken vaste vorm geven en die daadwerkelijk tot een ontmoeting (kunnen) leiden. Voorbeelden van dergelijke handelingen zijn het duidelijk vermelden waar en wanneer de afspraak zal doorgaan, het kopen van toegangstickets door de online groomer voor het uitje dat ze gepland hebben of het opdagen aan de school van het kind. Zolang het voorstel tot ontmoeting niet geconcretiseerd is door materiële daden, is er geen sprake van online grooming. Maar vanaf het moment dat er sprake is van een geconcretiseerd voorstel tot ontmoeting, is het misdrijf van online grooming voltooid.261 Bij poging is er ook geen sprake van poging tot een bepaalde misdaad of wanbedrijf, zolang er geen begin van uitvoering is van het voornemen. Online grooming lijkt dus op een strafbare poging tot een misdaad of wanbedrijf. Toch is het echter zo dat online grooming soms door de mazen van het net van strafbare poging kan glippen. De focus van de wetgever inzake online grooming ligt namelijk op het strafbaar stellen van de aan het misdrijf voorafgaande communicatiefase. Deze is erop gericht om kinderen te verleiden, misleiden en manipuleren tot misbruik, maar er is in sommige gevallen nog geen sprake van het daadwerkelijk overgaan tot seksueel kindermisbruik. De voorafgaande communicatie- en manipulatiefase begint met het praten over hobby’s en interesses. De vertrouwensband wordt opgebouwd en geleidelijk aan tracht de online groomer de seksuele weerstand van het kind te verlagen door het gesprek een seksuele tint te geven. Vanaf het moment dat de online groomer een geconcretiseerd voorstel doet aan de minzestienjarige via een communicatie- en informatietechnologie, is de meerderjarige persoon strafbaar voor online grooming. Op dat ogenblik is er echter nog geen sprake van het daadwerkelijk plegen van seksueel misbruik of een begin van uitvoering daartoe terwijl dit net wel
258
F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 32-42; W. CALEWAERT, “Preadvies over strafbare poging in het Belgische recht” in T.J.B. BUITING en W. CALEWAERT, Preadviezen, Zwolle, Tjeenk Willink, 1970, (17) 19-20. 259 W. CALEWAERT, “Preadvies over strafbare poging in het Belgische recht” in T.J.B. BUITING en W. CALEWAERT, Preadviezen, Zwolle, Tjeenk Willink, 1970, (17) 20-27. 260 A. DE NAUW, Strafbaarheid van voorbereidingshandelingen, ’s Gravenhage, Ministerie van justitie, 1982, 5. 261 F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 32-42; W. CALEWAERT, “Preadvies over strafbare poging in het Belgische recht” in T.J.B. BUITING en W. CALEWAERT, Preadviezen, Zwolle, Tjeenk Willink, 1970, (17) 19-20.
62
nodig is om strafbaar gesteld te worden voor een strafbare poging tot een misdaad of wanbedrijf.262 Seksueel kindermisbruik is het uiteindelijke doel van grooming, maar grooming zelf is het manipuleren en verleiden van kinderen om een vertrouwensband op te bouwen om later het overgaan tot misbruik te vergemakkelijken. Het is ook deze voorbereidende fase die de focus uitmaakt van de strafbaarstelling. Er moet een oogmerk zijn om een misdrijf te plegen, dit kan afgeleid worden uit de seksueel getinte gesprekken, maar vanaf het moment dat het voorstel tot ontmoeting gedaan is, is de persoon strafbaar.263 In het licht van de regels van de strafbare poging, hebben we dus enkel ‘een voldoende geconcretiseerd voorstel tot ontmoeting’. Dit is in veel gevallen een daad van voorbereiding op het echte misbruik, maar nog geen daad (van begin) van uitvoering zoals wel nodig is bij poging. Zo is in een online gesprek tussen groomer en kind het louter doen van een voorstel tot ontmoeting op een welbepaalde dag en plaats voldoende als materiële handeling die een concretisering van het voorstel uitmaakt. Maar een dergelijke materiële handeling van het specificeren van een dag en plaats voor de ontmoeting, is niet altijd voldoende om te spreken van een daad van uitvoering voor strafbare poging. Ook een voorbereidingshandeling is niet voldoende voor de bestraffing als poging, deze geven niet met zekerheid het voornemen van de dader weer.264 Het is dan aan de rechter om in deze feitenkwestie te oordelen of er sprake is van een voorbereidingshandeling of een daadwerkelijke daad van uitvoering. Zo zijn er dus toch nog situaties van online grooming die niet bestraft kunnen worden op basis van de strafbare poging, maar dus wel via art. 377quater Sw.265 153.
AANRANDING VAN DE EERBAARHEID
- Dit misdrijf vertoont veel gelijkenissen met online grooming.
Er dient een aantasting te zijn van de seksuele integriteit van een persoon, zonder een geldige toestemming van het slachtoffer. De strafbaarstelling van online grooming is gericht op de bescherming van seksueel minderjarige kinderen. Aanranding van de eerbaarheid beschermt ook seksueel minderjarige kinderen aangezien er onder de leeftijd van 16 jaar nooit een geldige toestemming mogelijk is tot seksuele handelingen.266 Louter seksueel getinte gesprekken zijn bij
262 F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 32-42; W. CALEWAERT, “Preadvies over strafbare poging in het Belgische recht” in T.J.B. BUITING en W. CALEWAERT, Preadviezen, Zwolle, Tjeenk Willink, 1970, (17) 19-20. 263 R.S.B. KOOL, “Better safe, than sorry? Over de legitimiteit van strafbaarstelling van seksueel corrumperen van minderjarigen en grooming”, DD 2010, (1264) 1276-1279. 264 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 12. 265 B.F. KEULEN, “Voorbereiding” in F. DERUYCK et al., Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, (471) 474; W. CALEWAERT, “Preadvies over strafbare poging in het Belgische recht” in T.J.B. BUITING en W. CALEWAERT, Preadviezen, Zwolle, Tjeenk Willink, 1970, (17) 20-27; L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 21-22; F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 38. 266 A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 137-141; art. 372-373 Sw; B. SPRIET en G. MARLIER, “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting in het begin van de 21ste eeuw (20002012) in F. VERBRUGGEN, B. SPRIET EN R. VERSTRAETEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2013, (81) 92-95.
63
beide misdrijven niet voldoende om strafbaar gesteld te worden, maar toch is bij beide misdrijven geen fysieke ontmoeting nodig.267 De aanranding van de eerbaarheid kan gepleegd worden op de persoon of met behulp van een persoon. Hieruit vloeit voort dat de handelingen die het slachtoffer op zichzelf pleegt door toedoen van de dader ook strafbaar zijn, zelfs als deze gebeuren zonder dat de dader fysiek aanwezig is bij het slachtoffer. 268 Bij online grooming dient er echter sprake te zijn van een voorstel tot ontmoeting. De ontmoeting moet zich niet daadwerkelijk voordoen, maar moet wel voldoende geconcretiseerd zijn. Ook moet duidelijk genuanceerd worden dat louter seksueel getinte gesprekken niet volstaan voor een strafbaarstelling als aanranding van de eerbaarheid. Een poging tot aanranding van de eerbaarheid is niet mogelijk. Dus pas van zodra er een begin van uitvoering is, is er sprake van aanranding van de eerbaarheid. Expliciet seksueel getinte gesprekken kunnen door de rechter gezien worden als een begin van uitvoering van aanranding van de eerbaarheid doordat de duidelijke intentie om oneerbare handelingen uit te lokken afleidbaar is uit de gesprekken.269 Online grooming kan dan door de rechter gekwalificeerd worden als aanranding van de eerbaarheid, gezien er een begin van uitvoering is door de expliciet seksuele chatgesprekken en het immorele karakter en de ondubbelzinnigheid om oneerbare handelingen uit te lokken hieruit valt af te leiden.270 Echter dient de nuance gemaakt te worden dat er verschillende types van online groomers zijn. Zo zullen groomers uit de categorie ‘intimacy-seeking’ meer op zoek gaan naar intimiteit en ligt het niet in hun aard om het kind te choqueren en overstelpen met expliciet seksueel getinte gesprekken (supra nr. 73). Groomers uit de categorie ‘adaptable-style’ stemmen hun aanpak af op het kind en zijn reactie (supra nr. 74). Als het kind slecht reageert op (expliciet) seksuele gesprekken, zal dit niet of pas zeer laat aan bod komen. Hierdoor is er dus niet bij elke situatie van online grooming een expliciet seksueel chatgesprek dat geïnterpreteerd kan worden als een begin van uitvoering van het misdrijf aanranding van de eerbaarheid. Bijgevolg is het slachtoffer weer afhankelijk van de soevereine beslissingsvrijheid van de rechter om het zo te kwalificeren.271 Bij afweging kan dus gesteld worden dat enerzijds aanranding van de eerbaarheid verschillende situaties van online grooming kan opvangen, en anderzijds gaat het misdrijf nog een stap verder en biedt het ogenschijnlijk extra bescherming voor het kind dat misbruikt wordt via de webcam na manipulaties en misleiding zonder dat er een voorstel is tot ontmoeting. Dit in tegenstelling tot online grooming waarbij een voorstel tot ontmoeting cruciaal is om te kunnen spreken van het misdrijf. Maar is dit voldoende om te besluiten dat de strafbaarstelling van online grooming overregulering is? Of is het beter te oordelen dat de strafbaarstelling van online
267 B. SPRIET en G. MARLIER, “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting in het begin van de 21ste eeuw (2000-2012) in F. VERBRUGGEN, B. SPRIET EN R. VERSTRAETEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2013, (81) 82-92; L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 21-22. 268 B. SPRIET en G. MARLIER, “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting in het begin van de 21ste eeuw (2000-2012) in F. VERBRUGGEN, B. SPRIET EN R. VERSTRAETEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2013, (81) 82-92. 269 Corr. Antwerpen 27 juni 2008, T. Strafr. 2009, (175) 175-176. 270 Art. 374 Sw.; B. SPRIET en G. MARLIER, “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting in het begin van de 21ste eeuw (2000-2012) in F. VERBRUGGEN, B. SPRIET EN R. VERSTRAETEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2013, (81) 100-102 en 137-138. 271 L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 21-22; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 8.
64
grooming net de nadruk legt op de voorafgaande communicatiefase en indien er sprake is van seksueel misbruik via de webcam, er teruggevallen kan worden op het misdrijf aanranding van de eerbaarheid? Als aan de aanranding van de eerbaarheid via de webcam grooming voorafgaat en het kind vooraf benaderd wordt, kan art. 377ter Sw. zelfs nu zorgen voor een strafverzwaring van aanranding van de eerbaarheid en bijgevolg nuttig bijdragen aan een reeds bestaande strafbaarstelling. Hieruit volgt de vraag of de strafbaarstelling van online grooming per definitie overbodig is omdat er enkele overeenkomsten zijn met aanranding van de eerbaarheid. Want er kan ook geopteerd worden voor de zienswijze dat de strafbaarstellingen naast elkaar kunnen bestaan en mekaar goed aanvullen indien er zich bij een van elk tekortkomingen voordoen.272 154. AANZETTEN
MINDERJARIGE TOT ONTUCHT
- Een arrest van het Hof van Cassatie van 12 februari
2013 geeft aan dat het groomen van kinderen en jongeren op het internet ook gekwalificeerd kan worden als het aanzetten tot ontucht273 en valsheid in informatica274 doordat er een vals profiel en e-mailadres gecreëerd kan worden om mogelijke slachtoffers te benaderen. De dader in kwestie had een Netlog- en een Hotmailprofiel aangemaakt onder een valse naam waarmee hij in contact trad met een minderjarige meisje van 16 jaar. Tijdens het chatten deed hij haar het voorstel om met hem seks tegen betaling te hebben. Het misdrijf om een minderjarige tot ontucht aan te zetten stelt strafbaar: “hij die een aanslag tegen de zeden pleegt, doordat hij, ten einde eens anders driften te voldoen, de ontucht, het bederf of de prostitutie van een minderjarige van het mannelijke of vrouwelijke geslacht opwekt, begunstigt of vergemakkelijkt.” Het Hof van Cassatie hanteert een ruime interpretering van de bepaling en stelt dat het minderjarige slachtoffer in aanmerking komt als ‘de andere’ zoals omschreven in de strafbaarstelling.275 Wanneer online grooming vergeleken wordt met deze strafbaarstelling dient er een duidelijk verschil aangehaald te worden. Zo kan de dader tijdens het online groomen het oogmerk hebben om het misdrijf van ‘aanzetten van minderjarigen tot ontucht’ te plegen, maar daarnaast kan de meerderjarige persoon ook aanranding van de eerbaarheid of verkrachting beogen. Bij deze laatste misdrijven is er geen sprake van ‘eens anders driften te voldoen’ en streeft de dader enkel zijn eigen seksualiteitsbeleving na. In dergelijk geval is er dan ook geen sprake van het misdrijf ‘aanzetten van minderjarigen tot ontucht’. Zo kan online grooming deels opgevangen worden onder de strafbaarstelling van het aanzetten van minderjarigen tot ontucht, maar niet elke situatie zal aan de voorwaarden voldoen. Grooming wil de seksuele weerstand van het kind verlagen om makkelijker te kunnen overgaan tot het misbruik van het kind waardoor het kan overkomen alsof de volwassene zich ook richt op de seksualiteitsbeleving van het seksueel minderjarige kind. Maar hij doet dit steeds om te kunnen voldoen aan de eigen driften.276
272 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 8; L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 20. 273 Art. 379 Sw; Cass. 12 februari 2013, TJK 2013, 286, noot L. STEVENS; L. STEVENS, “Grooming via internet” (noot onder Cass. 12 februari 2013), TJK 2013, (286) 290. 274 Art. 210bis Sw. 275 L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 21; L. STEVENS, “Grooming via internet” (noot onder Cass. 12 februari 2013), TJK 2013, (286) 290-293. 276 B. SPRIET en G. MARLIER, “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting in het begin van de 21ste eeuw (2000-2012) in F. VERBRUGGEN, B. SPRIET EN R. VERSTRAETEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2013, (81) 102-114.
65
Bijkomend dient ook vermeld te worden dat art. 380bis Sw. spreekt van aanzetten tot ontucht door woorden, gebaren of tekens op een openbare plaats. Dan rijst de vraag in hoeverre het internet een openbare plaats is. Wanneer het chatgesprek plaatsvindt in een openbare chatroom kan dit gezien worden als een openbare plaats. Maar wanneer het chatten plaatsvindt via instant messaging of via één-op-één chat op Facebook, is dit dan nog een openbare plaats?277 Afhankelijk van de feiten en de beoordeling van de rechter kan er dus sprake zijn van aanzetten van minderjarigen tot ontucht of wordt online grooming niet of op een andere manier gestraft. Dit wil zeggen dat er geen eenduidig beleid omtrent online grooming gevoerd wordt en er bijgevolg geen rechtszekerheid is voor het slachtoffer.278 155. VALSHEID
IN INFORMATICA
- Het arrest van het Hof van Cassatie van 12 februari 2013 spreekt
ook van een kwalificatie als valsheid in informatica.279 Hiervoor is bedrieglijk opzet in hoofde van de dader vereist. Hij dient te handelen met het opzet om aan zichzelf of een ander een onrechtmatig voordeel te verschaffen of met het oogmerk om te schaden. Dus weer is de beoordeling van de rechter doorslaggevend om vast te stellen dat er sprake is van een vals profiel om doelbewust mogelijke slachtoffers te benaderen met het oogmerk zich een onrechtmatig voordeel te verschaffen. Afhankelijk van deze invulling is online grooming dan indirect strafbaar via valsheid in informatica. Maar daders gebruiken niet altijd een vals profiel (supra nr. 73). Zo zijn er online groomers die zich niet voordoen als een ander persoon en bijgevolg geen valsheid in informatica plegen. Er is dus een groep van online groomers die niet strafbaar gesteld kan worden op basis van valsheid in informatica, waardoor dit misdrijf niet geschikt is om de strafbaarstelling van online grooming volledig te vervangen.280 156. OVERWEGING - Er zijn alternatieven in het reeds bestaande strafrecht die verschillende situaties van online grooming kunnen bestraffen, soms afhankelijk van de soevereine beslissing van de rechter. Deze beslissing is afhankelijk van de situatie en interpretatie. Hierdoor kan een slachtoffer van misleiding en manipulatie dat gebeurt met het oog op toekomstig seksueel misbruik niet steeds rekenen op een eenduidig berechting van de zaak. Zo is het slachtoffer steeds afhankelijk van de feitenrechter en is er geen rechtszekerheid betreffende de situatie van online grooming. De afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming kan perfect bestaan naast de
277 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 8. 278 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 11; S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, 81-87, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 29 april 2015). 279 Art. 193 en 210bis Sw. 280 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 4; S. WEBSTER et al., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, 81-83, www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-project-final-report.pdf (consultatie op 29 april 2015); H. WHITTLE, C. HAMILTON-GIACHRITSIS, A. BEECH en G. COLLINGS, “A review of online grooming: characteristics and concerns”, 14-15, http://pure-oai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx (consultatie op 29 april 2015); M. PN. VAN KERKHOF en M.J. LINDERS, “Online grooming, ‘We moeten oog hebben voor de meest kwetsbare kinderen’. ”, TKM www.tijdschriftkindermishandeling.nl/userfiles/usersdata/734/library/5188/pdf/interview_jules_mulder_online_ grooming_tijdschrift_kindermishandeling.pdf (consultatie op 30 april 2015).
66
andere misdrijven. Als er een misdrijf van seksueel misbruik gepleegd wordt, kan de rechter zich hierop baseren om de dader te straffen. Indien online grooming een rol speelde, kan dit in sommige gevallen leiden tot een strafverzwaring volgens art. 377ter Sw. Indien er echter nog geen seksueel misbruik gepleegd is, maar het kind wel al misleid en gemanipuleerd werd en de dader een vertrouwensband opbouwt met het doel om seksueel misbruik te plegen, kan er strikt en eenduidig ingegrepen worden in deze voorbereidende communicatiefase op basis van de afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming. De specifieke strafbaarstelling van online grooming lijkt dus een terechte aanvulling van het strafrecht te zijn door de duidelijke regulering van een anders ‘door omstandigheden anders in te vullen’-misdrijf.
3.2. BUITENJURIDISCHE ALTERNATIEVEN
157. BUITENJURIDISCHE
ALTERNATIEVEN
- Buitenjuridische alternatieven worden vaak onterecht over
het hoofd gezien. Een samenleving wil graag repressief optreden tegen gedrag dat het afkeurt. Maar hierdoor wordt er pas opgetreden nadat het gedrag gesteld is en er al slachtoffers gevallen zijn. Strafbaarstellingen hebben onder meer als doelstelling om burgers af te schrikken en zo een gedragsregulerende werking te hebben. Maar als de strafbaarstelling overtreden wordt, kan er enkel achteraf ingegrepen worden, dit vaak door middel van een vrijheidsstraf. Bijgevolg is de oorzaak van het probleem nog steeds aanwezig en wordt dit niet efficiënt aangepakt. De strafbaarstelling hoort mensen af te schrikken, maar doet dit niet altijd. In casu hoort van de strafbaarstelling van online grooming een belangrijke signaalwerking uit te gaan. 281 Het moet duidelijk zijn dat dergelijk gedrag niet getolereerd wordt en dat de staat repressief zal optreden. Maar een strafbaarstelling heeft maar een kleine kans om ook effectief online grooming te voorkomen. Het kan dan ook belangrijk zijn om bijkomend te investeren in buitenjuridische alternatieven om meer slachtoffers te voorkomen.282 158. MOGELIJKHEDEN - De strafbaarstelling van online grooming strekt ertoe kinderen beneden de volle leeftijd van zestien jaar te beschermen tegen online grooming. De doelgroep bestaat dus uit jonge kinderen die zich alleen en zonder toezicht online begeven. Het internet neemt een groot deel van ons leven in en is momenteel ook beschikbaar voor kinderen. Het is dus belangrijk om kinderen bewust te maken van de gevaren die schuilen op het internet en hoe zij dienen om te gaan met dit medium. Voorlichtingsprogramma’s gebruiken om kinderen al op jonge leeftijd vertrouwd te maken met het internet en hoe zij dit op een veilige manier kunnen doen, is een must. Maar bijkomend moeten er ook preventieprogramma’s opgestart worden, zowel voor de kinderen als de significante personen in het leven van de kinderen. Ouders, opvoeders, 281
Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 7; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 6. 282 K.K.R. CHOO, “Responding to online child sexual grooming: an industry perspective”, Trends Iss. Crime Crim. Justice 2009, (379) 380; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 7; G. VERMEULEN en F. DHONT, “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T. Strafr. 2002, (124) 125; E. LIEVENS, “The use of alternative regulatory instruments to protect minors in the digital era: applying freedom of expression safeguards”, NQHR 2011, (164) 187-188.
67
leerkrachten … moeten ook bewust gemaakt worden van de gevaren, zodat zij alert zijn wanneer de kinderen in hun omgeving op het internet gaan en communiceren met mensen die ze niet kennen. Het is belangrijk om mogelijke slachtoffers goed te informeren zodat zij bewust zijn van de gevaren en met kennis van zaken kunnen handelen op het internet. Hierdoor zijn zij alert en kunnen ze gevaarlijke situaties uit de weg gaan die ze anders misschien niet opgemerkt hadden. Dergelijke buitenjuridische mogelijkheden geven een soort bescherming aan de doelgroep van de strafbaarstelling, die de strafbaarstelling niet geeft. De kinderen krijgen immers kennis om zelf online grooming tijdig op te merken en te stoppen.283 159. AANBOD - Buitenjuridische middelen kunnen van allerlei personen of instellingen komen. Zo kunnen bewustmakingscampagnes opgezet worden door scholen, maar ook door de lokale politie. Maar zij zijn niet de enige die de verantwoordelijkheid dragen om kinderen te informeren over de gevaren op het internet. Ook aanbieders van sociale netwerken dragen deze verantwoordelijkheid en het is dan ook belangrijk dat ze die opnemen. Bij het lid worden van sociale media moet men vaak akkoord gaan met algemene voorwaarden waarin richtlijnen te vinden zijn in verband met onaanvaardbaar gedrag. Ze verbieden online gedrag zoals grooming en cyberpesten en verwijzen naar eventuele (strafrechtelijke) gevolgen die hieraan verbonden kunnen worden. Dit geeft wel de boodschap dat dergelijk gedrag niet getolereerd wordt, maar het blijft voor de mogelijke dader toch gemakkelijk te omzeilen. De laatste jaren nemen sociale media echter meer en meer hun verantwoordelijkheid op en willen ze actief meewerken aan preventie.284 Ze informeren jongeren over de risico’s die verbonden zijn aan het internet en reiken hun middelen aan waarmee ze zichzelf beter kunnen beschermen.285 Een belangrijk initiatief is de ‘safer social networking principles for the EU’. In 2009 hebben enkele aanbieders van sociale netwerken deze gedragscode ondertekend. Belangrijke principes in deze code voor online grooming zijn principe 1, 4, 5 en 6. Respectievelijk roepen zij op tot het bewustzijn versterken van mogelijke risico’s van gebruikers van sociale media, het beschikbaar stellen van rapporteringsmechanismen, snel reageren van de aanbieders op de klachten en meldingen van gebruikers en tot slot het blijven inspecteren van en zoeken naar middelen om illegale of verboden gedragingen te onderzoeken en op te sporen. Het leek een stap in de goede richting, maar de evaluatieresultaten waren teleurstellend. Er bleef veel ruimte voor verbetering en als de aanbieders dan toch stappen ondernamen en rapporteringsmechanismen voorzagen, schoten zijzelf tekort in het opvolgen van deze klachten. Het probleem ligt in het feit dat deze gedragscode niet juridisch afdwingbaar is, maar eerder een aanmoediging. Maar zonder stok achter de deur, zal de aanmoediging niet sterk genoeg zijn. Ook de CEO Coalitie en ICT coalition 283 G. HITREC, “Teaching children to protect themselves from sexual abuse” in THE COUNCIL OF EUROPE PROGRAMMA “BUILDING A EUROPE FOR AND WITH CHILDREN”, Protecting children from sexual violence, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2010, (165) 165-174; J. Richardson, “Awareness raising to combat online sexual violence”, in THE COUNCIL OF EUROPE PROGRAMMA “BUILDING A EUROPE FOR AND WITH CHILDREN”, Protecting children from sexual violence, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2010, (289) 295-298. 284 E. DE PAUW, “Sociale controle in onlinegemeenschappen: een taak voor de overheid of volstaat zelfregulering?”, De orde van de dag 2010 afl. 49, (5) 13; D. FINKELHOR, “Prevention of Sexual Abuse Through Educational Programs Directed Toward Children”, Pediatrics 2007, (640) 644; K.K.R. CHOO, “Responding to online child sexual grooming: an industry perspective”, Trends Iss. Crime Crim. Justice 2009, (379) 381-382. 285 LIEVENS, E., “Risico’s voor jongeren op sociale netwerken bekeken vanuit juridisch perspectief” in P. VALCKE, P.J. VALGAEREN en E. LIEVENS, Sociale media. Actuele juridische aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2013, (29) 52; P. GOTTSCHALK, “Stage model for online grooming offenders” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (79) 93.
68
for a safer internet for children and young people zijn goede initiatieven die voor vooruitgang zorgen, maar de beloftes nog steeds niet kunnen waarmaken. Bijgevolg zijn er geen concrete resultaten.286 Het blijft vooral belangrijk om zo vroeg mogelijk kinderen bewust te maken van de gevaren. In Colombia heeft het ministerie van informatietechnologie een speciaal liedje ontworpen betreffende bewustmaking van online veiligheid. Hierbij was er een samenwerking met de Colombiaanse variant van Sesamstraat. Dergelijke, misschien op eerste zicht, ludieke actie heeft de verdienste kinderen toch al zeer vroeg alert te maken op de online gevaren en ze hiervoor te waarschuwen. Want zeker inzake bewustwording van en het opmerkzaam zijn voor de gevaren van grooming geldt de aloude stelregel: ‘jong geleerd is oud gedaan’.287 160. ALTERNATIEVEN OF MOGELIJKHEDEN? - Het strafrecht hoort een laatste redmiddel te zijn. Indien er werkbare buitenjuridische alternatieven zijn, dient het strafrecht niet in te grijpen. Het lijkt echter aangewezen om in dit geval niet te spreken van alternatieven, maar van initiatieven. Alternatieven sluiten elkaar uit, terwijl initiatieven samengaan. Bij online grooming lijkt de bescherming van het kind en de samenleving meer gebaat bij een ‘en-en-aanpak’, dan bij een ‘of-of-aanpak’.288 De buitenjuridische initiatieven zijn een goede aanvulling van de strafbaarstelling om krachtig online grooming te kunnen aanpakken. Doordat kinderen en belangrijke personen uit de omgeving van de kinderen bewust worden van het gevaar en hierop leren inspelen, vult het de strafbaarstelling aan. Het kan online grooming vermijden door het mogelijke slachtoffer te versterken, voor te bereiden en eventueel middelen aan te reiken om geen slachtoffer te worden. Als er dan toch iets fout loopt, is er nog steeds de strafbaarstelling als stok achter de deur. Bijgevolg kan het zien van een buitenjuridisch initiatief als een extra mogelijkheid om online grooming aan te pakken, zorgen voor een versterking van de strafbaarstelling. Het laatste beginsel van de toetsing betreft de praktische hanteerbaarheid en effectiviteit. Hierin wordt verduidelijkt hoe een samenwerking tussen de buitenjuridische mogelijkheden en de afzonderlijke strafbaarstelling de beste aanpak is voor het bestrijden van online grooming (infra nr. 171).289
286 LIEVENS, E., “Risico’s voor jongeren op sociale netwerken bekeken vanuit juridisch perspectief” in P. VALCKE, P.J. VALGAEREN en E. LIEVENS, Sociale media. Actuele juridische aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2013, (29) 57-61; K.K.R. CHOO, “Responding to online child sexual grooming: an industry perspective”, Trends Iss. Crime Crim. Justice 2009, (379) 383-384. 287 Digital Sesame Street: A poem from the Internet, www.youtube.com/watch?v=VvqARWxWsKk&feature=youtu.be; M. PN. VAN KERKHOF en M.J. LINDERS, “Online grooming, ‘We moeten oog hebben voor de meest kwetsbare kinderen’. ”, TKM www.tijdschriftkindermishandeling.nl/userfiles/usersdata/734/library/5188/pdf/interview_jules_mulder_online_ grooming_tijdschrift_kindermishandeling.pdf (consultatie op 30 april 2015). 288 K.K.R. CHOO, “Responding to online child sexual grooming: an industry perspective”, Trends Iss. Crime Crim. Justice 2009, (379) 380-382. 289 E. LIEVENS, “The use of alternative regulatory instruments to protect minors in the digital era: applying freedom of expression safeguards”, NQHR 2011, (164) 187-188; D. FINKELHOR, “Prevention of Sexual Abuse Through Educational Programs Directed Toward Children”, Pediatrics 2007, (640) 644; M. PN. VAN KERKHOF en M.J. LINDERS, “Online grooming, ‘We moeten oog hebben voor de meest kwetsbare kinderen’. ”, TKM www.tijdschriftkindermishandeling.nl/userfiles/usersdata/734/library/5188/pdf/interview_jules_mulder_online_ grooming_tijdschrift_kindermishandeling.pdf.
69
AFDELING 4. PROPORTIONALITEITSBEGINSEL
161. EVENREDIGHEID - Het proportionaliteitsbeginsel koppelt deels terug naar het eerste beginsel betreffende de aannemelijkheid van de schade. Er moet een evenwicht zijn tussen enerzijds de aannemelijke schade dat een gevolg is van online grooming, en anderzijds de reactie van de staat. Deze reactie uit zich in een strafbaarstelling waarin online grooming gekwalificeerd wordt als een wanbedrijf. Wanneer een persoon zich schuldig maakt aan het misdrijf ‘online grooming’ riskeert deze persoon een gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar. Bijkomend is grooming, zowel offline als online, opgenomen als een verzwarende omstandigheid. Deze verzwarende omstandigheid is van toepassing wanneer een persoon zich schuldig maakt aan een misdrijf uit hoofdstuk VI en/of VII van titel VII uit Boek II van het Strafwetboek tegen een kind dat jonger is dan zestien jaar en het misdrijf voorafgegaan is door een benadering van het kind met het oogmerk om op een later tijdstip de misdrijven te plegen uit de voormelde hoofdstukken. In dat geval wordt de minimumstraf verdubbeld bij een gevangenisstraf ofwel met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting. Is de reactie van de wetgever op online grooming proportioneel in verhouding met de mogelijke schade?290 162. ERNST - De feiten dienen een zekere ‘ernst’ te hebben vooraleer de strafwetgever zal overgaan tot een strafbaarstelling. Zowel de samenleving als de internationale wetgever vinden online grooming een ernstige zaak. Deze laatste heeft in het Verdrag van Lanzarote en de EUrichtlijn seksueel misbruik 2011/92/EU de lidstaten verplicht om online grooming te bestraffen. Grooming is zelfs dermate ernstig dat er een aansporing opgenomen is in de preambule van de richtlijn om ook offline grooming te bestraffen (supra nr. 121).291 België heeft hiertoe actie ondernomen en voorziet niet enkel in een afzonderlijke strafbaarstelling voor online grooming, art. 377quater Sw., maar ook in art. 377ter Sw. dat van grooming, zowel online als offline, een verzwarende omstandigheid maakt. Hiermee geeft ook de nationale wetgever aan dat grooming zodanig ernstig is dat, als een bepaalde gedraging niet gekwalificeerd kan worden als online grooming, er alsnog een bestraffing voor grooming kan volgen door middel van een strafverzwaring, als de dader de techniek van grooming toegepast heeft op zijn slachtoffer. Dit is wanneer de dader zich schuldig maakt aan aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, bederf van de jeugd en prostitutie en/of openbare schennis van de goede zeden en hierbij voorafgaand het seksueel minderjarig kind benaderd heeft met het oogmerk om later (een van) de voormelde misdrijven te plegen. Hiermee geeft de wetgever aan dat hij zwaar tilt aan het groomen van een kind en dat deze gedraging op zich, ernstig is en niet getolereerd.292
290 F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 17-18. 291 Art. 23 Verdrag van Lanzarote; Art. 6 EU-richtlijn Seksueel Misbruik; Overweging 19 EU-richtlijn Seksueel Misbruik; SCHOEP, G.K. en VANDERVEEN, G.N.G., “De ernst van het feit: percepties, attitudes en referentiepunt bij strafbaarstelling” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (155) 155-157 en 163165. 292 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 13.
70
163. VRIJHEIDSSTRAFFEN
-
Online
grooming
wordt
bestraft
met
een
vrijheidsstraf.
Is
dit
proportioneel voor de gestelde gedraging? De bestrafte gedraging is het doen van een geconcretiseerd voorstel tot ontmoeting aan een seksueel minderjarig kind met de bedoeling het kind seksueel te misbruiken. De strafbaarstelling van online grooming focust op de voorafgaande voorbereidingsfase van het misbruik, niet op het eventuele misbruik dat hiermee gepaard kan gaan.293 Een vrijheidsstraf is evenredig met de gedraging vanwege de intentie dat gepaard gaat met het voorstel, namelijk kindermisbruik. Om de samenleving en het kind te beschermen, is het evenredig om de persoon die dergelijke feiten wil plegen, van de samenleving af te schermen door middel van een gevangenisstraf. Het element van de schade speelt mee in het beoordelen van de evenredigheid. Bij een slachtoffer van een zedenmisdrijf is er vaak geen cijfer te plakken op de mogelijke schade. Online grooming zal vaak niet direct tot financiële schade leiden. Dit kan een indirect gevolg zijn wanneer het slachtoffer bijkomende psychologische hulp moet zoeken. De geleden morele schade verschilt van persoon tot persoon en is afhankelijk van de situatie waarin online grooming zich voordoet. Dit kan dus onmogelijk op een eenduidig bedrag geraamd worden. Maar het staat wel vast dat online grooming een zware impact kan hebben op het kind en zijn/haar omgeving, zeker als grooming daadwerkelijk gevolgd wordt door misbruik. Gebaseerd op de schadelijke gevolgen van online grooming is een vrijheidsstraf proportioneel.294 164. BESTRAFFINGSBELEID - Er is geen eenduidig beleid wanneer mag overgegaan worden tot een strafbaarstelling of tot het opleggen van een vrijheidsstraf. De wetgever dient daarom steeds de gedraging te bestuderen in het kader van het reeds bestaande strafrecht. De wetgever tilt zwaar aan grooming van een seksueel minderjarig kind en wil daarom ingrijpen met een vrijheidsstraf. Het is belangrijk dat de wetgever steeds de ernst en schade van een gedraging in het achterhoofd houdt en deze afweegt tegen eerder opgenomen vrijheidsstraffen om zo een eenduidig bestraffingsbeleid te handhaven.295 Online grooming wordt bestraft met een gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar. De wetgever linkt het misdrijf ‘online grooming’ aan andere misdrijven in het wetsartikel. Het is bijgevolg belangrijk om de straf van online grooming te vergelijken met de vrijheidsstraffen die gepaard gaan met deze misdrijven.296 165. VRIJHEIDSSTRAFFEN
VERWANTE MISDRIJVEN
- Aanranding van de eerbaarheid wordt, afhankelijk
van de omstandigheden, op verschillende manieren met een vrijheidsstraf bestraft.297 Wanneer het misdrijf gepleegd wordt ten aanzien van een seksueel minderjarig kind zonder geweld of
293
J.M. TEN VOORDE, “Aanzetten tot criteria voor strafbaarstelling van de voorfase” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (65) 65-67 en 69-70. 294 E. LIEVENS, “Risico’s voor jongeren op sociale netwerken bekeken vanuit juridisch perspectief” in P. VALCKE, P.J. VALGAEREN en E. LIEVENS, Sociale media. Actuele juridische aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2013, (29) 34. 295 J.M. TEN VOORDE, “Aanzetten tot criteria voor strafbaarstelling van de voorfase” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, (65) 65-67 en 69-70. 296 Art. 377quater Sw. 297 A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 137-144 en 150-155.
71
bedreiging, is er sprake van een opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.298 Wanneer dit gedaan wordt door een bloedverwant in de opgaande lijn of adoptant is er opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.299 Deze straf wordt ook toegepast indien de dader de broer of de zus is van het minderjarige slachtoffer of ieder ander persoon die een soortgelijke positie inneemt in het gezin.300 Indien er wel sprake is van geweld of bedreiging, is er een opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.301 Ook bij verkrachting zijn er verschillende vrijheidsstraffen mogelijk.302 Zo wordt de dader gestraft met een opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar wanneer het minderjarige slachtoffer boven de volle leeftijd van veertien jaar is, maar beneden de volle leeftijd van zestien jaar is.303 Bij een kind beneden de volle leeftijd van veertien jaar is deze straf een opsluiting van vijftien tot twintig jaar.304 Wanneer het kind beneden de volle leeftijd van tien jaar is, is er een opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar.305 Bij bederf van de jeugd en prostitutie306 wordt de dader gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar en met een geldboete van vijfhonderd euro tot vijftigduizend euro, indien het kind beneden de volle zestien jaar oud is.307 Is het slachtoffer beneden de volle veertien jaar oud, dan is er een opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar en een geldboete van duizend euro tot honderdduizend euro.308 Openbare schennis van de goede zeden309 wordt bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro.310 Wanneer er minderjarigen betrokken zijn bij beelddragers met een pornografisch karakter, wordt de dader gestraft met een opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met een geldboete van vijfhonderd euro tot tienduizend euro.311 166. ONLINE
GROOMING
- De andere misdrijven gaan gepaard met veel hogere vrijheidsstraffen, in
vergelijking met online grooming. De strafwetgever heeft de ernst van de gedraging in acht genomen en gelet op het risico dat er verbonden is aan online grooming. Omdat online grooming gepleegd wordt met het oogmerk om misdrijven te plegen, kan de straf op online grooming zelf niet hoger zijn dan de vrijheidsstraffen van de andere misdrijven. De wetgever had voor ogen een duidelijk signaal te geven door het invoeren van de aparte strafbaarstelling. Het moest een duidelijke afkeuring aantonen, maar ook mogelijke daders het gedrag afraden. Bijgevolg was een vrijheidsstraf een geschikt middel om gedragsregulerend te werken. De wetgever moest wel in het achterhoofd houden dat online grooming de voorbereidende fase van het misbruik behelst en dat er in die fase vaak nog geen handelingen tot kindermisbruik gesteld zijn. Bijgevolg dient de
298
Art. 372, lid 1 Sw. Art. 372, lid 2 Sw. 300 Art. 372, lid 3 Sw. 301 Art. 373, lid 3 Sw. 302 A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 145-155. 303 Art. 375, lid 5 Sw. 304 Art. 375, lid 6 Sw. 305 Art. 375, lid 7 Sw. 306 A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 156 en 167-169. 307 Art. 319, lid 2 Sw. 308 Art. 319, lid 3 Sw. 309 A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 156 en 169-172 en 174-176 en 179-182. 310 Art. 383, lid 1 Sw. 311 Art. 383bis, lid 1 Sw. 299
72
vrijheidsstraf proportioneel te zijn met de reeds gestelde handelingen van de dader, zeker ten aanzien van de andere misdrijven zoals aanranding van de eerbaarheid, verkrachting …312 De wetgever heeft online grooming goed ingeschat en van een gepaste vrijheidsstraf voorzien. De vrijheidsstraf kan hoog oplopen, maar niet zo hoog als de vrijheidsstraffen van de andere misdrijven. Er is dus een evenwicht bereikt in het kader van het reeds bestaande bestraffingsbeleid.313 De strafwetgever heeft ook een tweede wetsartikel aan grooming gewijd, zowel online als offline grooming. Art. 377ter Sw. voorziet in een verzwarende omstandigheid. Indien de dader gevat wordt nadat het eigenlijke misbruik al heeft plaatsgevonden, dient hij toch nog steeds de gevolgen van het plegen van grooming te dragen. Bij een gevangenisstraf wordt de minimumstraf verdubbeld, en bij de opsluiting wordt de minimumstraf met twee jaar verhoogd. Zo voorziet de wetgever in een bijkomende proportionele aanpassing van de straffen van de andere misdrijven indien de dader het seksueel minderjarige kind eerst onderworpen heeft aan grooming.314 De internationale wetgever heeft aan de nationale wetgever in de richtlijn 2011/92 EU opgelegd dat de maximumgevangenisstraf van grooming minstens één jaar moet zijn. Het Verdrag van Lanzarote bevat geen gespecificeerde strafmaat. De Belgische wetgever heeft zelf getracht een proportionele invulling te geven aan de vrijheidsstraf en voldoet hiermee ook aan de proportionele invulling die de internationale wetgever eraan geeft.315 167. BEOORDELING
WETGEVER
- De wetgever heeft duidelijk getracht een proportionele invulling te
geven aan het wanbedrijf ‘online grooming’. Wanneer het misdrijf bekeken wordt in het licht van het reeds bestaande strafrecht, past het mooi in het rijtje. De ernst van de feiten zijn duidelijk overgebracht en de wetgever heeft de gepaste vrijheidsstraf voorzien. Zowel voor de slachtoffers van online grooming als voor de slachtoffers van misbruik waarbij grooming een rol gespeeld heeft, zijn er proportionele straffen voorzien. AFDELING 5. LEGALITEITSBEGINSEL
168. NAUWKEURIGE OMSCHRIJVING - Een strafbaarstelling maakt een inbreuk uit op de vrijheid van de burger. Bijgevolg dient deze inbreuk nauwkeurig omschreven te zijn om misverstanden te voorkomen en de rechtszekerheid te bewaren. Een strafbaarstelling is dan ook maar mogelijk wanneer de strafbare gedraging duidelijk te omschrijven valt. De omschrijving moet opgenomen worden in het wetboek, gezien een persoon enkel strafbaar gesteld kan worden door of krachtens
312
Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 6-12; L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 22-23. 313 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 5-6. 314 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 5-6. 315 L. CLAUS, “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, (15) 22.
73
een wettelijke bepaling die van kracht is op het moment van het stellen van die bepaalde handeling.316 Een nauwkeurige omschrijving van online grooming stelde voor de Belgische wetgever geen probleem aangezien de strafbare gedraging reeds uitvoerig gedefinieerd werd in de wettelijke instrumenten van de internationale instanties. Het Verdrag van Lanzarote en de EU-richtlijn Seksueel Misbruik bevatten een duidelijke omschrijving van de gedraging. De term ‘online grooming’ wordt zelf niet aangehaald in de wetsartikels, maar in de preambule wordt verduidelijkt dat dergelijke gedraging ‘online grooming’ uitmaakt. Het niet opnemen van de term in het wetsartikel zelf is echter geen minpunt. De juridische instrumenten geven telkens een uitvoerige beschrijving van de bedoelde gedraging. Dit helpt de nationale wetgevers bij het nauwkeurig omschrijven van de strafbaarstelling en draagt bij aan de rechtszekerheid voor de burger.317 169. STRAFBARE
GEDRAGING
- Online grooming is in het Belgische strafrecht bijna letterlijk
overgenomen zoals omschreven in de internationale wetgeving. De strafbaarstelling omvat niet de term ‘online grooming’, maar bestaat uit een nauwkeurige omschrijving van de strafbare gedraging. Het bevat de constitutieve elementen waaraan voldaan moet zijn vooraleer er sprake kan zijn van online grooming. Deze elementen worden verder uitgelegd in het wetsvoorstel waardoor ze zo geconcretiseerd mogelijk zijn om misverstanden te voorkomen.318 Het enige bestanddeel dat aanleiding kan geven tot onduidelijkheid is ‘het stellen van materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden’. Welke handelingen kunnen gezien worden als een concretisering van het gedane voorstel tot ontmoeting? Deze zijn niet ingevuld door de strafbaarstelling. Hier zal de appreciatiebevoegdheid van de rechter spelen, in samenspel met het wetsvoorstel en internationale invullingen. Deze interpretatiemarge zal slinken naarmate er rechtspraak en rechtsleer omtrent online grooming beschikbaar is. Hierdoor zullen eventuele problemen of onduidelijkheden die de niet-definiëring in het wetsartikel in de praktijk kan veroorzaken, verhelderd worden.319 AFDELING 6. BEGINSEL VAN PRAKTISCHE HANTEERBAARHEID EN EFFECTIVITEIT
170. HANTEERBAARHEID - De praktische hanteerbaarheid van de strafbaarstelling hangt samen met het vorige beginsel, het legaliteitsbeginsel. Om zoveel mogelijk de rechtszekerheid te bewaren en te beschermen, dient er een eenduidig beleid gehanteerd te worden. Het is belangrijk dat online grooming
bij
het
handhaven
geen
al
te
grote
interpretatieruimte
laat
aan
de
handhavingsautoriteiten. Een nauwkeurig omschreven misdrijf is dus de eerste stap naar praktische hanteerbaarheid.
316
F. VERBRUGGEN, “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, (9) 16-17; TH.A. DE ROOS, Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 73-75. 317 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 7-10. 318 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 11. 319 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 13.
74
Art. 377quater Sw. beschikt over een nauwkeurige omschrijving van ‘online grooming’. Het enige
delictsbestanddeel
dat
voor
problemen
kan
zorgen
volgens
de
toets
aan
het
legaliteitsbeginsel, is ‘het stellen van materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden’ omdat er momenteel nog een interpretatiemarge bestaat (supra nr. 169). De verschillende delictsbestanddelen worden geduid in het wetsvoorstel en kennen een verduidelijking op internationaal niveau. Online grooming is bijgevolg een nauwkeurig omschreven misdrijf waardoor de handhavingsautoriteiten een eenvormig beleid kunnen voeren.320 171. CAPACITEIT HANDHAVING - Het wetsvoorstel legt zelf de vinger op de wonde. De uitbreiding van de
strafwet
hoort
gepaard
te
gaan
met
een
uitbreiding
van
de
onderzoeks-
en
opsporingsmogelijkheden voor de politie. Het groomen van kinderen is moeilijk op te merken en bijgevolg ingewikkeld om op te sporen. De moeilijkheidsgraad neemt toe bij online grooming vanwege het private karakter en de afgeslotenheid van de communicatie tussen dader en slachtoffer van de onmiddellijke omgeving van het kind. Het groomingsproces strekt er deels toe een vertrouwensband op te bouwen met het kind. Hierdoor zal de dader het kind nog meer afschermen van betekenisvolle personen en zelf deze rol op zich nemen. Bijgevolg is de kans nog kleiner dat online grooming opgemerkt kan worden door de buitenwereld. Ook de anonimiteit draagt bij aan het moeilijk opsporen en aanpakken van online grooming.321 Daders en slachtoffers zijn moeilijk op te merken, het groomingsproces is uiterst moeilijk om te ontdekken. Hierdoor ligt de pakkans laag en moet er een uitbreiding van de onderzoeks- en opsporingsmogelijkheden komen. Het moeilijke aan de opsporing is vooral de technologische kant. Grooming kan zich vlak onder ieders neus voordoen, maar toch goed verborgen blijven doordat het zich afgeschermd op het internet voordoet. Dit bemoeilijkt de handhaving van de strafbaarstelling.322 De vraag moet dan ook gesteld worden of leden van de handhavingsautoriteiten zich meer op sociale media zoals Facebook … moeten begeven. Zij het weliswaar onder een andere identiteit dan die van ‘handhavingsautoriteit’, om zo makkelijker een misdrijf zoals grooming op het spoor te komen. De persoon zou zich dan kunnen voordoen als een minderjarige bij een vermoedelijke dader van online grooming om zo zelf informatie en bewijsmateriaal te verzamelen.323 Deze aanpak werd al eens toegepast in de materie van webcam kindersekstoerisme. De Nederlandse tak van de kinderhulporganisatie Terre des Hommes324 ging acht maanden lang op onderzoek naar personen die zich hieraan schuldig maakten op het internet. Ze kregen de hulp van Sweetie, een door hun gecreëerd virtueel Filipijns meisje.325 Mensen uit maar liefst 65 landen trapten in de val, waaronder ook Belgen. De onderzoekers gingen met Sweetie undercover in
320 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 10-12; L. STEVENS, “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, (844) 846-853. 321 E. DE PAUW, “Sociale controle in onlinegemeenschappen: een taak voor de overheid of volstaat zelfregulering?”, De orde van de dag 2010 afl. 49, (5) 12. 322 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 7. 323 I. CAMERON, “Foreseeability and safeguards in the area of security: some comments on ECHR case law” in V. COMITÉ I, Inzicht in toezicht, Antwerpen, Intersentia, 2013, (163) 166; J. KERKHOFS en P. VAN LINTHOUT, “Cybercriminaliteit doorgelicht”, T.Strafr. 2010/4, (179) 179-180 en 199. 324 Terre des hommes: www.terredeshommes.nl (consultatie op 1 mei 2015). 325 X, “Sweetie: het gezicht van webcamkindersekstoerisme”, www.terredeshommes.nl/projecten/sweetie (consultatie op 1 mei 2015).
75
chatrooms en konden zo aan deze informatie komen. Deze aanpak bewijst dus effectief te zijn bij het opsporen en ontdekken van online misdrijven tegen kinderen. Het dient dus overwogen te worden om als handhavingsautoriteit meer betrokken te zijn bij de virtuele wereld om zo de pakkans te verhogen en de strafbaarstelling van online grooming praktisch hanteerbaar te maken.326 Op dit vlak zou de hulp van een buitenjuridisch initiatief welkom zijn. Onder meer bewustmakingscampagnes kunnen belangrijke personen in de omgeving van het kind alert maken voor tekenen van online grooming. Maar uiteraard moet in eerste plaats het kind zelf bewustgemaakt worden van de mogelijke gevaren. Als zowel het slachtoffer als de omgeving van het slachtoffer alert en geïnformeerd zijn, is het makkelijker om hiervan aangifte te doen of het zelfs te stoppen. Zo kunnen handhavingsautoriteiten deze meldingen gebruiken om zich op een efficiënte wijze online te begeven. Zo kan de huidige handhaving geholpen en verbeterd worden waardoor de ontdekking en pakkans van online grooming zullen stijgen. Dit draagt dan weer bij aan de praktische hanteerbaarheid van de strafbaarstelling.327 172. EFFECTIVITEIT - De strafbaarstelling van online grooming is maar effectief als de wettekst het normbesef van de burgers kan aanscherpen en er een daadwerkelijke pakkans is. De tekst van de strafbaarstelling is voldoende duidelijk. De burger weet dat het niet mag en kan een nauwkeurige omschrijving lezen van welk gedrag nu precies niet getolereerd wordt in de samenleving. Dit heeft de bedoeling om gedragsregulerend te werken. Deze uitwerking zal het echter pas hebben wanneer er ook een reële pakkans is. Om met succes een onderzoek naar cybercrime te voeren, dient de politie over goede computervaardigheden te beschikken die aangepast zijn aan de moderne virtuele samenleving. Momenteel wordt hieraan gewerkt. Ook bij buurland Nederland wordt geëxperimenteerd met lokmechanismen via het internet om online groomers op te sporen. Maar dit is nog steeds allemaal vrij recent en zorgt voor problemen. Wanneer politieagenten zich online uitgeven voor een seksueel minderjarig kind om een online groomer in de val te lokken, is er geen sprake van online grooming aangezien de politieagenten ouder dan 16 jaar zijn. 328 Hierdoor kan de vraag gesteld worden of de straffen op online grooming wel het gewenste afschrikkende effect hebben aangezien de pakkans bij online grooming niet zo groot is als bij offline grooming doordat het zich grotendeels privé afspeelt via het internet en andere communicatietechnologieën.329
326 J. TAYLOR, “Policing social networking sites and online grooming” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (126) 143-145; E. VERGAUWEN, “Virtueel Filipijns meisje lokt kindermisbruikers”, 2013, www.standaard.be/cnt/dmf20131104_00822951 (consultatie op 1 mei 2015); X, “Sweetie: het gezicht van webcamkindersekstoerisme”, www.terredeshommes.nl/projecten/sweetie (consultatie op 1 mei 2015). 327 Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1, 7; E. DE PAUW, “Sociale controle in onlinegemeenschappen: een taak voor de overheid of volstaat zelfregulering?”, De orde van de dag 2010 afl. 49, (5) 13. 328 C. CONINGS en K. DE SCHEPPER, “Grooming en cyberkinderlokkerij strafbaar”, Computerr. 2014, (269) 269271; Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4, 8-9. 329 P. GOTTSCHALK, “Stage model for online grooming offenders” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, (79) 91-93.
76
II. BESLUIT
173. ONLINE GROOMING - Het beleid van de wetgever betreffende online grooming staat centraal in deze masterscriptie. Het wanbedrijf ‘online grooming’ maakt sinds april 2014 deel uit van het Belgische Strafwetboek als art. 377quater Sw. en is op 10 mei 2014 in werking getreden. De delictsbestanddelen van online grooming zijn: een meerderjarige, een seksueel minderjarig slachtoffer, door middel van de informatie- en communicatietechnologie een voorstel tot ontmoeting doen, materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden, oogmerk om een misdrijf te plegen (aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, bederf van de jeugd en prostitutie, openbare schennis van de goede zeden). De vraag rijst echter of de wetgever dit nieuwe misdrijf terecht ingevoerd heeft. Is de afzonderlijke strafbaarstelling betreffende online grooming geoorloofd of kon de wetgever volstaan met de reeds bestaande misdrijven en de regels betreffende poging? 174. BELEID
WETGEVER
-
Aan
het
invoeren
van
een
strafbaarstelling
gaan
verschillende
overwegingen vooraf. Het crimineel-politiek beleid van de wetgever is echter niet altijd duidelijk noch eenduidig. Afhankelijk van de situatie die zich voordoet zal de wetgever zich telkens beroepen op andere beginselen uit het strafrecht. Om het beleid van de wetgever betreffende online grooming te evalueren, wordt een volledige toetsing van de afwijkende gedraging doorgevoerd aan de hand van het crimineel-politiek toetsingsschema van
DE
ROOS.
175. SCHADEBEGINSEL - Bij online grooming wordt door de meerderjarige persoon een voorstel tot ontmoeting gedaan aan een seksueel minderjarig persoon door middel van de informatie- en communicatietechnologie en dit voorstel wordt geconcretiseerd door materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden. Online grooming is bijgevolg niet louter een intentie of gedachte, maar een uitwendig waarneembare gedraging waartegen de overheid kan optreden. De laatste jaren is het internetgedrag van seksueel minderjarige kinderen uitvoerig onderzocht geweest. Hieruit blijkt telkens dat kinderen opgroeien op het internet zonder zich altijd bewust te zijn van de gevaren. Zo durft er al eens een online gesprek gestart te worden met iemand die ze niet kennen en hebben ze ook wel eens seksuele ervaringen via het internet. Dit maakt het aannemelijk dat ze het slachtoffer worden van online grooming. Een slachtoffer van online grooming wordt gemanipuleerd en bespeeld opdat er een vertrouwensrelatie ontstaat tussen dader en slachtoffer. Deze vertrouwensrelatie wordt vervolgens misbruikt om de weerstand van het kind op seksueel gebied te verlagen. Dit alles beoogt het vergemakkelijken van het overgaan tot seksuele handelingen met het kind. Als het kind daadwerkelijk seksueel misbruikt wordt, kan het lijden onder langdurige fysieke, psychische en sociale schade. Depressie, emotionele problemen maar ook posttraumatisch stressstoornis en relationele en seksuele problemen komen voor bij slachtoffers van seksueel misbruik. Ook al blijft het kind mogelijks gespaard van fysieke handelingen, zal het nog steeds psychische schade kunnen ondervinden van de manipulaties. De schade die voortvloeit uit het slachtoffer zijn van online grooming is dus aannemelijk en reëel.
77
Online grooming is een maatschappelijk probleem. Er zijn diverse studies omtrent het internetgebruik van kinderen en de gevaren die hiermee gepaard gaan, online grooming is hier een van. Ook de internationale wetgevers delen deze mening. Bijgevolg leggen zij in art. 23 Verdrag van Lanzarote en art. 6 EU-richtlijn Seksueel Misbruik aan de staten de verplichting op om online grooming te bestraffen. Hierdoor is de nationale wetgever gebonden om de strijd met online grooming aan te gaan, maar dient hij zelf te beoordelen of bestaande wetgeving voldoet of een aparte strafbaarstelling wenselijk is. 176. TOLERANTIEBEGINSEL - Eenieder komt de vrijheid toe om zich naar eigen inzicht en mogelijkheden te ontplooien en zelf zijn leven te leiden. De burgers beschikken over een individuele handelingsvrijheid, maar deze reikt maar zover tot de individuele vrijheid van een andere persoon aangetast wordt. Dergelijke gedragingen dienen niet getolereerd te worden. Online grooming is een voorbereidende communicatiefase dat als doelstelling heeft om het overgaan tot seksuele handelingen te vergemakkelijken, en dus zo de individuele vrijheid van de seksueel
minderjarige
aantast.
Zedendelicten
zoals
seksueel
kindermisbruik
dienen
niet
getolereerd te worden. Door middel van online grooming wordt het kind gemanipuleerd en bespeeld en vormt het bijgevolg een niet tolereerbare inbreuk op de integriteit van het kind. 177. SUBSIDIARITEITSBEGINSEL - Het strafrecht moet gezien worden als een ultimum remedium en mag dus enkel gebruikt worden indien er geen enkel ander geschikt middel is om de afwijkende gedraging aan te pakken. Als geschikt middel moeten zowel juridische als buitenjuridische alternatieven onderzocht worden. Reeds bestaande strafbaarstellingen zoals aanranding van de eerbaarheid, aanzetten tot ontucht van minderjarigen, valsheid in informatica en de regels van de strafbare poging werden onderzocht op hun mogelijkheid om online grooming te bestraffen. Wat betreft de regels van de strafbare poging kan online grooming in sommige gevallen gezien worden als een poging tot een bepaalde misdaad of wanbedrijf. Maar er bestaat nog steeds een kans dat online grooming door de mazen van het net van strafbare poging kan glippen. De materiële handelingen die het voorstel tot ontmoeting moeten concretiseren bij online grooming kunnen namelijk niet altijd gezien worden als een daad van uitvoering, waarvan sprake moet zijn bij een strafbare poging. De rechter dient dit dus te beoordelen aan de hand van de feiten, waardoor er geen rechtszekerheid is voor het slachtoffer. Wat betreft het misdrijf ‘aanranding van de eerbaarheid’ zijn er weer overeenkomsten met het misdrijf ‘online grooming’. Online grooming zou als aanranding van de eerbaarheid gekwalificeerd kunnen worden indien er sprake is van expliciet seksueel getinte gesprekken die als een begin van uitvoering van aanranding van de eerbaarheid kunnen gezien worden. Echter dient de nuance gemaakt te worden er niet ‘één’ online groomer bestaat. Er zijn verschillende types die elk een eigen stijl hebben. Zo zullen bepaalde online groomers geen expliciet seksueel getinte gesprekken voeren met hun mogelijke slachtoffer. Bijgevolg zal dan ook niet bij elke situatie een dergelijk expliciet gesprek aanwezig zijn dat geïnterpreteerd kan worden als begin van uitvoering van aanranding van de eerbaarheid. Het slachtoffer is wederom afhankelijk van de beoordeling door de rechter en heeft geen zekerheid over de kwalificatie van de situatie.
78
Wat betreft het aanzetten van minderjarigen tot ontucht is het vergelijkbaar met bepaalde situaties van online grooming, maar zeker niet met alle varianten die zich kunnen voordoen. Zo zullen meerderjarige personen die het kind online manipuleren, misleiden en verleiden niet altijd het aanzetten van minderjarigen tot ontucht als doelstelling hebben. Zo kunnen zij ook beogen het kind te verkrachten, waardoor hij niet meer ‘eens anders driften’ (= het kind) wil voldoen, maar enkel de eigen driften. Bijkomend rijst ook de vraag dat als aanzetten tot ontucht van minderjarigen door woorden op een openbare plaats dient te gebeuren om als zodanig gekwalificeerd te worden, of iedere internetsituatie dan wel als een openbare plaats gezien kan worden. Ook in deze situatie is er dus geen rechtszekerheid voor het slachtoffer en is er onduidelijkheid over de kwalificatie en dus ook de bestraffing. Wat betreft het misdrijf van valsheid in informatica stuiten we weer op de problematiek van de verschillende types van online groomers. Zo zijn er meerderjarige personen die het kind online groomen, maar geen gebruik maken van een vals profiel. Dus in deze gevallen kan online grooming niet indirect bestraft worden als valsheid in informatica, waardoor er nog steeds rechtsonzekerheid is voor het slachtoffer. Geen enkel van de onderzochte juridische alternatieven zijn dus sluitend voor een bestraffing van online grooming zoals het de focus vormt van de wetgever. Te vaak is het slachtoffer afhankelijk van de interpretatie van de rechter inzake kwalificatie van het misdrijf en geen van de alternatieven omvat alle gekende en beschreven vormen van online grooming. Binnen het subsidiariteitsbeginsel is het de afzonderlijke strafbaarstelling die wél duidelijk de situatie van het slachtoffer van online grooming regelt, die wél duidelijk aangeeft wanneer een persoon strafbaar is voor online grooming en die wél zorgt voor rechtszekerheid voor de burger. De buitenjuridische alternatieven kunnen bijdragen aan de preventieve bescherming tegen online grooming en dienen dus beschouwd te worden als zeer waardevolle initiatieven. Diverse voorlichtingsprogramma’s en preventiecampagnes horen kinderen en de belangrijke personen uit hun omgeving bewust te maken van de gevaren. Deze campagnes horen de kinderen van jongs af aan te informeren over veilig gedrag op het internet. Zo zijn zij alert en kunnen ze gevaarlijke situaties veel sneller herkennen, uit de weg gaan of beter aanpakken. Maar ook de aanbieders van sociale
netwerken
horen
bij
te
dragen
aan
veiligheid
op
het
internet
en
dienen
hun
verantwoordelijkheid op te pakken. Het onderzoek stelt dat één alternatief het ander best niet uitsluit. De buitenjuridische initiatieven dragen bij aan het voorkomen van online grooming, terwijl de afzonderlijke strafbaarstelling online grooming kan aanpakken wanneer dergelijk afwijkend gedrag zich stelt. Een combinatie van de afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming en buitenjuridische initiatieven vormt bijgevolg de beste aanpak. 178. PROPORTIONALITEITSBEGINSEL - Tussen het misdrijf en de bestraffing ervan dient een evenwicht te bestaan. De wetgever heeft een correcte inschatting gemaakt door online grooming strafbaar te stellen met een gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar. ‘Grooming’ is volgens de wetgever een dermate ernstige gedraging dat hij ook in een verzwarende omstandigheid van grooming voorzien heeft, zowel online als offline. Een vrijheidsstraf is passend voor online grooming vanwege de doelstelling dat met de handeling gepaard gaat en de schadelijke gevolgen die eruit voortvloeien.
79
Het uiteindelijke doel is namelijk het vergemakkelijken van het plegen van een inbreuk op de seksuele integriteit van een seksueel minderjarig persoon. Een vrijheidsstraf heeft ook een afschrikwekkend effect dat het gedragsregulerend effect van de strafbaarstelling ten goede komt. Ook wanneer de bestraffing van online grooming vergeleken wordt met die van verwante misdrijven, blijkt dat de bestraffing proportioneel is. Online grooming is de voorbereidende communicatiefase om beoogd seksueel misbruik te vergemakkelijken. Als een dader gestraft wordt voor online grooming heeft het seksueel misbruik nog niet daadwerkelijk plaatsgevonden. Bijgevolg kan de wetgever ‘online grooming’ dan niet even zwaar bestraffen als het beoogde misdrijf. Daarom is de straf van online grooming lichter in vergelijking met de verwante misdrijven, maar nog steeds zwaar genoeg om aan te tonen dat online grooming niet getolereerd wordt. 179. LEGALITEITSBEGINSEL - Het legaliteitsbeginsel zorgt voor rechtszekerheid. Online grooming kent een nauwkeurig omschreven strafbaarstelling waardoor duidelijk is welk gedrag niet getolereerd wordt en bijgevolg strafbaar is. Deze nauwkeurige omschrijving zorgt ervoor dat het niet opnemen van de term ‘online grooming’ in het wetsartikel geen problemen geeft. De omschrijving van de afwijkende gedraging is duidelijk geïnspireerd op de internationale instrumenten. Zowel op internationaal als nationaal niveau is er dus een eenduidige definiëring van online grooming. Het enige delictsbestanddeel dat ruimte laat voor interpretatie is ‘het stellen van materiële handelingen die tot een dergelijke ontmoeting leiden’. Deze handelingen zijn niet geconcretiseerd in de strafbaarstelling. De appreciatiebevoegdheid van de rechter zal deze materiële handelingen moeten
verduidelijken,
samen
met
de
rechtsleer.
Dit
is
echter
geen
onoverkomelijke
onduidelijkheid en zal snel verhelderd worden eens er rechtspraak en rechtsleer volgt. Bijgevolg kan gesteld worden dat online grooming voldoende nauwkeurig omschreven is. 180. BEGINSEL
VAN
PRAKTISCHE
HANTEERBAARHEID
EN
EFFECTIVITEIT
-
De
handhaving
van
een
strafbaarstelling dient eenvormig te zijn, willekeur te voorkomen, over voldoende capaciteit te beschikken en effectief een reële pakkans te bewerkstelligen. Doordat online grooming voldoende nauwkeurig omschreven is, kan de strafbaarstelling eenvormig gehandhaafd worden. De strafbare gedraging is voor iedereen duidelijk waardoor er niet snel interpretatieproblemen zullen ontstaan. Aangezien
het
om
een
misdrijf
gaat
dat
zich
afspeelt
via
de
communicatie-
en
informatietechnologie, is de pakkans redelijk laag. Het virtuele aspect, de anonimiteit van het internet en de sterke vertrouwensband maken het moeilijk om online grooming op te merken en op te sporen. Een strafbaarstelling heeft ook een gedragsregulerend effect waarbij het bepaalde gedragingen afraadt. Een reële pakkans en kans op bestraffing versterken dit gedragsregulerend effect. Als er een lage pakkans is, is de strafbaarstelling niet effectief. De buitenjuridische initiatieven zijn een goede aanvulling bij het opsporen van online grooming omdat zij zowel het mogelijke slachtoffer als de omgeving bewust maken van de kenmerken en gevaren van grooming. Zo kunnen zij op gepaste wijze en tijdstip de handhavingsautoriteiten informeren en zo de pakkans verhogen.
80
181. GEOORLOOFDHEID
STRAFBAARSTELLING
- De afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming is
wel degelijk geoorloofd. De wetgever heeft de juiste beleidskeuze gemaakt. Bij het doorlopen van het crimineel-politiek toetsingsschema wordt duidelijk dat online grooming een afwijkende handeling is die schade berokkent aan derden en zeker niet getolereerd moet worden. Er zijn voldoende studies en onderzoeken om het fenomeen duidelijk in kaart te brengen waardoor een nauwkeurig omschreven strafbaarstelling mogelijk is en voldaan is aan het legaliteitsbeginsel. Dit alles heeft bijgedragen aan een proportionele bestraffing van het wanbedrijf. Wat betreft de subsidiariteit
gaan
de
buitenjuridische
initiatieven
hand
in
hand
met
de
afzonderlijke
strafbaarstelling. Door seksueel minderjarige kinderen en hun omgeving bewust te maken van de gevaren en hun kennis en inzicht bij te brengen over online grooming, kan het sneller opgemerkt worden. Kinderen krijgen immers kennis om zelf online grooming tijdig te herkennen en een halt toe te roepen of zelfs te voorkomen. Zo hebben buitenjuridische initiatieven een gunstig effect op de handhaving en dragen ze bij aan de effectiviteit van de strafbaarstelling. Indien online grooming zich voordoet, kan deze bestraft worden op basis van art. 377quater Sw. Zo is er nog steeds een stok achter de deur wanneer de buitenjuridische initiatieven niet voldoende blijken te zijn. Reeds bestaande strafbaarstellingen, zoals aanranding van de eerbaarheid, aanzetten tot ontucht, valsheid in informatica, en de regels van de poging kunnen de strafbaarstelling van online grooming tot op zekere hoogte vervangen, maar zeker niet volledig. Hierdoor dient de strafbaarstelling van online grooming best als een terechte aanvulling van het Strafwetboek gezien te worden. Indien er een daadwerkelijk misdrijf van seksueel misbruik gepleegd wordt, kan online grooming, indien het een rol speelde, als verzwarende omstandigheid de bestraffing verzwaren. Indien het seksuele misbruik nog niet heeft plaatsgevonden, maar er wel sprake is van online grooming dat dit beoogt, kan er toch een bestraffing volgen van de meerderjarige. Dit komt de rechtszekerheid ten goede aangezien het slachtoffer nu met zekerheid de kwalificatie van haar situatie kan weten. Bijgevolg is de afzonderlijke strafbaarstelling van online grooming geoorloofd en de gewenste stap in de richting van het aanpakken van online grooming.
81
82
III. BIBLIOGRAFIE
III.1. WETGEVING EN VOORBEREIDENDE WERKEN
−
Explanatory report on the Council of Europe Convention on the Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse, CETS nr. 201.
−
Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind van 20 november 1989, BS 17 januari 1992.
−
Kaderbesluit 2004/68/JBZ, 22 december 2003, ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, Pb.L. 13, 20 januari 2004, 44.
−
Ontwerp van decreet houdende instemming met het verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, opgemaakt in Lanzarote op 25 oktober 2007, Parl.St. Vl.Parl. 2009-2010, stuk 135 nr. 1.
−
Richtl. 2011/92/EU, 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad, Pb.L. 17 december 2011, 335.
−
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Pb.L. 26 oktober 2012, 326.
−
Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950, gedaan te Rome, BS 19 augustus 1955, 5029.
−
Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van 25 oktober 2007, gedaan te Lanzarote, CETS nr. 201.
−
Wet 10 april 2014 betreffende de bescherming van minderjarigen tegen benadering met als oogmerk het plegen van strafbare feiten van seksuele aard, BS 30 april 2014 (ed. 1).
−
Wet 17 februari 1994 de gecoördineerde Grondwet, BS 17 februari 1994, 4054.
−
Wet 3 mei 1996 het Herziene Europees Sociaal Handvest, BS 10 mei 2004, 37405.
−
Wet 8 juni 1867 Strafwetboek, BS 9 juni 1867, 3133.
−
Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/1.
−
Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met het oog op de strafrechtelijke bescherming van kinderen tegen grooming, Parl.St. Senaat 2012-13, 5-1823/4.
III.2. RECHTSPRAAK
−
Cass. 12 februari 2013, TJK 2013, 286, noot L. STEVENS.
−
Corr. Antwerpen 27 juni 2008, T. Strafr. 2009, 175-176.
−
Hoge Raad, 11 november 2014, nr. 13/01999.
83
III.3. RECHTSLEER
BOEKEN
−
BUISKOOL, J.A.E., Mogen wij straffen?, Zwolle, Tjeenk Willink, 1941, 104 p.
−
DE HULLU, MR. J., Materieel strafrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 585 p.
−
DE NAUW, A., Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2010, 471 p.
−
DE NAUW, A., Strafbaarheid van voorbereidingshandelingen, ’s Gravenhage, Ministerie van justitie, 1982, 90 p. ROOS, TH.A., Strafbaarstelling van economische delicten, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 263 p.
−
DE
−
DUPONT, L., Strafrecht als roeping, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 697 p.
−
GROENHUIJSEN, M.S., Straf en wet, Arnhem, Gouda Quint, 1987, 76 p.
−
STEVENS, L., Strafrecht en seksualiteit, Antwerpen, Intersentia, 2002, 601 p.
−
THEUNIS, J., De exceptie van onwettigheid, Brugge, Die Keure, 2011, 777 p.
−
TULCKENS, F. en VAN DE KERCHOVE, M., Introduction au droit pénal. Aspects juridiques et criminologiques, Diegem, Story-Scientia, 1997, 645 p.
−
VERBRUGGEN, F. en VERSTRAETEN, R., Strafrecht & strafprocesrecht voor bachelors deel 1, Antwerpen, Maklu, 2012, 334 p.
TIJDSCHRIFTEN
−
BAYENS, E., “Informatica en strafrecht: oude griffels - nieuwe leien”, T. Strafr. 2007/6, 404-407.
−
BUONO, L., “Gearing up the fight against cybercrime in the European Union: a new set of rules and the establishment of the European Cybercrime Centre”, NJECL 2012, 332-343.
−
CHOO, K.K.R., “Responding to online child sexual grooming: an industry perspective”, Trends Iss. Crime Crim. Justice 2009, 379-388.
−
CLAUS, L., “Cyberkinderlokkerij en grooming: daadkrachtig wetgevend optreden of een kwestie van overregulering?”, NC 2015, 15-24.
−
CONINGS, C. en DE SCHEPPER, K., “Grooming en cyberkinderlokkerij strafbaar”, Computerr. 2014, 269-271.
−
CRAVEN, S., BROWN, S. en GILCHRIST, E., “Current responses to sexual grooming: implication for prevention”, The Howard Journal of Criminal Justice 2007, 60-71.
−
DE SOUTER, V. en JANSSENS DE BISTHOVEN, C., “Naar een versterkt juridisch EU-kader ter bestrijding van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting en kinderpornografie: van kaderbesluit naar richtlijn”, TJK 2011, 223-226.
−
FIJNAUT, F., “De criminele politiek in de Europese gemeenschap”, Panopticon 1992, 572-589.
−
KERKHOFS, J. en VAN LINTHOUT, P., “Cybercriminaliteit doorgelicht”, T.Strafr. 2010/4, 179-199.
−
KIERKEGAARD, S., “Online child protection. Cybering, online grooming and ageplay”, CLSR 2008, 41-55.
−
KOOL, R.S.B., “Better safe, than sorry? Over de legitimiteit van strafbaarstelling van seksueel corrumperen van minderjarigen en grooming”, DD 2010, 1264-1293.
84
−
LIEVENS, E., “The use of alternative regulatory instruments to protect minors in the digital era: applying freedom of expression safeguards”, NQHR 2011, 164-188.
−
LOTH, M., “Op de bres voor rechtszekerheid”, Rechtsfilosofie & Rechtstheorie 2009, 17-26.
−
ROZIE, J., “Naar de vrijheidsstraf als ultimum remedium: een weg bezaaid met wolfijzers en schietgeweren”, NC 2015, 1-14.
−
STEVENS, L., “Grooming en cyberlokking strafbaar. Uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen in cyberspace”, RW 2014-15, 844855.
−
STEVENS, L., “Grooming via internet” (noot onder Cass. 12 februari 2013), TJK 2013, 286-294.
−
VANDENHOLE, W., “20 jaar Kinderrechtenverdrag (1989-2009): een Belgische stand van zaken”, RW 2009-10, 386-404.
−
VERMEULEN, G. en DHONT, F., “Bescherming van minderjarigen via het strafrecht. Verdiensten en beperkingen van de Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen”, T. Strafr. 2002, 124-136.
−
X, “Bescherming kinderen tegen seksueel misbruik”, NJW 2010, 244.
−
X, “Mededelingen en berichten”, TJK 2007/4, 271-275.
BIJDRAGEN
−
CALEWAERT, W., “Preadvies over strafbare poging in het Belgische recht” in T.J.B. BUITING en W. CALEWAERT, Preadviezen, Zwolle, Tjeenk Willink, 1970, 17-37.
−
CAMERON, I., “Foreseeability and safeguards in the area of security: some comments on ECHR case law” in V. COMITÉ I, Inzicht in toezicht, Antwerpen, Intersentia, 2013, 163-180.
−
CLEIREN, C.P.M, KUNST, M.J.J., VAN DER LEUN, J.P., SCHOEP, G.K. en TEN VOORDE, J.M., “Inleiding: Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER
LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek,
Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, 1-6. −
CLEIREN, C.P.M., “Functie en waarde van criteria voor strafbaarstelling in het huidig tijdsgewricht”, in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, 7-24.
−
CONINGS, C., HUYSMANS, J. en VERBRUGGEN, F., “Dagelijkse kost: Europese ingrediënten die het Belgische strafrecht kruiden” in F. VERBRUGGEN, B. SPRIET EN R. VERSTRAETEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2013, 1-80.
−
DE DECKER, S, “Seks verandert alles? Het bijzondere regime bij de uitvoering van strafrechtelijke sancties” in A. MASSET, G. COCO, S. CORNEILLE, S. DE DECKER, F. GAZAN, S. LOUWETTE, G. VERMEULEN en I. WATTIER, Vervolging en behandeling van daders van seksuele misdrijven, Brugge, Charte, 2009, 115-159.
−
DE HERT, P. en GUTWIRTH, S., “Het leedprincipe, het strafbegrip en de schuld zonder straf. De fixatie op leedtoevoegende straffen in het strafrecht” in F. DERUYCK, M-A- BEERNAERT, H. BERKMOES, S. BERNEMAN, H.D. BOSLY, E. BREWAEYS, C.P.M. CLEIREN, N. COLETTE-BASECQZ, G.J.M. CORSTENS, P. DE HERT, K. DE SCHEPPER, B. DE SMET, M. DE SWAEF, D. DE WOLF, B. DEJEMEPPE, F. D'HONT,
85
P. DUINSLAEGER, M. FAURE, D. FLORE, T. FREYNE, F. GOOSSENS, S. GUTWIRTH, K. HANOULLE, D. HOLSTERS, F. HUTSEBAUT, L. HUYBRECHTS, C. IDOMON, A. JACOBS, F. KÉFER, N. KEIJZER, B.F. KEULEN, J. KIRKPATRICK, O. KLEES, F. KUTY, J-F- LECLERCQ, K. LEMMENS, P. LEMMENS, W.M. LIMBORGH, B. MAES, P. MAFFEI, M. MAUS, J. MEESE, O. MICHIELS, E. MYJER, J.F. NIJBOER, W. RAUWS, D. ROEF, F. ROGGEN, J. ROZIE, M. ROZIE, K. SALOMEZ, F. SCHUERMANS, P. TRAEST, F. TULKENS, D. VAN DAELE, M. VAN DE KERCHOVE, W. VAN EECKHOUTTE, K. VAN HOOGENBEMT, A. VAN INGELGEM, S. VAN OVERBEKE, F. VAN VOLSEM, D. VANDERMEERSCH, J. VANHEULE, F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, P. WAETERINCKX en A. WINANTS, Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, 129-156. −
KAPTEIN, H.J.R., “Pleidooi voor strenge maatstaven van strafbaarstelling en straf” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, 99-114.
−
KEIJZER, N., “Het verschijnsel straf en zijn rechtvaardiging” in F. DERUYCK, M-A- BEERNAERT, H. BERKMOES, S. BERNEMAN, H.D. BOSLY, E. BREWAEYS, C.P.M. CLEIREN, N. COLETTE-BASECQZ, G.J.M. CORSTENS, P. DE HERT, K. DE SCHEPPER, B. DE SMET, M. DE SWAEF, D. DE WOLF, B. DEJEMEPPE, F. D'HONT, P. DUINSLAEGER, M. FAURE, D. FLORE, T. FREYNE, F. GOOSSENS, S. GUTWIRTH, K. HANOULLE, D. HOLSTERS, F. HUTSEBAUT, L. HUYBRECHTS, C. IDOMON, A. JACOBS, F. KÉFER, N. KEIJZER, B.F. KEULEN, J. KIRKPATRICK, O. KLEES, F. KUTY, J-F- LECLERCQ, K. LEMMENS, P. LEMMENS, W.M. LIMBORGH, B. MAES, P. MAFFEI, M. MAUS, J. MEESE, O. MICHIELS, E. MYJER, J.F. NIJBOER, W. RAUWS, D. ROEF, F. ROGGEN, J. ROZIE, M. ROZIE, K. SALOMEZ, F. SCHUERMANS, P. TRAEST, F. TULKENS, D. VAN DAELE, M. VAN DE KERCHOVE, W. VAN EECKHOUTTE, K. VAN HOOGENBEMT, A. VAN INGELGEM, S. VAN OVERBEKE, F. VAN VOLSEM, D. VANDERMEERSCH, J. VANHEULE, F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, P. WAETERINCKX en A. WINANTS, Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, 453-469.
−
KELK, C., “Strafrecht in de maalstroom van de tijd: van humaan tot hardvochtig” in T. SPAPENS, M. GROENHUIJSEN en T. KOOIJMANS , Universalis, Antwerpen, Intersentia, 2011, 153-166.
−
KEULEN, B.F., “Voorbereiding” in F. DERUYCK, M-A- BEERNAERT, H. BERKMOES, S. BERNEMAN, H.D. BOSLY, E. BREWAEYS, C.P.M. CLEIREN, N. COLETTE-BASECQZ, G.J.M. CORSTENS, P. DE HERT, K. DE SCHEPPER, B. DE SMET, M. DE SWAEF, D. DE WOLF, B. DEJEMEPPE, F. D'HONT, P. DUINSLAEGER, M. FAURE, D. FLORE, T. FREYNE, F. GOOSSENS, S. GUTWIRTH, K. HANOULLE, D. HOLSTERS, F. HUTSEBAUT, L. HUYBRECHTS, C. IDOMON, A. JACOBS, F. KÉFER, N. KEIJZER, B.F. KEULEN, J. KIRKPATRICK, O. KLEES, F. KUTY, J-F- LECLERCQ, K. LEMMENS, P. LEMMENS, W.M. LIMBORGH, B. MAES, P. MAFFEI, M. MAUS, J. MEESE, O. MICHIELS, E. MYJER, J.F. NIJBOER, W. RAUWS, D. ROEF, F. ROGGEN, J. ROZIE, M. ROZIE, K. SALOMEZ, F. SCHUERMANS, P. TRAEST, F. TULKENS, D. VAN DAELE, M. VAN DE KERCHOVE, W. VAN EECKHOUTTE, K. VAN HOOGENBEMT, A. VAN INGELGEM, S. VAN OVERBEKE, F. VAN VOLSEM, D. VANDERMEERSCH, J. VANHEULE, F. VERBRUGGEN, R. VERSTRAETEN, P. WAETERINCKX en A. WINANTS, Het Strafrecht bedreven. Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, Die Keure, 2011, 471-481.
−
LIEVENS, E., “Risico’s voor jongeren op sociale netwerken bekeken vanuit juridisch perspectief” in P. VALCKE, P.J. VALGAEREN en E. LIEVENS, Sociale media. Actuele juridische aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2013, 29-66.
−
SCHOEP, G.K. en VANDERVEEN, G.N.G., “De ernst van het feit: percepties, attitudes en referentiepunt bij strafbaarstelling” in C.P.M CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, 155-177.
86
−
SPRIET, B. en MARLIER, G., “Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting in het begin van de 21ste eeuw (2000-2012) in F. VERBRUGGEN, B. SPRIET EN R. VERSTRAETEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2013, 81-154.
−
TEN
VOORDE, J.M., “Aanzetten tot criteria voor strafbaarstelling van de voorfase” in C.P.M
CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, 65-85. −
VAN DER
LEUN, J.P., “Strafbaarstelling en evidence vanuit criminologisch perspectief” in C.P.M
CLEIREN, M.J.J. KUNST, J.P. VAN DER LEUN, G.K. SCHOEP en J.M. TEN VOORDE, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag, Boom Lemma Uitgevers, 2012, 25-37. −
VERBRUGGEN, F., “Strafbare voorbereidingshandelingen in België: een autopsie zonder lijk” in F. VERBRUGGEN, E. PRAKKEN en D. ROEF, Voorbereidingshandelingen in het strafrecht, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2004, 9-208.
III.4. ANDERE BRONNEN
BOEKEN
−
BOGAERTS, S., De verleiding uit onvermogen: interpersoonlijke factoren en pedoseksualiteit, Leuven, Leuven University Press, 2003, 263 p.
−
DAVIDSON, J. en GOTTSCHALK, P., Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, 197 p.
−
DE WAELE, P., Kan je een geheim bewaren?, Leuven, Van Halewyck, 2011, 215 p.
−
HÖING, M., VAN ENGEN, A., ENSINK, B., VENNIX, P. en VANWESENBEECK, I., Hulp aan slachtoffers van seksueel geweld, Delft, Eburon, 2003, 297 p.
−
LAWS, D.R., HUDSON S.M., en WARD, T., Remaking Relapse Prevention with Sex Offenders: A Sourcebook, California, Sage Publications, 2000, 576 p.
−
MARTELLOZZO, E., Online child sexual abuse, Oxon, Routledge, 2012, 172 p.
−
SMALLBONE, S., MARSHALL, W.L. en WORTLEY, R., Preventing child sexual abuse, Devon, Willan Publishing, 2008, 262 p.
−
THE COUNCIL OF EUROPE PROGRAMMA “BUILDING A EUROPE FOR AND WITH CHILDREN”, Protecting children from sexual violence, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2010, 325 p.
ARTIKELS
−
BOONE, J., O'CONNOR, L. en VAN DEN VELDEN, L., “Tegen onverdoofd slachten? Grote kans dat u het vlees dagelijks op uw bord krijgt”, 2014, www.knack.be/nieuws/belgie/tegen-onverdoofdslachten-grote-kans-dat-u-het-vlees-dagelijks-op-uw-bord-krijgt/article-opinion-443937.html.
−
CRAVEN, S., BROWN, S. en GILCHRIST, E., “Sexual grooming of children: review of literature and theoretical considerations”, Journal of Sexual Aggression 2006, 12(3), 287-299.
−
DE PAUW, E., “Sociale controle in onlinegemeenschappen: een taak voor de overheid of volstaat zelfregulering?”, De orde van de dag 2010 afl. 49, 5-14.
−
FINKELHOR, D., “Prevention of Sexual Abuse Through Educational Programs Directed Toward Children”, Pediatrics 2007, 640-645.
87
−
KRIVACSKA, J.J., “Primary Prevention of Child Sexual Abuse: Alternative, Non-Child Directed Approaches”, www.ipt-forensics.com/journal/volume1/j1_4_1.htm.
−
MCLEOD, S., “Defense Mechanisms”, 2008, www.simplypsychology.org/defensemechanisms.html.
−
STOOP, B., “Ritueel slachten door moslims, er is een alternatief”, www.animalfreedom.org/paginas/opinie/offerfeest.html.
−
TEGENBOS, G., ECKERT, M. en TEMMERMAN, J., “Cannabis moet gedecriminaliseerd worden”, 2014, www.standaard.be/cnt/dmf20141102_01355411.
−
VAN
KERKHOF, M. PN. en LINDERS, M.J., “Online grooming, ‘We moeten oog hebben voor de meest
kwetsbare kinderen’. ”, TKM www.tijdschriftkindermishandeling.nl/userfiles/usersdata/734/library/5188/pdf/interview_jules_ mulder_online_grooming_tijdschrift_kindermishandeling.pdf. −
VERGAUWEN, E., “Virtueel Filipijns meisje lokt kindermisbruikers”, 2013, www.standaard.be/cnt/dmf20131104_00822951.
−
WEBSTER, S., DAVIDSON, J., BIFULCO, A., GOTTSCHALK, P., CARETTI, V., PHAM, T., GROVE-HILLS, J., TURLEY, C., TOMPKINS, C., CIULLA, S., MILAZZO, V., SCHIMMENTI, A. en CRAPARO, G., “European Online Grooming Project: final report”, 2012, 152 p., www.europeanonlinegroomingproject.com/media/2076/european-online-grooming-projectfinal-report.pdf.
−
Werkingsverslag van het parket-generaal te Gent over het jaar 2013, 55 p., www.ommp.be/images/upload_dir/werkingsverslag_definitief_2013.pdf.
−
WHITTLE, H., HAMILTON-GIACHRITSIS, C., BEECH, A. en COLLINGS, G., “A review of online grooming: characteristics and concerns”, 41 p., http://pureoai.bham.ac.uk/ws/files/6606796/Whittle_et_al_2013_Grooming_final_text_jan_2013.docx.
−
WOLAK, J., FINKELHOR, D., MITCHELL, K.J. en YBARRA, M.L., “Online ‘predators’ and their victims”, American Psychologist February/March 2008, 111-128.
−
X, “Bijna 10.000 betogers met GAIA tegen onverdoofd slachten”, 2014, www.gaia.be/nl/nieuws/bijna-10000-betogers-met-gaia-tegen-onverdoofd-slachten.
−
X, “EU Kids Online: findings, methods, recommendations”, 46p., http://lsedesignunit.com/EUKidsOnline/index.html?r=64.
−
X, “European Social Charter”, www.coe.int/T/DGHL/Monitoring/SocialCharter/.
−
X, “Kinderrechtenverdrag”, www.kinderrechtencommissariaat.be/kinderrechtenverdrag.
−
X, “Love and Stockholm Syndrome: The Mystery of Loving an Abuser”, http://counsellingresource.com/lib/therapy/self-help/stockholm/.
−
X, “Protection of Children against Sexual Exploitation and Sexual Abuse”, www.coe.int/t/dghl/standardsetting/children/default_en.asp.
−
X, “Recht in onze samenleving”, www.advocaat.be/Page.aspx?genericid=20.
−
X, “Sweetie: het gezicht van webcamkindersekstoerisme”, www.terredeshommes.nl/projecten/sweetie.
−
X, “The four pre conditions model”, 2010, www.secasa.com.au/pages/theories-on-why-sexualabuse-happens/the-four-pre-conditions-model/.
88
BIJDRAGEN
−
CARR, J., “The internet dimension of sexual violence against children” in THE COUNCIL OF EUROPE PROGRAMMA “BUILDING A EUROPE FOR AND WITH CHILDREN”, Protecting children from sexual violence, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2010, 271-288.
−
D’HAENENS,
L. en VANDONINCK, S., “Digitale geletterdheid en omgaan met online risico's: positie
van Belgische kinderen en jongeren in vergelijking met leeftijdsgenoten in Europa” in L. D’HAENENS
en S. VANDONINCK, Kids Online: vaardigheden, kansen en risico’s van kinderen en
jongeren op het internet, Gent, Academia Press, 2012, 7-28. −
GOTTSCHALK, P., “Characteristics of the internet and child abuse” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, 27-51.
−
GOTTSCHALK, P., “Stage model for online grooming offenders” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, 79-103.
−
MARTELLOZZO, E., “Understanding the perpetrators’ online behaviour” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, 104-125.
−
RICHARDSON, J., “Awareness raising to combat online sexual violence”, in THE COUNCIL OF EUROPE PROGRAMMA “BUILDING A EUROPE FOR AND WITH CHILDREN”, Protecting children from sexual violence, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2010, 289-298.
−
TAYLOR, J., “Policing social networking sites and online grooming” in J. DAVIDSON en P. GOTTSCHALK, Internet child abuse, Oxon, Routledge, 2011, 126-152.
ANDERE
−
Digital Sesame Street: A poem from the Internet, www.youtube.com/watch?v=VvqARWxWsKk&feature=youtu.be.
89
Auteursrechtelijke overeenkomst Ik/wij verlenen het wereldwijde auteursrecht voor de ingediende eindverhandeling: Online grooming Richting: master in de rechten-rechtsbedeling Jaar: 2015 in alle mogelijke mediaformaten, Universiteit Hasselt.
-
bestaande
en
in
de
toekomst
te
ontwikkelen
-
,
aan
de
Niet tegenstaand deze toekenning van het auteursrecht aan de Universiteit Hasselt behoud ik als auteur het recht om de eindverhandeling, - in zijn geheel of gedeeltelijk -, vrij te reproduceren, (her)publiceren of distribueren zonder de toelating te moeten verkrijgen van de Universiteit Hasselt. Ik bevestig dat de eindverhandeling mijn origineel werk is, en dat ik het recht heb om de rechten te verlenen die in deze overeenkomst worden beschreven. Ik verklaar tevens dat de eindverhandeling, naar mijn weten, het auteursrecht van anderen niet overtreedt. Ik verklaar tevens dat ik voor het materiaal in de eindverhandeling dat beschermd wordt door het auteursrecht, de nodige toelatingen heb verkregen zodat ik deze ook aan de Universiteit Hasselt kan overdragen en dat dit duidelijk in de tekst en inhoud van de eindverhandeling werd genotificeerd. Universiteit Hasselt zal wijzigingen aanbrengen overeenkomst.
Voor akkoord,
Vandeborne, Astrid Datum: 15/05/2015
mij als auteur(s) van de aan de eindverhandeling,
eindverhandeling identificeren en zal uitgezonderd deze toegelaten door
geen deze