Master thesis Media en Journalistiek De presentie van universiteiten in landelijke kranten Een onderzoek naar de presentie van de Erasmus Universiteit Rotterdam in landelijke kranten in verhouding tot andere Nederlandse universiteiten op de vakgebieden economie en bedrijfskunde met betrekking tot het aantal verstuurde persberichten.
Persbericht:
Uit ‘de ivoren toren’ Naam: Amanda Wigboldus Studentnummer: 323891 Email:
[email protected]
Master Media en Journalistiek Erasmus School of History, Culture and Communication Erasmus Universiteit Rotterdam
Begeleidend docent: Prof. Dr. H.J.G. Beunders Tweede lezer: E. Hitters PhD
Master Thesis Amanda Wigboldus
Datum: 14 september 2011
Inhoudsopgave Voorwoord .................................................................................................................. 3
1 Inleiding ................................................................................................................... 4
2 Theoretisch kader .................................................................................................... 9 2.1 Nederlandse nieuwsvoorzieningen.................................................................... 9 2.2 Marketing & Public Relations van non-profitorganisaties ................................ 14 2.3 Wetenschapscommunicatie............................................................................. 17 2.4 Pers- en nieuwsberichten ................................................................................ 21 2.5 Nieuwsselectie ................................................................................................ 28
3 Probleemstelling, deelvragen en hypothese .......................................................... 34 3.1 De probleemstelling ......................................................................................... 34 3.2 Deelvragen ...................................................................................................... 35 3.3 Hypothese ....................................................................................................... 36
4 Methodische verantwoording ................................................................................. 38 4.1 Onderzoeksafbakening ................................................................................... 38 4.2 Dataverzameling ............................................................................................. 41 4.2.1 Dataverzameling van kranten berichten .................................................... 42 4.2.2 Dataverzameling van persberichten .......................................................... 44 4.3 Analyse methode kwantitatieve inhoudsanalyse ............................................. 44 4.3 Analyse methode kwalitatieve inhoudsanalyse ............................................... 46
5 Resultaten kwantitatieve analyse .......................................................................... 48 5.1 Krantenberichten ............................................................................................. 48 5.2 Persberichten .................................................................................................. 65 5.3 Koppeling van pers- en krantenberichten ........................................................ 72
6 Resultaten kwalitatieve analyse ............................................................................. 78
1
Master Thesis Amanda Wigboldus
7 Conclusie ............................................................................................................... 83 7.1 Krantenberichten ............................................................................................. 83 7.2 Persberichten .................................................................................................. 85 7.3 Koppeling van pers- en nieuwsberichten ......................................................... 87 7.4 Gepubliceerde persberichten .......................................................................... 89 7.4.1 Verschil tussen pers- en nieuwsberichten ................................................. 89 7.4.2 Nieuwswaarde van gepubliceerde persberichten ...................................... 90
8 Discussie en aanbevelingen .................................................................................. 92 8.1 Niet opgenomen persberichten ....................................................................... 92 8.2 Contact tussen de pers en wetenschapper ..................................................... 93 8.3 Andere vormen van media .............................................................................. 94 8.4 Aanbeveling voor de Erasmus Universiteit Rotterdam .................................... 95
Referenties ............................................................................................................... 96
Bijlagen (dubbelzijdig gedrukt).................................................................................102 Bijlage 1: Gekoppelde pers en nieuwsberichten...................................................102 Erasmus Universiteit koppeling kranten- en persberichten ...............................102 Universiteit van Tilburg koppeling kranten- en persberichten............................110 Universiteit van Amsterdam koppeling kranten- en persberichten ....................132 Vrije Universiteit koppeling kranten- en persberichten ......................................141 Rijksuniversiteit Groningen koppeling kranten- en persberichten .....................151
Bijlage 2: Persberichten van universiteiten ...........................................................164 Erasmus Universiteit Rotterdam .......................................................................164 Universiteit van Amsterdam ..............................................................................287 Universiteit van Tilburg......................................................................................295 Vrije Universiteit Amsterdam .............................................................................368 Rijks Universiteit Groningen ..............................................................................374
2
Master Thesis Amanda Wigboldus
Voorwoord Om de opleiding Media en Journalistiek af te ronden moet er en passend onderzoek gevonden worden voor de Master Thesis, wat een eenvoudige keus lijkt, maar ik heb ondervonden dat dit niet het geval is. Er zijn vele interessante onderwerpen om een thesis over te schrijven binnen het vakgebied media. Daarnaast had ik als doelstelling dat mijn onderwerp niet alleen wetenschappelijk en maatschappelijk relevant moest zijn, maar dat de praktijk, zoals een organisatie, ook gebruik kan maken van dit onderzoek. Toen ik eenmaal te horen kreeg dat ik onderzoek mocht doen voor de Stafafdeling Marketing en Communicatie van de Erasmus Universiteit was is dolgelukkig. Toen moest er alleen nog een onderzoek geformuleerd en afgebakend worden, zodat mijn onderzoek gebruikt kan worden door de Stafafdeling Marketing en Communicatie, maar ook op de manier dat het nog binnen het kader van wetenschappelijk onderzoek past. Dit is tot stand gekomen met behulp van de Stafafdeling Marketing en Communicatie en mede door Prof. Dr. H.J.G. Beunders. Daarom wil ik bij deze, zowel de stafafdeling Marketing en Communicatie van de Erasmus Universiteit en Henri Beunders, bedanken. Het onderzoeksverslag is uiteindelijk wat later tot stand gekomen dan in eerste instantie de bedoeling was. Het onderzoek is uitgelopen omdat mijn gezondheid mij in de steek had gelaten, waardoor ik mijn onderzoek moest staken. Dit was op het moment dat ik aan mijn onderzoeksresultaten moest gaan beginnen. Ik kon niet meer normaal functioneren door alle ontstekingen in mijn gewrichten en ik dacht dat mijn onderzoek nooit meer afgerond zou worden. Gelukkig ben ik uiteindelijk helemaal beter geworden en heb besloten om alsnog mijn onderzoek af te ronden. Met een frisse start ben ik verder gegaan waar ik voorheen gestopt was. Dit is mede dankzij de steun van mijn ouders, Roel en Yvonne. Daarnaast heeft mijn vriend Gert-Jan me ook moed in moeten spreken om gewoon als nog mijn theis af te ronden. Samen met mijn ouders heeft hij mij het hele proces gesteund. Ondanks dat ik vaak de vraag heb moeten horen van mijn familie en vrienden: “Wanneer is je scriptie nu eens af?” Ben ik blij dat ik nu eindelijk kan vertellen dat het zo ver is!
Amanda Wigboldus, september 2011 3
Master Thesis Amanda Wigboldus
1 Inleiding Hij heeft een netwerkje van vertrouwde journalisten. Maar ook anderen kloppen bij hem aan voor zijn ongezouten visie op het pensioenbeleid. Het is voor econoom Lans Bovenberg een manier zijn onderzoek naar de maatschappij te brengen. (Fiers, 13 september 2007)
Dit schrijft Mieke Fiers in 2007 in het universiteitsblad Univers van de universiteit van Tilburg (Fiers, 13 september 2007). Het artikel bestaat uit een uitgebreid interview met de econoom Lans Bovenberg over hoogleraren in de media. Fiers (2007) gaat dieper in op de mening hoe journalisten te werk gaan met de informatie die ze van hoogleraren ontvangen. Ze schrijft dat journalisten vaak op zoek zijn naar meningen, in plaats van wetenschappelijke verhalen. Journalisten zitten vaak achter een hype aan en daarom heeft Bovenberg een eigen netwerk opgebouwd met een aantal journalisten. Op deze manier heeft hij zelf meer controle over „hoe hij in de pers komt‟. Bovenberg stelt in het artikel: “Dan weet je wat je aan ze hebt. En, als jij eens wat nieuws hebt, kun je ze gewoon bellen. Een persbericht uitdoen, dat werkt vaak niet.” (Fiers, 13 september 2007) De persoonlijke benadering van journalisten door wetenschappers kan namelijk een rol spelen in de nieuwsselectie van een medium, zoals een krantenpublicatie, radio of televisie uitzending. Toch worden er door vele bedrijven, zowel profit als non-profit organisaties, persberichten verstuurd. Iedere dag verschijnen er vele persberichten, maar de journalist bepaalt wat nieuwswaardig is en wat niet, of het wel interessant genoeg is voor een bepaald medium om het nieuws te produceren tot een nieuwspublicatie, met betrekking tot de doelgroep. De journalist maakt een selectie van de ontvangen informatie en voegt soms zelf informatie toe aan het onderwerp wat in de media verschijnt. De Erasmus Universiteit Rotterdam verstuurt iedere week persberichten naar hun perslijst. Toch is het niet altijd zo dat zij hiermee in de media verschijnen. Naast persberichten kan een universiteit zoals de EUR ook in de media komen door evenementen en door de communicatie tussen wetenschappers en journalisten of redacteuren, ofwel de pers. De geschiedenis van de Erasmus Universiteit Rotterdam gaat terug naar 1913. In die tijd was er veel vraag naar economisch, goed onderlegd personeel. Dit 4
Master Thesis Amanda Wigboldus
kwam door de ontwikkeling in de handel en haven van Rotterdam (www.eur.nl). Voor de stichting en instandhouding van de Nederlandse Handels-Hogeschool bracht een aantal ondernemers geld bijeen. Mede door dit initiatief werd nu voor het eerst in Nederland de economie als zelfstandige tak van de wetenschap gedoceerd (www.eur.nl). Uiteindelijk studeerden studenten van 1939 tot en met 1973 af aan de Nederlandse Economische Hogeschool, waarna in 1973 de Erasmus Universiteit Rotterdam ontstond (www.eur.nl). Van oudsher is de universiteit ontstaan vanuit het vakgebied economie, dit is tegenwoordig nog steeds één van de belangrijkste vakgebieden die gedoceerd worden aan de EUR. In 2008 telde de „Erasmus School of Economics‟, faculteit economie 4733 studenten. Naast dit vakgebeid, is ook bedrijfskunde een belangrijk vakgebeid voor de EUR. In 2008 telt de „Rotterdam School of Management‟ 6560 studenten. De overige faculteiten tellen minder studenten (EUR, 2009). Toch heeft de EUR in de vakgebieden economie en bedrijfskunde concurrentie van andere universiteiten, zoals de Universiteit van Amsterdam (UvA), Vrije Universiteit van Amsterdam (VU), Universiteit van Tilburg (UvT) en de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). De motivering voor deze gekozen concurrerende universiteiten wordt nader toegelicht in de methodologie. De probleemstelling die vanuit de EUR gesteld is:
Het is belangrijk om te kijken hoe de presentie is van de Erasmus Universiteit met betrekking tot de vakgebieden economie en bedrijfskunde in de media in vergelijking met andere universiteiten die ook economie en bedrijfskunde doceren en wat hiervan de achtergrond is, of de mediapubliciteit daadwerkelijk door de persberichten gegenereerd wordt.
Heel belangrijk is hierbij om te kijken of deze media-aandacht daadwerkelijk door de persberichten die verstuurd worden komt, of dat dit een andere reden heeft. Bijvoorbeeld evenementen die bij een universiteit georganiseerd worden of door de contacten tussen de journalisten en de wetenschappers, zoals Bovenberg stelt (Fiers, 13 september 2007). De relatie tussen de journalist of redacteur en wetenschapper kan gebaseerd zijn op de politieke of religieuze achtergrond van zowel de wetenschappen als de journalist of redacteur of het medium. Het kan
5
Master Thesis Amanda Wigboldus
daardoor voorkomen dat sommige contacten tot stand komen omdat de wetenschapper en de journalist dezelfde politieke of religieuze achtergrond hebben. Voor een universiteit is het belangrijk om zich te vertonen in de media. In de maatschappij nemen de media een belangrijke plaats in en oefenen in meer of mindere mate invloed uit op de maatschappij (Croteau & Hoynes, 2003). De econoom Bovenberg stelt in het artikel van Fiers (2007) dat het een onderdeel van zijn werk is om „het publiek te dienen‟. Zo stelt Bovenberg dat: “Een debat over bijvoorbeeld een prepensioenregeling is gebaat bij onafhankelijke onderzoekers. Ze hebben geen belang of achterban. Hebben een analytische blik, redeneren los van alle emoties.” (Fiers, 13 september 2007) Daarnaast wordt er gesteld door Bovenberg, dat het goed is voor de wetenschap om „zichtbaar te zijn in het publieke domein‟. Bovenberg concludeert: “Zo begrijpt de samenleving - die het onderzoek grotendeels betaalt - dat er belangrijke zaken gebeuren in die spreekwoordelijke ivoren torens.” (Fiers, 13 september 2007) Ook minister Plasterk stelt in een artikel van Warna Oosterbaan in NRC Handelsblad (2009) dat onderzoeksrapporten, die de overheid financiert, toegankelijk en openbaar moeten zijn voor de burgers: “Het uitgangspunt is dat al het onderzoek dat met publiek geld gefinancierd wordt, voor iedereen toegankelijk moet zijn.” (Oosterbaan, 1 augustus 2009) Door de media kunnen burgers geïnformeerd worden over universiteiten en wetenschappelijke onderzoeken. Deze mogelijkheid moet vrij toegankelijk zijn voor de burgers, want op deze manier kunnen de burgers een kritische mening vormen over de wetenschap. Daarom is onderzoek naar „hoe de universiteiten in de media komen‟ van maatschappelijk belang. Er is immers weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de vraag „hoe vaak universiteiten in de media komen‟. Ook is er weinig wetenschappelijk inzicht in popularisering van de wetenschapscommunicatie. Wel is bekend door eerder onderzoek, dat door selectie van journalisten bepaalde nieuwsberichten in de media komen, omdat deze een bepaalde nieuwswaarde hebben. Er is echter niet bekend hoeveel persberichten, die door universiteiten verstuurd worden, ook daadwerkelijk gebruikt worden door journalisten. De persberichten, die niet gebruikt worden, hebben op dat moment blijkbaar geen nieuwswaarde of er is een andere onverklaarbare reden. Het is niet bekend waarom deze persberichten, verstuurt door universiteiten, wel of niet de nieuwswaarde bezitten om tot nieuwsbericht verwerkt te worden. 6
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het onderzoek is dus zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevant, maar het onderzoek is ook in het belang van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Op deze manier kan er gekeken worden welke rol zij spelen in de Nederlandse (nieuws) media en hoe andere universiteiten een rol spelen in de media: of de EUR vaker in kranten komt dan andere universiteiten of juist veel minder. Daarnaast kan er voor de Erasmus Universiteit een belangrijk inzicht worden verkregen in het proces van de persberichten die de universiteit verstuurt, of deze persberichten daadwerkelijk in de krant komen of niet. Daarbij is niet bekend hoe de concurrerende universiteiten dit doen, of zij de media bereiken door het versturen van persberichten of dat er andere middelen zijn om universiteiten in de media te krijgen, dat het juist de wetenschappers of hoogleraren zijn die goede contacten hebben met de media. In dit onderzoek is het daarom belangrijk om op basis van zowel praktische, maatschappelijke als wetenschappelijke relevantie te onderzoeken hoe frequent de Erasmus Universiteit Rotterdam in de media naar voren komt in verhouding met vergelijkbare universiteiten (deze worden nader toegelicht in de methode). Wat is het verschil in mediadruk van de verschillende universiteiten en welke consequenties heeft dit? Om hier een degelijk antwoord op te verstrekken, is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:
Hoe frequent komt de Erasmus Universiteit voor in de landelijke kranten met betrekking tot de vakgebieden economie en bedrijfskunde in verhouding tot andere Nederlandse universiteiten (RUG, UVA, VU, UVT) in de periode van begin 2008 tot en met eind 2009 en wat is hierbij het verband met het aantal verstuurde persberichten van een universiteit?
Vanuit deze vraagstelling worden de volgende onderwerpen gedefinieerd:
(1) Nederlandse nieuwsvoorzieningen (2) Marketing en Public relations van non-profit organisaties (3) Wetenschapscommunicatie (4) Het pers- en nieuwsbericht (5) Nieuwsselectie
7
Master Thesis Amanda Wigboldus
Om de concepten te verwerken in het theoretisch kader wordt er uitgegaan van verschillende vragen. De eerste vraag is: Hoe zien de Nederlandse nieuwsvoorzieningen eruit waarmee de Erasmus Universiteit Rotterdam moet communiceren? Dit is belangrijk om beter inzicht te krijgen in het Nederlandse medialandschap, om vanuit het theoretisch kader de onderzoekseenheden in de methode af te bakenen. Daarna is de vraag gesteld: Hoe verloopt het proces van marketing en Public Relations van een non-profit organisatie precies? Op deze manier moet inzicht verkregen worden hoe de verschillende externe communicatieprocessen verlopen van de organisatie en er moet inzicht komen in hoe het contact tussen de universiteiten en de media verloopt. Vervolgens moet er inzicht verkregen worden in wetenschapscommunicatie. Hierbij luidt de vraag: Wat is wetenschapscommunicatie en waar dient deze voor? Dit moet duidelijk afgebakend worden, omdat de frequentie van de universiteit met betrekking tot de vakgebieden economie en bedrijfskunde in de media onderzocht wordt. Dat economische en bedrijfkundige onderzoeken in de media verschijnen, komt immers door de popularisering van de wetenschap. Verder worden de begrippen pers- en nieuwsberichten nader toegelicht met de vraag: Wat zijn pers- en nieuwsberichten? Hiermee worden deze begrippen verder afgebakend voor het onderzoek en de theorie laat zien hoe persberichten verwerkt worden tot nieuwsberichten doormiddel van sound-bites of compleet overgenomen persberichten. Tot slot wordt het proces van nieuwsselectie toegelicht door het beantwoorden van de vraag: Hoe verloopt het selectieproces van nieuws? Hierbij wordt er dieper ingegaan op nieuwswaarde, gatekeeping en nieuwswaardigheid om inzicht te krijgen hoe de pers het nieuws verwerkt. De concepten (1) Nederlandse nieuwsvoorzieningen (2) Marketing van nonprofitorganisaties & Public Relations (3) Wetenschapscommunicatie (4) Pers- en nieuwsberichten en (5) Nieuwsselectie, worden in het theoretisch kader door middel van wetenschappelijk onderzoek en aanvullende informatie beschreven. Dit geeft een richtlijn voor het onderzoek.
8
Master Thesis Amanda Wigboldus
2 Theoretisch kader Zoals gesteld wordt er gebruik gemaakt van een aantal concepten om een raamwerk te vormen voor het onderzoek en daarnaast kan er met dit raamwerk een deel van de onderzoeksmethode afgebakend worden. Ten eerste wordt er beschreven waaruit de Nederlandse nieuwsvoorzieningen bestaan om een duidelijk beeld te verkrijgen welke eenheden er gebruikt moeten worden voor dit onderzoek. Daarna wordt er besproken hoe het proces van marketing van non-profit organisaties verloopt samen met een beschrijving van Public Relations (PR). Deze theorie geeft een beter beeld van de data waarmee er gewerkt gaat worden, aangezien het versturen van persberichten ontstaan is vanuit marketing en PR. Vervolgens wordt er aan de hand van wetenschappelijke onderzoeken beschreven wat wetenschapscommunicatie is en waar deze voor dient om inzicht te krijgen in de vorm van de persberichten die verstuurd worden. Daarna worden pers- en nieuwsberichten beschreven om de begrippen nader toe te lichten en af te bakenen. Tot slot wordt er uitgelegd hoe het selectieproces van de nieuwsmedia verloopt, wat van belang is voor de frequentie van universiteiten in de media.
2.1 Nederlandse nieuwsvoorzieningen Bij media in het algemeen, worden er meerdere functies benoemd. Zo worden er maatschappelijke, individuele en culturele functies toegeschreven (Lasswell, 1948; Wright, 1960; McQuail & Van Cuilenburg, 1982). De media verstrekken aan de samenleving en haar burgers feitelijk nieuws en informeren daarmee de burgers over zaken die op dat moment plaatsvinden in de samenleving. De media verstrekken nieuws over gebeurtenissen en leveren eventueel kritiek op de overheid en politiek door middel van redactionele commentaren, interpretaties en opinies. Naast het leveren van informatie kennen de media ook vier andere functies: (1) een educatieve functie, (2) een socialiserende functie, (3) een amusementsfunctie, welke tegenwoordig één van de belangrijkste functies van de media is, en tot slot hebben de media (4) een expressiefunctie, welke naar de politiek en overheid communiceert, wat er in de samenleving op dat moment leeft (Wildenmann & Kaltefleiter, 1965). 9
Master Thesis Amanda Wigboldus
Door deze functies worden de media dan ook van groot belang geacht voor het goed functioneren van een democratische samenleving. Een groot, onafhankelijk en pluriform media-aanbod is dan ook een belangrijke voorwaarde voor een adequate opinievorming door de burger (Bedrijfsfonds voor de Pers, 2004; McQuail, 1992). In Nederland zijn verschillende onafhankelijke en pluriforme mediavoorzieningen, zo ook bij de voorziening van nieuws. Het huidige Nederlandse medialandschap is in de jaren zestig ontstaan uit de verzuiling. Bepaalde omroepen en kranten vertegenwoordigden een specifieke zuil. Tegenwoordig is dit veranderd, er is geen sprake meer van verzuiling. De markt van de media, en dus ook de nieuwsvoorziening, is de afgelopen jaren flink veranderd. Zo is er in 2004 besloten door het Commissariaat van de Media om bij de opiniemacht van media-aanbieders niet meer alleen te kijken naar verschillende mediaplatforms, maar naar één crossmediale markt waar nieuws in dagbladen, op de televisie, radio en het internet samenkomen (Mediamonitor, 2008). Bij dit onderzoek wordt er een afbakening van het begrip nieuws gemaakt door middel van de waarden: “nieuws is actueel, universeel, professioneel bewerkt en op alle Nederlanders gericht.” (Mediamonitor, 2008) Toch worden bepaalde vormen van media bij sommige generaties meer gebruikt dan door andere generaties. Onderzoek naar mediagebruik laat zien dat het mediaconsumptiepatroon van verschillende leeftijdsgroepen sterk verschilt. Dit kan natuurlijk ook terugkomen in het nieuwsgebruik van verschillende leeftijdsgroepen in Nederland. In het onderzoek van Veldkamp (Mediamonitor, 2008) worden, door de verschillende mediaconsumptiepatronen, drie verschillende generaties onderscheiden: (1) de eerste groep bestaat uit de jonge „internetgeneratie‟ die in de jaren negentig opgroeide met de nieuwste media en waarvoor verschillende vormen van nieuwe media vanzelfsprekend zijn, (2) de tweede groep is iets ouder, de „televisiegeneratie‟ die in de jaren zeventig en tachtig audiovisuele inhoud leerde kennen en gebruiken, maar die ook aan de non-lineaire consumptie van het internet begonnen en tot slot is er (3) de oudste groep, de „dagbladgeneratie‟ welke over het algemeen opgegroeid is met een dagblad welke betaald werd en de radio het als enige actuele medium. Deze verschillende groepen delen hun tijd, wat ze aan de media besteden, verschillend in. Per dag besteedden Nederlanders in 2007 gemiddeld 100 minuten aan nieuws en actualiteiten, waarvan meer dan 80 procent van de tijd besteed werd aan nieuws op televisie en radio en aan dagbladen of e-papers, wat de digitale versies 10
Master Thesis Amanda Wigboldus
van kranten zijn (Mediamonitor, 2008). Van de drie generaties werd er de minste tijd door de „internetgeneratie‟ aan het nieuws besteed, slechts zeventig minuten per dag, terwijl de „dagbladgeneratie‟ (55 jaar en ouder) ongeveer 140 minuten per dag nieuws leest, luistert en bekijkt (Mediamonitor, 2008). Alle groepen hebben in 2007 het meeste aantal minuten per dag aan de televisie besteed, daarna zijn dagbladen / e-papers erg populair, gevolgd door de radio. E-papers zijn de digitale versie van de dagbladen, veel kranten die nieuwsberichten presenteren in hun bladen, doen dit ook tegelijkertijd in de digitale vorm. De digitale vorm wordt alleen sneller gepubliceerd omdat dit direct op het internet geplaatst kan worden en de krant moet eerst gedrukt worden. Ook is er gekeken in het onderzoek van Veldkamp (Mediamonitor, 2008) welk medium het Nederlandse publiek het meest belangrijk vond bij het vergaren van nieuws. Hieruit bleek dat de televisie als nieuwsmedium op nummer één komt, gevolgd door dagbladen/ e-papers. Dit beeld is ontstaan omdat de oudere generatie deze vormen van nieuwsvergaring erg belangrijk vond. Daartegenover vond de jongste generatie televisie en dagbladen minder belangrijk dan het internet/ RSSfeeds, met RSS-feeds worden de linkjes, die op een andere site geplaatst zijn, bedoeld en radio. Internet/ RSS-feeds is momenteel alleen nog maar populair bij de jongste generatie mediagebruikers (Mediamonitor, 2008). Nederlanders maken geen gebruik van één medium of nieuwstitel voor het vergaren van nieuws en actualiteiten. In het Nederlandse medialandschap zijn vele verschillende nieuwstitels aanwezig. De meeste mensen maken gemiddeld gebruik van drie tot en met vijf nieuwstitels om nieuws en actualiteiten te vergaren (Mediamonitor, 2008). Gemiddeld gebruikt de „internetgeneratie‟ vier titels per dag en de oudste groep 5,5 verschillende nieuwstitels per dag (Mediamonitor, 2008). Het Nederlandse publiek maakt gebruik van meerdere nieuwstitels, maar een aantal nieuwstitels worden het meeste gebruikt. Het NOS Journaal heeft het grootste bereik en tijdaandeel van alle nieuwstitels. Dit bereik is 61,4 procent in Nederland en heeft een tijdaandeel van 13,8 minuten (Mediamonitor, 2008). Dit betekent dat het NOS Journaal gemiddeld 61,4 procent van alle Nederlanders bereikt en dat er per dag 13,8 minuten aan deze nieuwstitel besteed werd in 2007. Daarna volgt het RTL Nieuws met een bereik van 37,1 procent en een tijdaandeel van 6,9 minuten (Mediamonitor, 2008). Dit zijn de belangrijkste nieuwstitels op de televisie. Daarnaast zijn de actualiteitenprogramma‟s Pauw & Witteman, De Wereld Draait Door (DWDD) 11
Master Thesis Amanda Wigboldus
en Nova belangrijke actualiteitenprogramma‟s die een groot bereik hebben (Mediamonitor, 2008). De belangrijkste radiozenders voor nieuws zijn Radio Regionale Omroep met 11,2 procent bereik en een tijdaandeel van 1,8 minuten (het bereik is groot, maar er worden gemiddeld maar 1,8 minuten per dag aan besteed) en Radio 1 met een bereik van tien procent en een tijdaandeel van 4,8 minuten (Mediamonitor, 2008). Naast de belangrijkste nieuwstitels op de audio- en visuele markt zijn er ook dagbladen die belangrijk zijn. Dit zijn De Telegraaf met een bereik van 11,2 procent en tijdaandeel van 3,2 minuten per dag, de Metro heeft een bereik 9,1 procent en een tijdaandeel van 1,2 minuten per dag en het Algemeen Dagblad met een bereik 6,6 procent en een tijdaandeel van 2,2 minuten per dag. Deze komen voor in de lijst van het bereik en tijdaandeel voor nieuwstitels van Mediamonitor (2008). De lijst bestaat uit alle nieuwstitels, ongeacht het soort medium bij elkaar. Daarnaast is het belangrijk om bij kranten te kijken welke dagbladen de grootste marktaandelen hebben. In totaal zijn er zeven dagbladen die in een groot marktaandeel bezitten van de nationale kranten; (1) De Telegraaf met 13,8 procent, (2) Metro met 10,9 procent, (3) Algemeen Dagblad met 9,5 procent, (4) Sp!ts met 9,1 procent, (5) de Volkskrant met 5,5 procent, (6) Dagblad de Pers met 5,4 procent en (7) NRC Handelsblad met 4,4 procent (Mediamonitor, 2010). De overige dagbladen hebben een marktaandeel van drie procent of minder (Mediamonitor, 2010). Dit betekent dat minder dan drie procent van de Nederlandse bevolking de overige dagbladen gebruiken voor het inwinnen van informatie, educatie of entertainment. De Telegraaf is voornamelijk een „gezinskrant‟; iedereen uit het gezin, ongeacht leeftijd, kan hierin zijn onderdeel vinden waar hij of zij geïnteresseerd in is. Dit is een krant die deels op entertainment gericht is, de „populaire krant‟ (Bakker & Scholten, 2009 p.16). De Sp!ts is hiervan het gratis „zusje‟. Naast de Sp!ts is de Metro en De Pers een gratis krant. In deze kranten worden veelal kortere stukken geschreven om snel en vluchtig door het nieuws te kunnen „scannen‟ zonder al teveel achtergronden (Bakker & Scholten, 2009 p.23). Het Algemeen Dagblad is ontstaan uit zeven regionale kranten en wordt gezien als „de krant zonder politieke of religieuze kleur‟. De Volkskrant richt zich tegenwoordig voornamelijk op de hoger opgeleide lezer en NRC Handelsblad is een brede krant die zich ondermeer richt op buitenland, economie, politiek, opinie, kunst en literatuur (Bakker & Scholten, 2009).
12
Master Thesis Amanda Wigboldus
Van deze overige kranten is Trouw een belangrijke krant. Trouw heeft een marktaandeel van 2,3 procent (Mediamonitor, 2010), maar is belangrijk aangezien Trouw (2010) zelf stelt:
Trouw is een brede nieuwskrant die de hypes en waan van de dag zoveel mogelijk mijdt en die in plaats daarvan voor de lezer belangwekkende ontwikkelingen in binnen- en buitenland toelicht, analyseert en van achtergronden voorziet. Het accent ligt op levensbeschouwing, onderwijs, integratie, filosofie, politiek en maatschappelijke thema’s.
Dit betekent dat Trouw veel aandacht besteedt aan wetenschap en het onderwijs, wat belangrijk kan zijn voor een universiteit en wetenschapscommunicatie. Naast Trouw is het Financieel Dagblad een belangrijke krant op het gebeid van economie en daarom is het Financieel Dagblad een gespecialiseerd dagblad. Het Financieel Dagblad (2010) heeft en marktaandeel van 1,4 procent (Mediamonitor, 2010) maar is belangrijk omdat het zelf stelt:
Het Financieel Dagblad is opgericht in 1796 en is de enige kwaliteitskrant in Nederland met financieel-economische focus. Inmiddels is het aanbod uitgebreid met ondermeer boeken, magazines, internet en evenementen. Hiermee is het Financieel Dagblad uitgegroeid tot de nieuws- en inspiratiebron die op elk moment van de dag financieel-economische betekenis geeft aan ontwikkelingen in de wereld van ondernemende mensen in Nederland, zowel zakelijk als privé.
Het Financieel Dagblad is een dagblad met een financieel-economische focus. Bakker & Scholten (2009 p.22) stellen dat dit een gespecialiseerd dagblad is, wat eigenlijk uniek is voor een dagblad. Over het algemeen lezen voornamelijk burgers die geïnteresseerd zijn in economie deze krant. Universiteiten, zoals de Erasmus Universiteit Rotterdam willen graag naar voren komen in deze vormen van media, omdat de Nederlandse bevolking hier gebruik van maakt. Maar hoe kunnen universiteiten ervoor zorgen dat ze ook daadwerkelijk in de media verschijnen?
13
Master Thesis Amanda Wigboldus
2.2 Marketing & Public Relations van non-profitorganisaties Persberichten vormen een onderdeel van de marketingcommunicatie van organisaties en Public Relations (PR). Voor marketing wordt de volgende definitie van marketingcommunicatie gehanteerd in dit onderzoek: “Alle middelen waarmee de organisatie met doelgroepen en stakeholders communiceert, ten einde het product of de organisatie zelf te promoten.” (De Pelsmacker, Geuens & Van Den Bergh, 2008 p. 3) Persberichten zijn daarom een vorm van marketingcommunicatie. Er zijn verschillende redenen waarom organisaties zich bezig houden met marketingcommunicatie. Volgens Erjavec (2004) zijn dit twee verschillende redenen: (1) om (goede) publiciteit voor de organisatie te verkrijgen en (2) daarnaast is het belangrijk dat een organisatie aandacht genereert voor nieuwe of verbeterde producten en diensten. Voor een universiteit geldt dit ook, die wil positieve publiciteit voor de organisatie, de universiteit, en aandacht voor de wetenschap (onderzoekers en onderzoeken) wat er op de universiteit uitgevoerd wordt. Om dit in de media te krijgen, zijn er verschillende manieren om publiciteit te vergaren door middel van marketing. Organisaties kunnen veel geld investeren in marketing, daarom is er een contradictie tussen marketing en non-profitorganisaties, want over het algemeen kost marketing veel geld en de bedoeling is dat marketing uiteindelijk meer geld oplevert door het verkopen van producten en diensten (Poll, 1993). De contradictie hierbij is dat geld voor een non-profitorganisatie niet het belangrijkste aspect is, want ze mogen immers geen winst maken. Daarnaast gaat het bij een uitvoeringsorgaan, zoals een universiteit, erom dat er geen concreet product, maar een dienst geleverd wordt (Poll, 1993). Voor een universiteit en andere uitvoeringsorganen kan er daarom niet uitgegaan worden van de 5 P-marketingmix bestaande uit: product, prijs, plaats promotie en personeel, maar de 3 R-marketingmix (Poll, 1993). Deze heeft betrekking op Reputatie, Relatie en Ruil. Voor een universiteit en andere nonprofitorganisaties is het belangrijk dat zij een goede reputatie hebben waardoor klanten een relatie met de organisatie aangaan. Wanneer er een relatie tot stand komt, kan dit tot het uiteindelijke doel van marketing leiden: de vorm van ruil (Poll, 1993). De reputatie kan een non-profitorganisatie over brengen door middel van een mix van verschillende vormen van marketingcommunicatie.
14
Master Thesis Amanda Wigboldus
In de marketingcommunicatie van non-profitorganisaties is gratis publiciteit een goede manier om media-aandacht te generen bij het publiek. Een instrument, dat gebruikt wordt voor het gratis genereren van media-aandacht, voor bijvoorbeeld een universiteit (en andere organisaties, zowel profit als non-profit), is het versturen van persberichten naar de mediacontacten. Persberichten worden door organisaties naar de mediacontacten gestuurd in de hoop dat de journalist de informatie uit het persbericht verwerkt tot een nieuwsbericht, waarna de nieuwspublicatie het Nederlandse publiek bereikt (Jacobs, 1999; Pander Maat, 2008). Pander Maat (2008a) en Van Gorp (2007) stellen dat er getracht wordt door middel van persberichten om de organisatie in een goed daglicht te stellen, hierbij wordt dus aan de reputatie van een organisatie gewerkt. De bedoeling van persberichten is voornamelijk ook om de organisatie in een goed daglicht te plaatsen of om de reputatie te verbeteren om op deze manier nieuwe relaties tot stand te brengen. Het onderhouden van relaties wordt binnen organisaties vaak uitgevoerd door Public Relations (PR). Een definitie die vaak gehanteerd wordt voor PR is de definitie van CIPR „Chartered Institute of Public Relations‟ uit 2004. Zij stellen dat PR gaat over:
De reputatie, het resultaat van wat een organisatie doet, wat de organisatie zegt en wat anderen over de organisatie zeggen. PR is de discipline die uitkijkt naar de reputatie, met als doel om inzicht en support te verdienen en het gedrag en meningen te beïnvloeden. Het is de bedoeling en aanhoudende inspanning om welwillendheid en wederzijds begrip vast te stellen en te handhaven tussen de organisatie en het publiek.” (Edwards, 2009 p.7).
Op deze manier liggen marketing en PR heel dicht bij elkaar. Het onderscheid tussen deze twee disciplines vervaagt steeds meer, waardoor vaak alleen over communicatie gesproken wordt met als onderdeel marketing en PR (Gregory, 2009 p.31). Ook wordt er soms gesproken over het feit dat PR een onderdeel is van marketing (Gregory, 2009 p.31). Vanuit deze veronderstelling kan bij dit onderzoek uitgegaan worden, aangezien PR een goede marketingactiviteit is, met een hoge ROI, „return on investment‟ (Tench, D‟Artrey & Fawkes, 2009 p.45). Het is daarom belangrijk om goede contacten en relaties te onderhouden met de media, bestaande uit journalisten en redacteuren, door middel van PR, vertoning in de media kan 15
Master Thesis Amanda Wigboldus
namelijk voor gratis publiciteit zorgen, wat weer een voordelige vorm is van marketingcommunicatie voor non-profitorganisaties. Goede contacten met journalisten kunnen namelijk voor een goede reputatie zorgen. Niemand kan ontkennen dat journalisten machtige vormers zijn van de publieke opinie en perceptie (Gurton, 1998 p.5). Journalisten zijn kritisch in het helpen van consumenten met het maken van beslissingen en keuzes. Ze kunnen je product maken of breken bij de meningsvorming van een doelgroep (Gurton, 1998). Het is daarom belangrijk om een goed contact te onderhouden met journalisten en redacteuren. Volgens Gurton (1998) zijn er vijf aspecten waaraan een organisatie moet voldoen om een goed contact met de pers te hebben. De organisatie moet: (1) betrouwbaar zijn, dit betreft de inhoud van het commentaar wat accuraat moet zijn met wat er wordt verteld, (2) beschikbaar zijn, een journalist wil iemand die tijd vrij maakt voor een gesprek, want er zijn genoeg andere organisaties of contactpersonen die dat wel willen doen, (3) citeerbaar zijn, de denkbeelden en meningen moeten kort en krachtig zijn, ook wel pittige uitspraken, (4) controversieel en eigenzinnig zijn, het is belangrijk om persoonlijke opvattingen met passie te vertellen en (5) openhartig en eerlijk zijn, wanneer er niets te melden is dan mag dit ook gezegd worden, er hoeft niet altijd een melding gedaan te worden, want deze kan onzinnig zijn. De vijf genoemde punten mogen ook terug komen in een persbericht, omdat de journalist dan meer één op één het persbericht over kan nemen in het nieuwsbericht. In persberichten wordt er vaak gebruik gemaakt van wervend taalgebruik, dit wordt gedaan om de lezer te overtuigen van het goede imago van een organisatie en de bruikbaarheid van het product of de dienst. Er zijn volgens Pander Maat (2007) twee voorwaarden waaraan een zinselement moet voldoen om voor wervend taalgebruik door te gaan: (1) Het zinselement moet een uitspraak intensiveren in het voordeel van de organisatie die het persbericht verstuurt. (2) Het zinselement moet verwijderd of eenvoudig vervangen kunnen worden zonder dat dit ten koste gaat van de grammatica en interpretatie van de zin. Uit onderzoek van Pander Maat (2007) blijkt dat wervend taalgebruik veelvuldig voorkomt in persberichten. Voornamelijk blijken persberichten, die over de lancering van nieuwe of verbeterde producten en diensten gaan, veel wervend taalgebruik te bevatten. Persberichten die over de lancering van nieuwe of verbeterde producten of diensten gaan, moeten het publiek immers overtuigen om dat betreffende product of dienst aan te schaffen en niet 16
Master Thesis Amanda Wigboldus
hetzelfde product bij de concurrent. Maar hoe zit dit in de wetenschapscommunicatie, waarbij het niet gaat om de verkoop van producten of diensten aan consumenten?
2.3 Wetenschapscommunicatie Tegenwoordig worden steeds meer wetenschappelijke onderzoeken gepubliceerd of aangehaald in de media: kranten, radio, televisie of op internet. Op deze manier wordt de wetenschap vertoond aan het algemene publiek. Een grote verscheidenheid aan bladen en programma‟s presenteren tegenwoordig wetenschappelijke onderwerpen op een leuke en aantrekkelijke manier om het algemene publiek te bereiken. Door de manier van presenteren wordt wetenschap voor iedereen toegankelijk gemaakt, want wetenschappelijke literatuur en onderzoeken zijn vaak niet gemakkelijk leesbaar voor het „grote publiek‟. Hierin komt veel ongebruikelijk taalgebruik voor en er wordt veelal gebruik gemaakt van moeilijke woorden. De zinnen kunnen daarnaast ook lastiger leesbaar en dus onbegrijpelijk zijn. Om de wetenschap te vertalen naar teksten voor het „grote publiek‟ moeten er daarom een aantal aanpassingen plaatsvinden. Er zijn twee manieren waardoor wetenschappelijke onderwerpen in de media kunnen komen. De eerste manier is door een persoonlijke benadering, wat kan helpen om een onderwerp in de media te krijgen. Een onderzoeker kan bellen met een journalist om een interessant onderwerp aan te reiken, maar een journalist kan ook voor zijn publicatie of uitzending contact opnemen met een wetenschapper van het betreffende vakgebied voor zijn onderwerp. De tweede manier is het versturen van persberichten. Door middel van deze manier gaan de onderzoeksresultaten eerst naar de persvoorlichters van het instituut waarbij de onderzoeker werkt. De persvoorlichters vertalen het onderzoek zo dat het begrijpelijker wordt voor een breder publiek. De vertaling wordt verwerkt in een persbericht, dat verstuurd wordt naar verschillende redacties en journalisten in de media. De basis van wetenschapscommunicatie en wetenschapspopularisering ligt volgnes Willems en Woudstra (1993) bij voorlichting. Het nut van maatschappelijk publiceren van wetenschappelijke onderzoeken, ook wel „het populariseren van de wetenschap‟ genoemd, is dat de maatschappij kennis kan vernemen van nieuwe onderzoeken en informatie. Doordat het algemene publiek deze kennis kan 17
Master Thesis Amanda Wigboldus
opnemen, blijft de maatschappij goed geïnformeerd en kan zo goed mogelijk blijven functioneren. Hierbij kan bedacht worden dat voorlichting ervoor moet zorgen dat de verschillen in kennis tussen de mensen in de samenleving verkleind wordt. Wetenschapspopularisering legt namelijk de nadruk op voorlichting over wetenschappelijke onderwerpen met als effect dat de burger beter geïnformeerd wordt over wetenschappelijke ontwikkelingen. Volgens Van den Ban is voorlichting een “bewust gegeven hulp bij menings- en besluitvorming door middel van communicatie” (Van den Ban, zoals geciteerd in Willems & Woudstra, 1993 p.17). Hiermee wordt bedoeld dat voorlichting een van te voren geplande hulp is en voorlichting kan het menings- en besluitvormingsproces dus ondersteunen. Wat als effect heeft dat mensen krachtiger kunnen worden in het maken van keuzes en besluiten. Daarnaast ondersteunt wetenschapspopularisering de democratie doordat mensen het menings- en besluitvormingsproces van de wetenschap beter begrijpen. Voorlichting over wetenschappelijke onderwerpen kan informatief zijn, maar ook als entertainment dienen. Deze vorm van voorlichting uit zich onder andere in het maatschappelijk publiceren door wetenschappers in de dagelijkse media, zoals in kranten of op de televisie of radio. Niet alleen onderzoeksinstituten hebben belang bij wetenschapspopularisering. Ook universiteiten hebben hier belang bij, omdat universiteiten de onderzoeken, die uitgevoerd worden, kunnen promoten bij het algemene publiek. Op deze manier kunnen ze extra subsidies vergaren, studenten werven en hun naamsbekendheid vergroten, omdat door middel van persaandacht de maatschappelijke zichtbaarheid vergroot wordt. Maatschappelijk publiceren en voorlichting identificeren ook de dimensie van wetenschapspopularisering. Onder populariseren van de wetenschap wordt het vertalen van wetenschappelijke ontwikkelingen of onderwerpen naar een heldere en eenduidige taal verstaan. Deze taal is bijvoorbeeld begrijpelijk Nederlands, het Nederlands dat door alle Nederlandse bevolkingsgroepen wordt begrepen en verstaan, een taal zonder „dure elite woorden‟ (Zahn & Stichting Weten, 2004). Naast dat het publiek beter geïnformeerd wordt, kan ook, door middel van wetenschapspopularisering, het kennisniveau van de bevolking verhoogd worden. Wanneer het kennisniveau van de bevolking verhoogd wordt, kunnen mensen een beter onderbouwde mening vormen over wetenschappelijke onderzoeken en onderwerpen. Dit kan als voordeel hebben dat burgers mee kunnen denken over 18
Master Thesis Amanda Wigboldus
beslissingen, die betrekking hebben op de wetenschap. Daarnaast kan het publieke debat op deze manier gestimuleerd worden. De burgers kunnen daardoor ook meer betrokken raken bij de wetenschap. Burgers weten dan dat de wetenschappers „in de ivoren torens‟ bezig zijn met onderzoek. Wanneer burgers geïnteresseerd raken in wetenschap vinden ze het ook belangrijk dat er geen budget geschrapt of verminderd wordt voor wetenschappelijk onderzoek (Willems & Woudstra, 1993). Volgens Willems & Woudstra (1993) zijn er zijn verschillende instanties die bijdragen aan het populariseren van de wetenschap, bijvoorbeeld overheden, media, musea en universiteiten. Al deze verschillende instanties hebben hun eigen doelen en motieven voor het populariseren van de wetenschap. Daarnaast hebben onderzoekers ook hun motieven voor wetenschapspopularisering. Wetenschappers populariseren hun onderzoek niet alleen voor zichzelf, maar ook voor andere instanties, omdat ze op deze manier subsidies of sponsoren geld willen vergaren om de kosten van het onderzoek of vervolgonderzoek te kunnen betalen. Door het onderzoek te populariseren komen er mogelijkheden voor sponsoring doordat er meer naamsbekendheid verworven wordt. Dit zal uiteindelijk leiden tot een spiraalvorm waarbij er meer gepubliceerd wordt, waarmee meer naamsbekendheid verworven wordt en tot slot er meer sponsors binnen gehaald worden (Willems & Woudstra, 1993). Eén van deze sponsoren kan een overheid zijn, bijvoorbeeld door middel van subsidies. De overheid is een instantie waarvan de motieven van hun beweegredenen in alle aspecten van ons leven doordringen. Voor de overheid zijn er drie motieven voor het populariseren van de wetenschap, namelijk: (1) een economisch, (2) een democratisch en (3) een cultureel motief (Willems & Woudstra, 1993; Zahn & Stichting Weten, 2004). Volgens Zahn & Stichting Weten (2004) liggen de grenzen van deze motieven dicht bij elkaar en lopen deels in elkaar over. Daarnaast hebben al deze motieven een positief effect op de maatschappij waarin wij leven. Het economisch motief is voornamelijk gebaseerd op het feit dat kennis ervoor kan zorgen dat er economische groei is in onze maatschappij, waarbij voldoende kennis over wetenschap van groot belang is. Kennis is namelijk nodig voor ontwikkelingen en zonder deze ontwikkelingen zou de economie tot stilstand kunnen komen, met alle gevolgen van dien. Naast dat er economische motieven zijn, is ook het democratisch motief van groot belang. De democratie kan beter functioneren wanneer burgers goed 19
Master Thesis Amanda Wigboldus
geïnformeerd zijn over wetenschappelijke ontwikkelingen. Hierdoor vergroten zij hun kennis, wat als gevolg heeft dat burgers beter onderbouwde beslissingen kunnen nemen met bijvoorbeeld keuzes die betrekking hebben tot wetenschappelijke ontwikkelingen. Hierdoor kan de burger meer betrokken raken bij de maatschappij en meer interesse ontwikkelen in wetenschappelijke ontwikkelingen. De interesse in wetenschappelijke ontwikkelingen wordt groter wanneer de voordelen hiervan duidelijk zijn bij de burgers (Zahn & Stichting Weten, 2004). Het laatste motief van de overheid is het culturele motief. Dit motief heeft betrekking op het feit dat de wetenschap al eeuwenlang onderdeel is van onze Westerse samenleving. Wetenschappelijke ontdekkingen hebben vaak een maatschappelijk handelen tot gevolg. Een wetenschappelijk onderzoek, wat belangrijk is voor onze maatschappij, komt vervolgens op de politieke agenda en wordt veel besproken in de media. Op deze manier moeten er oplossingen gevonden worden om het probleem, wat onderzocht is, op te lossen. Hier wordt het publiek over geïnformeerd. Het nut van het ondersteunen van het culturele motief is voor de overheid daarom ook om ervoor te zorgen, dat de burger weet wat de invloed is van de wetenschap op het dagelijkse leven. Wanneer de wetenschap invloed heeft op het dagelijks leven van de burgers, dan raken de burgers betrokken bij de ontwikkelingen op maatschappelijk gebied (Zahn & Stichting Weten, 2004). Naast de motieven van de overheid om popularisering van de wetenschap te stimuleren door middel van subsidies zijn er ook nog een aantal argumenten ter ondersteuning van het nut van wetenschapsvoorlichting. De motieven zijn in het belang van de overheid, maar de argumenten zijn vanuit het belang van de maatschappij. Willems & Woudstra (1993 p.48) (1) Het culturele argument, (2) het politieke argument en (3) het praktisch belang. Het culturele argument komt grotendeels overeen met het culturele motief van de overheid. Dit argument stelt dat de wetenschap zo verweven is met ons leven, dat wanneer men hier niets van af weet, men zich buitengesloten kan voelen in onze maatschappij. Wanneer men op de hoogte is, zorgt dit voor betrokkenheid bij de maatschappij. Het politieke argument komt deels overeen met het democratisch motief van de overheid. Om tot een goede beslissing te kunnen komen, is het belangrijk om op de hoogte te zijn van wetenschappelijke ontwikkelingen, wat als effect heeft dat de democratie beter functioneert. Tot slot is er als argument het praktisch belang, waarin het nut van op de hoogte zijn van wetenschappelijke ontwikkelingen naar voren komt. 20
Master Thesis Amanda Wigboldus
Wetenschappelijke ontwikkelingen komen immers terug in het dagelijks leven. Hieruit trekken burgers namelijk conclusies bij het kiezen van een bepaalde levensstijl. Wanneer burgers goed op de hoogste zijn van wetenschappelijke ontwikkelingen kunnen ze in verschillende rollen, die dagelijks aangenomen worden, goede beslissingen nemen. Het is om deze redenen belangrijk om wetenschap te populariseren. Om wetenschap te populariseren moet er een vertaalslag gemaakt worden van een onderzoek naar een nieuwsbericht. Door middel van nieuwsberichten komt de wetenschap voor in de media. Deze nieuwsberichten worden gevormd door middel van interviews of persberichten. Maar wat is het verschil tussen een persbericht en een nieuwspublicatie?
2.4 Pers- en nieuwsberichten
Tussen persberichten en nieuwsberichten zitten vele verschillen. Een persbericht wordt verstuurd vanuit een organisatie, maar dit wil niet automatisch zeggen dat alle persberichten omgezet worden in nieuwsberichten. In nieuwsberichten kan er een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen verschillende soorten nieuws. Servaes en Tonnaer (1992) beschrijven in „De Nieuwsmarkt. Vorm en Inhoud van de Internationale Berichtgeving’ twee verschillende soorten nieuws, deze twee termen zijn (1) hard news en (2) soft news. Zij stellen dat voorbeelden van hard news onderwerpen zijn over bijvoorbeeld economie, politiek en oorlog. Met soft news bedoelen Servaes en Tonnaer (1992) nieuwsberichten over bijvoorbeeld kunst, entertainment en sport. Soft news leest over het algemeen gemakkelijker dan hard news wat veel zwaardere onderwerpen bevatten (Servaes & Tonnaer, 1992). Ook Fischer (1998) en Gurton (1998) maken een duidelijk onderscheid tussen „hard‟ en „zacht‟ nieuws. Zij stellen dat „hard nieuws‟ feiten, technische informatie en analyses door deskundigen bevatten en „zacht nieuws‟ bestaat uit interviews met slachtoffers, lokale overheden en dramatische beelden (Fischer, 1998 & Gurton, 1998). Gurton (1998) beweert dat „harde‟ nieuwsberichten vaak te maken hebben met materiaal dat snel verandert en dat een hoge impact heeft op de kijkers, luisteraars of lezers. Journalisten gebruiken hierbij weinig lange quotes, maar vaak korte sound-bites, ook wel korte overgenomen 21
Master Thesis Amanda Wigboldus
stukjes materiaal. Sound-bites worden vaak opgepakt vanuit interviews of uit persberichten. Maar waarom worden er persberichten verstuurd waaruit journalisten informatie kunnen halen? Organisaties versturen persberichten om goedkope aandacht te werven in de media, in bijvoorbeeld nieuwsberichten in kranten, op televisie of radio. Bij het maken van persberichten moet de organisatie weten waar een journalist naar zoekt en dan moet de organisatie het op het juiste moment versturen (Gurton, 1998). Programma‟s en publicaties hebben deadlines, dit betekent niet dat de journalist de informatie of het persbericht op tijd moet hebben ontvangen, maar het laatste moment waarop het verhaal (tekst voor in een krant, radio of televisie opname) af moet zijn en gepubliceerd moet worden. Toch is het belangrijk om bij het versturen van persberichten rekening te houden met de deadlines van journalisten, zodat zij hun deadline kunnen halen met het verwerken van de verstrekte informatie. Wanneer de journalist informatie ontvangt als hij of zij al bezig is met een artikel, dan zal de journalist er niet zo snel voor kiezen om van het ontvangen persbericht ook een nieuwsbericht te maken. Vaak zijn de onderwerpen vooraf al besproken op de redactie en daarom is het belangrijk dat de journalist het persbericht op tijd ontvangt. Naast het halen van deadlines is het primaire doel van een journalist om informatie, educatie en entertainment te bieden aan het publiek. In een persbericht moet de meest (1) belangrijke, (2) controversiële, (3) dramatische of (4) meest interessante informatie verstrekt worden (Gurton, 1998 p.234). Wanneer een persbericht belangrijke, controversiële, dramatische of interessante informatie bevat, kan een persbericht de aandacht van een journalist trekken. Wanneer de journalist of redacteur het persbericht ook nieuwswaardig vindt, dan wordt een persbericht door de journalist bewerkt tot een nieuwsbericht. Toch is dit geen garantie om in de media terecht komen, ook niet wanneer de persberichten aan alle bovenstaande eisen voldoen. Volgens verschillende adviseurs bestaat een persbericht uit een aantal vaste elementen, waarvan veel elementen van persberichten corresponderen met de journalistieke conventies van nieuwsberichten. Hiermee kan de journalist, die het persbericht ontvangt, in één oogopslag zien dat het om een persbericht gaat en van wie of wat dit bericht afkomstig is:
22
Master Thesis Amanda Wigboldus
1) afzender 2) aanduiding persbericht 3) datum van verzending 4) embargo * 5) kop 6) subkop (chapeau) * 7) lead 8) marge 9) body 10) tussenkop * 11) paginanummer 12) verwijzing 13) achtergrond * 14) afsluitteken 15) profiel * 16) noot voor de redactie 17) bijlagen *
De elementen met een * zijn optioneel en hoeven niet altijd toegevoegd te zijn.
(Mies, 2002 p.29-30)
Mies (2002) stelt dat het persbericht drie functies kent: (1) de journalist informeren, (2) via de pers het publiek informeren en (3) interne groepen informeren. Een organisatie of instantie wil met een persbericht invloed uitoefenen op de berichtgeving in de media. Het overbrengen van informatie is hierbij een primair doel. Daarnaast streeft een organisatie ernaar zich te profileren in de berichtgeving en om hiermee organisatiedoelen te realiseren (Mies, 2002 p.12-13). Op het gebied van onderzoek zijn er vele concurrenten. Al deze concurrenten versturen persberichten. Ze concurreren met andere belanghebbenden, zoals universiteiten en onderzoekers die hun persberichten in de media willen hebben. Door marketing en PR is bekend dat nieuwsberichten goedkope naamsbekendheid opleveren en dit is voordelig om meer subsidie te ontvangen voor nieuw onderzoek. Er is niet alleen concurrentie tussen onderzoekers, maar ook tussen onderzoek en 23
Master Thesis Amanda Wigboldus
ander nieuws. Daarom worden niet alle persberichten, die door journalisten en redacteuren ontvangen worden, verwerkt tot nieuwsberichten. Voor het schrijven van nieuwsberichten gebruiken journalisten veel verschillende bronnen: interviews, welke op verschillende manieren afgenomen kunnen worden, face-to-face, telefonisch of schriftelijk, openbare bijeenkomsten, persconferenties, geschreven of gesproken toespraken, documenten (bijvoorbeeld rapporten, onderzoeken, brieven), persberichten, eerdere nieuwsartikelen, persberichten van bijvoorbeeld een persbureau zoals het ANP en eigen aantekeningen. Bell (1991) heeft onderzoek gedaan naar het opnemen van schriftelijk materiaal in nieuwsberichten. Hieruit bleek dat in meer dan de helft van de nieuwsberichten schriftelijk materiaal is opgenomen; een kwart van de nieuwsberichten was zelfs volledig gebaseerd op geschreven documenten. Bell (1991) stelt hierbij dat er twee soorten schriftelijk materiaal bestaan: (1) materiaal wat geschreven is als nieuws en (2) materiaal wat geschreven is als niet-nieuws. De voorkeur van journalisten gaat hierbij uit naar voorgeformuleerde berichten, omdat deze meestal minimaal bewerkt hoeven te worden. Onder de voorgeformuleerde berichten vallen persberichten, eerdere nieuwsverhalen en persberichten van persbureaus zoals het ANP (Bell, 1991, 57). Toch kan er een conflict zijn tussen een nieuwsbericht en persbericht, en daarom wil het niet altijd zo zijn dat de journalist een persbericht één op één overneemt. Pander Maat (2007; 2008) concludeert dat er tussen een persbericht en een nieuwsbericht sprake is van een genreconflict. Een genreconflict kan vóórkomen als de eisen van verschillende genres met elkaar in conflict komen. Het gevolg van dit conflict is dat de verschillende genres, persberichten en nieuwsberichten niet in beide documenten gebruikt kunnen worden. Het genreconflict tussen de pers- en nieuwsberichten wordt volgens Pander Maat (2007; 2008) veroorzaakt doordat de twee verschillende berichten verscheidene functies hebben. Dit kan bijvoorbeeld het overtuigen of informeren zijn, een journalist informeert het publiek en een organisatie wilt het publiek overtuigen. Daarnaast kan het persbericht een andere doelgroep hebben, het persbericht is geschreven voor de journalisten, maar niet voor het Nederlandse publiek. De journalist moet dan het persbericht aanpassen. Het einddoel van een persbericht is uiteindelijk wel het informeren van het Nederlandse publiek, maar in eerste instantie is een persbericht bedoeld om de journalist te informeren en over te halen om een nieuwsbericht hiervan te maken. 24
Master Thesis Amanda Wigboldus
De functie van een persbericht is, naast het informeren van het publiek, ook het publiek proberen te overtuigen. Daarom geven persberichten vaak subjectieve informatie weer van het nieuwsfeit in het voordeel van de organisatie, maar er wordt van de journalist verwacht dat hij of zij het nieuws objectief naar het Nederlandse publiek brengt, hierin vindt een conflict plaats. Daarom past de journalist in de meeste gevallen het taalgebruik aan, zodat het niet wervend maar objectief is. Ook moet de nieuwswaarde benadrukt worden in een nieuwsbericht. Wanneer dit niet het geval is in een persbericht, moet de journalist informatie benadrukken of informatie toevoegen aan het persbericht. Wanneer de journalist dit doet, betekent het dat het persbericht van slechte kwaliteit is. Het persbericht moet daarom aansluiten bij de functie van het nieuwsbericht. Naast de verschillende communicatieve functies van pers- en nieuwsberichten, verschillen de twee soorten berichten ook met betrekking tot de doelgroep waarvoor het bericht gepubliceerd wordt. Persberichten worden voor journalisten geschreven in de hoop dat zij hier nieuws van maken wat het Nederlandse publiek bereikt. Doordat de journalist vaak veel vakkennis heeft, is het niet noodzakelijk om in een persbericht formeel taalgebruik of jargon te vermijden. De journalist zal ongeacht het taalgebruik, de strekking van het bericht begrijpen (Pander Maat, 2007; 2008a). Voor een nieuwsbericht is dit niet het geval, de nieuwsberichten in Nederland hebben als doelgroep het algemene Nederlandse publiek. Deze doelgroep heeft over het algemeen geen vakkennis of achtergrondinformatie van het desbetreffende persbericht, daarom moet de journalist in dit geval formeel taalgebruik en jargon wel vermijden, zodat het bericht begrijpelijk blijft voor het Nederlandse publiek. Volgens Pander Maat (2008) is het verhogen van de leesbaarheid, het belangrijkste motief achter de transformaties ( het omzetten van een pers- naar nieuwsbericht) die hij op zinsniveau vindt. Om de leesbaarheid te vergroten, wordt er op zinsniveau informatie verwijderd, vervangen of toegevoegd. In sommige gevallen moet er nog achtergrondinformatie aan het bericht toegevoegd worden om het nieuwsbericht nog begrijpelijker te maken. Ook De Jong en Verhoeven (2007) leiden uit hun onderzoek af dat het verhogen van leesbaarheid een motief is achter de transformaties, die op inhoudelijk niveau plaatsvinden. Er bleek bijvoorbeeld dat de voorgeschiedenis van een organisatie, die de leesbaarheid verhoogt, significant vaker in nieuwsberichten dan in 25
Master Thesis Amanda Wigboldus
persberichten voorkomt (De Jong & Verhoeven, 2007). De journalist voegt deze informatie volgens De Jong en Verhoeven (2007) toe om ervoor te zorgen dat het publiek het nieuws in een context kan plaatsen en daardoor eenvoudiger het nieuwsbericht kan interpreteren. Met een context wordt het grotere, betekenisgevende kader waarbinnen iets plaatsvindt bedoeld, bijvoorbeeld in de maatschappij of cultuur. Het doel van de journalist bij het verwerken van een persbericht is, dat het bericht verduidelijkt wordt, en dus begrijpelijk wordt voor het Nederlandse media publiek. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt een persbericht niet vertaald naar een nieuwsbericht en dan komt het persbericht niet in het nieuws terug. Maar hoeveel persberichten halen daadwerkelijk het nieuws? Over deze vraag zijn de meningen sterk verdeeld. Er zijn meerdere onderzoeken naar deze vraag gedaan, maar allen hebben hierover een verdeelde mening. Uit het onderzoek van Van der Maas (1991) komt een sombere uitkomst. Hieruit komt naar voren dat slechts één op de vijf persberichten gebruikt wordt door de media. Maar dit kan tevens nog minder zijn. Er zijn verscheidene adviseurs die uitspraken doen op basis van schattingen. Deze schattingen zijn weliswaar niet op basis van wetenschappelijk onderzoek, maar veel adviseurs zijn het hiermee eens. Mies (2002) stelt dat de kans dat een journalist een persbericht niet plaatst, 95 procent is. Dit betekent dat er een kans van 95 procent is dat de journalist geen gebruik maakt van het persbericht. Daarnaast zijn de schattingen van journalisten nog somberder: volgens sommige journalisten zou zelfs 99 procent van de persberichten niet gebruikt worden (Mies, 2002 p.105). Daartegenover zijn sommige schattingen een stuk rooskleuriger. Schoonman (1997 p.128) stelt dat redelijk veel persberichten in enige vorm gepubliceerd worden, dit wordt namelijk geschat op 60 tot 80 procent. Er worden niet alleen schattingen gedaan hoe groot de kans is dat een persbericht gepubliceerd wordt, maar ook andersom worden er schattingen gedaan hoeveel nieuwsberichten gebaseerd zijn op een persbericht. Bijvoorbeeld De Telegraaf schat dat 20 tot 25 procent van de nieuwsberichten in hun krant als onderliggend materiaal een persbericht bevat en bij een regionale krant zoals BN of De Stem zou dit naar schatting zelfs 30 procent zijn (Mies, 2002 p.103). Sommige schattingen zijn zelfs nog lager. Sachsman (1976) schat dat 20 procent van de regionale verhalen gebaseerd zijn op een persbericht, zonder verse input van de journalist. En 20 procent zou gebaseerd zijn op persberichten die aangevuld zijn met 26
Master Thesis Amanda Wigboldus
eigen informatie (Sachsman, 1976 zoals aangehaald in Bell, 1991 p.58). Toch blijven de meeste adviseurs en wetenschappers over het algemeen van mening dat er een minderheid van de nieuwsberichten gebaseerd is op een persbericht. Volgens Gurton (1998 p.241) kunnen er een aantal verschillende oorzaken zijn voor het niet verwerken van persberichten tot nieuwsberichten:
1) Het persbericht is niet relevant voor de journalist, publicatie of het programma. 2) Het persbericht is in die bepaalde week niet relevant genoeg. 3) Er zijn andere interessantere berichten. 4) Het persbericht trekt niet de aandacht van de journalist. 5) De kwestie of het onderwerp was niet voldoende duidelijk.
Het verstrekken van informatie door middel van een persbericht betekent daarom niet, dat wanneer het goed geschreven is, er altijd een publicatie van het bericht plaats vindt. Dit heeft ook te maken met factoren waar een organisatie geen controle over heeft. Binnen media-organisaties wordt immers elke dag gediscussieerd over welke onderwerpen het belangrijkst zijn en welke minder belangrijk. Deze keuzes kunnen bijvoorbeeld gemaakt worden op basis van de politieke of religieuze achtergrond, de doelgroep van het medium en zo zijn er nog meer redenen. Gans (2004 p.116) zegt in zijn boek Deciding what’s news dat de invloed van de voorlichter groter is dan men in eerste instantie denkt:
The relationship between journalists and sources resembles a dance, for sources seek access to journalists, and journalists seek access to sources. Although it takes two to tango, either sources or journalists can lead, but more often than not, sources do the leading.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het contact tussen de journalist en voorlichter heel belangrijk is. De journalist maakt immers uiteindelijk de keuze wat hij gaat publiceren. Hiervoor wordt er gekeken naar de nieuwsselectie van de media.
27
Master Thesis Amanda Wigboldus
2.5 Nieuwsselectie
Overal op de wereld en op ieder moment van de dag vinden er bepaalde gebeurtenissen plaats. Maar niet al deze gebeurtenissen verschijnen in de media op de televisie, de radio, het internet of in de dagbladen. Nieuws wordt uit de gebeurtenissen van de dag door de journalisten geselecteerd (Servaes & Tonnaer, 1992 p.13). De vraag is nu waarom bepaalde gebeurtenissen wel geselecteerd worden om in het nieuws te verschijnen en andere gebeurtenissen niet? Volgens Paletz en Entman (1981 p.10) roepen journalisten vier elementen op, voor de uitleg van de inhoud voor hun publicaties en programma‟s waarop het nieuws is gebaseerd. De doeleinden van journalisten zijn:
1) Om het publiek te informeren over belangrijke gebeurtenissen van die dag. 2) Om verslag uit te brengen van de acties van machtige personen of organisaties. 3) Om kritisch deze acties te toetsen. 4) Om ervoor te zorgen dat deze machten (personen of organisaties) publieke verantwoording afleggen voor hun acties en daden.
(Paletz en Entman, 1981 p.10)
Op deze manier is de journalistiek opgebouwd en dit is ook hun uitgangspunt voor het produceren van nieuws. Gurton (1998) stelt dat journalisten observeren en rapporteren, ze maken oordelen en geven commentaar door, ze analyseren en bespreken de problemen waarover publieke bezorgdheid is. Het publiek leest immers de krant die hun het meest interesseert. De journalist heeft daarom altijd de doelgroep van het medium in het achterhoofd (Gurton, 1998). Paletz en Entman (1981) stellen dat de media commercieel zijn, het gaat bij de media om het maken van winst, ook nieuwstitels zijn hierop gericht, ze gebruiken informatie om een groot publiek te bereiken, om hiermee het publiek aan adverteerders te verkopen, dit is gezien vanuit commercieel oogpunt. Want de doelgroep van het nieuws is immers belangrijk om adverteerders aan te trekken. Ze willen nieuwswaardige verhalen om zich te verbinden met het publiek en 28
Master Thesis Amanda Wigboldus
om ervoor te zorgen dat het publiek verder wil lezen, kijken of luisteren (Gurton, 1998). Volgens Gurton (1998 p.15) heeft een goed verhaal onvermijdelijk één van de vier elementen: (1) een contradictie, (2) een conflict, (3) nieuws dat iemand niet gepubliceerd wil hebben of (4) negatief commentaar. Maar wanneer is nieuws nieuwswaardig? Journalisten willen met hun nieuws het publiek laten schrikken en verrassen (Gurton, 1998). Hierbij gaat het erom dat er in het nieuws een relevante hoek is en dat er een interessant verhaal achter zit. Er zijn zeven verschillende elementen volgens Gurton (1998) waardoor journalisten aangetrokken worden: (1) relevantie, (2) informatie, (3) feiten en statistieken, (4) meningen en kijk, (5) contradicties, (6) verschillen en (7) timing. Bij relevantie gaat het erom dat het nieuws of de actualiteit relevant is voor de doelgroep voor wie het medium geproduceerd wordt. De informatie, die bij het nieuwsbericht verstrekt wordt, moet gebaseerd zijn op feiten en statistieken, er moet voldoende achtergrondinformatie aanwezig zijn voor de journalist. Empirisch bewijs en onderzoek wordt vaak gebruikt om verhalen of argumenten te onderbouwen en journalisten willen hierbij graag de bron van de informatie aanhalen of in hun tekst verwerken in een kort verhaal. Naast het gebruik van feiten en statistieken gebruiken journalisten ook vaak meningen van mensen, deze meningen worden soms gebruikt om controversiële meningen te vergelijken, zodat er een soort „drama in de media‟ ontstaat, een conflict. Daarnaast moet het nieuws anders zijn dan wat al geweest is in de media of wat op dat moment al in de krant aanwezig is, het is erg belangrijk om rekening te houden met de timing (Gurton, 1998). Hierbij is actualiteit een belangrijk begrip. Kranten zijn vandaag de dag steeds minder actueel geworden dan andere vormen van media. Dit komt omdat kranten concurreren met radio, televisie en internet, welke veel sneller zijn in het brengen van nieuws. Er zit bij kranten een vertraging in het publiceren van nieuws, hierdoor verslaan de andere vormen van media kranten altijd op de nieuwswaarde actualiteit. Ungerer (2000) stelt daarbij dat nieuwswaarde steeds belangrijker is geworden in krantenberichten door recente veranderingen. Volgens Ungerer (2000) is de nieuwswaarde actualiteit bij kranten minder bepalend geworden door de nieuwe vormen van media. Ungerer (2000) stelt hierbij dat er twee mogelijkheden zijn om het gebrek aan actualiteit in kranten te compenseren. Op deze manieren worden de nieuwsfeiten toch als nieuwswaardig gebracht: (1) De journalist kan het gebrek aan actualiteit negeren en het bericht op 29
Master Thesis Amanda Wigboldus
dezelfde manier als andere massamedia publiceren wanneer het bericht zeer belangrijk of opvallend nieuws bevat of (2) de journalist benadrukt of voegt een ander aspect van de actualiteit toe. Er bestaat daarom een grote kans dat een journalist voor een andere invalshoek kiest wanneer hij of zij het nieuws toch publiceert in de krant. De belangrijkste aspecten waarop een nieuwsbericht geselecteerd wordt is niet alleen dat een bericht interessant of actueel moet zijn. Bij de media gaat het erom dat het nieuws past bij de doelgroep van een krant, radio- of televisieuitzending. De media zijn immers commercieel van aard. Daarnaast moet het nieuwsbericht op het juiste moment uitgezonden worden en het moet nieuwswaardig en actueel zijn. Ook mag er geen lasterlijke of onjuiste informatie in het nieuwsbericht aanwezig zijn, het bericht moet eerlijk zijn met een goede balans van verschillende meningen en bronnen. Tot slot is het natuurlijk van belang dat het een goed en leesbaar verhaal is (Gurton, 1998). De journalist moet rekening houden met drie belangrijke factoren voor het produceren van nieuws: (1) gatekeeping, wat bestaat uit open en gesloten communicatie kanalen, hierbij gaat het om de toegang tot de kanalen, (2) agendasetting, waarbij het gaat om een lijst van onderwerpen die het meest belangrijk is en (3) nieuwswaarden (Watson, 2008). Iedereen is een gatekeeper, omdat iedereen zelf bepaalt welke vormen van communicatie men ontvangt. Ook journalisten zijn gatekeepers, zij bepalen immers welke verhalen zij verzamelen en uiteindelijk schrijven en welke verhalen ze niet publiceren (Watson, 2008). Shoemaker (1991 p.57) heeft het proces van gatekeeping verder uitgewerkt en omschrijft dit proces als volgt:
The process by which the billions of messages that are available in the world get cut down and transformed into the hundreds of messages that reach a given person on a given day.
Burgers zijn duidelijke gatekeepers omdat zij bepalen wat zij aan informatie tot zich nemen. Maar niet alleen burgers zijn gatekeepers ook journalisten zijn belangrijke gatekeepers omdat journalisten de onderwerpen selecteren en bepalen wat er wel en wat er niet wordt gebruikt in een artikel. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld redacteuren die gatekeepers zijn, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de publicatie van 30
Master Thesis Amanda Wigboldus
nieuwsberichten. Ook speelt bij het proces van gatekeeping de persoonlijke voorkeuren, ervaringen en gedachten van journalisten en redacteuren een rol; voorkeuren, ervaringen en gedachten zijn cruciaal bij de selectie van nieuwsgebeurtenissen (Shoemaker, 1991). Naast het proces van gatekeeping is agenda-setting van belang. Bij agenda-setting gaat het erom dat er vier verschillende agenda‟s zijn: (1) de politieke agenda, (2) de corporate agenda, (3) de media agenda, welke bewust gevormd worden en (4) de publieke agenda. De publieke agenda is de enige agenda die niet voortvloeit uit bewust gevormde doelstellingen (Watson, 2008). Wanneer nieuws geproduceerd wordt, dan wordt nieuws regelmatig gevormd binnen de vijf principes van agenda-setting: (1) toewijzing van verantwoordelijkheid, (2) conflict, (3) economische consequenties, (4) menselijke interesse en (5) moraliteit (Watson, 2008). Naast deze vijf principes moet nieuws als nieuwswaardig beschouwd kunnen worden. Galtung en Ruge (1964 uit Watson 2008) hebben een interessant onderzoek naar nieuwswaardigheid uitgevoerd. Volgens Galtung en Ruge (1964) zijn er twaalf factoren die invloed hebben op het nieuws wat geproduceerd wordt:
1) De frequentie: hiermee wordt de frequentie van het medium bedoeld, of het per uur, per dag of per week gedrukt of uitgezonden wordt. En de duur van een gebeurtenis. Indien een gebeurtenis zich voordoet in een betrekkelijk korte tijd dan is de kans groter dat het als nieuwsitem geselecteerd wordt dan wanneer de gebeurtenis over een langere periode afspeelt. 2) Amplitude: hoe groter, beter of dramatischer een event is, hoe hoger het nieuws gewaardeerd wordt. De intensiteit en sensatie zijn dan veel groter. 3) Duidelijkheid: het verhaal moet duidelijk en ongecompliceerd zijn, dan komt het nieuwsitem eerder in aanmerking voor selectie. 4) Bekendheid: nieuws wat effect heeft op bekenden (buren, familie, vrienden, etc.) wat ons ook kan overkomen. 5) Voorspelbaarheid: nieuws wat verwacht wordt. 6) Onvoorspelbaar nieuws: nieuws wat onverwacht is of zeldzaam, een combinatie van beide is hierbij het beste. 7) Correspondentie: oud nieuws wat gebruikt wordt om een nieuw verhaal te verduidelijken of uit te leggen. 31
Master Thesis Amanda Wigboldus
8) Compositie: de samenstelling, het verlangen om een uitgebalanceerd geheel te presenteren. 9) Elite landen: gebeurtenissen in elite landen worden sneller nieuws 10) Elite personen: wanneer het gaat om bekende mensen, mensen met hoge posities of titels etc., elite instituties of elite landen. 11) Personalisatie: de potentie om een verhaal te personaliseren, om de nadruk te leggen op de menselijke interesse. 12) Negativiteit: afwijkend nieuws is waardevol, nieuws met een negatieve lading wordt interessanter gevonden dan nieuwsitems met een positieve lading.
Galtung en Ruge (1964) schrijven dat deze factoren het selecteren van nieuwsberichten beïnvloeden. Door middel van het selecteren van nieuws wordt er automatisch een vorm van onevenwichtigheid gecreëerd. Maar er wordt hierbij wel gerealiseerd dat er door een overvloed van gebeurtenissen wel een nieuwsselectie moet plaatsvinden. Galtung en Ruge (1964) zijn alleen van mening dat het proces van selectie op een andere manier zou moeten plaatsvinden en dat de twaalf factoren een kleinere rol moeten spelen. Aangezien het model van Galtung en Ruge (1964) al een lange tijd geleden ontwikkeld is, hebben Harcup en O‟neill (2001) dit model aangepast en aangevuld aan de huidige vorm van berichtgeving. Dit is het laatste theoretisch model voor de nieuwswaardigheid van nieuwsberichten. Volgens Harcup en O‟neill (2001 p.279) zijn er zeven factoren die invloed hebben op de nieuwswaardigheid:
1) Elitepersonen: een elite persoon, organisatie of instantie die veel macht uitoefent. 2) Populaire of beroemde personen: hierbij gaat het om gebeurtenissen waarin beroemde of populaire personen, organisaties of instanties in voorkomen. 3) Entertainment: hierbij gaat het om gebeurtenissen waarin bijvoorbeeld seks, humor, drama of de showbusiness centraal staat. 4) Verrassing: dit zijn gebeurtenissen die verrassend zijn voor mensen. 5) Slecht nieuws: zijn nieuwsberichten waar gebeurtenissen of onderwerpen voorkomen waarin rampen, tragedies of problemen in voorkomen. 32
Master Thesis Amanda Wigboldus
6) Goed nieuws: hierin zitten factoren die mensen als positief kunnen beschouwen. 7) Grootte van gebeurtenis: hierbij gaat het voornamelijk om de omvang van de gebeurtenis, bijvoorbeeld het aantal mensen dat bij de gebeurtenis betrokken is, of de grootte van een evenement.
Door deze factoren van nieuwswaardigheid kan het zo zijn dat sommige persberichten wel in het nieuws terecht komen, maar andere persberichten niet. Zoals eerder vermeld is wetenschapscommunicatie van belang voor universiteiten, maar welke probleemstelling kan hierbij geformuleerd worden voor pers- en nieuwsberichten van universiteiten?
33
Master Thesis Amanda Wigboldus
3 Probleemstelling, deelvragen en hypothese Van oudsher is de Erasmus Universiteit Rotterdam ontstaan vanuit de haveneconomie van Rotterdam, toch heeft de EUR in de vakgebieden economie en bedrijfskunde veel concurrentie van andere universiteiten, bijvoorbeeld de Universiteit van Amsterdam (UvA), Vrije Universiteit Amsterdam (VU), Universiteit van Tilburg (UvT), Rijksuniversiteit Groningen (RUG), waar ook veel studenten studeren die economie of bedrijfskunde als hoofdvakgebieden beoefenen. Er is daarom concurrentie op het gebied van persberichten die verstuurd worden, maar er is ook concurrentie op het gebied van het aantal persberichten dat in de media naar voren komt. Tevens worden er veel persberichten verstuurd en er is daarom ook concurrentie tussen alle verstuurde persberichten of deze daadwerkelijk in de media opgenomen worden. Om dit te onderzoeken is er een probleemstelling geformuleerd.
3.1 De probleemstelling De probleemstelling, die vanuit de EUR gesteld is, is de vraag hoe frequent de EUR met de vakgebieden economie en bedrijfskunde naar voren komt in de media in vergelijking met andere universiteiten die ook de vakgebieden economie en bedrijfskunde doceren. Daarnaast wil de EUR ook graag weten wat van deze nieuwsberichten de achtergrond is. Of deze media-aandacht vanuit een universiteit zelf komt door middel van persberichten of evenementen die georganiseerd worden, of dat de mediapublicaties door de contacten tussen de journalisten en de hoogleraren ontstaan. De centrale vraag bij deze probleemstelling luidt:
Hoe frequent komt de Erasmus Universiteit voor in de landelijke media met betrekking tot de vakgebieden economie en bedrijfskunde in verhouding tot andere Nederlandse universiteiten in de periode van begin 2008 tot en met eind 2009 en wat is hierbij het verband met het aantal verstuurde persberichten van een universiteit?
34
Master Thesis Amanda Wigboldus
Omdat de media een te groot gebied bestrijken, met teveel verschillende onderdelen zoals kranten, televisie, radio en internet, wordt dit onderzoek gebaseerd op krantenberichten. Daarom wordt de centrale hoofdvraag voor dit onderzoek:
Hoe frequent komt de Erasmus Universiteit voor in de landelijke kranten met betrekking tot de vakgebieden economie en bedrijfskunde in verhouding tot andere Nederlandse universiteiten (RUG, UVA, VU, UVT) in de periode van begin 2008 tot en met eind 2009 en wat is hierbij het verband met het aantal verstuurde persberichten van een universiteit?
Deze onderzoeksvraag wordt verdeeld in verschillende deelvragen die onderzocht worden in dit onderzoek.
3.2 Deelvragen
De hoofdvraag kan gemakkelijk uitgesplitst worden in verschillende delen. Om de centrale hoofdvraag te beantwoorden wordt gebruik gemaakt van de volgende deelvragen:
1) Hoe vaak komen de universiteiten voor in kranten met betrekking tot de vakgebieden economie en bedrijfskunde? 2) Hoeveel persberichten worden er per universiteit verstuurd in totaal en hoeveel persberichten hebben betrekking op economie en bedrijfskunde? 3) Wat is de verhouding tussen het aantal verstuurde persberichten en mediapublicaties in kranten per maand per universiteit? 4) Welke krantenpublicaties op het gebied economie en bedrijfskunde zijn daadwerkelijk tot stand gekomen via de verstuurde persberichten van een universiteit? 5) In hoeveel kranten komt een persbericht gemiddeld voor? 6) Hoe zijn de overige krantenpublicaties op het gebied van economie en bedrijfskunde tot stand gekomen en wat kan hiervan de reden zijn? 7) Wat kan de oorzaak zijn waarom een persbericht opgenomen is in de geselecteerde kranten? 35
Master Thesis Amanda Wigboldus
Vanuit de probleemstelling, samen met de deelvragen, kan een hypothese geformuleerd worden.
3.3 Hypothese
De veronderstelling, die gezien is vanuit de Stafafdeling Marketing en Communicatie, is dat de Erasmus Universiteit Rotterdam met bedrijfskunde en economie minder naar voren komt in de media dan andere universiteiten op de vakgebieden economie en bedrijfskunde. De stafafdeling Marketing en Communicatie van de EUR denkt wel dat de EUR als geheel frequent voorkomt in de media. Daarnaast is de veronderstelling dat de Stafafdeling Marketing en Communicatie wel meer persberichten versturen op het gebied van economie en bedrijfskunde dan de andere universiteiten. Of deze veronderstelling klopt, wil de universiteit graag onderzocht hebben. Daarnaast is de stafafdeling Marketing en Communicatie van de EUR in de veronderstelling dat dit niet te maken heeft met het aantal persberichten, evenementen of de wetenschappers of hoogleraren, maar dat dit een andere oorzaak heeft. De oorzaak kan bijvoorbeeld zijn dat de afstand van een universiteit tot de mediaproducent van belang is. Er kan hierbij gesteld worden, dat hoe groter de afstand tussen de universiteit en journalist betekent dat er minder krantenpublicaties tot stand komen. Ook kan de grootte van een universiteit op het gebied van economie en bedrijfskunde van belang zijn. Dit zijn veronderstellingen van de universiteit, maar uit het theoretisch kader wordt een hypothese gevormd voor het aantal daadwerkelijk gebruikte persberichten. De hypothese dat het contact tussen de hoogleraren en de journalisten heel belangrijk is, kan opgemaakt worden uit Gans (2004 p.116):
The relationship between journalists and sources resembles a dance, for sources seek access to journalists, and journalists seek access to sources. Although it takes two to tango, either sources or journalists can lead, but more often than not, sources do the leading.
36
Master Thesis Amanda Wigboldus
Hieruit kan de hypothese getrokken worden dat de mediapublicaties in kranten helemaal niet tot stand komen door het versturen van persberichten door universiteiten, maar dat dit komt door het contact tussen de hoogleraren en journalisten. Dit is ook de belangrijkste hypothese in dit onderzoek, aangezien de meningen over deze vraag sterk verdeeld zijn. Er kan daarom als hypothese genomen worden dat het versturen van persberichten helemaal geen invloed heeft op het aantal mediapublicaties van een universiteit in kranten. Uit het onderzoek van Van der Maas (1991) blijkt namelijk een slechte uitkomst van het versturen van persberichten. Hieruit komt dat slechts één op de vijf persberichten gebruikt wordt door de media. Dit zal dus ook het geval kunnen zijn bij de Erasmus Universiteit Rotterdam. Maar dit kan tevens ook nog minder zijn. Naar schatting, wat weliswaar niet op basis van wetenschappelijk onderzoek is, stelt Mies (2002) dat de kans dat een journalist een persbericht niet plaatst, 95 procent is. Daarnaast stellen sommige journalisten dat zelfs 99 procent van de persberichten niet gebruikt worden (Mies, 2002 p.105). Sommige kranten schatten zelfs dat maar 20 tot 30 procent van de nieuwsberichten gebaseerd of afkomstig zijn uit persberichten (Mies, 2002 p.103). Voor dit onderzoek moet er een verband gelegd worden tussen de frequenties in de media (kranten) van de EUR en de invloed die de universiteit heeft door het versturen van persberichten. Er moet onderzocht worden of de samenwerking met de pers door middel van het aantal verstuurde persberichten tot stand komt of juist niet. De gestelde hypotheses worden onderzocht met een kwantitatieve en kwalitatieve inhoudsanalyse. Door te kijken hoe vaak de EUR, met betrekking tot economie en bedrijfskunde, naar voren komt in de media in vergelijking met universiteiten van Tilburg, Amsterdam (UVA en VU) en Groningen en of deze mediapublicaties af te leiden zijn van de persberichten die door de universiteiten verstuurd worden.
37
Master Thesis Amanda Wigboldus
4 Methodische verantwoording Om de probleemstelling en de centrale hoofdvraag te onderzoeken is het onderzoek opgesplitst in zeven verschillende deelvragen. Om de verschillende deelvragen te beantwoorden wordt er gebruik gemaakt van een kwantitatieve inhoudsanalyse en een klein deel kwalitatieve inhoudsanalyse. Bij de kwantitatieve inhoudsanalyse wordt er gebruik gemaakt van een survey-ontwerp, alleen worden de waarnemingen niet gedaan door interviews met een vragenlijst, maar door middel van codering (Wester, Renckstorf & Schepers, 2006 p.101). Omdat de deelvragen allemaal statistisch van aard zijn, is een kwantitatieve inhoudsanalyse een goede keus om de persberichten en nieuwsberichten over de universiteiten in beeld te brengen. Hiermee kan een duidelijk overzicht gevormd worden van bepaalde kenmerken die voorkomen in het mediamateriaal (nieuws uit kranten) en of deze samen hangen met andere kenmerken van het onderzochte materiaal. Op deze manier wordt een groot aantal eenheden (nieuwsberichten in kranten en persberichten) onderzocht, zodat er op statistische wijze kan worden nagegaan hoe vaak bepaalde kenmerken in het materiaal voorkomen en of ze samen met andere kenmerken voorkomen, waardoor er patronen in het materiaal aangewezen kunnen worden (Wester, Renckstorf & Schepers, 2006 p.101). Omdat er weinig wetenschappelijke literatuur is over daadwerkelijk geplaatste persberichten in de media is dit onderzoek voornamelijk exploderend van aard, maar ook wordt de literatuur, die wel geschreven is over persberichten, getoetst. Bij de kwalitatieve inhoudsanalyse wordt er onderzocht wat de reden is voor het plaatsen van het persbericht. Dit wordt gedaan door het persbericht eerst te koppelen aan de krantenberichten en vervolgens wordt er onderzocht wat de reden is van het plaatsen als nieuwsbericht. Maar eerst moet er onderscheid gemaakt worden in de dataverzameling, hierdoor wordt ervoor gezorgd dat het onderzoek niet te groot wordt. Dit wordt gedaan doormiddel van afbakening.
4.1 Onderzoeksafbakening Voor de dataverzameling moet het onderzoek afgebakend worden. De belangrijkste onderzoekseenheid wat voor moet komen in de nieuwsberichten zijn universiteiten. 38
Master Thesis Amanda Wigboldus
Omdat alle universiteiten een te brede eenheid zijn, wordt er gekeken welke universiteiten de grootste concurrenten van de Erasmus Universiteit Rotterdam zijn. De EUR heeft in de vakgebieden economie en bedrijfskunde de meeste concurrentie van universiteiten, zoals de Universiteit van Amsterdam (UvA), Vrije Universiteit Amsterdam (VU), Universiteit van Tilburg (UvT), Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Deze universiteiten zijn samen met de EUR de vijf belangrijkste universiteiten die de vakgebieden economie en bedrijfskunde aanbieden. Er is gekozen voor de universiteiten op basis van het aantal ingeschreven studenten in de vakgebieden economie en bedrijfskunde. In 2008 telde de „Erasmus School of Economics‟, (faculteit economie) 4733 studenten en de „Rotterdam School of Management‟ (faculteit bedrijfskunde) 6560 studenten. In totaal zijn dit meer dan 11.000 studenten die economie of bedrijfskunde aan de EUR studeren (www.eur.nl). De EUR kent daardoor de grootste aantallen economie- en bedrijfskundestudenten. Toch is er een aantal andere universiteiten die flink groeien. De UvA heeft een sterke groei doorgemaakt in het aantal studenten in economie en bedrijfskunde, in 2005 waren dit 2769 studenten en in 2009 zijn dit er 3986. Naast geesteswetenschappen en rechtsgeleerdheid hebben de vakgebieden economie en bedrijfskunde het grootste aantal studenten (www.uva.nl). In Amsterdam is er nog een tweede concurrent van de EUR, dit is de VU. In het leerjaar 2008-2009 zijn hier in totaal 3874 studenten ingeschreven bij economische wetenschappen en bedrijfskunde (www.vu.nl). De vakgebieden economie en bedrijfskunde zijn bij de VU het grootst boven alle andere wetenschapsgebieden (www.vu.nl). In Tilburg zijn de vakgebieden economie en bedrijfskunde ook het grootst, hier bedraagt het aantal studenten ongeveer 4986 (www.uvt.nl). Aan de RUG studeren 5765 studenten economie en bedrijfskunde. Deze vakgebieden aan de RUG zijn het grootst. Universiteiten waar ook de vakgebieden economie en/of bedrijfskunde aangeboden worden zijn er meer dan deze vijf, maar die zijn (veel) kleiner of minder gericht op deze vakgebieden. Aan Maastricht University (MU) studeren 3468 studenten economie en bedrijfskunde, dit is de één na grootste faculteit van deze universiteit (www.maastrichtuniversity.nl) en niet de belangrijkste faculteit aan deze universiteit. Deze universiteit heeft net iets minder studenten economie en bedrijfskunde dan de UVA, waar dit wel de belangrijkste faculteit is. In Utrecht is er een faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie, wat een klein onderdeel is van de UU, hier studeren 4818 studenten (www.uu.nl). Hier valt economie en 39
Master Thesis Amanda Wigboldus
bedrijfskunde samen met het vakgebied rechtswetenschappen. In Nijmegen aan de RU telt de faculteit managementwetenschappen 2319 studenten (www.ru.nl). Onder deze faculteit zijn ook nog andere opleidingen toegewezen. De universiteit in Leiden heeft alleen een opleiding in bedrijfskunde (www.leidenuniv.nl). De Wageningen Universiteit, welke ook de vakgebieden economie en bedrijfskunde aanbiedt, is een kleine universiteit met in totaal 5398 studenten verdeeld over alle wetenschapsgebieden (www.wageningenuniversity.nl). In Breukelen is nog een kleine particuliere universiteit, Nyenrode Business University (www.nyenrode.nl). De overige universiteiten in Nederland bieden geen economie en bedrijfskunde aan. De universiteiten kunnen niet afgebakend worden door middel van de grootte per universiteit door naar het aantal medewerkers te kijken. Dit komt omdat verschillende universiteiten deze cijfers niet publiceren. Dit hoeft ook niet van groot belang te zijn, aangezien het aantal studenten per universiteit ook al een hoop zegt. Naast een afbakening van de onderzoekseenheid universiteiten moet er ook een afbakening in media gemaakt worden. Er zijn verschillende typen media die gebruikt kunnen worden voor dit onderzoek, maar omdat vier mediavormen (televisie, radio, internet en dagbladen) teveel zijn, wordt er alleen van kranten gebruik gemaakt om dit onderzoek uit te voeren. Er moeten een aantal dagbladen uitgelicht worden die het belangrijkste zijn. Hierbij wordt gekozen voor de dagbladen op basis van marktaandelen, of zij vóórkomen in Lexis Nexis en of een dagblad relevant is. De zes grootste landelijke dagbladen die ook voorkomen in Lexis Nexis van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 zijn: (1) De Telegraaf met 13,8 procent, (2) Metro met 10,9 procent, (3) Algemeen Dagblad met 9,5 procent, (4) Sp!ts met 9,1 procent, (5) de Volkskrant met 5,5 procent, (6) NRC Handelsblad met 4,4 procent (Mediamonitor, 2010). De overige dagbladen hebben een marktaandeel van 3 procent of minder (Mediamonitor, 2010). Dit betekent dat minder dan drie procent van de Nederlandse bevolking deze dagbladen leest en daarom hebben deze dagbladen een klein bereik. De dagbladen die minder dan drie procent marktaandeel hebben kunnen daarom buiten beschouwing gelaten worden, behalve Trouw en het Financieel Dagblad. Trouw heeft een aandeel van 2,3 procent (Mediamonitor, 2010), maar is belangrijk aangezien Trouw veel aandacht besteedt aan wetenschap en onderwijs, waardoor Trouw relevant wordt voor dit onderzoek en daarom wordt Trouw ook als dagblad toegevoegd aan dit onderzoek. En het Financieel Dagblad is belangrijk 40
Master Thesis Amanda Wigboldus
omdat deze veel aandacht besteedt aan economisch nieuws waar het in dit onderzoek over gaat. Er wordt een steekproef gehouden van twee jaar per maand. Dit is de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009. Hiermee kan een representatief beeld verkregen worden van de kranten, aangezien er een groot aantal krantenberichten geanalyseerd wordt in twee jaar. Van zelfsprekend zou het onderzoek nog representatiever zijn als er nog meer jaren opgenomen worden en meer kranten. Hier is niet voor gekozen omdat het aantal onderzoekseenheden dan teveel zouden worden voor dit onderzoek. Desondanks kan worden verwacht dat de onderzoeksresultaten van een volledig onderzoek weinig zouden verschillen, van de hier gepresenteerde resultaten. De validiteit op basis van deze onderzoekseenheden is daardoor ruim voldoende en geven een representatieve afspiegeling weer van de realiteit. Op basis van de universiteiten zullen er uiteindelijk 8373 nieuwsberichten voorkomen in totaal. Hieruit moeten dan de berichten geselecteerd worden, die over economie en bedrijfskunde gaan, waarin ook daadwerkelijk de faculteit economie of bedrijfskunde voorkomt of een personeelslid (bijvoorbeeld een hoogleraar) van deze faculteiten. In totaal zullen er 1218 berichten geanalyseerd worden of deze gekoppeld kunnen worden aan de persberichten. Dit is een representatief beeld van de nieuwsberichten. Ook is het tijdsbestek van twee jaar voor de persberichten representatief. In totaal zijn er 1760 persberichten verstuurd door de universiteiten in twee jaar. Hiervan worden in totaal 313 persberichten geselecteerd die daadwerkelijk betrekking hebben op economie of bedrijfskunde. Er worden hiermee voldoende gegevens verzameld om een representatief beeld te krijgen voor dit onderzoek (Wester, Renckstorf & Schepers, 2006 p.101). Doordat mediamateriaal via Lexis Nexis erg toegankelijk is, kan gemakkelijk deze tijdsperiode bestreken worden om de data te verzamelen.
4.2 Dataverzameling Uit deze steekproef van 2009 tot en met 2010 moeten verschillende gegevens verzameld worden (in de bijlage is de operationalisatie). Als eerste moet het gegeven verzameld worden in welk medium de nieuwsberichten van de universiteiten 41
Master Thesis Amanda Wigboldus
voorkomen, dus per universiteit wordt een lijst gemaakt (Watson & Noble, 2007). Daarnaast worden de nieuwsberichten, die gerelateerd zijn aan economie of bedrijfskunde, eruit gefilterd. Bij deze nieuwsberichten wordt er gerapporteerd welke wetenschapper aan het woord komt. Vervolgens wordt er gekeken naar de lengte van het nieuwsbericht, bij een nieuwsbericht in het dagblad wordt hierbij naar de lengte van het artikel gekeken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het aantal woorden (Watson & Noble, 2007 p.111). Tot slot moet er gecodeerd worden wat de aard van het artikel is, een evenement, een onderzoek (publicatie), opinie of een column (Watson & Noble, 2007). Deze gegevens worden verzameld via Lexis Nexis. Wanneer het kwantitatief onderzoek van het aantal persberichten en publicaties verwerkt is, wordt er gekeken naar het aantal verstuurde persberichten en de daadwerkelijk opgenomen persberichten. De relaties van de persberichten worden hiermee in kaart gebracht en of deze gekoppeld kunnen worden aan de geplaatste krantenberichten. Hiervoor wordt een apart document opgesteld met de naam van het persbericht en in welke media deze terug te vinden is. Dit wordt gedaan door middel van een kwantitatief onderzoek, waarmee de persberichten aan de nieuwsberichten gekoppeld worden. Omdat er in het onderzoek een verband voorkomt moet er gekeken worden naar de significantie tussen de persberichten en nieuwsberichten. Dit is van belang om te controleren of er daadwerkelijk wel een verband is tussen het aantal krantenberichten waarin een universiteit voorkomt en het aantal verstuurde persberichten. Om de data daadwerkelijk te verwerken moet eerst de data verzameld worden. Voor dit onderzoek moet er onderscheid gemaakt worden tussen de dataverzameling van de gepubliceerde krantenberichten en de verstuurde persberichten. Eerst wordt de data verzameld van krantenberichten op de vakgebieden economie en/ of bedrijfskunde.
4.2.1 Dataverzameling van kranten berichten
Om de dataverzameling van kranten te realiseren, moet er eerst gekeken worden hoe de universiteiten in Lexis Nexis gevonden kunnen worden. Er zijn namelijk verschillende schrijfwijzen van de namen van universiteiten in kranten. Zo kunnen de universiteiten benoemd worden met de volledige naam, maar een enkele keer ook 42
Master Thesis Amanda Wigboldus
alleen met hun afkorting. Om het onderzoek zo volledig mogelijk te maken, is er in Lexis Nexis gezocht op alleen de volledige naam van een universiteit omdat het algemene mediapubliek deze namen beter begrijpt dan de afkortingen van de universiteiten. De Erasmus Universiteit Rotterdam komt in totaal 1898 keer voor in Lexis Nexis op basis van De Telegraaf, Sp!ts, Metro, NRC Handelsblad, de Volkskrant, AD, Trouw en het FD. Hierbij wordt de afkorting EUR niet gebruikt omdat dit meestal leidt tot afkorting van de euro en daarbij kan het zo zijn dat het algemene publiek de naam „EUR‟ niet begrijpt. Daarom wordt er gezocht op Erasmus Universiteit. Wanneer er gekeken wordt naar de universiteiten in Amsterdam dan moet er een onderscheid gemaakt worden in Lexis Nexis tussen de UvA en de VU. Dit wordt gedaan door de eerste keer te zoeken op Universiteit van Amsterdam met uitsluiting van Vrije Universiteit. Dan komt de UvA 2820 keer voor in de periode van 2008 tot en met 2009. De Vrije Universiteit komt 1124 keer voor wanneer er gezocht wordt op Vrije Universiteit en Amsterdam met uitzondering van Universiteit van Amsterdam. Het zoekresultaat van „Universiteit en Amsterdam‟ komt meer dan 3000 keer voor, daarom wordt dit niet weergegeven in Lexis Nexis en dit is een telling van de UVA en VU bij elkaar. De Rijksuniversiteit Groningen komt 1293 keer voor wanneer er op gezocht wordt en de Universiteit van Tilburg 1238 keer. Om een telling te maken van de nieuwsberichten, die over economie en bedrijfskunde gaan, worden de woorden economie en/ of bedrijfskunde toegevoegd aan de universiteit in Lexis Nexis. Op deze manier worden alle berichten verzameld waarin het over economie en/ of bedrijfskunde kan gaan. Al deze berichten die dan geselecteerd worden, moeten vervolgens doorgenomen worden of zij inderdaad aansluiten bij de faculteit economie of bedrijfskunde. Het kan namelijk zo zijn dat een hoogleraar recht aan het woord is, omdat het over bijvoorbeeld bedrijfsrecht gaat en dus wel in de rubriek economie van een krant gepubliceerd wordt. Deze moet dan niet geselecteerd worden. Op deze manier worden alle nieuwsberichten waarin onderzoeken, hoogleraren of medewerkers die daadwerkelijk betrokken zijn met de faculteiten economie en bedrijfskunde eruit gehaald en geselecteerd voor dit onderzoek. Wanneer de nieuwsberichten geselecteerd zijn, worden deze gecodeerd. Als de dataverzameling van de krantenberichten voltooid is, moeten de persberichten geselecteerd worden.
43
Master Thesis Amanda Wigboldus
4.2.2 Dataverzameling van persberichten
De dataverzameling van de persberichten is ietwat gemakkelijker omdat dit minder berichten zijn dan de krantenberichten. Voor de dataverzameling van de persberichten wordt gekeken naar de verstuurde persberichten van de universiteiten die geselecteerd zijn voor dit onderzoek. Op de website van iedere universiteit kan men alle persberichten terug vinden die verstuurd zijn tussen 1 januari 2008 en 31 december 2009. Per universiteit moeten alle persberichten doorgenomen worden of ze daadwerkelijk in het belang zijn van de faculteit economie of bedrijfskunde. Er is geen zoekfunctie zoals in Lexis Nexis aanwezig. Als een persbericht inderdaad vanuit het vakgebied economie of bedrijfskunde verstuurd is, wordt het persbericht geselecteerd voor het onderzoek, waarna ze later gekoppeld worden aan de krantenberichten. Maar voordat de koppeling gemaakt kan worden, moeten eerst de persberichten geanalyseerd worden.
4.3 Analyse methode kwantitatieve inhoudsanalyse Om de persberichten te analyseren moeten de persberichten verwerkt worden in SPSS. Voor de datum wordt alleen de maand gekozen, de daadwerkelijke dag is minder van belang. Ook de krantenberichten moeten geanalyseerd worden. Hier moet iets meer aandacht aan besteed worden, want voor dit onderzoek is het ook belangrijk om te weten wat de afkomst van het nieuwsbericht is. De pers- en krantenberichten worden via de volgende codering geanalyseerd:
Analyse persbericht: - Persbericht titel - Datum - In welke kranten?
44
Master Thesis Amanda Wigboldus
Analyse kranten artikel: - Datum publicatie - Krant - Universiteit - Bron artikel: bron naar aanleiding van een persbericht of iets anders
Hierbij is het belangrijk dat er naar betrouwbaarheid en validiteit gekeken wordt. Omdat de persberichten eerst geselecteerd worden, worden deze meerdere keren doorgelezen of ze daadwerkelijk bij de faculteit economie of bedrijfskunde van een universiteit horen. Ze moeten namelijk echt betrekking hebben op economie of bedrijfskunde. Wanneer hier fouten in gemaakt worden is het onderzoek niet meer betrouwbaar en daarom worden de persberichten nogmaals gecontroleerd als ze geselecteerd zijn. Dit gebeurt ook bij de krantenberichten. Hierin moeten personen of onderzoeken voorkomen die daadwerkelijk betrekking hebben of de faculteit economie of bedrijfskunde van een universiteit. Ook nadat deze nieuwsberichten doorgenomen en geselecteerd zijn wordt er een controle uitgevoerd of dit daadwerkelijk het geval is. Ze moeten echt betrekking hebben op economie of bedrijfskunde. Krantenberichten die over economie gaan, maar waarin een hoogleraar rechten aan het woord is mogen niet geselecteerd worden. Daarom worden alle krantenberichten twee keer doorgenomen of ze wel geselecteerd hadden mogen worden. Dit om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten. Daarnaast moeten de krantenberichten gekoppeld worden aan de persberichten die verstuurd worden. Hiervoor wordt het persbericht geheel doorgelezen en vervolgens gekeken naar de krantenberichten of deze daadwerkelijk gepubliceerd zijn. Dit wordt ook nogmaals herhaald om de betrouwbaarheid te vergroten. Krantenberichten, die naar aanleiding van een oratie geschreven zijn, worden uitgesloten, ook al is hier vooraf een persbericht van verstuurd. De journalist neemt dan altijd zinnen over die niet in het persbericht voor zijn gekomen, maar alleen die uit de oratie zijn gehaald. Het persbericht wordt daarom niet gebruikt en kan dan niet gekoppeld worden aan het krantenbericht voor dit onderzoek. Op deze manier wordt er valide gemeten. Er worden steeds de juiste aspecten gemeten en geen andere aspecten, want dan zouden er systematische fouten intreden die tot ernstige vertekening van het onderzoek kunnen leiden. Hierdoor is het onderzoek vrij van systematische fouten. Daarnaast is de kwalitatieve inhoudsanalyse een controle 45
Master Thesis Amanda Wigboldus
op de koppeling tussen de pers- en nieuwsberichten. Er kunnen geen berichten aan elkaar gekoppeld worden die niet met elkaar overeenkomen. Dit verhoogt de controleerbaarheid bij de koppeling van de pers- en nieuwsberichten. Tot slot verhogen deze controles de bruikbaarheid van het onderzoek en dit onderzoek levert dan bruikbare kennis op omdat het dan een representatieve afspiegeling is van de werkelijkheid. De gegevens worden in de tabellen verwerkt en de grafieken worden gemaakt in SPSS om ze te analyseren en te gebruiken in de resultaten. Hiervoor worden zowel staaf- als taartdiagrammen gebruikt. De staafdiagrammen zijn diagrammen per maand, waarbij het aantal berichten opgeteld worden, en de taartdiagrammen zijn van alle berichten bij elkaar in twee jaar, waarbij de uitkomsten in procenten zijn per universiteit. In SPSS kan ook gekeken worden of het verband tussen de pers- en nieuwsberichten significant is. Eerst moet er nagegaan worden of er daadwerkelijk wel een verband is en hoe sterk dit verband is. Dit wordt uiteindelijk belangrijk voor het onderzoek, omdat wanneer dit verband niet significant is, er ook geen verband is te leggen tussen de pers- en nieuwsberichten. De resultaten worden opgedeeld in krantenberichten, persberichten, de koppeling van de kranten- en persberichten, waarin ook gekeken wordt naar de achtergrond van een nieuwsbericht en tot slot wordt er een analyse gemaakt van het aantal niet geplaatste persberichten.
4.3 Analyse methode kwalitatieve inhoudsanalyse
Bij de kwalitatieve inhoudsanalyse wordt er onderzocht wat de reden is voor het plaatsen van een persbericht. De volgende deelvraag wordt met dit onderzoek beantwoord:
Wat kan de oorzaak zijn waarom een persbericht opgenomen is in de geselecteerde kranten?
Dit wordt gedaan door de persberichten eerst te koppelen aan de krantenberichten en vervolgens wordt er onderzocht wat de reden is van het plaatsen als nieuwsbericht op basis van de gevonden literatuur over „nieuwsselectie‟. Volgens
46
Master Thesis Amanda Wigboldus
Harcup en O‟neill (2001 p.279) zijn er zeven factoren die invloed hebben op de nieuwswaardigheid waardoor een nieuwsbericht in de media verschijnt:
1) Elitepersonen: een elite persoon, organisatie of instantie die veel macht uitoefent. 2) Populaire of beroemde personen: hierbij gaat het om gebeurtenissen waarin beroemde of populaire personen, organisaties of instanties in voorkomen. 3) Entertainment: hierbij gaat het om gebeurtenissen waarin bijvoorbeeld seks, humor, drama of de showbusiness centraal staat. 4) Verrassing: dit zijn gebeurtenissen die verrassend zijn voor mensen. 5) Slecht nieuws: zijn nieuwsberichten waar gebeurtenissen of onderwerpen voorkomen waarin rampen, tragedies of problemen in voorkomen. 6) Goed nieuws: hierin zitten factoren die mensen als positief kunnen beschouwen. 7) Grootte van gebeurtenis: hierbij gaat het voornamelijk om de omvang van de gebeurtenis, bijvoorbeeld het aantal mensen dat bij de gebeurtenis betrokken is, of de grootte van een evenement.
Dit is het laatste theoretisch model wat ontwikkeld is over nieuwswaardigheid, het andere model wat opgenomen is in het theoretisch kader is verouderd en deze is daarop gebaseerd. Deze zeven factoren worden gekoppeld aan de persberichten die daadwerkelijk in het nieuws verschijnen. Op basis hiervan kan een conclusie getrokken worden wat er belangrijk is bij deze persberichten en waar er in de toekomst aan gedacht moeten worden als er persberichten geschreven worden. Als controle, om de betrouwbaarheid te vergroten, worden de berichten twee maal doorgenomen, één maal door de onderzoeker, en een tweede keer worden ze door een codeur gekoppeld aan de zeven factoren die belangrijk zijn voor het plaatsen van nieuwsberichten. Dit wordt vervolgens in een kruistabel opgenomen. Daarna wordt er gekeken wat er precies is overgenomen van het persbericht. Is het bericht helemaal overgenomen of zijn er delen weggelaten of toegevoegd. Om dit betrouwbaar te maken wordt dit onderzoek nogmaals uitgevoerd en worden de geselecteerde berichten meerdere malen doorgenomen. Maar voordat dit deel van
47
Master Thesis Amanda Wigboldus
onderzoek uitgevoerd wordt, moet eerst het resultaat weergegeven worden van de kwantitatieve inhoudsanalyse.
5 Resultaten kwantitatieve analyse In dit hoofdstuk wordt een analyse gepresenteerd van de bevindingen vanuit het kwantitatief onderzoek. De resultaten worden per onderdeel verwerkt en deze zijn opgesplitst in vier paragrafen: (1) de krantenberichten, daarna (2) de persberichten, vervolgens is er (3) een koppeling gemaakt tussen de kranten- en de persberichten met tot slot een korte analyse van de ongebruikte persberichten. Deze onderdelen zijn ook terug te vinden in de deelvragen van dit onderzoek. Op deze manier wordt er een overzicht verkregen van de verzamelde informatie per deelvraag. Deze resultaten samen geven uiteindelijk een antwoord op de centrale hoofdvraag van dit onderzoek en weerleggen of onderbouwen de veronderstellingen en hypotheses die voor dit onderzoek gesteld zijn.
5.1 Krantenberichten
De eerste paragraaf geeft een antwoord op de eerste deelvraag:
Hoe vaak komen de universiteiten voor in kranten met betrekking tot de vakgebieden economie en bedrijfskunde?
Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is er gekeken naar het totaal aantal krantenberichten, dat betrekking heeft op economie en bedrijfskunde per universiteit. Daarnaast wordt er per krantentitel ook een weergave gegeven hoe een universiteit per krant scoort. Om een goed beeld te krijgen worden hier zowel staaf- als taartdiagrammen voor gebruikt. In grafiek 1 en 2 (op de volgende pagina‟s) is te zien hoe de universiteiten scoren wanneer alle geselecteerde krantenberichten bij elkaar opgeteld worden in begin 2008 en tot en met eind 2009 per maand. In totaal zijn er 1218 berichten geselecteerd, verdeeld over de acht verschillende kranten. Gemiddeld komen de universiteiten samen op het gebied van economie en bedrijfskunde tien keer per 48
Master Thesis Amanda Wigboldus
maand voor per universiteit voor. Alle universiteiten bij elkaar worden ongeveer 50 keer per maand genoemd in de geselecteerde kranten.
Grafiek 1: Totaal aantal kranten berichten over economie en bedrijfskunde in 2008
Grafiek 2: Totaal aantal kranten berichten over economie en bedrijfskunde in 2009
49
Master Thesis Amanda Wigboldus
Uit de grafieken 1 en 2 is te stellen dat de Erasmus Universiteit Rotterdam tot en met oktober 2008 altijd de meeste nieuwspublicaties heeft op het gebied van economie en bedrijfskunde. Daarna gaat het aantal nieuwsberichten van de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Amsterdam omhoog en dan wisselen de universiteiten elkaar af. Wat in de grafieken zeer opvallend is dat het aantal nieuwspublicaties over economie en bedrijfskunde vanaf 2008 sterk toeneemt. Dit is het begin van de economische crisis. De Rijksuniversiteit Groningen scoort over het algemeen het slechtst per maand, samen met de Vrije Universiteit van Amsterdam.
Grafiek 3: Totaal aantal krantenberichten over economie en bedrijfskunde per universiteit
Wanneer alle nieuwsberichten, waarin een universiteit voorkomt, over economie en bedrijfskunde bij elkaar opgeteld worden, kan gezien worden welke universiteit het meest in een krantenbericht voorkomt waarin het bericht gaat over economie en/ of bedrijfskunde. Wanneer er naar grafiek 3 gekeken wordt, is te zien dat op nummer één de Erasmus Universiteit staat, welke 33,71 procent voorkomt in de 1218 geselecteerde nieuwsberichten. Dit betekent dat van de 1218 nieuwsberichten de Erasmus Universiteit 33,71 procent keer voorkomt, gevolgd door 50
Master Thesis Amanda Wigboldus
de Universiteit van Tilburg met 24,90 procent waarna de Universiteit van Amsterdam met 23,02 procent op drie staat. De Vrije Universiteit van Amsterdam komt van het totaal aantal nieuwsberichten 10,12 procent voor in de berichten over economie en bedrijfskunde en de Rijksuniversiteit Groningen komt maar 8,24 procent voor. Dit is een overzicht van alle kranten bij elkaar, maar het is ook belangrijk om te kijken naar hoe vaak een universiteit in een bepaalde krant voorkomt.
Grafiek 4: Aantal krantenberichten in De Telegraaf over economie en bedrijfskunde per maand
Wanneer alle nieuwsberichten over economie en bedrijfskunde bij elkaar opgeteld worden, dan kan geconcludeerd worden dat over het algemeen de Erasmus Universiteit het meest voorkomt in De Telegraaf. Dit is te zien in grafiek 5. De Erasmus Universiteit komt 33,77 procent keer voor van de 77 geselecteerde nieuwsberichten in deze krant vanaf 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009. Wat meer is dan één derde deel van de in totaal vijf onderzochte universiteiten. De Universiteit van Tilburg komt ook veel voor in De Telegraaf. Zij komt in 31,17 procent van de aantal geselecteerde krantenberichten van De Telegraaf voor in deze krant. De Universiteit van Amsterdam komt 22,08% voor in de krant. De Rijksuniversiteit Groningen en de Vrije Universiteit van Amsterdam komen echter veel minder voor in 51
Master Thesis Amanda Wigboldus
De Telegraaf. De Rijksuniversiteit Groningen komt maar 7,79 procent voor in de krant en de Vrije Universiteit van Amsterdam maar 5,19 procent.
Grafiek 5: Krantenberichten over economie en bedrijfskunde in De Telegraaf in procenten per universiteit
In grafiek 6 en 7 wordt een weergave gegeven van het aantal nieuwsberichten in de Metro. De Metro geeft een heel andere weergave weer dan De Telegraaf. In grafiek 6 is te zien dat in de Metro ook maanden zijn waarin er geen enkel nieuwsbericht over economie of bedrijfskunde gepubliceerd is. Er zijn in de Metro 62 nieuwsberichten geselecteerd van begin 2008 tot en met eind 2009, dit is 5,09 procent van de 1218 nieuwsberichten. Als er berichten over economie of bedrijfskunde in staan, dan komt de Erasmus Universiteit er het meest in voor, dit is bijna iedere maand het geval. Behalve in oktober 2008, dan hebben de Amsterdamse universiteiten ook meer krantenberichten, want de Universiteit van Amsterdam komt dan twee keer zo veel voor dan de Erasmus Universiteit. De Vrije Universiteit van Amsterdam heeft evenveel krantenberichten als de Erasmus Universiteit, namelijk drie stuks. De Universiteit van Tilburg komt zeer weinig voor in de Metro.
52
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 6: Aantal krantenberichten in De Telegraaf over economie en bedrijfskunde per maand
Grafiek 7: Krantenberichten over economie en bedrijfskunde in de Metro in procenten per universiteit
53
Master Thesis Amanda Wigboldus
Wanneer er naar het totaal aantal nieuwsberichten over economie en bedrijfskunde van begin 2008 tot en met eind 2009 gekeken wordt in grafiek 7, dan kan de conclusie getrokken worden dat de Erasmus Universiteit het meest in de Metro voorkomt, met 37,10 procent van de 62 nieuwsberichten die in de Metro staan, gevolgd door de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit van Amsterdam met 19,35 procent. De Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit van Tilburg hebben een veel lager percentage. De Rijksuniversiteit Groningen komt maar 12,90 procent voor en de Universiteit van Tilburg heeft een percentage van 11,29 procent van de 62 nieuwsberichten in de Metro.
Grafiek 8: Aantal krantenberichten in Algemeen Dagblad over economie en bedrijfskunde per maand
De universiteiten die in Algemeen Dagblad het meest voorkomen zijn de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Amsterdam, zoals te zien is in grafiek 8. Van het Algemeen Dagblad zijn 99 nieuwsberichten geselecteerd, dit is 8,13 procent van het totaal aantal geselecteerde nieuwsberichten van alle kranten bij elkaar. De Erasmus Universiteit komt ongeveer even vaak voor in Algemeen Dagblad als de Universiteit van Amsterdam. Ook bij Algemeen Dagblad is een piek te zien in het aantal nieuwsberichten over economie en bedrijfskunde in september 2008 en daarna tot 54
Master Thesis Amanda Wigboldus
en met mei 2009. Daarnaast kan uit deze grafiek opgemaakt worden dat het Algemeen Dagblad elke maand een publicatie heeft over economie of bedrijfskunde waar één van de universiteiten in genoemd wordt
Grafiek 9: Krantenberichten over economie en bedrijfskunde in Algemeen Dagblad in procenten per universiteit
Wanneer grafiek 9 bekeken wordt, dan is te zien dat de Universiteit van Tilburg het meest in Algemeen Dagblad terug te vinden is in een nieuwsbericht over economie of bedrijfskunde, met 30,30 procent van de 99 nieuwsberichten. Gevolgd door de Universiteit van Amsterdam, met 25,25 procent van de 99. De Erasmus Universiteit staat bij deze krant op de derde plaats, met 24,24 procent. De Erasmus Universiteit komt dus minder voor in 2008 en 2009 dan andere twee universiteiten. De Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Amsterdam komen vaker voor in de Rotterdamse krant. Tot slot nemen de Vrije Universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen maar 10,10 procent van alle geselecteerde nieuwsberichten in beslag, wat beduidend minder is dan de andere universiteiten.
55
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 10: Aantal krantenberichten in de Sp!ts over economie en bedrijfskunde per maand
In grafiek 10 wordt de Sp!ts onder de loep genomen. Hieruit is te concluderen dat er per maand maar weinig berichten over economie of bedrijfskunde geplaatst worden waar een universiteit in voor komt. In veel maanden zijn er geen berichten tot maximaal vier nieuwsberichten in de maanden februari en april 2009. Van de 1218 krantenberichten is 1,97 procent afkomstig uit de Sp!ts. Ook is hierbij opvallend dat de Sp!ts de enige krant is die geen extra aandacht heeft besteed aan de economische crisis. Ze hebben misschien wel aandacht hieraan besteed, maar geen extra onderbouwing bij de berichtgeving gevraagd aan een wetenschapper of een onderzoek van een universiteit. Daarnaast kan er opgemerkt worden dat de Erasmus Universiteit niet zo heel vaak voorkomt in de Sp!ts, de balken in de grafiek zijn overwegend paars, wat betekent dat de Universiteit van Tilburg veel regelmatiger in de Sp!ts voorkomt dan de andere geselecteerde universiteiten. Wat ook zeer opvallend is in deze grafiek is dat de Rijksuniversiteit Groningen geen enkel nieuwsbericht heeft in deze krant. De Vrije Universiteit van Amsterdam heeft er drie in totaal en de Universiteit van Amsterdam vier. De Erasmus Universiteit heeft er niet heel veel meer, deze heeft vijf nieuwsberichten. De Universiteit van Tilburg doet dit beduidend beter met twaalf berichten in totaal over economie of bedrijfskunde. Maar 56
Master Thesis Amanda Wigboldus
omdat het aantal berichten maar 24 berichten zijn in twee jaar, betekent dit dat er gemiddeld maar één krantenbericht per maand is waarin er geschreven wordt over economie of bedrijfskunde waarbij er een wetenschapper, een bepaald onderzoek, (oud)student of medewerker van een universiteit naar voren komt. Dit is vrij weinig en minder dan bij alle andere kranten.
Grafiek 11: Krantenberichten over economie en bedrijfskunde in de Sp!ts in procenten per universiteit
Ook wanneer er naar grafiek 11 gekeken wordt, dan is te zien dat de Universiteit van Tilburg 50 procent van de berichten bestrijkt die over economie en bedrijfskunde gaan waarin een universiteit naar voren komt. De Erasmus Universiteit heeft hierin een percentage van 20,83 procent en de Universiteit van Amsterdam 16, 67 procent. De Vrije Universiteit van Amsterdam heeft 12,50 procent van de berichten en de Rijksuniversiteit Groningen komt helemaal niet voor in de Sp!ts. De krant is daarnaast wel een krant die veel korte berichten publiceert, dus de journalisten hebben hierin minder achtergrondinformatie nodig dan kranten waarin lange nieuwsberichten gepubliceerd worden. Het is daarom vrij logisch dat de universiteiten minder voorkomen in deze krant. Maar toch heeft de Universiteit van
57
Master Thesis Amanda Wigboldus
Tilburg, de keren dat er een universiteit voorkomt in de krant, de meeste publicaties, wat meer dan twee keer zoveel krantenpublicaties is dan de Erasmus Universiteit.
Grafiek 12: Aantal krantenberichten in het de Volkskrant over economie en bedrijfskunde per maand
De volgende krant die besproken wordt is de Volkskrant in grafiek 12. In deze krant komen beduidend meer nieuwsberichten voor over economie en bedrijfskunde met één van de geselecteerde universiteiten dan in de Sp!ts, namelijk 225 berichten. Deze 225 berichten bestrijken 18,47 procent van het totaal aantal geselecteerde nieuwsberichten. Ook in deze krant is de piek van de economische crisis goed te zien. Tijdens deze crisis komt de Universiteit van Amsterdam veel voor in de Volkskrant. Verder is de Erasmus Universiteit goed vertegenwoordigd in de Volkskrant. Ook de Universiteit van Tilburg is regelmatig terug te vinden in deze krant en de Vrije Universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen doen het minder goed in de Volkskrant.
58
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 13: Krantenberichten over economie en bedrijfskunde in de Volkskrant in procenten per universiteit
Wanneer er naar de taartdiagram in grafiek 13 gekeken wordt, dan is de conclusie te trekken dat de Universiteit van Amsterdam en de Erasmus Universiteit goed terug komen in de Volkskrant. Zij komen in 27,56 procent voor wanneer er een nieuwsbericht gepubliceerd wordt over economie en bedrijfskunde waarin een universiteit genoemd wordt in de Volkskrant. In 23,56 procent van de 225 geselecteerde nieuwsberichten komt de Universiteit van Tilburg voor en de Vrije Universiteit van Amsterdam 14,22 procent. De Rijksuniversiteit Groningen scoort duidelijk minder goed met een percentage van 7,11 procent. In NRC Handelsblad zijn ook geen maanden waarin er niet geschreven wordt over economie of bedrijfskunde waarin er een universiteit genoemd wordt. In totaal worden er 154 nieuwsberichten uit NRC Handelsblad geselecteerd, dit is 12,64 procent van het totaal aantal geselecteerde krantenberichten. In grafiek 14 is op te merken dat bijna iedere universiteit een keer in de nieuwsberichten genoemd wordt. De Universiteit van Tilburg komt regelmatig per maand het meest voor, samen met de Erasmus Universiteit en de Universiteit van Amsterdam. De Vrije Universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen komen wel minder vaak voor, maar
59
Master Thesis Amanda Wigboldus
toch hebben ze meerdere nieuwsberichten waarin zij in NRC Handelsblad naar voren komen. In NRC Handelsblad kan niet opgemerkt worden dat er tijdens het begin van de crisis meer nieuwsberichten over economie en bedrijfskunde gepubliceerd worden. Zij besteden over het algemeen wel redelijk veel aandacht aan de economie of bedrijfskunde. Soms komt een universiteit, zoals de Universiteit van Tilburg, de Erasmus Universiteit en de Universiteit van Amsterdam wel vijf keer per maand voor in deze krant.
Grafiek 14: Aantal krantenberichten in het NRC Handelsblad over economie en bedrijfskunde per maand
Wanneer grafiek 15 bestudeerd wordt, dan is er een taartdiagram van de 154 nieuwsberichten te zien. Hieruit kan opgemerkt worden dat de Universiteit van Tilburg in 29,87 procent van de krantenberichten voorkomt. De Erasmus Universiteit komt 28,57 procent keer voor, gevolgd door de Universiteit van Amsterdam met 24,03 procent. De Vrije Universiteit komt maar 9.09 procent voor in de 124 nieuwsberichten en de Rijksuniversiteit Groningen scoort het slechts met 8,44 procent. Opvallend is dat in deze Rotterdamse krant de Erasmus Universiteit net iets minder voorkomt dan de Universiteit van Tilburg.
60
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 15: Krantenberichten over economie en bedrijfskunde in het NRC Handelsblad in procenten per universiteit
Hierboven zijn de zes grootste landelijke kranten besproken, nu worden de kranten besproken die meer gericht zijn op onderwijs zoals Trouw, en het Financieel Dagblad, wat sterk gericht is op economie. Wanneer er naar Trouw gekeken wordt in grafiek 16, dan is te zien dat Universiteit van Tilburg het best naar voren komt in de geselecteerde nieuwsberichten. In totaal zijn er van begin 2008 tot en met eind 2009 120 krantenberichten geselecteerd. Deze 120 berichten zijn 9,85 procent van het totaal aantal nieuwsberichten. Ook bij Trouw is een duidelijke piek in het begin van de economische crisis te zien in de grafiek. In deze piek is de Universiteit van Tilburg het beste vertegenwoordigd met acht krantenberichten in de maand oktober van 2008. In een aantal maanden komt de Erasmus Universiteit vaker voor in de krant dan de Universiteit van Tilburg. De Universiteit van Amsterdam komt alleen in januari 2009 het meest voor in de geselecteerde nieuwsberichten.
61
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 16: Aantal krantenberichten in Trouw over economie en bedrijfskunde per maand
Om te kijken welke universiteit het gemiddeld het best doet in Trouw is een taartdiagram gemaakt, te zien in grafiek 17. Hieruit is te concluderen dat van de 120 geselecteerde nieuwsberichten 31,67 procent van de nieuwsberichten vertegenwoordigd wordt door de Universiteit van Tilburg. De Erasmus Universiteit komt op de tweede plaats met 25,83 procent. Dit betekent dat van de 120 nieuwsberichten, de Erasmus Universiteit 25,83 procent keer voorkomt in Trouw, wanneer het bericht over economie of bedrijfskunde gaat waarin ook een geselecteerde universiteit genoemd is. De Universiteit van Amsterdam heeft een percentage van 20,00 procent in deze krant met berichten over economie of bedrijfskunde. Tot slot zijn de Rijksuniversiteit van Groningen en de Vrije Universiteit van Amsterdam het minst vertegenwoordigd in de krant. Hierbij doet de Rijksuniversiteit het iets beter met een percentage van 12,50 procent en de Vrije Universiteit van Amsterdam scoort het slechtst met maar 10,00 procent van de 120 nieuwsberichten. Dit betekent dat de Universiteit van Amsterdam maar twaalf keer voorkomt in Trouw op het gebied van economie en bedrijfskunde in twee jaar tijd. Dit is nog minder dan gemiddeld één bericht per maand.
62
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 17: Krantenberichten over economie en bedrijfskunde in Trouw in procenten per universiteit
Tot slot wordt er een belangrijke krant voor de financiële en economische wereld besproken, het Financieel Dagblad. Hierin worden heel veel berichten over economie geplaatst en het is daarom belangrijk voor een universiteit op het gebeid van economie en bedrijfskunde om hierin genoemd te worden. Deze analyse bestaat uit grafiek 18 en 19. Van deze krant zijn er van begin 2008 tot en met eind 2009 in totaal 457 berichten geselecteerd. Dit betekent dat de universiteiten het meest naar voren komen in deze krant. Van de in totaal 1218 geselecteerde berichten is 37,52 procent afkomstig uit het Financieel dagblad. In deze krant komen er per maand minimaal tien berichten uit waarin een universiteit genoemd wordt. Het is daarom voor een universiteit heel belangrijk om in deze krant genoemd te worden. In grafiek 18 is te zien dat per maand de Erasmus Universiteit meestal het meest voorkomt in deze krant, op enkele maanden na. Dan komt de Universiteit van Tilburg vaker voor of de Universiteit van Amsterdam. In 2008 scoort de Erasmus Universiteit soms vele malen hoger met het aantal krantenberichten dan andere universiteiten, maar eind 2008 in december komt hier verandering in. Dan komen de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Tilburg regelmatig vaker voor.
63
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 18: Aantal krantenberichten in het Financieel Dagblad over economie en bedrijfskunde per maand
Toch is het ook belangrijk om te kijken hoe de universiteiten in totaal in het Financieel Dagblad scoren. Hierin kan gezien worden dat in 43,33 procent van de geselecteerde nieuwsberichten de Erasmus Universiteit voorkomt. Dit is bijna meer dan twee keer zoveel dan de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Amsterdam. Er kan daarom gesteld worden dat de Erasmus Universiteit het heel goed doet in het Financieel Dagblad. De Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Amsterdam komen maar 20,79 procent voor in de krant. Dit betekent dat van de 457 berichten maar in 20,79 procent de Universiteit van Tilburg en 20,79 procent de Universiteit van Amsterdam genoemd wordt. De Vrije Universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen scoren het slechtst in het Financieel Dagblad. De Vrije Universiteit van Amsterdam komt maar 7,66 procent voor in de geselecteerde nieuwsberichten en de Rijksuniversiteit Groningen maar 7,44 procent. Dit is zeer weinig in vergelijking met de Erasmus Universiteit.
64
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 19: Krantenberichten over economie en bedrijfskunde in het Financieel Dagblad in procenten per universiteit
Nu is er een overzicht verkregen van alle krantenberichten die over economie of bedrijfskunde gaan waarin een universiteit naar voren komt. Het is vervolgens ook belangrijk om te kijken naar de verstuurde persberichten per universiteit.
5.2 Persberichten
Om de deelvraag:
Hoeveel persberichten worden er per universiteit verstuurd in totaal en hoeveel persberichten hebben betrekking op economie en bedrijfskunde?
te beantwoorden zijn er in totaal 313 persberichten geselecteerd van de in totaal 1760 verstuurde persberichten. Er waren in totaal 313 persberichten die betrekking hebben op economie of bedrijfskunde, er worden dus gemiddeld, van alle universiteiten bij elkaar, dertien persberichten per maand verstuurd. 65
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 20: Totaal aantal verstuurde persberichten per universiteit per maand in 2008
Grafiek 21: Totaal aantal verstuurde persberichten per universiteit per maand in 2008
66
Master Thesis Amanda Wigboldus
Wanneer er naar het totaal aantal verstuurde persberichten in grafiek 20 en 21 gekeken wordt, dan is te zien dat de Erasmus Universiteit vaak de meeste persberichten in totaal verstuurde op juni 2008, juli 2008, april 2009, september 2009 en november 2009 na. De Universiteit van Amsterdam daartegenover verstuurde bijna helemaal geen persberichten. Soms zijn er zelfs maanden waarin er geen enkel bericht verstuurd wordt. In grafiek 22 is ook heel duidelijk terug te vinden dat de Universiteit van Amsterdam bijna geen persberichten verstuurt. Zij hebben hierin een aandeel van maar 4,83 procent. De Erasmus Universiteit heeft een aandeel van 36,76 procent. Dit betekent dat van de 1760 verstuurde persberichten 36,76 procent afkomstig is van de Erasmus Universiteit. De Universiteit van Tilburg heeft een percentage van 26,08 procent en de Rijksuniversiteit Groningen 18,47 procent. De Vrije Universiteit van Amsterdam heeft van de in totaal 1760 persberichten maar 13,86 procent verstuurd.
Grafiek 22: Totaal aantal verstuurde persberichten per universiteit in percentages
Omdat dit onderzoek gebaseerd is op de vakgebieden economie en bedrijfskunde, moet er gekeken worden naar de persberichten die over deze vakgebieden gaan. Dit zijn in totaal 313 persberichten. 67
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 23: Aantal persberichten over economie of bedrijfskunde per maand per universiteit in 2008
Grafiek 24: Aantal persberichten over economie of bedrijfskunde per maand per universiteit in 2009
68
Master Thesis Amanda Wigboldus
In grafiek 23 en 24 zijn de persberichten te zien, die per maand per universiteit van begin 2008 tot en met eind 2009 verstuurd zijn, die betrekking hebben op economie en bedrijfskunde. Op dit gebied is te zien dat de Erasmus Universiteit over het algemeen het beste scoort per maand met het aantal verstuurde persberichten op juli 2008, april 2009, juni 2009 en september 2009 na. Tijdens deze maanden (met uitzondering van april 2009) heeft de Universiteit van Tilburg een hoger aantal verstuurde persberichten over economie of bedrijfskunde en in april 2009 is dit aantal gelijk. In deze grafieken tevens te zien dat de genoemde universiteiten in sommige maanden helemaal geen persberichten versturen over economie of bedrijfskunde.
Grafiek 25: Persberichten over economie en bedrijfskunde van totaal aantal persberichten in procenten per universiteit per maand in 2008
69
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 26: Persberichten over economie en bedrijfskunde van totaal aantal persberichten in procenten per universiteit per maand in 2009
In grafiek 25 en 26 is tevens ook heel goed terug te zien dat sommige universiteiten bijna geen persberichten over economie of bedrijfskunde versturen. Hierin worden de percentages weergegeven van de berichten economie of bedrijfskunde van het totaal aantal verstuurde persberichten. Er is op te merken dat de Erasmus Universiteit en de Universiteit van Tilburg veel aandacht besteden aan deze vakgebieden. Ook de Universiteit van Amsterdam scoort in 2008 vrij hoog op de percentages, maar dit komt omdat de universiteit in totaal bijna geen persberichten verstuurde. In 2009 verstuurde de Universiteit van Amsterdam helemaal geen persberichten meer over economie of bedrijfskunde. De Vrije Universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen besteden hier ook beduidend minder aandacht aan dan de Erasmus Universiteit en de Universiteit van Tilburg. Het gemiddelde van de Erasmus Universiteit is dat zij 27,15 procent aan economie en bedrijfskunde besteedde van het totaal aantal verstuurde persberichten en de Universiteit van Tilburg scoorde gemiddeld 22,00 procent. De Universiteit van Amsterdam heeft een gemiddelde van 6,36 procent per maand en de Rijksuniversiteit Groningen 6,23 procent. De Vrije Universiteit van Amsterdam heeft het laagste 70
Master Thesis Amanda Wigboldus
gemiddelde van alle verstuurde persberichten, slechts 4,86 procent is gebaseerd op de vakgebieden economie of bedrijfskunde.
Grafiek 27: Totaal aantal verstuurde persberichten over economie of bedrijfskunde per universiteit in percentages
Wanneer er naar grafiek 27 gekeken wordt, dan is te zien dat de meeste persberichten die verstuurd zijn over economie en bedrijfskunde afkomstig zijn van de Erasmus Universiteit. Hieruit kan opgemaakt worden dat 57,19 procent van de 313 persberichten die over economie of bedrijfskunde gaan afkomstig zijn van de Erasmus Universiteit. De Universiteit van Tilburg bestrijkt een percentage van 30,35 procent. De overige universiteiten hebben veel slechtere resultaten en hierdoor zijn er vele male minder persberichten over economie en bedrijfskunde afkomstig van deze universiteiten. De Rijksuniversiteit Groningen heeft een percentage van 5,75 procent, wat betekent dat 5,75 procent van de 313 berichten afkomstig is van de Rijksuniversiteit Groningen. De Amsterdamse universiteiten hebben nog lagere scores, met de Vrije Universiteit van 4,15 procent en de Universiteit van Amsterdam 2,56 procent, wat betekent dat de Universiteit van Amsterdam in twee jaar tijd maar acht persberichten in totaal over economie of bedrijfskunde heeft verstuurd.
71
Master Thesis Amanda Wigboldus
Door de bovenstaande grafieken is er een duidelijk overzicht verkregen hoe de verhoudingen liggen tussen de universiteiten op het gebied van het aantal verstuurde persberichten. Daarom is het belangrijk een koppeling te maken tussen het aantal nieuwspublicaties in kranten en de verstuurde persberichten.
5.3 Koppeling van pers- en krantenberichten In deze paragraaf wordt er een analyse besproken van de deelvragen:
(1) Wat is de verhouding tussen het aantal verstuurde persberichten en mediapublicaties in kranten per maand per universiteit? (2) Welke krantenpublicaties op het gebied economie en bedrijfskunde zijn daadwerkelijk tot stand gekomen via de verstuurde persberichten van een universiteit en in hoeveel kranten komt een persbericht gemiddeld voor? (3) Hoe zijn de overige krantenpublicaties op het gebied van economie en bedrijfskunde tot stand gekomen en wat kan hiervan de rede zijn?
Per deelvraag wordt een analyse weergegeven in deze paragraaf. Bij de eerste deelvraag is het ten eerste belangrijk om aan te tonen of er wel een verband is tussen het aantal persberichten en het aantal nieuwsberichten over economie of bedrijfskunde wel significant is. Wanneer dit verband niet significant is kan er niet van een verband gesproken worden en dit betekent dan dat de twee onderzoekseenheden geen verband met elkaar hebben en dus geen invloed op elkaar uitoefenen. Om de significantie aan te tonen wordt er gebruik gemaakt van de Pearson correlatiecoëfficiënt. Hieruit kan opgemaakt worden dat het verband tussen het aantal geplaatste krantenberichten over economie en bedrijfskunde en het aantal verstuurde persberichten over economie en bedrijfskunde redelijk samenhangt. Hoe dichter bij de één betekent dat de twee variabelen volledig afhankelijk zijn van elkaar, er is hierbij sprake van een positief/ stijgend verband. Voor de correlatiecoëfficiënt van Pearson staat een waarde van 0,570. Hieruit kan dus gecontroleerd worden dat er een significante correlatie gevonden wordt van 57 procent tussen de variabelen „krantenberichten‟ en „persberichten‟. Daarnaast is de significantie 0. Er kan dus met 72
Master Thesis Amanda Wigboldus
99 procent zekerheid gesteld worden dat de variabele „aantal verstuurde persberichten‟ en „ aantal krantenberichten‟ positief met elkaar correleren. Dit betekent dat, wanneer er een stijging is in het aantal persberichten, er ook een stijging moet zijn in het aantal krantenberichten waarin een universiteit voorkomt over economie of bedrijfskunde.
Correlations
Persberichten economie en
Pearson Correlation
bedrijfskunde
Sig. (2-tailed) N
Persberichten
Totaal aantal
economie en
kranten
bedrijfskunde
publicaties 1
.570** .000
120
120
**
1
Totaal aantal kranten
Pearson Correlation
.570
publicaties
Sig. (2-tailed)
.000
N
120
120
**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
Tabel 1: correlatie tussen het aantal krantenberichten en het aantal verstuurde persberichten van economie en bedrijfskunde.
Wanneer er naar de verhouding van het aantal verstuurde persberichten en krantenberichten gekeken wordt, dan is te zien dat er tussen grafiek nummer 3 en 27 grote verschillen zijn. De Universiteit van Amsterdam verstuurde maar 2,56 procent van het totaal aantal persberichten over economie en bedrijfskunde, maar in de krant komen zij 23,02 procent voor van het totaal aantal krantenberichten over economie en bedrijfskunde. Daarnaast verstuurde de Vrije Universiteit van Amsterdam ook minder persberichten dan dat zij daadwerkelijk voorkwam in de nieuwsberichten. Het verschil is hierbinnen wel minder groot dan bij de Universiteit van Amsterdam. Het percentage persberichten van de Erasmus Universiteit ligt heel erg hoog, namelijk 57,19 procent van de totaal aantal verstuurde persberichten van alle universiteiten bij elkaar. Daartegenover hebben zij komen maar in 33,71 procent voor van het totaal aantal geselecteerde krantenberichten.
73
Master Thesis Amanda Wigboldus
Grafiek 27: Totaal aantal verstuurde persberichten over economie of bedrijfskunde per universiteit in percentages
Grafiek 3: Totaal aantal kranten berichten over economie en bedrijfskunde per universiteit
74
Master Thesis Amanda Wigboldus
Bij de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit van Tilburg is het percentage minder afwijkend, maar bij de andere universiteiten zijn er grote verschillen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het aantal persberichten niet van belang is in verhouding tot het aantal krantenpublicaties. Daarom is het belangrijk om te kijken naar de volgende deelvragen:
Welke krantenpublicaties op het gebied economie en bedrijfskunde zijn daadwerkelijk tot stand gekomen via de verstuurde persberichten van een universiteit en in hoeveel kranten komt een persbericht gemiddeld voor?
Om te beginnen zijn er per universiteit weinig persberichten die daadwerkelijk gebruikt worden voor nieuwsberichten. Per persbericht, dat daadwerkelijk gepubliceerd wordt, komt dit maar in één tot drie kranten voor en niet in alle geselecteerde landelijke kranten. De Erasmus Universiteit verstuurde in totaal 179 persberichten. Hieruit worden maar vier persberichten daadwerkelijk overgenomen, dit is 2,23 procent van wat de Erasmus Universiteit daadwerkelijk verstuurd had. Bij de Universiteit van Tilburg zijn er in totaal 95 persberichten verstuurd van begin 2008 tot en met eind 2009, hiervan zijn er uiteindelijk zes opgenomen in de landelijke kranten wat 6,31 procent is van de totaal 95 persberichten. De overige persberichten komen niet terug. In totaal verstuurde de Universiteit van Amsterdam acht persberichten. Van deze acht persberichten wordt er één onderwerp van een persbericht terug gevonden in geselecteerde krantenberichten, wat 12,5 procent is van het totaal aantal verstuurde persberichten van de universiteit. De Vrije Universiteit van Amsterdam heeft in totaal 13 persberichten geschreven die over economie of bedrijfskunde gaan. Van deze 13 persberichten zijn er drie berichten vertaald naar nieuwsberichten in landelijke kranten, wat betekent dat 23,08 procent van de verstuurde persberichten door de Vrije Universiteit terug komen in de krantenberichten. Bij de Rijksuniversiteit Groningen zijn er twee persberichten opgenomen van de 18 persberichten die over economie of bedrijfskunde gaan in 2008 en 2009. Hier komt 11,11 procent van de persberichten terug in de geselecteerde krantenberichten. De persentages liggen bij de laatste drie universiteiten veel hoger dan bij de Erasmus Universiteit en de Universiteit van Tilburg, dit komt doordat zij veel meer persberichten hebben verstuurd om in het
75
Master Thesis Amanda Wigboldus
nieuws te komen. Het gemiddelde is dat 5,11 procent daadwerkelijk omgenomen wordt. Van de 313 verstuurde persberichten zijn er in totaal maar 16 opgenomen in nieuwsberichten, dit betekent dat in 94,89 procent van de gevallen de achtergrond van een nieuwsbericht niet afkomstig is uit een persbericht. Hierbij ontstaat de vraag:
Hoe zijn de overige krantenpublicaties op het gebied van economie en bedrijfskunde tot stand gekomen en wat kan hiervan de rede zijn? Veel van de krantenberichten zijn tot stand gekomen door middel van opiniestukken, columns of krantenartikelen van hoogleraren, interviews met (oud) studenten, hoogleraren of (oud) medewerkers of na evenementen, promoties of oraties. Er kan daarom gesteld worden dat de communicatie tussen de wetenschappers, medewerkers of studenten van een universiteit en de journalisten of redacteuren van groot belang is voor het aantal nieuwspublicaties in landelijke kranten. Een overgroot deel van de krantenberichten over economie of bedrijfskunde, waar een universiteit in genoemd wordt, komt niet tot stand door de verstuurde persberichten van universiteiten. Zo worden er ook wel nieuwsberichten geschreven naar aanleiding van een oratie of evenement, hierover is in eerste instantie wel een persbericht verstuurd, maar de journalisten schrijven hun nieuwsbericht over de oratie of het evenement en niet vanuit het persbericht. Zij vertalen wat de hoogleraar in de oratie vertelt naar een nieuwsbericht, hier nemen zij quotes uit over. De meeste hoogleraren komen in het nieuws door een interview of een citaat wat is overgenomen uit een gesprek tussen de journalist en hoogleraar. De oraties die bezocht worden vinden voornamelijk plaats op de Erasmus Universiteit en de Universiteit van Tilburg. Bij deze universiteiten kan daarom gesteld worden dat het niet van belang is hoe ver de universiteit vanaf de pers gelocaliseerd is. De afstand tussen de pers en de universiteit is niet van belang bij deze universiteiten en speelt geen grote rol, maar in het geval van Groningen, kan dit wel degelijk van belang zijn. Zij worden daardoor waarschijnlijk minder vaak opgenomen in nieuwsberichten van kranten dan de andere universiteiten. Er worden op deze universiteit ook geen evenementen of oraties bezocht. Daarnaast is de locatie van de Universiteit van Amsterdam zeer belangrijk. Zij versturen bijna geen persberichten, maar worden in verhouding heel veel gepubliceerd in nieuwsberichten. Dit kan ook te 76
Master Thesis Amanda Wigboldus
maken hebben met de afstand, omdat de universiteit dicht bij de pers gelocaliseerd is. Een hoogleraar is hierdoor makkelijk bereikbaar. Er zijn verschillende hoogleraren die veel in de langelijke kranten komen. De Erasmus Universiteit heeft drie hoogleraren die vaak in nieuwspublicaties voorkomen. Peter Kavelaars schrijft verschillende stukken, voornamelijk in het Financieel Dagblad en Leo Stevens doet dit ook. Daarnaast komt Casper de Vries regelmatig voor in krantenberichten en af en toe Bas Jacobs. Bij de Universiteit van Tilburg schrijven Sylvester Eijffinger en Lans Bovenberg vaak krantenartikelen, opiniestukken en columns. Ook worden zij regelmatig geïnterviewd of geciteerd in nieuwspublicaties. Lex Hoogduin, Sweder van Wijnbergen en Arnout Boot worden van de Universiteit van Amsterdam veel geïnterviewd of geciteerd. Er zijn weinig hoogleraren van de Vrije Universiteit van Amsterdam die heel regelmatig voorkomen in nieuwspublicaties. De enige twee namen die ietwat regelmatiger voorkomen zijn Erik Verhoef en Frank den Butter, maar deze komen minder regelmatig voor dan de hoogleraren van EUR, UvT en UVA. Bij de Rijksuniversiteit Groningen komen af en toe hoogleraren aan het woord, over het algemeen zijn dit allemaal verschillende hoogleraren of docenten, maar er zijn geen namen die regelmatig voorkomen. De enige naam die veel voorkomt is van een economie student die opiniestukken en columns schrijft. De hoogleraren van de Rijksuniversiteit Groningen schrijven zelf geen artikelen. Vanuit deze analyse kan de kwalitatieve inhoudsanalyse gemaakt worden.
77
Master Thesis Amanda Wigboldus
6 Resultaten kwalitatieve analyse Bij de kwalitatieve inhoudsanalyse wordt er onderzocht wat de reden is voor het plaatsen van het persbericht. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de nieuwswaardigheid van het persbericht. Dit is namelijk een beweegreden voor de journalist om het persbericht te bewerken tot krantenbericht, of één op één over te nemen en in de krant te plaatsen. Bij deze analyse hoort „bijlage 1‟ waarin alle persberichten gekoppeld zijn aan de krantenberichten. In het persbericht is de gebruikte tekst rood gemarkeerd. De volgende deelvraag wordt met dit onderzoek beantwoord:
Wat kan de oorzaak zijn waarom een persbericht opgenomen is in de kranten?
Hierbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van zeven factoren voor nieuwswaardigheid van Harcup en O‟neill (2001 p.279) omdat deze als laatste de nieuwswaarde weergeeft waardoor een nieuws een publicatie kan opleveren:
1) Elitepersonen: een elite persoon, organisatie of instantie die veel macht uitoefent. 2) Populaire of beroemde personen: hierbij gaat het om gebeurtenissen waarin beroemde of populaire personen, organisaties of instanties in voorkomen. 3) Entertainment: hierbij gaat het om gebeurtenissen waarin bijvoorbeeld seks, humor, drama of de showbusiness centraal staat. 4) Verrassing: dit zijn gebeurtenissen die verrassend zijn voor mensen. 5) Slecht nieuws: zijn nieuwsberichten waar gebeurtenissen of onderwerpen voorkomen waarin rampen, tragedies of problemen in voorkomen. 6) Goed nieuws: hierin zitten factoren die mensen als positief kunnen beschouwen. 7) Grootte van gebeurtenis: hierbij gaat het voornamelijk om de omvang van de gebeurtenis, bijvoorbeeld het aantal mensen dat bij de gebeurtenis betrokken is, of de grootte van een evenement. 78
Master Thesis Amanda Wigboldus
Dit is het laatste theoretische model wat ontwikkeld is over nieuwswaardigheid. Deze punten zijn ook opgenomen in tabel 2. De persberichten zijn gekoppeld aan de belangrijkste punten van nieuwswaardigheid van Harcup en O‟Neill (2001).
Persbericht Erasmus Universiteit Rotterdam
1 2 3 4 5 6 7
Fiscaal expert Leo Stevens kroonlid SER Economieles in de pokerpit VWO scholieren krijgen les in kredietcrisis Promotie H.F.M. Gertsen Universiteit van Tilburg Oudere werknemer gebaat bij flexibeler arbeidsmarkt Een slimme meid houdt haar meisjesnaam Vrijdag geen goede slecht-nieuwsdag meer op de beurs Benink benoemd tot hoogleraar Banking and finance in Tilburg Financieel directeuren: wereldeconomie komt weer op gang Topsalaris ziekenhuisdirectie wegens laksheid raad van toezicht Universiteit van Amsterdam Aantal laagbetaalde werknemers groeit, terwijl opleidingsniveau stijgt Vrije Universiteit van Amsterdam Peter Eimers hoogleraar Auditing aan de Vrije Universiteit “Crisis op Financiele markten” thema Dies Natalis VU Beste methode om banken in het gareel te krijgen Rijksuniversiteit Groningen Woonlasten 218 euro hoger Grote verschillen in ontwikkeling OZB-tarieven
x
x x x
x x
x x x x
x x x
x x x
x
x x x
x x
x
x x
x x
x
x
x
x
x
x
x x
x x
x x
x x
x x
x
Tabel 2: Koppeling van persberichten aan de factoren van nieuwswaardigheid.
Wanneer tabel 2 geanalyseerd wordt, dan is hieruit op te maken dat de meeste persberichten meerdere punten van nieuwswaardigheid bevatten. Behalve drie persberichten: (1) „Benink benoemd tot hoogleraar Banking and finance in Tilburg‟, (2) „Peter Eimers hoogleraar Auditing aan de Vrije Universiteit‟ en (3) „“Crisis op Financiële markten” thema Dies Natalis VU‟. Dit zijn persberichten die over benoemingen gaan van hoogleraren, welke in het Financieel Dagblad gepubliceerd worden, en het laatste persbericht is een eredoctoraat welke in het NRC Handelsblad kort terug te vinden is. Uit deze persberichten worden maar korte stukjes gehaald en veel van deze persberichten worden niet overgenomen in nieuwsberichten.
79
Master Thesis Amanda Wigboldus
Er zijn voor de Erasmus Universiteit vier berichten geselecteerd. Erasmus Het eerste persbericht: „Fiscaal expert Leo Stevens kroonlid SER‟ wordt als eerste opgenomen in het Financieel Dagblad. Hierbij is opvallend dat de lengte en inhoud niet veel van elkaar afwijkt. Het nieuwsbericht is bijna één op één overgenomen. Leo Stevens is een belangrijk persoon „in de ivoren torens‟, en daarom valt dit onder de factoor elite personen. Daarnaast is dit ook goed nieuws, aan dit bericht zitten factoren die mensen als positief kunnen beschouwen. Het tweede persbericht: „Economieles in de pokerpit‟ wordt opgenomen in Algemeen Dagblad. Uit dit bericht zijn maar kleine delen opgenomen en het is voornamelijk verrassend en dient als entertainment. Het derde persbericht: „VWO scholieren krijgen les in kredietcrisis‟ van de Erasmus Universiteit is ook voornamelijk gericht op verrassing en entertainment. Daarnaast wordt er in dit bericht ook een elitair persoon genoemd. Uit het persbericht worden maar kleine stukjes gebruikt door De Telegraaf, er wordt veel door de krant zelf toegevoegd. Het laatste persbericht: „Promotie H.F.M. Gertsen‟ wordt in twee kranten gepubliceerd, in Trouw en in Metro. Deze kranten nemen maar een klein deel van het persbericht over, alleen de introductie wordt voornamelijk gebruikt. Het persbericht werd duidelijk omgevormd en Trouw probeerde het woord „CEO‟s‟ duidelijk te vermeiden. Dit bericht gaat over elite personen en is verrassend. Daarnaast is het persbericht ook slecht nieuws voor organisaties met een zelfverzekerde CEO. Wat opvallend is, bij de inhoudelijke analyse van de persberichten van de Erasmus Universiteit, dat er helemaal geen berichten gekoppeld zijn die betrekking hebben op een grote gebeurtenis of waarbij veel mensen betrokken zijn. Bij de andere universiteiten komt dit wel voor. Zij hebben wel berichten die betrekking hebben op een deel van de bevolking, zoals de Rijksuniversiteit Groningen, die twee persberichten over de OBZ-tarieven schrijft, of de Universiteit van Amsterdam, die over werknemers schrijft met lage lonen dat die er steeds meer bijkomen en de Vrije Universiteit van Amsterdam een persbericht verstuurde over banken die in het gareel moeten lopen. Dit heeft allemaal betrekking op een groot deel van de Nederlandse bevolking en een groot deel van de bevolking is betrokken bij deze gebeurtenissen. De Universiteit van Tilburg heeft meerdere van deze berichten. Hierbij hebben vier van de zes berichten nieuwswaardigheid omdat het geldt voor een groot deel van de bevolking, dit heeft invloed op veel mensen of de gebeurtenis is wereldwijd. Dit is in
80
Master Thesis Amanda Wigboldus
dit onderzoek niet de belangrijkste factor, maar deze nieuwswaardigheid heeft wel veel invloed of het persbericht bewerkt wordt tot nieuwsbericht. De belangrijkste factor van nieuwswaardigheid is toch wel dat het nieuwsbericht verrassend moet zijn. Twaalf van de zestien nieuwsberichten zijn nieuwswaardig omdat hier een verrassingselement in zit. Deze berichten bevatten delen die verrassend zijn, omdat men zou verwachten dat het anders was of delen die zelfs schokkend zijn. Maar er zijn nog twee belangrijke factoren waardoor persberichten daadwerkelijk het nieuws kunnen bereiken. Dit zijn de berichten waarin elite personen of organisaties aan het woord komen of genoemd worden en uiteraard slecht nieuws. Slecht nieuws blijft altijd interessant. De Erasmus Universiteit heeft wel veel berichten waarin elite personen voorkomen, er is maar één persbericht opgenomen die slecht nieuws presenteert in Trouw en de Metro. De overige factoren komen over het algemeen weinig voor in de gekoppelde persberichten. Goed nieuws en entertainment zijn bijna niet terug te vinden. Tot slot komen populaire of beroemde personen bijna niet terug in de gekoppelde nieuwsberichten, dit zou alleen kunnen als het een politicus is die heel Nederland zou kennen, zoals bij de Vrije Universiteit Gerrit Zalm. Wanneer er meerdere factoren in een persbericht voorkomen wordt deze sneller opgenomen in een nieuwsbericht. De Universiteit van Tilburg doet het zeer goed met het versturen van persberichten. In deze persberichten komen vaak meerdere factoren terug die belangrijk zijn voor de nieuwswaardigheid. Wat opvallend is bij de Universiteit van Tilburg dat zij vaak een goede inleiding schrijven. Deze wordt ook het meest terug gevonden in de kranten. Twee persberichten komen wel terug in drie kranten. Toch zijn deze persberichten allemaal te lang, want de journalisten halen grote delen tekst weg die zij niet publiceren. Bij de Universiteit van Tilburg zijn er meer persberichten gepubliceerd dan van de Erasmus Universiteit. Het eerste persbericht: „Oudere werknemer gebaat bij flexibeler arbeidsmarkt‟ is alleen opgenomen in Algemeen Dagblad. Het tweede persbericht: „Een slimme meid houdt haar meisjesnaam‟ wordt een maand nadat het verstuurd is gepubliceerd in NRC Handelsblad. Persbericht drie: „Vrijdag geen goede slecht-nieuwsdag meer op de beurs‟ wordt kort opgenomen in de Sp!ts. Het persbericht „Harald Benink benoemd tot hoogleraar Banking and finance in Tilburg‟ wordt in de Personalia van het Financieel Dagblad in het kort opgenomen. Het vijfde 81
Master Thesis Amanda Wigboldus
persbericht: „Financieel directeuren: wereldeconomie komt weer op gang‟ wordt in drie verschillende landelijke kranten gepubliceerd, in De Telegraaf, Trouw en NRC Handelsblad. Het laatste persbericht wordt ook in drie kranten gepubliceerd. De Volkskrant publiceert bijna het hele persbericht en voegt hier nog meer informatie aan toe, Trouw en het Financieel Dagblad publiceren het persbericht: „Topsalaris ziekenhuisdirectie wegens laksheid raad van toezicht‟ in het kort. Bij de Universiteit van Amsterdam wordt er één persbericht gepubliceerd. Het persbericht: „Aantal laagbetaalde werknemers groeit, terwijl opleidingsniveau stijgt‟ wordt in totaal drie keer in Trouw gepubliceerd met de laatste twee krantenberichten extra achtergrondinformatie en nieuwe informatie, het eerste krantenbericht is echt overgenomen uit het persbericht de andere nieuwsberichten zijn meer ontstaan door een interview. Daarnaast wordt dit persbericht ook als nieuwsbericht in het Financieel Dagblad en de Volkskrant gepubliceerd. De Vrije Universiteit van Amsterdam heeft drie gepubliceerde persberichten. Het eerste persbericht: „Peter Eimers hoogleraar Auditing aan de Vrije Universiteit’ komt heel kort terug in een artikel „Personalia‟ van het Financieel Dagblad. Het tweede persbericht: „Crisis op Financiële markten thema Dies Natalis VU’ wordt gepubliceerd in NRC Handelsblad. Het derde persbericht: „Beste methode om banken in het gareel te krijgen’ wordt gepubliceerd in zowel NRC Handelsblad als in de Volkskrant. Alle persberichten worden door de journalist ingekort. Er worden twee persberichten bij de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd. Het persbericht „Woonlasten 218 euro hoger‟ komt in drie kranten voor, in de Metro, de Volkskrant en het Algemeen Dagblad. Het andere persbericht „Grote verschillen in ontwikkelingen OBZ-tarieven‟ is alleen in Trouw gepubliceerd. Deze gepubliceerde persberichten zijn sterk ingekort. Uit deze gegevens kan opgemaakt worden dat veel persberichten niet verwerkt worden tot krantenberichten en als ze verwerkt worden dan zijn het maar kleine delen die gebruikt worden, Het is daarom belangrijk om in de persberichten niet te veel tekst te schrijven, want alle persberichten worden ingekort. Wel is het belangrijk om de factoren elite personen, verrassing, slecht nieuws en de grootte van de gebeurtenis van nieuwswaardigheid terug te laten komen in de persberichten. Hierdoor bestaat de kans dat een persbericht eerder gepubliceerd wordt als nieuwsbericht. Nu de resultaten van de kwantitatieve en kwalitatieve inhoudsanalyse gepresenteerd zijn kan er een conclusie getrokken worden om de centrale hoofdvraag te beantwoorden. 82
Master Thesis Amanda Wigboldus
7 Conclusie Deze thesis tracht middels een kwantitatieve en kwalitatieve analyse antwoord te geven op de vraag:
Hoe frequent komt de Erasmus Universiteit voor in de landelijke kranten met betrekking tot de vakgebieden economie en bedrijfskunde in verhouding tot andere Nederlandse universiteiten in de periode van begin 2008 tot en met eind 2009 en wat is hierbij het verband met het aantal verstuurde persberichten van een universiteit?
In dit hoofdstuk zullen de belangrijkste waarnemingen uit het onderzoek aan bod komen en gekoppeld worden aan het eerder genoemde theoretisch kader. Er is op basis van de resultaten per hoofdstuk een conclusie geschreven. Hierbij wordt er eerst een terugkoppeling naar de theorie gemaakt, waarna deze ondersteund of weerlegd wordt. Eerst wordt er een conclusie getrokken van de kwantitatieve analyse, over het aantal nieuwspublicaties van universiteiten in kranten, vervolgens over de persberichten, waarna de koppeling tussen de pers- en nieuwsbichten gemaakt wordt. Tot slot wordt er een conclusie getrokken over de kwalitatieve inhoudsanalyse bij de geselecteerde krantenberichten.
7.1 Krantenberichten Niemand kan ontkennen dat journalisten machtige vormers zijn van de publieke opinie en perceptie (Gurton, 1998 p.5). Journalisten zijn kritisch in het helpen van consumenten met het maken van beslissingen en keuzes. Ze kunnen je product maken of breken bij de meningsvorming van een doelgroep (Gurton, 1998). Het is daarom belangrijk om een goed contact te onderhouden met journalisten en redacteuren om zo in de krant te verschijnen. Voor een universiteit is dit de basis van wetenschapscommunicatie en wetenschapspopularisering (Willems & Woudstra, 1993). Het nut van maatschappelijk publiceren van wetenschappelijke onderzoeken, ook wel „het 83
Master Thesis Amanda Wigboldus
populariseren van de wetenschap‟ genoemd, is dat de maatschappij kennis kan vernemen van nieuwe onderzoeken en informatie. Doordat het algemene publiek deze kennis kan opnemen, blijft de maatschappij goed geïnformeerd en kan zo goed mogelijk blijven functioneren. Universiteiten hebben belang bij wetenschapspopularisering, omdat hierdoor de onderzoeken die uitgevoerd worden, gepromoot kunnen bij het algemene publiek. Op deze manier kunnen ze extra subsidies vergaren, studenten werven en hun naamsbekendheid vergroten, omdat door middel van persaandacht de maatschappelijke zichtbaarheid vergroot wordt. Het is daarom belangrijk dat de Erasmus Universiteit op het gebied van economie en bedrijfskunde goed vertegenwoordigd is in de media. De veronderstelling van de stafafdeling Marketing en Communicatie van de Erasmus Universiteit is dat de Erasmus Universiteit met bedrijfskunde en economie minder naar voren komt in de media dan andere universiteiten, maar dat de Erasmus Universiteit als geheel wel frequent voorkomt in de media. Deze gehele veronderstelling kan weerlegd worden, omdat de Erasmus Universiteit op het gebied van economie en bedrijfskunde het meest voorkomt in de landelijke dagbladen. Per krant zijn er wel grote verschillen. Niet in iedere krant komt de Erasmus Universiteit veel voor in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009. De Erasmus Universiteit scoort heel goed met het aantal nieuwspublicaties in de Metro en in het Financieel Dagblad. Het Financieel Dagblad is hierbij een hele belangrijke krant, in veel publicaties moet de naam van de universiteit genoemd worden, omdat deze krant een belangrijke krant is op financieel en economisch gebied. Bakker & Scholten (2009 p.22) stellen dat dit een gespecialiseerd dagblad is. In de landelijke kranten de Metro en het Financieel Dagblad heeft de Erasmus Universiteit bijna twee keer zoveel publicaties dan alle andere universiteiten. In De Telegraaf komt de Erasmus Universiteit net iets meer voor dan de Universiteit van Tilburg en in de Volkskrant is het aantal nieuwspublicaties gelijk op het gebied van economie en bedrijfskunde. In de Sp!ts heeft de Erasmus Universiteit bijna de helft minder publicaties dan de Universiteit van Tilburg. Wat opvallend is dat de Erasmus Universiteit het slechter doet in de Rotterdamse kranten. De Erasmus Universiteit heeft minder krantenberichten in het NRC Handelsblad dan de Universiteit van Tilburg. Daarnaast heeft de Erasmus Universiteit in Algemeen Dagblad minder publicaties dan de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Amsterdam.
84
Master Thesis Amanda Wigboldus
Hiermee wordt de veronderstelling van de stafafdeling Marketing en Communicatie, dat de afstand van een universiteit tot de mediaproduct belangrijk is, weerlegd. De afstand van een universiteit tot de krant is in het geval van de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Universiteit van Tilburg niet van belang en heeft geen invloed op het aantal keren dat een universiteit in een krant komt. Daarnaast worden er veel oraties van hoogleraren bezocht op de Erasmus Universiteit en de Universiteit van Tilburg, pas naar aanleiding van de bezochte oratie wordt een nieuwsbericht geschreven en de afstand speelt hierbij geen rol. Bij de Vrije Universiteit van Amsterdam gaat deze veronderstelling ook niet helemaal op, want zij komen niet heel veel meer in het nieuws omdat ze dicht bij de meeste landelijke kranten gelokaliseerd zijn. Deze veronderstelling dat de afstand een belangrijke rol speelt kan daartegenover wel opgaan voor de Universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen. De Rijksuniversiteit Groningen komt zeer weinig voor in de landelijke kranten. Tussen de universiteit en de mediaproducenten is de grootste afstand, in tegenstelling tot alle andere universiteiten. Daartegenover kan bij de Universiteit van Amsterdam, waarbij geen grote afstand aanwezig is, geconcludeerd worden dat de afstand bij deze universiteit een positieve invloed heeft. Ondanks dat zij heel weinig persberichten versturen, komen zij in verhouding tot de andere universiteiten wel veel voor in de landelijke geselecteerde kranten. Het is daarom belangrijk om door te gaan met de conclusies over de persberichten.
7.2 Persberichten Het versturen van persberichten is belangrijk voor een universiteit. Dit is een onderdeel van marketingcommunicatie. Volgens Erjavec (2004) zijn dit twee verschillende redenen waarom het belangrijk is om aan marketingcommunicatie te doen: (1) om (goede) publiciteit voor de organisatie te verkrijgen en (2) daarnaast is het belangrijk dat een organisatie aandacht genereert voor nieuwe of verbeterde producten en diensten. Voor een universiteit geldt dit ook, die wil positieve publiciteit voor de organisatie, de universiteit, en aandacht voor de wetenschap (onderzoekers en onderzoeken) wat er op de universiteit uitgevoerd wordt. Het is daarom belangrijk om een vorm van marketingcommunicatie toe te passen. 85
Master Thesis Amanda Wigboldus
Een belangrijke vorm van marketingcommunicatie is het versturen van persberichten. Persberichten worden door organisaties naar de mediacontacten gestuurd in de hoop dat de journalist de informatie uit het persbericht verwerkt tot een nieuwsbericht, waarna het nieuwsbericht het Nederlandse publiek bereikt (Jacobs, 1999; Pander Maat, 2008). Op deze manier wordt er aan de 3 Rmarketingmix gewerkt, reputatie, relatie en ruil (Poll, 1993). Pander Maat (2008) en Van Gorp (2007) stellen dat er getracht wordt door middel van persberichten om de organisatie in een goed daglicht te stellen. Hierbij wordt dus aan de reputatie van een organisatie gewerkt. De bedoeling van persberichten is voornamelijk ook om de organisatie in een goed daglicht te plaatsen of om de reputatie te verbeteren om op deze manier nieuwe relaties tot stand te brengen. Wanneer er goede relaties zijn, kan er een vorm van ruil ontstaan. Een goede relatie met een journalist kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat een organisatie meer in de media komt. Het is daarom belangrijk om veel goede persberichten te versturen. Het versturen van persberichten is belangrijk voor alle organisaties, dus ook voor een universiteit. De stafafdeling Marketing en Communicatie is in de veronderstelling dat de Erasmus Universiteit wel meer persberichten verstuurt op het gebied van economie en bedrijfskunde, dan andere universiteiten, en wilde graag onderzocht hebben of dat ook zo is, omdat het een hele belangrijke vorm van marketingcommunicatie is. Eerst wordt er gekeken hoeveel perberichten de universiteiten in totaal versturen. Over het algemeen verstuurde de Erasmus Universiteit in totaal de meeste persberichten, 36,76 procent van het totaal aantal verstuurde persberichten door universiteiten, daarna de Universiteit van Tilburg met 26,08 procent, gevolgd door de Rijksuniversiteit Groningen met 18,47 procent, Vrije Universiteit van Amsterdam heeft 13,86 procent en tot slot de Universiteit van Amsterdam met 4,83 procent. Maar het is belangrijk om te kijken hoe dit op het gebied van economie en bedrijfskunde is, omdat de universiteit van oudsher uit deze vakgebieden is ontstaan en omdat er dan een afbakening in het onderzoek gemaakt kon worden. Wanneer er naar het aantal persberichten gekeken wordt, die alleen over economie en bedrijfskunde gaan, dan veranderd het beeld dat onstaan is door alle persberichten te verzamelen. Wanneer de persberichten van economie en bedrijfskunde geselecteerd worden is het een ander verhaal. De volgorde blijft hetzelfde als hierboven opgenoemd, maar de percentages veranderen sterk. De 86
Master Thesis Amanda Wigboldus
Erasmus Universiteit verstuurt bijna twee keer zoveel persberichten over economie en bedrijfskunde, 57,19 procent van het totaal aantal verstuurde persberichten over economie en bedrijfskunde van universiteiten, dan de Universiteit van Tilburg met 30,35 procent. De Rijksuniversiteit Groningen heeft 5,75 procent, gevolgd door de Vrije Universiteit van Amsterdam met 4,15 procent en tot slot de Universiteit van Amsterdam met 2,56 procent. De Universiteit van Amsterdam verstuurde bijna helemaal geen persberichten over economie of bedrijfskunde. Toch wil dit niet altijd zeggen dat zij hierdoor niet met betrekking tot economie of bedrijfskunde in de krant verschijnen.
7.3 Koppeling van pers- en nieuwsberichten Er zijn vele onderzoeken gedaan naar hoeveel persberichten er daadwerkelijk in de media verschijnen, maar er is hierover een verdeelde mening. Uit het onderzoek van Van der Maas (1991) komt een sombere uitkomst. Hieruit komt naar voren dat slechts één op de vijf persberichten gebruikt wordt door de media. Dit betekent dat 80 procent van de persberichten in de prullenbak van de journalist beland. Deze conclusie is nog redelijk positief, dit kan ook nog minder zijn. Er zijn verscheidene adviseurs die uitspraken doen op basis van schattingen. Deze schattingen zijn weliswaar niet op basis van onderzoek, maar veel adviseurs zijn het hiermee eens. Mies (2002) stelt dat de kans dat een journalist een persbericht niet plaatst, 95 procent is. Dit betekent dat er een kans van 95 procent is dat de journalist geen gebruik maakt van het persbericht. Daarnaast zijn de schattingen van journalisten zelf nog somberder: volgens sommige journalisten zou zelfs 99 procent van de persberichten niet gebruikt worden (Mies, 2002 p.105). Bij de persberichten verstuurd door universiteiten kan dit ook het geval zijn. Van de Erasmus Universiteit zijn er maar vier persberichten terug te vinden in de landelijke kranten. De Universiteit van Tilburg heeft in verhouding minder persberichten verstuurd dan de Erasmus Universiteit, maar zij hebben zes publicaties in kranten die terug te koppelen zijn aan de verstuurde persberichten. Bij de Universiteit van Amsterdam is bijna één van de vier persberichten terug te vinden in een landelijke krant. Zij hebben ook maar heel weinig persberichten verstuurd, maar hebben wel drie berichten die daadwerkelijk gepubliceerd zijn. De Vrije Universiteit 87
Master Thesis Amanda Wigboldus
heeft in totaal maar één gepubliceerd persbericht en de Rijksuniversiteit Groningen heeft er twee. Dit betekent dat, van de 313 verstuurde persberichten, er in totaal maar 16 opgenomen zijn in krantenberichten, dit betekent dat in 94,98 procent van de gevallen de tekst van een nieuwspublicatie in de krant niet is afgeleid van een persbericht. Hiermee wordt de stelling van Mies (2002) ondersteund. Het wil dus zeggen, dat heel veel mediapublicaties niet tot stand komen door alleen persberichten. In de inleiding van dit onderzoek is een artikel van Fiers (13 september 2007) aangehaald. Ook Bovenberg stelt in dit artikel: “Een persbericht uitdoen, dat werkt vaak niet.” (Fiers, 13 september 2007). Wanneer er naar de verhouding gekeken wordt tussen het aantal verstuurde persberichten en nieuwspublicaties dan is te zien dat het niet altijd belangrijk is dat er persberichten verstuurd worden. De Universiteit van Amsterdam verstuurt heel weinig persberichten over economie en bedrijfskunde, maar in de krant komen zij veel voor bij de nieuwspublicaties over economie en bedrijfskunde. Daarnaast verstuurde de Vrije Universiteit van Amsterdam ook minder persberichten dan dat zij daadwerkelijk voorkomen in de nieuwsberichten. De Rijksuniversiteit Groningen verstuurde niet veel persberichten over economie en bedrijfskunde en komt ook niet heel veel voor in de geselecteerde krantenpublicaties. Het aantal persberichten van de Erasmus Universiteit ligt heel erg hoog, daar tegenover hebben zij in verhouding minder nieuwspublicaties. Dit is ook het geval bij de Universiteit van Tilburg, zij hebben veel persberichten verstuurd, maar in verhouding minder krantenberichten waarin zij voorkomen. Toch is het niet zo dat het versturen van persberichten helemaal geen nut heeft. Wanneer er een test uitgevoerd wordt om te kijken of er samenhang is tussen pers- en krantenberichten dan kan komt uit de test dat verband tussen het aantal geplaatste krantenberichten over economie en bedrijfskunde en het aantal verstuurde persberichten over economie en bedrijfskunde redelijk samenhangt. Er kan met 99 procent zekerheid gesteld worden dat de variabele „aantal verstuurde persberichten‟ en „ aantal krantenberichten‟ positief met elkaar correleren. Dit betekent, dat wanneer er een stijging is in het aantal persberichten, er ook een stijging moet zijn in het aantal krantenberichten waarin een universiteit voorkomt over economie of bedrijfskunde. Dit wil dus aangeven dat er doormiddel van het versturen van persberichten wel degelijk mediadruk uitgeoefend wordt. Maar dat veel 88
Master Thesis Amanda Wigboldus
krantenberichten niet alleen gebaseerd zijn op de verstuurde persberichten, want er zijn weinig persberichten daadwerkelijk overgenomen wanneer we naar de gepubliceerde persberichten kijken.
7.4 Gepubliceerde persberichten
Deze conclusie bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt het overnemen van de persberichten naar nieuwsberichten besproken en vervolgens wordt er een korte conclusie weergegeven over de nieuwswaarde die een bericht heeft.
7.4.1 Verschil tussen pers- en nieuwsberichten
Tussen pers- en nieuwsberichten is er vaak sprake van een conflict en daarom wil het niet altijd zo zijn dat de journalist een persbericht één op één overneemt. Pander Maat (2007; 2008) concludeert dat er tussen een persbericht en een nieuwsbericht sprake is van een genreconflict. Een genreconflict kan vóórkomen als de eisen van verschillende genres met elkaar in conflict komen. Het gevolg van dit conflict is dat de verschillende genres, persberichten en nieuwsberichten niet in beide documenten gebruikt kunnen worden. Het genreconflict tussen de pers- en nieuwsberichten wordt volgens Pander Maat (2007; 2008) veroorzaakt doordat de twee verschillende berichten verscheidene functies hebben. Dit kan bijvoorbeeld het overtuigen of informeren zijn, een journalist informeert het publiek en een organisatie kan, wil het publiek overtuigen. Daarnaast kan het persbericht een andere doelgroep hebben, het persbericht is geschreven voor de journalisten, maar niet zozeer voor het Nederlandse publiek. Het einddoel van een persbericht is wel het informeren van het Nederlandse publiek, maar in eerste instantie is het doel van het persberichten om de journalist te informeren en over te halen om een nieuwsbericht te maken van het persbericht. Daarom geven persberichten vaak subjectieve informatie weer van het nieuwsfeit in het voordeel van de organisatie, maar er wordt van de journalist verwacht dat hij of zij het nieuws objectief naar het Nederlandse publiek brengt, hierin vindt een conflict plaats.
89
Master Thesis Amanda Wigboldus
In veel gevallen past de journalist in de meeste gevallen het taalgebruik aan, zodat het niet wervend maar objectief is en formeel taalgebruik en jargon moet vermeden worden. Volgens Pander Maat (2008) is het verhogen van de leesbaarheid het belangrijkste motief achter de transformaties (het omzetten van een pers- naar nieuwsbericht) die hij op zinsniveau vindt. Pander Maat (2008) en De Jong en Verhoeven (2007) stellen dat dit nodig is om de leesbaarheid te vergroten, er wordt dan op zinsniveau informatie verwijderd, vervangen en toegevoegd. In sommige gevallen moet er nog achtergrondinformatie aan het bericht toegevoegd worden om het nieuwsbericht nog begrijpelijker te maken. Hierdoor kan het Nederlandse publiek het nieuwsbericht in een context plaatsen. Daarnaast moet de nieuwswaarde benadrukt worden in een nieuwsbericht, wanneer dit niet het geval is in een persbericht, moet de journalist informatie benadrukken of informatie toevoegen aan het persbericht. Veel gepubliceerde persberichten van universiteiten zijn aangepast door de journalisten. Geen enkel persbericht is één op één overgenomen, of er is informatie verwijderd of toegevoegd. Bij alle persberichten is hier sprake van. In de meeste gevallen worden de persberichten sterk verkort en soms worden er maar enkele delen uit het persbericht gebruikt in het nieuwsbericht. Toch hebben de pers- en krantenberichten wel dezelfde nieuwswaarde.
7.4.2 Nieuwswaarde van gepubliceerde persberichten
Volgens Paletz en Entman (1981 p.10) roepen journalisten vier elementen aan, voor de uitleg van de inhoud voor hun publicaties en programma‟s waarop het nieuws is gebaseerd. De doeleinden van journalisten zijn: (1) Om het publiek te informeren over belangrijke gebeurtenissen van die dag, (2) Om verslag uit te brengen van de acties van machtige personen of organisaties, (3) Om kritisch deze acties te toetsen en (4) Om ervoor te zorgen dat deze machten (personen of organisaties) publieke verantwoording afleggen voor hun acties en daden. Journalisten zitten vaak achter een hype aan om deze doeleinden te verwezenlijken en zijn opzoek naar onderwerpen die nieuwswaarde hebben. Harcup en O‟neill (2001 p.279) stellen dat de volgende zeven factoren invloed hebben op de nieuwswaarde:
90
Master Thesis Amanda Wigboldus
1) Elitepersonen 2) Populaire of beroemde personen 3) Entertainment 4) Verrassing 5) Slecht nieuws 6) Goed nieuws 7) Grootte van gebeurtenis
De belangrijkste factor van nieuwswaardigheid, wat terug te vinden is in de gepubliceerde persberichten is, dat het nieuwsbericht verrassend moet zijn. Twaalf van de zestien nieuwsberichten zijn nieuwswaardig omdat hier een verrassingselement in zit. Deze berichten bevatten onderdelen welke als verrassend beschouwd kunnen worden. Bij deze nieuwsberichten zou men verwachten dat het anders was of onderdelen die zelfs schokkend kunnen zijn. Naast het verrassingselement zijn er nog drie belangrijke factoren waardoor enkele persberichten daadwerkelijk het nieuws bereiken. Dit zijn de berichten waarin elite personen of organisaties aan het woord komen. Van de zestien persberichten kunnen er negen onder deze nieuwswaarde factor vallen. Elite personen of organisaties hebben vaak veel inspraak op de maatschappij waardoor dit een hele belangrijke nieuwswaarde is. Dit is ook het geval bij slecht nieuws. Er zijn ook negen persberichten waarin deze nieuwswaarde naar voren komt. Slecht nieuws blijft altijd interessant, vooral de economische crisis en zaken betreffende fouten die gemaakt worden in de maatschappij. Tot slot is de grootte van de gebeurtenis heel belangrijk. Van de zestien berichten komen er acht persberichten terug die deze nieuwswaarde bezitten. Deze nieuwsberichten hebben betrekking op onderwerpen die belangrijk zijn voor de hele maatschappij of zelfs wereldeconomie. De overige nieuwswaarden van Harcup en O‟neill (2001 p.279) komen veel minder terug in de zestien persberichten. Het is echter verder onduidelijk waarom veel persberichten niet gepubliceerd worden. Er zijn van de 313 persberichten maar zestien persberichten gepubliceerd in kranten. Er moet daarom nader onderzoek gedaan worden naar de niet gepubliceerde persberichten, wat besproken wordt in de discussie en aanbeveling.
91
Master Thesis Amanda Wigboldus
8 Discussie en aanbevelingen In deze discussie en aanbeveling wordt een weergave gegeven voor vervolgonderzoek. Wat nog van belang kan zijn om een beter inzicht te krijgen in persberichten die omgezet worden naar nieuwsberichten. Daarnaast wordt er ook een aanbeveling geschreven wat de Erasmus universiteit kan verbeteren op het gebied van nieuwspublicaties in landelijke kranten. Deze discussie wordt daarom opgesplitst in vier onderdelen. De eerste drie zijn aanbevelingen voor vervolg onderzoek, waarna er een aanbeveling voor de Erasmus Universiteit beschreven staat.
8.1 Niet opgenomen persberichten
Er is gebleken dat er veel persberichten niet opgenomen zijn in krantenpublicaties. Wat hiervoor de reden is, kan niet beantwoord worden met dit onderzoek. Waarschijnlijk kan een journalist niet altijd de nieuwswaardigheid terug vinden in de verstuurde persberichten, waardoor de persberichten niet opgenomen worden. Daarnaast zeggen Servaes en Tonnaer (1992) dat er twee verschillende soorten nieuws (1) hard news en (2) soft news zijn. Onder hard news vallen onderwerpen zoals economie, politiek en oorlog en bij soft news bedoelen Servaes en Tonnaer (1992) nieuwsberichten over bijvoorbeeld kunst, entertainment en sport. Soft news leest over het algemeen gemakkelijker dan hard news wat veel zwaardere onderwerpen bevat (Servaes & Tonnaer, 1992). Sommige kranten publiceren dan ook meer soft news dan hard news, waardoor een persbericht over economie ook minder snel opgenomen wordt in de landelijke kranten. Maar er kunnen meer factoren een belangrijke rol spelen bij het niet verwerken van persberichten. In de inleiding is het artikel van Fiers (2007) aangehaald. Hierin staat dat Bovenberg van de Universiteit van Tilburg een eigen netwerk opgebouwd heeft met een aantal journalisten. Bovenberg stelt in het artikel: “Dan weet je wat je aan ze hebt. En, als jij eens wat nieuws hebt, kun je ze gewoon bellen. Een persbericht uitdoen, dat werkt vaak niet.” (Fiers, 13 september 2007). Met dit onderzoek wordt de stelling van Bovenberg deels ondersteund, er zijn wel meer krantenpublicaties 92
Master Thesis Amanda Wigboldus
wanneer een universiteit meer persberichten verstuurd, maar er zijn maar weinig nieuwspublicaties overgenomen uit een persbericht. De journalisten blijven uiteindelijk gatekeepers en zij bepalen wat wel en geen nieuws is. Volgens Gurton (1998) kunnen er een aantal verschillende oorzaken zijn voor het niet verwerken van persberichten tot nieuwsberichten. In vele gevallen zal (1) Het persbericht is niet relevant zijn voor de journalist, de publicatie of het programma of (2) Het persbericht is in die bepaalde week niet relevant genoeg. Hierdoor worden sommige persberichten helemaal niet of pas later gepubliceerd in kranten. (3) Er zijn andere interessantere berichten, waardoor veel persberichten, die verstuurd zijn door de universiteiten, niet interessant genoeg zijn. Tijdens de economische crisis was wel een verhoogd aantal krantenpublicaties te zien, maar hierin waren voornamelijk citaten en korte stukjes tekst van de hoogleraren verwerkt. Deze zijn dan vaak ontstaan door het contact tussen de wetenschapper en de journalist. Dit is ook een reden waarom het van belang is om het contact tussen de journalist en wetenschapper te onderzoeken. Het vierde argument van Gurton (1998) is (4) Het persbericht trekt niet de aandacht van de journalist. Een journalist ontvangt vele persberichten, er zijn daarom ook veel concurrenten van een universiteit, niet alleen universiteiten onder elkaar zijn concurrenten, maar alle andere organisaties willen de aandacht van de journalist trekken. En tot slot kan (5) De kwestie/ het onderwerp niet voldoende duidelijk zijn. Bij de persberichten van de universiteiten kan dit ook van toepassing zijn. Het is belangrijk om dit in een volgend onderzoek nader te onderzoeken. Waarom zijn er van de 313 persberichten maar zestien daadwerkelijk overgenomen naar een nieuwsbericht? Hierbij moet onderzocht worden wat de oorzaak kan zijn dat al deze persberichten in de prullenbak van de journalist zijn beland. Komt dit doordat journalisten liever contact hebben met de wetenschapper?
8.2 Contact tussen de pers en wetenschapper De persoonlijke benadering tussen journalisten en wetenschappers speelt een hele belangrijke rol in de nieuwsselectie van een landelijke krant. Hierbij zijn er volgens Gurton (1998) vijf aspecten waaraan een organisatie, in dit geval een hoogleraar, moet voldoen om een goed contact te hebben met de journalist. De 93
Master Thesis Amanda Wigboldus
organisatie moet: (1) betrouwbaar zijn, (2) beschikbaar zijn, (3) citeerbaar zijn, (4) controversieel en eigenzinnig zijn en (5) openhartig en eerlijk zijn, wanneer er niets te melden is dan mag dit ook gezegd worden. Een hoogleraar mag daarom ook een journalist opbellen. Veel nieuwsberichten zijn daarom ook voortgekomen uit interviews met hoogleraren of opiniestukken en columns, geschreven door hoogleraren. Er kan met dit onderzoek niet aangeven worden op welke manier en waardoor dit contact gevormd wordt. De relatie tussen de journalist en wetenschapper kan gebaseerd zijn op de politieke of religieuze achtergrond van zowel de wetenschapper als de journalist, redacteur of medium. Het kan daardoor voorkomen dat sommige contacten tot stand komen doordat de wetenschapper en de journalist dezelfde achtergrond hebben. Hiervoor moet er een vervolg onderzoek opgesteld worden naar de achtergrond van het medium en de wetenschappers van een universiteit, omdat het in dit onderzoek niet in kaart is gebracht. Niet alleen de wetenschappers hebben een bepaalde achtergrond. In Nederland zijn verschillende onafhankelijke en pluriforme mediavoorzieningen, zo ook bij de voorziening van nieuws. Het Nederlandse medialandschap is in de jaren zestig ontstaan uit de verzuiling. Bepaalde omroepen en kranten vertegenwoordigden toen een specifieke zuil, waarin alsnog gewerkt kan worden door de journalisten. Daarnaast heeft een krant vaak een specifieke doelgroep waar ook rekening mee gehouden moet worden bij het produceren van krantenberichten (Gurton, 1998). Wanneer dit onderzocht is, kan er een antwoord gegeven worden hoe het contact tussen de journalisten en wetenschappers ontstaat. Ook moet er hierbij meer onderzoek verricht worden waarom veel persberichten niet opgenomen worden in de media, dit kan doormiddel van het interviewen van journalisten en redacteuren. Daarnaast is het ook belangrijk om het onderzoek uit te voeren bij verschillende vormen van media.
8.3 Andere vormen van media In het theoretisch kader wordt een onderzoek van het mediagebruik weergegeven. Hierin wordt gesteld dat het mediaconsumptiepatroon van verschillende leeftijdsgroepen sterk verschilt. Dit kan natuurlijk ook terugkomen in het nieuwsgebruik van verschillende leeftijdsgroepen in Nederland zoals Veldkamp 94
Master Thesis Amanda Wigboldus
(Mediamonitor, 2008) aangeeft. Er zijn drie verschillende generaties te onderscheiden: (1) de eerste groep bestaat uit de jonge „internetgeneratie‟, (2) de tweede groep is iets ouder, de „televisiegeneratie‟ en tot slot is er (3) de oudste groep, de „dagbladgeneratie‟ welke over het algemeen opgegroeid is met een dagblad, welke betaald werd, en de radio als enige actuele medium. Maar in dit onderzoek zijn alleen de landelijke dagbladen onderzocht, het is daarom door de verschillende generaties ook belangrijk om meerdere vormen van media te onderzoeken. Het Nederlandse publiek maakt immers gebruik van meerdere nieuwstitels (Mediamonitor, 2008). Het is daarom belangrijk om naast dit onderzoek, het onderzoek ook uit te voeren bij de televisie, de radio en het internet. Dan wordt er niet alleen een inzicht gegeven hoe de Erasmus Universiteit in de nieuwsberichten van kranten scoort, maar ook in andere vormen van media.
8.4 Aanbeveling voor de Erasmus Universiteit Rotterdam
Voor de landelijke kranten geldt dat De Erasmus Universiteit heel goed scoort met het aantal nieuwspublicaties in de Metro, in het Financieel Dagblad en in De Telegraaf komt de Erasmus Universiteit ook iets meer voor dan de andere universiteiten. Wel zou de Erasmus Universiteit meer aandacht kunnen besteden aan de Volkskrant, want hier is het aantal nieuwspublicaties gelijk op het gebied van economie en bedrijfskunde aan de Universiteit van Amsterdam. In de Sp!ts heeft de Erasmus Universiteit bijna de helft minder publicaties dan de Universiteit van Tilburg. Het is daarom belangrijk dat de hoogleraren van de Erasmus Universiteit de contacten met de Sp!ts verbeteren, want de Universiteit van Tilburg heeft bijna twee keer meer berichten in deze krant. Daarnaast moet de Erasmus Universiteit ook de contacten met de Rotterdamse kranten verbeteren. De Erasmus Universiteit heeft minder krantenberichten in NRC Handelsblad dan de Universiteit van Tilburg en de Erasmus Universiteit heeft in Algemeen Dagblad zelfs minder publicaties dan de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Amsterdam. Dit terwijl de krant uit Rotterdam komt. Het is daarom belangrijk voor de Erasmus Universiteit om de contacten met sommige landelijke kranten te verbeteren om nog meer in het nieuws te komen.
95
Master Thesis Amanda Wigboldus
Referenties Bakker, P., & Scholten, O. 2009. Communicatiekaart van Nederland. Amsterdam: Uitgeverij Kluwer.
Bedrijfsfonds voor de Pers. 2004. Van vangnet naar springplank. Den Haag: Bedrijfsfonds voor de Pers.
Bell, A. 1991. The language of news media. Oxford: Basil Blackwell. BNR. BNR Nieuwsradio. http://www.bnr.nl/over-bnr/bnrnieuwsradio, geraadpleegd op 16 maart 2010.
Croteau, D. & Hoynes, W. 2003. Media Society (3). Thousand Oaks: Pine Forge Press, 16-25.
Edwards, L. 2009. Public relations origins: definitions and history. In: R. Tench, & L. Yeomans, (ed). Exploring Public Relations. Harlow Engeland: Pearson Education Limited (2e herz. druk, 1e oorspr. 2006), 3-18.
Erasmus Universiteit Rotterdam http://www.eur.nl/en/eur/historie/, geraadpleegd op 9 maart 2010.
Erjavec, K. 2004. Beyond Advertising and Journalism: Hybrid Promotional News Discourse. Discourse & Society 15 (5), 553-578.
EUR, 2009. Jaarverslag. http://www.eur.nl/fileadmin/ASSETS/smc/EUR_Feiten_en_Cijfers_NL_prf_21j ul09.pdf, geraadpleegd op 16 maart 2010. Fiers, M. 13 september 2007. „Publiek dienen is deel van mijn werk‟. Univers. http://www.uvt.nl/univers/nieuws/0708/04/bovenberg.html, geraadpleegd op 27 februari 2010.
96
Master Thesis Amanda Wigboldus
Financieel Dabblad. Over FD http://fd.nl/service/over-fdmg/2011/05/19/over-fd1, geraadpleegd op 6 mei 2010
Fischer, H. W. 1998. Response to disaster: Fact versus fiction & its perpetuation. The sociology of Disaster. Lanham, Maryland: University Press of America (2 e druk). Gans, H.J. 2004. Deciding what’s news: CBS Evening news, NBC nightly news, Newsweek, and Time. Evanston, Illinois: Northwestern University Press (2 e druk).
Gorp, B. Van 2007. The Constructionist Approach to Framing: Bringing Culture Back In. Journal of Communication 57, 60-78.
Gregory, A. 2009. Management and organization of public relations. In: R. Tench, & L. Yeomans, (ed). Exploring Public Relations. Harlow Engeland: Pearson Education Limited (2e herz. druk, 1e oorspr. 2006), 19-34.
Gurton, A. 1998. Press Here! Managing the media for free publicity. Hertfordshire: Prentice Hall Europe. Harcup, T. & O‟Neill, D. 2001. What is news? Journalism Studies.
Jacobs, G. 1999. Preformulating the News. An Analysis of the Metapragmatics of Press Releases. Amsterdam & Philadelphia: John Benjamins Publishing Company.
Jong, C. De & Verhoeven, L. 2007. Van persbericht naar nieuwsbericht. Een corpusonderzoek naar structuurtransformaties en de motivatie hierachter. Intern onderzoeksverslag. Utrecht: Universiteit Utrecht.
97
Master Thesis Amanda Wigboldus
Lasswell, H.D. 1948. The structure and function of communication in society. Bryson, L. (red.) The Communication of Ideas: a series of addresses. New York: Cooper Square, 37-51.
Mediamonitor, 2008. Nieuwsgebruik (2008). http://www.mediamonitor.nl/content.jsp?objectid=9845, geraadpleegd op 13 april 2010.
Mediamonitor, 2010. Marktaandelen volgens de tijdelijke mediawet. http://www.mediamonitor.nl/content.jsp?objectid=318, geraadpleegd op 8 april 2010.
Maas, A. van der 1991. Het persbericht, voer voor het ronde archief. Alphen aan den Rijn: Zwart & Partners.
Maastricht University, 2008. Jaarverslag. http://www.maastrichtuniversity.nl/web/Main1/OverDeUM/FeitenCijfers/Jaarver slag.htm, geraadpleegd op 8 april 2010.
McQuail, D. & Cuilenburg, J.J. van. 1982. Media en pluriformiteit: een beoordeling van de stand van zaken. Den Haag: Staatsuitgeverij.
McQuail, D. 1992. Media performance. Londen: Sage. Mies, J. 2002. Persberichtenwijzer. Hoe komt uw nieuws in het nieuws? Den Haag: Sdu Uitgevers.
Paletz, D. L. & Entman, R.M. 1981. Media powe politics. New York: The Free Press, Macmillan Publishing.
Pander Maat, H. 2007a. How Promotional Language in Press Releases Is Dealt With by Journalists: Genre Mixing or Genreconflict? Journal of Business Communication 44 (1), 59-95.
98
Master Thesis Amanda Wigboldus
Pander Maat, H. 2008a. Editing and genreconflict: How newspaper journalists clarify and neutralize press release copy. Utrecht: Universiteit Utrecht. Beschikbaar via http://www.let.uu.nl/~Henk.PanderMaat/personal/, geraadpleegd op 27 april 2010.
Pelsmacker, P. De, Geuens, M. & Den Bergh, J. Van 2008. Marketingcommunicatie – derde editie. Amsterdam: Pearson Education Benelux.
Poll, J.E. 1993. Marketing en non-profit: Een contradictie? Deventer: Kluwer
Oosterbaan, W. 1 augustus 2009. Maak wetenschappelijke publicaties openbaar. NRC Handelsblad. http://www.nrc.nl/wetenschap/article2316851.ece/Maak_wetenschappelijke_p ublicaties_openbaar, geraadpleegd op 16 maart 2010.
Radboud Universiteit, 2008. Jaarverslag. http://www.ru.nl/over_de_universiteit/feiten_cijfers/vm/jaarverslag_en/#Jaarver slagen, geraadpleegd op 8 april 2010.
Rijsuniversiteit Groningen, 2008. http://www.rug.nl/Corporate/universiteit/feitenEnCijfers/onderwijs/studentenAa ntallen, geraadpleegd op 8 april 2010.
Schoonman, E. 1997. Persvoorlichting. Alphen aan de Rijn: Samsom BedrijfsInformatie. Shoemaker, P.J. 1991. „A New Gatekeeping Model‟. Social meanings of news. Londen, New Dehli: Sage Publications, p.57-62.
Servaes, J. & Tonnaer, C. 1992. De Nieuwsmarkt. Vorm en Inhoud van de Internationale Berichtgeving. Groningen: Wolters-Noordhoff. Tench, R., D‟Artrey, M. & Fawkes, J. 2009. Role of the public relations practitioner. 99
Master Thesis Amanda Wigboldus
In: R. Tench, & L. Yeomans, (ed). Exploring Public Relations. Harlow Engeland: Pearson Education Limited (2 e herz. druk, 1e oorspr. 2006), 3-18.
Trouw. Trouw nu. http://www.trouw.nl/service/article1847639.ece/Trouw_nu.html, geraadpleegd op 6 mei 2010. Ungerer, F. 2000. News Stories and News Events – A Changing Relationship. In: F. Ungerer (ed.). English Media Texts Past and Present. Amsterdam & Philadelphia: John Benjamins Publishing Company, 177-195.
Universiteit Leiden. www.leidenuniv.nl, geraadpleegd op 8 april 2010.
Universiteit Utrecht, 2008. Jaarverslag. http://www.uu.nl/NL/Universiteitutrecht/Profielenmissie/Documents/Jaarverslag -UU-2008.pdf, geraadpleegd op 8 april 2010.
Universiteit van Amsterdam, 2009. http://www.uva.nl/facts/onderwijs.cfm/A231BF23-1321-B0BE68015A876319BF16, geraadpleegd op 8 april 2010.
Universiteit van Tilburg. http://www.uvt.nl/masterkiezers/daarom/kerncijfers.html, geraadpleegd op 8 april 2010.
Vrije Universiteit Amsterdam, 2008. Jaarverslag. http://www.vu.nl/nl/Images/Jaarverslag%202009_tcm9-106645.pdf, geraadpleegd op 8 april 2010.
Wageningen University. http://www.wageningenuniversity.nl/NL/over/feitencijfers/, geraadpleegd op 8 april 2010.
100
Master Thesis Amanda Wigboldus
Watson, T. & Noble, P. 2007. Evaluating Public Relations. Londen & Philadelphia: Kogan Page (2e druk).
Watson, J. 2008. Media Communication. An Introduction to Theory and Process. Houndsmills/Basingstoke/Hampshire/New York: Palgrave Macmillan ( 3e herz. druk, 1e oorspr. 1998), 142 - 178.
Wester, F. Renckstorf, K. & Scheepers, P. 2006. Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap. Alpen aan de Rijn: Kluwer (2e herz. druk, 1e oorspr. 1995).
Wildenmann, R., & Kaltefleiter, W. 1965. Funktionen der Massenmedien. Frankfurt am Main: Athenäum Verlag.
Willems, J. & Woudstra, E. (red) 1993. Handboek wetenschaps- & technologievoorlichting. Groningen: Martinus Nijhoff Uitgevers.
Wright, C.R. 1960. Functional analysis and mass communication. Public Opinion Quarterly, 24(4), 605-620.
Zahn, H. & Stichting Weten. 2004. Maatschappelijk publiceren door de wetenschap: visie, feiten, meningen: een quick-scan. Amsterdam: Stichting Weten.
101
Master Thesis Amanda Wigboldus
Bijlagen
Bijlage 1: Gekoppelde pers en nieuwsberichten
Erasmus Universiteit koppeling kranten- en persberichten
Persbericht 1: Fiscaal expert Leo Stevens kroonlid SER Prof. Leo Stevens, emeritus hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit, is door het kabinet voorgedragen als nieuw kroonlid van de Sociaal-Economische Raad (SER), een belangrijk adviesorgaan van de regering.
De benoeming van fiscaal expert Stevens geldt tot 1 april 2010. Prof. Leo Stevens was ruim dertig jaar verbonden aan de Rotterdamse universiteit en promoveerde in 1980 op het proefschrift 'Belasting naar draagkracht'. Zijn afscheidsrede in 2006 ging over het fiscaal gezinsbeleid. In 2008 hield hij de Willem Drees-lezing met als onderwerp 'Naar een solidaire participatiemaatschappij'. Het nieuwe SER-lid was ook als onafhankelijk adviseur betrokken bij de herziening van het belastingstelsel in 2001.
woensdag, 16 juli 2008 (op de EUR webpagina) Geplaatst op 14 juli 2008 in het Financieel Dagblad
Het Financieele Dagblad
14 juli 2008 maandag
Leo Stevens kandidaat voor de SER SECTION: MENSEN; Blz. 2 LENGTH: 102 woorden Den Haag
102
Master Thesis Amanda Wigboldus
Professor Leo Stevens is vrijdag door het kabinet voorgedragen als nieuw kroonlid van de Sociaal-Economische Raad (SER), een belangrijk adviesorgaan van de regering. De benoeming van de emeritus hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit geldt vanaf nu tot 1 april 2010. Stevens was ruim dertig jaar verbonden aan de Rotterdamse universiteit en promoveerde in 1980 op het proefschrift 'Belasting naar draagkracht'. Zijn afscheidsrede in 2006 ging over het fiscaal gezinsbeleid. Het nieuwe SER-lid was ook als onafhankelijk adviseur betrokken bij de herziening van het belastingstelsel in 2001.
Persbericht 2: Economieles in de pokerpit “Economie en poker hebben veel gemeen. Wie poker wil verbieden mag er best rekening mee houden dat onze economiestudenten daarmee hun bijbaantje wordt afgenomen, en dat anderen een leerzame portie praktijkles van deze „kings of poker‟ wordt onthouden”. Dat zegt Martijn van den Assem, universitair docent aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam op het opinieplatform EconomieOpinie.nl. Opvallend veel studenten blijken hun studie en hun levensonderhoud te betalen van hun maandelijkse pokerwinsten. Wie zich verdiept in het spelletje komt tot de conclusie dat het eigenlijk helemaal niet zo verrassend is dat veel economiestudenten goede pokerspelers zijn. “Poker zit bomvol economielessen en wie daarmee vertrouwd is staat een straatlengte voor op zijn tegenstanders”, aldus Van den Assem. Kijk voor het volledige artikel en meer (achtergrond) informatie op het opinieplatform EconomieOpinie.nl. Dit is een online opinieplatform waarop economen van de Erasmus School of Economics hun mening geven over actuele onderwerpen in binnen- en buitenland. Martijn J. van den Assem is als universitair docent verbonden aan de sectie Finance van de capaciteitsgroep Bedrijfseconomie van de Erasmus School of Economics. Van den Assem richt zich op twee onderzoeksthema‟s: Initial Public Offerings (IPOs) en Decision Making under Risk. Zijn laatste artikel – gebaseerd op het TV spelprogramma Deal or No Deal – behoort tot de meest frequent gedownloade artikelen van het Internet op het gebied van sociale wetenschappen all-time, en is recent gepubliceerd in the American Economic Review. donderdag, 18 september 2008 Geplaatst op 19 september in Algemeen Dagblad
103
Master Thesis Amanda Wigboldus
AD/Algemeen Dagblad
19 september 2008 vrijdag
Studenten betalen pokerend hun opleiding SECTION: BIBU06; Blz. 7 LENGTH: 113 woorden TJEERD AGEMA ROTTERDAM
Pokerend je studie financieren: het komt vaker voor dan gedacht. Opvallend veel studenten betalen maandelijks hun rekeningen met de opbrengst van het razend populaire kaartspel. Dat zegt Martijn Van den Assem, universitair docent economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. ,,Een van mijn studenten gaat niet werken na zijn studie. Twee jaar pokeren en hij heeft zijn huis bij elkaar, vertelde hij me laatst.'' Van den Assem heeft bij de economiefaculteit alleen al vijf studenten gesproken die van het gokspel rondkomen. De colleges economie helpen de pokeraars: ,,Een goede rekenaar weet hoe groot de kans is dat winnende combinaties voorbijkomen.''
Persbericht 3: VWO scholieren krijgen les in kredietcrisis Op maandagmiddag 25 mei 2009 organiseert de Erasmus Universiteit Rotterdam een Masterclass Kredietcrisis voor leerlingen uit vwo-5 die interesse hebben in een studie Economie of Bedrijfskunde. Zij krijgen college van hoogleraar Fiscale economie Peter Kavelaars (Erasmus School of Economics) en universitair hoofddocent Financiën Mathijs van Dijk (Rotterdam School of Management). Daarna gaan de scholieren in workshops, geleid door promovendi of masterstudenten, dieper in op het onderwerp. De kredietcrisis en economische recessie houden niet alleen de wereld in hun greep, maar ook de wetenschap. De wetenschappers delen hun kennis graag met de leerlingen. De Erasmus Universiteit Rotterdam heeft veertig scholen in de regio benaderd. Zij kunnen voor maandag 18 mei 2009 scholieren met bijzonder belangstelling en aanleg voor economie, aanmelden. De Erasmus Universiteit Rotterdam wil haar positie binnen de stad en regio meer zichtbaar maken, en meer maatschappelijk relevant opereren. Dit doet de universiteit onder meer door de contacten met de vwo-scholen te versterken.
104
Master Thesis Amanda Wigboldus
dinsdag, 12 mei 2009 Geplaatst op 15 mei in De Telegraaf
De Telegraaf
15 mei 2009 vrijdag
Vwo'ers krijgen universitaire les over kredietcrisis SECTION: METROPOOLROTTERDAM; Blz. 31
LENGTH: 93 woorden Van onze Rotterdamse redactie ROTTERDAM, vrijdag Vwo'ers uit de regio Rotterdam krijgen een lesje kredietcrisis op universitair niveau. De Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) heeft veertig vwo-scholen benaderd, zodat leerlingen met bijzondere belangstelling voor economie of bedrijfskunde zich kunnen aanmelden voor de speciale 'Masterclass Kredietcrisis'. Het college wordt op 25 mei gegeven door Peter Kavelaars, hoogleraar fiscale economie, en Mathijs van Dijk, universitair hoofddocent. Daarna volgen workshops onder begeleiding van promovendi of masterstudenten.
Persbericht 4: Promotie H.F.M. Gertsen Titel proefschrift Riding a Tiger without Being Eaten
Promotors: Prof.dr. C.B.M. van Riel
Datum 16 juni 2009 16:00
105
Master Thesis Amanda Wigboldus
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM) Gatekeepers van bedrijven verblind door CEO‟s met teveel zelfvertrouwen Analisten kunnen onder grote druk geen objectieve financiële rapportages maken De boekhoudschandalen van de laatste decennia, bij bijvoorbeeld Enron en Ahold, laten in combinatie met de kredietcrisis zien dat financiële analisten bij grote bedrijven fouten maken in de rapportages. Dit komt doordat zij worden verblind door CEO‟s met teveel zelfvertrouwen, stelt Fred Gertsen in zijn proefschrift Riding a Tiger without Being Eaten: How Companies and Analysts Tame Financial Restatements and Influence Corporate Reputation. Gertsen promoveert op dinsdag 16 juni 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Gertsen richt zich in zijn onderzoek voornamelijk op cases waarbij correcties op financiële rapportages gemaakt moeten worden. Er zijn dan eerder fouten opgetreden, waardoor de betrouwbaarheid van het rapport en het vertrouwen van belanghebbenden (investeerders) is geschaad. Dit is moeilijk te herstellen. Eerlijke en accurate publicatie van financiële verslaggeving is belangrijk omdat het bijdraagt aan de afstemming van de belangen van zowel interne partijen (Executives) als externe partijen, zoals de aandeelhouders. Het is dus van belang dat de gatekeepers ofwel bedrijfsbewakers dit objectief en onafhankelijk kunnen doen. Maar deze objectiviteit en onafhankelijkheid zijn volgens Gertsen moeilijk te handhaven, omdat de gatekeepers worden verblind door CEO‟s die te veel zelfvertrouwen hebben. Daardoor zijn de gatekeepers teveel „geboeid‟ aan het bedrijf en doen zij mee aan het „cijferspelletje‟. Bovendien is de druk voor korte termijn winst erg groot. Analisten richten zich daarom voornamelijk op factoren die op korte termijn van invloed zijn op het bedrijf. Het onderzoek van Gertsen laat zien dat gatekeepers door deze invloeden een beperkte waarneming hebben en dat dit hun functioneren bij het beschermen van de reputatie van het bedrijf wanneer correcties op financiële verslaggeving worden uitgebracht in de weg staat.
Het onderzoek van Fred Gertsen is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Erasmus School of Economics. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 16 juni 2009 Geplaatst op 17 juni 2009 in Trouw
106
Master Thesis Amanda Wigboldus
Trouw
June 17, 2009 woensdag
Analisten verblind door CEO's met grote ego's SECTION: ECONOMIE; Blz. 14-15
LENGTH: 91 woorden
DATELINE: rotterdam rotterdam - Financiële analisten kunnen onder grote druk geen objectieve financiële rapportages maken. Dat komt doordat zij worden verblind door bestuursvoorzitters met te veel zelfvertrouwen. Dit stelt Fred Gertsen van de Erasmus Universiteit in zijn proefschrift 'Riding a Tiger without Being Eaten'. Gatekeepers te veel 'geboeid' aan het bedrijf en ze doen mee aan het 'cijferspelletje'. Dit staat hun functioneren bij het beschermen van de reputatie van het bedrijf in de weg wanneer correcties op financiële verslaggeving worden uitgebracht.
Persbericht 4: Promotie H.F.M. Gertsen Titel proefschrift Riding a Tiger without Being Eaten
Promotors: Prof.dr. C.B.M. van Riel
Datum 16 juni 2009 16:00
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM) Gatekeepers van bedrijven verblind door CEO‟s met teveel zelfvertrouwen
107
Master Thesis Amanda Wigboldus
Analisten kunnen onder grote druk geen objectieve financiële rapportages maken De boekhoudschandalen van de laatste decennia, bij bijvoorbeeld Enron en Ahold, laten in combinatie met de kredietcrisis zien dat financiële analisten bij grote bedrijven fouten maken in de rapportages. Dit komt doordat zij worden verblind door CEO‟s met teveel zelfvertrouwen, stelt Fred Gertsen in zijn proefschrift Riding a Tiger without Being Eaten: How Companies and Analysts Tame Financial Restatements and Influence Corporate Reputation. Gertsen promoveert op dinsdag 16 juni 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Gertsen richt zich in zijn onderzoek voornamelijk op cases waarbij correcties op financiële rapportages gemaakt moeten worden. Er zijn dan eerder fouten opgetreden, waardoor de betrouwbaarheid van het rapport en het vertrouwen van belanghebbenden (investeerders) is geschaad. Dit is moeilijk te herstellen. Eerlijke en accurate publicatie van financiële verslaggeving is belangrijk omdat het bijdraagt aan de afstemming van de belangen van zowel interne partijen (Executives) als externe partijen, zoals de aandeelhouders. Het is dus van belang dat de gatekeepers ofwel bedrijfsbewakers dit objectief en onafhankelijk kunnen doen. Maar deze objectiviteit en onafhankelijkheid zijn volgens Gertsen moeilijk te handhaven, omdat de gatekeepers worden verblind door CEO‟s die te veel zelfvertrouwen hebben. Daardoor zijn de gatekeepers teveel „geboeid‟ aan het bedrijf en doen zij mee aan het „cijferspelletje‟. Bovendien is de druk voor korte termijn winst erg groot. Analisten richten zich daarom voornamelijk op factoren die op korte termijn van invloed zijn op het bedrijf. Het onderzoek van Gertsen laat zien dat gatekeepers door deze invloeden een beperkte waarneming hebben en dat dit hun functioneren bij het beschermen van de reputatie van het bedrijf wanneer correcties op financiële verslaggeving worden uitgebracht in de weg staat.
Het onderzoek van Fred Gertsen is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Erasmus School of Economics. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 16 juni 2009 Geplaatst op 17 juni 2009 in Metro
Metro (NL)
17 juni 2009 woensdag
Rapportages: Analisten verblind door grote ego's CEO's 108
Master Thesis Amanda Wigboldus
SECTION: ECONOMIE; Blz. 8
LENGTH: 95 woorden OBJECTIEF. Financiële analisten kun nen onder grote druk geen ob jectieve financiële rapportages maken. Dat komt doordat zij worden verblind door bestuursvoorzitters (CEO's) met te veel zelfvertrouwen. Dit stelt Fred Gertsen van de Erasmus Universiteit in zijn proef schrift Ri ding a Tiger without Being Eaten: How Companies and Analysts Ta me Financial Restatements and Influence Corporate Reputation . Volgens Gertsen laten de boek houdschanda len, in combinatie met de kredietcrisis, zien dat fi nan ciële analisten bij grote be drijven fouten maken in de rapportages.
109
Master Thesis Amanda Wigboldus
Universiteit van Tilburg koppeling kranten- en persberichten Persbericht 1: Oudere werknemer gebaat bij flexibeler arbeidsmarkt 03-01-2008 Promotie econome Gielen over flexibiliteit op de arbeidsmarkt Flexibiliteit op de arbeidsmarkt is een belangrijk instrument om de vergrijzende economie draaiende te houden, betoogt Anne Gielen in het proefschrift dat ze op 11 januari verdedigt aan de Universiteit van Tilburg. Volgens de econome komen maatregelen die de flexibiliteit vergroten ook ten goede aan ouderen, een belangrijke groep werknemers die dreigt aan de zijlijn te komen te staan. Op een vergrijzende arbeidsmarkt is iedereen gebaat bij deelname van zoveel mogelijk werknemers. Anne Gielen gaat ervan uit dat de grote groep inactieve ouderen zelf een belangrijke bron is die aangeboord zou moeten worden. Zij onderzocht op welke wijze deze groep, voor wie het relatief moeilijk is om aan het werk te gaan of te blijven, kan worden gestimuleerd op de arbeidsmarkt. Daarbij richtte ze zich vooral op manieren om de flexibiliteit van de arbeidsmarkt te vergroten. In haar proefschrift toont Gielen aan dat met name oudere vrouwen eerder stoppen met werken omdat het niet mogelijk is de omvang van hun baan in uren geleidelijk te verminderen bij de huidige werkgever. Flexibele arbeidsuren zouden voor hen dus een oplossing zijn. Maar dat is volgens Gielen niet voldoende. Zij stelt onder meer voor om ook de inzetbaarheid van ouderen te vergroten, en wel door middel van winstdeling. Door gebruik te maken van winstafhankelijke beloning zullen ouderen minder snel worden ontslagen en worden investeringen in training van ouderen aantrekkelijk. Het resultaat is dat ouderen langer aan het werk blijven en ook gemakkelijker ander werk vinden. In een flexibeler arbeidsmarkt waarin mensen ook gemakkelijker van baan wisselen, komen ouderen dus minder snel aan de zijlijn te staan. Anne Gielen (1981, Utrecht) studeerde economie aan de Universiteit van Tilburg en voerde haar promotie-onderzoek uit bij het onderzoeksinstituut CentER van de Tilburgse Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Haar specialisaties zijn arbeidseconomie en toegepaste micro-econometrie. Sinds september 2007 werkt ze als postdoconderzoeker aan de Universiteit Maastricht. Geplaatst op 12 januari 2008 in Algemeen Dagblad
AD/Algemeen Dagblad
110
Master Thesis Amanda Wigboldus
12 January 2008 Saturday 5:05 AM (Central European Time)
Oudere heeft baat bij flexibele uren Flexibiliteit en deelname van zoveel mogelijk werknemers.... SECTION: Pg. 35 LENGTH: 265 words Oudere heeft baat bij flexibele uren Flexibiliteit en deelname van zoveel mogelijk werknemers zijn belangrijke instrumenten om een vergrijzende economie draaiend te houden. Dat stelt econome Anne Gielen van de Universiteit van Tilburg in haar proefschrift. Oudere vrouwen moeten volgens haar de kans krijgen minder of flexibel te werken. En met een winstafhankelijke beloning is het voor bedrijven interessant ouderen langer aan het werk te houden en in hen te investeren.
Gebrekkige taal geen excuus Een gebrekkige beheersing van het Nederlands is geen geldig excuus om niet te reageren op brieven van de werkgever. Dat oordeelde de rechter in Haarlem in een rechtszaak die werkgever Van der Valk was gestart. De werkneemster was ruim zeven jaar als schoonmaakster in dienst bij Van der Valk, toen ze na haar zomervakantie in augustus niets meer van zich liet horen. Liefdescontract voor werknemer In het Verenigd Koninkrijk heeft zeventig procent van de werknemers wel eens een affaire gehad met een collega. Omdat dat vaak problemen oplevert, vragen bedrijven hun personeel steeds vaker 'liefdescontracten' te onderteken. Dit contract is overgewaaid uit de Verenigde Staten, waar een kwart van de ondernemingen zo'n overeenkomst kent. Daarin verplichten zij het personeel eerlijk te melden als hij of zij een relatie met een collega krijgt. Man krijgt hogere bonus dan vrouw Dat mannen nog steeds meer verdienen dan vrouwen, is al erg genoeg. Nu krijgen ze ook nog eens een duurdere auto van de zaak én een hogere bonus. Dit blijkt uit een beloningstest onder 6.000 bezoekers van MijnMarktwaarde.nl
Persbericht 2: Een slimme meid houdt haar meisjesnaam
14-01-2008 UvT-onderzoek naar stereotypering van achternamen 111
Master Thesis Amanda Wigboldus
Een vrouw die na het huwelijk de naam van haar echtgenoot overneemt, wordt beoordeeld als afhankelijker, minder ambitieus en minder intelligent dan een vrouw die haar meisjesnaam behoudt. Dat blijkt uit experimenteel onderzoek van TIBER, het Tilburg Institute for Behavioral Economics van de Universiteit van Tilburg. Het overnemen van de naam van je echtgenoot is allerminst op zijn retour. Slechts 15,4% van de vrouwen behoudt haar eigen naam, zo blijkt uit de analyse van sociologische data door Tilburgse onderzoekers. Uit een onderzoekje onder studenten kwam bovendien naar voren dat 83% van de vrouwen van plan is ofwel de naam van haar echtgenoot te gaan voeren, ofwel een dubbele naam. Ook 82% van de mannen ziet graag dat de vrouw zijn naam overnneemt. Maar het overnemen van de naam van de man heeft waarschijnlijk wel gevolgen voor hoe de vrouw benaderd wordt in de samenleving. Vrouwen die de naam overnemen, worden namelijk beoordeeld als afhankelijker, minder ambitieus en minder intelligent dan vrouwen die hun meisjesnaam gebruiken of ongetrouwde vrouwen. Dat blijkt uit experimenteel onderzoek van het UvT-onderzoeksinstituut TIBER. Aan studenten werd gevraagd om zich in te beelden dat ze op een feestje voorgesteld werden aan het echtpaar Peter en Helga Bosboom (waarbij de vrouw de naam van de man gebruikt). Deze proefpersonen beoordeelden 'Helga' vervolgens op een schaal van 1 tot 7 als zorgzamer, afhankelijker, minder intelligent en emotioneler dan wanneer zij waren voorgesteld aan het echtpaar Peter Bosboom en Helga Kuipers. In een vervolgexperiment bleek dat het gebruik van een dubbele achternaam (Bosboom-Kuipers) door een vrouw hetzelfde effect heeft als het gebruik van de naam van de man. Mannen en ongetrouwd samenwonende vrouwen werden in dit experiment beoordeeld als onafhankelijker, ambitieuzer en intelligenter dan vrouwen die hun meisjesnaam niet meer gebruiken. Dat de keuze van de achternaam zelfs geld zou kunnen kosten, bleek uit een experiment waarin studenten sollicitanten moesten beoordelen die per e-mail reageerden op een vacature voor de functie 'directeur Personeel en organisatie'. Studenten beoordeelden sollicitantes die hun meisjesnaam gebruiken als ambitieuzer, intelligenter en onafhankelijker. Bovendien schatten ze de kans dat zo'n sollicitante wordt aangenomen lager in, evenals het bijbehorende salaris. Het salarisverschil in vergelijking met vrouwen die hun meisjenaam gebruiken betreft maar liefst 861,21 euro per maand, zo berekenden de onderzoekers. Uiteraard zijn studenten geen personeelsfunctionarissen die sollicitanten in een salarisschaal indelen. Maar hun inschatting weerspiegelt wel de resultaten van sociologisch onderzoek: vrouwen die de naam van hun echtgenoot overnemen zijn over het algemeen ouder en lager opgeleid, hebben meer kinderen, werken minder uren en verdienen minder. Ambitieuze vrouwen met trouwplannen zijn dus gewaarschuwd. Geplaatst op 5 maart in NRC Handelsblad
112
Master Thesis Amanda Wigboldus
NRC Handelsblad
March 5, 2008
Naamsverandering na trouwen kan nadelig zijn voor carrière BYLINE: Door; Karin Quint
SECTION: ECONOMIE/LOOPBAAN; Blz. 16
LENGTH: 573 woorden DATELINE: Rotterdam, 5 maart. SAMENVATTING: Vrouwen die na een huwelijk hun meisjesnaam houden worden gezien als ambitieuzer en slimmer, blijkt uit recent onderzoek. VOLLEDIGE TEKST: "Ik ben altijd zo door het leven gegaan, waarom zou ik omdat ik een ring om mijn vinger draag nu ineens anders moeten gaan heten?" Voor Loes van Moll (32), senior communicatieadviseur, was het bij haar trouwen in 2001 meteen duidelijk dat ze niet de naam van haar echtgenoot zou overnemen. "Ik ben gehecht aan mijn eigen naam. Iedereen kent me zo. Ik heb nog heel even getwijfeld om een dubbele naam te gebruiken. Dat vond ik uiteindelijk toch te veel gedoe." Van Moll heeft volgens een recent onderzoek van TIBER, het Tilburg Institute for Behavioral Economics van de Universiteit van Tilburg, een verstandige keuze gemaakt. Bij een onderzoek onder studenten psychologie en marketing werd een vrouw die de naam van haar echtgenoot aanneemt als afhankelijker, minder ambitieus en minder intelligent beoordeeld dan een vrouw die haar meisjesnaam behoudt. In het onderzoek werden drie experimenten uitgevoerd. In de eerste twee experimenten werd bekeken in hoeverre seksestereotypen meespelen in het oordeel dat studenten hebben over vrouwen die hun eigen achternaam behouden, die van hun man aannemen of een dubbele achternaam voeren. Daarnaast werd er een sollicitatieprocedure in scène gezet. Wat blijkt: de studenten schatten de kans dat een vrouw met de achternaam van haar echtgenoot wordt aangenomen voor een leidinggevende functie lager in dan voor een vrouw die haar meisjesnaam draagt. Studenten die beslisten over het salaris van de kandidaat die haar eigen naam behield, gaven haar een salaris dat ruim achthonderd euro hoger lag dan dat 113
Master Thesis Amanda Wigboldus
van de kandidaat die de naam van haar man droeg. "Dat zijn best heftige effecten", vindt Femke van Horen, onderzoekster bij TIBER. "Maar het is verklaarbaar. Een naam, net zoals fysieke kenmerken of een beroep, kan stereotyperingen activeren die je beoordeling sturen. Het aannemen van de naam van de man wordt gezien als iets typisch vrouwelijks. Je vrouwelijkheid wordt meer saillant en daarmee worden seksestereotypen als zorgzaamheid of afhankelijkheid geactiveerd. Dit kan gevolgen hebben bij sollicitatiegesprekken." Van Horen plaatst bij de salarisindicatie wel een kanttekening. "Studenten kunnen waarschijnlijk nog niet zo goed inschatten hoeveel iemand in een bepaalde functie verdient. Maar het is wel een feit dat vrouwen met de achternaam van hun man lager worden ingeschat." Loopbaanadviseur Yneke Vollemans van Buro Arbeidsmotivatie, dat zich richt op loopbaanadviezen voor vrouwen, vindt de uitkomsten opmerkelijk. Voor Vollemans is het onderzoek geen reden haar klanten te adviseren hun meisjesnaam te houden. "Veel vrouwen willen hun eigen naam niet houden, omdat ze daar vervelende associaties bij hebben, of omdat ze een nieuwe fase willen ingaan. Je moet vooral kiezen voor de naam waar je je prettig bij voelt." Van de ondervraagde studentes in het Tilburgse onderzoek is 83 procent van plan om de naam van hun man te gaan voeren. Als reden wordt vaak aangevoerd dat het traditie is, of dat ze hun verbondenheid willen tonen. Dat wijkt niet veel af van de landelijke cijfers. Ook 82 procent van de mannelijke studenten wil dat de echtgenote zijn naam overneemt. "Terwijl zij ook de mogelijkheid hebben om voor de naam van hun vrouw te kiezen", zegt Van Horen. "Blijkbaar voelen zij minder de behoefte die verbondenheid te tonen."
Persbericht 3: Vrijdag geen goede slecht-nieuwsdag meer op de beurs 25-06-2008 Promotie econoom Leon Zolotoy over informatie op aandelenmarkten Het heeft weinig zin meer voor beursgenoteerde bedrijven om slecht nieuws op vrijdag te melden, als de aandacht van handelaren verslapt met het oog op het naderende weekeinde. Dat concludeert de econoom Leon Zolotoy in het onderzoek waarop hij 25 juni promoveert aan de Universiteit van Tilburg. Zolotoy onderzocht hoe internationale aandelenmarkten reageren op nieuwe informatie. Mede als gevolg van de bedrijfsschandalen rond WorldCom, Enron, Tyco en QWest, werd in juli 2002 de Amerikaanse Sarbanes-Oxley wet ingevoerd. Door middel van strenge voorschriften over hoe bedrijfsinformatie naar buiten moeten worden gebracht, moest deze wet het vertrouwen van investeerders en beursanalisten in de aandelenmarkt herstellen.
114
Master Thesis Amanda Wigboldus
De econoom Leon Zolotoy bestudeerde het effect van deze wet, in het bijzonder hoe snel bedrijfsinformatie wordt opgenomen in de aandelenprijzen. Volgens zijn analyses is die snelheid toegenomen, wat impliceert dat de Amerikaanse aandelenmarkten vanuit het oogpunt van informatie efficiënter geworden zijn. Tegelijkertijd zijn beursanalisten echter pessimistischer geworden in hun voorspellingen van bedrijfsinkomsten. Zolotoy concludeert dat analisten voorzichtiger zijn met het interpreteren van bedrijfsinformatie. Vrijdageffect Meer in het algemeen vindt Zolotoy dat de snelheid waarmee aandelenkoersen reageren op nieuwe informatie zowel sterk gerelateerd is aan het moment waarop informatie naar buiten komt, als aan de wetgeving. Via wetgeving, zoals de Amerikaanse Sarbanes-Oxley wet, kunnen aandelenmarkten efficiënter gemaakt worden. Zolotoy vindt ook dat het strategisch kiezen van het moment waarop met name slecht nieuws door bedrijven naar buiten wordt gebracht met de tijd minder effect heeft. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de afname van het "vrijdageffect". Vanuit de veronderstelling dat handelaren niet meteen op slecht nieuws zouden reageren met het oog op het naderende weekeinde, werd zulk slecht nieuws vaker op vrijdag dan op andere weekdagen naar buiten gebracht. Echter, de voordelen van de vrijdagse informatievoorziening door bedrijven zijn over de tijd sterk afgenomen, zo blijkt uit Zolotoys onderzoek. Aandelenmarkten zijn de laatste tijd efficiënter geworden. Leon Zolotoy (1977, Moskou, Rusland) studeerde economie en bedrijfswetenschappen aan de BenGurion University in Israel (MA summa cum laude) en voerde zijn promotieonderzoek vanaf 2005 uit bij CentER for Economic Research aan de Universiteit van Tilburg. Een deel van het onderzoek vond plaats aan de Leonard N. Stern School of Business van New York University. Vanaf september 2008 zal Zolotoy worden aangesteld als Assistant Professor / Senior Lecturer aan de Melbourne Business School in Australië. Geplaatst op 17 juni 2008 in Sp!ts
Spits
17 juni 2008 dinsdag
Vrijdag niet meer slechtnieuwsdag SECTION: ECONOMIE; Blz. 18
LENGTH: 88 woorden
115
Master Thesis Amanda Wigboldus
AMSTERDAM Vrijdag is voor beursgenoteerde bedrijven niet meer perse de beste dag om slecht nieuws te brengen. Het ´vrijdageffect´, waarbij de aandacht van handelaren zou verslappen met het oog op het naderende weekeinde, is de afgelopen jaren sterk verminderd. Informatie vindt sneller dan voorheen de weg naar de markt. Dat concludeert econoom Leon Zolotoy in een onderzoek waarop hij op 25 juni promoveert aan de Universiteit van Tilburg. Zolotoy onderzocht hoe internationale aandelenmarkten reageren op nieuwe informatie. (ANP)
Persbericht 4: Harald Benink benoemd tot hoogleraar Banking and finance in Tilburg
01-07-2008 Benink tevens vice-decaan Internationalisering economische faculteit Harald Benink wordt met ingang van 1 juli 2008 benoemd tot hoogleraar Banking and finance en vice-decaan Internationalisering bij de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg. De leerstoel van Benink is ondergebracht bij het departement Algemene Economie. Benink wordt tevens lid van het nieuwe European Banking Center, dat een leidend Europees centrum beoogt te zijn voor onderzoek en beleid aangaande bankwezen, financiële stabiliteit en regelgeving en toezicht van financiële markten en instellingen. Als vice-decaan Internationalisering zal Benink lid worden van het Management Team van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Hij wordt verantwoordelijk voor de herstructurering van het aanbod van de internationale onderwijsprogramma's. Tevens zal hij de relaties van de faculteit met buitenlandse economische faculteiten en business schools uitbouwen, zowel op het gebied van studentenuitwisseling als 'dual degree' programma's. Gedurende de afgelopen 8,5 jaar is Benink als hoogleraar Finance verbonden geweest aan de Rotterdam School of Management (RSM) / Faculteit Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit. In het kader van zijn onderzoeksagenda heeft hij grote internationale zichtbaarheid verworven in het actuele debat over financiële regelgeving en toezicht, door middel van wetenschappelijke publicaties en bijdragen aan de internationale financiële pers (zoals de Financial Times). Ook was hij betrokken bij het opzetten van internationale netwerken van prominente hoogleraren (zogeheten Shadow Financial Regulatory Committees), die beleidsadviezen geven op het gebied van financiële regelgeving en toezicht. Deze netwerken zijn er in Europa, Latijns-Amerika, Azië en Australië / Nieuw-Zeeland. Aan de RSM is Benink tevens als Founding Dean verantwoordelijk geweest voor het opzetten van het bachelor- en masterprogramma International Business Administration, een programma dat zich kenmerkt door een internationale studentenpopulatie afkomstig uit zo'n 75 landen. Gedurende het
116
Master Thesis Amanda Wigboldus
afgelopen jaar was hij een van de twee statutair directeuren van de Rotterdam School of Management BV met een bijzondere verantwoordelijkheid voor executive education programma's. Geplaatst op 3 juli 2008 in het Financieel Dagblad
Het Financieele Dagblad
3 juli 2008 donderdag
Personalia SECTION: MENSEN; Blz. 2
LENGTH: 259 woorden Adviesbureau Twynstra Gudde heeft drie nieuwe partners benoemd per 1 juli, namelijk Paul Favié (53), Joost van Dolderen (46) en Rob Uyttewaal (54). Erik Jan Rouwenhorst (44) is op dezelfde datum benoemd tot projectleider. Diana van der Heijden (51) is toegetreden tot het managementteam van Schoevers, waar zij verantwoordelijk wordt voor de vestiging Eindhoven. Van der Heijden vervulde diverse managementfuncties in het bedrijfsleven, laatstelijk was zij in dienst bij VM Management Consultants. Peter Ventress van Corporate Express, Brenda Childers van het Amsterdam Finance Institute, Han Steutel van Bristol-Myers Squibb, Roelof Hendriks van Aon Emea, Coen van Oostrom, werkzaam bij OVG Projectontwikkeling, en Lex Kloosterman van Fortis zijn benoemd in het bestuur van de Amerikaanse Kamer van Koophandel in Nederland. Aia Software heeft Annemiek Kuiper aangesteld als senior accountmanager. Kuiper is onder meer werkzaam geweest als accountmanager bij Square IS en als salesmanager bij IT Accent. Harald Benink wordt met ingang van 1 juli 2008 benoemd tot hoogleraar banking and finance en vicedecaan internationalisering bij de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg. Carolina Wielinga is per 1 juli 2008 benoemd tot algemeen directeur bij Protiviti Nederland, een organisatieadviesbureau. Johan van der Kraan is benoemd tot directeur van Etchform, producent van dunne metalen precisiecomponenten voor de hightechindustrie, als opvolger van oprichter Bob Martinus.
117
Master Thesis Amanda Wigboldus
Functiewisselingen:
[email protected] fax: 020 592 87 00
Persbericht 5: Financieel directeuren: wereldeconomie komt weer op gang
04-06-2009 Europa blijft achter bij VS en Azië De economie in de VS en Azië begint langzaam aan te trekken; de meerderheid van de financieel directeuren (CFO's) in deze werelddelen is weer optimistisch gestemd. Ook in Europa stijgt het optimisme onder CFO's voorzichtig, maar lang niet zo snel als in de VS en Azië. Economisch herstel in Europa blijft duidelijk achter, maar de motor van de wereldeconomie is weer op gang gekomen. Toch verwachten CFO's wereldwijd de komende maanden nog flink te moeten snijden in banen en investeringen. Kredietverstrekking blijft een probleem, maar bedrijven hebben een grotere financiële buffer dan voorheen. Dit zijn enkele uitkomsten van de wereldwijde CFO Survey van het tweede kwartaal van 2009, die mede door de Universiteit van Tilburg wordt uitgevoerd. Elk kwartaal krijgen CFO's in Europa, de Verenigde Staten, Azië en China vragen voorgelegd over hun verwachtingen voor de economie. Dit kwartaal, de 53e keer dat het onderzoek wordt gehouden, zijn 1.309 CFO's van uiteenlopende bedrijven en overheidsinstellingen wereldwijd bevraagd. CFO Survey is een samenwerking van de Universiteit van Tilburg, Duke University (Durham, North Carolina) en CFO Magazine. Kees Koedijk, decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg, is de grondlegger van de Europese tak van dit wereldwijde onderzoek. 'Hoewel we duidelijke tekenen van herstel zien, geeft de survey ook aan dat we nog geduld moeten hebben', stelt Kees Koedijk. 'De indicatoren zijn positief, maar wijdverbreide kostenbesparingen en aanhoudende onrust op de kredietmarkten suggereren dat het herstel op zijn hoogst geleidelijk zal zijn.' De meerderheid van de CFO's in de VS (54%) en Azië (63%) is optimistischer over de economie van hun land in vergelijking met het voorgaande kwartaal. In Europa is slechts 30,4% van de CFO's optimistisch. CFO's in Europa verwachten dat het gemiddeld nog 12,3 maanden duurt voordat het herstel inzet, hun collega‟s in de VS rekenen op 10 maanden. 65% van de CFO's verwacht dat het herstel vóór het derde kwartaal van 2010 inzet, 23% al voor het einde van 2009. Meer liquide middelen Toch zijn de CFO's nog verre van zorgenvrij. De consumentenvraag blijft de grootste bron van onrust, de zorg over kredietverlening en het bancaire systeem is afgenomen ten opzichte van vorige kwartalen. 41.4% van de CFO's geeft aan dat de kredietmarkten verder verslechterd zijn ten opzichte van eind 2008. Wel hebben bedrijven gemiddeld 4% meer liquide middelen op de balans ten opzichte 118
Master Thesis Amanda Wigboldus
van vorig jaar. Aangezien de kosten van krediet toegenomen zijn en de beschikbaarheid afneemt, zijn bedrijven op zoek naar alternatieve vormen van financiering en proberen ze zoveel mogelijk kosten te besparen. Overige zorgen van CFO's zijn het onvermogen om resultaten te voorspellen, het beheer van werkkapitaal en het behoud van moraal en productiviteit tijdens de economische achteruitgang. De belangrijkste strategische focus van CFO's is groei van de inkomsten, en verlaging van directe en indirecte kosten. Om kosten te besparen, verwachten bedrijven bijna 17% minder dividend uit te betalen dan in de laatste 12 maanden, zullen de kapitaaluitgaven met 11 % afnemen en gaan ze snijden in uitgaven aan onder meer technologie (-4,56%) en marketing (-8,95%). Ook de werkgelegenheid zal met 6% afnemen. Bijna 70% van de CFO's onderhandelt met banken en toeleveranciers over leverings- en betalingsvoorwaarden, respectievelijk 24,7% en 57% met succes. Om de consumentenvraag te stimuleren, geeft 45% van de bedrijven kortingen aan klanten, of hanteert soepelere voorwaarden zoals een langere betalingstermijn. Bij 73% van de bedrijven die dergelijke voorwaarden hanteren, veroorzaakt dit financiële zorgen, in 9% van de gevallen zelfs financiële problemen. 35,2% van de Europese bedrijven ziet een (kleine) toename in het aantal orders ten opzichte van het vorige kwartaal. 53,2% van deze orders is afkomstig uit eigen land, 24,1% uit andere Europese landen, 26,6% uit Azië en 11,4% uit de VS. De invloed van de aantrekkende economie in de VS en Azië is dan ook duidelijk zichtbaar. Geplaatst op 5 juni in De Telegraaf
De Telegraaf
5 juni 2009 vrijdag
CFO's optimistischer, Europa blijft achter SECTION: FINANCIELETELEGRAAF; Blz. 23
LENGTH: 242 woorden Van een onzer verslaggevers AMSTERDAM - De economie in de VS en Azië begint langzaam aan te trekken; de meerderheid van de financieel directeuren in deze werelddelen is weer optimistisch gestemd.
119
Master Thesis Amanda Wigboldus
Ook in Europa stijgt het optimisme onder cfo's voorzichtig, maar lang niet zo snel als in de VS en Azië. Dat blijkt uit de CFO Survey van het tweede kwartaal van 2009, die door onder meer de Universiteit van Tilburg wordt uitgevoerd en waarvoor ruim 1300 financieel bestuurders van uiteenlopende bedrijven en overheidsinstellingen wereldwijd zijn ondervraagd. De meerderheid van de cfo's in de VS (54%) en Azië (63%) is optimistischer over de economie van hun land in vergelijking met het voorgaande kwartaal. In Europa geldt dat voor slechts 30,4%. Cfo's in Europa verwachten dat het gemiddeld nog 12,3 maanden duurt voordat het herstel inzet, hun collega's in de VS rekenen op 10 maanden. 65% van de ondervraagden verwacht dat het herstel vóór het derde kwartaal van 2010 inzet, 23% al voor het einde van 2009. Toch verwachten cfo's wereldwijd de komende maanden nog flink te moeten snijden in banen en investeringen. Kredietverstrekking blijft een probleem - 41% meent dat de kredietmarkten verder zijn verslechterd ten opzichte van eind 2008 - al hebben bedrijven een grotere financiële buffer dan voorheen. Tot slot onderhandelt bijna 70% van de cfo's met banken en leveranciers over leverings- en betalingsvoorwaarden, respectievelijk 24,7% en 57% met succes.
Persbericht 5: Financieel directeuren: wereldeconomie komt weer op gang 04-06-2009 Europa blijft achter bij VS en Azië De economie in de VS en Azië begint langzaam aan te trekken; de meerderheid van de financieel directeuren (CFO's) in deze werelddelen is weer optimistisch gestemd. Ook in Europa stijgt het optimisme onder CFO's voorzichtig, maar lang niet zo snel als in de VS en Azië. Economisch herstel in Europa blijft duidelijk achter, maar de motor van de wereldeconomie is weer op gang gekomen. Toch verwachten CFO's wereldwijd de komende maanden nog flink te moeten snijden in banen en investeringen. Kredietverstrekking blijft een probleem, maar bedrijven hebben een grotere financiële buffer dan voorheen. Dit zijn enkele uitkomsten van de wereldwijde CFO Survey van het tweede kwartaal van 2009, die mede door de Universiteit van Tilburg wordt uitgevoerd. Elk kwartaal krijgen CFO's in Europa, de Verenigde Staten, Azië en China vragen voorgelegd over hun verwachtingen voor de economie. Dit kwartaal, de 53e keer dat het onderzoek wordt gehouden, zijn 1.309 CFO's van uiteenlopende bedrijven en overheidsinstellingen wereldwijd bevraagd. CFO Survey is een samenwerking van de Universiteit van Tilburg, Duke University (Durham, North Carolina) en CFO Magazine. Kees Koedijk, decaan van de Faculteit Economie en 120
Master Thesis Amanda Wigboldus
Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg, is de grondlegger van de Europese tak van dit wereldwijde onderzoek. 'Hoewel we duidelijke tekenen van herstel zien, geeft de survey ook aan dat we nog geduld moeten hebben', stelt Kees Koedijk. 'De indicatoren zijn positief, maar wijdverbreide kostenbesparingen en aanhoudende onrust op de kredietmarkten suggereren dat het herstel op zijn hoogst geleidelijk zal zijn.' De meerderheid van de CFO's in de VS (54%) en Azië (63%) is optimistischer over de economie van hun land in vergelijking met het voorgaande kwartaal. In Europa is slechts 30,4% van de CFO's optimistisch. CFO's in Europa verwachten dat het gemiddeld nog 12,3 maanden duurt voordat het herstel inzet, hun collega‟s in de VS rekenen op 10 maanden. 65% van de CFO's verwacht dat het herstel vóór het derde kwartaal van 2010 inzet, 23% al voor het einde van 2009. Meer liquide middelen Toch zijn de CFO's nog verre van zorgenvrij. De consumentenvraag blijft de grootste bron van onrust, de zorg over kredietverlening en het bancaire systeem is afgenomen ten opzichte van vorige kwartalen. 41.4% van de CFO's geeft aan dat de kredietmarkten verder verslechterd zijn ten opzichte van eind 2008. Wel hebben bedrijven gemiddeld 4% meer liquide middelen op de balans ten opzichte van vorig jaar. Aangezien de kosten van krediet toegenomen zijn en de beschikbaarheid afneemt, zijn bedrijven op zoek naar alternatieve vormen van financiering en proberen ze zoveel mogelijk kosten te besparen. Overige zorgen van CFO's zijn het onvermogen om resultaten te voorspellen, het beheer van werkkapitaal en het behoud van moraal en productiviteit tijdens de economische achteruitgang. De belangrijkste strategische focus van CFO's is groei van de inkomsten, en verlaging van directe en indirecte kosten. Om kosten te besparen, verwachten bedrijven bijna 17% minder dividend uit te betalen dan in de laatste 12 maanden, zullen de kapitaaluitgaven met 11 % afnemen en gaan ze snijden in uitgaven aan onder meer technologie (-4,56%) en marketing (-8,95%). Ook de werkgelegenheid zal met 6% afnemen. Bijna 70% van de CFO's onderhandelt met banken en toeleveranciers over leverings- en betalingsvoorwaarden, respectievelijk 24,7% en 57% met succes. Om de consumentenvraag te stimuleren, geeft 45% van de bedrijven kortingen aan klanten, of hanteert soepelere voorwaarden zoals een langere betalingstermijn. Bij 73% van de bedrijven die dergelijke voorwaarden hanteren, veroorzaakt dit financiële zorgen, in 9% van de gevallen zelfs financiële problemen. 35,2% van de Europese bedrijven ziet een (kleine) toename in het aantal orders ten opzichte van het vorige kwartaal. 53,2% van deze orders is afkomstig uit eigen land, 24,1% uit andere Europese landen, 26,6% uit Azië en 11,4% uit de VS. De invloed van de aantrekkende economie in de VS en Azië is dan ook duidelijk zichtbaar. Geplaatst op 6 juni 2009 in Trouw 121
Master Thesis Amanda Wigboldus
Trouw 6 juni 2009 zaterdag
VS en Azië optimistischer over economie dan Europa
SECTION: ECONOMIE
LENGTH: 93 woorden tilburg - Financieel directeuren (CFO's) in Europa zijn minder optimistisch over de snelheid waarmee herstel van de economie zal intreden dan hun Amerikaanse en Aziatische collega's. Samen met het blad CFO Magazine en Duke University in de Amerikaanse staat North Carolina ondervroeg de Universiteit van Tilburg ruim 1300 CFO's van uiteenlopende bedrijven en overheidsinstellingen wereldwijd. In de VS bleken 54 procent van de financieel directeuren optimistisch over een aanstaand herstel, in Azië was dat aantal 63 procent. In Europa lag dit op 30 procent
Persbericht 5: Financieel directeuren: wereldeconomie komt weer op gang 04-06-2009 Europa blijft achter bij VS en Azië De economie in de VS en Azië begint langzaam aan te trekken; de meerderheid van de financieel directeuren (CFO's) in deze werelddelen is weer optimistisch gestemd. Ook in Europa stijgt het optimisme onder CFO's voorzichtig, maar lang niet zo snel als in de VS en Azië. Economisch herstel in Europa blijft duidelijk achter, maar de motor van de wereldeconomie is weer op gang gekomen. Toch verwachten CFO's wereldwijd de komende maanden nog flink te moeten snijden in banen en investeringen. Kredietverstrekking blijft een probleem, maar bedrijven hebben een grotere financiële buffer dan voorheen. Dit zijn enkele uitkomsten van de wereldwijde CFO Survey van het tweede kwartaal van 2009, die mede door de Universiteit van Tilburg wordt uitgevoerd. Elk kwartaal krijgen CFO's in Europa, de Verenigde Staten, Azië en China vragen voorgelegd over hun verwachtingen voor de economie. Dit kwartaal, de 53e keer dat het onderzoek wordt gehouden, zijn 1.309 CFO's van uiteenlopende bedrijven en overheidsinstellingen wereldwijd bevraagd. CFO Survey is een samenwerking van de Universiteit van Tilburg, Duke University (Durham, North Carolina) en CFO Magazine. Kees Koedijk, decaan van de Faculteit Economie en
122
Master Thesis Amanda Wigboldus
Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg, is de grondlegger van de Europese tak van dit wereldwijde onderzoek. 'Hoewel we duidelijke tekenen van herstel zien, geeft de survey ook aan dat we nog geduld moeten hebben', stelt Kees Koedijk. 'De indicatoren zijn positief, maar wijdverbreide kostenbesparingen en aanhoudende onrust op de kredietmarkten suggereren dat het herstel op zijn hoogst geleidelijk zal zijn.' De meerderheid van de CFO's in de VS (54%) en Azië (63%) is optimistischer over de economie van hun land in vergelijking met het voorgaande kwartaal. In Europa is slechts 30,4% van de CFO's optimistisch. CFO's in Europa verwachten dat het gemiddeld nog 12,3 maanden duurt voordat het herstel inzet, hun collega‟s in de VS rekenen op 10 maanden. 65% van de CFO's verwacht dat het herstel vóór het derde kwartaal van 2010 inzet, 23% al voor het einde van 2009. Meer liquide middelen Toch zijn de CFO's nog verre van zorgenvrij. De consumentenvraag blijft de grootste bron van onrust, de zorg over kredietverlening en het bancaire systeem is afgenomen ten opzichte van vorige kwartalen. 41.4% van de CFO's geeft aan dat de kredietmarkten verder verslechterd zijn ten opzichte van eind 2008. Wel hebben bedrijven gemiddeld 4% meer liquide middelen op de balans ten opzichte van vorig jaar. Aangezien de kosten van krediet toegenomen zijn en de beschikbaarheid afneemt, zijn bedrijven op zoek naar alternatieve vormen van financiering en proberen ze zoveel mogelijk kosten te besparen. Overige zorgen van CFO's zijn het onvermogen om resultaten te voorspellen, het beheer van werkkapitaal en het behoud van moraal en productiviteit tijdens de economische achteruitgang. De belangrijkste strategische focus van CFO's is groei van de inkomsten, en verlaging van directe en indirecte kosten. Om kosten te besparen, verwachten bedrijven bijna 17% minder dividend uit te betalen dan in de laatste 12 maanden, zullen de kapitaaluitgaven met 11 % afnemen en gaan ze snijden in uitgaven aan onder meer technologie (-4,56%) en marketing (-8,95%). Ook de werkgelegenheid zal met 6% afnemen. Bijna 70% van de CFO's onderhandelt met banken en toeleveranciers over leverings- en betalingsvoorwaarden, respectievelijk 24,7% en 57% met succes. Om de consumentenvraag te stimuleren, geeft 45% van de bedrijven kortingen aan klanten, of hanteert soepelere voorwaarden zoals een langere betalingstermijn. Bij 73% van de bedrijven die dergelijke voorwaarden hanteren, veroorzaakt dit financiële zorgen, in 9% van de gevallen zelfs financiële problemen. 35,2% van de Europese bedrijven ziet een (kleine) toename in het aantal orders ten opzichte van het vorige kwartaal. 53,2% van deze orders is afkomstig uit eigen land, 24,1% uit andere Europese landen, 26,6% uit Azië en 11,4% uit de VS. De invloed van de aantrekkende economie in de VS en Azië is dan ook duidelijk zichtbaar. Geplaatst op 6 juni in het NRC Handelsblad 123
Master Thesis Amanda Wigboldus
NRC Handelsblad June 6, 2009
Nederland wacht af en doet niks BYLINE: Nelleke Koops
SECTION: BEURZEN; Blz. 19 LENGTH: 852 woorden
DATELINE: Amsterdam, 6 juni. SAMENVATTING: Terwijl bedrijven overal ter wereld hun strategie aanpassen als gevolg van de crisis, gebeurt in Nederland extreem weinig. "De innovatieve kracht en handelsgeest zijn weg." VOLLEDIGE TEKST: Noem het een rotsvast vertrouwen in het herstellend vermogen van de eigen economie of noem het struisvogelpolitiek, maar het Europese bedrijfsleven reageert relatief traag op de crisis. Nederlandse bedrijven spannen daarbij de kroon. KPMG deed onderzoek onder 850 bedrijven in 29 landen wereldwijd naar de maatregelen die bedrijven nemen naar aanleiding van de crisis. Nederlandse ondernemingen bleken nauwelijks van plan te zijn hun bedrijfsstrategie te wijzigen. Zowel op korte termijn als op lange termijn scoort Nederland het laagst van alle 29 landen op het doorvoeren van strategische veranderingen. Maar 24 procent van de onderzochte ondernemingen in Nederland is van plan het komende jaar de bedrijfsstrategie om te gooien, ten opzichte van 50 procent van de bedrijven wereldwijd. Op lange termijn zijn het vooral bedrijven in Azië die de recessie gebruiken om van strategie te veranderen. 90 procent van de Japanse, 72 procent van de Indiase en 66 procent van de Chinese ondernemingen denkt aan ingrijpende maatregelen als het invoeren van een nieuw bedrijfsmodel, het verplaatsen van geografische markten of het op de markt brengen van nieuwe producten. De Nederlanders blijven daarin ver achter. Zij denken hoogstens erover de inkoop te herzien of nog eens te kijken naar de kostenbeheersing. "Er moet fundamenteel iets veranderen", zegt William Koot van KPMG Advisory. "De innovatieve kracht en de handelsgeest die Nederlandse bedrijven kenmerkte is verdwenen. Er 124
Master Thesis Amanda Wigboldus
wordt geen gebruik gemaakt van de economische omstandigheden om het bedrijf te herpositioneren. Internationaal gebeurt dit wel, maar Nederland is conservatief en afwachtend geworden." De passiviteit van Nederlandse bedrijven wordt volgens hem deels verklaard uit het vertrouwen dat maatregelen van de overheid de economie weer uit het slop zullen trekken, bijvoorbeeld door regulering van de financiële sector. "Er is blijkbaar veel vertrouwen in de overheid. Als de banken maar weer gaan functioneren, komt alles wel weer goed, is de gedachte." Japanse ondernemingen moeten daar niets van hebben en zien juist de oplossing in een beter risicomanagement binnen het eigen bedrijf. Het ontwikkelen van nieuwe bedrijfsmodellen door de Aziaten laat zien dat zij verwachten dat uit de recessie een geheel andere wereldeconomie tevoorschijn zal komen. De successen in het verleden van bijvoorbeeld Japanse bedrijven om nieuwe producten te lanceren en nieuwe markten aan te boren spelen daarbij een rol. Dynamiek en creativiteit voeren de boventoon. De meeste Europese bedrijven wachten daarentegen rustig af tot het tij keert. Zij geven aan dat zij deze crisis dermate uniek vinden dat zij er eigenlijk geen antwoord op hebben. Wereldwijd houdt 15 procent van de bedrijven deze opvatting erop na, terwijl in Europa dit percentage op 40 procent ligt. Het enige antwoord van de Europeanen, en met name van de Nederlandse bedrijven, op de crisis lijkt te zijn: we weten niet wat ons overkomt, dus doen we niets structureels en zetten we in op de regulering van de financiële sector door de overheid. Of dit een goede manier is om de economie er weer bovenop te helpen is de vraag. Koot verwacht dat het herstel van de economie hierdoor achter zal blijven ten opzichte van Azië en de Verenigde Staten. "Bedrijven nemen een groot risico door alleen met kostenmaatregelen bezig te zijn en niet na te denken over fundamentele veranderingen. De kaasschaafmethode voldoet niet meer", benadrukt hij. Dit beeld wordt bevestigd door een onderzoek onder 1.309 financieel directeuren in Europa, de Verenigde Staten, Azië en China naar de economische verwachtingen in het tweede kwartaal van dit jaar. Deze 'CFO Survey' van de Universiteit van Tilburg, de Amerikaanse Duke University en CFO Magazine, laat zien dat de wereldeconomie weer op gang komt, maar dat Europa duidelijk achter blijft bij de Verenigde Staten en Azië. Het belangrijkste probleem voor Europese bedrijven is dat zij "niet weten wanneer de mist weer optrekt", aldus Kees Koedijk, decaan van de faculteit economie van de Universiteit van Tilburg. Zij vragen zich af hoe lang de banken nog nodig hebben om de kredietverlening weer op orde te krijgen en laten daar alles van afhangen. "Het lijkt alsof Europa lange tijd de crisis heeft ontkent, en daardoor nu trager op de ontwikkelingen reageert", zegt Koedijk. De financieel directeuren in Europa zijn hierdoor minder optimistisch over het economisch herstel dan hun Amerikaanse en Aziatische collega's.
125
Master Thesis Amanda Wigboldus
Over ruim twaalf maanden zal het herstel volgens de Europeanen pas inzetten, terwijl de Verenigde Staten rekenen op tien maanden. Van radicale strategische beslissingen is ook bij deze bedrijven geen sprake. Kosten worden bespaard door minder dividend uit te keren, te snijden in technologie en marketing uitgaven en te heronderhandelen met leveranciers. Ook hier geen nieuwe markten of producten: de schoenmaker blijft bij zijn leest en wacht af.
Persbericht 6: Topsalaris ziekenhuisdirectie wegens laksheid raad van toezicht 24-08-2009 Onderzoek naar effectiviteit raad van toezicht 80 ziekenhuizen Ziekenhuisdirecteuren verdienen meer wanneer de raad van toezicht meer verdient en wanneer de raad over minder medische, juridische en financiële expertise beschikt. Dat blijkt uit onderzoek van dr. Eddy Cardinaels naar de effectiviteit van de raden van tachtig Nederlandse ziekenhuizen. Om excessen in de beloning van de ziekenhuistop te voorkomen, zou volgens de Tilburgse accountancy-econoom de toezichtstructuur van ziekenhuizen verbeterd moeten worden. Heel wat ziekenhuisdirecteuren verdienen meer dan de 'Balkenendenorm' van 180.000 euro. De juiste hoogte van de beloning is echter moeilijk vast te stellen en kan sterk variëren per ziekenhuis. Marktomstandigheden, prestaties op het gebied van kostenefficiëntie, de complexiteit van de bestuurstaak en de verantwoordelijkheden van de bestuursfunctie kunnen een hoge beloning rechtvaardigen. De raad van toezicht van een ziekenhuis moet erover waken dat het beloningspakket van topbestuurders in overeenstemming is met hun positie. Accountancy-econoom Eddy Cardinaels onderzocht in hoeverre verschillen in de toezichtstructuur van tachtig Nederlandse ziekenhuizen de verschillen in topsalarissen van ziekenhuisdirecteuren kunnen verklaren. Hij concludeert dat raden van toezicht soms tekort schieten in de bewaking van het beloningspakket. Wanneer de raad onvoldoende expertise in huis heeft op bijvoorbeeld medisch, juridisch en financieel gebied, lijken directeuren extra compensatie naar zich toe te kunnen trekken. Ook lijken ziekenhuizen waarvan toezichthouders zelf een fikse vergoeding ontvangen, althans meer dan wat geadviseerd wordt in de zorgbrede governance code, minder nauwkeurig te zijn in het bepalen van een economisch verantwoorde beloning van bestuurders. Cardinaels concludeert dat goed toezicht essentieel is voor controle op het ziekenhuismanagement. Het opstellen van normen of beloningsplafonds is niet de juiste strategie om excessen te voorkomen: het debat zou zich moeten richten op verbetering van de toezichtstructuur van een ziekenhuis. 126
Master Thesis Amanda Wigboldus
Geplaatst in op 24 augustus 2009 in de Volkskrant de Volkskrant
24 augustus 2009 maandag
'Ziekenhuis met zwak toezicht betaalt directeur hoger loon' BYLINE: Frank van Alphen
SECTION: ECONOMIE; Blz. 7
LENGTH: 559 woorden SAMENVATTING Inkomen ziekenhuisdirecteur is gemiddeld hoger bij minder deskundig toezicht. Zwakke relatie tussen prestatie ziekenhuis en beloning directie. VOLLEDIGE TEKST: Amsterdam Directeuren van ziekenhuizen verdienen meer als er relatief weinig medische, juridische en financiële expertise in de de raad van toezicht aanwezig is. Ook een hoger dan gemiddelde beloning voor de raad van toezicht gaat hand in hand met een stevig salaris voor de ziekenhuisdirectie. Dit blijkt uit een onderzoek van econoom Eddy Cardinaels verbonden aan de Universiteit van Tilburg. Cardinaels onderzocht de jaarverslagen van tachtig ziekenhuizen. 'Blijkbaar kunnen directeuren een hogere beloning bedingen als de raad van toezicht niet zo veel kennis van zaken heeft', aldus Cardinaels. Om de expertise van de toezichthouders te inventariseren, keek de onderzoeker naar de titels van de leden van de raad van toezicht en hun nevenfuncties. Gemiddeld verdienden ziekenhuisbestuurders 226.000 euro bruto in 2005. Dit was het eerste jaar dat zorginstellingen opening van zaken moesten geven over de bezoldiging van de bestuurders. Destijds gold de Balkenendenorm (toen 170.000 euro) nog niet. Volgens Cardinaels waren salarissen tussen de drie en vier ton geen uitzonderingen. Het hoogste salaris ging naar de baas van het Catharina ziekenhuis in Eindhoven. Hij ontving vier ton. Zijn opvolger heeft genoegen genomen met een lager salaris. Jan Aghina, directeur van de NVZD, de organisatie van bestuurders in de gezondheidszorg, zegt dat uitschieters een goede reden kunnen hebben. 'Bij bijzondere projecten, zoals een fusie, kan soms een hogere beloning passen.'
127
Master Thesis Amanda Wigboldus
Cardinaels heeft daar begrip voor, maar vindt het opvallend dat sommige directeuren dan toch een hoger salaris hebben dan hij zou verwachten op grond van de grootte van het ziekenhuis en de complexiteit van de functie. Bij de bepaling van het salaris van bestuurders zijn dat belangrijke ingrediënten. Ook de relatie tussen de prestaties van ziekenhuizen en de beloning van de directie is zwak. Dat bleek uit een vorige maand verschenen onderzoek verricht door Kim Dillen aan de Nyenrode Business Universiteit. Dillen bekeek de jaarverslagen van vrijwel alle Nederlandse ziekenhuizen in de periode 2005 tot 2007. Bij een op de tien ziekenhuizen ontvingen leden van de raad van toezicht meer dan circa 10.000 euro, destijds het - niet verplichte - maximum voor toezichthouders in de zorg. Juist bij die ziekenhuizen verdient de directie meer dan gemiddeld. Cardinaels: 'Dat lijkt op vriendjespolitiek.' Jacques Gerards, directeur van de NVTZ, de organisatie van toezichthouders in de zorg, zegt dat het lastig is te reageren op het onderzoeksrapport. 'We kennen de gebruikte data niet. In het algemeen geldt dat er nog veel directeuren zijn met lopende contracten. Die zijn gemaakt toen deze discussie nog niet speelde.' De zorgsector heeft dit voorjaar een beloningscode opgesteld die naar verwachting dit najaar in werking treedt. Volgens die code mogen directeuren van een gezondheidsinstelling niet meer verdienen van 190.000 euro bruto (de zogeheten Balkenendenorm). Afhankelijk van de grootte van het ziekenhuis en de mate van marktwerking mag een bestuurder 30 procent meer verdienen. Volgens Jacques Gerards zal het maximum zelden worden gehaald. Balkenendenorm treedt naar verwachting dit najaar in werking
Persbericht 6: Topsalaris ziekenhuisdirectie wegens laksheid raad van toezicht 24-08-2009 Onderzoek naar effectiviteit raad van toezicht 80 ziekenhuizen Ziekenhuisdirecteuren verdienen meer wanneer de raad van toezicht meer verdient en wanneer de raad over minder medische, juridische en financiële expertise beschikt. Dat blijkt uit onderzoek van dr. Eddy Cardinaels naar de effectiviteit van de raden van tachtig Nederlandse ziekenhuizen. Om excessen in de beloning van de ziekenhuistop te voorkomen, zou volgens de Tilburgse accountancy-econoom de toezichtstructuur van ziekenhuizen verbeterd moeten worden.
128
Master Thesis Amanda Wigboldus
Heel wat ziekenhuisdirecteuren verdienen meer dan de 'Balkenendenorm' van 180.000 euro. De juiste hoogte van de beloning is echter moeilijk vast te stellen en kan sterk variëren per ziekenhuis. Marktomstandigheden, prestaties op het gebied van kostenefficiëntie, de complexiteit van de bestuurstaak en de verantwoordelijkheden van de bestuursfunctie kunnen een hoge beloning rechtvaardigen. De raad van toezicht van een ziekenhuis moet erover waken dat het beloningspakket van topbestuurders in overeenstemming is met hun positie. Accountancy-econoom Eddy Cardinaels onderzocht in hoeverre verschillen in de toezichtstructuur van tachtig Nederlandse ziekenhuizen de verschillen in topsalarissen van ziekenhuisdirecteuren kunnen verklaren. Hij concludeert dat raden van toezicht soms tekort schieten in de bewaking van het beloningspakket. Wanneer de raad onvoldoende expertise in huis heeft op bijvoorbeeld medisch, juridisch en financieel gebied, lijken directeuren extra compensatie naar zich toe te kunnen trekken. Ook lijken ziekenhuizen waarvan toezichthouders zelf een fikse vergoeding ontvangen, althans meer dan wat geadviseerd wordt in de zorgbrede governance code, minder nauwkeurig te zijn in het bepalen van een economisch verantwoorde beloning van bestuurders. Cardinaels concludeert dat goed toezicht essentieel is voor controle op het ziekenhuismanagement. Het opstellen van normen of beloningsplafonds is niet de juiste strategie om excessen te voorkomen: het debat zou zich moeten richten op verbetering van de toezichtstructuur van een ziekenhuis. Geplaatst op 25 augustus in Trouw
Trouw 25 augustus 2009 dinsdag
Zwak toezicht leidt tot meer salaris voor ziekenhuisbaas SECTION: ECONOMIE
LENGTH: 94 woorden tilburg - Ziekenhuisdirecteuren krijgen meer salaris wanneer de raad van toezicht over weinig medische, juridische en financiële expertise beschikt. Ook verdienen ze meer als toezichthouders zelf veel verdienen. Om beloningsexcessen in de ziekenhuizen te voorkomen, moet de toezichtstructuur worden verbeterd. Daarvoor pleit econoom Eddy Cardinaels van de Universiteit van Tilburg. Cardinaels onderzocht de toezichtstructuur van tachtig Nederlandse
129
Master Thesis Amanda Wigboldus
ziekenhuizen op basis van jaarverslagen en concludeert dat veel directeuren ruim boven de Balkenendenorm verdienen.
Persbericht 7: Topsalaris ziekenhuisdirectie wegens laksheid raad van toezicht 24-08-2009 Onderzoek naar effectiviteit raad van toezicht 80 ziekenhuizen Ziekenhuisdirecteuren verdienen meer wanneer de raad van toezicht meer verdient en wanneer de raad over minder medische, juridische en financiële expertise beschikt. Dat blijkt uit onderzoek van dr. Eddy Cardinaels naar de effectiviteit van de raden van tachtig Nederlandse ziekenhuizen. Om excessen in de beloning van de ziekenhuistop te voorkomen, zou volgens de Tilburgse accountancy-econoom de toezichtstructuur van ziekenhuizen verbeterd moeten worden. Heel wat ziekenhuisdirecteuren verdienen meer dan de 'Balkenendenorm' van 180.000 euro. De juiste hoogte van de beloning is echter moeilijk vast te stellen en kan sterk variëren per ziekenhuis. Marktomstandigheden, prestaties op het gebied van kostenefficiëntie, de complexiteit van de bestuurstaak en de verantwoordelijkheden van de bestuursfunctie kunnen een hoge beloning rechtvaardigen. De raad van toezicht van een ziekenhuis moet erover waken dat het beloningspakket van topbestuurders in overeenstemming is met hun positie. Accountancy-econoom Eddy Cardinaels onderzocht in hoeverre verschillen in de toezichtstructuur van tachtig Nederlandse ziekenhuizen de verschillen in topsalarissen van ziekenhuisdirecteuren kunnen verklaren. Hij concludeert dat raden van toezicht soms tekort schieten in de bewaking van het beloningspakket. Wanneer de raad onvoldoende expertise in huis heeft op bijvoorbeeld medisch, juridisch en financieel gebied, lijken directeuren extra compensatie naar zich toe te kunnen trekken. Ook lijken ziekenhuizen waarvan toezichthouders zelf een fikse vergoeding ontvangen, althans meer dan wat geadviseerd wordt in de zorgbrede governance code, minder nauwkeurig te zijn in het bepalen van een economisch verantwoorde beloning van bestuurders. Cardinaels concludeert dat goed toezicht essentieel is voor controle op het ziekenhuismanagement. Het opstellen van normen of beloningsplafonds is niet de juiste strategie om excessen te voorkomen: het debat zou zich moeten richten op verbetering van de toezichtstructuur van een ziekenhuis. Geplaatst op 25 augustus 2009 in het Financieel Dagblad
130
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het Financieele Dagblad
25 augustus 2009 dinsdag
Hoger salaris ziekenhuis bij zwak toezicht SECTION: ECONOMIE & POLITIEK; Blz. 5 LENGTH: 65 woorden Tilburg Ziekenhuisdirecteuren ontvangen meer salaris als de raad van toezicht over weinig medische, juridische en financiële expertise beschikt. Ook verdienen ze meer wanneer toezichthouders zelf veel verdienen. Om beloningsexcessen te voorkomen, moet de toezichtstructuur worden verbeterd. Daarvoor pleit econoom Eddy Cardinaels, die verbonden is aan de Universiteit van Tilburg maandag. (anp)
131
Master Thesis Amanda Wigboldus
Universiteit van Amsterdam koppeling kranten- en persberichten Persbericht 1: Aantal laagbetaalde werknemers groeit, terwijl opleidingsniveau stijgt
UvA-economen analyseren laagbetaalde arbeid in Nederland Gepubliceerd op 15 april 2008 Binnen één generatie is het aantal laagbetaalde werknemers in ons land meer dan verdubbeld, van naar schatting bijna 0,6 miljoen in 1979 tot 1,25 miljoen nu. Deze werknemers verdienen minder dan tweederde van het mediane (middelste) uurloon, de internationale maatstaf voor laagbetaalde arbeid. De verdubbeling is opmerkelijk, omdat het opleidingsniveau van de bevolking in dezelfde periode verder is gestegen. Het totaal aantal laagbetaalde uren is sterk toegenomen, terwijl de beschikbaarheid van beter betaalde uren onder druk staat. Het is dus niet vanzelfsprekend dat een betere opleiding tot een hoger loon leidt. De kennismaatschappij dreigt uit het zicht te raken. Dit blijkt uit een onderzoek naar de onderkant van de arbeidsmarkt, uitgevoerd door het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de UvA en STZ advies & onderzoek in Eindhoven, beschreven in de publicatie Low-Wage Work in the Netherlands. De onderzoekers zien twee hoofdoorzaken voor de sterke toename van het aantal laagbetaalden. Allereerst is er sprake van toegenomen concurrentie op de arbeidsmarkt door parttime werkende studenten, scholieren en „tweede verdieners'. Daarnaast is het minimumloon sinds het eind van de jaren zeventig sterk verlaagd. De koopkracht van werknemers met een minimumloon daalde met bijna twintig procent en bleef met vijfenveertig procent achter in vergelijking met werknemers uit de hoogste inkomenscategorie. Zeven van de tien laagbetaalden zijn parttimers, terwijl in 1979 slechts een op de vier laagbetaalden in deeltijd werkte. De kansen op voltijdswerk voor laaggeschoolde schoolverlaters en uitkeringsgerechtigden zijn in deze situatie slecht. Tegelijkertijd kalft het vakbondslidmaatschap aan de onderkant van de arbeidsmarkt snel af en verslechteren arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Nederland is er in de jaren negentig bovendien niet in geslaagd om het lager beroepsonderwijs op orde te krijgen. Met aanhoudend hoge aantallen voortijdige schoolverlaters tot gevolg, die grote moeite hebben werk te vinden door de sterke concurrentie van laagbetaalde parttimers. Die uitstroom zonder vooruitzicht op werk en doorgroei naar een beter loon is volgens de onderzoekers uitermate zorgwekkend en een blamage voor het poldermodel. Dit Nederlandse onderzoek maakt deel uit van een omvangrijk internationaal project opgezet door de Russell Sage Foundation (New York), een Amerikaanse stichting gericht op de financiering van sociaal onderzoek, en gestimuleerd door Nobelprijswinnaar Economie Robert Solow. Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië zijn de andere Europese landen waar het onderzoek naar laagbetaalde arbeid werd uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in vijf 132
Master Thesis Amanda Wigboldus
boeken, over ieder land een aparte publicatie. Het onderzoek is gebaseerd op uitvoerige casestudies uitgevoerd in tweehonderd organisaties - naar de kwaliteit van laagbetaalde beroepen, en op analyses van de laagbetaalde arbeidsmarkt en de nationale economie. Internationale resultaten In vergelijking met de Verenigde Staten zijn de laagbetaalde banen in Europa (inclusief Nederland) niet van een betere kwaliteit. Algemene sociale rechten, zoals gezondheidszorg, arbeidstijden en vakantie, en ziekteverlof, zijn in Europa over het algemeen wel beter geregeld. De casestudies tonen aan dat ook hier de kwaliteit van de arbeid onder druk staat, bijvoorbeeld in supermarkten en hotels, en dat in algemene zin de naleving lang niet gegarandeerd is. Belangwekkend is dat sommige beroepen die in de VS laagbetaald zijn, dat in Europa niet altijd zijn - als gevolg van betere scholing, betere werkorganisatie en efficiëntere productie. De belangrijkste verschillen in laagbetaald werk zijn tegenwoordig echter te vinden tussen de Europese landen onderling en niet tussen Europa en de VS. Duitsland is hard op weg de omvang van laagbetaald werk in de VS en het Verenigd Koninkrijk (bijna een kwart van alle werknemers) te evenaren. Denemarken en Frankrijk hebben langdurig stabiele, lage niveaus (10 procent). Nederland heeft een grote stijging ondergaan, van ruim 10 procent naar 18 procent, maar blijft toch nog achter bij Duitsland. Beide landen kennen zeer lage lonen die in de andere landen praktisch niet voorkomen. In ons land zorgt het unieke systeem van lage minimumjeugdlonen daarvoor, in Duitsland het ontbreken van een minimumloon en de afkalvende betekenis van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's). Denemarken laat zien dat het ook anders kan. Ondanks grote onderlinge verschillen in de omvang van laagbetaald werk, is de structuur van laagbetaald werk in alle landen vergelijkbaar: jongeren, vrouwen, laaggeschoolden en immigranten zijn overal sterk oververtegenwoordigd, met uitzondering van volwassen vrouwen in Denemarken. In de Europese landen hebben relatief veel mensen slechts tijdelijk een laagbetaalde baan. De snelste doorstroom naar een beter betaalde baan is te zien in Denemarken en Frankrijk, landen met weinig laagbetaald werk. In de VS is die doorstroom het langzaamst. Nederland bevindt zich er tussenin. Toch geldt voor een grote groep werknemers in alle onderzochte landen dat ze in een laagbetaalde baan blijven steken. Conferenties LoWER en AIAS De presentatie van de publicaties was de aanloop tot de conferentie Institutions, Markets and European Unemployement Revisited: What Have We Learned? die het European Low-Wage Employement Research network (LoWER) organiseerde ter gelegenheid van zijn 12 ½-jarig bestaan. Tijdens deze tweedaagse conferentie, die plaatsvond op vrijdag 18 en zaterdag 19 april, stonden werkgelegenheid, arbeidsloon en economisch beleid centraal. Bekende arbeidseconomen zoals Richard Freeman (Harvard) en Alan Krueger (Princeton) gingen in debat met beleidsmakers van de OESO en Europese Commissie. Voorafgaand aan de LoWER-conferentie vierde het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de UvA zijn tienjarig bestaan op donderdag 17 april met de conferentie Labour Reform and
133
Master Thesis Amanda Wigboldus
Flexibility: Lessons Learned - Future Questions. Sprekers waren onder anderen prof. dr. Tito Boeri (Bocconi University, Milaan), prof. dr. Wolfgang Streeck (Max Planck Instituut, Keulen), prof. dr. Ferdinand Grapperhaus (Maastricht) en prof. dr. Alexander Rinnooy Kan (voorzitter SociaalEconomische Raad en hoogleraar Policy Analysis aan de UvA). Geplaatst op 16 April 2008 in Trouw
Gekoppelde krantenberichten: Trouw
April 16, 2008 woensdag
'Meer slecht betaalde werknemers in Nederland' SECTION: ECONOMIE; Blz. 12-13 LENGTH: 90 woorden
DATELINE: amsterdam amsterdam - Het aantal werknemers in Nederland met een laag uurloon is sinds 1979 sterk gegroeid, van circa 0,6 miljoen naar 1,25 miljoen. Dit concludeerden onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam gisteren op basis van eigen onderzoek. Ook het aantal laagbetaalde uren per hoofd van de beroepsbevolking steeg sterk, van 80 uur van het totale aantal gewerkte uren in 1979 naar 120 uur. Als belangrijkste reden noemen de onderzoekers dat het aantal deeltijdwerkers sterk is toegenomen. Meer studenten, scholieren en vrouwen werken parttime.
Persbericht 1: Aantal laagbetaalde werknemers groeit, terwijl opleidingsniveau stijgt
UvA-economen analyseren laagbetaalde arbeid in Nederland Gepubliceerd op 15 april 2008 Binnen één generatie is het aantal laagbetaalde werknemers in ons land meer dan verdubbeld, van naar schatting bijna 0,6 miljoen in 1979 tot 1,25 miljoen nu. Deze werknemers verdienen minder dan tweederde van het mediane (middelste) uurloon, de internationale maatstaf voor laagbetaalde arbeid. De verdubbeling is opmerkelijk, omdat het opleidingsniveau van de bevolking in dezelfde periode
134
Master Thesis Amanda Wigboldus
verder is gestegen. Het totaal aantal laagbetaalde uren is sterk toegenomen, terwijl de beschikbaarheid van beter betaalde uren onder druk staat. Het is dus niet vanzelfsprekend dat een betere opleiding tot een hoger loon leidt. De kennismaatschappij dreigt uit het zicht te raken. Dit blijkt uit een onderzoek naar de onderkant van de arbeidsmarkt, uitgevoerd door het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de UvA en STZ advies & onderzoek in Eindhoven, beschreven in de publicatie Low-Wage Work in the Netherlands. De onderzoekers zien twee hoofdoorzaken voor de sterke toename van het aantal laagbetaalden. Allereerst is er sprake van toegenomen concurrentie op de arbeidsmarkt door parttime werkende studenten, scholieren en „tweede verdieners'. Daarnaast is het minimumloon sinds het eind van de jaren zeventig sterk verlaagd. De koopkracht van werknemers met een minimumloon daalde met bijna twintig procent en bleef met vijfenveertig procent achter in vergelijking met werknemers uit de hoogste inkomenscategorie. Zeven van de tien laagbetaalden zijn parttimers, terwijl in 1979 slechts een op de vier laagbetaalden in deeltijd werkte. De kansen op voltijdswerk voor laaggeschoolde schoolverlaters en uitkeringsgerechtigden zijn in deze situatie slecht. Tegelijkertijd kalft het vakbondslidmaatschap aan de onderkant van de arbeidsmarkt snel af en verslechteren arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Nederland is er in de jaren negentig bovendien niet in geslaagd om het lager beroepsonderwijs op orde te krijgen. Met aanhoudend hoge aantallen voortijdige schoolverlaters tot gevolg, die grote moeite hebben werk te vinden door de sterke concurrentie van laagbetaalde parttimers. Die uitstroom zonder vooruitzicht op werk en doorgroei naar een beter loon is volgens de onderzoekers uitermate zorgwekkend en een blamage voor het poldermodel. Dit Nederlandse onderzoek maakt deel uit van een omvangrijk internationaal project opgezet door de Russell Sage Foundation (New York), een Amerikaanse stichting gericht op de financiering van sociaal onderzoek, en gestimuleerd door Nobelprijswinnaar Economie Robert Solow. Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië zijn de andere Europese landen waar het onderzoek naar laagbetaalde arbeid werd uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in vijf boeken, over ieder land een aparte publicatie. Het onderzoek is gebaseerd op uitvoerige casestudies uitgevoerd in tweehonderd organisaties - naar de kwaliteit van laagbetaalde beroepen, en op analyses van de laagbetaalde arbeidsmarkt en de nationale economie. Internationale resultaten In vergelijking met de Verenigde Staten zijn de laagbetaalde banen in Europa (inclusief Nederland) niet van een betere kwaliteit. Algemene sociale rechten, zoals gezondheidszorg, arbeidstijden en vakantie, en ziekteverlof, zijn in Europa over het algemeen wel beter geregeld. De casestudies tonen aan dat ook hier de kwaliteit van de arbeid onder druk staat, bijvoorbeeld in supermarkten en hotels, en dat in algemene zin de naleving lang niet gegarandeerd is. Belangwekkend is dat sommige beroepen die in de VS laagbetaald zijn, dat in Europa niet altijd zijn - als gevolg van betere scholing, betere werkorganisatie en efficiëntere productie. 135
Master Thesis Amanda Wigboldus
De belangrijkste verschillen in laagbetaald werk zijn tegenwoordig echter te vinden tussen de Europese landen onderling en niet tussen Europa en de VS. Duitsland is hard op weg de omvang van laagbetaald werk in de VS en het Verenigd Koninkrijk (bijna een kwart van alle werknemers) te evenaren. Denemarken en Frankrijk hebben langdurig stabiele, lage niveaus (10 procent). Nederland heeft een grote stijging ondergaan, van ruim 10 procent naar 18 procent, maar blijft toch nog achter bij Duitsland. Beide landen kennen zeer lage lonen die in de andere landen praktisch niet voorkomen. In ons land zorgt het unieke systeem van lage minimumjeugdlonen daarvoor, in Duitsland het ontbreken van een minimumloon en de afkalvende betekenis van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's). Denemarken laat zien dat het ook anders kan. Ondanks grote onderlinge verschillen in de omvang van laagbetaald werk, is de structuur van laagbetaald werk in alle landen vergelijkbaar: jongeren, vrouwen, laaggeschoolden en immigranten zijn overal sterk oververtegenwoordigd, met uitzondering van volwassen vrouwen in Denemarken. In de Europese landen hebben relatief veel mensen slechts tijdelijk een laagbetaalde baan. De snelste doorstroom naar een beter betaalde baan is te zien in Denemarken en Frankrijk, landen met weinig laagbetaald werk. In de VS is die doorstroom het langzaamst. Nederland bevindt zich er tussenin. Toch geldt voor een grote groep werknemers in alle onderzochte landen dat ze in een laagbetaalde baan blijven steken. Conferenties LoWER en AIAS De presentatie van de publicaties was de aanloop tot de conferentie Institutions, Markets and European Unemployement Revisited: What Have We Learned? die het European Low-Wage Employement Research network (LoWER) organiseerde ter gelegenheid van zijn 12 ½-jarig bestaan. Tijdens deze tweedaagse conferentie, die plaatsvond op vrijdag 18 en zaterdag 19 april, stonden werkgelegenheid, arbeidsloon en economisch beleid centraal. Bekende arbeidseconomen zoals Richard Freeman (Harvard) en Alan Krueger (Princeton) gingen in debat met beleidsmakers van de OESO en Europese Commissie. Voorafgaand aan de LoWER-conferentie vierde het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de UvA zijn tienjarig bestaan op donderdag 17 april met de conferentie Labour Reform and Flexibility: Lessons Learned - Future Questions. Sprekers waren onder anderen prof. dr. Tito Boeri (Bocconi University, Milaan), prof. dr. Wolfgang Streeck (Max Planck Instituut, Keulen), prof. dr. Ferdinand Grapperhaus (Maastricht) en prof. dr. Alexander Rinnooy Kan (voorzitter SociaalEconomische Raad en hoogleraar Policy Analysis aan de UvA). Geplaatst op 16 april 2008 in het Financieel Dagblad
Het Financieele Dagblad
16 april 2008 woensdag
136
Master Thesis Amanda Wigboldus
Meer Nederlanders met een laag uurloon SECTION: ECONOMIE & POLITIEK; Blz. 4
LENGTH: 66 woorden Amsterdam Het aantal werknemers in Nederland met een laag uurloon is sinds 1979 sterk gegroeid, van circa 0,6 miljoen naar 1,25 miljoen. Dit concluderen onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam (UvA) dinsdag op basis van eigen onderzoek. Ook het aantal laagbetaalde uren per hoofd van de beroepsbevolking steeg sterk, van 80 uur van het totale aantal gewerkte uren in 1979 naar 120 uur. (anp)
Persbericht 1: Aantal laagbetaalde werknemers groeit, terwijl opleidingsniveau stijgt
UvA-economen analyseren laagbetaalde arbeid in Nederland Gepubliceerd op 15 april 2008 Binnen één generatie is het aantal laagbetaalde werknemers in ons land meer dan verdubbeld, van naar schatting bijna 0,6 miljoen in 1979 tot 1,25 miljoen nu. Deze werknemers verdienen minder dan tweederde van het mediane (middelste) uurloon, de internationale maatstaf voor laagbetaalde arbeid. De verdubbeling is opmerkelijk, omdat het opleidingsniveau van de bevolking in dezelfde periode verder is gestegen. Het totaal aantal laagbetaalde uren is sterk toegenomen, terwijl de beschikbaarheid van beter betaalde uren onder druk staat. Het is dus niet vanzelfsprekend dat een betere opleiding tot een hoger loon leidt. De kennismaatschappij dreigt uit het zicht te raken. Dit blijkt uit een onderzoek naar de onderkant van de arbeidsmarkt, uitgevoerd door het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de UvA en STZ advies & onderzoek in Eindhoven, beschreven in de publicatie Low-Wage Work in the Netherlands. De onderzoekers zien twee hoofdoorzaken voor de sterke toename van het aantal laagbetaalden. Allereerst is er sprake van toegenomen concurrentie op de arbeidsmarkt door parttime werkende studenten, scholieren en „tweede verdieners'. Daarnaast is het minimumloon sinds het eind van de jaren zeventig sterk verlaagd. De koopkracht van werknemers met een minimumloon daalde met bijna twintig procent en bleef met vijfenveertig procent achter in vergelijking met werknemers uit de hoogste inkomenscategorie. Zeven van de tien laagbetaalden zijn parttimers, terwijl in 1979 slechts een op de vier laagbetaalden in deeltijd werkte. De kansen op voltijdswerk voor laaggeschoolde schoolverlaters en uitkeringsgerechtigden zijn in deze situatie slecht. Tegelijkertijd kalft het vakbondslidmaatschap aan 137
Master Thesis Amanda Wigboldus
de onderkant van de arbeidsmarkt snel af en verslechteren arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Nederland is er in de jaren negentig bovendien niet in geslaagd om het lager beroepsonderwijs op orde te krijgen. Met aanhoudend hoge aantallen voortijdige schoolverlaters tot gevolg, die grote moeite hebben werk te vinden door de sterke concurrentie van laagbetaalde parttimers. Die uitstroom zonder vooruitzicht op werk en doorgroei naar een beter loon is volgens de onderzoekers uitermate zorgwekkend en een blamage voor het poldermodel. Dit Nederlandse onderzoek maakt deel uit van een omvangrijk internationaal project opgezet door de Russell Sage Foundation (New York), een Amerikaanse stichting gericht op de financiering van sociaal onderzoek, en gestimuleerd door Nobelprijswinnaar Economie Robert Solow. Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië zijn de andere Europese landen waar het onderzoek naar laagbetaalde arbeid werd uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in vijf boeken, over ieder land een aparte publicatie. Het onderzoek is gebaseerd op uitvoerige casestudies uitgevoerd in tweehonderd organisaties - naar de kwaliteit van laagbetaalde beroepen, en op analyses van de laagbetaalde arbeidsmarkt en de nationale economie. Internationale resultaten In vergelijking met de Verenigde Staten zijn de laagbetaalde banen in Europa (inclusief Nederland) niet van een betere kwaliteit. Algemene sociale rechten, zoals gezondheidszorg, arbeidstijden en vakantie, en ziekteverlof, zijn in Europa over het algemeen wel beter geregeld. De casestudies tonen aan dat ook hier de kwaliteit van de arbeid onder druk staat, bijvoorbeeld in supermarkten en hotels, en dat in algemene zin de naleving lang niet gegarandeerd is. Belangwekkend is dat sommige beroepen die in de VS laagbetaald zijn, dat in Europa niet altijd zijn - als gevolg van betere scholing, betere werkorganisatie en efficiëntere productie. De belangrijkste verschillen in laagbetaald werk zijn tegenwoordig echter te vinden tussen de Europese landen onderling en niet tussen Europa en de VS. Duitsland is hard op weg de omvang van laagbetaald werk in de VS en het Verenigd Koninkrijk (bijna een kwart van alle werknemers) te evenaren. Denemarken en Frankrijk hebben langdurig stabiele, lage niveaus (10 procent). Nederland heeft een grote stijging ondergaan, van ruim 10 procent naar 18 procent, maar blijft toch nog achter bij Duitsland. Beide landen kennen zeer lage lonen die in de andere landen praktisch niet voorkomen. In ons land zorgt het unieke systeem van lage minimumjeugdlonen daarvoor, in Duitsland het ontbreken van een minimumloon en de afkalvende betekenis van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's). Denemarken laat zien dat het ook anders kan. Ondanks grote onderlinge verschillen in de omvang van laagbetaald werk, is de structuur van laagbetaald werk in alle landen vergelijkbaar: jongeren, vrouwen, laaggeschoolden en immigranten zijn overal sterk oververtegenwoordigd, met uitzondering van volwassen vrouwen in Denemarken. In de Europese landen hebben relatief veel mensen slechts tijdelijk een laagbetaalde baan. De snelste doorstroom naar een beter betaalde baan is te zien in Denemarken en Frankrijk, landen met weinig laagbetaald werk. In de VS is die doorstroom het langzaamst. Nederland bevindt zich er tussenin. Toch geldt voor een grote groep werknemers in alle onderzochte landen dat ze in een laagbetaalde baan blijven steken. 138
Master Thesis Amanda Wigboldus
Conferenties LoWER en AIAS De presentatie van de publicaties was de aanloop tot de conferentie Institutions, Markets and European Unemployement Revisited: What Have We Learned? die het European Low-Wage Employement Research network (LoWER) organiseerde ter gelegenheid van zijn 12 ½-jarig bestaan. Tijdens deze tweedaagse conferentie, die plaatsvond op vrijdag 18 en zaterdag 19 april, stonden werkgelegenheid, arbeidsloon en economisch beleid centraal. Bekende arbeidseconomen zoals Richard Freeman (Harvard) en Alan Krueger (Princeton) gingen in debat met beleidsmakers van de OESO en Europese Commissie. Voorafgaand aan de LoWER-conferentie vierde het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de UvA zijn tienjarig bestaan op donderdag 17 april met de conferentie Labour Reform and Flexibility: Lessons Learned - Future Questions. Sprekers waren onder anderen prof. dr. Tito Boeri (Bocconi University, Milaan), prof. dr. Wolfgang Streeck (Max Planck Instituut, Keulen), prof. dr. Ferdinand Grapperhaus (Maastricht) en prof. dr. Alexander Rinnooy Kan (voorzitter SociaalEconomische Raad en hoogleraar Policy Analysis aan de UvA). Geplaatst op 18 april in de Volkskrant
de Volkskrant
April 18, 2008 vrijdag Flink meer werknemers met laag loon SECTION: ECONOMIE; Blz. 9
LENGTH: 336 woorden
DATELINE: amsterdam SAMENVATTING: In 2005 verdiende 18 procent van de werkenden minder dan 10,50 euro bruto per uur. VOLLEDIGE TEKST: amsterdam Binnen één generatie is het percentage werknemers met een laagbetaalde baan flink toegenomen. Werkte in 1970 10procent voor een laag uurloon, in 2005 ging 18procent van de werkenden aan de slag voor minder dan 10,50 euro bruto per uur. Dat blijkt uit een onderzoek dat de Universiteit van Amsterdam vandaag presenteert. Het betreft vooral jongeren, vrouwen en immigranten die banen vervullen in de retailsector en de horeca. 139
Master Thesis Amanda Wigboldus
De groei van het aantal laagbetaalden is te verklaren door een toegenomen concurrentie aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Meer studenten, scholieren en parttimers bieden zich aan. Hierdoor wordt de kans op werk voor laaggeschoolden kleiner. Daarnaast daalde de koopkracht van mensen met het minimuminkomen in vergelijking met 1979 met bijna 20 procent, aldus de onderzoekers. Ook verslechteren de arbeidsvoorwaarden, doordat weinig laagbetaalde werknemers lid zijn van een vakbond. De uitkomsten van het onderzoek zijn opmerkelijk, omdat het opleidingsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking is gestegen. 'Het is verontrustend voor onze kenniseconomie, aangezien het niet vanzelfsprekend is dat een betere opleiding tot een hoger loon leidt', zegt onderzoeker Wiemer Salverda. 'De laagbetaalden zijn echt de pineut. Ze hebben ook nog eens weinig uitzicht op doorstroom naar een beter betaalde baan. Maar ook een deel van de beter opgeleiden werkt onder zijn niveau, het aantal beter betaalde uren is onvoldoende gegroeid.' In het onderzoek worden ook vier andere EU-landen besproken. In Duitsland is het aantal laagbetaalden nog sterker gegroeid dan in Nederland: naar zo'n 20 procent. 'Dit komt doordat Duitsland geen wettelijk minimumloon kent en de betekenis van cao's kalft af. Bovendien zijn de lonen daar onder druk komen te staan door de toename van het aantal Poolse werknemers.' In Groot-Brittannië is het aantal laagbetaalden met zo'n 25procent het hoogst .
140
Master Thesis Amanda Wigboldus
Vrije Universiteit koppeling kranten- en persberichten Persbericht 1: Peter Eimers hoogleraar Auditing aan de Vrije Universiteit Prof.dr. P.W.A. (Peter) Eimers RA (1968) is met ingang van 1 maart 2008 benoemd tot hoogleraar Auditing aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij is partner bij PricewaterhouseCoopers. De deskundigheid van Peter Eimers ligt op het terrein van Auditing & Assurance in de sfeer van Professional standards (Auditing & Assurance standards), audit innovatie en nieuwe assurance services. Binnen de VU zal de nadruk van zijn onderwijs en onderzoek op die gebieden liggen. Peter Eimers studeerde Bedrijfseconomie aan de Universiteit Maastricht waar hij ook de postdoctorale opleiding tot registeraccountant voltooide en Fiscale Economie aan de Universiteit van Tilburg. Hij is in september 2002 gepromoveerd op het proefschrift “The Use and Effectiveness of Analytical Review in Auditing” aan de Universiteit Maastricht. Hij publiceert regelmatig in vakbladen en vervult een actieve rol binnen diverse nationale en internationale vaktechnische commissies. Peter Eimers maakt deel uit van het vaktechnisch bureau van PwC Accountants NV., is vice-voorzitter van de Commissie Controlevraagstukken en Richtlijnen van het Koninklijk NIVRA en lid van de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding (CEA). Geplaatst in op 14 maart in het Financieel Dagblad
Het Financieele Dagblad
14 maart 2008 vrijdag
Personalia SECTION: CARRIÈRE; Blz. 10
LENGTH: 519 woorden Wim Abrahamse (51) is partner geworden van Oostdam & Van den Eijkel, adviesbureau voor financiële dienstverleners op het gebied van strategie, marketing en communicatie. Hij werkte eerder voor Kluwer en was hoofdredacteur van AssurantieMagazine. Iris Beck (1977) is in dienst getreden bij Marlot Communicatie. Ze heeft vier jaar op de afdeling Opsporingsberichtgeving en Communicatie bij het Korps landelijke politiediensten (KLPD) gewerkt. Ook werkte ze voor het televisieprogramma Opsporing Verzocht.
141
Master Thesis Amanda Wigboldus
De raad van commissarissen van Credit Europe Bank heeft een nieuwe voorzitter. Oprichter en meerderheidsaandeelhouder Husnu Ozyegin heeft zijn voorzitterschap overgedragen aan Maarten Hulshoff. De nieuwe voorzitter heeft voor Citigroup gewerkt op verschillende posities in Europa en Azië en is bestuursvoorzitter geweest van Atradius (voorheen NCM Holding), Rabobank International en Rodamco Europe. Zakelijke dienstverlener Venturn heeft Huib Sacré tot senior managementconsultant benoemd. Sacrés expertise ligt in het professionaliseren van hr-beleid in snel groeiende of veranderende organisaties. Partners at Work, executive search-bureau voor topfuncties in financiële en zakelijke dienstverlening, heeft Tatiana Della Vedova (41) benoemd tot nieuw hoofd Research. Zij was onder meer werkzaam als Consultant werving & selectie, adviseur in het verzekeringsbedrijf en bij de Kamer van Koophandel in Parijs en als accountmanager bij een handelsonderneming. Martijn Vroom, consultant bij adviesbureau Public Matters, wordt wethouder van Noordwijk. Hij volgt per 1 april Rob de Jong op, die om persoonlijke redenen de functie neerlegde. Voordat hij overstapte naar Public Matters werkte Vroom vijf jaar bij de CDA-Tweede Kamerfractie. Herman Hintzen is op deeltijdbasis in dienst getreden bij AGP Vermogensbeheer als senior adviseur van de directie en het senior management. Hintzen werkte hiervoor bij Morgan Stanley, onder meer als algemeen directeur en voorzitter van Insurance Practice in Europe, en bij Credit Suisse First Boston als hoofd van Financial Institutions Group Europe. Daarvoor werkte hij zestien jaar voor JPMorgan in Londen, New York en Amsterdam. BDNA, provider van oplossingen in de IT-infrastructuur, zet een nieuw Europees managementteam op. Dat wordt geleid door Edwin Willems (45). Hij begon zijn carrière als consultant bij Sidmar/Sidel en stapte in 1987 over naar Oracle. Daarna ging hij aan de slag bij Business Objects . Peter Eimers (1968) is benoemd tot hoogleraar Auditing aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij is partner bij PricewaterhouseCoopers. Eimers is vicevoorzitter van de Commissie Controlevraagstukken en Richtlijnen van het Koninklijk Nivra en lid van de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding. Marie-Louise Bots start op 1 april als managing director bij Reed Business. Bots werkte sinds 2004 bij Philips DAP. Voor ze naar Philips overstapte, werkte Bots voor de Altadis Group . Ook werkte ze voor American Brands. Ze begon haar carrière bij Agio Cigars.
142
Master Thesis Amanda Wigboldus
Persbericht 2: “Crisis op Financiele markten” thema Dies Natalis VU 15-10-2008 Gerrit Zalm ontvangt eredoctoraat
Maandag 20 oktober viert de Vrije Universiteit haar 128ste verjaardag. Dit jaar staat de Dies Natalis in het teken van Crisis op financiële markten. Sprekers zijn onder andere Lex Bouter, rector magnificus en André Lucas, hoogleraar Financiële markten en instellingen. Daarnaast ontvangt voormalig minister van Financiën, Gerrit Zalm, een eredoctoraat. André Lucas geeft in de diesrede aan de hand van praktische voorbeelden antwoord op vragen als “Wat is de bredere historische context van de financiële crisis?”, “Wat zijn precies de complexe producten waarover in de media wordt gesproken en waarom zijn ze zo gevaarlijk?” en “Hoe moet en kan nieuwe regelgeving bijdragen aan een stabieler financieel systeem?” De weg uit de crisis ligt volgens Lucas echter niet in het doorschieten naar overregulering van de hele sector: juist door het toestaan van diversiteit binnen de sector lijkt de stabiliteit van het systeem als geheel het best gewaarborgd.
Gerrit Zalm ontvangt het eredoctoraat voor zijn wezenlijke bijdrage aan de ontwikkeling, invoering, vormgeving en uitvoering van het trendmatig begrotingsbeleid en daarmee aan de vernieuwing ervan, vanaf het begin van de jaren negentig. Ook worden tijdens de Dies Natalis de winnaars van de Societal Impact Awards bekend gemaakt. De Junior Societal Impact Award wordt overhandigd aan een promovendus van de VU, die in het afgelopen jaar een proefschrift heeft verdedigd met een grote maatschappelijke impact. Genomineerd zijn Martijn de Koning, Eric Koomen en Amika Singh. De Senior Societal Impact Award is bedoeld voor uitstekende onderzoekers van de VU met een lange staat van dienst, die zich bovendien al jaren bijzonder verdienstelijk maken met het verrichten van research met een grote maatschappelijke impact. Genomineerd zijn Hans van den Heuvel, Martijn Katan en Chris Meijer. 21 oktober vindt het symposium “Prudentia: over financieren en begroten” plaats. De faculteit Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde organiseert dit symposium ter gelegenheid van haar zestigjarig bestaan. Sprekers zijn onder andere Gerrit Zalm en Wouter Bos. Pers is van harte welkom na aanmelding. Geplaatst op 21 oktober 2008 in het NRC Handelsblad
NRC Handelsblad
October 21, 2008
De run op de bank en het eredoctoraat; Lux
143
Master Thesis Amanda Wigboldus
BYLINE: Roel janssen
SECTION: ECONOMIE; Blz. 13
LENGTH: 414 woorden De ING is de trotse sponsor van de Amsterdamse marathon. Afgelopen zondag deden tienduizenden enthousiaste hardlopers mee aan de de hele en halve marathon. Start en finish: het Olympisch Stadion. Om de hoek van het hoofdkantoor van ING, de financiële reus die op hetzelfde moment van minister Bos en centralebankpresident Wellink een energiedrankje kreeg aangereikt; een kapitaalinjectie van 10 miljard euro . Terwijl de hardlopers hun prestatie vierden, zat ING-topman Michel Tilmant als een opgebrachte landloper ingeklemd tussen de veldwachters Bos en Wellink op de persconferentie waar de gedeeltelijke nationalisatie van de bank-verzekeraar werd aangekondigd. Een run op de bank was voorkomen, maar de knieval van ING was groot. Hardlopen doet pijn. Een dag later, opnieuw op een steenworp afstand van 'de Kruimeldief' van ING aan de Amsterdamse Zuidas. In de aula van de Vrije Universiteit, het academische bolwerk van de gereformeerden, kreeg drs. G. Zalm een eredoctoraat uitgereikt. De oud-minister van Financiën viel de eer te beurt wegens zijn bijdrage aan het trendmatige begrotingsbeleid, beter bekend als de 'Zalm-norm'. Zalm heeft, evenals Bos, Balkenende en een groot aantal economen in het publieke domein, aan de VU gestudeerd. De Vrije Universiteit in Amsterdam staat voor sober, gedegen en saai. "Daar zou Tilmant een vrachtwagen vol goud voor over hebben", merkte een hoogleraar op. Hij lanceerde als nieuw credo van de VU: "Niet bij geld alleen." Bos, zelf niet aanwezig bij de laudatio, kreeg van zijn voorganger alle lof toegezwaaid over zijn aanpak van de financiële crisis. "Dit zijn leuke tijden voor een minister van Financiën. Je kunt aan Bos zien dat hij fysiek geniet." Over de staatsinjectie in ING zei Zalm: "Het is geen liefdadigheidsactie. De kans is groot dat de staat er goed zal uitspringen." Als ING over drie jaar af wil van de staatsdeelname van 10 miljard, moet zij 15 miljard betalen. Zalm, tegenwoordig financieel directeur van de bank DSB in Wognum: "Een rendement van 50 procent in drie jaar. Dat biedt een degelijke bank als DSB niet." Bij DSB stroomt volgens hem het spaargeld toe.
144
Master Thesis Amanda Wigboldus
En passant had Zalm nog wel een waarschuwing voor minister Bos in petto. De begroting voor volgend jaar die op Prinsjesdag is ingediend, kan naar de prullenbak. Aan de uitgavenkant tekenen zich miljarden aan overschrijdingen af; de inkomsten zullen enorm tegenvallen. "Had Bos maar voor mijn behoedzame scenario gekozen", haalde de eredoctor zijn gelijk. Roel janssen
Persbericht 3: Beste methode om banken in het gareel te krijgen 29-09-2009 Beste methode om banken in het gareel te krijgen “Hoge bonussen leiden niet tot beter presteren” De bonuscultuur bij de banken is uit de hand gelopen. De recente maatregelen van minister Bos blijken volgens de laatste berichten niet te werken. Marius Rietdijk heeft een methode ontwikkeld om aan dit soort praktijken paal en perk te stellen. Uit zijn promotieonderzoek blijkt bovendien dat hoge bonussen niet leiden tot beter presteren. Rietdijk promoveert 2 oktober aan de Vrije Universiteit. Rietdijk, psycholoog en bedrijfskundige, werkt al twintig jaar aan het onderwerp „gedragsverandering in bedrijven‟. Zijn proefschrift gaat niet alleen over banken. Gedragsverandering is ook elders in het bedrijfsleven en bij overheden van cruciaal belang. Zonder goede beïnvloeding van het gedrag zijn goede resultaten onmogelijk. Rietdijk werkt een stappenplan uit waarmee men organisaties effectief kan conditioneren. Dat blijkt verrassend genoeg het beste te werken door waardering te uiten en complimenten te geven bij gewenst gedrag. Rietdijk heeft zelf een bedrijf dat plimenten.com heet. Op die website houden mensen bij hoeveel complimenten ze per dag uitdelen. Dit heeft grote en gunstige invloed op hun eigen functioneren en dat van hun collega‟s. Geplaatst op 29 september 2009 in het NRC Handelsblad
NRC Handelsblad
29 september 2009 dinsdag
Interne moraal? Dat is zó 20ste eeuw; Schinkels forum BYLINE: Maarten Schinkel
145
Master Thesis Amanda Wigboldus
SECTION: ECONOMIE; Blz. 14
LENGTH: 741 woorden SAMENVATTING Zijn bonussen bevorderend voor de prestaties? Er is onderzoek dat juist het tegendeel beweert. Maar vertel dat maar eens aan de banksector. VOLLEDIGE TEKST: Het ging over een baaierd van belangrijke zaken, tijdens de top van de twintig belangrijkste landen van de wereldeconomie (G20), afgelopen week in het Amerikaanse Pittsburgh, maar de bonussen in de financiële sector sprongen er toch uit. Dat is niet verwonderlijk: ze zijn een tastbaar onderwerp voor het grote publiek. Terwijl wereldwijd de burger, via zijn overheid, de financiële sector moest steunen, ging de bonuscultuur gewoon door. Vorig jaar werd op Wall Street nog steeds voor ruim 18 miljard aan bonussen uitgekeerd, terwijl de banken zelf diep in het rood stonden en vele zonder staatsgeld niet zouden hebben overleefd. Voor dit jaar wordt al weer een herstel van de bonussen verwacht. De Amerikaanse zakenbank Goldman maakte er over het eerste halfjaar ruim 11 miljard dollar voor vrij - een boekhoudkundige exercitie, die niet zegt dat dit bedrag ook daadwerkelijk wordt uitgekeerd, maar toch. Dat bankiersbonussen hadden alles mee om zo'n prominent onderwerp te worden: ze zouden de financiële sector er extra toe hebben aangespoord om grote risico's te nemen. Ze staan symbool voor de excessen in de bankierswereld, en de steeds grotere kloof tussen de extreem rijken en de middenklasse. En ze zijn vorig jaar en dit jaar, gezien de steun aan de banken, ook nog eens 'betaald van gemeenschapsgeld'. Er lijkt dan ook sprake van bonusallergie onder het grote publiek. Zie de ophef over de de fusiebonus van een half jaarsalaris per jaar voor Gerrit Zalm, die als voorzitter van ABN Amro krijgt uitgekeerd als hij van ABN en Fortis een concern smeedt. Aan de andere kant is er onbegrip bij de banken zelf. Uit gesprekken met Nederlandse en buitenlandse bankiers blijkt dat zij publiekelijk wel af en toe buigen, maar zich in wezen afvragen waar iedereen zich zo druk over maakt. Dat blijkt ook uit het onderzoek van De Nederlandsche Bank anderhalve week geleden, waaruit bleek dat de bonuspraktijk nauwelijks is veranderd door de kredietcrisis, hetgeen bankpresident Wellink er toe bracht minister van Financiën Bos hem instrumenten in handen te geven waarmee hij de bonuscultuur beter te lijf kan. Opmerkelijk is dat de kernvraag zelden wordt beantwoord: hebben bonussen wel zin? Die vraag is niet nieuw. Al in 1992 was het met name het boek In Search of Excess van de tot beloningscriticus bekeerde salarisadviseur van topmannen Graef Chrystal dat de discussie over 146
Master Thesis Amanda Wigboldus
bonussen lostrok. Het boek, een parafrase op Tom Peters' beroemde In Search of Excellence, signaleerde hoe topsalarissen in goede én in slechte tijden stegen. In de goede omdat de prestaties werden beloond, in de slechte om het topkader ervan te weerhouden weg te lopen. Kijk naar het topkader bij banken, en de zelfde logica gaat nog steeds op. Werken bonussen? In een ingezonden stuk in The New York Times wees de Amerikaanse gedragseconoom Dan Ariely een jaar geleden op zijn onderzoek waaruit bleek dat bonussen in de regel juist prestatieverminderend werken naarmate zij hoger worden. Komende vrijdag promoveert de psycholoog en bedrijfskundige Marius Rietdijk aan de Vrije Universiteit. Uit zijn promotieonderzoek moet onder meer blijken dat hoge bonussen niet leiden tot beter presteren. Als dat klopt blijft alleen de wegloopfactor als verklaring over voor de bonuscultuur. Een zeer kritisch onderzoek naar de bonuscultuur is ook te lezen in het onlangs uitgegeven boek Bonus! van Volkskrant-journalisten Pieter Klok en Xander van Uffelen. In een paneldiscussie daarover bleek vrijdag dat de banksector bonussen als een onwrikbaar natuurverschijnsel is gaan beschouwen. Hetgeen Klok de verzuchting ontlokte waar de tijd gebleven is dat iedereen zonder extra financiële prikkel gewoon zijn werk zo goed mogelijk deed. Daar gaat het inderdaad om. Externe prikkels zijn regel, maar waar zijn de interne prikkels? Bid en werk, zo is de protestantse drijfveer wel samengevat. Het is ironisch dat juist de Angelsaksische cultuur, met zijn protestantse wortels en interne moraal, de bonuscultus heeft opgeleverd. En de banken? Gedragseconoom Ariely presenteerde zijn bevindingen vorig jaar voor Wall Street-bankiers en suggereerde dat verder onderzoek in de financiële sector banken behoorlijk wat geld zou besparen als ook daar bleek dat bonussen weggegooid geld zijn. Zijn gehoor was niet geïnteresseerd.
Persbericht 3: Beste methode om banken in het gareel te krijgen 29-09-2009 Beste methode om banken in het gareel te krijgen “Hoge bonussen leiden niet tot beter presteren” De bonuscultuur bij de banken is uit de hand gelopen. De recente maatregelen van minister Bos blijken volgens de laatste berichten niet te werken. Marius Rietdijk heeft een methode ontwikkeld om aan dit soort praktijken paal en perk te stellen. Uit zijn promotieonderzoek blijkt bovendien dat hoge bonussen niet leiden tot beter presteren. Rietdijk promoveert 2 oktober aan de Vrije Universiteit. Rietdijk, psycholoog en bedrijfskundige, werkt al twintig jaar aan het onderwerp „gedragsverandering in bedrijven‟. Zijn proefschrift gaat niet alleen over banken. Gedragsverandering is ook elders in het bedrijfsleven en bij overheden van cruciaal belang. Zonder goede beïnvloeding van het gedrag zijn goede resultaten onmogelijk. Rietdijk werkt een stappenplan uit waarmee men organisaties effectief 147
Master Thesis Amanda Wigboldus
kan conditioneren. Dat blijkt verrassend genoeg het beste te werken door waardering te uiten en complimenten te geven bij gewenst gedrag. Rietdijk heeft zelf een bedrijf dat plimenten.com heet. Op die website houden mensen bij hoeveel complimenten ze per dag uitdelen. Dit heeft grote en gunstige invloed op hun eigen functioneren en dat van hun collega‟s. Geplaatst op 8 oktober in de Volkskrant
de Volkskrant
8 oktober 2009 donderdag
Bonus twistappel wetenschappers; Traditionele economen: de markt corrigeert beloningen die uit het lood zijn geslagen BYLINE: Xander van Uffelen SECTION: ECONOMIE; Blz. 7
LENGTH: 849 woorden SAMENVATTING Steeds meer psychologisch georiënteerde economen hebben grote twijfels of bonussen werknemers wel aanzetten tot betere prestaties. VOLLEDIGE TEKST: Amsterdam Onder wetenschappers is een schisma ontstaan over het nut van bonussen. Een groep traditioneel geschoolde economen is van mening dat een variabele beloning werknemers en managers kan prikkelen tot betere prestaties. Een groeiende groep psychologisch georiënteerde economen heeft juist grote twijfels over de positieve effecten. De tegenstelling is zichtbaar in de promoties en oraties van wetenschappers. Vandaag houdt bijvoorbeeld bijzonder hoogleraar Robert Dur aan de Erasmus Universiteit een pleidooi voor de invoering van bonussen in de publieke sector. Als je ambtenaren, leraren en verpleegkundigen een beloning voorhoudt, gaan zij beter presteren, meent Dur. Vorig week hield bedrijfskundige en psycholoog Marius Rietdijk aan de Vrije Universiteit bij zijn promotie daarentegen een pleidooi tegen hoge bonussen. Met waarderingen en complimenten zijn veel betere resultaten te halen dan met bonussen, blijkt uit zijn onderzoek.
148
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het wetenschappelijke debat over de bonussen is relevant vanwege de wereldwijde onrust over hoge bonussen van bankiers. Deze beloning wordt gezien als een van de aanjagers van de kredietcrisis. Tot nog toe waren vooral politici, vakbondbestuurders, burgers en een enkele toezichthouder kritisch over de bonussen, maar bleef het wetenschappelijke vertrouwen in variabele beloningen recht overeind. Maar door nieuwe inzichten stellen ook wetenschappers vraagtekens bij variabel loon. In de jaren negentig en na de eeuwwisseling waren bonussen onder wetenschappers onomstreden. Als je managers maar een beloning belooft in geld, aandelen, of opties, zullen zij beter hun best doen om de waarde van het bedrijf en dus de winst voor de aandeelhouder op te voeren. De hoogleraren Jan Bouwens en Piet Duffhues uit de Universiteit van Tilburg zijn representanten van deze stroming. 'Is er een alternatief voor marktwerking?', vraagt Bouwens retorisch. 'De bankiersbeloningen zijn uit het lood geslagen, maar de markt corrigeert dergelijke bubbels ook weer.' Bouwens en Duffheus vinden ingrepen in de beloning van bestuurders dan ook overdreven. In hun ogen zijn de problemen met beloningen een weeffout die met enkele simpele ingrepen door bedrijven en banken zelf is recht te zetten. De hoogleraren economie Frank Hartmann en Gerard Mertens van de Erasmus Universiteit hebben daarentegen minder vertrouwen in het nut van extra beloning. Zij sluiten aan bij de kritiek die de Amerikaanse hoogleraren Lucian Bebchuk en Jesse Fried vijf jaar geleden als een van de eersten op papier hebben gezet. 'Bij mij is sprake van voortschrijdend inzicht', zegt Mertens. 'De afgelopen 25 jaar hebben we te vaak gezien dat het mis is gegaan met beloningen. Bovendien blijkt uit onderzoek dat de standaardtheorie niet werkt. Je moet dus vraagtekens zetten bij het idee of je managers wel goed kan prikkelen om voor het belang van de aandeelhouder op te komen.' Volgens zijn collega Hartmann hebben economen in het verleden te weinig oog gehad voor de dynamische effecten van beloning. 'Neem een organisatie die variabel loon introduceert, zoals de banken hebben gedaan. Zo'n organisatie krijgt daarmee een type werknemer in huis dat grotere risico's neemt. Of neem de onderzoeken waaruit blijkt dat na verloop van tijd het effect van bonussen is uitgewerkt. Van huis uit ben ik hard economisch geschoold, maar ik heb gemerkt dat je een meer psychologische benadering nodig hebt om deze materie te bestuderen.' De wetenschappers willen daarmee niet zeggen dat je variabel loon direct moet afschaffen. 'Maar je moet wel voorzichtig zijn', stelt Mertens: 'Er is geen bewijs dat bonussen echt helpen en we hebben gezien dat er soms ongeoorloofde risico's worden genomen. Als ik zie dat de banken in Nederland het probleem met een code willen oplossen, maak ik me grote zorgen.'
149
Master Thesis Amanda Wigboldus
Tilburger Bouwens wijst de kritiek van zijn collega-economen van de hand. Zelf deed hij onderzoek bij de Free Record Shop, waar variabel loon bleek te werken. 'Bij alle kritiek op variabel loon blijft de vraag of we wel een alternatief voor marktdenken hebben, zegt Bouwens. Onzin, meent Hartmann: 'Het probleem van veel economen is wellicht dat ze zich ook bij het onderwerp bonussen geen alternatief voor marktwerking kunnen voorstellen.' 'Hogere beloningen topbestuurder helpt niet' De hogere beloningen van Nederlandse topbestuurders hebben op geen enkele manier bijgedragen aan de prestaties van de onderneming. Variabele beloning in opties en aandelen is daarmee een 'dure en inefficiënte' uitbreiding van de bestuurdersbeloning en geen middel om directeuren aan te sporen tot betere prestaties'. Deze conclusies trekken de hoogleraren Gerard Mertens en Angelien Kemna van de Eramus Universiteit Rotterdam. Hun onderzoek is gebaseerd op gegevens uit jaarverslagen die sinds 2002 zeer gedetailleerd zijn. Opnieuw blijkt dat de aandelen en opties die bestuurders de afgelopen jaren kregen, geen enkel effect hebben op de prestaties van het bedrijf.
150
Master Thesis Amanda Wigboldus
Rijksuniversiteit Groningen koppeling kranten- en persberichten Persbericht 1: Woonlasten 218 euro hoger Datum: 02 maart 2009 Eigenaar-bewoners zijn dit jaar gemiddeld 218 euro (5,0 procent) meer kwijt aan bijkomende woonlasten. Vooral de energielasten, de overdrachtsbelasting en het eigenwoningforfait zijn gestegen. Dit blijkt uit Woonlastenmonitor 2009, die is opgesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van de Rijksuniversiteit Groningen. De gemiddelde eigenwoningbezitter is dit jaar gemiddeld 4.529 euro kwijt aan woonlasten naast de hypotheeklasten. Dat is 15 procent van het gemiddelde besteedbare inkomen. Geen wonder dat de stijging van die woonlasten jaarlijks veel aandacht trekt. De Woonlastenmonitor van COELO geeft hiervan een totaaloverzicht. Bijkomende woonlasten Hypotheeklasten maken iets meer dan de helft uit van de totale woonlasten. In dit onderzoek focussen we op de bijkomende woonlasten. Energie en water is hiervan de belangrijkste component, de onroerendezaakbelasting (OZB) en de opstalverzekering zijn de kleinste posten.
Prijsstijging energie belangrijkste oorzaak Aan energie en water is de eigenwoningbezitter dit jaar 95 euro meer kwijt, en ook de belasting op die producten neemt toe (20 euro). Dit komt vooral doordat energie duurder is geworden als gevolg van de hogere olieprijs. Die werkt door in de prijs van gas en elektriciteit. Huishoudens gebruiken
151
Master Thesis Amanda Wigboldus
gemiddeld minder gas, maar betalen er meer voor door de hogere prijs. Bij elektriciteit zijn zowel verbruik als prijs gestegen. Eigenwoningforfait en overdrachtsbelasting: plus 69 euro Het eigenwoningforfait stijgt dit jaar met 37 euro en de overdrachtsbelasting met 32 euro. Dit als gevolg van de stijging van de huizenprijzen in het recente verleden. De rijksoverheid compenseert die prijsstijging niet door de tarieven te verlagen. Gemeenten doen dat bij de OZB wel. Waterschapslasten: plus 14 euro De waterschappen vragen 14 euro per huishouden meer dan vorig jaar voor onder meer het zuiveren van afvalwater, het onderhoud van de dijken en het wegpompen van overtollig water. Riool- en reinigingsheffing: 12 euro extra Gemeenten hebben dit jaar gemiddeld 12 euro per huishouden meer nodig voor de riolering en om huisvuil in te zamelen en te verwerken. Vooral de kosten van de riolering nemen toe. Oude buizen moeten worden vervangen, en gemeenten krijgen meer taken op het gebied van het waterbeheer. Huisvuil kost de burger weinig meer dan vorig jaar. Veel gemeenten verlagen het tarief juist omdat ze minder kosten maken.
OZB 7 euro hoger Van de woonbelastingen stijgt de OZB het minst, met gemiddeld 7 euro. De huizenprijzen stegen nog wel, maar gemeenten verlagen doorgaans hun tarieven om daarvoor te compenseren. De opbrengst van de OZB wordt door gemeenten gebruikt voor allerlei werkzaamheden, van wegonderhoud tot straatverlichting, en van groenvoorziening tot sociaal beleid. Methodiek 152
Master Thesis Amanda Wigboldus
Iedereen heeft weer andere woonlasten. Dat hang niet alleen af van de gezinssituatie, maar ook van bijvoorbeeld de lokatie. Om door de bomen het bos te blijven zien gaan wij uit van een gemiddeld huishouden met een hypotheekgefinancierde eigen woning. We gaan uit van gemiddelde tarieven, gemiddeld energieverbruik, een gemiddelde woningwaarde, enzovoort. De woonlastenmonitor wordt opgesteld door COELO, een onafhankelijk onderzoeksinstituut verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Voor deze monitor is gebruik gemaakt van gegevens van COELO, SenterNovem, Nibud, CPB, CBS, Kadaster en DNB. Relatie met andere cijfers Binnenkort komt het CBS met cijfers over de belastingopbrengsten van gemeenten. Die laten zien hoeveel inkomsten gemeenten uit belastingen halen. Deze opbrengstcijfers zijn niet goed te vergelijken met woonlastencijfers. Dat komt doordat belastingen deels door bedrijven worden betaald. Ook zijn er elk jaar meer mensen, zodat de opbrengst ook stijgt als niemand meer gaat betalen. Gemeentelijke woonlasten van de 36 grote gemeenten zijn onlangs gepubliceerd door COELO (Belastingoverzicht grote gemeenten). Later dit jaar publiceert COELO de woonlasten in alle 441 gemeenten, en gegevens over provinciale en waterschapsbelastingen (Atlas van de lokale lasten).
Geplaatst op 3 maart in Metro
Gekoppelde Krantenberichten: Metro (NL)
3 maart 2009 dinsdag
Bijkomende woonlasten stijgen met 218 euro SECTION: ECONOMIE; Blz. 9
LENGTH: 199 woorden OMHOOG. Bijkomende woonlasten voor eigenaar/bewoners stijgen dit jaar gemiddeld 218 euro (5 procent). Het gaat daarbij vooral om energielasten, de overdrachtsbelasting en het eigenwoningforfait. Dit blijkt uit de Woonlastenmonitor 2009, opgesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van de Rijksuniversiteit Groningen.
153
Master Thesis Amanda Wigboldus
Aan energie en water is de eigenwoningbezitter dit jaar 95 euro meer kwijt, en ook de belasting op die producten neemt toe (20 euro). Dit komt vooral doordat energie duurder is geworden als gevolg van de hogere olieprijs. Huishoudens gebruiken gemiddeld minder gas, maar betalen er meer voor door de hogere prijs. Bij elektriciteit is zowel verbruik als prijs gestegen. Het eigenwoningforfait stijgt dit jaar met 37 euro en de overdrachtsbelasting met 32 euro. Dit als gevolg van de stijging van de huizenprijzen in het verleden. Kosten Voor eigenaar/bewoners maken hypotheeklasten iets meer dan de helft uit van de totale woonlasten. In het onderzoek richtte het COELO zich deze keer vooral op de bijkomende woonlasten. Dat zijn onder meer de kosten van energie en water, maar ook de onroerendezaakbelasting (OZB) en de opstalverzekering.
Persbericht 1: Woonlasten 218 euro hoger Datum: 02 maart 2009 Eigenaar-bewoners zijn dit jaar gemiddeld 218 euro (5,0 procent) meer kwijt aan bijkomende woonlasten. Vooral de energielasten, de overdrachtsbelasting en het eigenwoningforfait zijn gestegen. Dit blijkt uit Woonlastenmonitor 2009, die is opgesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van de Rijksuniversiteit Groningen. De gemiddelde eigenwoningbezitter is dit jaar gemiddeld 4.529 euro kwijt aan woonlasten naast de hypotheeklasten. Dat is 15 procent van het gemiddelde besteedbare inkomen. Geen wonder dat de stijging van die woonlasten jaarlijks veel aandacht trekt. De Woonlastenmonitor van COELO geeft hiervan een totaaloverzicht. Bijkomende woonlasten Hypotheeklasten maken iets meer dan de helft uit van de totale woonlasten. In dit onderzoek focussen we op de bijkomende woonlasten. Energie en water is hiervan de belangrijkste component, de onroerendezaakbelasting (OZB) en de opstalverzekering zijn de kleinste posten.
154
Master Thesis Amanda Wigboldus
Prijsstijging energie belangrijkste oorzaak Aan energie en water is de eigenwoningbezitter dit jaar 95 euro meer kwijt, en ook de belasting op die producten neemt toe (20 euro). Dit komt vooral doordat energie duurder is geworden als gevolg van de hogere olieprijs. Die werkt door in de prijs van gas en elektriciteit. Huishoudens gebruiken gemiddeld minder gas, maar betalen er meer voor door de hogere prijs. Bij elektriciteit zijn zowel verbruik als prijs gestegen. Eigenwoningforfait en overdrachtsbelasting: plus 69 euro Het eigenwoningforfait stijgt dit jaar met 37 euro en de overdrachtsbelasting met 32 euro. Dit als gevolg van de stijging van de huizenprijzen in het recente verleden. De rijksoverheid compenseert die prijsstijging niet door de tarieven te verlagen. Gemeenten doen dat bij de OZB wel. Waterschapslasten: plus 14 euro De waterschappen vragen 14 euro per huishouden meer dan vorig jaar voor onder meer het zuiveren van afvalwater, het onderhoud van de dijken en het wegpompen van overtollig water. Riool- en reinigingsheffing: 12 euro extra Gemeenten hebben dit jaar gemiddeld 12 euro per huishouden meer nodig voor de riolering en om huisvuil in te zamelen en te verwerken. Vooral de kosten van de riolering nemen toe. Oude buizen moeten worden vervangen, en gemeenten krijgen meer taken op het gebied van het waterbeheer. Huisvuil kost de burger weinig meer dan vorig jaar. Veel gemeenten verlagen het tarief juist omdat ze minder kosten maken.
155
Master Thesis Amanda Wigboldus
OZB 7 euro hoger Van de woonbelastingen stijgt de OZB het minst, met gemiddeld 7 euro. De huizenprijzen stegen nog wel, maar gemeenten verlagen doorgaans hun tarieven om daarvoor te compenseren. De opbrengst van de OZB wordt door gemeenten gebruikt voor allerlei werkzaamheden, van wegonderhoud tot straatverlichting, en van groenvoorziening tot sociaal beleid. Methodiek Iedereen heeft weer andere woonlasten. Dat hang niet alleen af van de gezinssituatie, maar ook van bijvoorbeeld de lokatie. Om door de bomen het bos te blijven zien gaan wij uit van een gemiddeld huishouden met een hypotheekgefinancierde eigen woning. We gaan uit van gemiddelde tarieven, gemiddeld energieverbruik, een gemiddelde woningwaarde, enzovoort. De woonlastenmonitor wordt opgesteld door COELO, een onafhankelijk onderzoeksinstituut verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Voor deze monitor is gebruik gemaakt van gegevens van COELO, SenterNovem, Nibud, CPB, CBS, Kadaster en DNB. Relatie met andere cijfers Binnenkort komt het CBS met cijfers over de belastingopbrengsten van gemeenten. Die laten zien hoeveel inkomsten gemeenten uit belastingen halen. Deze opbrengstcijfers zijn niet goed te vergelijken met woonlastencijfers. Dat komt doordat belastingen deels door bedrijven worden betaald. Ook zijn er elk jaar meer mensen, zodat de opbrengst ook stijgt als niemand meer gaat betalen. Gemeentelijke woonlasten van de 36 grote gemeenten zijn onlangs gepubliceerd door COELO (Belastingoverzicht grote gemeenten). Later dit jaar publiceert COELO de woonlasten in alle 441 gemeenten, en gegevens over provinciale en waterschapsbelastingen (Atlas van de lokale lasten).
Geplaatst op 3 maart in de Volkskrant
156
Master Thesis Amanda Wigboldus
de Volkskrant
March 3, 2009 dinsdag
Huiseigenaar fors meer kwijt aan energie en belastingen SECTION: ECONOMIE; Blz. 9
LENGTH: 278 woorden
DATELINE: Amsterdam SAMENVATTING: Huisbezitter betaalt in 2009 gemiddeld 218euro meer. Vooral energierekening valt fors hoger uit. Gasgebruik gaat omlaag, maar prijs gaat omhoog. VOLLEDIGE TEKST: Amsterdam Huiseigenaren zijn dit jaar gemiddeld 218 euro meer kwijt aan bijkomende woonlasten. Dat is 5procent meer dan in 2008. Vooral de energielasten, de overdrachtsbelasting en het eigenwoningforfait zijn gestegen. Dit blijkt uit de Woonlastenmonitor 2009, die is opgesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (Coelo) van de Rijksuniversiteit Groningen. De gemiddelde bezitter van een eigen woning is dit jaar 4.529 euro kwijt aan woonlasten naast de hypotheeklasten. Dat is 15procent van het gemiddeld besteedbare inkomen. Hypotheeklasten maken volgens het Coelo iets meer dan de helft uit van de totale woonlasten. Van de bijkomende woonlasten zijn energie en water de belangrijkste componenten. Daaraan is de eigenaar-bewoner dit jaar 95euro meer kwijt, en ook de belasting op die producten neemt toe (20 euro). Huishoudens gebruiken gemiddeld minder gas, maar betalen er meer voor, door de hogere prijs. Bij elektriciteit zijn zowel verbruik als prijs gestegen. Het eigenwoningforfait stijgt dit jaar volgens de onderzoekers met 37euro en de overdrachtsbelasting met 32euro. Het Coelo: 'Dit als gevolg van de stijging van de huizenprijzen in het recente verleden. De rijksoverheid compenseert die prijsstijging niet door de tarieven te verlagen. Gemeenten doen dat bij de ozb wel.'
157
Master Thesis Amanda Wigboldus
De waterschappen vragen 14euro per huishouden meer dan vorig jaar, voor onder meer het zuiveren van afvalwater, het onderhoud van de dijken en het wegpompen van overtollig water.
Persbericht 1: Woonlasten 218 euro hoger Datum: 02 maart 2009 Eigenaar-bewoners zijn dit jaar gemiddeld 218 euro (5,0 procent) meer kwijt aan bijkomende woonlasten. Vooral de energielasten, de overdrachtsbelasting en het eigenwoningforfait zijn gestegen. Dit blijkt uit Woonlastenmonitor 2009, die is opgesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van de Rijksuniversiteit Groningen. De gemiddelde eigenwoningbezitter is dit jaar gemiddeld 4.529 euro kwijt aan woonlasten naast de hypotheeklasten. Dat is 15 procent van het gemiddelde besteedbare inkomen. Geen wonder dat de stijging van die woonlasten jaarlijks veel aandacht trekt. De Woonlastenmonitor van COELO geeft hiervan een totaaloverzicht. Bijkomende woonlasten Hypotheeklasten maken iets meer dan de helft uit van de totale woonlasten. In dit onderzoek focussen we op de bijkomende woonlasten. Energie en water is hiervan de belangrijkste component, de onroerendezaakbelasting (OZB) en de opstalverzekering zijn de kleinste posten.
Prijsstijging energie belangrijkste oorzaak Aan energie en water is de eigenwoningbezitter dit jaar 95 euro meer kwijt, en ook de belasting op die producten neemt toe (20 euro). Dit komt vooral doordat energie duurder is geworden als gevolg van de hogere olieprijs. Die werkt door in de prijs van gas en elektriciteit. Huishoudens gebruiken 158
Master Thesis Amanda Wigboldus
gemiddeld minder gas, maar betalen er meer voor door de hogere prijs. Bij elektriciteit zijn zowel verbruik als prijs gestegen. Eigenwoningforfait en overdrachtsbelasting: plus 69 euro Het eigenwoningforfait stijgt dit jaar met 37 euro en de overdrachtsbelasting met 32 euro. Dit als gevolg van de stijging van de huizenprijzen in het recente verleden. De rijksoverheid compenseert die prijsstijging niet door de tarieven te verlagen. Gemeenten doen dat bij de OZB wel. Waterschapslasten: plus 14 euro De waterschappen vragen 14 euro per huishouden meer dan vorig jaar voor onder meer het zuiveren van afvalwater, het onderhoud van de dijken en het wegpompen van overtollig water. Riool- en reinigingsheffing: 12 euro extra Gemeenten hebben dit jaar gemiddeld 12 euro per huishouden meer nodig voor de riolering en om huisvuil in te zamelen en te verwerken. Vooral de kosten van de riolering nemen toe. Oude buizen moeten worden vervangen, en gemeenten krijgen meer taken op het gebied van het waterbeheer. Huisvuil kost de burger weinig meer dan vorig jaar. Veel gemeenten verlagen het tarief juist omdat ze minder kosten maken.
OZB 7 euro hoger Van de woonbelastingen stijgt de OZB het minst, met gemiddeld 7 euro. De huizenprijzen stegen nog wel, maar gemeenten verlagen doorgaans hun tarieven om daarvoor te compenseren. De opbrengst van de OZB wordt door gemeenten gebruikt voor allerlei werkzaamheden, van wegonderhoud tot straatverlichting, en van groenvoorziening tot sociaal beleid. Methodiek
159
Master Thesis Amanda Wigboldus
Iedereen heeft weer andere woonlasten. Dat hang niet alleen af van de gezinssituatie, maar ook van bijvoorbeeld de lokatie. Om door de bomen het bos te blijven zien gaan wij uit van een gemiddeld huishouden met een hypotheekgefinancierde eigen woning. We gaan uit van gemiddelde tarieven, gemiddeld energieverbruik, een gemiddelde woningwaarde, enzovoort. De woonlastenmonitor wordt opgesteld door COELO, een onafhankelijk onderzoeksinstituut verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Voor deze monitor is gebruik gemaakt van gegevens van COELO, SenterNovem, Nibud, CPB, CBS, Kadaster en DNB. Relatie met andere cijfers Binnenkort komt het CBS met cijfers over de belastingopbrengsten van gemeenten. Die laten zien hoeveel inkomsten gemeenten uit belastingen halen. Deze opbrengstcijfers zijn niet goed te vergelijken met woonlastencijfers. Dat komt doordat belastingen deels door bedrijven worden betaald. Ook zijn er elk jaar meer mensen, zodat de opbrengst ook stijgt als niemand meer gaat betalen. Gemeentelijke woonlasten van de 36 grote gemeenten zijn onlangs gepubliceerd door COELO (Belastingoverzicht grote gemeenten). Later dit jaar publiceert COELO de woonlasten in alle 441 gemeenten, en gegevens over provinciale en waterschapsbelastingen (Atlas van de lokale lasten).
Geplaatst op 3 maart 2009 in Algemeen Dagblad
AD/Algemeen Dagblad
3 maart 2009 dinsdag
Extra woonlasten stijgen dit jaar met ruim 200 euro SECTION: ECON01; Blz. 16
LENGTH: 258 woorden GRONINGEN De extra woonlasten stijgen dit jaar gemiddeld 218 euro (5 procent). Het gaat vooral om energielasten, de overdrachtsbelasting en het eigenwoningforfait. Dit blijkt uit de Woonlastenmonitor 2009 van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van de Rijksuniversiteit Groningen.
Voor wooneigenaren en bewoners maken hypotheeklasten iets meer dan de helft uit van de totale woonlasten. Het onderzoek richtte zich dit jaar vooral op de bijkomende woonlasten. Aan energie en water is de woningbezitter in 2009 95 euro meer kwijt, en ook de belasting op die producten neemt toe (20 euro). Dit komt vooral doordat energie duurder is geworden als 160
Master Thesis Amanda Wigboldus
gevolg van de hogere olieprijs. Huishoudens gebruiken gemiddeld minder gas, maar betalen er meer voor. Bij elektriciteit is zowel het verbruik als de prijs gestegen. Het eigenwoningforfait stijgt dit jaar met 37 euro en de overdrachtsbelasting met 32 euro. Dit komt door de stijging van de huizenprijzen in het recente verleden. Uit onderzoek van Vereniging Eigen Huis blijkt dat ook de tarieven van waterschappen flink stijgen. Een meerpersoonshuishouden gaat 5 procent meer betalen, een eenpersoonshuishouden 17 procent. De grootste stijging is voor eenpersoonshuishoudens in de waterschappen Hunze en Aa (Groningen en Drenthe) en Reest en Wieden (Drenthe en Overijssel). Zij gaan respectievelijk 75 en 63 procent meer betalen. De Unie van Waterschappen verklaart de verschillen door uiteenlopende investeringen tegen wateroverlast en slechte bodemgesteldheid.
Persbericht 2: Grote verschillen in ontwikkeling OZB-tarieven
40 gemeenten verlagen tarief; grootste stijging 41 procent Datum: 06 april 2009
Er zijn grote verschillen tussen gemeenten in de ontwikkeling van de OZBtarieven. Voor woningen varieert deze van een daling van 9 procent in Zeevang tot een stijging van 41 procent in Leiderdorp. Dit blijkt uit de Atlas van de Lokale Lasten die COELO vandaag presenteert. COELO (Centrum voor onderzoek van de economie van de lagere overheden) is een onderzoeksinstituut verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. OZB wordt geheven over de woz-waarde in het voorafgaande jaar. Die waarde ligt voor woningen gemiddeld 3,4 procent hoger dan een jaar eerder. Om te voorkomen dat de OZB-opbrengst onbedoeld stijgt, hebben gemeenten hun tarieven neerwaarts aangepast. Hiervoor gecorrigeerd, stijgt het gemiddelde OZB-tarief met 3,2 procent. Er zijn grote verschillen tussen gemeenten. Leiderdorp verhoogt het tarief het meest (41 procent), gevolgd door Drimmelen (26 procent). Hier staat tegenover dat 40 gemeenten het tarief verlagen. De sterkste daling vindt plaats in Zeevang, waar het tarief in 2009 9 procent lager is dan in 2008.
Er zijn uiteenlopende verklaringen voor deze verschillen. Een stijging kan noodzakelijk zijn om de reserves van een gemeente op peil te brengen. Een daling kan een manier zijn om geld terug te geven dat in het verleden te veel geïnd is. 69 gemeenten verlagen woonlasten 161
Master Thesis Amanda Wigboldus
OZB, rioolrecht en reinigingsheffing vormen samen de gemeentelijke woonlasten. In 10 gemeenten gaat daar nog een heffingskorting vanaf. Uit de COELO-cijfers blijkt dat de woonlasten voor huiseigenaren dit jaar gemiddeld met 2,9 procent stijgen. Zij betalen in 2009 gemiddeld 18,50 euro meer dan in 2008. De grootste stijging vindt plaats in Leiderdorp (21 procent, ofwel 130 euro). 69 gemeenten verlagen dit jaar de woonlasten; Winschoten het meest (15 procent, 113 euro). Het rioolrecht stijgt net als in voorgaande jaren het sterkst. Huishoudens betalen gemiddeld 5,1 procent meer (7,86 euro). Het gemiddelde OZB-tarief stijgt met 3,2 procent. Dat kost de gemiddelde huizenbezitter 6,90 euro. De reinigingsheffing stijgt gemiddeld 1,5 procent (4 euro). In de goedkoopste gemeente bedragen de gemeentelijke woonlasten 458 euro (Zevenaar) en in de duurste 1150 euro (Blaricum). Het gemiddelde ligt op 649 euro. Eénpersoonshuishoudens zijn gemiddeld 69 euro goedkoper uit dan meerpersoonshuishoudens. Nieuwe waterschapslasten De waterschappen voeren dit jaar een nieuw belastingstelsel in. De zuiveringsheffing, waarmee de waterzuivering wordt bekostigd, daalt hierdoor gemiddeld 10 procent (17 euro). In waterschap Reest en Wieden in het Oosten van Nederland daalt het tarief met 20 procent het sterkst. In Noorderzijlvest (Groningen) stijgt het tarief met 3,8 procent. Tegenover de meestal lagere zuiveringsheffing staan een hogere ingezetenenheffing en een hogere heffing gebouwd. De ingezetenenheffing stijgt gemiddeld 43 procent (18 euro). Deze stijging varieert van 10 procent in de Krimpenerwaard tot 132 procent in Vallei en Eem. De heffing gebouwd stijgt gemiddeld 27 procent: een eigenaar van een huis van twee ton betaalt hierdoor gemiddeld 11 euro meer dan in 2008. In Roer en Overmaas daalt het tarief met 8 procent, in Hunze en Aa‟s stijgt dit met meer dan 200 procent. Geplaatst op 7 april 2009 in Trouw
Trouw
April 7, 2009 dinsdag
Ozb-tarieven verschillen nogal per gemeente SECTION: ECONOMIE; Blz. 12-13 162
Master Thesis Amanda Wigboldus
LENGTH: 91 woorden
DATELINE: groningen groningen - Tussen de gemeenten bestaan grote verschillen in de tarieven van de onroerendezaakbelasting (ozb). Voor woningen varieert dat in een daling van 9 procent in Zeevang (Noord-Holland) tot een stijging van 41 procent in Leiderdorp. Dat blijkt uit de 'Atlas van de Lokale Lasten' die de Rijksuniversiteit Groningen gisteren publiceerde. Veertig gemeenten verlagen hun tarief. Uit het onderzoek blijkt dat de jaarlijkse woonlasten dit jaar gemiddeld met 2,9 procent stijgen. Huiseigenaren betalen dit jaar gemiddeld 18,50 euro meer dan in 2008.
163
Master Thesis Amanda Wigboldus
Bijlage 2: Persberichten van universiteiten Erasmus Universiteit Rotterdam
Promotie C.M.W. Hoedemaekers Titel proefschrift Performance, Pinned Down: A Lacanian analysis of subjectivity at work
Promotors: Prof.dr. S.J. Magala Prof.dr. D.N. den Hartog
Datum 10 januari 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Prestatiemanagement en werkdruk bij de Nederlandse overheid Werknemers identificeren zich sterk met een beeld van de ideale werknemer, maar daardoor neemt het risico van stress op het werk toe. Dit stelt Casper Hoedemaekers in zijn proefschrift Vastgepind op presteren: een Lacaniaanse benadering van subjectiviteit en arbeid. Hij beschrijft de effecten van functioneringsgesprekken, competentiemanagement en ontwikkelingsgerichte instrumenten als mentoring, die de Nederlandse overheid gebruikt om individuele prestaties te meten en te evalueren. Hoedemaekers promoveert op donderdag 10 januari 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hoedemaekers beschrijft hoe het prestatiemanagement bij overheidsorganisaties veranderd is, met name de taal waarin dit gehuld is. Hij onderzocht binnen een Nederlands ministerie, dat hij 'Publica' noemt, een groep van 29 werknemers die verbonden waren aan intensieve werknemersontwikkelingsprogramma‟s. Het begrip 'prestatie' blijkt in belangrijke mate inhoud te krijgen door het idee van een 'Andere Overheid'. Niet zozeer het gedachtegoed van dit veranderingsproject, als wel de mogelijkheid van positieve verandering binnen overheidsorganisaties blijkt een centraal referentiepunt in de verhalen van de respondenten, waarbij het afwisselend de vorm heeft van 'anders zijn dan andere medewerkers', 'andere organisatievormen dan bureaucratie'of een 'andere manieren van werken'. Maar vooral de onduidelijkheid rondom deze potentiële organisatieveranderingen en de daaraan gekoppelde verwachtingen voor het presteren van medewerkers blijken ook negatieve effecten te hebben. Zo creëren de werknemers identificaties met een door de organisatie gepropageerd ideaalbeeld. Hierdoor onstaat er een dominant beeld van wat “prestatie” betekent. Hoedemaekers bespreekt twee aspecten van dit ideaalbeeld of egoideaal: 'verantwoordelijkheid nemen' en 'nieuwheid omarmen'. Deze vormen punten van identificatie voor medewerkers, waarbij identiteit voortdurend gespiegeld wordt aan het ideaal. Identificatie met deze ego-idealen wordt actief gestimuleerd binnen HRM praktijken zoals functioneringsgesprekken, mentoring en competentiemanagement. Hiermee dragen ze bij aan arbeidsintensificatie en afzwakken van verantwoordelijkheden binnen de organisatie, door het reproduceren van een ideaal zelfbeeld waaraan de medewerker zich gedwongen voelt zich te conformeren. Het onderzoek van Casper Hoedemaekers is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van RSM Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 250 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het
164
Master Thesis Amanda Wigboldus
Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. woensdag, 09 januari 2008
Afscheidscollege prof.dr. K.Y. Mollema RE RA Titel afscheidscollege Akoepedie voor Auditors
Leerstoel: IT-Auditing Datum 18 januari 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Oxfordzaal (M1-12)
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
De accountant kan de informatietechnologie niet langer negeren Een goede bedrijfscontrole kan niet zonder een degelijke kennis van moderne informatiesystemen. Hier schiet de accountant nog ernstig te kort, aldus prof.dr. Kornelis Mollema RE, RA van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Mollema is hoogleraar Auditing & IT en verbonden aan de Erasmus School of Accountancy & Assurance. Op 18 januari 2008 neemt hij afscheid met zijn rede Akoepedie voor Auditors, waarin hij wijst op het belang van beroepsmatige bijscholing en van meer onderzoek naar zowel de effectiviteit als de toegevoegde waarde van het auditberoep. Na de bekende beursschandalen moet het beroep het vertrouwen van het publiek terugwinnen. Binnen audit en accountancy heeft men de controle van de informatietechnologie (IT) te lang overgelaten aan specialisten (IT-auditors). Maar inmiddels is de IT te zeer het kloppend hart van de onderneming om haar nog langer te negeren, stelt Mollema. Door de toenemende frequentie en snelheid van bedrijfsrapportages is het beoordelen van de organisatie en de informatiesystemen de enige doeltreffende manier om tot een oordeel over de kwaliteit van de bedrijfsprestaties te komen. Nu de internationale verplichting bestaat IT op te nemen in het curriculum van de accountancyopleidingen, geeft Mollema aan waar de schoen wringt als het gaat om IT binnen audit en wat de eventuele faalfactoren zijn. Ook wijst Mollema op het belang van auditeffectiviteit en het meten daarvan. Na alle beursperikelen van de achterliggende jaren moet het beroep het vertrouwen van het publiek in de accountant/auditor terugwinnen en vast houden. Daartoe is niet alleen meer effectiviteitsonderzoek nodig op het terrein van audit, maar ook onderzoek naar de toegevoegde waarde ervan. Zulk onderzoek dient vanwege de vereiste objectiviteit en kwaliteit voornamelijk aan universiteiten plaats te vinden. Dit loopt parallel met de wens van de universiteiten dat er meer academisch onderzoek plaats vindt, ook bij de post-initiële opleidingen voor accountancy en assurance. Kor Mollema begon zijn carrière bij Ernst & Young. Daarna trad hij in dienst van de Verenigde Spaarbank als Hoofd Interne Audit en later als directeur Controlling en Automatisering. In 1990 werd hij, bij het opgaan van VSB in Fortis, controller en later general auditor van dit concern. Daarnaast doorliep hij een parttime universitaire carrière, eerst aan de Vrije Universiteit en sinds 1999 als hoogleraar in Rotterdam. In 1990 was hij de eerste IT – auditor in Nederland die in zijn vakgebied promoveerde: Zichtbaarheid van informatiekwaliteit. Mollema publiceerde enkele boeken en een veelheid aan artikelen. Voorafgaand aan de afscheidsrede organiseert de Erasmus School of Accountancy and Audit een symposium over IT als de X-factor. Met Piet Mosch (hoofd ICT van De Nederlandsche Bank), Harry Wildeboer (partner Accenture), Dimitri Kruik (controller ProRail), en Hans Verkruijsse (partner Ernst & Young). Vanaf 13.30 uur. Info: www.esaa.nl/nieuws/ESAA_Symposium_Afscheidscollege woensdag, 09 januari 2008
165
Master Thesis Amanda Wigboldus
Promotie M.D. van Halderen Titel proefschrift Organizational Identity Expressiveness and Perception Management
Promotors: Prof.dr. C.B.M. van Riel
Datum 11 januari 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Hoe oliebedrijven werken aan een duurzame reputatie Een oliebedrijf kan in zijn bedrijfscommunicatie nog zulke mooie, afwijkende boodschappen uitdragen, als deze niet daadwerkelijk worden geïntegreerd in de organisatie, wekken ze weinig vertrouwen. Mignon van Halderen onderzocht hoe managers van zes grote oliebedrijven de identiteit van hun organisatie vormgeven en welke principes en onderliggende tactieken het beste werken voor een duurzame reputatie. Op vrijdag 11 januari 2008 promoveert Van Halderen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op haar proefschrift Organizational Identity Expressiveness: Principles for expressing the organizational identity in order to manage external stakeholders’ perceptions of a company. Tien jaar geleden zette oliebedrijf BP de oliewereld op zijn kop, met de in die tijd vooruitstrevende campagne Beyond Petroleum. Hiermee gaf het aan niet langer alleen een olieboer te willen zijn, maar ook alternatieve energiebronnen te gaan ontwikkelen. De campagne is goed geweest voor de reputatie van het bedrijf, maar niet alleen omdat de boodschap nieuw was. Van groter belang was het feit dat het bedrijf vervolgens een grote inspanning leverde om deze belofte waar te maken en het publiek te laten zien wat ze op dit gebied in de praktijk bereikte. Juist bij een sociaal-politiek gevoelig liggende industrie als de olie-industrie moeten communicatiemanagers vaak schipperen tussen het streven om zich te onderscheiden van hun concurrenten enerzijds, en het belang hierbij authentiek te zijn anderzijds, aldus Mignon van Halderen in haar promotieonderzoek. Zij onderzocht de corporate communicatie van de zes grote oliebedrijven Shell, BP, Exxon, Chevron, Statoil en Petrobras. Hoe laten zij zien wie ze zijn en waar ze voor staan? Communicatiemanagers van de oliebedrijven geven hun identiteitsexpressies vorm met behulp van vier principes: ze willen zich onderscheiden en authentiek, transparant en consistent zijn. Een bedrijf moet zich onderscheiden om aantrekkelijk te zijn, maar ook authentiek, transparant en consistent om vertrouwen te wekken. Beide kanten moeten gevoed worden om gezamenlijk een goede reputatie neer te zetten. Per principe toont Van Halderen aan wat communicatiemanagers in de olie-industrie kunnen doen om deze principes in hun communicatie op te nemen. Dit gaat verder dan het maken van brochures of advertenties die aan deze principes voldoen. Van Halderen richt zich op de inrichting van een heel scala aan identiteitsuitingen, en de implicaties die dit heeft voor het gedrag en de medewerkers van de organisatie. Oliebedrijven proberen zich vaak te onderscheiden door specifieke standpunten in te nemen in heersende sociaal-politieke kwesties, zoals het probleem van de opwarming van de aarde. Ze proberen in hun communicatie een duidelijke vooruitstrevende visie neer te zetten om op die manier een „mentaal leiderschap‟ te kunnen claimen. Toch zijn de communicatiemanagers zich er van bewust dat ze moeten laten zien dat dit meer is dan alleen een PR-techniek. Uit het onderzoek van Van Halderen blijkt dat stakeholders een bedrijf positiever beoordelen als zij het idee hebben dat het bedrijf in haar communicatie authentiek, transparant en consistent is. Het is als bedrijf belangrijker om vertrouwen te wekken dan om onderscheidend te zijn.
166
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het onderzoek van Mignon van Halderen is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van RSM Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 250 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. woensdag, 09 januari 2008
Topman EUR Jan Willem Oosterwijk: 'Kennis is de meest schaarse productiefactor' Het hoger onderwijs heeft in korte tijd een reeks nieuwe, toonaangevende collegevoorzitters gekregen. Wie zijn zij, hoe denken zij over de kennissector en zijn perspectief? ScienceGuide spreekt daarover met de oud-topman van EZ en Financiën, die nu de Erasmus Universiteit voorzit, Jan Willem Oosterwijk. "Ik vind het niet zo verbazend dat ze geen behoefte voelen aan discussie over stelselhervormingen. Men wil „rust‟ in Den Haag. Geen beroering over stelsels, hervormingsagenda‟s en dat geldt niet alleen het HO." Toen u in het hoger onderwijs aantrad na jaren op Financiën en Economische Zaken, kwam de OESO-review uit. Hoe keek u vanuit die achtergrond naar de analyse daarin? Ik was eerst aan het rondkijken binnen de universiteit en haar Rotterdamse omgeving. Daarom had ik me er in het begin nog niet zo in kunnen verdiepen. Maar ik had op het ministerie van Economische Zaken en ook daarvoor veel met de OESO te maken gehad. En groot respect voor hen gekregen. In mijn ogen is het „de centrale beleidskeuken‟ voor Europa, op economisch terrein nog sterker in dat opzicht dan de Europese Commissie. De review van het hoger onderwijs weerspiegelt weer de kwaliteit die OESO-adviezen kenmerkt. Het is een heel breed geschakeerd verhaal, zoals je internationaal van maar heel weinig organisaties kunt verwachten. Dus daarom zou ik zeggen dat je daar als land meteen serieus naar moet kijken en zo‟n advies uitgebreid moet bediscussiëren. Uw oud-collega’s van OCW leken wat terug te schrikken van zo’n stap. En ik vind het ook niet zo verbazend dat ze geen behoefte voelen aan discussie over stelselhervormingen. Men wil „rust‟ in Den Haag. Geen beroering over stelsels, hervormingsagenda‟s en dat geldt niet alleen het HO. Die lijn is een feit, daar kan ik moeilijk iets aan veranderen. Daarom snap ik wel dat OCW de inhoudelijke agenda uit de OESO-review liever niet ziet landen in het beleid. Tegelijkertijd kan zich nu de situatie gaan voordoen dat men om budgettaire redenen toch ineens daartoe gedwongen zou kunnen worden. Bovendien kent de review enkele zeer forse formuleringen over OCW zelf. Zeer fors, ik heb zoiets zelden in een OESO-publicatie gelezen. Feitelijk zegt de review dat het ministerie geen strategie kent en beleidsmatige visie en sturing suggereert door losse onderwerpen of acties te entameren. Het zal je maar gezegd worden. U zegt het. Maar is het misschien ook een wat makkelijke uitkomst van de analyse van de OESO? De sturingsproblematiek in ons hoger onderwijs is nog wel wat complexer dan de rol die OCW wel of niet weet te spelen, vind ik. Het concept met autonomie en verantwoordingsrelaties is heel verfijnd. Als je daar een omvangrijke metasturing overheen zou willen spreiden, dan is dat niet zo eenvoudig te realiseren. Het draagt ook het risico in zich dat men al snel gaat inleveren op de ruimte de „de HOAK‟ juist laat en op de bureaucratielasten in het bestel. Niettemin was ook u op die Nuffic-discussie gecharmeerd van de conclusie die Van Vught en Van Rooy trokken over de strategische sturing. Ja, want kijk nu naar ons eigen strategisch plan van de EUR. Het is in de maak en we praten daarover met werkelijk iedereen. Collega- instellingen, ook buiten Nederland, de studenten, onze stad, de bedrijven. Maar niet met de minister van OCW. Daar zouden toch zinnige en interessante vormen voor gevonden moeten kunnen worden? De „beleidsrijke dialoog‟ die de AWT bijvoorbeeld heeft geformuleerd als zo‟n concept, dat zou zo‟n vorm kunnen zijn, denk ik. Uw universiteit voert al een beleidsrijke dialoog als het gaat om de diversiteit. Een hoger onderwijsinstelling in Rotterdam heeft daar een rol te spelen. Of vindt u dat uw rol primair die van een global research university is? De diversiteit is realiteit van elke dag hier in Rotterdam. Dat draagt bij aan ons sterke keurmerk als EUR, is onderscheidend. Ik vind dat sterk, zo‟n keurmerk. Je moet dat niet beschouwen als „een probleem voor deze universiteit‟. Die positieve ondertoon klinkt bij ons heel bewust. De reden vind ik helder. Wij leiden mensen op voor leidende posities in bedrijf, bestuur en samenleving. Dat kunnen alleen mensen zijn die weten om te gaan met een multiculturele samenleving en met internationale dimensies daarvan. Dat raakt etnische, religieuze, culturele diversiteit. Je zult toch echt moeten kunnen samenwerken, moeten omgaan met anderen in zeer gevarieerde settings. Zonder dat kun je in deze tijd zulke
167
Master Thesis Amanda Wigboldus
posities niet bekleden. U heeft dat zelf destijds in uw studie zo vast niet meegemaakt. Och nee, dat heb ik nooit gekend. Dat besef ik. Aan de RUG, in mijn studietijd, had ik een puur witte omgeving. Multicultureel, dat hield in dat de Groningers contra de Friezen zich profileerden en de Noorderlingen contra die uit het Westen, uit de Randstad…hahaha. En kijk ik hier nu rond, dan zie ik teams met twaalf mensen uit 7 of 8 landen en culturen. Die gaan geweldig met elkaar om, intensief en bewust van die diversiteit. Dat speelt door heel de universiteit. Een huisarts van nu moet anders functioneren dan men vroeger voor vanzelfsprekend hield. Die moet multicultureel kunnen denken en handelen. De universiteit kan en mag zich daar niet van afschermen in haar opleidingsopzet en de kwaliteit van haar aanbod. We hebben een emancipatoire rol, in deze regio, en willen graag élk talent aantrekken. En dat op een internationaal niveau waar het de kwaliteit van onderwijs en onderzoek betreft. Het leren herkennen van talent doen we niet in isolement, maar met het voortgezet onderwijs, de ROC‟s en het hbo samen. Hierbij speelt ook onze koepelorganisatie van allochtone studentenverenigingen KASEUR een belangrijke rol. Zo is zij de trekker van ons mentorenproject: op vijf scholengemeenschappen in Rotterdam met veel allochtone leerlingen, begeleiden studenten van de Erasmus Universiteit 4- en 5 vwo-ers in het maken van hun studiekeuze. Zij stimuleren hen om verder te kijken dan ze gewend zijn. Daarmee hebben we niet elk vraagstuk opgelost. Die zijn er, zoals de beheersing van het Nederlands. Maar dát geldt ook voor autochtone studenten trouwens…. Ik denk ook aan de betrokkenheid bij de universitaire gemeenschap. Veel allochtone studenten wonen thuis en dat kan ertoe leiden dat ze de eigen gemeenschap niet als springplank zien naar een nieuwe omgeving. Ook hierbij kan de koepel van allochtone studentenverenigingen helpen. Uw Maastrichtse collega, Jo Ritzen, vertelde ons dat EZ destijds poogde delen van het hoger onderwijs en hoger onderwijsbeleid in te palmen. “Ik maakte mee dat collega Hans Wijers poogde de technische universiteiten over te nemen als zijn beleidsverantwoordelijkheid”. Vindt u dat een goed idee? Nee, geen goed idee. Wat belangrijk is voor het economisch functioneren van EZ hoeft niet de bestuurlijke verantwoordelijkheid van EZ te zijn. Want het gaat om de missie van EZ en die van het hoger onderwijs. Die overlappen maar zijn niet identiek. De missie van EZ is voor mij heel duidelijk: er is maar 1 ministerie dat zich verantwoordelijk voelt voor de groei en concurrentiekracht van Nederland. En dat is EZ. Voor die kracht zijn de kwaliteit van het onderwijs en van het onderzoek zeer wezenlijk. Kennis is de meest schaarse productiefactor. Daarom zijn die twee een belangrijke factor en aandachtspunt voor de minister van Economische Zaken. Die zal er steeds mee bezig zijn en naar kijken in de zin van hun grote functie voor de bloei van de Nederlandse economie. En dat is een ander blikveld dan het maken van een hoger onderwijsbeleid als geheel, hoor ik u impliciet zeggen. Dat is een andere missie, inderdaad. Na uw overstap heeft u zelf ook een heel nieuwe missie u eigen moet maken. En ik vermaak me prima. Een deel van mijn vorige werk had een sterk Europees karakter en dat ben ik nu kwijt. Dat aspect mis ik wel. Maar het is hier mooi werk, want we kunnen aan de universiteit opbouwen en investeren in nieuwe dingen. Wel moeten we snel de reorganisatie afronden die vertraging heeft ondervonden. Dat maakt dat we hier in een optimistische gemeenschap bezig zijn en dat is bemoedigend werk. donderdag, 10 januari 2008
Benoemingen Prof.dr. Ingolf Dittmann is benoemd tot hoogleraar Corporate Governance and managerial accounting aan de Faculteit der Economische Wetenschappen. Dittmann (1970) studeerde en promoveerde aan de Universität Dortmund in Duitsland. Hij was onder meer verbonden aan de Humboldt-Universität (Berlijn) en werd diverse malen onderscheiden met onderzoeksprijzen. Dittmann kwam in 2005 naar de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2006 ontving hij de NWO vidi-subsidie voor zijn onderzoeksproject 'Explaining Executive Stock Options in Executive Compensation'. Bij het Erasmus MC zijn twee bijzonder hoogleraren benoemd vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Mw. prof.dr. M.C.J.M. Sturkenboom gaat de leerstoel Analyse observationele databases bekleden. Prof.dr. C.A. Boucher is benoemd op de leerstoel Virologie, met als aandachtsgebied antivirale therapie. woensdag, 16 januari 2008
168
Master Thesis Amanda Wigboldus
Data verzamelen voor handel en transport kan efficiënter RSM Erasmus University begint samen met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een vierjarig onderzoekproject, met als doel een efficiëntere dataverzamelingsmethode te ontwikkelen voor handel en transport. Het gaat om het benutten van elektronisch verzamelde data voor het verbeteren en integreren van handels- en transportstatistieken, en om het inzetten van vooral GPS-navigatiedata voor het genereren van statistieken met betrekking tot categorisering van wegen op duurzaam veilige basis. Het onderzoeksproject richt zich op twee probleemvelden. Ten eerste een efficiëntere manier van data verzamelen van invoer-, uitvoer- en doorvoerstromen. Moderne aanvoerketenactiviteiten genereren grote hoeveelheden gedetailleerde informatie over verschillende processen. Met name RFID-tags op producten en productverpakkingen leveren met hoge frequentie of zelfs doorlopend specifieke informatie op over de locatie, kwaliteit, het traject en andere kenmerken van producten. Daarnaast biedt uitwisseling van elektronische data gedetailleerde gegevens over internationale handelsactiviteiten (grensverkeer). Systematische verzameling van deze data zou internationale grondstoffen en containerstromen accuraat kunnen beschrijven, de inkomende en uitgaande vervoersstromen tegen elkaar kunnen afzetten en de administratieve belasting voor bedrijven bij het verzamelen van gegevens kunnen reduceren. Het andere deel van het onderzoek richt zich op de huidige methoden voor dataverzameling rond verkeersdichtheid en verkeersprestaties, die onvoldoende dekking geven over specifieke wegen, met name in de bebouwde kom. Extra dataverzameling is nodig om deze hiaten in te vullen en voor de categorisering van duurzaam veilige wegen voor het verkeersveiligheidsbeleid. De verkeersprestaties voor deze categorieën van wegen kunnen niet beschreven worden op basis van de huidige dataverzamelingsmethoden. Het project wordt geleid door prof.dr.ir. J. van Nunen en dr. J. van Dalen van de afdeling beslissings- en informatiewetenschappen van RSM Erasmus University, en dr.ir. C.J. de Blois van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Lees verder op www.rsm.nl/newsroom woensdag, 16 januari 2008
Nieuw kenniscentrum stedelijk management bundelt de krachten in Rotterdam Een stedelijk manager moet van alle markten thuis zijn Het welvaarts- en welzijnsniveau van landen wordt direct bepaald door de leefkwaliteit in de steden. Zo spelen de steden een cruciale rol bij de aanpak van klimaatverandering en zien steden zich steeds meer geconfronteerd met complexe problemen. Het nieuwe Erasmus Centre for Urban Management Studies bundelt hoogstaand onderwijs en onderzoek op het gebied van stedelijke ontwikkeling en management vanuit diverse disciplines. Op maandag 21 januari 2008 geven burgemeester Ivo Opstelten en rector magnificus Steven Lamberts van de Erasmus Universiteit Rotterdam het startsein voor het centrum op het stadhuis van Rotterdam. Steden in Europa, maar ook in andere delen van de wereld, staan voor ingewikkelde beleidsvragen, waarin ruimtelijke, economische en sociale vragen samenkomen. Globalisering en immigratie hebben een immense invloed op stedelijke ontwikkeling en vragen om nieuwe visies en beleidsantwoorden. Dit versterkt de behoefte aan gedegen onderzoek en academisch onderwijs op het gebied van urban management. Op de Erasmus Universiteit Rotterdam gebeurt dit al jaren vanuit verschillende disciplines en invalshoeken. Het Erasmus Centre for Urban Management Studies (ECUMS) bundelt de krachten, zodat de Erasmus Universiteit Rotterdam zich, in samenwerking met de stad Rotterdam, verder kan ontwikkelen als internationaal centrum voor onderzoek en onderwijs op het gebied van stedelijke ontwikkeling en onderwijs. donderdag, 17 januari 2008
Benoemingen 169
Master Thesis Amanda Wigboldus
Prof.dr. Michael Faure is voor 0,5 fte benoemd tot hoogleraar Comparative private law and economics in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Faure is tevens als hoogleraar verbonden aan de Universiteit Maastricht. Hij is wetenschappelijk directeur van het Maastricht European Institute for Transnational Legal Research (METRO). Prof.dr. E.H. Klijn is benoemd tot hoogleraar Bestuurskunde, in het bijzonder vraagstukken van beleid en management, in de Faculteit der Sociale Wetenschappen. Klijn was al bijzonder hoogleraar vanwege de Vereniging Trustfonds EUR met dezelfde leerstoel. dinsdag, 22 januari 2008
Drukke commissarissen slecht voor het bedrijfsresultaat Veel topbestuurders bekleden meerdere (parttime) functies, vooral CEO‟s die na hun pensioen verschillende commissariaten op zich nemen. Mariëlle Non en Philip Hans Franses van de Erasmus Universiteit Rotterdam onderzochten de invloed van dit netwerk op het bedrijfsresultaat. Op de opiniepagina van de Faculteit der Economische Wetenschappen analyseren zij dat te veel leden van het old boys netwerk in één bestuur de bedrijfsresultaten negatief beïnvloedt. De Faculteit der Economische Wetenschappen heeft een unieke dataset samengesteld van alle Nederlandse beursgenoteerde bedrijven van 1994 tot 2004, met gegevens over de samenstelling van de raad van commissarissen en het bedrijfsresultaat. De gegevens over de raden van commissarissen maken het mogelijk om voor ieder jaar een netwerk van bedrijven op te stellen, waar twee bedrijven aan elkaar verbonden zijn als ze één of meer commissarissen delen. Het aantal verbindingen dat een bedrijf heeft in dit netwerk, gecorrigeerd voor de grootte van de raad van commissarissen, geeft aan in hoeverre de raad van commissarissen van het bedrijf is opgenomen in het old boys network, een kleine gesloten elite waar men elkaar de leuke bijbaantjes toespeelt. Een bedrijf met meer verbindingen krijgt meer informatie binnen van andere bedrijven, maar heeft daarnaast ook een drukker bezette raad van commissarissen. Uit analyse blijkt dat er een negatief verband bestaat tussen het aantal verbindingen en het bedrijfsresultaat. De Nederlandse commissarissen vormen een relatief kleine groep mensen, die elkaar ook regelmatig buiten de bestuurskamer tegenkomen. Voor uitwisseling van informatie is een dubbelcommissariaat niet noodzakelijk. Het lijkt er echter wel op dat sommige commissarissen erg druk zijn. Daar komt dan ook nog een zogeheten homogeniteits-effect bij: het old boys netwerk bestaat letterlijk uit wat oudere, blanke mannen met veelal dezelfde achtergrond. Terwijl onderzoek heeft aangetoond dat juist diversiteit tot betere resultaten leidt. Om deze suggesties te testen hebben de onderzoekers van de Faculteit gekeken naar het effect van het percentage drukke commissarissen in de raad van commissarissen en ook naar het effect van het percentage „old boys‟ in de raad van commissarissen. Het blijkt inderdaad dat juist een groter percentage drukke commissarissen een slechter bedrijfsresultaat geeft. Het effect van het percentage „old boys‟ in de raad van commissarissen heeft de vorm van een omgekeerde U: in de optimale situatie hebben één of twee „old boys‟ zitting in de raad van commissarissen, aangevuld met een aantal buitenstaanders. Dit past in het beeld van een meer verscheidene raad van commissarissen, waar oudere, mannelijke commissarissen met een carrière in het bedrijfsleven worden gekoppeld aan commissarissen met een andere achtergrond. Kijk voor het volledige artikel en meer (achtergrond) informatie op www.economieopinie.nl EconomieOpinie.nl is een online opinieplatform waarop economen van de Erasmus Universiteit Rotterdam hun mening geven over actuele onderwerpen in binnen- en buitenland. dinsdag, 29 januari 2008
Desiderius Erasmus Distinguished Chair of Economics voor Stefan Stremersch Hoogleraar marketing, prof.dr. Stefan Stremersch (1972), heeft als eerste het predicaat Desiderius Erasmus Distinguised Chair of Economics toegekend gekregen van de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Stremersch, internationaal erkend econoom en tevens gasthoogleraar marketing aan de Fuqua School of Business van de Duke University (VS), doet onder meer onderzoek naar innovatie en acceptatie van technologie.
170
Master Thesis Amanda Wigboldus
De Faculteit der Economische Wetenschappen kent sinds kort in zeer uitzonderlijke gevallen het predicaat Desiderius Erasmus Distinguished Chair of Economics toe aan topwetenschappers uit eigen huis. Het predicaat wordt gekoppeld aan een bestaande leerstoel en wordt voor een periode van zeven jaren verleend. Met deze erkenning streeft de Faculteit er naar om een langdurige werkrelatie met topwetenschapper Stremersch te realiseren. Stefan Stremersch is een vooraanstaande wetenschapper. Na twee cum laude studies begon hij in 2001 als postdoctoraal fellow bij ERIM (Erasmus Research Institute of Management) en is in 2004 benoemd tot hoogleraar marketing aan de Economische Faculteit. Hij is tevens gasthoogleraar Marketing aan de Fuqua School of Business van de Duke University in de Verenigde Staten. De Faculteit beschouwt Stremersch als een uitzonderlijk, innoverend en (nu al) internationaal erkend talent. Hij werkt op de vakgebieden economie, bedrijfswetenschappen en internationale marketing en legt in zijn onderzoek dwarsverbanden tussen micro-economie, gezondheidswetenschappen, culturele studies en technologie. Zijn kwaliteit ligt in het bijzonder in het combineren van marketing met bedrijfsstrategie. Het onderzoek van Stefan Stremersch, zoals dat op gebied van innovatie en acceptatie van technologie, haalt regelmatig de (internationale) pers. Het blad Economische en Statistische Berichten rekent hem tot de beste twintig economen van Nederland. Hij publiceert regelmatig in vooraanstaande marketing- en managementtijdschriften, als International Journal of Research in Marketing, Journal of Marketing, Journal of Marketing Research, Marketing Science en Management Science. Hij is editor van de International Journal of Research in Marketing. Stremersch‟ wetenschappelijk werk is bekroond met verschillende prijzen, zoals de Maynard Award voor de beste paper in de Journal of Marketing, en de prijs voor Excellence in International Marketing van de American Marketing Association. Ook ontving hij de J.C. Ruigrok Prijs, die één keer in de vier jaar wordt uitgereikt aan een excellente jonge Nederlandse econoom, en de 2004 Onderzoeksprijs van de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2005 werd hij verkozen tot lid van De Jonge Akademie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. woensdag, 30 januari 2008
Nieuw stipendium voor talentvolle vrouwelijke onderzoekers Erasmus Universiteit eert Willemijn Posthumus-van der Goot Op de Talent Day van dinsdag 12 februari 2008 zette de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) haar meest talentvolle studenten en wetenschappers van het afgelopen jaar in het zonnetje. Bovendien kregen zeven talentvolle, veelbelovende vrouwelijke promovendi voor de eerste keer het dr. W.H. Posthumus-van der Goot stipendium uitgereikt, genoemd naar de eerste Nederlandse promovenda, die economie studeerde in Rotterdam. Willemijn Posthumus-van der Goot (1897-1989) werd een bekende journaliste, feministe en pacifiste, en heeft haar hele leven gepleit voor de economische, sociale en politieke gelijkberechtiging van vrouwen. De EUR ziet haar als inspiratiebron voor de bevordering van diversiteit aan de universiteit. In 1920 ging Willemijn Hendrika van der Goot economie studeren aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam. Ze promoveerde in 1930 en omdat haar dissertatie zich richtte op de consument, onthulde ze impliciet het belangrijke aandeel van vrouwen in de economie. Van der Goot was in 1935 mede-oprichter van het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging. Als journalist bij de Groene Amsterdammer en de AVRO kon zij de publieke opinie beïnvloeden en maakte zij zich hard voor de profilering en waardering van vrouwen. De Erasmus Universiteit wil die profilering en waardering stimuleren met het dr. W.H. Posthumus-van der Goot stipendium. Het stipendium bestaat uit € 3500,- en is bedoeld voor onderzoek en bezigheden die daaraan verwant zijn. Het dr. W.H. Posthumus-van der Goot stipendium is een tweejaarlijks stipendium, uitgereikt aan één vrouwelijke wetenschapper per faculteit. Op de feestelijke bijeenkomst waren verder de wetenschappers aanwezig die vanaf december 2006 een beurs of subsidie hebben ontvangen, en de studenten die het afgelopen jaar met succes het Erasmus Honours Programme volgden. Vanwege hun bijzondere onderzoeksprestaties sleepten 27 wetenschappers het afgelopen jaar verschillende beurzen en subsidies in de wacht, variërend van de prestigieuze Mozaïek-subsidie tot de Vicisubsidie voor zeer ervaren onderzoekers. De laureaten kregen van het College van Bestuur en van de Vereniging Trustfonds EUR een geschenk en een reischeque. De studenten ontvingen uit handen van rector magnificus prof.dr. Steven Lamberts de Letter of Recommendation en een prijs van 250 euro. Ook vond de uitreiking plaats van de PhD Student of the Year Award door het Rotterdamse promovendi-overleg EPAR.
171
Master Thesis Amanda Wigboldus
dinsdag, 12 februari 2008
Promotie A.P. Dreimüller Titel proefschrift Veranderen is voor anderen. Een onderzoek naar verandermanagement bij woningcorporaties.
Promotors: prof.dr. S.J. Magala prof.dr. K.S. Cameron
Datum 21 februari 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Woningcorporaties moeten verandering in hun organisaties anders aanpakken Er is toenemende kritiek vanuit de maatschappij op de woningcorporaties. Woningcorporaties willen daar wel gehoor aan geven en veranderen, maar missen daarvoor kennis, vaardigheden en moed en vertrouwen. Dit stelt Aldert P. Dreimüller in zijn proefschrift Veranderen is voor anderen. Een onderzoek naar verandermanagement bij woningcorporaties. Hij ontwikkelde een benadering waarmee corporaties wel adequaat kunnen reageren op veranderingen in hun omgeving. Dreimüller promoveert op donderdag 21 februari 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dreimüller deed deskresearch en literatuurstudie, onderbouwd door de enquêteresultaten van 105 corporaties (20% van alle corporaties in Nederland), en vijftien diepte-interviews met directeuren en bestuurders. Corporaties zijn reactief en gericht op het behoud van de status quo, luidt de kritiek, en dit wordt steeds meer als argument gebruikt om overheidsingrijpen te legitimeren. Dreimüller stelt dat corporaties wel degelijk professionaliseren, maar gezien die groeiende kritiek kennelijk onvoldoende aandacht besteden aan de resultaten daarvan. Uit zijn onderzoek blijkt dat de noodzaak om te veranderen ontbreekt: er is geen druk van buitenaf, geen tucht van de markt, amper toezicht en geen adequate sturingsinformatie. Leidinggevenden en hun medewerkers missen bovendien de kennis en vaardigheid om te veranderen. Er is nog steeds geen gezamenlijk doel, anders dan het handhaven van wat men kent, nl. overleven. Daardoor ontbreekt ook de moed en het vertrouwen om te transformeren. Als bovendien het toezicht, door het achterwege blijven van maatregelen, corporaties niet dwingt, dan rechtvaardigt dat het advies aan zowel Aedes, de koepelorganisatie van de corporaties, als aan de overheid om ook consequenties te verbinden aan de eisen die zij stellen. Dreimüller concludeert verder dat de directeuren en bestuurders van de corporaties die wel willen veranderen, dat met succes doen. Zij krijgen weliswaar te maken met interne weerstand, maar kunnen die eenvoudig doorbreken, door ondernemings- en jaarplannen te maken, concreet toetsbare bedrijfsmatige prestaties te benoemen, daar deadlines aan te verbinden, mensen er verantwoordelijk voor te maken en die voornemens nauwgezet te bewaken. Dreimüller ontwikkelde een organisatiecultuurvragenlijst om weerstand tegen verandering (lees organisatiecultuur) meetbaar, bespreekbaar en daardoor beïnvloedbaar te maken. dinsdag, 12 februari 2008
Tentoonstelling 'Met een penning geëerd' Datum Van: 13 februari 2008 16:30
172
Master Thesis Amanda Wigboldus
Locatie: Woudestein, Universiteitsbibliotheek
Opening tentoonstelling 'Met een penning geëerd' Op woensdag 13 februari 2008 opent rector Steven Lamberts de tentoonstelling 'Met een penning geëerd'. Met deze tentoonstelling laat het Nederlands Economisch Penning Kabinet van de Erasmus Universiteit Rotterdam de aanwinsten van de periode 2006 – 2007 zien. Met een toelichting van dr. H. Gerritsen. Het Penningkabinet werd dit jaar verrast met vier schenkingen (Sanders, De Oude, Nolst Trénité en STAR – Vereniging Trustfonds EUR), die integraal worden getoond. Daarnaast bevat de tentoonstelling een selectie van de recent aangekochte aanwinsten, die betrekking heeft op de economische bedrijvigheid in Nederland of op de eigen universiteit. Voorbeelden daarvan zijn de Pierre Baylepenning ontworpen door Cor van Kralingen, de De Mandevillepenning, ontwerp: Ad Haring en werk van onder andere de kunstenaars Marianne Letterie, Jannes Limperg, Henk van Bommel en Willem Vis. De Stichting Nederlands Historisch PenningKabinet (NEPK) is in 1961 opgericht door dr. W.L. Groeneveld Meijer, gepromoveerd aan de toenmalige Nederlandse Handelshogeschool. Inmiddels is ze opgenomen in de Stichting Universitair Historisch Kabinet van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het NEPK onderhoudt een verzameling penningen, in het bijzonder penningen die in Nederland ontworpen zijn na 1900 en waaraan een motief van economische aard ten grondslag heeft gelegen. woensdag, 13 februari 2008
Dienstregeling NS in finale voor innovatieprijs De nieuwe NS-dienstregeling dingt mee naar de Franz Edelman Award, een wereldwijde competitie voor de beste toepassing van analytische methoden bij het optimaliseren van bedrijfsprocessen. NS is samen met drie Amerikaanse en nog twee West-Europese genomineerden doorgedrongen tot de finale. Drie onderzoekers van de Erasmus Universiteit maakten deel uit van het team van de NS. Het zijn prof.dr. Leo Kroon, dr. Dennis Huisman and dr. Gábor Maróti. Leo Kroon is hoogleraar Kwantitatieve Logistiek aan RSM Erasmus University, Dennis Huisman is medewerker bij het Econometrisch Instituut van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Gábor Maróti is post-doc aan RSM Erasmus University. Leo Kroon and Dennis Huisman zijn ook verbonden aan de Nederlandse Spoorwegen. In december 2006 werd voor het eerst in 36 jaar een compleet nieuw opgezette treindienstregeling ingevoerd. Bij de totstandkoming hiervan is gebruik gemaakt van speciaal ontwikkelde computerprogramma‟s. Hierdoor is het mogelijk gebleken twee ogenschijnlijke tegenstrijdigheden te verenigen: de nieuwe dienstregeling heeft gezorgd voor meer capaciteit op het drukstbereden spoorwegnet van Europa èn voor beter op tijd rijdende treinen. De Franz Edelman Award wordt dit jaar voor de 37e keer uitgereikt. De prijswinnaar wordt bekendgemaakt op 14 april 2008 tijdens een conferentie van INFORMS (Institute for Operations Research and the Management Sciences) in Baltimore. Eerdere prijswinnaars waren onder andere Motorola, IBM, General Motors, Continental Airlines en de Canadian Pacific Railway. maandag, 18 februari 2008
Prof. Van Dijk nieuwe directeur Tinbergen Instituut Prof.dr. Herman K. van Dijk, hoogleraar Econometrie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, wordt per 1 maart 2008 benoemd tot algemeen directeur van het Tinbergen Instituut. Hij volgt prof.dr. Maarten C.W. Janssen op, die per 1 april 2008 aftreedt. Het Tinbergen Instituut is de onderzoekschool van de drie economische faculteiten van de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit, en bundelt al meer dan twintig jaar het economisch toponderzoek van de drie universiteiten.
173
Master Thesis Amanda Wigboldus
Onder leiding van prof.dr. Maarten Janssen heeft het Tinbergen Instituut een heraccreditatie van de KNAW ontvangen. De internationaal samengestelde visitatiecommissie concludeerde dat de wetenschappelijke prestaties van het instituut en van de participerende faculteiten indrukwekkend zijn en dat zowel de kwaliteit als kwantiteit van de output snel groeit. De school is volgens de commissie hard op weg om een positie te verwerven tussen de Europese top graduate schools op het vakgebied economie. Mede daardoor is de interesse van research fellows, MPhil en PHd studenten om aan het TI verbonden te zijn, onverminderd groot. Sinds zes jaar biedt het TI ook een succesvolle interuniversitaire onderzoekmaster aan, die internationaal hoog staat aangeschreven en waarvoor een strenge selectie geldt. Prof.dr. Herman K. van Dijk is hoogleraar Econometrie bij de Faculteit der Economische Wetenschappen aan de EUR. Zijn onderzoek beweegt zich op het terrein van de Bayesiaanse econometrie, simulatietechnieken; trends en cycli in economische tijdreeksen, neurale netwerken en inkomensverdelingen. Herman van Dijk is ouddirecteur van het Econometrisch Instituut en Honorary fellow van het Tinbergen Instituut. Hij was ook directeur van het Tinbergen Instituut van 1993 tot 1997. Van Dijk is onder andere gasthoogleraar (geweest) bij de Universiteit van Cambridge, de Katholieke Universiteit Leuven, Harvard University, Duke University, Cornell University en de University of New South Wales. Hij heeft grote ervaring als (co-)manager en coördinator van onderzoeksprojecten, conferenties en scholingstrajecten voor wetenschappers. De faculteiten zijn verheugd dat iemand van zijn statuur bereid is gevonden om zijn energie in te zetten om de wetenschappelijke en internationale positie van het Tinbergen Instituut hoog te houden en te versterken. Zie ook people.few.eur.nl/hkvandijk en Tinbergen Instituut: www.tinbergen.nl dinsdag, 19 februari 2008
China: bedreiging of uitdaging? Productpiraterij, giftige stoffen in cosmetica of speelgoed, inbraken in internetsites van bedrijven; dit zijn de onderwerpen die de berichtgeving over China domineren. Is dit een correcte afspiegeling van de Chinese economie? Vormt dit onverantwoordelijke, zo niet illegale gedrag een bedreiging voor onze westerse economieën? Deze en andere vragen komen aan bod in het wetenschapscafé op 25 februari in café dikT. Professor Barbara Krug, verbonden aan de RSM Erasmus University, zal laten zien dat de werkelijke uitdaging komt van de nieuwe Chinese middenklasse, die met hun middelgrote bedrijven zowel innovatief als economisch succesvol zijn. De grote vraag is natuurlijk of we moeten proberen de Chinezen buiten de deur te houden, of dat we moeten profiteren door samen te werken met Chinese bedrijven en hen uit te nodigen als investeerders, consumenten en toeristen. Deze aflevering van het wetenschapscafé vindt plaats op maandag 25 februari 2008 in café dikT, Centrale Bibliotheek, Hoogstraat 110, Rotterdam. De aanvang is 19.30 uur, toegang is gratis. De voertaal is Engels. Enthousiast Sinds 2004 organiseert een cluster van medisch-genetische afdelingen van het Erasmus MC onder de naam science4you diverse publieksactiviteiten om de kloof tussen wetenschap en publiek te verkleinen. In het maandelijks wetenschapscafé staat de persoon achter de wetenschapper centraal. Wat zijn dat voor mensen, wetenschappers? En hoe komt iemand erop om zijn leven te wijden aan een bepaald onderzoek? In de informele sfeer van een gewoon café, onder het genot van een drankje, kunt u luisteren naar enthousiaste vakmensen en meepraten over diverse onderwerpen. donderdag, 21 februari 2008
Promotie L. Rook Titel proefschrift Imitation in Creative Task Performance
Promotors: prof.dr. D.L. van Knippenberg
Datum 06 maart 2008 11:00
174
Master Thesis Amanda Wigboldus
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Hoe meer je kopieert, hoe creatiever het eindproduct wordt Beter goed stelen, dan slecht bedenken Het loont voor kunstenaars en ontwerpers om de creatieve producten en ideeën van anderen te kopiëren: ze leveren toch goed werk. Dit stelt Laurens Rook in zijn proefschrift Imitation in Creative Task Performance. Of iemand ook daadwerkelijk een creatief idee of product imiteert, hangt af van zijn persoonlijkheid, en van de kwaliteit en presentatie van het voorbeeld. En moet er één enkel nieuw creatief idee worden ontwikkeld, dan werkt imitatie zelfs ondermijnend. Rook promoveert donderdag 6 maart 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij deed zijn onderzoek in het Erasmus Behavioral Lab, een gedragslaboratorium voor psychologen, economen en bedrijfskundigen. Pablo Picasso wist het al: "Good artists borrow, great artists steal." Dit gaat echter niet altijd op, aldus Laurens Rook. Hij onderzocht welke psychologische processen een rol speelden bij iemands keuze om al dan niet andermans creatieve idee of product te kopiëren. Rook liet studenten in het Erasmus Behavioral Lab experimenteren met creativiteit. Hij liet ze kunstwerken maken van Lego of zoveel mogelijk creatieve ideeën ontwikkelen terwijl zij een voorbeeld voor hun neus hadden. De studenten moesten van tevoren verhaaltjes schrijven die hen motiveerden om zich te concentreren op succes en winst (een promotiefocus) of op het voorkomen van mislukking en het maken van fouten (een preventiefocus). Het aandachtig observeren van een creatief voorbeeld bleek bijna onherroepelijk te leiden tot kopieergedrag, concludeert Rook, zeker wanneer het voorbeeld “van hoge creatieve kwaliteit” is en wanneer men onder hoge tijdsdruk moet werken. Of het ook een goed resultaat oplevert, hangt af van het voorbeeld en van de opdracht. Voor een grote hoeveelheid originele ideeën is het verstandig om een goed voorbeeld als richtlijn te nemen, om zoveel mogelijk kleine veranderingen en verbeteringen te bedenken. Voor één enkel nieuw creatief product is het volgen van andermans voorbeeld eerder ondermijnend voor het creatieve gehalte van het eindresultaat. De keuze voor imitatie bleek echter ook afhankelijk van iemands focus op promotie of preventie. Mensen die gericht waren op succes imiteerden een creatief voorbeeld alleen als het van goede kwaliteit was bestempeld of als het voorbeeld in termen van abstractie was gepresenteerd. Mensen die gericht waren op het voorkomen van mislukking kopieerden een creatief voorbeeld ongeacht de kwaliteit en presentatie ervan. Zij imiteerden abstracte en concrete creatieve voorbeelden, maar ook voorbeelden van slechte kwaliteit. Klaarblijkelijk zijn mensen die een mislukking willen voorkomen zo gevoelig voor het voorkomen van het maken van fouten dat zij beïnvloed worden door elke vorm van informatie die in hun omgeving voor handen is. Het onderzoek van Laurens Rook is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van RSM Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 26 februari 2008
Twee studentes EUR in de prijzen bij de Verenigde Naties Een delegatie van dertig Nederlandse studenten, onder wie twee van de Erasmus Universiteit, hebben hoge ogen gegooid bij de oudste en meest prestigieuze simulatie van de Verenigde Naties. De Nederlanders werden uitgeroepen tot Outstanding Delegation. Daarnaast wonnen vijftien van de dertig studenten een individuele prijs.
175
Master Thesis Amanda Wigboldus
Dagmar Daal, eerstejaars studente Nederlands recht aan de Erasmus Universiteit, werd samen met haar collega van de Radboud Universiteit uitgeroepen tot Best Delegate. Sanne Blauw, die econometrie studeert aan de EUR, won de Honorable Delegate Award in haar committee. Er deden ruim drieduizend deelnemers mee aan de 54ste editie van de Harvard National Model United Nations (HNMUN) conferentie te Boston, VS. HNMUN is kort na de oprichting van de Verenigde Naties (1945) gestart door studenten van Harvard University (1955). Deze allereerste VN-simulatie ter wereld wordt jaarlijks georganiseerd met als doel het proces van multilaterale onderhandelingen na te bootsen en begrip tussen culturen en landen te creëren. De conferentie simuleert de werking van de VN door verschillende comités, commissies en programma‟s na te bootsen waar studenten de rol van diplomaat van een van de 192 lidstaten op zich nemen. Gezamenlijk komen de deelnemers op voor het belang van de wereld en het land dat ze vertegenwoordigen. De Nederlandse studenten verenigd in United Netherlands verdedigden de belangen van Frankrijk. vrijdag, 29 februari 2008
Nieuwsgierig leiderschap Ontdekkingstocht naar de persoon achter de leider Prof. Willem Verbeke beschrijft in zijn nieuwste boek Nieuwsgierig Leiderschap welke eigenschappen de leider van tegenwoordig dient te bezitten. Wat is er veranderd ten opzichte van de klassieke leider? En nog belangrijker: hoe kan ik zelf zo‟n leider worden? Het blijkt uit verschillende diepte-interviewen met relaties van het ISAM, dat de leider van de toekomst vooral nieuwsgierig moet zijn. Zij hebben voelsprieten, niet alleen voor wat er binnen hun bedrijf en bij hun mensen leeft, maar ook wat er in de maatschappij gebeurt. Zij weten al deze informatie zodanig te combineren dat zij voor klanten tot een waardevolle oplossing kunnen komen en op die manier hun organisatie winstgevend(er) maken. donderdag, 06 maart 2008
Benoemingen Prof.dr. R.M.J.P. Rikers hoogleraar Onderwijspsychologie, in het bijzonder de psychologie van het leren Prof.dr. R.M.J.P. Rikers is benoemd tot hoogleraar Onderwijspsychologie, in het bijzonder de Psychologie van het leren, in de Faculteit der Sociale Wetenschappen. Rikers (1967) is sinds 2001 verbonden aan de Erasmus Universiteit. Daarvoor werkte hij aan de Universiteit Maastricht. Hij was gastdocent aan de University of Maryland (USA). Prof.dr. P.P.M.A.R. Heugens hoogleraar Bedrijfskunde, in het bijzonder organisation theory, development and change Prof.dr. P.P.M.A.R. Heugens is benoemd tot hoogleraar Bedrijfskunde, in het bijzonder Organisation theory, development and change in RSM Erasmus University. Heugens (1973) was eerder verbonden aan de Universiteit Utrecht en Concordia University, en werkt sinds 2005 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij doet interdisciplinair onderzoek naar bureaucratie-theorie, theorie van instituties, bedrijfsethiek en vergelijkend corporate governance. Zijn onderzoeksvragen zijn bijvoorbeeld: Hoe komt het dat de bureaucratische organisatie steeds overleefd, ondanks alle kritiek erop? Hoe komt het dat bekende bedrijven geneigd zijn zich te misdragen, ondanks dat ze geleid worden door gerenommeerde managers? Heugens werd diverse malen onderscheiden voor zijn wetenschappelijke werk, en kreeg zowel in Rotterdam, Utrecht, als aan Corcordia de kwalificatie 'beste docent'. Prof.dr. D. Brounen bijzonder hoogleraar Bedrijfskunde, in het bijzonder real estate finance Prof.dr. D.Brounen is benoemd tot bijzonder hoogleraar Bedrijfskunde, in het bijzonder Real estate finance in RSM Erasmus University, vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Brounen (1976) studeerde economie aan de Universiteit Maastricht en promoveerde in Finance aan de Universiteit van Amsterdam. Hij was daar als universitair hoofddocent werkzaam, voor hij in 2003 naar de Erasmus Universiteit Rotterdam kwam.
176
Master Thesis Amanda Wigboldus
In het Erasmus MC zijn twee bijzonder hoogleraren benoemd, beiden vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Mw. prof.dr. E.C. Zwarthoff is benoemd tot bijzonder hoogleraar Moleculaire pathologie van tumorontwikkeling. Prof.dr. H.J.C.M. Sterenborg wordt bijzonder hoogleraar Fotodynamische therapie. maandag, 10 maart 2008
Promotie H.J. Quak Titel proefschrift Sustainability of Urban Freight Transport; Retail Distribution and Local Regulations in Cities
Promotors: Prof.dr.ir. M.B.M. de Koster
Datum 20 maart 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Goederenvervoer in steden kan schoner en goedkoper Het vervoeren van goederen naar, in, en vanuit de stad kan veel schoner en efficiënter, aldus logistiek deskundige Hans Quak van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het instellen van ruimere venstertijden en beter afstemmen van regelgeving in de verschillende steden, leidt tot minder schadelijke uitstoot en is ook nog eens goedkoper. Daarnaast kunnen retail-ketens zelf ook veel verbeteren. Op donderdag 20 maart 2008 verdedigt hij zijn proefschrift Sustainability of Urban Freight Transport. Retail Distribution and Local Regulations in Cities. Bij stedelijk goederenvervoer denken de meeste mensen aan grote, vervuilende vrachtwagens die voor veel overlast zorgen. Dat deze vrachtwagens noodzakelijk zijn om de winkelschappen gevuld te houden, wordt gemakshalve weleens vergeten. Lokale overheden nemen allerlei maatregelen om de overlast in steden te beperken. Deze maatregelen blijken in de praktijk soms meer gericht te zijn op het verbieden of beperken van stedelijke distributie, dan dat ze bijdragen aan het efficiënter en schoner organiseren van het vervoer. Het ontbreekt de lokale overheden vaak aan kennis van logistieke zaken, waardoor het resultaat van veel maatregelen beperkt of soms zelfs tegengesteld is, ontdekte Hans Quak. Quak bracht de vele verschillende initiatieven op het gebied van de ontwikkeling van duurzame stedelijke distributie in kaart en zocht naar verklarende factoren voor het beperkte succes. Het ontbreken van echte prikkels voor actoren die hun gedrag moeten aanpassen, is hierbij een belangrijke factor, aldus Quak. Een vervoerder zit niet te wachten op extra kosten, terwijl de baten ergens anders liggen of niet zichtbaar zijn. Ook onderzocht Quak de effecten van de meest gebruikte regels om de leefbaarheid in de steden te verbeteren. Hij constateerde dat gemeentes en vervoerders die geografisch gezien op verschillende niveaus werken, nauwelijks contact met elkaar hebben. Hierdoor is er weinig kennis van andermans problemen, en dus ook weinig begrip voor maatregelen om iets aan die problemen te doen. Op basis van een case studie met 14 grote retail ketens concludeert Quak dat de huidige venstertijden regelgeving onnodig inefficiënt is en vaak juist vervuiling doet toenemen. Quak laat zien dat ruimere en/of minder venstertijden leiden tot een schoner én goedkoper goederenvervoer in de steden. Uit een experiment met twee typen retail-ketens blijkt verder dat de huidige regels in steden voor elke vervoerder anders uitpakt. “Wat voor de ene vervoerder een enorme kostenstijging tot gevolg heeft, merkt een ander nauwelijks”. Flexibelere regelgeving zou er voor kunnen zorgen dat goederenvervoer in steden schoner en goedkoper kan. Retail-ketens kunnen zelf ook iets ondernemen om de duurzaamheid van hun operaties te verbeteren en tegelijkertijd de problemen die door stedelijke regelgeving worden veroorzaakt te verminderen. Als grote ketens
177
Master Thesis Amanda Wigboldus
de regie gaan voeren over de distributie van hun bestellingen bij leveranciers en ze dit transport combineren met hun eigen winkelbevoorrading, worden ze minder gevoelig voor bijvoorbeeld venstertijden, en kan er een enorme besparing worden behaald in CO2 uitstoot. Het onderzoek van Hans Quak is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van RSM Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. Hans Quak (1978) is adviseur bij TNO. dinsdag, 11 maart 2008
Rotterdam huldigt MBA studenten in Beurs-WTC Datum Van: 13 maart 2008 13:30 Tot: 13 maart 2008 16:30
Locatie: Beurs-World Trade Center Rotterdam (Rotterdam Room) Toelichting Officiële diploma-uitreiking aan de International Full-time MBA Class 2008 en de Executive MBA Class 2007 van de Rotterdam School of Management, Erasmus University op donderdag 13 maart 2008.
Op donderdag 13 maart 2008 vindt de officiële diploma-uitreiking aan de International Full-time MBA Class 2008 en de Executive MBA Class 2007 van de Rotterdam School of Management, Erasmus University plaats. In samenwerking met de stad Rotterdam en het Beurs-World Trade Center zullen rond de tweehonderd MBA en Executive MBA studenten hun diploma uitgereikt krijgen tijdens een feestelijke bijeenkomst in het Beurs-WTC. Het is de eerste keer dat dit evenement op zo‟n schaal wordt georganiseerd. Deze feestelijke happening zal worden bijgewoond door vijfhonderd genodigden, waaronder RSM staf, studenten en familie evenals leden van de lokale en internationale gemeenschap en multinationale bedrijfssponsors. Sprekers zijn onder meer RSM MBA alumnus Alexander Ribbink, COO van TomTom, en George S. Yip, Decaan van RSM. George Yip verklaart ter gelegenheid hiervan dat “RSM graag de banden met de stad wil benadrukken. De samenwerking met Rotterdam is van erg groot belang voor ons. De haven en de bedrijven in de stad bieden aantrekkelijke stageplaatsen en jobs voor onze MBA-ers, zodat ze hun opleiding ook op een waardevolle manier in de praktijk kunnen brengen. Bovendien biedt de know how van onze studenten bedrijven de mogelijkheid om te groeien en zich verder te ontwikkelen.” Mai Elmar, Chief Marketing Officer Rotterdam, voegt hieraan toe dat het voor Rotterdam van groot belang is MBA-afgestudeerden aan zich te binden. “Met hun innovatieve ideeën en ondernemersgeest zijn ze een enorme stimulans voor de ondernemers van onze stad. Ze versterken ook het internationale karakter van Rotterdam, want 95% komt immers uit het buitenland. De stad heeft veel aantrekkelijks zodat we hen veel kunnen bieden, ook na hun studie. Daarom zijn we ook zo nauw bij deze opleiding betrokken.” Jolande Huijers van het Beurs-WTC stelt tenslotte dat RSM met haar internationale karakter en uitstekende MBA opleiding een waardevolle bijdrage levert aan de economische ontwikkeling van de stad. Dit is dè manier voor Rotterdam om zich te profileren als commercieel hart van Europa, iets waar wij als het Beurs-WTC uiteraard heel blij mee zijn. Wij zijn er dan ook trots op om onze naam te verbinden aan de WTC Leadership Award. Deze Award zal tijdens de bijeenkomst worden uitgereikt aan de studenten die tijdens hun studie de meeste „leadership‟ hebben getoond.” Voorafgaand aan de diploma-uitreiking is er een fraai fotomoment op de trappen van het Beurs-WTC. Na afloop van het evenement is er een tweede fraai fotomoment wanneer het gezelschap over de Coolsingel naar het Stadhuis wandelt, alwaar burgemeester Opstelten genodigden een receptie aanbiedt. donderdag, 13 maart 2008
178
Master Thesis Amanda Wigboldus
Afscheidssymposium prof.dr. Kees Koedijk: Creating a Sustainable Future Datum Van: 04 april 2008 09:30 Tot: 04 april 2008 13:30
Locatie: Woudestein, zaal B-5 Toelichting Hoogleraar Financial Management neemt afscheid met symposium met o.m. Michael Braungart
Duurzaamheid troef bij afscheidssymposium Kees Koedijk Met het symposium 'Creating a Sustainable Future' neemt prof.dr. Kees G. Koedijk, hoogleraar Financial Management, op vrijdag 4 april 2008 afscheid van RSM Erasmus University. Koedijk was tijdens zijn hoogleraarschap onder meer vice-decaan van RSM en bekleedde de laatste jaren tevens de Fortis Chair of Sustainable Management. Hij is nu decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen aan de Universiteit van Tilburg. Tijdens het afscheidssymposium is een hoofdrol weggelegd voor de Duitse chemicus Michael Braungart, grondlegger van het cradle to cradle concept. Prof.dr. Kees Koedijk werkte in de jaren '80 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, was daarna onder meer als hoogleraar Finance verbonden aan de Universiteit Maastricht en werd in 1999 benoemd tot hoogleraar aan de EUR. Hij hield zich bezig met duurzaam financieel management, en deed veel onderzoek naar de rol van financiële markten in de promotie van duurzame ontwikkeling. Koedijk kreeg onder meer de prestigieuze MISTRA Grant en de Moskowitz Prize, prijzen voor onderzoek naar duurzaam investeren. Ook richtte hij het European Centre for Corporate Engagement op, een samenwerkingsverband tussen de EUR en de Universiteit Maastricht. In 2002 werd hij vice-decaan van de Faculteit der Bedrijfskunde en voorzitter van de vakgroep Financial Management aan RSM. Key note spreker tijdens het afscheidssymposium 'Creating a Sustainable Future' is Michael Braungart, over het cradle to cradle concept dat hij ontwikkelde met William McDonough. Braungart stelt dat een industrieel systeem dat 'takes, makes and wastes' goederen en diensten kan creëren die ecologische, sociale en economische waarde kunnen hebben. Dagvoorzitter is prof.dr. Cees Veerman, hoogleraar Sustainable Rural Development in European Perspective (Universiteit van Wageningen). Overige sprekers zijn prof.dr.ir. Jo van Nunen (EUR), dr. Jeroen Derwall (Universiteit Maastricht) en prof.dr. Luk Van Wassenhove (INSEAD). dinsdag, 25 maart 2008
Rotterdamse jeugd geeft advies over de multiculturele samenleving Uitreiking Be Heard! Ideeënwedstrijd op EFR-Business Week 2008 Hoe denk jij dat de verschillende culturen in Rotterdam beter met elkaar in plaats van naast elkaar kunnen leven? Die vraag kreeg de Rotterdamse jeugd voorgelegd in de ideeënwedstrijd Be Heard!, uitgezet door Rotterdamse economiestudenten, in het kader van Rotterdam European Youth Capital 2009. De winnaars worden gekozen door het publiek tijdens de Opening Day van de EFR-Business Week 2008 op woensdag 9 april 2008. De ideeën uit deze wedstrijd moeten de basis vormen voor de discussies die jongeren en beleidsmakers volgend jaar voeren in het kader van Rotterdam European Youth Capital 2009 (REYC 2009). De deelnemers maken kans op geldprijzen van 1000, 750 en 250 euro of een diner met Nobelprijswinnaar Economie 2007, prof.dr. Eric Maskin. De EFR-Businessweek is een jaarlijks evenement, waarin Nederlandse studenten kennis maken met toonaangevende leiders uit het bedrijfsleven, politici en bestuurders uit de hele wereld. Het is het grootste studentencongres in de Benelux en wordt georganiseerd door de Economische Faculteitsvereniging van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
179
Master Thesis Amanda Wigboldus
Zie ook: persbericht EFR Businessweek maandag, 07 april 2008
Publicaties Rotterdamse economen verviervoudigd Afgelopen week is een onderzoek afgerond naar de productiviteit van onderzoekers van de Erasmus School of Economics. Daaruit blijkt dat zij steeds meer, en in betere tijdschriften zijn gaan publiceren. Onderstaand figuur laat zien dat ten opzichte van 2001, de hoeveelheid artikelen per fte in toptijdschriften het afgelopen jaar is verviervoudigd!
De Top Core is de tijdschriftenlijst die door alle economiefaculteiten in Nederland is samengesteld. De Erasmus School of Economics scoort op deze lijst van toptijdschriften 1.6 publicaties per fte/jaar, terwijl dit in 2001 nog 0.4 fte was. De gestippelde lijn geeft aan hoeveel publicaties per fte jaarlijks in de ISI first Quartile Journals verschijnen. Was dit in 2002 een halve publicatie per fte/jaar, in 2007 scoort de Erasmus School of Economics ruim boven de twee publicaties in dit topsegment van wetenschappelijke tijdschriften. Ook nu dus een verviervoudiging in vergelijking met het jaar 2002. ESE tweede in de Citatietop 30
Naast de verviervoudiging van het aantal publicaties in toptijdschriften is er nog meer goed nieuws voor de Erasmus School of Economics. Deze week heeft het vakblad ESB (Economische Statistische Berichten) de jaarlijkse Citatietop 30 gepubliceerd. De citatietop is een belangrijk instrument om de impact van academische publicaties te meten. Aan de hand van de verwijzingen naar andermans onderzoek wordt een waardering uitgesproken over het geleverde werk en hoe dit aansluit bij het lopende onderzoek. De hoogst genoteerde ESE-er is Nobelprijswinnaar Clive Granger. Hij bekleedt de 2e plaats. Verder is namens de ESE op plaats 4 gezondheidseconoom Eddy van Doorslaer terug te vinden. Peter Wakker, Philip Hans Franses en Han Bleichrodt staan respectievelijk 10e, 18e en 26e. De ESB publiceert ook een Top 10 van meest geciteerde instituten. De Erasmus Universiteit staat hier op een verdienstelijke tweede plek. dinsdag, 08 april 2008
Over de uitverkoop van het Nederlandse bedrijfsleven Jan Kees de Jager en Nobelprijswinnaar Eric Maskin op EFR-Business Week 2008 180
Master Thesis Amanda Wigboldus
In hoeverre botsen de belangen van bestuurders en het bedrijfsleven als bestaande grenzen alsmaar worden verlegd? Breaking Barriers is het thema van de 24ste editie van de EFR-Business Week, een congresweek van woensdag 9 tot en met 16 april 2008, georganiseerd door economiestudenten van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Op de opening gaan staatssecretaris Jan Kees de Jager, Centaurusoprichter Bernard Oppetit en VEB-voorzitter Jan Maarten Slagter in op de discussie over de uitverkoop van het Nederlandse bedrijfsleven. Nobelprijswinnaar prof.dr. Eric Maskin ontvangt de EFR-Business Week Award. Op woensdag 14 april 2008 discussiëren vooraanstaande politici, bestuurders en zakelijk leiders, zoals Mark Rutte, Frans Weisglas, Piet Hein Donner en Hans Wijers, over het economisch beleid van de Nederlandse regering. En, wie is de beste CEO van Nederland? Op vrijdagavond 11 april 2008 worden voor het eerst de EFR CEO Awards uitgereikt. De EFR-Businessweek is een jaarlijks evenement, waarin Nederlandse studenten kennis maken met toonaangevende leiders uit het bedrijfsleven, politici en bestuurders uit de hele wereld. Het is het grootste studentencongres in de Benelux en wordt georganiseerd door de Economische Faculteitsvereniging van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Programma Opening Day: „The Netherlands: for sale‟ woensdag 9 april 2008, 13.00 tot 16.45 uur, campus Woudestein, Oxfordzaal (voertaal Engels) Steeds meer Nederlandse bedrijven worden opgesplitst, samengevoegd en opgekocht door buitenlandse investeerders. Is dit een goede of slechte ontwikkeling? Met onder meer: Bernard Oppetit (Chief Investments Officer van hedge fund Centaurus Capital (bekend van de commotie rondom Stork) en Jan Kees de Jager (staatssecretaris van Financiën). Voorts geeft Michel Tilmant (CEO ING Group) zijn visie op de actualiteiten in de financiële wereld. Tot slot neemt Eric Maskin, Nobelprijswinnaar Economie 2007, de EFR-Business Week Award in ontvangst. EFR CEO Awards – Powered by IEX vrijdag 11 april 2008, 19.00 tot 23.00 uur, het Zalmhuis, Rotterdam (voertaal Nederlands) Welke CEO‟s hebben in de ogen van studenten en beleggers het best gepresteerd in 2007? Op vrijdagavond worden voor het eerst de EFR CEO Awards uitgereikt, mogelijk gemaakt door financiële uitgever IEX. De genomineerden zijn geselecteerd door een vakjury bestaande uit Arthur Docters van Leeuwen, Corné van Zeijl, Hans Dijkstal, Rein Jan Hoekstra en Robin Pasmans. Conference Day: 'Government: Serving the Interests of Business and Society' woensdag 14 april 2008, 11.00 – 16.30 uur, campus Woudestein, Forumzaal (voertaal Nederlands) Een immer actuele klassieke vraag: welke rol hoort een regering te spelen in de economie? Moet ze het bedrijfsleven vrijlaten of juist grenzen stellen aan ongebreidelde expansie? Hoe schept ze de randvoorwaarden voor een voorspoedig economisch klimaat? Prominente politici en zakenlieden gaan in discussie met studenten uit heel Nederland in ronde tafelgesprekken, onder leiding van dagvoorzitter Frans Weisglas, voormalig voorzitter van de Tweede Kamer. Zo gaat Hans Wijers (CEO Akzo Nobel, voormalig minister van Economische Zaken) in debat met econoom Arnold Heertje en Tweede Kamerlid Diederik Samson over de topinkomens, en levert Mark Rutte kritiek op het economisch beleid van de Nederlandse regering. Piet Hein Donner (minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en Alexander Rinnooy Kan (voorzitter Sociaal Economische Raad en oud-rector EUR) geven een betoog over het dagthema. Ook kunnen studenten aan tafel zitten met onder anderen Roger van Boxtel (directeur Menzis), Sjoerd van Keulen (CEO SNS REAAL), Thomas Michael Läufer (ambassadeur van Duitsland) en Ieko Sevinga (bestuursvoorzitter Kempen & Co). dinsdag, 08 april 2008
Promotie A.A. van der Maas 181
Master Thesis Amanda Wigboldus
Titel proefschrift Strategy Implementation in a Small Island Community
Promotors: prof.dr. H.G. van Dissel
Datum 09 mei 2008 11:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Succes invoering bedrijfsstrategie afhankelijk van omgeving Goed geformuleerde strategieën leiden alleen tot superieure bedrijfsprestaties als ze succesvol worden toegepast. In zijn proefschrift Strategy Implementation in a Small Island Community onderzoekt Arnoud van der Maas het succes en falen van strategie implementatie op Curaçao, de Nederlandse Antillen. Vooral de context waarin de complexe strategie implementatie plaatsvindt is essentieel, aldus Van der Maas. Op Curaçao blijken andere succesfactoren doorslaggevend te zijn, dan in de westerse praktijk. De toepassing van een strategie is een complex fenomeen. Van der Maas interviewde 55 bestuursleden met verantwoordelijkheid voor strategische implementaties in 44 private en publieke organisaties op Curaçao. Hij verzamelde de sleutel-, succes-, en faalfactoren die belangrijk zijn voor het slagen van een strategische invoering, en die door onderzoekers en managers in acht moeten nemen. Deze factoren zijn samengebracht in een uitgebreid conceptueel model voor strategie implementatie. Van der Maas constateert hij dat de context waarbinnen een strategie wordt ingevoerd van groot belang is voor het slagen, en dat een kleine eilandgemeenschap met een collectivistische cultuur zoals op Curaçao andere eisen stelt aan de toepasbaarheid van Noord Amerikaanse en West Europese implementatie theorieën, concepten en praktijken. Zo zijn inspraak en participatie van medewerkers, individuele verantwoordelijkheid en beloning op basis van individuele prestaties zijn niet makkelijk toe te passen op Curaçao. Daar zijn met name sociale of interpersoonlijke factoren zoals historische context, familienetwerken, hechte persoonlijke relaties, gezichtsverlies, vriendjespolitiek, angst, coaching en counseling van invloed op het succes van een implementatieproject. Strikte regels en procedures moeten de negatieve gevolgen van nauwe persoonlijke relaties, zoals patronage, cliëntelisme en nepotisme tegengaan. Van der Maas vond wel dat implementatie projecten binnen de private sector over het algemeen beter presteren dan die in de publieke sector. Het onderzoek van Arnoud van der Maas is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van RSM Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. Zie ook www.erim.eur.nl donderdag, 10 april 2008
'Innovatie-Oscar' naar NS met dank aan medewerkers EUR
182
Master Thesis Amanda Wigboldus
De Nederlandse Spoorwegen hebben in Baltimore de prestigieuze Franz Edelman Award 2008 gewonnen voor de dienstregeling die eind 2006 werd ingevoerd. "Dit is een mooi moment voor de honderden mensen binnen ons bedrijf die hebben gewerkt aan deze dienstregeling, de belangrijkste wijziging van het spoorboekje sinds 36 jaar", zei directeur commercie Bert Meerstadt van NS. "En ook voor de medewerkers van de Erasmus Universiteit, die erg belangrijk zijn geweest bij het ontwikkelen van deze dienstregeling." "Deze wereldwijde innovatieprijs is vergelijkbaar met een Oscar, we zijn apetrots dat de vakjury ons koos uit de lijst van zes genomineerden", meldde Bert Meerstadt van NS maandagavond 14 april 2008 uit Baltimore. Drie onderzoekers van de Erasmus Universiteit maakten deel uit van het team van de NS. Het zijn prof.dr. Leo Kroon, dr. Dennis Huisman and dr. Gábor Maróti. Leo Kroon is hoogleraar Kwantitatieve Logistiek aan RSM Erasmus University, Dennis Huisman is medewerker bij het Econometrisch Instituut van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Gábor Maróti is post-doc aan RSM Erasmus University. Leo Kroon and Dennis Huisman zijn ook verbonden aan de Nederlandse Spoorwegen. "De aanpassingen maken nieuwe groei van het aantal reizigers mogelijk, we boekten een efficientiewinst van zeventig miljoen euro en ProRail en het ministerie van Verkeer en Waterstaat kunnen zich nu concentreren op de belangrijkste knelpunten op het spoornetwerk. Zonder deze nieuwe dienstregeling waren vele miljarden aan extra investeringen noodzakelijk geweest." Gecombineerde toepassing Het spoorboekje is in feite een gecombineerde toepassing van vier computersystemen voor de planning van de dienstregeling, voor het gebruik van de perronsporen op de knooppunten, voor de inzet van treinen en voor de inzet van rijdend personeel. Het nieuwe systeem maakt het mogelijk dat er veel meer treinen rijden over het drukst bereden spoornetwerk van Europa. Ook werd het mogelijk om treinen beter op tijd te laten rijden. Sinds de invoering van de nieuwe dienstregeling steeg de klantwaardering voor onder meer het aspect punctualiteit naar recordhoogte. Competitie De Franz Edelman Award is een wereldwijde competitie voor de beste toepassing van analytische methoden bij het optimaliseren van bedrijfsprocessen. Naast NS dongen twee Amerikaanse bedrijven en twee andere Europese ondernemingen mee naar de onderscheiding, die voor de 37e keer werd uitgereikt. In het verleden ging de prijs onder meer naar IBM, Motorola en de Canadian Pacific Railway. dinsdag, 15 april 2008
Nieuwe uitdagingen voor financiële verslaglegging Van 23 tot en met 25 april 2008 wordt aan de Erasmus Universiteit Rotterdam de 31e jaarlijkse conferentie van de European Accounting Association (EAA) gehouden. Tal van wetenschappers, vertegenwoordigers uit internationale bedrijfsleven en de accounting- en auditingwereld nemen deel aan dit driedaagse congres. Het gaat om zowel de stand van zaken van wetenschappelijk onderzoek naar financiële verslaggeving, als om de externe financiële verslaggeving door ondernemingen, de interne financieeladministratieve besturing en de controle op de verslaggeving door accountants. Met onder meer Mary Barth (IASB), Stig Enevoldsen (EFRAG), Anne McGeachin (IASB), Bob Deere (Shell) en Steven Maijoor (directeur Autoriteit Financiële Markten). Kwalitatief goede financiële verslaggeving is belangrijk voor het functioneren van financiële markten. De conferentie besteedt aandacht aan de relatie tussen verslaggeving en de huidige problemen op de financiële markten. Daarnaast wordt in toenemende mate het belang van goede verslaggeving ingezien voor het functioneren van bredere delen van de maatschappij, zoals het milieu, het functioneren van de overheid en het functioneren van de gezondheidszorg. Voor het volledige programma zie www.eaa2008.org Symposia met een actueel thema zijn onder meer * IFRS and US GAAP. Over de toekomstige relatie tussen IFRS en de regels in de Verenigde Staten. Zullen de Verenigde Staten overgaan op IFRS en wat betekent dit voor de verslaggeving door Europese beursgenoteerde bedrijven? Met Mary Barth (Amerikaans lid van het bestuur van de IASB) en Stig Enevoldsen (voorzitter van EFRAG, de organisatie die de kwaliteit van de IFRS voor de EU beoordeelt).
183
Master Thesis Amanda Wigboldus
* Fundamentals of Pension Accounting Revised. De veranderde verslaggeving over pensioenen heeft belangrijke gevolgen voor ons pensioenstelsel. Momenteel wordt deze door de IASB opnieuw herzien. Er heerst ontevredenheid over de wijze waarop onder de huidige regels verslag wordt gedaan door ondernemingen. Met onder anderen Anne McGeachin van de IASB, projectleider pensioenen van de IASB. * Climate Change Disclosures. De klimaatopwarming heeft consequenties voor het bedrijfsleven, en ondernemingen moeten hierover op adequate wijze inzicht geven. Met onder meer Bob Deere, Vice President Accounting & Reporting bij Shell. * Oversight of the Auditing Profession. Over het toezicht op accountants, ervaringen en toekomstige ontwikkelingen. Met Steven Maijoor, directeur van de Autoriteit Financiële Markten, verantwoordelijk voor het toezicht op accountants. * Accounting in the Health Care Sector. Over de rol van financiële verslaggeving in en van organisaties in de gezondheidszorg. Het financiële belang van deze groeiende sector neemt toe, en daarmee de roep om efficiëntie en verantwoording. Onder voorzitterschap van Chris Chapman (Imperial College Londen) geven vier vooraanstaande wetenschappers hun visie op de ontwikkelingen. Nadere informatie: 31ste Conferentie European Accounting Association, 23 - 25 april 2008 Plaats: Campus Woudestein, Erasmus Expo & Congres Centrum zie ook www.eaa2008.org Info:
[email protected] Voor interviews: Marianne Schouten, Rotterdam School of Management, Erasmus University Department of Accounting & Control, tel. (010) 408 2877 E-mail:
[email protected] dinsdag, 15 april 2008
Nieuwsgierige leiders maken ondernemerschap in Nederland groot Nederlanders worden ook wel de 'Chinezen van Europa' genoemd, want waar je ook ter wereld komt, je komt er Nederlanders tegen. Maar waar komt dat ondernemerschap vandaan? Van mensen die verantwoordelijkheid nemen in hun onderneming, aldus prof.dr. Willem Verbeke, hoogleraar Knowledgebased marketing. Verbeke, tevens directeur van het Institute voor Sales & Accountmanagement (ISAM), publiceerde onlangs zijn nieuwe werk Nieuwsgierig leiderschap: Een ontdekkingstocht naar de persoon achter de leider. Hij laat verschillende mensen aan het woord die hun verantwoordelijkheid namen, hun onderneming groot maakten en zo hun sporen hebben verdiend. Op maandag 21 april 2008 is er een ISAM Ronde Tafel Conferentie naar aanleiding van het boek. In het boek Nieuwsgierig leiderschap wordt onder meer verteld hoe de Sloggi billboards zijn ontstaan, hoe een verzekeraar een nieuw marktsegment aanboort dat door zijn collega‟s als minderwaardig werd beschouwd, of hoe een gynaecoloog afscheid nam van zijn praktijk en als accountmanager de wijde wereld instapte om arbodiensten te verkopen aan ondernemingen omdat hij daardoor Nederland vitaal kon helpen maken. Het blijkt dat deze leiders in hun jeugd niet de meest makkelijke mensen waren, maar het ondernemerschap al in hun bloed hadden. Ze hebben durven kiezen, hun omgeving weten te vormen en passen zich bij tijd en wijle ook aan als dat nodig is. Uiteindelijk hebben ze iets moois gemaakt van hun leven en hun carrière. In Nieuwsgierig leiderschap wordt benadrukt dat dit soort leiderschap voorkomt bij huisvrouwen, coaches van jeugdvoetbalteams, jonge managers, verpleegsters etc. Allemaal mensen op de werkvloer die verantwoordelijkheid durven te nemen. Verbeke, zelf afkomstig uit België, bewondert deze Nederlandse ondernemingsgeest al lange tijd. 'Nederlanders zien letterlijk en figuurlijk een gat in de markt en vullen dat op door oplossingen te bedenken voor de klanten. Zonder schroom leven ze zich in in de wereld van de klant en gaan ze op hun doel af. Maar veelal is Nederland te klein en lopen ze de grenzen over om de wereld te veroveren', aldus de enthousiaste hoogleraar. Hij zet zich in zijn boek af tegen de topmanagers die dagelijks in het nieuws komen. 'Deze managers maken hun werknemers onmondig en volgzaam, en doen zich schreeuwerig en patserig voor. Het is tijd om de mondige en daadkrachtige Nederlandse werknemer tot zijn recht te laten komen binnen de Nederlandse samenleving.
184
Master Thesis Amanda Wigboldus
Nederlanders hebben recht op nieuwsgierige leiders die beperkingen weten om te zetten in kansen. Nieuwsgierige leiders weten hun collega‟s te inspireren door hun eigen doorzettingsvermogen en creativiteit', besluit Verbeke. dinsdag, 15 april 2008
NWO subsidie voor promotieonderzoek economen Drie promotieonderzoeken van de Faculteit der Economische Wetenschappen krijgen subsidie in het kader van de NWO Open competitie MaGW (Maatschappij- en gedragswetenschappen). NWO honoreerde acht van de 39 ingediende voorstellen in deze subsidieronde, samen goed voor ruim € 540.000. De Rotterdamse onderzoeken gaan over motivatie van werknemers, planningsproblemen in complexe productieprocessen, en het monitoren en voorspellen van de stand van de economie. Onder leiding van prof.dr. Otto Swank, hoogleraar Micro-economics, emphasis industrial organization, wordt onderzoek gedaan hoe managers werknemers kunnen motiveren. Economen denken daarbij vaak aan financiële prikkels, en besteden veel minder aandacht aan praten als middel om werknemers beter te laten functioneren. Postieve feedback en uitspreken van bepaalde gevoelens t.a.v. het werk kan motiverend werken. Met speltheoretische modellen wordt onderzocht onder welke voorwaarden praten mensen kan motiveren. Ook wordt bestudeerd welke wijze van praten (bijvoorbeeld in het openbaar, vergelijkend of uitdagend) het best motiveert. Prof.dr. Albert Wagelmans, Econometrie, management science, leidt het onderzoek naar het modelleren en oplossen van planningsproblemen in complexe productieprocessen. De onderzoekers maken hierbij gebruik van verschillende geavanceerde wiskundige planningstechnieken. Een fabriek van een product met een standaardvariant en een luxevariant kan beide varianten produceren om precies aan de vraag te voldoen. Vanuit oogpunt van winstmaximalisatie kan dit echter suboptimaal zijn. Dit is een productieplanningsprobleem met de mogelijkheid van vraagsubstitutie, waarbij de fabrikant mogelijk kosten kan besparen. De vraag of dat inderdaad zo is en wat dan precies het beste productieplan is, is echter lastig te beantwoorden. Hiervoor zijn geavanceerde planningstechnieken nodig. De onderzoekers van prof.dr. Dick van Dijk, Econometrie, en prof.dr. Philip Hans Franses, Toegepaste econometrie en marketing research gaan nieuwe methoden ontwikkelen voor het monitoren en voorspellen van de stand van de economie. Ze maken daarbij gebruik van informatie in financiële en economische variabelen die frequent (dagelijks of wekelijks) worden waargenomen, zoals aandelenkoersen, vertrouwens-indicatoren en tijdelijke werknemers (uitzendkrachten). Doel van het project is het ontwikkelen van een econometrische methodologie waarmee de stand van de economie van dag tot dag kan worden gemeten, op een manier die bruikbaar is voor beleidsmakers, managers, financieel analisten, en beleggers. dinsdag, 22 april 2008
Studenten bedrijfskunde uit hele wereld op International Week Holland 2008 STAR, studievereniging van de Rotterdam School of Management, Erasmus University organiseert dit jaar samen met Studievereniging Aureus van de Vrije Universiteit Amsterdam de International Week Holland. Het evenement wordt op zaterdag 26 april officieel geopend door burgemeester Ivo Opstelten en duurt tot 4 mei 2008. International Week Holland is een uitwisselingsproject voor studenten afkomstig van business schools van 30 landen over de hele wereld. Zij maken kennis met de Nederlandse cultuur, het bedrijfs- en sociale leven. De wereld wordt steeds kleiner; grenzen vervagen en culturen komen samen. Er wordt steeds meer waarde gehecht aan internationale ervaringen, vandaar de slogan „Business Beyond Borders‟! International Week Holland wordt georganiseerd om een brug te vormen tussen verschillende culturen. Niet alleen in Nederland vindt de International Week plaats; een netwerk van 30 landen organiseert elk jaar één week. Hierdoor wordt studenten de kans geboden om kennis te maken met een breed assortiment aan landen. Zowel slaapplaatsen als eten is geregeld door de lokale organisatie van de International Week.
185
Master Thesis Amanda Wigboldus
De studenten maken kennis met studenten van de Erasmus Universiteit tijdens het STAR Soccer Tournament en een typisch Nederlandse fenomeen: Koninginnedag, in het centrum van Amsterdam. Ook bezoeken de studenten andere Nederlandse bezienswaardigheden, zoals de Rotterdamse havens, het Anne-Frank huis en de Kunsthal, en maken ze een fietstocht. In samenwerking met REYC, de Erasmus Universiteit, Kalmar Industries en Pekoenja wordt het een interactieve en educatieve week, waar culturen bij elkaar komen. STAR is de studievereniging van Rotterdam School of Management, Erasmus University, opgericht in 1977. Met meer dan 5.500 leden, van wie meer dan 1.000 studenten met een internationale achtergrond, is STAR de grootste en één van de meest internationale studieverenigingen in Europa. Voor meer informatie bezoek www.rsmstar.nl vrijdag, 02 mei 2008
Prof.dr. Knut Blind bijzonder hoogleraar standaardisatie en normalisatie De econoom prof.dr. Knut Blind is per 1 mei 2008 benoemd tot bijzonder hoogleraar Standaardisatie en normalisatie aan de Rotterdam School of Management, Erasmus University, vanwege de Stichting Bijzondere Leerstoel Standaardisatie en Normalisatie. De leerstoel bestaat sinds 1994 en is een samenwerkingsverband tussen het Nederlands Normalisatie-instituut NEN en RSM. Blind (1965) studeerde en promoveerde aan de Universiteit van Freiburg in Duitsland. Hij wordt de opvolger van prof.dr. Feilzer. Ook de nieuwe hoogleraar wordt ondersteund door dr.ir. Henk de Vries, universitair hoofddocent Standaardisatie en Normalisatie. Doel van de leerstoel is standaardisatie en normalisatie meer aandacht te geven in bedrijfskundig onderwijs en onderzoek, en dan vooral te kijken naar het belang ervan voor bedrijven. Dit doet Blind op dit moment al als hoogleraar Innovatie-economie aan de faculteit Bedrijfskunde en Economie van de Technische Universiteit Berlijn en als hoofd van het Competence Center Innovation Systems and Policy van het Fraunhofer Instituut voor Systeem- en Innovatieonderzoek in Karlsruhe, Duitsland. Zo toonde hij aan dat de bijdrage van normalisatie aan innovatie vergelijkbaar is met de bijdrage van octrooien en dat de bijdrage van normen aan het bruto nationaal product circa 2% bedraagt. Knut: “Standaardisatie speelt een cruciale rol in innovatieve processen en verdient meer aandacht in de academische wereld, in het bedrijfsleven en in het beleid. Het management van standaardisatie is net zo belangrijk als het management van intellectuele eigendomsrechten. Ik wil graag wijzen op het belang van standaardisatie. Dat kan alleen door middel van hoogstaand onderzoek en onderwijs, in nauwe samenwerking met standaardisatie instanties, het bedrijfsleven, beleidsmakers en andere stakeholders.” De leerstoel is ingesteld door de Stichting Bijzondere Leerstoel Standaardisatie en Normalisatie en wordt mogelijk gemaakt door NEN, het centrum van normalisatie in Nederland. Het Rotterdamse curriculum heeft intussen model gestaan voor de ontwikkeling van onderwijs in Aziatische landen, waar het sterk in opkomst is. Het onderzoek van de leerstoel heeft sinds 1994 geresulteerd in meer dan 200 wetenschappelijke en professionele publicaties. Zie voor meer informatie www.rsm.nl/standardization woensdag, 07 mei 2008
STAR-congres 'Sport is business' Datum Van: 14 mei 2008 10:00 Tot: 14 mei 2008 14:00
Locatie: Jurriaanse Zaal, De Doelen
186
Master Thesis Amanda Wigboldus
Sport is 'big business' Sport is al lang veel meer dan vermaak alleen. Het speelt een rol in de strategie van allerlei ondernemingen. STAR, de studievereniging van de Rotterdam School of Management, Erasmus University, organiseert op woensdag 14 mei 2008 de conferentie „Sport is Business‟, over marketing en sport, de plaats van sport in onze huidige economie, en de plannen om de Olympische Spelen naar Nederland te halen. Met onder anderen Nils Vinberg (CEO Björn Borg), Frank Arnesen (directeur Sport, Chelsea FC), Barbara de Loor (voormalig schaatskampioene) en David Eades van BBC World als dagvoorzitter. Het eerste deel van de conferentie richt zich op sportsponsoring en marketing. Bedrijven presenteren topsporters of teams als de belichaming van hun corporate brand en bedrijfscultuur. Waarom eigenlijk? En hoe doen ze dat? Wat zou de sport nog zijn zonder deze vorm van financiering? In het tweede deel gaat het over de rol van grootschalige sportevenementen als de Olympische Spelen in de huidige economie. Vooral met het zicht op de plannen van Nederland om zich kandidaat te stellen als gastland voor de Spelen van 2028. Aan het eind van de conferentie kondigt Formula Zero, een nieuw wereldwijd racing initiatief, de datum en locatie van hun eerste race aan. Dit is de eerste keer dat de organisatie van Formula Zero met deze informatie naar buiten treedt. Sprekers: Nils Vinberg – CEO Björn Borg Peer Swinkels – Mede-eigenaar van Bavaria en Marketing Directeur Henning Stiegenroth – Senior Vice President Sport Marketing Deutsche Telekom Frank Arnesen – Directeur Sport, Chelase FC André Bolhuis – Bestuurslid van NOC*NSF Winy Maas – Landschapsarchitect van verschillende Olympische Steden Barbara de Loor – Voormalig Schaatser Godert van Hardenbroek & Eelco Rietveld – Formula Zero Prof. Frank Go – Professor op RSM voor evenementen en toerisme Chairman of the Day; David Eades – Anchorman BBC World News donderdag, 08 mei 2008
Promotie R. Prins Titel proefschrift Modeling Consumer Adoption and Usage of Value-Added Mobile Services
Promotors: prof.dr. Ph.H.B.F. Franses prof.dr. P.C. Verhoef
Datum 23 mei 2008 11:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Trouwe en ervaren telecomklant is gevoeliger voor nieuwste snufjes 187
Master Thesis Amanda Wigboldus
Telecom providers investeren voortdurend in technologieën om nieuwe diensten aan te bieden voor de mobiele telefoon, zoals mms, internet of video. Zeker in het begin maken meestal maar weinig consumenten gebruik van de diensten, waardoor de investeringen moeilijk worden terugverdiend. Remco Prins onderzocht wanneer en hoe een klant een nieuwe dienst uitprobeert. Hij ontdekte onder meer dat trouwe en ervaren klanten sneller instappen. Op vrijdag 23 mei 2008 verdedigt hij zijn proefschrift Modeling consumer adoption and usage of value-added mobile services aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Prins keek vooral naar het effect van de verschillende typen marketing op het gebruik van een nieuwe dienst, zoals direct marketing en massamarketing. Welk type klanten staan open voor nieuwe diensten? Heeft de marketing invloed op het moment dat een consument een nieuwe dienst uitprobeert? Hoe ontwikkelt zich zijn of haar gebruik in de loop van de tijd? De relatie tussen het type klant en het zogenaamde adoptiegedrag van extra diensten via de mobiele telefoon is nog maar weinig onderzocht. Prins berekende dat hoe langer je bij een provider klant bent en hoe meer ervaring je met mobiele diensten in het algemeen hebt, hoe groter de kans is, dat je een nieuwe dienst uitprobeert. Hoe groter ook de effecten van marketing en de kans op een langduriger gebruik van de nieuwe dienst. Ook wordt de kans groter dat een klant een nieuwe dienst uitprobeert bij de eigen provider, als andere aanbieders reclame maken voor dezelfde dienst. Zoals ook al in eerdere onderzoeken is aangetoond is dit soort nieuwe diensten populairder onder jongeren en mannen. Prins vergeleek bovendien het adoptiegedrag in de Verenigde Staten, Duitsland en Japan. In de Verenigde Staten was de neiging het grootste om nieuwe mobiele diensten uit te proberen om indruk te maken op anderen. Opvallend genoeg waren het in Japan relatief veel vrouwen die gebruik maakten van nieuwe mobiele diensten. Het onderzoek van Remco Prins is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. woensdag, 14 mei 2008
Rotterdam Lezing over zichtbare en onzichtbare discriminatie In de Rotterdam Lezing 'Mij niet gezien!' op donderdag 15 mei 2008 stelt prof.dr. Justus Veenman, de vraag aan de orde hoe je discriminatie zichtbaar kunt maken. Dat roept enkele andere belangrijke vragen rond discriminatie op. In hoeverre bestaat discriminatie in Nederland, in Rotterdam? Wat verstaan we er precies onder? Waarom wordt er eigenlijk gediscrimineerd? Is discriminatie schadelijk? Zo ja, is er iets tegen te doen? Deze zesde Rotterdam Lezing wordt gehouden in het Bibliotheektheater. Discriminatie is wettelijk verboden en maatschappelijk ongewenst. Toch doet discriminatie zich in verschillende gedaanten voor, vaak onzichtbaar. Discriminatie vindt bewust of onbewust plaats, is direct of indirect van aard en richt zich onder andere tegen vrouwen, ouderen, gehandicapten, homoseksuelen en allochtonen. Een bijkomend probleem is dat discriminatie lastig te bewijzen is, ook in wetenschappelijk onderzoek. Justus Veenman is hoogleraar Economische Sociologie aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is expert op het gebied van de arbeidsmarkt. In zijn lezing baseert hij zich op recent onderzoek. Er is volop gelegenheid voor discussie. Herman Meijer (voorzitter Art.1) opent de avond. Het debat zal worden geleid door Esther-Clair Sasabone, Feven Tesfai (Balance) verzorgt muzikale performances. De Rotterdam Lezing 2008 is een coproductie van Erasmus Podium/Erasmus Universiteit Rotterdam, het Studentenpastoraat Rotterdam, Art.1, Erasmus Magazine en de Bibliotheek Rotterdam. donderdag, 15 mei 2008
Oratie prof.dr. B. Jacobs 188
Master Thesis Amanda Wigboldus
Titel oratie De prijs van gelijkheid
Leerstoel: Bijzonder hoogleraar Openbare Financiën en Economisch Beleid Datum 26 mei 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Oxfordzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Veel overheidsingrijpen is niet efficiënt of rechtvaardig „Iedere euro die overheid herverdeelt, kost samenleving vijftig eurocent‟ Op maandag 26 mei 2008 aanvaardt prof.dr. Bas Jacobs het ambt van bijzonder hoogleraar Openbare financiën en economisch beleid in de Faculteit der Economische Wetenschappen, vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. In zijn inaugurele rede De prijs van gelijkheid gaat hij op zoek naar de heilige graal van de welvaartseconomie: het vinden van de economisch meest efficiënte manieren om inkomen te verdelen. Na de plechtigheid overhandigt de kersverse hoogleraar het eerste exemplaar van de handelseditie van zijn oratie aan minister van Financiën Wouter Bos. Elk overheidsingrijpen gaat onvermijdelijk gepaard met ontwrichting van de efficiënte werking van de markt. Iedere euro die de overheid herverdeelt, kost de samenleving vijftig eurocent. Het realiseren van sociaaleconomische gelijkheid heeft daarom een hoge prijs. Bas Jacobs stelt dat veel overheidsingrepen efficiënt noch rechtvaardig zijn. Op basis van de meeste recente wetenschappelijke inzichten betoogt hij dat de prijs van gelijkheid omlaag kan door veel doelmatiger te delen. Jacobs bespreekt onder andere de progressie van de inkomstenbelasting, belastingen op kapitaalinkomen, subsidies op hoger onderwijs, het minimumloon en de fiscale subsidies op het eigen huis en de pensioenen. Hij laat zien dat veel politieke opvattingen van zowel links als rechts op drijfzand zijn gebouwd. Tegelijkertijd prikt hij talloze proefballonnen door, zoals de ongenuanceerde pleidooien voor een vlaktaks, lagere erfenisbelastingen en de levensloopregeling. De oratie wordt uitgegeven bij Uitgeverij Bert Bakker De prijs van gelijkheid, ISBN 978 90 351 3321 1 Samenvatting van de oratie maandag, 26 mei 2008
RI Award 2008: Philips heeft de beste reputatie Philips is de winnaar van de Reputation Institute Award 2008, de prijs voor de onderneming met de beste reputatie. Deze prestigieuze prijs werd maandagavond 26 mei 2008 voor de achtste keer uitgereikt in het Amstel Hotel. De prijs is gebaseerd op onderzoek dat onder leiding van prof.dr. Cees van Riel wordt verricht door de Rotterdam School of Management, Erasmus University in samenwerking met het Reputation Institute. Nummer twee op de Nederlandse ranglijst staat de winnaar van vorig jaar, KLM. Nieuwkomer Campina heeft een succesvolle start en behaalt een derde positie. Andere bedrijven die tot de top behoren op reputatiegebied zijn Heineken, Friesland Foods, Rabobank, TNT en Unilever. Hekkensluiter dit jaar is de NS, die echter wel de laatste jaren een consistente verbetering van haar reputatie laat zien. Ten opzichte van 2007 zijn de energiebedrijven Essent, Eneco en Nuon het sterkst gestegen. Andere sterke stijgers zijn Ahold en DSM.
189
Master Thesis Amanda Wigboldus
Volgens Cees van Riel, hoogleraar Corporate Communication aan RSM en directeur van het Reputation Institute, is het voor elke onderneming van belang om reputatie professioneel te managen aangezien dit kostenbesparingen oplevert voor de onderneming, bijvoorbeeld op het gebied van het recruteren van nieuw personeel of het aantrekken van kapitaal. Deze kostenbesparingen kunnen vervolgens rechtstreeks vertaald worden in een hogere winst voor de onderneming. Dat een goede reputatie een positief effect heeft op het bedrijfsresultaat wordt onderstreept door Gerard Kleisterlee, President/CEO van Philips: “Reputatie wordt bepaald door een veelheid van factoren en is daarom een goede graadmeter voor de kwaliteit van een organisatie. Ik zie deze prijs dan ook als een resultaat van onze heldere, consistente en succesvolle koers. Andersom is een goede reputatie een belangrijke succesfactor bij het concurreren op de markt, het werven en behouden van personeel of het aantrekken van investeerders, en daarmee dus een bron voor verder succes. Het is een grote verdienste van het Reputation Institute dat het reputatie meetbaar en vergelijkbaar maakt en voor zijn methode hiervoor brede internationale erkenning weet te verkrijgen." Het onderzoek naar de reputatie van Nederlandse ondernemingen is onderdeel van de wereldwijde reputatiestudie. Philips is het enige Nederlandse bedrijf dat voorkomt in de wereldwijde Top 50 van meest gerespecteerde bedrijven en behaalt een 29e positie. Opvallend is dat de Nederlandse bedrijven het uitstekend doen in hun wereldwijde bedrijfstak: van de dertig onderzochte bedrijven in Nederland behalen 25 bedrijven een score die hoger is dan het wereldwijde gemiddelde binnen hun bedrijfstak. De ranglijsten worden opgesteld aan de hand van onderzoek dat door het Reputation Institute in 27 landen gehouden is op basis van het RepTrak™ model. Dit model meet reputatie door te kijken naar zowel het gevoel van mensen bij een onderneming als naar de rationalisatie van dit gevoel op zeven “reputatie-aanjagers”: producten & diensten, werkomgeving, innovatie, corporate governance, verantwoord ondernemerscha3p, leiderschap en financiële prestaties. Elk bedrijf is door minimaal driehonderd Nederlanders die de onderneming kennen, beoordeeld op deze elementen. Het Reputation Institute past deze methode al jarenlang toe voor het meten van reputaties. Van Riel: "Doordat het Reputation Institute beschikt over longitudinale data is het mogelijk om duidelijke trends te onderscheiden. Zo zien we bijvoorbeeld dat de reputaties van financiële instellingen in Nederland de laatste jaren onder neerwaartse druk staan. Bij de Nederlandse energiebedrijven daarentegen zien we een stijgende lijn. Een verklaring hiervoor is te zien in de reputatie-aanjagers waar met name in het laatste jaar de financiële instellingen sterke dalingen vertonen terwijl de energiebedrijven juist beter zijn gaan presteren." dinsdag, 27 mei 2008
Aandeelhouder komt nauwelijks aan bod in bedrijfscodes Aandeelhouders komen nauwelijks aan bod in bedrijfscodes van ondernemingen. Dit blijkt uit onderzoek van KPMG en de Rotterdam School of Management, Erasmus University naar de bedrijfscodes bij de bedrijven die deel uitmaken van de Fortune Global 200. In een bedrijfscode beschrijft een onderneming naast missie en kernwaarden haar verantwoordelijkheid ten opzichte van haar stakeholders, zoals de werknemer, de omgeving en de consument. Uit onderzoek van KPMG en de Rotterdam School of Management, Erasmus University naar de bedrijfscodes bij de bedrijven die deel uitmaken van de Fortune Global 200 blijkt dat de aandeelhouder er in de meeste bedrijfscodes bekaaid afkomt. Niet meer dan 48% van de codes besteedt aandacht aan de verantwoordelijkheid van de onderneming ten opzichte van de aandeelhouder. De meeste aandacht in de bedrijfscode gaat uit naar de verantwoordelijkheid van de onderneming ten opzichte van de werknemer. Van de onderzochte bedrijven besteedt 87% hier aandacht aan. Bijna vijftig procent doet dit zelfs zeer uitvoerig. Ook het milieu krijgt in de codes veel aandacht. Bijna 75% van de bedrijven beschrijft in de bedrijfscode haar verantwoordelijkheid ten opzichte van het milieu. Uit het onderzoek van KPMG en RSM blijkt voorts dat het aantal bedrijven met een bedrijfscode de afgelopen tien jaar fors is gegroeid. Van de tweehonderd grootste bedrijven in de wereld beschikt 86% op dit moment over een bedrijfscode. In 1990 was dit slechts 14% en in 2000 was dit 51%. De bedrijven zien het voldoen aan juridische verplichtingen als de belangrijkste reden om een code te voeren. "Gezien de eisen die voortvloeien uit de Sarbanes-Oxley Act en de US Federal Sentencing Guidelines alsmede uit nationale corporate governance codes en beursregels is dit begrijpelijk," constateert prof.dr. Muel Kaptein, director bij KPMG Forensic & Integrity en hoogleraar business ethiek aan RSM. Kaptein: "Niet minder belangrijk echter is de doelstelling om met een code een goede organisatiecultuur te scheppen die door alle medewerkers wordt gedragen evenals het beschermen dan wel verbeteren van de reputatie van de organisatie. Minder vaak echter wordt een code ontwikkeld om de
190
Master Thesis Amanda Wigboldus
aansprakelijkheid te verminderen in het geval van een incident, het verbeteren van de concurrentiepositie of het voorkomen van nieuwe externe regelgeving." De verantwoordelijkheid van de onderneming ten opzichte van de werknemer en van de werknemer ten opzichte van het bedrijf worden in de meeste codes uitvoerig beschreven in de vorm van normen en regels. Kaptein: "Normen bieden richtlijnen aan de leiding en de werknemers hoe zij moeten handelen in situaties waar zwartwitregels onmogelijk of onwenselijk zijn. De omgang met vertrouwelijke informatie wordt in 84% van de bedrijfscodes genormeerd en gereguleerd. Daarnaast wordt in 75% van de codes de juistheid van verslaglegging en de bescherming van de eigendommen van de organisatie als een verantwoordelijkheid van het personeel genoemd. De omgang met bedrijfstijd, wat vaak een probleem is binnen bedrijven, wordt echter in slechts vijftien procent van de codes concreet uitgewerkt." Eén van de belangrijkste constateringen is volgens Kaptein dat bedrijfscodes steeds meer op elkaar gaan lijken. Kaptein: "Voor veel ondernemingen is het dan ook een kunst om een code te ontwikkelen die toegesneden is op de eigen situatie en die aansluit bij de strategie, de identiteit en de dilemma‟s van de organisatie. Vooral bedrijven die de afgelopen jaren een code onder druk en versneld hebben ontwikkeld, zullen naar verwachting bij het vernieuwen van hun code meer aandacht besteden aan het onderscheidende karakter." In het onderzoek is ook gekeken naar hoe bedrijven hun code implementeren. Meer dan tachtig procent laat hun medewerkers deelnemen aan een training op het gebied van de code, heeft een meldpunt voor overtredingen op de code en controleert op naleving van de code. Minder dan de helft van de bedrijven screent sollicitanten op de code, heeft naleving van de code opgenomen in de beoordelingsmaatstaven van het personeel en publiceert extern over de effectiviteit van de code. Het KPMG/RSM zal worden vervolgd met een studie naar de effectiviteit van bedrijfscodes. De centrale onderzoeksvraag zal zijn: Hoe kan de effectiviteit van bedrijfscodes worden vergroot en welke randvoorwaarden zijn daarvoor nodig? Vooral zal worden gekeken naar internationale best practices van bedrijven die hun code effectief hebben ingevoerd. dinsdag, 27 mei 2008
Promotie Mw. C.T. Boon Titel proefschrift HRM and Fit: Survival of the fittest!?
Promotors: prof.dr. J. Paauwe prof.dr. D. den Hartog
Datum 12 juni 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Personeelsbeleid vraagt om duidelijke filosofie Organisaties als IKEA, met een duidelijke filosofie, ontwikkelen het meest samenhangende personeelsbeleid. Dat concludeert Corine Boon in haar proefschrift HRM and Fit. Survival of the Fittest!? Een optimaal Human Resource Management-beleid draait om maatwerk en afstemming. Boon promoveert donderdag 12 juni 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het juist aansturen van mensen in organisaties is van groot belang om tot goede prestaties te komen. Hiervoor worden allerlei instrumenten ingezet op het gebied van selectie, training, beoordeling en beloning. Corine Boon
191
Master Thesis Amanda Wigboldus
benadrukt dat er geen blauwdruk is voor de inzet van dit soort HRM instrumenten, omdat elke organisatie uniek is: “Een succesvolle training in de ene organisatie, kan totaal verkeerd uitpakken in een andere organisatie.” De beleidsinstrumenten hebben pas succes als ze zijn afgestemd op de organisatie. Deze afstemming wordt ook wel „fit‟ genoemd. Boon onderzocht in drie Nederlandse organisaties wat er nodig is om een coherent personeelsbeleid te ontwikkelen. Ook ontwierp ze meetinstrumenten voor vijf gebieden waarop afstemming bereikt kan worden: Past het personeelsbeleid bij de strategie van een organisatie? Past het bij het organisatiesysteem? Is het afgestemd op de politiek maatschappelijke omgeving waarin de organisatie opereert? Zijn de HRM praktijken onderling afgestemd? En is er gekeken naar de voorkeuren en interesses van de medewerkers? Boon stelt dat deze verschillende typen van afstemming onderling samenhangen. De uitdaging voor organisaties ligt in het vinden van een optimale fit. Organisaties met een duidelijke filosofie, die zich goed kunnen aanpassen aan veranderingen bereiken de beste fit. Een voorbeeld hiervan is IKEA, waar een overzichtelijke en nadrukkelijke bedrijfsfilosofie richting geeft aan medewerkers, zodat organisatiedoelen worden verwezenlijkt. Het onderzoek van Corine Boon is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 03 juni 2008
Mobiele televisie maar beter even in de wacht Aanbieders van mobiele diensten moeten hun geduld te bewaren en pas mobiele televisie te introduceren als de meeste technische beperkingen zijn verholpen en de mogelijkheden voor de consument wat groter zijn. Dat zegt de Rotterdamse onderzoeker dr. Remco Prins op het online opinieplatform van de Erasmus School of Economics, www.economieopinie.nl “Het feit dat je als „eerste in Europa‟ een dienst lanceert kan uiteraard first-mover voordelen bieden, maar door een te vroege introductie is de kans ook groter dat de dienst niet van de grond komt”, aldus Prins. “Als KPN wachten echt leuk wil maken, moet het bedrijf zelf misschien ook even wachten.” Afgelopen week maakte KPN bekend dat zij als eerste telecomaanbieder in Europa televisie op de mobiele telefoon gaat aanbieden. Vanaf 5 juni – niet voor niets enkele dagen voor de start van het EK voetbal – kan de consument een abonnement nemen op deze nieuwe dienst waarmee een tiental zenders te ontvangen is. Vanuit de telecomaanbieders bezien is het alleszins te begrijpen dat zij nieuwe diensten ontwikkelen en lanceren. De markt voor mobiele telefonie is namelijk al enige tijd verzadigd als het gaat om voice-verkeer. De enige serieuze omzetgroei uit bestaande klanten is te halen uit aanvullende mobiele diensten. Uit onderzoek van Remco Prins blijkt dat de beperkingen die kleven aan mobiele televisie nog geen rampzalige gevolgen hoeven te hebben voor het gebruik van de dienst onder de innovatieve consumenten. Door hun expertise kunnen zij waarschijnlijk beter omgaan met de aanvankelijke moeilijkheden. Echter, deze innovatieve consumenten zullen dit wel meenemen in hun mond-tot-mond reclame, die dan negatief zou kunnen uitpakken. Verder blijkt dat van de consumenten die een dergelijke nieuwe dienst iets later uitproberen, er een aanzienlijk deel na een aantal maanden stopt, mogelijk vanwege de genoemde technische problemen of omdat de hoge verwachtingen niet waargemaakt worden. Deze groep heeft namelijk net even wat minder kennis en geeft het dan ook wat sneller op. Voor het volledige artikel en meer (achtergrond) informatie: www.economieopinie.nl EconomieOpinie.nl is een online opinieplatform waarop economen van de Erasmus School of Economics (Erasmus Universiteit Rotterdam) hun mening geven over actuele onderwerpen in binnen- en buitenland. vrijdag, 06 juni 2008
Promotie A.H. Roozendaal Titel proefschrift Contextueel Leiderschap
192
Master Thesis Amanda Wigboldus
Promotors: prof.dr.ing. T.W. Hardjono prof.dr. A.J.J.A. Maas
Datum 19 juni 2008 11:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Innerlijk drijfveer van leidinggevende kan beter worden benut Leidinggevenden moeten leren omgaan met hun omgeving, en met zichzelf. Dit stelt Arnold Roozendaal in zijn proefschrift Contextueel leiderschap. Nog te vaak komen mensen in een leidinggevende positie terecht, zonder daarvoor bewust een keuze te maken. Roozendaal ontwikkelde een methode waardoor leidinggevenden bewust stilstaan bij keuzes in hun loopbaan. Zij kunnen daardoor hun carrière beter bijsturen. Hij promoveert donderdag 19 juni 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Goede leidinggevenden hebben een positieve invloed op het inspireren en beïnvloeden van medewerkers en daarmee op de ontwikkeling van de organisatie of het organisatieonderdeel, waaraan ze leidinggeven. Veel mensen worden door omstandigheden leidinggevende, ze leren de vaardigheden wel aan, maar ze werken niet vanuit hun authenticiteit. Roozendaal ontwikkelde en toetste de Referentiemethode® voor de ontwikkeling van leiderschap op individueel en teamniveau. Kern van de methode is dat samen met betrokkenen naar hun organisatie wordt gekeken, om op zoek te gaan naar wat hen persoonlijk drijft, motiveert en inspireert. Van daaruit wordt ontwikkeling van hun leiderschap in gang gezet, binnen de context van hun organisatie. Zingeving en betekenis spelen daarbij een belangrijke rol. De methode creëert een positief ontwikkelingsklimaat in de omgeving van de leidinggevende en maakt bovendien die ontwikkeling meetbaar.
Belangrijk voor de ontwikkeling van een leidinggevende zijn drie personen: de externe consultant, de interne programmamanager en de counselor voor de individuele feedback. Roozendaal paste de methode toe bij de politie, in de gezondheidszorg en in de bouw. Hij toont aan dat leiderschapsontwikkeling op basis van de Referentiemethode® binnen een specifieke context mogelijk is, wanneer gebruik wordt gemaakt van de inzichten van contextueel leiderschap. Daarbij wordt op basis van dialoog een verbinding gelegd tussen de maatschappij, de organisatie en de persoon van de leider. Ook moet rekening gehouden worden met de strategische ambities en de waarden van de organisatie. dinsdag, 10 juni 2008
Promotie Mw. M.A. Tuk Titel proefschrift Is Friendship Silent when Money Talks? How people respond to word-of-mouth marketing
193
Master Thesis Amanda Wigboldus
Promotors: prof.dr.ir. A. Smidts prof.dr. D.H.J. Wigboldus
Datum 26 juni 2008 11:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Buzz marketing hoeft niet geheimzinnig te zijn Klanten worden steeds vaker beloond als zij in hun eigen kring mondeling reclame maken voor een product. Dat een beloning de mond-tot-mond reclame (buzz) bevordert, is bekend. Maar hoe wordt een betaalde aanbeveling eigenlijk ontvangen? Volgens sociaal-psychologe Mirjam Tuk moet de aanbeveler vooral niet geheimzinnig doen over het feit dat hij een beloning krijgt. Zij verdedigt op donderdag 26 juni 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam haar proefschrift Is friendship silent when money talks? How people respond to word-of-mouth marketing. Buzz marketing is de laatste jaren een beproefde strategie van marketeers om meer bekendheid te geven aan hun product. Vaak worden de aanbevelers (financieel) beloond. Eerder onderzoek bevestigde dat beloning de mond-tot-mond reclame inderdaad doet toenemen. Mirjam Tuk onderzocht hoe een ontvanger reageert op een beloonde aanbeveling. Met behulp van experimenten ontdekte zij dat aanbevelingen positiever ontvangen worden, als de ontvanger weet dat er een betaalde buzz in het spel is. “Buzz reclame wordt ook vaak gezien als een schimmige manier van reclame maken; het is vaak onduidelijk of dit een oprecht gemeende aanbeveling is, of eerder een verkooppraatje”, vertelt Tuk. “Maar juist te veel schimmigheid leidt tot wantrouwen bij de ontvanger van een aanbeveling. Als deze gewoon te weten kan komen dat de aanbeveler een beloning krijgt voor de tip, bekijkt hij deze positiever. Dit effect is veel sterker voor de beoordeling van de aanbeveler, dan voor de neiging om de aanbeveling op te volgen. Het verborgen houden van een beloning wordt in de eerste plaats de aanbeveler aangerekend, en niet zo zeer het product.” Tuk onderzocht verder ook wat de invloed is van sociale groepsindelingen op de ontvangst van een beloonde aanbeveling. Het onderzoek van Mirjam Tuk is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl donderdag, 19 juni 2008
Promotie G.J. de Zwart Titel proefschrift Empirical Studies on Financial Markets: private equity corporate bonds and emerging markets
Promotors: prof.dr. M.J.C.M. Verbeek prof.dr. D.J.C. van Dijk
Datum 26 juni 2008 16:00
194
Master Thesis Amanda Wigboldus
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Rendabel beleggen in Mexicaanse peso of Turkse lira De Mexicaanse peso of Turkse lira kunnen prima valuta zijn om in te beleggen, aldus Gerben de Zwart. De financieel analist ontwikkelde een nieuwe strategie om op basis van macro-economische en prijstechnische informatie aantrekkelijke rendementen te behalen in de munten uit de opkomende landen. De Zwart verdedigt op donderdag 26 juni 2008 zijn proefschrift Empirical Studies on Financial Markets: Private Equity, Corporate Bonds and Emerging Markets aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De Zwart deed een vijftal verschillende empirische studies naar financiële markten. In een van de studies onderzocht hij welke positie een belegger het beste kan innemen als hij overweegt om te investeren in valutamarkten van opkomende markten, zoals die van de Mexicaanse peso of Turkse lira. Veel mensen denken bij deze valuta aan de valutacrises van de afgelopen decennia. Maar voor een flink aantal munten ligt de tijd van de crises ver achter ons en zij staan nu open voor beleggers. De sterke economische groei heeft flink bijgedragen aan stabielere wisselkoersen en fors oplopende reserves bij de centrale banken. De Zwart onderscheidde 23 munten die sinds 1995 of later niet meer gekoppeld zijn aan de Amerikaanse dollar of de euro, waaronder de Taiwanese dollar, Indiase roepie, Zuid-Afrikaanse rand, Koreaanse won, de Tsjechische koruna en de Braziliaanse real. Over welke informatie moet de belegger beschikken om keuzes te maken? De Zwart betrekt in zijn strategie zowel macro-economische informatie als informatie uit technische analyse van de wisselkoersen. Het werken met verschillende informatiebronnen maakt van munten uit de opkomende landen een interessante bron voor absolute rendementen. In een tweede studie onderzocht De Zwart hoe pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen beter kunnen investeren in private equity. Doorgaans hebben institutionele beleggers veel moeite om hun private equity portefeuille de gewenste omvang te geven, omdat hun wereld niet aansluit op de dynamiek van private equity. Zo hebben zij grote moeite met de lange termijn contracten (tien jaar of langer) die in private equity gangbaar zijn, of het gebrek aan liquiditeit. De Zwart ontwikkelde een strategie die hiervoor een oplossing biedt. Gerben de Zwart is sinds negen maanden werkzaam als analist bij ING Investment Management. Daarvoor werkte hij negen jaar als analist bij Robeco Asset Management. Hij verrichte het onderzoek in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl donderdag, 19 juni 2008
Benoemingen Vier nieuwe leerstoelen Prof.dr. Tak-Wing Ngo bijzonder hoogleraar Geschiedenis van Azië In de Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen is prof.dr. T.W. Ngo benoemd tot bijzonder hoogleraar Geschiedenis van Azië, vanwege de Stichting ter bevordering van de Aziëstudies in Nederland. Prof.dr. Tak-Wing Ngo (1962) is tevens verbonden aan het Sinologisch Instituut van de Universiteit Leiden. Prof.dr. R. Paap bijzonder hoogleraar Econometrie & marketing Prof.dr. R. Paap is benoemd tot bijzonder hoogleraar Econometrie & marketing in de Faculteit der Economische Wetenschappen, vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Paap (1969) is sinds 2002 verbonden aan het Econometrisch Instituut van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zijn NWO-promotie-onderzoek deed hij in het Tinbergen Instituut.
195
Master Thesis Amanda Wigboldus
Prof.dr. J.T.J. Smit hoogleraar Corporate Finance Prof.dr. J.T.J. Smit is benoemd tot hoogleraar Corporate Finance in de Faculteit der Economische Wetenschappen. Hij was eerder hoogleraar Private Equity. Prof.dr. H. Boersma bijzonder hoogleraar Klinische epidemiologie van hart- en vaatziekten Prof.dr. H. Boersma is benoemd tot bijzonder hoogleraar Klinische epidemiologie van hart- en vaatziekten in het Erasmus MC, vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. donderdag, 26 juni 2008
BAM heeft sterkste reputatie van de bouwbedrijven BAM, Nederlands grootste bouwconcern, heeft tevens de sterkste reputatie, gevolgd door Strukton en Van Wijnen. Dat blijkt uit de Building Business Reputatie Monitor, op initiatief van Building Business. Het onderzoek is gedaan onder leiding van prof.dr. Cees van Riel, hoogleraar Corporate Communication van de Rotterdam School of Management, Erasmus University Hierbij zijn voor het eerst de reputaties van 15 grote Nederlandse bouwbedrijven gemeten. Opvallend is dat de respondenten een „innovatieve opstelling‟ voor bouwbedrijven van minder belang achten dan voor projectontwikkelaars. Onder vakgenoten blijkt BAM de beste reputatie te hebben. Er is een tegenstelling tussen het grote publiek en de „insiders‟. Hoe dit komt is niet duidelijk en moet nader worden uitgezocht. Drie andere zaken vallen op. Onder ontwikkelaars is de reputatie van bouwers beduidend beter dan onder adviseurs en overheid. Meer dan bij ontwikkelaars, corporaties, adviesbureaus en gemeentelijke ontwikkelingsbedrijven en -diensten is bij bouwbedrijven „transparantie‟ en „financieel solide‟ een belangrijk element van overweging om zaken met ze te doen. De onderlinge verschillen bij bouwbedrijven zijn vooral groot op „financieel solide‟, „maatschappelijk verantwoord‟, „goed werkgeverschap‟ en „innovatief‟. Dat betekent dat er over het algemeen weinig aan reputatiesturing gedaan wordt. Er valt op dat punt nog veel te verbeteren. Omdat de meting vanaf nu jaarlijks herhaald zal worden, kan worden gemeten wie op welk onderdeel in zijn reputatie gaat stijgen of dalen. Zie verder www.rsm.nl donderdag, 26 juni 2008
Inkoopopleiding NEVI 3 vanaf september aan RSM Vanaf september 2008 is de Rotterdam School of Management, Erasmus University gastheer van de NEVI 3 de opleiding voor inkoopprofessionals. Prof.dr. Finn Wynstra, hoogleraar Purchasing and Supply Management wordt Academic Director voor deze opleiding. De inkoopopleiding NEVI 3 ("Masterclass Strategic Purchasing Management") geeft invulling aan het beroepsprofiel van de inkoopmanager. Deze opleiding van de Nederlandse Vereniging voor Inkoopmanagement richt zich op inkoopprofessionals die de opleiding NEVI 2 hebben doorlopen of elders een gelijkwaardige inkoopprofessionaliteit hebben verworven, én een vooropleiding op HBO- of WO-niveau hebben. De opleiding duurt circa 10 maanden en omvat naast zes driedaagse modules „on campus‟ (waaronder één in het buitenland), een groepsproject en intervisie-bijeenkomsten. De NEVI 3 opleiding bestaat sinds 2003, en werd voorheen aangeboden via TiasNimbas, onder leiding van Prof.dr. Arjan van Weele. Finn Wynstra: “Op het gebied van inkoop- en leveranciersmanagement ontstaat er steeds meer behoefte aan opleidingen op academisch en post-academisch niveau. NEVI 3 opleiding heeft een sterke positie en reputatie in dat opzicht, en ik zie er naar uit om deze opleiding in samenwerking met de NEVI te gaan aanbieden en verder te ontwikkelen.” donderdag, 26 juni 2008
Fiscaal expert Leo Stevens kroonlid SER 196
Master Thesis Amanda Wigboldus
Prof. Leo Stevens, emeritus hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit, is door het kabinet voorgedragen als nieuw kroonlid van de Sociaal-Economische Raad (SER), een belangrijk adviesorgaan van de regering. De benoeming van fiscaal expert Stevens geldt tot 1 april 2010. Prof. Leo Stevens was ruim dertig jaar verbonden aan de Rotterdamse universiteit en promoveerde in 1980 op het proefschrift 'Belasting naar draagkracht'. Zijn afscheidsrede in 2006 ging over het fiscaal gezinsbeleid. In 2008 hield hij de Willem Dreeslezing met als onderwerp 'Naar een solidaire participatiemaatschappij'. Het nieuwe SER-lid was ook als onafhankelijk adviseur betrokken bij de herziening van het belastingstelsel in 2001. woensdag, 16 juli 2008
Twaalf veni's en zes vidi's voor Erasmus wetenschappers NWO-laureaten vertegenwoordigen bijna alle disciplines van Erasmus Universiteit De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft twaalf recent gepromoveerde EUR-onderzoekers de Veni-subsidie toegekend. Zij kunnen hiermee gedurende drie jaar ideeën ontwikkelen en onderzoeken. De subsidie bedraagt maximaal 208.000 euro per onderzoeker. Zes jonge excellente wetenschappers kregen de Vidi-subsidie voor ervaren postdocs. Zij krijgen in totaal maximaal 600.000 euro en kunnen hiermee vijf jaar lang een eigen onderzoekslijn ontwikkelen en één of meer onderzoekers aanstellen. De Vernieuwingsimpuls en de Vidi-subsidie zijn opgezet in samenwerking met het Ministerie van OCW, de KNAW en de universiteiten. De subsidies gingen overwegend naar medisch onderzoek, maar ook economisch, juridisch, sociologisch en filosofisch onderzoek is gehonoreerd. Alle Rotterdamse Veni's en Vidi's op een rij Veni-laureaten: Kostenbesparingen in toeleveringsketens Dr. W. (Wilco) van den Heuvel (1979), Faculteit der Economische Wetenschappen / Econometrisch Instituut Toeleveringsketens bestaan uit een reeks bedrijven die betrokken zijn bij het fabriceren van een bepaald product. Doordat bedrijven binnen de toeleveringsketen verschillende doelen hebben, zijn de ketenkosten vaak hoger dan noodzakelijk. De onderzoekers bekijken of door coördinatiemechanismen kostenbesparingen mogelijk zijn. De rechtspraak en globalisering Dr. E. (Elaine) Mak (1979), Faculteit der Rechtsgeleerdheid/Legal Theory Rechters zoeken steeds vaker steun in internationaal recht of in rechtsvergelijking om hun beslissingen te motiveren. Onduidelijk is hoe deze nieuwe praktijk kan worden ingebed in het grondwettelijke kader. Dit onderzoek zal die vraag bestuderen voor de belangrijkste gerechten in een aantal westerse landen. De virtualisering van burgerschap en de staat van de staat Dr. W. Willem Schinkel (1976), Faculteit der Sociale Wetenschappen, Sociologie Globalisering zorgt op veel terreinen voor het minder machtig worden van natiestaten. In dit onderzoek wordt geanalyseerd hoe staten daarop reageren door een nieuwe, meer moraliserende invulling te geven aan burgerschap. Het celskelet reguleert hersenveranderingen Dr. K. (Karin) Boekhoorn (1977), Erasmus MC - Neuroscience Aanpassingen aan het uiterst dynamische skelet van hersencellen zijn essentieel voor het brein tijdens groei, leren en ziekteprocessen. Onderzoekers gaan bestuderen hoe celskelet veranderingen mogelijk worden gemaakt en wat er gebeurt in het brein als de regulatie hiervan verstoord wordt. Aanzet tot van groei van bloedvaten bij aderverkalking Dr. C. (Caroline) Cheng (1978), Erasmus MC - Cardiologie Aderverkalking is het dichtslippen van bloedvaten waarbij organen niet meer voldoende kunnen worden voorzien van zuurstof en voedingsstoffen. Bij een ernstige vorm van aderverkalking treedt er een afscheiding van eiwitten op die het ingroeien van nieuwe bloedvaten bevorderd. Omdat dit proces de aderverkalking vererderd, kijken de onderzoekers in dit project naar welke biologische mechanismen dit tot stand kan brengen. Kleine RNA's groot in bloedcelvorming Dr. S.J. (Stefan) Erkeland (1970), Erasmus MC - Hematologie
197
Master Thesis Amanda Wigboldus
In cellen regelen kleine RNA's de aanmaak van eiwitten. De onderzoekers gaan de rol van RNA's in bloedcelvorming onderzoeken. De aanmaak van kleine RNA's in bloedcellen wordt stopgezet of verhoogd. De onderzoekers achterhalen welke eiwitten gecontroleerd worden door kleine RNA's. Nieuw zicht op geheugenvorming Dr. F.E. (Freek) Hoebeek (1978), Erasmus MC - Neurowetenschappen Onderzoekers veronderstellen al 40 jaar dat geheugen in de kleine hersenen wordt veroorzaakt door versterking en verzwakking van neuronale verbindingen. De onderzoekers zullen als eerste directe bewijzen hiervoor onderzoeken door tijdens geheugenvorming neuronale processen te visualiseren in de kleine hersenen. Een optimale opknapbeurt voor DNA Dr. H. (Hannes) Lans (1975), Erasmus MC - Genetica Het is letterlijk van levensbelang dat beschadigingen aan DNA, die bijvoorbeeld worden veroorzaakt door UVstraling van de zon, foutloos en efficiënt worden gerepareerd. Hoe deze reparatie optimaal en doelmatig plaatsvindt in iedere cel, is onderwerp van dit onderzoek. DNA-herstel door afbraak Dr.ir. J.A.F. (Jurgen) Marteijn (1977), Erasmus MC - Genetica DNA-beschadigingen worden snel hersteld, anders kan dit leiden tot het ontstaan van kanker of versnelde veroudering. De eiwitten betrokken bij het repareren van DNA worden door verschillende processen gereguleerd. Het proces waarbij de activiteit van deze eiwitten door de afbraakmachine in de cel wordt gereguleerd, is onderdeel van dit onderzoek. Normale hersenontwikkeling dankzij de schildklier Dr. R.P. (Robin) Peeters (1975), Erasmus MC - Endocrinologie Te weinig schildklierhormoon leidt tot een abnormale ontwikkeling en psychiatrische ziekte. Patiënten met deze problemen door een kapotte schildklierhormoonreceptor zijn nog niet ontdekt. De onderzoekers gaan op zoek naar deze patiënten, die veel baat zullen hebben bij extra schildklierhormoon. Gevoeligheid voor stresshormoon en welvaartsziekten Dr. E.F.C. (Liesbeth) van Rossum (1975), Erasmus MC - Interne Geneeskunde / Endocrinologie Stress, waarvan de effecten bepaald worden door het stresshormoon cortisol, draagt aanzienlijk bij aan de toename van welvaartsaandoeningen, zoals overgewicht, hoge bloeddruk, suikerziekte, hart- en vaatziekten en depressie. In dit onderzoek wordt de relatie tussen (o.a. erfelijk bepaalde) gevoeligheid voor dit stresshormoon en welvaartsziekten onderzocht. Belichten van tumoren Dr.ing. R.L.P. (Robert) van Veen (1971), Erasmus MC - CODT Fotodynamische therapie maakt gebruik van laserlicht en een lichtgevoelige stof waardoor tumorcellen sterven. De hoeveelheid licht en de lichtverdeling in de tumor zijn van essentieel belang voor een complete tumor sterfte. Middels 3D beeldvorming, lichtmetingen en planning zorgt dit onderzoek voor een optimaal klinisch resultaat. Vidi laureaten: Automatische en onbewuste handelingen verantwoorden Dr. M.M.S.K. (Maureen) Sie (1966), Faculteit der Wijsbegeerte Een groot deel van ons handelen voltrekt zich automatisch en onbewust. Toch begrijpen en rechtvaardigen we ons handelen vooral in redelijke en morele termen. Dit onderzoek gaat na hoe we dit met elkaar moeten rijmen en wat het zegt over ons zelfbeeld als verantwoordelijke wezens. Zwarte gaten van liquiditeit Dr. M.A. (Mathijs) van Dijk (1973), RSM Erasmus University/Finance Financiële markten zijn liquide als ze tegenvallers kunnen opvangen zonder onderuit te gaan. Liquiditeit kan plotseling verdampen, waardoor banken en bedrijven in problemen komen. Dit onderzoek analyseert de oorzaken en gevolgen van zulke zwarte gaten in wereldwijde aandelen- en kredietmarkten. Electrotonically coupled networks on the move Dr. M.T.G. (Marcel) de Jeu (1968), Erasmus MC - Neurowetenschappen Dagelijks maken we vele nauwkeurig gecoördineerde bewegingen. Een goed uitgevoerde beweging bevat twee componenten: een spier wordt op het juiste moment geactiveerd en levert de juiste hoeveelheid spierkracht. In dit onderzoek wordt uitgezocht hoe deze componenten van beweging in de hersenen worden geregisseerd? Bijziende genen geven heldere blik Dr. C.C.W. (Caroline) Klaver (1967), Erasmus MC - Oogheelkunde, Epidemiologie & Biostatistiek Bijziendheid ontstaat door verlenging van de oogbol. Dit maakt het netvlies heel kwetsbaar en kan leiden tot
198
Master Thesis Amanda Wigboldus
blindheid. De onderzoekers bepalen in een grootscheeps onderzoek welke genen een rol spelen bij de ontstaanswijze en bestuderen hoe we deze genen met ons gedrag kunnen beïnvloeden. De DNA schade voorbij Dr M. (Meindert) Lamers (1971), Erasmus MC - Medische Genetica Het kopieer proces van ons genetisch materiaal kan worden verhinderd door beschadigd DNA. De translesie synthese polymerasen zijn speciale eiwitten die voorbij deze schade kunnen kopieren. De onderzoekers zullen röntgen stralen en electronen miscroscopie gebruiken om deze eiwitten te bestuderen. Gecontroleerde DNA uitwisseling Dr.ir. J.H.G. (Joyce) Lebbink (1969), Erasmus MC - Genetica Cellen repareren breuken in het DNA door informatie uit te wisselen met een intacte kopie van dit stuk DNA. Dit onderzoek bestudeert hoe verschillende DNA herstelsystemen samenwerken zodat de DNA-uitwisseling en de reparatie correct verlopen. dinsdag, 05 augustus 2008
Benoemingen (bijzonder) hoogleraren De volgende (bijzonder) hoogleraren zijn benoemd: Prof.mr.dr. W. van der Burg hoogleraar Rechtsfilosofie en Rechtstheorie Prof.mr.dr. W. van der Burg is benoemd tot hoogleraar Rechtsfilosofie en Rechtstheorie in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Van der Burg (1959) studeerde en promoveerde aan de Universiteit Utrecht. Hij was onder meer werkzaam aan het Center for Bioethics and Health Law van de Utrechtse Universiteit, en aan het Schoordijk Institute for Jurisprudence and Comparative Law van de Universiteit van Tilburg. Vanaf 2001 was hij hoogleraar Jurisprudentie in Tilburg. Van der Burg participeerde in diverse NWO-onderzoeksprogramma's. Hij was gastwetenschapper aan het Ersta Instiute in Zweden, en aan Princeton University en University of California (Berkeley). Prof.dr. C.A. Mandemakers bijzonder hoogleraar Grote historische databestanden Prof.dr. C.A. Mandemakers is benoemd tot bijzonder hoogleraar Grote historische databestanden in de Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen vanwege het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Mandemakers ((1953) is als onderzoeker verbonden aan het Internationaal Instiuut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Hij is hoofd van de Historische Steekproef Nederlandse bevolking (HSN), een project met onder meer de bouw van een database van 80.000 personen tussen 1812 en 1922 in Nederland geboren personen. Daarvoor werkte hij als docent Historische Informatiekunde en Statistiek aan de Vrije Universiteit en aan de EUR. Benoemingen vanwege de Vereniging Trustfonds EUR: Prof.dr. P.G.J. Roosenboom bijzonder hoogleraar Business administration, in particular entrepreneurial finance and private equity Prof.dr. P.G.J. Roosenboom (1973) is benoemd tot bijzonder hoogleraar Business Administration, in het bijzonder entrepreneurial finance and private equity aan de Rotterdam School of Management, Erasmus University. Roosenboom promoveerde cum laude bij het Tilburgse CentER for Economic Research en was enige jaren verbonden aan de Amsterdam Graduate Business School (UvA). Hij is sinds 2002 werkzaam aan RSM. Roosenboom publiceerde reeds veelvuldig over aandelenmarkten en aandeelhouders, investor relations en corporate governance. Zie ook www.rsm.nl Mw. prof.dr. I. Robeyns, hoogleraar Praktische filosofie Mw. prof.dr. I. Robeyns is benoemd tot bijzonder hoogleraar Praktische filosofie in de Faculteit der Wijsbegeerte. Mw. Robeyns (1972) is verbonden als onderzoeker Politieke theorie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij ontving een NWO-VIDI subsidie voor haar project Social Justice and the New Welfare State. Robeyns promoveerde aan Cambridge University. Zij was gastonderzoeker en docent aan Belgische, Britse en Amerikaanse universiteiten. Prof.dr. U. Kaymak, bijzonder hoogleraar Intelligence and computation in economics
199
Master Thesis Amanda Wigboldus
Prof.dr. U. Kaymak is benoemd tot bijzonder hoogleraar Intelligence and computation in economics in de Faculteit der Economische Wetenschappen. Kaymak (1968) is een gecertificeerd ontwerper in informatietechnologie en promoveerde in 1998 aan de Technische Universiteit Delft op het proefschrift „Fuzzy Decision Making with Control Applications‟. Sinds 2000 is hij werkzaam bij de Faculteit der Economische Wetenschappen in de posities van achtereenvolgens universitair docent en universitair hoofddocent op het gebied van Economie & Informatica. Zijn onderzoek ligt op het gebied van intelligente systemen in business. Hij is lid van de editorial boards van diverse journals en is actief geweest in diverse Europese Networks of Excellence op het gebied van intelligente systemen. Zes bijzonder hoogleraren bij Erasmus MC Bij het Erasmus MC zijn zes bijzonder hoogleraren benoemd. Vanwege de Vereniging Trustfonds EUR zijn dit prof.dr. W.B.F. Brouwer op de leerstoel Economische evaluatie en gezondheidszorgbeleid, prof.dr. H.J. de Koning op de leerstoel Evaluatie van vroegopsporing van ziekten, prof.dr. J.L.C.M. van Saase op de leerstoel Inwendige geneeskunde met aandachtsgebied competentiegericht opleiden van specialisten, en mw. prof.dr. C.L. Wynman op de leerstoel Moleculaire stralenbiologie. Prof.dr. J.A. Foekens is benoemd tot bijzonder hoogleraar Genomics en proteomics van borstkanker, vanwege de Stichting Fondsen Dr. Daniel den Hoedkliniek. Prof.dr. J.J. van Busschbach is benoemd tot bijzonder hoogleraar Medische psychologie, in het bijzonder kwaliteit van leven, vanwege het Psychotherapeutisch Centrum de Viersprong. donderdag, 21 augustus 2008
ESAA congres Datum Van: 05 september 2008 13:30 Tot: 05 september 2008 17:00
Locatie: Woudestein, Erasmus Expo & Congres centrum, Zaal M2-03
Is de commissaris de zwakste schakel in corporate governance? “De commissaris: de zwakste schakel in corporate governance?” is het thema voor de openingsbijeenkomst van het collegejaar 2008-2009 van de Erasmus School of Accounting & Assurance. Het symposium vindt plaats op vrijdag 5 september 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het symposium gaat over de toegenomen verantwoordelijkheden van de commissaris. Hoe verandert dit de relatie met accountants, auditors en controllers? Kan de commissaris zijn rol naar behoren vervullen, of zijn daarvoor nog niet alle voorwaarden vervuld? Prof. Dr. S.J. Maijoor (Autoriteit Financiele Markten) geeft zijn visie op de ontwikkelingen in corporate governance. Prof. Dr. J.A. van Manen (PwC) gaat in op de relatie tussen de Raad van Commissarissen en de externe accountant tijdens een crisissituatie. Prof. Dr. M.N. Hoogendoorn RA bespreekt casuistiek met betrekking tot goed bestuur zoals deze bij de Ondernemingskamer aan de orde komen. Ook relatie tussen CFO en de commissaris (mr. Drs. C.M.J.van Rijn, CFO Nutreco) en de relatie tussen private equity en de comissaris (drs H.P.M. Stolker, kernteamlid Programma voor Commissarissen en Toezichthouders ESAA) komen aan de orde. De middag wordt afgesloten met een paneldiscussie onder leiding van prof. J.C.A. Gortemaker RA, directeur ESAA. ESAA verzorgt post-initiele opleidingen op het gebied van Accounting en Assurance, en kortdurende opleidingen, zoals het Programma voor Commissarissen en Toezichthouders. Voor dit seminar worden studenten, alumni en docenten en andere relaties van de postinitiële masteropleidingen RO, RE, RA en RC uitgenodigd, en (oud)deelnemers aan het Programma voor Commissarissen en Toezichthouders en Corporate Social donderdag, 04 september 2008
200
Master Thesis Amanda Wigboldus
Oratie DR. P.P.M.A.R. Heugens Titel oratie Organisatietheorie: Zonnige vooruitzichten voor een permanent falend veld
Leerstoel: Bedrijfskunde, in het bijzonder organisation theory, development and change Datum 12 september 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Organisatietheorie kan veel eenduidiger De organisatietheorie is een paradoxaal veld van wetenschapsbeoefening. Het heeft succes in de praktijk, maar kent geen eenduidige overkoepelende theorie over de effectiviteit van organisaties. Volgens prof.dr. Pursey Heugens kan hier verandering in komen. Heugens is hoogleraar Organisation Theory, Development and Change van de Rotterdam School of Management, Erasmus University. Op 12 september 2008 houdt hij zijn oratie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, met de titel: Organisatietheorie: Zonnige vooruitzichten voor een permanent falend veld. In zijn oratie beweert Heugens dat het wetenschappelijke veld van organisatietheorie in een staat van permanent onvermogen verkeert. Sterke centrifugale krachten weerhouden wetenschappers ervan een geïntegreerde theorie van de effectiviteit van organisaties te ontwikkelen. Tegelijk weerhouden sterke centripetale krachten universitaire bestuurders en beleidsmakers ervan het genadeschot te lossen. Heugens stelt drie overkoepelende onderzoeksstrategieën voor, die deze patstelling kunnen verhelpen door de integratie, relevantie en realiteitszin van onze huidige organisatietheorieën te verhogen. Heugens stelt dat organisatietheorie een paradoxaal veld van wetenschapsbeoefening is. Het worstelt immers al meer dan vijftig jaar met de vraag hoe een geïntegreerde theorie over de effectiviteit van organisaties te produceren, die geschraagd wordt door breed gedragen assumpties. Tot op heden is het er niet in geslaagd een dergelijk theorie te produceren. Tegelijkertijd is het veld ook zeer succesvol. Het heeft grote mobiliserende vermogens en organisatietheoretische publicaties worden gewaardeerd en geciteerd tot ver over de grenzen van het veld. In zijn rede probeert Heugens deze paradox te ontcijferen. Pursey Heugens (1973) promoveerde aan de Erasmus Universiteit in 2001. Zijn onderzoeksinteresses zijn corporate governance, bedrijfsethiek, en bureaucratische, institutionele, en demografische theorieën van organiseren. In zijn onderzoek stelt hij vragen als: Waarom blijft de bureaucratische organisationele vorm bestaan, ondanks dat het een van de meest verguisde vormen van sociale organisatie is? Waarom convergeren nationale systemen van corporate governance niet, ondanks het feit dat vele wetenschappers verklaard hebben dat het “einde van de geschiedenis” van corporate governance nabij is? Waarom zijn de beroemdste en meest bewonderde ondernemingen vaak zo vatbaar voor corruptie en laakbaar gedrag, ondanks het feit dat ze geleid worden door de beste en slimste managers? Zijn onderzoek is gepubliceerd in toonaangevende tijdschriften zoals de Academy of Management Journal, Academy of Management Review, Organisation Studies, en Journal of Management Studies. Rotterdam School of Management, Erasmus University is een internationaal hoog aangeschreven business school die bekend staat om zijn baanbrekend onderzoek naar duurzaam ondernemen en de ontwikkeling van internationale zakelijk leiders. Het biedt een brede waaier aan Bachelor-Master, doctoraal, MBA en Executive Education programma‟s. RSM staat in de top 10 van Europese business schools. www.rsm.nl donderdag, 04 september 2008
Oratie Prof.dr. J. van Oosterhout 201
Master Thesis Amanda Wigboldus
Titel oratie Het disciplineringsmodel voorbij: over autoriteit en legitimiteit in corporate governance
Leerstoel: Bedrijfskunde, in het bijzonder corporate governance and responsibility Datum 12 september 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Tijd voor een nuchtere blik op corporate governance Corporate governance wordt vaak in verband gebracht met misstanden in het bedrijfsleven. Volgens bijzonder hoogleraar corporate governance and responsibility prof.dr. Hans van Oosterhout komt dit doordat de economische wetenschap tot nu toe vooral geobsedeerd was met de morele tekortkomingen van managers, en met de vraag hoe managers het beste gedisciplineerd kunnen worden. Hij pleit voor een heroriëntatie van het wetenschappelijk onderzoek. Van Oosterhout is benoemd aan de Rotterdam School of Management vanwege de Vereniging Trustfonds. Op vrijdag 12 september 2008 houdt hij zijn oratie „Het disciplineringsmodel voorbij: over autoriteit en legitimiteit in corporate governance‟ aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Of het nu gaat om graaiende topmanagers of activistische hedgefondsen die Nederlandse bedrijven willen opknippen en doorverkopen, nieuws over corporate governance is zelden goed nieuws. Volgens prof.dr. Hans van Oosterhout heeft dit niet zoveel te maken met Nederlandse gevoeligheden, maar komt dit vooral door het dominante beeld dat is ontstaan in de economische wetenschap. In het zogenoemde disciplineringsmodel van corporate governance worden managers voorgesteld als “moderne roofridders”, die de scheiding van eigendom en zeggenschap binnen beursgenoteerde ondernemingen vooral zullen misbruiken om met het geld van de aandeelhouder hun eigen belangen te dienen. Kernprobleem van corporate governance is daarom de vraag hoe managers het beste ertoe kunnen worden aangezet om aandeelhouderswaarde te creëren in plaats van hun eigen ambities na te jagen. Het meeste empirisch corporate governance onderzoek gaat dan ook over de werking van verschillende disciplineringsmechanismen, zoals de Raad van Commissarissen, de overnamemarkt, de beloning van managers, en aandeelhoudersactivisme. Het vele onderzoek dat hiernaar is gedaan, levert weinig eenduidige resultaten op. Bovendien dragen deze mechanismen niet of nauwelijks bij aan het realiseren van aandeelhouderswaarde. Een heroriëntatie van het wetenschappelijk corporate governance onderzoek is volgens Van Oosterhout daarom zinvol. In zijn oratie doet hij drie concrete voorstellen. J. (Hans) van Oosterhout (1965) is afgestudeerd in de politieke wetenschappen aan de Universiteit van Leiden en is gepromoveerd aan de Erasmus Universiteit. Hij was als gastonderzoeker verbonden aan de Australian National University en The Wharton School, University of Pennsylvania. Zijn onderzoeksinteresse gaat uit naar de positieve en normatieve theorie van organisaties en instituties, vergelijkende corporate governance, bedrijfsethiek en de rol van bedrijven in de ontwikkeling van internationale economische instituties. Rotterdam School of Management, Erasmus University is een internationaal zeer hoog aangeschreven business school die bekend staat om zijn baanbrekend onderzoek naar duurzaam ondernemen en de ontwikkeling van internationale zakelijk leiders. Het biedt een brede waaier aan Bachelor-Master, doctoraal, MBA en Executive Education programma‟s. RSM staat in de top 10 van Europese business schools. www.rsm.nl donderdag, 04 september 2008
Oratie Prof.dr.ir. J.C.M. van den Ende Titel oratie 'Innoveren Organiseren'
202
Master Thesis Amanda Wigboldus
Leerstoel: Management van Technologie en Innovatie Datum 18 september 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Hoe een bedrijf beter kan innoveren Innovatie biedt grote kansen voor ondernemingen, de vraag is alleen hoe die kansen te benutten. In zijn oratie „Innoveren organiseren‟ beschrijft prof.dr.ir. Jan van den Ende wat het proces van innoveren inhoudt. Hij geeft voorbeelden van succesvolle innovaties en bespreekt de huidige problemen en trends op dit gebied. Van den Ende is bijzonder hoogleraar Management van technologie en innovatie in de Rotterdam School of Management, Erasmus University, vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Hij aanvaardt zijn hoogleraarschap op 18 september 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Bedrijven die innoveren, moeten omgaan met onzekerheid, samenwerken met externe partijen en kosten en tijd zoveel mogelijk zien te beperken. Van den Endes onderzoek richt zich op het management van het innovatieproces en het organiseren van systeeminnovatie. Zo laat hij zien hoe de kwaliteit van ideeën kan worden verhoogd, hoe effectief gebruik gemaakt wordt van ideeën van externe partijen en hoe bedrijven kunnen kiezen of ze complementaire producten zelf ontwikkelen of aan andere overlaten. Van den Ende gaat ook in op de specifieke problemen van Nederland met innovatie, en wat daaraan te doen. Jan van den Ende promoveerde aan de Technische Universiteit in Delft. Zijn onderzoeksgroep heeft drie NWO projecten gehonoreerd gekregen. Hij publiceert in tijdschriften als Journal of Management Studies, Research Policy, IEEE Transactions on Engineering Management, Journal of Evolutionary Economics, R&D Management, and Group and Organisation Management. Hij vernieuwde het masterprogramma en zette een ervaringsprogramma op in Innovatie Management. dinsdag, 09 september 2008
Promotie mw. A.M. van der Poel Titel proefschrift Empirical Essays in Corporate Finance and Financial Reporting
Promotors: prof.dr. A. de Jong prof.dr. G.M.H. Mertens
Datum 18 september 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Topbestuurders verkopen het liefste onbekende bedrijfsonderdelen 203
Master Thesis Amanda Wigboldus
Hoe ervaring tot verkeerde beslissingen leidt Topbestuurders die strategische beslissingen moeten nemen over behoud of verkoop van bedrijfsonderdelen, handelen vaak minder rationeel dan zijn denken. Zij zijn geneigd om minder bekende onderdelen eerder af te stoten, dan onderdelen die zij vanuit hun eigen werkervaring goed kennen. Toch behalen de topbestuurders die tegen deze neiging in handelen, hogere rendementen. Dit concludeert Marieke van der Poel in haar proefschrift Empirical Essays in Corporate Finance and Financial Reporting. Zij promoveert op donderdag 18 september 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Marieke van der Poel onderzocht in hoeverre persoonlijke kenmerken van topbestuurders van invloed zijn op hun strategische beslissingen. Ze richtte zich op topbestuurders van ondernemingen die opereren in meerdere bedrijfsonderdelen. De bestuurders blijken bedrijfsonderdelen die zij goed kennen op basis van eerdere werkervaring, minder snel af te stoten. Uit een empirische analyse van afstotingen van 1,182 bedrijfssegmenten van Amerikaanse ondernemingen in de periode van 1996 tot en met 2004 komt naar voren, dat topbestuurders half zo vaak onderdelen van bekende bedrijfsonderdelen afstoten dan van onbekende bedrijfsonderdelen. Hiervoor bestaat zowel een rationele als een irrationele verklaring. Topbestuurders stoten bekende bedrijfsonderdelen minder snel af, omdat zij veel meer kennis hebben van deze onderdelen en deze daarom beter kunnen managen. Maar zij hebben tegelijk vaak de neiging om de daadwerkelijke invloed die zij kunnen uitoefenen op het bedrijfsproces te overschatten. Door deze illusie van het hebben van controle, overschatten zij de rendementen van de bekende onderdelen en onderschatten ze de risico‟s. Ook toont Van der Poel dat de beslissingen om af te stoten onderdeel zijn van een onderhandelingsproces tussen de topbestuurder en de managers van de bedrijfsonderdelen. Deze managers willen hun bedrijfsonderdeel het liefst zo groot mogelijk houden en verzetten zich in de onderhandelingen tegen pogingen om onderdelen af te stoten. Omdat topbestuurders die net hun functie bekleden de minste kennis van zaken hebben van de onbekende bedrijfsonderdelen, hebben de managers van deze onderdelen de sterkste onderhandelingspositie. Hierdoor kunnen topbestuurders hun voorkeur voor het afstoten van onbekende bedrijfsonderdelen niet tonen. Pas na een aantal jaren verzwakt de onderhandelingspositie van de managers van onbekende bedrijfsonderdelen en zullen topbestuurders deze bedrijfsonderdelen eerder kunnen verkopen. Van der Poel laat zien dat het bekendheidseffect gevolgen heeft voor de waarde van de onderneming. De hoogste rendementen worden behaald door topbestuurders die hun huidige positie minimaal drie jaar bekleden en onderdelen van bekende segmenten afstoten. Dit zijn dus eigenlijk de topbestuurders die tegen de genoemde neiging in handelen. Met andere woorden: de neiging om bekende segmenten te behouden kan negatieve gevolgen hebben voor de aandeelhouderswaarde. Het onderzoek van Marieke van der Poel is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 09 september 2008
Begrotingsprestaties te rooskleurig voorgesteld 'De regering pronkt met begrotingsoverschotten,' zegt Bas Jacobs, bijzonder hoogleraar Openbare financiën en Economisch beleid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Volgens Jacobs zijn de overschotten op de begroting volledig geflatteerd door de conjunctuur en de gasbaten. 'Als daarvoor wordt gecorrigeerd, dan zien we een forse structurele verslechtering van de overheidsfinanciën. Om de gezondheid van de overheidsfinanciën niet al te zeer te verslechteren zal Balkenende-IV in 2010 en 2011 de koopkrachtreparatie van 2009 grotendeels terugdraaien met lastenverzwaringen. De politieke hamvraag is of dat haalbaar is vlak voor de verkiezingen en bij economische tegenwind', aldus Jacobs. Bij de begrotingsoverschotten die de regering presenteert, plaatst Bas Jacobs twee fundamentele kanttekeningen. Als gezegd wordt er volgens hem niet goed gecorrigeerd voor de conjunctuur. Ten tweede stelt Jacobs dat de gasbaten buiten beschouwing moeten worden gelaten. De gasbaten moeten niet worden meegenomen in het begrotingssaldo want de verkoop van gas levert geen netto bijdrage aan gezondere
204
Master Thesis Amanda Wigboldus
overheidsfinanciën; de overheid verkoopt bezittingen. Bovendien vormen de gasbaten geen structurele financieringsbron voor de overheid aangezien de gasbaten binnen enkele decennia zijn uitgeput. Om een goed beeld te krijgen van het gevoerde begrotingsbeleid, moet het budgettaire beleid worden beoordeeld aan de hand van het zogenaamde robuuste EMU-saldo, aldus Jacobs. Dit is het financieringstekort dat is geschoond voor de stand van de conjunctuur, de rentelasten en –baten en de gasbaten. Kijk voor het volledige artikel en meer (achtergrond) informatie op het opinieplatform www.economieopinie.nl EconomieOpinie.nl is een online opinieplatform waarop economen van de Erasmus School of Economics hun mening geven over actuele onderwerpen in binnen- en buitenland. Bas Jacobs is bijzonder hoogleraar Openbare financiën en Economisch beleid aan Erasmus School of Economics, Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is in 2002 aan de Universiteit van Amsterdam gepromoveerd en is werkzaam geweest bij het Centraal Planbureau, de European University Institute in Florence, de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Tilburg. Meer informatie over Bas Jacobs is beschikbaar op zijn persoonlijke webpagina (Engelstalig). Dinsdag, 16 september 2008
Advies aan regering: toon durf en stimuleer juist nu innovaties! Nu het economisch tij wat tegen lijkt te zitten, is het juist van belang vol in te zetten op de stimulans van innovaties, ook al heb je daar niet meteen het geld voor of is het nut meteen evident. Dit stelt prof. dr. Philip Hans Franses, hoogleraar aan de Erasmus School of Economics, Erasmus Universiteit Rotterdam. Over de Nederlandse economie zegt Franses dat die wel een stootje kan hebben. 'Ons land heeft een open economie. Natuurlijk ondervinden we de effecten van de huidige impulsen (voedselcrisis, kredietcrisis en wat al niet meer), en zoals het ook gaat met veel andere landen, die impulsen hebben een negatief effect op de economische groei, zeker voor 2009. Directe zorgen lijken we ons nu nog niet te maken, want de ministers laten in plannen weten vooral aandacht te hebben voor de herverdeling van welvaart (hogere salarissen leraren, kinderopvang, aanpak probleemwijken). Nu is een goede verdeling van de welvaart belangrijk voor een samenleving als de onze, en lijken de voorgenomen maatregelen redelijk. Het is echter wel goed om te bedenken dat een betere verdeling nog nimmer een impuls heeft gevormd die de economie weer in een tijd van voorspoed kan brengen. Voor positieve impulsen moet je toch echt bij innovaties zijn', aldus Franses. Volgens Franses heeft Nederland op planologisch, medisch en technologisch terrein een voorsprong op veel andere landen. 'Onze kinderen worden goed opgeleid. Onze universiteiten hebben toponderzoekers in huis. Innovatieve bedrijven hebben we te over. Wat de regering nu nog moet hebben is de durf om gewoon te zeggen, hier is 10 miljard, zorg dat het gelukt is over 5 jaren. Wij, als overheid, we gaan ons er niet mee bemoeien. Maar als het een succes wordt, willen we 10% van de waarden van patenten en octrooien.' Kijk voor het volledige artikel en meer (achtergrond) informatie op het opinieplatform www.economieopinie.nl. EconomieOpinie.nl is een online opinieplatform waarop economen van de Erasmus School of Economics hun mening geven over actuele onderwerpen in binnen- en buitenland. Philip Hans Franses is hoogleraar Toegepaste Econometrie en hoogleraar Marketing Research aan de Erasmus School of Economics van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is daar sinds 1987 werkzaam en staat sinds jaar en dag hoog genoteerd in rankings van Nederlandse economen. Sinds september 2006 is Franses tevens decaan van de ESE. Meer informatie over Philip Hans Franses is beschikbaar op zijn persoonlijke webpagina (Engelstalig). dinsdag, 16 september 2008
Laat Bos maar schuiven? Door hoge gasbaten, uitstel van lastenverzwaring en een uitgavenkader dat door prijsindexatie in de prognose voor volgend jaar relatief ruim uitvalt, lijkt het financiële plaatje van de Miljoenennota voor 2009 haast te mooi om waar te zijn. 'Het onderliggende beeld stemt mij minder vrolijk, 'zegt Henk Don, hoogleraar Econometrie en Economisch Beleid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
205
Master Thesis Amanda Wigboldus
'Door de lastenverzwaring naar de toekomst te schuiven en de onzekere indexatievoordelen direct te incasseren legt de begroting voor 2009 een hypotheek op de toekomst: in een volgende begroting zal de uitgestelde lastenverzwaring een plaats moeten krijgen en als de prijsindexatie minder gunstig uitpakt moet er dan ook op de uitgaven bezuinigd worden. De omvang van dit probleem kan wel 4,5 miljard euro belopen, dat is driekwart procent van het BBP. Geen kleinigheid, dat schuiven van Bos', aldus Don. Kijk voor het volledige artikel en meer (achtergrond) informatie op het opinieplatform www.economieopinie.nl EconomieOpinie.nl is een online opinieplatform waarop economen van de Erasmus School of Economics hun mening geven over actuele onderwerpen in binnen- en buitenland. Henk Don is hoogleraar Econometrie en Economisch Beleid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is in 1986 cum laude aan de Universiteit van Amsterdam gepromoveerd. Van 1978 tot februari 2006 is hij (met een korte onderbreking) werkzaam geweest bij het Centraal Planbureau (CPB). Vanaf 1994 was hij directeur van het CPB. Ook was Don van 1990 tot 1999 hoogleraar economie aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds mei 2006 is hij hoogleraar aan de Erasmus School of Economics. Meer informatie over Henk Don is beschikbaar op zijn persoonlijke webpagina (Engelstalig). dinsdag, 16 september 2008
Oratie Prof.dr. H. Bleichrodt Titel oratie The Value of Health
Leerstoel: Hoogleraar Economie van de gezondheidszorg Datum 19 september 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
„Geef gezondheid een expliciete waarde‟ Gezondheidseconoom Han Bleichrodt ontwikkelt rekenmethode voor het zorgstelsel Het gebruiken van een expliciete waarde voor gezondheid staat in Nederland ter discussie. Onterecht, vindt gezondheidseconoom prof.dr. Han Bleichrodt. Het hanteren van een duidelijke grens bij het toekennen van vergoedingen leidt tot een betere besteding van publieke middelen en maakt het gezondheidsbeleid transparant. Wel moeten de rekenmethodes betrouwbaarder, met oog voor kwaliteit van leven. Hij legt uit hoe dat kan in zijn oratie The Value of Health, die hij houdt op vrijdag 19 september 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Onlangs adviseerde de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ), dat alleen die behandelingen voor vergoeding in aanmerking komen, die minder dan € 80.000 kosten om een patiënt een jaar langer in goede gezondheid te laten leven. Han Bleichrodt vindt dit een goed voorstel. “Het gebruiken van een dergelijke waarde wordt vaak gezien als een bezuinigingsmiddel, maar is het zeker niet. In goede berekeningen worden niet alleen de kosten, maar ook de baten meegenomen. Dure ingrepen, zoals een harttransplantatie, leveren veel baten op.” Het hanteren van een expliciete waarde voor gezondheid, zoals bijvoorbeeld in Engeland en de Verenigde Staten gebeurt, leidt tot een betere besteding van publieke middelen, aldus Bleichrodt. Bovendien worden gemaakte keuzes in de gezondheidszorg zichtbaarder. Volgens Bleichrodt zijn echter de bestaande methoden die gezondheidseconomen hanteren, niet betrouwbaar. Dit is eenvoudig te verhelpen. In zijn oratie laat hij zien hoe we gezondheid op een betrouwbare manier kunnen waarderen, waarbij expliciete aandacht is voor kwaliteit van leven.
206
Master Thesis Amanda Wigboldus
Prof.dr. Han Bleichrodt (1965) is hoogleraar gezondheidseconomie aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en het Erasmus Medisch Centrum van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij promoveerde in 1996 cum laude aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij ontving meerdere prestigieuze onderzoeksbeurzen, waaronder vorig jaar de Vici- beurs van de Nederlandse organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek. Het afgelopen jaar was hij gasthoogleraar aan de University of California, Irvine. Hij behoort tot de top 10 van de meest publicerende Nederlandse economen. woensdag, 17 september 2008
Economieles in de pokerpit “Economie en poker hebben veel gemeen. Wie poker wil verbieden mag er best rekening mee houden dat onze economiestudenten daarmee hun bijbaantje wordt afgenomen, en dat anderen een leerzame portie praktijkles van deze „kings of poker‟ wordt onthouden”. Dat zegt Martijn van den Assem, universitair docent aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam op het opinieplatform EconomieOpinie.nl. Opvallend veel studenten blijken hun studie en hun levensonderhoud te betalen van hun maandelijkse pokerwinsten. Wie zich verdiept in het spelletje komt tot de conclusie dat het eigenlijk helemaal niet zo verrassend is dat veel economiestudenten goede pokerspelers zijn. “Poker zit bomvol economielessen en wie daarmee vertrouwd is staat een straatlengte voor op zijn tegenstanders”, aldus Van den Assem. Kijk voor het volledige artikel en meer (achtergrond) informatie op het opinieplatform EconomieOpinie.nl. Dit is een online opinieplatform waarop economen van de Erasmus School of Economics hun mening geven over actuele onderwerpen in binnen- en buitenland. Martijn J. van den Assem is als universitair docent verbonden aan de sectie Finance van de capaciteitsgroep Bedrijfseconomie van de Erasmus School of Economics. Van den Assem richt zich op twee onderzoeksthema‟s: Initial Public Offerings (IPOs) en Decision Making under Risk. Zijn laatste artikel – gebaseerd op het TV spelprogramma Deal or No Deal – behoort tot de meest frequent gedownloade artikelen van het Internet op het gebied van sociale wetenschappen all-time, en is recent gepubliceerd in the American Economic Review. donderdag, 18 september 2008
Promotie Drs. H. Klein Titel proefschrift Poverty Allevation through Sustainable Strategic Bussiness Models: Essays on Poverty Allevation as a Business Strat egy
Promotors: Prof.dr. H.R. Commandeur
Co-promotors: Dr. E. Verwaal Datum 03 oktober 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Bedrijfssucces en armoedebestrijding gaan hand in hand 207
Master Thesis Amanda Wigboldus
Als bedrijven winst kunnen maken terwijl ook de levensstandaard van de armen duidelijk toeneemt, hebben beide partijen daar duidelijk voordeel van. Juist door het winststreven van commerciële bedrijven kunnen rendabele initiatieven leiden tot nieuwe investeringen, innovatie en uitbreiding. Dit stelt Martin Klein in zijn proefschrift Armoedebestrijding als Bedrijfsstrategie. De benadering waarbij de private sector de armen opneemt als producent en consument staat bekend als de base-of-the-pyramid benadering. Klein ontwikkelde onder meer een model voor de organisatie en het management van winstgevende bedrijven die zich richten op armen. Hij promoveert vrijdag 3 oktober 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Klein analyseerde hoe commerciële bedrijven de armste mensen (met een koopkracht van maximaal $2 per dag) in de wereld als consumenten, producenten, klanten, leveranciers en/of distributeurs in hun bedrijfsvoering kunnen betrekken. Als bedrijven winst kunnen maken terwijl ook de levensstandaard van de armen significant toeneemt, levert dat een belangrijke win-win situatie op. De omvang, unieke eigenschappen en onderontwikkelde economische activiteit van de base-of-the-pyramid bieden de private sector kansen voor groei, innovatie en winst. Voor de armen betekent het meer werkgelegenheid, meer lokale capaciteit en meer keus in producten en diensten voor armen. Bedrijven zullen hun zakelijke vaardigheden inzetten om markten efficiënter en effectiever te laten werken in faveure van de armen, daar dit in belang is van de bedrijven zelf. Klein verzamelde samen met NGO‟s, ontwikkelingsorganisaties en microfinancieringsinstellingen een unieke dataset van ondernemingen die actief zijn in base-of-the-pyramid markten in ruim honderd landen. Succesvol ondernemen in gebieden met economisch zwakke markten vraagt om innovaties in de bedrijfslogica, concludeert Klein op basis van de data die hij verzamelde. Het werken in de base-of-pyramid vergt bovendien, in vergelijking tot markten met hogere inkomens, een nieuwe manier van denken door managers en ondernemers. Uit het onderzoek blijkt ook dat bedrijven die sociale en ecologische kwesties opnemen in hun bedrijfsvoering daarvoor van de omgeving veel waardering krijgen. Met name bij sociale kwesties vertaalt zich dat ook direct in winst voor het bedrijf. Sociaal goed doen komt daarom centraal te staan in de bedrijfsstrategie. Het onderzoek van Martin Klein is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 23 september 2008
Dr. Enrico Pennings benoemd tot bijzonder hoogleraar Applied Industrial Economics Prof.dr. Enrico Pennings is per 1 oktober 2008 benoemd tot bijzonder hoogleraar Applied Industrial Economics in de Erasmus School of Economics, vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Prof.dr. Pennings is sinds 2004 hij werkzaam bij de Erasmus School of Economics als universitair docent en universitair hoofddocent op het gebied van Industriële Economie en Bedrijfshuishoudkunde / Strategie. Sinds 2005 is hij Fellow bij het Tinbergen Instituut en sinds 2006 Member van ERIM. In de jaren 1999-2001 was Pennings verbonden aan de University Pompeu Fabra (Barcelona). Van 2001-2004 was hij IGIER fellow aan de IGIER-Bocconi University (Milano). Pennings promoveerde in 1998 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op het proefschrift „Real Options and Managerial Decision Making’. dinsdag, 30 september 2008
Promotie J.H. Burgers Titel proefschrift Managing Corporate Venturing
208
Master Thesis Amanda Wigboldus
Promotors: Prof.dr.ing. F.A.J. van den Bosch Prof.dr. H.W. Volberda
Datum 09 oktober 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Het ontwikkelen van nieuwe producten stelt tegenstrijdige eisen Hoe kun je de kansen vergroten op het succesvol managen van een nieuwe productlijn binnen een onderneming? Die vraag stelt Henri Burgers in zijn proefschrift Managing Corporate Venturing. Het ontwikkelen van nieuwe kennis en het gebruikmaken van bestaande kennis vereist verschillende stijlen van managen en organiseren. Burgers promoveert op donderdag 9 oktober 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het managen en organiseren van een nieuwe productlijn in een bedrijf (een zogenaamd new business development project) stelt eisen die elkaar kunnen tegenwerken. Dit soort projecten vraagt aan de ene kant autonomie en flexibiliteit om nieuwe dingen uit te proberen en zo tot nieuwe kennisontwikkeling te komen. Maar aan de andere kant is het ook goed om gebruik te maken van bestaande kennis en middelen in de onderneming. Neem de ontwikkeling van de Smart. Het produceren van deze kleinere, relatief goedkopere auto is anders dan het ontwikkelen en produceren van grotere, duurdere auto‟s zoals de andere modellen van Mercedes. Ook de kopers van beide typen auto‟s verschillen en dat heeft gevolgen voor de marketing. Maar tegelijkertijd haalt het Smart-project voordeel uit het uitgebreide dealernetwerk van Mercedes en de aanwezige technische competenties in het ontwikkelen en produceren van auto's. Burgers onderzocht de conflicterende eisen in new business development projecten en komt met nieuwe inzichten hoe deze succesvol te managen. Zo hebben de projecten meer succes, als de manager een project autonomie geeft, maar ook de connecties tussen met andere delen van de organisatie in stand houdt. Het project moet niet te dicht bij bestaande activiteiten geplaatst worden, omdat het dan onvoldoende vrijheid krijgt om een nieuwe business te ontwikkelen. Maar het moet wel voldoende geïntegreerd zijn in de onderneming en de gedeelde strategische visie, om kennis en middelen tussen het project en andere delen van de onderneming te delen. Ook toont Burgers aan dat er een belangrijk verschil zit tussen het ontwikkelen van technologische en marktkennis. De mate van projectautonomie en het tijdstip waarop projecten beëindigd moeten worden, moet worden aangepast aan de behoefte aan het ontwikkelen van nieuwe technologische en marktkennis. Hoe meer dit gebeurt, des te groter is de kans op succesvolle commercialisering. Tot slot kan het succes van het project vergroot worden door een sterke supporter in de organisatie voor het project of door een alliantie met een onderneming, die beschikt over kennis die complementair is aan de al aanwezige kennis binnen de onderneming. Het onderzoek van Henri Burgers is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. woensdag, 01 oktober 2008
209
Master Thesis Amanda Wigboldus
Erasmus School of Economics start met de Cordaresleerstoel Kennis over werking pensioenmarkten krijgt impuls Per 1 september 2008 is mw. prof.dr. S.G. van der Lecq benoemd tot bijzonder hoogleraar Pensioenmarkten aan de Erasmus Universiteit Rotterdam vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Om het onderzoek naar de voordelen en beperkingen van marktwerking in de pensioensector te stimuleren, levert Cordares een bijdrage voor de bekostiging van deze leerstoel aan de Erasmus School of Economics. De overeenkomst tussen Cordares en de Erasmus Universiteit Rotterdam is vrijdag 3 oktober 2008 ondertekend. Cordares ondersteunt het onderzoek naar de voordelen en beperkingen van marktwerking in de pensioensector, in de verwachting dat hiermee de sector als geheel beter gaat functioneren. In samenhang met de uitvoeringspraktijk moet onderzoek aantonen hoe marktwerking positieve effecten kan hebben op de pensioensector en hoe negatieve effecten te vermijden zijn. Profiel van Fieke van der Lecq Fieke van der Lecq heeft een achtergrond die zeer goed bij deze leerstoel past. Tijdens haar loopbaan bekleedde zij functies in onderzoek, beleid, bedrijfsleven en media, waarvan de functie als hoofdredacteur van Economisch Statistische Berichten (ESB) de bekendste is. Fieke van der Lecq combineert de functie van onderzoeksmanager financiële sector bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit met de deeltijdleerstoel aan de Erasmus School of Economics. Zij publiceerde samen met Onno Steenbeek de bundel „Kosten en baten van collectieve pensioensystemen‟. Profiel Cordares Cordares beheert de pensioenen en verzekert het inkomen van meer dan één miljoen Nederlanders. Met circa 26 miljard beheerd vermogen is Cordares sinds 1952 een visie- en beleidsbepalende financiële dienstverlener. Cordares is onderdeel van APG Groep. Voor meer informatie: www.cordares.nl donderdag, 02 oktober 2008
Promotie M.J. van den Assem Titel proefschrift Deal or No Deal? Decision Making under Risk in a Large-Stake TV Game Show and Related Experiments
Promotors: Prof.dr. J. Spronk
Datum 16 oktober 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Waaghalzen in Deal or No Deal voer voor economen Het tv-programma Deal or No Deal, in Nederland ook bekend als Miljoenenjacht, is voor economen een uitstekend natuurlijk laboratorium om risicogedrag van mensen te analyseren wanneer het gaat om grote geldbedragen. In zijn proefschrift Deal or No Deal? Decision Making under Risk in a Large-Stake TV Game Show and Related Experiments, concludeert Martijn van den Assem dat de keuzes die de mensen maken beïnvloed worden door hun perceptie van winsten en verliezen. Veel verliezers zoeken zelfs roekeloos het
210
Master Thesis Amanda Wigboldus
risico op. Van den Assem promoveert donderdag 16 oktober 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Van den Assem onderzocht het risicogedrag van vele kandidaten. De geldbedragen die bij Deal or No Deal op het spel staan zijn zeer groot en variëren sterk, en de verdeling van kansen en uitkomsten is eenvoudig en nagenoeg volledig bekend. Het spel kenmerkt zich door ja/nee beslissingen die minimale vaardigheden of strategie vereisen. Van den Assem analyseerde individuele edities uit verschillende landen en vond dat de keuzes van kandidaten voor een groot deel kunnen worden verklaard door voorafgaande speluitkomsten. Ze zijn niet alleen bereid meer risico te nemen om eerdere verliezen goed te maken, maar doen dat ook wanneer men het gevoel heeft alleen eerdere winsten op het spel te zetten. De promovendus vergeleek ook de edities onderling. Het risicogedrag van de kandidaten wordt sterk beïnvloed door de hoogte van de prijzen die aanvankelijk in het spel te winnen zijn. Hoewel de startsituaties tussen edities onderling sterk verschillen, reageren kandidaten op een vergelijkbare manier op de relatieve grootte van bedragen ten opzichte van de startsituatie. Tot slot onderzocht Van den Assem aan de hand van Deal or No Deal een beloningsmethode die vaak wordt gehanteerd bij experimenteel onderzoek naar risicogedrag. Het onderzoek van Van den Assem is verricht onder de vlag van het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 07 oktober 2008
Benoemingen Nieuwe hoogleraren bij Economie en Sociologie Prof.dr. (Robert) A.J. Dur bijzonder hoogleraar economie van prikkels en prestaties Prof.dr. (Robert) A.J. Dur is benoemd tot bijzonder hoogleraar economie van prikkels en prestaties in de Faculteit der Economische Wetenschappen vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Dur (1973) promoveerde cum laude aan het Tinbergen Instituut aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en bleef daarna aan de Rotterdamse faculteit verbonden. Hij kreeg in 2000 als jongste laureaat de NWO Vernieuwingsimpuls voor zijn onderzoek naar het effect van externe prikkels (zoals prestatiebeloning) op de intrinsieke motivatie van werknemers. In 2001 ontving hij de Erasmus University Research Grant. Prof.dr. W.J. Heilbron hoogleraar Sociale Wetenschappen, in het bijzonder studie van lange termijnprocessen op het domein van de economische instituties en organisaties. Prof.dr. W.J. Heilbron is benoemd tot hoogleraar Sociale Wetenschappen, in het bijzonder studie van lange termijnprocessen op het domein van de economische instituties en organisaties. Prof. Heilbron was bijzonder hoogleraar Sociale wetenschappen, i.h.b. de studie van langetermijnprocessen vanwege de Norbert Elias Stichting. dinsdag, 07 oktober 2008
Te weinig nieuwe investeerders in jonge bedrijven RSM helpt twijfelende business angels over de streep Het Erasmus Centre for Entrepreneurship van de Rotterdam School of Management, Erasmus University, kondigt twee nieuwe initiatieven aan om nieuwe investeerders te stimuleren actiever te zijn in jonge bedrijven. Het Erasmus Venture Fund wordt een investeringsfonds waarmee alumni van de Erasmus Universiteit een deel van hun vermogen kunnen laten beleggen in veelbelovende jonge bedrijven. Voor (oud-)ondernemers die meer actief betrokken willen zijn bij de bedrijven waarin ze participeren zal het Erasmus Business Angel Network uitkomst bieden. Zij krijgen met workshops voor aspirant
211
Master Thesis Amanda Wigboldus
investeerders en netwerkbijeenkomsten de mogelijkheid om samen met anderen te investeren en de betrokken onderneming vanuit eenieders eigen specialisme te coachen. Deze initiatieven zijn gebaseerd op onderzoek gedaan door twee Master studenten van RSM, Jente Kamphuis en Sjoerd van Berkel. Zij onderzochten waarom virgin business angels (vermogende personen die in staat zijn om als informele investeerder op te treden maar dat niet doen) niet investeren in innovatieve starters. Virgin business angels hebben op zich wel interesse om te investeren, maar maken dat veelal niet kenbaar, en komen daardoor ook geen starters tegen die op zoek zijn naar risicodragend kapitaal. Daarnaast geven deze potentiële business angels aan dat ze meer kennis en vaardigheden zouden willen verwerven die nodig zijn om verantwoord te investeren en om de startende ondernemer op een effectieve manier te kunnen begeleiden. Lees verder: www.rsm.nl dinsdag, 07 oktober 2008
Desiderius Erasmus Distinguished Chair of Economics voor prof.dr. Philip Hans Franses Aan econometrist prof.dr. Philip Hans Franses is de Desiderius Erasmus Distinguished Chair of Economics toegekend. Het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam heeft hiertoe besloten omdat Franses wordt gezien als ambassadeur voor de opleiding én voor het vakgebied Econometrie in binnen- en buitenland. Het gegeven dat hij praktische vragen als uitgangspunt van onderwijs en onderzoek neemt en bij de oplossing ervan zoekt naar de slimste en correct econometrische manier om die vragen aan te pakken, maken hem tot inspiratiebron voor vele studenten, promovendi en collegae. De hoge kwaliteit van overdracht van kennis, de heldere en compacte manier waarop hij zijn artikelen schrijft en de succesvolle impactscores van zijn publicaties, maken hem tot primus inter paris in de Erasmus School of Economics. Desiderius Erasmus Distinguished Chair of Economics Binnen de Erasmus School of Economics bestaat sinds een jaar de Desiderius Erasmus Distinguished Chair of Economics. Doel van de stoel is om een langdurig commitment met een beeldbepalende hoogleraar aan te gaan die via inspirerend leiderschap in staat is om met zijn eigen team toppublicaties te realiseren, fondsen aan te boren en excellente onderwijsprestaties neer te zetten. Eerder dit jaar werd prof. dr. Stefan Stremersch al hierop benoemd. Het predicaat wordt toegekend voor een periode van zeven jaren, met in beginsel de intentie van een verlenging met nog eens zeven jaren. Prof.dr. Philip Hans Franses Prof. Franses staat als econometrist al jaren hoog in de Economen top 40 en zijn werk wordt veelvuldig geciteerd. De van zijn hand verschenen artikelen en door hem uitgegeven boeken hebben een enorme impuls gegeven aan het internationale aanzien van de Econometrie in Nederland en van het Econometrisch Instituut in Rotterdam in het bijzonder. Het wetenschappelijk werk van prof. Franses is zeer veelzijdig. Zo houdt hij zich niet alleen bezig met het ontwikkelen van nieuwe modellen om accurate voorspellingen te maken en met het verbeteren van methoden om tijdreeksen met seizoenfluctuaties te voorspellen, maar is hij ook actief met onderwerpen rond economische groei en de conjunctuurcyclus en met praktisch onderzoek gericht op de introductie van de euro en de schapindeling in supermarkten. Het belangrijkste kenmerk van de wetenschappelijke output van Franses is dat zijn werk altijd ontstaat uit de wens om op –ogenschijnlijk- eenvoudige praktische vragen een antwoord te geven. Dat antwoord wordt altijd grondig onderbouwd via de meest moderne en soms nieuw door hem en zijn team ontwikkelde econometrische modellen. Al jaren publiceert hij zijn werk in een uiteenlopende verzameling van tijdschriften, van wereldtop tot aan landelijke vakbladen. Hij is ook een graag geziene gast bij o.m. BNR nieuwsradio en een veelgevraagd adviseur van bedrijven en instellingen die praktische vragen hebben. dinsdag, 14 oktober 2008
Promotie M.G.J. Jennen 212
Master Thesis Amanda Wigboldus
Titel proefschrift Empirical Essays on Office Market Dynamics
Promotors: Prof.dr. C.G. Koedijk Prof.dr. D. Brounen
Datum 23 oktober 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Financieel rendement niet altijd leidend bij vestiging bedrijven Kantoorpanden vormen een belangrijke investeringscategorie voor institutionele beleggers, creëren de werkomgeving voor vele werknemers en bepalen wereldwijd het aanzien van grote steden. In zijn proefschrift Empirical Essays on Office Market Dynamics onderzoekt Maarten Jennen de financiële kant van de kantorenmarkt. Hij concludeert onder meer dat bedrijven met één vestiging in dichtbevolkte gebieden het afgelopen decennium het minder goed doen dan bedrijven elders. Toch verhuizen deze bedrijven niet. Jennen promoveert op donderdag 23 oktober 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Jennen analyseerde het effect van clustervorming op de kantorenmarkt op huurprijsniveaus van de Amsterdamse kantorenmarkt. Hij concludeert dat in geconcentreerde kantoorgebieden de huurprijzen hoger zijn, en daarbij is rekening gehouden met de locatie en staat van het gebouw. Een ander onderzoek toont aan dat bedrijven met één enkele vestiging in dichtbevolkte gebieden de laatste tien jaar een lager financieel rendement behalen dan bedrijven elders. Verklaring voor deze verrassende uitkomst is onder meer de sterk gestegen huisvestings- en loonkosten in de Randstad. Ook kiezen bepaalde ondernemers voor een locatie die weliswaar minder rendement voor het bedrijf oplevert, maar in een gebied ligt waar het voorzieningenniveau hoger ligt. Zij verhuizen daarom niet naar een goedkopere locatie. Jennen analyseerde ook meer dan twee decennia aan data uit de Aziatische stadsstaten Singapore en Hong Kong. Nieuw in zijn onderzoek is dat hij gebruik maakte van een methode waarmee je kunt vooruitkijken. Daarmee kan uiteindelijk worden voorkomen dat voor leegstand wordt gebouwd. In het verleden leidden andere modellen voor de kantorenmarktcycli meerdere malen tot aanzienlijke vermogensvernietiging. Zijn conclusies zijn toepasbaar op de Nederlandse kantorenmarkt. Jennen onderzocht tevens factoren die de kantoorhuren bepalen voor een aantal Europese en Amerikaanse steden. In Amerika worden locale gegevens van de werkgelegenheid in kantoren gebruikt om de huurprijzen per stad te bepalen. In Europa blijken locale gegevens geen andere inzichten op te leveren dan gegevens op nationaal niveau. Het onderzoek van Maarten Jennen is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 14 oktober 2008
Promotie Mw. B.A. Szkudlarek Titel proefschrift Spinning the Web of Reentry. (Re)connecting reentry training theory and practice
213
Master Thesis Amanda Wigboldus
Promotors: Prof.dr. S.J. Magala
Datum 31 oktober 2008 11:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Terugkeer van expats kan beter begeleid worden De terugkeer van expats naar hun land van herkomst behelst de meest uitdagende fase van de internationale transitie cyclus. In haar proefschrift Spinning the Web of Reentry. Reconnecting reentry training theory and practice, brengt Betina Szkudlarek het fenomeen 'interculturele terugkeertraining' in kaart. Hoewel expats voor hun vertrek grondig worden voorbereid op het verblijf in het buitenland, is dit bij hun terugkeer niet het geval. Zowel de expats zelf als de betreffende organisaties onderschatten de problemen, die hierbij kunnen en zullen optreden. Szkudlarek promoveert op vrijdag 31 oktober 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Szkudlarek hield interviews met trainers, die werken met internationaal uitgezonden individuen, en maakte gebruik van participerende observatie en officieel gebruikte trainingsdocumenten. Ook deed zij een uitputtende analyse van secundair materiaal. Zij bestudeerde en analyseerde zowel het ontwerp, de organisatie, mogelijke toepassingen en het gebruik van deze HRM toepassing. Szkudlarek pleit ervoor dat de ondersteuningsprogramma's voor de terugkerenden niet alleen aan topmanagers en „high potentials‟, maar aan alle lagen binnen de organisatie ter beschikking worden gesteld. De werkgever moet bereid zijn een omvangrijk ondersteuningsprogramma beschikbaar te stellen, dat ingaat op zowel de werkgerelateerde als de persoonlijke uitdagingen warmee de terugkerenden te maken krijgen. Ook gaat Szkudlarek in op de ethische en politieke kwesties, die zich afspelen achter de schermen van deze HRM toepassingen. De verantwoordelijkheid van managers omvat meer dan alleen de financiële gezondheid van de organisatie, aldus Szkudlarek. Zij vraagt daarom aandacht voor het welzijn en de bescherming van alle medewerkers. Het onderzoek van Betina Szkudlarek is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl maandag, 20 oktober 2008
Promotie E. Braun Titel proefschrift City Marketing: Towards an integrated approach
Promotors: Prof.dr. L. van den Berg
Datum 30 oktober 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
214
Master Thesis Amanda Wigboldus
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Hoe steden effectief gebruik kunnen maken van citymarketing Steeds meer steden in Europa beweren dat ze aan citymarketing doen. Maar een stad is niet hetzelfde als een onderneming. Hoe kunnen steden effectief gebruik maken van marketing? Volgens stedelijk econoom Erik Braun vraagt citymarketing een geïntegreerde aanpak, waarbij citymarketing wordt ingebed in het politieke en bestuurlijke proces. Ook zijn voor een effectief management van citymarketing speciale voorwaarden nodig. Erik Braun verdedigt op donderdag 30 oktober 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam zijn proefschrift City Marketing: Towards an integrated approach. Hoe kunnen steden effectief gebruikmaken van marketing? Om deze vraag te beantwoorden, ontwikkelt Erik Braun eerst een theoretisch kader voor citymarketing. Hierin maakt hij duidelijk dat citymarketing begint met het gebruik van de basale marketingfilosofie, waarin de klant centraal wordt gesteld. Vervolgens kunnen marketinginstrumenten worden ingezet om de keuzes, het gedrag en het beslissingsproces van de klanten van de stad te beïnvloeden. Hierin spelen percepties van (mogelijke) klanten een cruciale rol. Erik Braun ontwikkelt ook een concept voor het managen van citymarketing. Hij maakt hierbij onderscheid tussen twee coördinatieniveaus. Het eerste niveau gaat over marketingactiviteiten voor meer specifieke doelgroepen, die zo dicht mogelijk bij de klant moeten worden gecoördineerd. Het tweede niveau betreft citymarketingactiviteiten die relevant zijn voor meerdere doelgroepen, zoals imagomanagement, het coördineren en bewaken van de citymarketingvisie en het stadsbreed promoten van de marketinggedachte: stel de klant centraal. Deze concepten kunnen steden zeker helpen bij het toepassen van citymarketing. Maar er is meer voor nodig om de potentie van citymarketing te benutten, aldus Erik Braun. Voor een effectief gebruik is een geïntegreerde aanpak nodig, waarbij citymarketing wordt ingebed in het politieke en bestuurlijke proces van een stad. Ook moeten er voorwaarden worden gecreëerd voor effectief management van citymarketing. Uit het onderzoek van Erik Braun in Basel, Birmingham, Göteborg en zijn thuisstad Rotterdam naar citymarketing, komen acht succesfactoren naar voren, zoals een eenduidige politieke verantwoordelijkheid voor citymarketing en het onderkennen, regisseren en coördineren van marketingactiviteiten die relevant zijn voor meerdere klantgroepen van een stad. Alle steden in het onderzoek zijn op zoek naar een effectievere aanpak van citymarketing. Rotterdam is in dat opzicht een van de pioniers. De acht succesfactoren zijn relevant voor elke stad die effectiever gebruik wil maken van de potentie van citymarketing. Erik Braun is universitair docent en onderzoeker op het gebied van stedelijke economie en management aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij doceert in onderwijsprogramma‟s van de Erasmus School of Economics en is daarnaast verbonden aan het European Institute for Comparative Urban Research (EURICUR) van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij verrichtte zijn onderzoek in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl maandag, 20 oktober 2008
Promotie D. van Schaik Titel proefschrift M&A in Japan. An analysis of merger waves and hostlile takeovers
Promotors: Prof.dr. J. Spronk Prof.dr. J.P.M. Groenewegen
215
Master Thesis Amanda Wigboldus
Datum 30 oktober 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Een nieuwe kijk op fusies en overnames in Japan Tot aan het knappen van de zeepbeleconomie begin jaren negentig kende Japan relatief weinig fusies en overnames. Volgens een klassieke verklaring komt dit door het wederzijds aandelenbezit tussen ondernemingen (de zogenaamde horizontale keiretsu) en het specifieke Japanse culturele streven naar harmonie en vertrouwen. Deze kijk verdient bijstelling, aldus Dmitri van Schaik. In zijn proefschrift M&A in Japan - An analysis of merger waves and hostile takeovers onderzocht hij de verschillende fusiegolven en vijandige overnames in Japan in de twintigste eeuw. Van Schaik promoveert op donderdag 30 oktober 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Van Schaik bouwde een uniek gegevensbestand op over fusies en overnameactiviteiten in het vooroorlogse en naoorlogse Japan. Japan heeft tot begin jaren negentig relatief weinig fusies en overnames gekend, zeker in vergelijking met de Verenigde Staten. Zo was de fusie en overname-activiteit in de periode 1906-37 erg laag en is er geen bewijs voor fusiegolven of veel vijandige overnames. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er twee fusiegolven. De eerste golf vond plaats in de periode 1963-1972 en werd veroorzaakt door de handelsliberalisering en de opheffing van restricties op kapitaaltransacties in 1964. Deze fusies waren gericht op het voorkomen van hevige concurrentie tussen Japanse bedrijven en het versterken van hun mondiale concurrentiepositie. Maar de grootste omslag vond plaats na het knappen van de zeepbeleconomie in 1991. In de eerste jaren waren de fusies en overnames in Japan vooral gerelateerd aan bedrijfsherstructurering. Na wijzigingen in de wetgeving nam het aantal en de grootte van fusie- en overnametransacties toe. Toen kwamen ook vijandige overname pogingen vaker voor. In tegenstelling tot de Amerikaanse fusiegolven blijken de golven in Japan anticyclisch: toen de economie en de aandeelkoersen daalden, namen de fusies en overnames toe. Hoe kwam het eigenlijk dat fusies en overnames in Japan voor 1990 relatief weinig voorkwamen? Eerder onderzoek stelt dat dit kwam door het bijzondere Japanse main bank systeem, waarbij een bedrijf een speciale band onderhield met één bank. Ook het bestaan van de horizontale keiretsu (het wederzijds aandelenbezit van bedrijven) en het specifieke Japanse culturele streven naar vertrouwen en harmonie, zouden een rol spelen. Van Schaik nuanceert dit klassieke beeld van de Japanse economie. Om vijandige overnames te onderzoeken maakt Van Schaik onderscheid tussen greenmail en vijandige tender offers. Hij concludeert dat bedrijfsorganisaties, en niet de horizontale, maar de verticale groepen van bedrijven (keiretsu) een belangrijke rol spelen bij vijandige overnames. Ook relativeert hij de invloed van het main bank systeem. De betrokkenheid van één belangrijkste bank bij een bedrijf zorgt bij een fusie niet voor een grotere aandeelhouderswaarde, zeker niet als de biedende partij en de overnamekandidaat dezelfde main bank hebben. Het onderzoek van Dimitri van Schaik is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. dinsdag, 21 oktober 2008
Promotie Mw. S.M.W. Phlippen Titel proefschrift Come Close and Co-Create: Proximities in Pharmaceutical Innovation Networks
216
Master Thesis Amanda Wigboldus
Promotors: Prof.dr. G.A. van der Knaap Prof.dr. H.R. Commandeur
Datum 06 november 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Het beoogde effect van bedrijvenparken is gering In farmaceutische industrie ontstaan strategische allianties niet door fysieke nabijheid Beleidsmakers hebben de afgelopen jaren miljarden geïnvesteerd in grote bedrijvenparken, met het idee dat het geografisch clusteren van ondernemingen en universiteiten strategische allianties en innovatie bevordert. Dat geldt in ieder geval niet voor de farmaceutische industrie, ontdekte Sandra Phlippen. Voor de toegang tot waardevolle externe kennis over nieuwe medicijnen speelt fysieke nabijheid tussen organisaties een veel kleinere rol dan gedacht. Op woensdag 5 november 2008 verdedigt Phlippen haar proefschrift Come close and co create. Proximities in pharmaceutical innovation networks aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In haar proefschrift onderzocht Sandra Phlippen hoe verschillende vormen van nabijheid tussen organisaties hun vermogen tot strategische samenwerking beïnvloeden. In de farmaceutische industrie is die strategische samenwerking de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden. Vroeger kwamen nieuwe medicijnen vooral voort uit de laboratoria van grote farmaceuten, maar aan die jarenlange hegemonie is definitief een einde gekomen. Het gebrek aan succesvolle interne medicijnen, het verlopen van patentrechten op eerdere successen en ten slotte de enorme expansie van alternatieve technologieën voor medicijnontwikkeling zorgen ervoor dat farmaceuten steeds meer samenwerking zoeken met externe partners. Het gevolg hiervan is dat innovaties in de biofarmaceutische industrie tegenwoordig vooral ontstaan door samenwerking tussen biotech bedrijven, universiteiten en farmaceuten. Phlippen onderscheidde in haar onderzoek het effect van co-locatie (geografische nabijheid), het effect van ingebed zijn in een netwerk (relationele nabijheid) en het effect van het zich in een zelfde kennisgebied bevinden (cognitieve nabijheid). Zij ontdekte dat het effect van geografische clustering zeer beperkt is, ondanks de vele miljarden die worden geïnvesteerd in de oprichting van bedrijvenparken voor ondernemingen en universiteiten. “Veel belangrijker is het voor organisaties om te zijn „ingebed‟ in een (vaak internationaal) netwerk van eerdere strategische samenwerking. Nieuwe samenwerkingsverbanden ten behoeve van medicijnontwikkeling ontstaan voornamelijk doordat beide organisaties een gemeenschappelijke partner hebben waarmee zij eerder hebben samengewerkt. Het gaat er dus niet om „waar je bent‟ maar om „wie je kent‟,” aldus Sandra Phlippen. Nadat een samenwerking tussen twee organisaties eenmaal tot stand is gekomen, wordt het belangrijk dat er ook genoeg gemeenschappelijke (dus overlappende) kennis tussen beide organisaties aanwezig is. Daarbij geldt dat het aantal externe samenwerkingen niet te groot mag zijn. Dit komt doordat kennis over nieuwe medicijnen zo complex is, dat kennisoverdracht tussen twee organisaties vereist dat dezelfde onderzoekers aan zowel externe als ook aan interne projecten werken. Alleen onder deze voorwaarde kan extern opgedane kennis met succes intern worden toegepast. dinsdag, 28 oktober 2008
Prof.dr. Hau Lee eredoctor aan jarige Erasmus Universiteit Stanford-hoogleraar spreekt op symposium 217
Master Thesis Amanda Wigboldus
Ter gelegenheid van het eredoctoraat van prof.dr. Hau Lee organiseert de Rotterdam School of Management, Erasmus University op vrijdag 7 november 2008 het symposium Creating the Future in Global Trade and Logistics. Prof.dr. Hau Lee is een van de toonaangevende wetenschappers op het gebied van supply chain management. Het symposium is bedoeld voor vertegenwoordigers van de logistieke industrie, overheden en kennisinstituten. Supply chain management, ook wel integraal ketenbeheer genoemd, is een principe waarbij door het verbeteren van processen en samenwerking met leveranciers en afnemers een betere functionaliteit van het deelnemende bedrijf in de keten ontstaat. De internationale handel moet gefaciliteerd worden. De belangrijkste factor daarbij is de optimalisatie van logistieke prestaties in wereldwijde transportketens. Door de groeiende noodzaak van veiligheid, duurzaamheid en operationele performance ontstaat er een steeds grotere afhankelijkheid van informatie en coördinatie tussen netwerken. Als toonaangevend wetenschapper op het gebied van supply chain management, was Hau Lee nauw betrokken bij de ontwikkeling van vele innovaties en initiatieven. Hij verschafte grensverleggende wetenschappelijke en bestuurlijke inzichten in belangrijke kwesties als het bullwhip effect in supply chains en veiligheid in wereldwijde transportketens. Ander recent werk van zijn hand heeft betrekking op het kwantificeren van de voordelen die technologieën voor keten transparantie kunnen bieden. Op het symposium spreken, naast prof.dr. Hau Lee, levert ook prof.dr. Duncan McFarlane, hoogleraar Service and Support Engineering aan Cambridge University een bijdrage. Tevens spreekt de erepromotor van Hau Lee, prof.dr. Jo van Nunen. Ter gelegenheid van de 95ste Dies Natalis van de Erasmus Universiteit Rotterdam ontvangen ook prof.dr. Sonia Livingstone, hoogleraar Sociale Psychologie aan de London School of Economics and Political Science, en prof.dr. Guido Calabresi, emeritus hoogleraar Yale University Law School en één van de meest geciteerde rechtswetenschappers van dit moment, een eredoctoraat. dinsdag, 28 oktober 2008
Van fiscale renteaftrek naar fiscale loonkostenverlaging Hoogleraar fiscale economie Peter Kavelaars van de Erasmus School of Economics pleit voor afschaffing van de renteaftrek in de vennootschapsbelasting waarbij de opbrengst ten goede komt aan een verlaging van de loonkosten ofwel door de belasting en premies op arbeid te verlagen ofwel door de loonheffing om te zetten in een loonsombelasting en de opbrengst van de afschaffing van de renteaftrek in die heffing te verdisconteren. “De opbrengst van een eventuele algehele afschaffing van de fiscale renteaftrek moet niet worden gestoken in een verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting, maar moet worden aangewend ten behoeve van een daling van de arbeidskosten”, aldus Kavelaars. Kijk voor het volledige artikel en meer (achtergrond) informatie op het opinieplatform www.economieopinie.nl EconomieOpinie.nl is een online opinieplatform waarop economen van de Erasmus School of Economics hun mening geven over actuele onderwerpen in binnen- en buitenland. Peter Kavelaars is sinds 1996 hoogleraar Fiscale economie aan de Erasmus School of Economics te Rotterdam. Daarnaast is hij sinds 1989 directeur Wetenschappelijk Bureau bij Deloitte Belastingadviseurs te Rotterdam. Vanaf 1997 is hij tevens vennoot. Voor die tijd was hij hoogleraar Belastingrecht aan de Universiteit Leiden, werkte hij als wetenschappelijk medewerker bij het Fiscaal Economisch Instituut van de Erasmus Universiteit Rotterdam en was hij als Inspecteur van 's-Rijks belastingdienst gedetacheerd bij de vakgroep Openbare Financiën en Belastingrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zijn nevenactiviteiten zijn onder andere: hoofdredacteur Pensioenbrief, hoofdredacteur Fiscaal Zakboek en redacteur Pensioen & Praktijk. Peter is daarnaast (mede-)eindredacteur en (mede-)auteur van een aantal boeken. vrijdag, 31 oktober 2008
218
Master Thesis Amanda Wigboldus
Promotie Mw. S.J.A. Hessels Titel proefschrift International Entrepeneurship: Value Creation Across National Borders
Promotors: Prof.dr. A.R. Thurik
Datum 13 november 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Exporterend midden- en kleinbedrijf van belang voor economische groei Nieuwe ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf die gericht zijn op export leveren een positieve bijdrage aan economische groei. Dit geldt in mindere mate voor ondernemingen die zich uitsluitend richten op de binnenlandse markt. Dat is één van de conclusies van het onderzoek naar internationaal ondernemerschap van Jolanda Hessels. Op donderdag 13 november 2008 verdedigt zij haar proefschrift International entrepreneurship: value creation across national borders aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Jolanda Hessels‟ onderzoek biedt inzicht in de economische effecten van internationale activiteiten (zoals export en import) van het midden- en kleinbedrijf (MKB) en van nieuwe ondernemingen, zowel op micro- als op macroniveau. Zij laat zien dat internationalisering van het MKB en van nieuwe ondernemingen bijdraagt aan waardecreatie. Deelname aan internationalisering geeft bedrijven toegang tot schaarse bronnen als arbeid, kapitaal en know how en stimuleert ze tot product- en diensteninnovatie. Ook vond Hessels aanwijzingen dat exportgerichte nieuwe ondernemingen een positief effect hebben op het aantal nieuwe bedrijfsoprichtingen in een land. Exportgerichte ondernemingen worden vaak geleid door succesvolle ondernemers die fungeren als rolmodellen. Zo vergroten zji het animo voor ondernemerschap (nieuwe bedrijfsoprichtingen) in een land. Hessels toont aan dat exportgerichte nieuwe ondernemingen een positieve bijdrage leveren aan economische groei, terwijl dit in mindere mate geldt voor nieuwe ondernemingen die zich uitsluitend richten op de binnenlandse markt. Exporterende bedrijven zijn vaak kwalitatief betere bedrijven. Ze zijn innovatiever, hebben vaak meer hoogwaardig menselijk kapitaal en door te exporteren krijgen ze toegang tot nieuwe kennis en nieuwe technologieën wat weer verder bijdraagt aan de kwaliteit van deze ondernemingen. Ze spelen daardoor een belangrijke rol in het vergroten van diversiteit in de economie, in het bevorderen van concurrentie en in het genereren van positieve „kennis spillovers‟. Omgekeerd onderzocht Hessels welke factoren een stimulerend effect op internationalisering hebben. Hierbij keek ze naar de ondernemer, bedrijfskenmerken en de macro-economische omgeving. Als ondernemers ervaren, kundig en vaardig zijn, ontwikkelen zij ook makkelijker de benodigde capaciteiten voor internationalisering. Zij zijn beter in staat om kansen in het buitenland te identificeren en hun bedrijf meer routinematig te besturen, waardoor ze meer tijd hebben om zich te richten op het ontplooien van activiteiten in het buitenland. Ook heeft de aanwezigheid van internationaal actieve bedrijven een stimulerend effect op de internationalisering van kleine en nieuwe ondernemingen. Internationaal actieve bedrijven zijn, al dan niet zo bedoeld, een belangrijke bron van kennis voor het opereren in het buitenland, waardoor kleinere en nieuwe bedrijven sneller gaan exporteren. Het onderzoek van Jolanda Hessels is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden.
219
Master Thesis Amanda Wigboldus
ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 04 november 2008
Promotie M. Stienstra Titel proefschrift Strategy Renewal in Regulatory Environments
Promotors: Prof.dr. H.W. Volberda Prof.dr. F.A.J. van den Bosch
Datum 20 november 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Vernieuwing energiebedrijven vooral gericht op exploitatie Energiebedrijven zijn steeds meer gefocust op het verhogen van efficiency om elkaar te verslaan na marktopening. Om een duurzaam concurrentievoordeel te behalen moet het topmanagement echter ook meer werken aan het ontwikkelen van nieuwe producten en het betreden van nieuwe markten. Dit stelt Marten Stienstra in zijn proefschrift Strategic Renewal in Regulatory Environments:How Inter- and Intraorganisational Institutional Forces Influence European Incumbent Energy Firms. Stienstra promoveert op donderdag 20 november 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Lange tijd waren energiebedrijven als monopolist verantwoordelijk voor de levering en het transport van energie in een specifieke regio. Met de totstandkoming van één Europese markt voor elektriciteit en gas is er nu sprake van internationale concurrentie. Door deregulering van handelsactiviteiten en regulering van de energienetwerken kunnen klanten nu eenvoudiger overstappen naar een andere energieleverancier. Stienstra onderzocht bij dertien grote gevestigde Europese energiebedrijven hoe verandering in regelgeving de strategische vernieuwing beïnvloedt. Hij bracht de veranderende regelgeving van zes EU lidstaten in kaart van 1999 tot en met 2004, en bouwde een gegevensbestand op met ruim elfhonderd strategische vernieuwingsactiviteiten. In het onderzoek maakt de promovendus onderscheid tussen exploitatiegerichte strategische acties (efficiencyverhoging, zoals verbeteringen van de huidige producten en het vergroten van schaalvoordelen) en exploratiegerichte strategische acties (nieuwe producten en het betreden van nieuwe markten). Hij toont aan dat de mate van liberalisering een positief effect heeft op exploitatiegerichte strategische vernieuwing bij de dertien grote gevestigde energiebedrijven, en niet met exploratiegerichte strategische vernieuwing. Energiebedrijven lijken steeds meer gericht op het verhogen van efficiency om elkaar te verslaan na marktopening. Stienstra ontwikkelde ook een surveyinstrument en deed daarmee onderzoek bij twee grote gevestigde energiebedrijven in 2007 om de invloed van verandering in regelgeving op organisatie- en managementaspecten in kaart te brengen en de invloed daarvan op strategische vernieuwing. Uit dit onderzoek blijkt dat meer interne regelgeving (regels en procedures) er toe leidt dat de strategie van een bedrijf zich richt op het verhogen van de exploitatie. Dit wordt nog eens versterkt door de hoeveelheid regels die door de overheid en instanties wordt opgelegd aan de sector.
220
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het onderzoek van Marten Stienstra is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 11 november 2008
Promotie R.N.F. Zuidgeest Titel proefschrift Verbondenheid in het belastingsrecht
Promotors: Prof.dr. L.G.M. Stevens
Datum 21 november 2008 11:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Belangrijke vereenvoudiging mogelijk bij definitie „verbondenheid‟ in het belastingrecht In het belastingrecht bestaan verschillende thema‟s en regelingen waarin verbondenheid een rol speelt, maar deze niet wettelijk omschreven is. Dat concludeert Ruud Zuidgeest in zijn proefschrift Verbondenheid in het belastingrecht, dat hij op vrijdag 21 november 2008 verdedigt aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zuidgeest onderzocht de begrippen en bracht ze terug tot zes basisvormen. Hoewel het uitgangspunt in het Nederlandse belastingrecht is dat natuurlijke personen en rechtspersonen op zelfstandige basis in de belastingheffing worden betrokken, speelt in verschillende fiscale bepalingen „verbondenheid‟ tussen belastingplichtigen een rol. Te denken valt aan de regelingen voor de „fiscale eenheid‟ en aan de „partner‟ van een natuurlijk persoon. Deze begrippen spelen een rol in fiscale regelingen die als faciliteit zijn bedoeld. Er kan ook worden gewezen op de vele begrippen „verbonden persoon‟ en „verbonden lichaam‟. Op basis van deze begrippen geldt in gelieerde verhoudingen een afwijkende fiscale behandeling; er is geen sprake van faciliteiten maar van anti-misbruikbepalingen. Het valt op dat de gelieerdheid in deze fiscale bepalingen steeds op andere wijze is omschreven, wat niet in alle gevallen logisch lijkt. In deze studie is de relevantie van „verbondenheid‟ in het belastingrecht onderzocht en vooral de vraag of kan worden volstaan met enkele geüniformeerde begrippen, of dat verschillende begrippen wenselijk of noodzakelijk zijn. Ook bekeek Zuidgeest of de wetgever er in is geslaagd om verbondenheid fiscaalrechtelijk op een logische, duidelijke en zoveel mogelijk uniforme wijze te omschrijven, rekening houdend met de economische en sociaalmaatschappelijke werkelijkheid en definities in andere rechtsgebieden. Zuidgeest concludeert dat in het belastingrecht verschillende thema‟s en regelingen bestaan waarin verbondenheid een rol speelt, maar niet wettelijk is omschreven. Hierbij denkt hij bijvoorbeeld aan „grootkoopmanschap‟ en het onderscheid tussen fiscaal transparante en non-transparante samenwerkingsverbanden. In de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting, loonbelasting, overdrachtsbelasting en het successie- en schenkingsrecht zijn verder zo‟n 50 verschillende, wettelijk gedefinieerde verbondenheidsbegrippen te vinden. Deze begrippen kunnen niet zonder meer met elkaar worden vergeleken. In de eerste plaats moet rekening worden gehouden met begrippen die duiden op de relatie tussen natuurlijke personen en begrippen waarbij de verbondenheid met een lichaam wordt bedoeld. Ook verschilt de functie van de begrippen. Sommige begrippen hebben een facilitaire functie omdat zij onderdeel zijn van een begunstigende fiscale maatregel. Andere begrippen hebben juist een antiontgaansfunctie of antimisbruikfunctie.
221
Master Thesis Amanda Wigboldus
Rekening houdend met de verschillende functies definieert Zuidgeest zes basisvormen voor verbondenheidsbegrippen. Voor relaties tussen natuurlijke personen betreft dit het begrip „partner‟, dat een facilitaire functie heeft, en het begrip „verbonden persoon‟ met een antiontgaansfunctie. De gelieerdheid tussen lichamen kan voor faciliteiten worden aangeduid met de begrippen „fiscale eenheid‟ en „concern‟; daarbij kunnen in regelingen met een antiontgaanskarakter de termen „verbonden lichaam‟ en „verbonden natuurlijk persoon‟ worden gehanteerd. dinsdag, 11 november 2008
Erasmus School of Economics richt zich actief op fondsenwerving Met de aanstelling van mr. Charles E.I.M. Hermans (1958) gaat de Erasmus School of Economics (ESE) zich actief richten op fondsenwerving. Slechts een deel van het onderzoek en onderwijs aan de ESE kan rechtstreeks door het ministerie van OCW worden bekostigd. Met de aanstelling van een specialist op het gebied van fondswerving wil de Rotterdamse faculteit de vierde geldstroom voor extra's als diversiteit, beurzen voor buitenlandse studenten en uitwisselingsprogramma‟s voor wetenschappers effectiever aanboren. De ESE participeert ook in zogeheten derde geldstroom onderzoek en onderwijs, om de dagelijkse gang van zaken mogelijk te maken. Voor extra‟s, zoals de aandacht voor diversiteit, beurzen voor buitenlandse studenten en uitwisselingsprogramma‟s voor wetenschappers , moet de ESE een beroep doen op weer andere fondsen, de zogeheten vierde geldstroom. Bij de benadering van vermogensfondsen, trusts en foundations zal Hermans zijn focus richten op de vele mensen die de ESE een warm hart toe dragen, waaronder natuurlijk de alumni. Hermans heeft jarenlange ervaring bij de private bank FortisMeesPierson. Zijn werkterrein was in het bijzonder de Trustmaatschappij MeesPierson BV, met als aandachtsgebieden het beheer van (familie)vermogen, bewind en executele en estate planning. vrijdag, 14 november 2008
Krimp? Welke krimp? "De vanochtend door het CBS gepubliceerde eerste cijfers van het Bruto Binnenlands Product (tegen marktprijzen) voor het derde kwartaal van 2008, duiden nog niet op een krimp van de economie". Dat stelt prof.dr. Philip Hans Franses, hoogleraar toegepaste econometrie aan de Erasmus School of Economics. "Of het nu slecht met Nederland gaat, weten we pas over drie jaar. Immers, het CBS gaat deze cijfers nog viermaal herzien, en de ervaring leert dat er eerder wat bij komt dan afgaat." In zijn opinieartikel op www.economieopinie.nl legt Franses uit dat aan de interpretatie van de gepubliceerde cijfers twee meetmethoden ten grondslag liggen. Zo is de groei ten opzichte van het derde kwartaal in 2007 nog 1.8 (gemeten met een methode een), maar de groei ten opzichte van het recente tweede kwartaal in 2008 is 0.0 (gemeten volgens een methode twee). Volgens Philip Hans Franses krimpt de economie pas als zowel methode 1 als 2 hetzelfde signaal geven. En zoals blijkt is dit nu niet het geval! vrijdag, 14 november 2008
Economen adviseren over agenda woningmarkt Koninklijke Vereniging voor de Staatshuishoudkunde brengt Preadviezen uit Geleidelijke afschaffing van woonsubsidies in de koop- en de huursector, een ruimer grondbeleid om de woonwensen van burgers zo goed mogelijk te bedienen, een verbreding van het takenpakket van de woningcorporaties. Dit zijn enkele kernpunten uit de bundel Preadviezen, die gerenommeerde economen hebben geschreven voor de jaarvergadering van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde.
222
Master Thesis Amanda Wigboldus
Preadviezen staat onder eindredactie van prof.dr. Henk Don, hoogleraar Econometrie en economisch beleid in de Erasmus School of Economics. Het bestaande woningmarktregime leidt tot omvangrijke welvaartsverliezen. De directe en indirecte subsidies op wonen verstoren de woningmarkt, het verhuisgedrag, de arbeidsmarkt en de vermogensportefeuille van huishoudens. De jaarlijkse schade hiervan wordt geschat op tenminste 6 miljard euro per jaar. Daarnaast kost de ruimtelijke regulering in Nederland tenminste 3 miljard euro per jaar, de prijs die betaald wordt voor het behoud van open ruimte en natuur, met name in het Groene Hart. De grote welvaartsverliezen zijn voldoende reden om een hervormingsagenda voor de woningmarkt te ontwikkelen. De Preadviezen dragen daarvoor centrale elementen aan. Enkele conclusies uit de Preadviezen:
Besseling, Bovenberg, Romijn en Vermeulen: Bestaande ruimtelijke regulering en subsidiëring woonlasten van huurders en kopers gaat gepaard met grote welvaartsverliezen. Eichholtz en Lindenthal: Officiële prognoses onderschatten de toekomstige woningbehoefte; geen sociale huurwoningen bijbouwen; ruimer grondbeleid en kortere procedures nodig. Van Oort, De Graaff, Renes en Thissen: Agglomeratievoordelen van de Randstad worden onvoldoende benut; de beperking van woningbouw, o.a. in het Groene Hart, belemmert de economische groei. Bertram en Helderman:Zet het maatschappelijk kapitaal van de corporaties effectiever en doelmatiger in door hun takenpakket te verbreden naar leefbaarheid, gezondheid, probleemgezinnen, inburgering en wijkeconomie. Conijn: Pas op met marktconforme huren zolang koopprijzen worden opgestuwd door fiscale subsidies; vervang omvangrijke stroom woonsubsidies door een woonbijdrage gericht op betaalbaarheid voor de lagere en middeninkomens. Van Ewijk en Ter Rele: Beperking fiscale subsidies koopsector leidt tot lagere huizenprijzen, met tijdelijke negatieve gevolgen voor de gezinsconsumptie; toekomstige generaties profiteren van lagere woonkosten en de hogere consumptie die hierdoor wordt mogelijk gemaakt.
Achtergrond Jaarlijks publiceert de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde een bundel Preadviezen, over wisselende thema's. De Preadviezen worden bediscussieerd op de jaarvergadering, die dit jaar gehouden wordt gehouden op donderdag 20 november 2008. Het thema voor 2008 is de woningmarkt. De bundel "Agenda voor de woningmarkt" is aan de leden van de Vereniging verzonden en stond onder redactie van prof. dr. F.J.H. (Henk) Don, hoogleraar Econometrie en Economisch Beleid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en voormalig directeur van het Centraal Planbureau. Naast een inleidend hoofdstuk van Henk Don bevat de bundel Preadviezen van de hand van Lans Bovenberg (Universiteit van Tilburg), Piet Eichholtz (Universiteit Maastricht), Frank van Oort (Universiteit Utrecht), Annet Bertram (oud-DG VROM), Johan Conijn (Universiteit van Amsterdam) en Casper van Ewijk (Centraal Planbureau), ondersteund door diverse co-auteurs. De publicatie "Agenda voor de woningmarkt" is te bestellen en te downloaden via www.kvsweb.nl. vrijdag, 14 november 2008
Promotie H.P.G. Erken Titel proefschrift Productivity, R&D and Entrepreneurship
Promotors: Prof.dr. A.R. Thurik
Datum 27 november 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
223
Master Thesis Amanda Wigboldus
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Naar een verhoging van de Nederlandse arbeidsproductiviteit Voor onze toekomstige welvaart is het van belang dat de arbeidsproductiviteit blijft toenemen. In het proefschrift Productivity, R&D and Entrepreneurship komt Hugo Erken tot verschillende nieuwe inzichten over innovatie en de ontwikkeling van productiviteit. Zo levert hij het bewijs dat ondernemerschap grote invloed heeft op de lange termijnontwikkeling van productiviteit. Erken promoveert op donderdag 27 november 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hugo Erken buigt zich over de vraag hoe arbeidsproductiviteit verhoogd kan worden om duurzame economische groei te garanderen. Hij komt tot een aantal conclusies: Bijdrage van investeringen in Research & Development belangrijk Nederland heeft een van de hoogste arbeidsproductiviteitsniveaus ter wereld. Met een vergrijzende beroepsbevolking is het voor onze toekomstige welvaart belangrijk dat de arbeidsproductiviteit toe blijft nemen. Innovatie, met investeringen in Research & Development (R&D) als belangrijk fundament, is een van de belangrijkste pijlers daarvan. Erken berekent dat 40 procent van de arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland het gevolg is van innovatie. Van deze groei nemen binnenlandse bedrijven en kennisinstellingen de helft voor hun rekening. De andere helft is toe te schrijven aan R&D-inspanningen in het buitenland. De bijdrage van buitenlandse R&D-investeringen is voor een open economie als de Nederlandse dus erg belangrijk. Erken laat ook zien dat er forse welvaartseffecten gepaard gaan met het verhogen van de R&D-investeringen in een land: een verdubbeling van de R&D-investeringen door bedrijven zou in Nederland leiden tot een verhoging van het bruto binnenlands product met 7 procent, wat neerkomt op 35 miljard euro op jaarbasis. Nederland loopt achter op bedrijfs-Research & Development De Nederlandse investeringen in Research & Development door bedrijven lopen al jaren achter ten opzichte van het OESO-gemiddelde. Deze achterstand wordt veroorzaakt door de structuur van de Nederlandse economie en gebrekkige R&D-investeringen door buitenlandse bedrijven, aldus Erken. Om de R&D-uitgaven te verhogen is het noodzakelijk het vestigingsklimaat voor R&D-bedrijven verder te verbeteren. Hierbij snijdt het mes aan twee kanten: Nederland zal meer buitenlandse R&D-bedrijven naar zich toetrekken en tegelijkertijd blijft het aantrekkelijk voor Nederlandse R&D-bedrijven om hun activiteiten hier te continueren of zelfs uit te breiden. Vestigingsklimaat Research & Development kan beter Erken onderzocht ook de belangrijkste factoren om het R&D-vestigingsklimaat van een economie te verbeteren. De beschikbaarheid van hooggekwalificeerd personeel is hierbij verreweg het belangrijkst. De dreigende tekorten aan bèta‟s en technici in bepaalde segmenten van de economie kunnen een zware wissel trekken op de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland voor R&D. Een tweede factor waar buitenlandse bedrijven op letten bij de locatie van hun onderzoeksactiviteiten is de opgebouwde kennisvoorraad. In landen waar de kennisvoorraad hoog is zijn veel potentiële „spillover-effecten‟ van kennis. Bovendien gaat er een place-to-be effect uit van een hoge kennisvoorraad: de randvoorwaarden om onderzoek te doen zijn kennelijk op orde en het innovatieklimaat is van bovengemiddelde kwaliteit. Tot slot komt uit zijn onderzoek naar voren dat R&D voor een deel nog steeds sterk gerelateerd is aan andere bedrijfsactiviteiten, zoals productie en distributie. Ondernemerschap van belang voor productiviteit Naast het belang van R&D toont Erken aan dat ondernemerschap een belangrijke invloed heeft op de productiviteit van een land. Vanuit de theorie wordt ondernemerschap beschouwd als een belangrijk mechanisme om kennis in een economie om te zetten naar toegevoegde waarde, maar er zijn geen empirische studies die een langetermijnrelatie aantonen tussen ondernemerschap en de productiviteitsontwikkeling op macroniveau. In zijn proefschrift laat Erken zien dat ondernemerschap een stabiele positieve invloed heeft op de ontwikkeling van de productiviteit in landen. Het onderzoek van Hugo Erken is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de door de KNAW gezamenlijk erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl
224
Master Thesis Amanda Wigboldus
dinsdag, 18 november 2008
EFR-Charity Game driedaags evenement voor goed doel De Economische Faculteitsvereniging Rotterdam (EFR) organiseert van 24 tot en met 26 november 2008 de EFR-Charity Game. Tijdens dit driedaags evenement krijgen topstudenten de mogelijkheid om in groepsverband aan een case voor een goed doel te werken. Deze studenten hebben zich tijdens hun eerdere studiejaren onderscheiden op meerdere vlakken en zijn door de EFR geselecteerd om aan het evenement deel te mogen nemen. De deelnemende studenten werken in teams aan een case die is aangeleverd door Unicef. De teams staan onder intensieve begeleiding van The Boston Consulting Group, Accenture en de Gemeente Rotterdam. Tevens geven de consultants verschillende trainingen. Op dag drie van het evenement presenteert elk team zijn oplossing waarna een deskundige jury zijn oordeel zal vellen. De oplossing van het winnende team zal ook daadwerkelijk in de praktijk gebracht worden. Het bijzondere van de EFR-Charity Game is dat studenten de mogelijkheid krijgen om een maatschappelijke functie te vervullen binnen de samenleving. Op maandag 24 november zal tevens het EFR-Charity Congres plaatsvinden. De bedoeling van het Charity Congres is de EFR-Charity Game voor een breder publiek toegankelijk te maken en tevens grote groepen studenten te herinneren aan het belang van Unicef. Op het congres spreken onder andere dr. R.C. Oostland, hoogleraar Kinderrecht, Jan-Willem Hoogeweegen, marketing-manager van Unicef Nederland en Bram van Ojik, directeur Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB). Tijdens het congres zal er tevens een interactieve veiling plaatsvinden. Veilingstukken zijn onder andere gesigneerde voetbalshirts van clubs als Ajax en Feyenoord en verschillende Unicef goodies, mits je genoeg biedt natuurlijk! Ter afwisseling zal er tijdens het congres ook een cabaretier komen, de naam is nog een verrassing. donderdag, 20 november 2008
Promotie G. Baltussen Titel proefschrift New Insights into Behavioral Finance
Promotors: Prof.dr. J. Spronk
Datum 04 december 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Beleggers schatten risico‟s vaak niet optimaal in Mensen nemen veel meer risico nadat ze verloren hebben, zelfs als honderdduizenden euro‟s op het spel staan. Verrassend genoeg doen zij dit als ze grote bedragen geld kunnen winnen, maar deze bedragen als een verlies voelen doordat ze klein zijn ten opzichte van uitkomsten die eerder te winnen waren. Dit stelt Guido Baltussen in zijn proefschrift New Insights into Behavioral Finance, waarin hij onderzoek deed naar de geneigdheid van mensen om risico te nemen, hun investeringsbeslissingen en het gedrag van de
225
Master Thesis Amanda Wigboldus
financiële markten. Baltussen verdedigt zijn proefschrift op donderdag 4 december 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Baltussen gebruikte bevindingen uit de psychologie en andere gedragswetenschappen om meer inzicht te krijgen in financiële markten en haar deelnemers. Hij concludeert onder meer dat mensen hun keuzes niet optimaal afwegen, doordat ze hun gedrag veranderen als reactie op vorige, irrelevante uitkomsten. Zo blijkt dat zelfs als mensen grote bedragen geld kunnen winnen, ze het gevoel kunnen hebben dat ze geld verliezen. Hierdoor nemen ze meer risico dan ze normaal zouden doen. Daarnaast kiezen mensen voor alternatieven waarvan de uitkomsten aantrekkelijk lijken ten opzichte van de grootte van andere, vaak irrelevante mogelijke uitkomsten. Ze gedragen zich bijvoorbeeld alsof € 50.000 een groot bedrag is, als ze keuzes maken over duizenden euro‟s. Maar ze gaan anders om met € 50.000, als ze keuzes maken over honderdduizenden euro's. Echter, rationeel bezien zou € 50.000 altijd op dezelfde manier behandeld moeten worden. Baltussen toont ook aan dat mensen simpele vuistregels gebruiken wanneer zij hun beleggingsportefeuilles samenstellen. Ze kijken vooral naar de potenties en risico‟s van de afzonderlijke beleggingsinstrumenten die beschikbaar zijn en gaan voorbij aan risico reductie mogelijkheden die voortvloeien uit de invloed van deze afzonderlijke belegginginstrumenten op de totale beleggingsportefeuille. Als laatste laat dit proefschrift zien dat aantrekkelijkheid van bepaalde beleggingsstrategieen sterk wordt beïnvloed door de risico voorkeuren die verschillende typen beleggers hebben. Zo lijken aandelen met een hogere fundamentele waarde ten opzichte van hun marktwaarde buitengewoon aantrekkelijk door hun historisch hogere rendementen ten opzichte van hun risico. Maar dit gaat niet op voor beleggers die een grote blootstelling hebben aan vastrentende beleggingsinstrumenten, werken met een jaarlijkse beleggingshorizon, en daarnaast een aversie hebben tegen neerwaartse risico's. Een deel van het proefschrift van Baltussen werd eerder gepubliceerd in de top economische tijdschriften American Economic Review en Management Science. Het onderzoek van Baltussen werd verricht op het Tinbergen Institute, het economisch onderzoeksinstituut van de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam. Meer dan 130 research fellows en ongeveer 200 promovendi en M.Phil studenten participeren in het onderzoek en onderwijsprogramma van het instituut. dinsdag, 25 november 2008
Onderzoek naar re-integratie broddelwerk? Staatssecretaris Aboutaleb moet de aanbevelingen in het NICIS-rapport naar re-integratietrajecten serieus lezen. Dat stelt econome Margaretha Buurman, universitair docent in opleiding op het opinieplatform van de Erasmus School of Economics. Vorige week bracht het instituut NICIS een onderzoek uit, waaruit zou blijken dat de kosten van re-integratietrajecten per persoon wel € 537.000 bedragen en dat van de jaarlijkse kosten van re-integratie ook een Zuiderzeespoorlijn aangelegd had kunnen worden. Staatssecretaris Aboutaleb deed het onderzoek af als "broddelwerk" en gaf aan dat hij morgen zou stoppen met re-integratie als dat zo duur was. "Het zou jammer zijn als staatssecretaris Aboutaleb het rapport vanwege de cijfers zou afdoen als stemmingmakerij en niet de aanbevelingen over re-integratie leest. Die zijn namelijk best verstandig," aldus Buurman. Zij onderzoekt hoe je via verschillende manieren van aansturing ervoor kunt zorgen dat casemanagers elke cliënt het juiste re-integratietraject geven. Buurman kan zich volledig vinden in de aanbeveling van NICIS om allereerst re-integratie toe te Sp!tsen op mensen die er baat bij hebben. "Het gaat bij re-integratie om wat nu eigenlijk voor wie werkt. In tegenstelling tot de aanleg van een Zuiderzeespoorlijn, waarbij je slechts kunt kiezen tussen wel en niet aanleggen, kun je bij reintegratie veel meer verschillende keuzes maken in de inzet van instrumenten en doelgroepen. Dat is in het verleden veel te weinig gebeurd." Ook pleit NICIS voor een meer 'evidence based' inzet van re-integratie, betere onderzoeksmethoden en zelfs de inzet van experimenten. Volgens Buurman is een 'evidence based' therapie in de gezondheidszorg heel gewoon. "Dus waarom niet bij re-integratie?" Voor het volledige artikel en meer (achtergrond) informatie op het opinieplatform www.economieopinie.nl, het online opinieplatform van economen van de Erasmus School of Economics over actuele onderwerpen in binnenen buitenland.
226
Master Thesis Amanda Wigboldus
dinsdag, 25 november 2008
Promotie D.A. Stam Titel proefschrift Managing Dreams and Ambitions
Promotors: Prof.dr. D.L. van Knippenberg
Co-promotors: Dr. B.M. van Knippenberg-Wisse Datum 04 december 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Visies zetten werknemers aan tot verandering Werknemers gemotiveerd door toekomstdroom Visies moeten mensen doen dromen over hun toekomst. In zijn proefschrift Managing dreams and Ambitions. A Psychological Analysis of Vsion Communication, bespreekt Daan Stam hoe visiecommunicatie de (intrinsieke) motivatie en het gedrag van mensen kan beïnvloeden. Het communiceren van inspirerende visies is niet alleen weggelegd voor politici. Ook in organisaties en bedrijven kan de gave om mensen te stimuleren door het communiceren van een visie cruciaal zijn om werknemers aan te zetten tot verandering, aldus Stam. Maar niet voor iedereen werkt dezelfde visie stimulerend. Hij promoveert op donderdag 4 december 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Visies zijn beelden van de toekomst. Visiecommunicatie is het uitdragen van een visie met de bedoeling anderen (veelal volgers genoemd) te overtuigen van de aantrekkelijkheid van de visie. Ondanks dat de waarde van visiecommunicatie algemeen erkend wordt, kan huidig onderzoek nog steeds niet goed uitleggen hoe en wanneer leiders hun volgers kunnen inspireren door middel van het communiceren van een visie. Stam deed zijn onderzoek aan de hand van experimenten in het ERIM Behavioral Lab. Stam identificeert verschillende manieren waarop visiecommunicatie een positieve invloed kan uitoefenen op de motivatie van volgers. Voorbeelden zijn het direct aanspreken van volgers, de inhoud van de visie laten aansluiten bij de persoonlijkheden en situaties van volgers en het bespreken van niet alleen de veranderingen die men voorstaat, maar ook de zaken die juist niet zullen veranderen. Een visie is pas effectief als zowel de verschillen als de overeenkomsten tussen het toekomstbeeld en de huidige situaties worden benadrukt. En hoewel visies vooral motiverend zijn als ze zich richten op een positief toekomstbeeld, blijkt dat dat alleen geldt voor volgers die gericht zijn op het behalen van winst en idealen. Voor mensen die erg behoudend zijn, werken visies die te maken hebben met veiligheid en het vermijden van negatieve gevolgen. Ook blijkt dat in tijden van crisis leiders meer de neiging hebben om hun veranderingsstrategieën te communiceren: in tijden van crisis tonen leiders hun ware aard. Het onderzoek van Daan Stam is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 25 november 2008
227
Master Thesis Amanda Wigboldus
Onderzoek naar re-integratie broddelwerk? Staatssecretaris Aboutaleb moet de aanbevelingen in het NICIS-rapport naar re-integratietrajecten serieus lezen. Dat stelt econome Margaretha Buurman, universitair docent in opleiding op het opinieplatform van de Erasmus School of Economics. Vorige week bracht het instituut NICIS een onderzoek uit, waaruit zou blijken dat de kosten van re-integratietrajecten per persoon wel € 537.000 bedragen en dat van de jaarlijkse kosten van re-integratie ook een Zuiderzeespoorlijn aangelegd had kunnen worden. Staatssecretaris Aboutaleb deed het onderzoek af als "broddelwerk" en gaf aan dat hij morgen zou stoppen met re-integratie als dat zo duur was. "Het zou jammer zijn als staatssecretaris Aboutaleb het rapport vanwege de cijfers zou afdoen als stemmingmakerij en niet de aanbevelingen over re-integratie leest. Die zijn namelijk best verstandig," aldus Buurman. Zij onderzoekt hoe je via verschillende manieren van aansturing ervoor kunt zorgen dat casemanagers elke cliënt het juiste re-integratietraject geven. Buurman kan zich volledig vinden in de aanbeveling van NICIS om allereerst re-integratie toe te Sp!tsen op mensen die er baat bij hebben. "Het gaat bij re-integratie om wat nu eigenlijk voor wie werkt. In tegenstelling tot de aanleg van een Zuiderzeespoorlijn, waarbij je slechts kunt kiezen tussen wel en niet aanleggen, kun je bij reintegratie veel meer verschillende keuzes maken in de inzet van instrumenten en doelgroepen. Dat is in het verleden veel te weinig gebeurd." Ook pleit NICIS voor een meer 'evidence based' inzet van re-integratie, betere onderzoeksmethoden en zelfs de inzet van experimenten. Volgens Buurman is een 'evidence based' therapie in de gezondheidszorg heel gewoon. "Dus waarom niet bij re-integratie?" donderdag, 27 november 2008
Noreena Hertz gasthoogleraar RSM Erasmus University Dr. Noreena Hertz is benoemd tot gasthoogleraar aan de Rotterdam School of Management, Erasmus Unversity, op de leerstoel Business-Society Management, die gedeeltelijk wordt gefinancierd door KPMG. Volgens George Yip, decaan van de RSM, is Noreena Hertz een van de meest vooraanstaande experts op het gebied van economische globalisatie in de wereld. Ze studeerde aan de UCL in Californië, behaalde haar MBA aan de prestigieuze Wharton business school en promoveerde in Engeland aan de universiteit van Cambridge. Hertz kreeg wereldvermaardheid met haar publicaties The Silent Takeover in 2001 and I.O.U.: The Debt Threat and Why We Must Defuse It in 2004. Ze werd verkozen tot een van de 'Best of Young British' in de New Statesman, een van de 'Top 35 Women Under 35 in Management Today, One of the 100 most powerful people in London door de Evening Standard Power List en tot een van de meest Inspiring women in the world door Vogue. Ze behoort ook tot een van de World Economic Forum's 'Global Leaders of Tomorrow. Noreena Hertz blijft negen maanden als gasthoogleraar in Rotterdam. donderdag, 27 november 2008
Promotie Mw. N.A. den Nieuwenboer Titel proefschrift Seeing the Shadow of the Self
Promotors: Prof.dr. S.P. Kaptein
228
Master Thesis Amanda Wigboldus
Datum 12 december 2008 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Slecht gedrag is oorzaak van het systeem Het zijn vaak managers en medewerkers met een goed geweten en goede bedoelingen die binnen bedrijven wetten en regels overtreden. Maar omdat bedrijven en beleidsmakers denken dat slecht gedrag wordt veroorzaakt door slechte mensen en zij vervolgens hierop hun beleid inrichten, werken zij juist fraude, corruptie en andere vormen van laakbaar gedrag in de hand. De huidige kredietcrisis laat zich daarom niet oplossen met meer regels, meer toezicht en lagere bonussen. Dat stelt Niki den Nieuwenboer in haar proefschrift Seeing the Shadow of the Self. Studies on Workplace Deviance. Den Nieuwenboer promoveert op vrijdag 12 december 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In haar proefschrift bestudeert Den Nieuwenboer frauduleus en corrupt gedrag binnen bedrijven. Zij interviewde met accountants, consultants en advocaten, en observeerde vijftien maanden lang een telefonische verkoop afdeling. Uit de interviews en observaties blijkt dat overtredingen vaak worden veroorzaakt doordat mensen de populairste jongen of meisje uit de klas willen zijn. Meer geld speelt een ondergeschikte rol. Het gaat veel meer om status, eer, het beter willen doen dan collega‟s. Managers en medewerkers willen in hun groep als succesvol worden gezien. Wie verkoopt het meest? Wie produceert het meest? Wie is het meest efficiënt? Juist om dat succes te bereiken, overtreden mensen normen en regels. Bedrijven die mensen sturen op succes en status vragen er daarom om dat hun mensen over de schreef gaan. Bedrijven dienen daarom kritisch te kijken naar hoe zij hun managers en medewerkers behandelen. Wat bepaalt status in de organisatie, wanneer is iemand succesvol? En zet de manager zijn of haar mensen niet stiekem aan tot laakbaar gedrag, om zo nog hogere omzetten te kunnen boeken? En ligt het wel reëel binnen de mogelijkheden van de werknemers Om de opgelegde targets te halen, en zich toch nog aan de officieel heersende normen te houden? Het blijkt dat het veel moeilijker is om je niet fout te gedragen dan dat men doorgaans denkt. Het is bijna onmogelijk om nooit iets fouts te doen. Het onderzoek van Den Nieuwenboer is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 02 december 2008
Promotie P. Verwijmeren Titel proefschrift Empirical Essays on Debt Equity and Convertible Securities
Promotors: Prof.dr. A. de Jong Prof.dr. M.J.C.M. Verbeek
Datum 18 december 2008 16:00
229
Master Thesis Amanda Wigboldus
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Bedrijven verkiezen schuldfinanciering boven aandelenemissies De meeste bedrijven verkiezen vreemd vermogen boven aandelenemissies zolang de krediet-rating van het bedrijf niet in gevaar komt. De meeste financieringsbehoeften leiden daarom tot een toename van het vreemd vermogen. Slechts voor relatief grote financieringsbehoeften worden vaker aandelenemissies gebruikt. Dit concludeert Patrick Verwijmeren in zijn proefschrift Empirische studies over vreemd vermogen, eigen vermogen, en converteerbare vermogenstitels. Verwijmeren bestudeerde de financieringskeuzes van Amerikaanse beursgenoteerde bedrijven. Hij promoveert op donderdag 18 december 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Bedrijven hebben miljarden euro‟s nodig om hun investeringen te financieren. Kennis van de voordelen en nadelen van schuldfinancieringen, aandelenfinancieringen, en overige financieringen verlaagt de kosten van deze financieringen substantieel. Verwijmeren analyseerde de financieringskeuzes van Amerikaanse beursgenoteerde bedrijven aan de hand van hun financiële rapportages over de periode 1971-2005. De meeste bedrijven hebben een voorkeur voor vreemd vermogen zolang de krediet-rating van het bedrijf niet de investment-grade aanduiding dreigt te verliezen, wat inhoudt dat de krediet-rating als BB of lager wordt aangeduidt In het geval van een financieringsoverschot zal het aflossen van een schuld de voorkeur hebben boven een aandelenterugkoop. Verder gaat Verwijmeren in op converteerbare vermogenstitels: financieringsinstrumenten die bijvoorbeeld onder de huidige financiële omstandigheden een uitkomst kunnen zijn voor bedrijven om aan financiering te komen. Hij stelt dat belastingvoordelen, herfinancieringskosten, en agent-principaal problemen sterke invloeden hebben op de condities van converteerbare vermogenstitels. De promovendus beschrijft ook recente innovaties in de condities van converteerbare vermogenstitels en de gevolgen hiervan. Financieel managers passen de condities van converteerbare instrumenten aan om winstkengetallen zo positief mogelijk uit te laten vallen, aldus Verwijmeren. Bedrijven kopen bovendien vaak aandelen terug om de negatieve prijsdruk van de arbitragestrategieën van hedgefondsen (short selling) te mitigeren, wat aantoont dat bedrijven zich zorgen maken over de gevolgen van short selling. Het is daarom aannemelijk dat bedrijven het aan banden leggen van short selling (zoals in september dit jaar in veel landen tijdelijk is gebeurd) als positief ervaren. Het onderzoek van Patrick Verwijmeren is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van dinsdag, 09 december 2008
Oratie Prof.dr. D. Brounen Titel oratie The Boom and Gloom of Real Estate Markets
Leerstoel: Bijzonder hoogleraar Bedrijfskunde vanwege de vereniging Trustfonds EUR Rotterdam Datum 12 december 2008 16:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal
230
Master Thesis Amanda Wigboldus
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
RSM legt vinger op de zere vastgoedplek In tijden van financiële hectiek is het van het grootste belang dat men goed zicht krijgt op de dynamiek van de vastgoedmarkt. Dit stelt prof.dr. Dirk Brounen tijdens zijn inaugurele rede The Boom and Gloom of Real Estate Markets. Brounen is bijzonder hoogleraar Bedijrfskunde vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Samen met zijn team onderzoekt Brounen bijvoorbeeld de prijsrisico‟s op de woningmarkt, de koersvorming van vastgoedfondsen en de drijvende krachten achter de beruchte vastgoedcyclus. In de komende jaren staan diverse onderzoeksprojecten op stapel, waarin zowel de financieel economische, fiscale en maatschappelijke belangen van de vastgoedwereld worden onderzocht. Sinds dit jaar werkt de vastgoedonderzoeksgroep van RSM samen met PricewaterhouseCoopers. Naast deze financieel-economische thema‟s gaat de Rotterdamse groep ook aandacht schenken aan de zogenaamde 'schaduwkant' van de vastgoedmarkt. "Wij sluiten onze ogen niet voor de negatieve krantenkoppen die de vastgoedmarkt al jarenlang achtervolgen. Aan de hand van een maatschappelijke onderzoeksagenda gaan wij problemen en misstanden objectief bestuderen en gaan wij op zoek naar constructieve oplossingen," aldus Brounen. Regelmatig zal de vinger op de zere plek worden gelegd, om vervolgens op zoek te gaan naar verbeteringen die op korte termijn kunnen worden geïntroduceerd. Zo verscheen er dit jaar al een onderzoek naar de prijsvorming op Nederlandse executieveilingen. Hieruit blijkt dat woningen op Nederlandse veilingen met gemiddeld 37% korting worden verhandeld. Daarom pleit Brounen voor drie verbeterpunten; een betere informatievoorziening ten aanzien van het aanbod op executieveilingen, een betere organisatie en marketing van de veiling zelf zodat de zalen goed gevuld gaan worden, een vereenvoudiging en harmonisering van de aanvullende kosten die gemoeid zijn met het kopen van een woning op de veiling. Deze aanbevelingen hebben inmiddels al de betrokken ministers bereikt en zullen zo bijdragen aan een verbetering van het systeem. "Door deze samenwerking creëren wij gezamenlijk een platform waar wetenschap en praktijk elkaar helpen om de vastgoedsector te voorzien van verse kennis en kunde," aldus PwC. dinsdag, 09 december 2008
Studenten winnen Londense finale consultancy wedstrijd A.T. Kearney Global Prize Competition MBA studenten van de Rotterdam School of Management, Erasmus University hebben de finale gewonnen van de A.T. Kearney Global Prize competition, die afgelopen vrijdag 5 december 2008 werd gehouden in Londen. De Roemeense Daniel Simion, Indiase Gagandeep Sethi en Sri Hari Krishnan en Duitse Arno-Lothar Vormittag namen het op tegen een team van de Universiteit van Michigan in deze bekende internationale consultancy wedstrijd. Tijdens de wedstrijd vormden de MBA studenten een team van management consultants, dat een bedrijfscase kreeg voorgelegd, gebaseerd op ervaringen uit de praktijk van cliënten van A.T. Kearney. De studenten moesten zowel een strategisch plan ontwikkelen als een implementatieplan. Hierbij kregen ze de kans om samen te werken met A.T. Kearney consultants, die optraden in een simulatiespel en de studenten feed back gaven. Het winnende RSM team moest een groeistrategie bedenken voor een toeleveringsbedrijf in de industrie van windenergie. Zie verder: www.rsm.nl dinsdag, 09 december 2008
Relatieve prestatiemeting bij Nederlandse beursfondsen Lange termijn bonussen schieten tekort 231
Master Thesis Amanda Wigboldus
De Rotterdam School of Management, Erasmus University en Hewitt Associates hebben in december 2008 opnieuw gezamenlijk onderzoek verricht naar de beloningspraktijk in Nederland. In het meest recent onderzoek is de aandacht specifiek gevestigd op de karakteristieken van lange termijn beloning en de wijze waarop Nederlandse beursfondsen hun (relatieve) prestatie meten. Het onderzoek is gebaseerd op gedetailleerde beloningsgegevens over prestatiemeting in de periode 2005-2007. Een steeds groter deel van het inkomen van de CEO van AEX genoteerde bedrijven is variabel. Gemiddeld bestaat nog slechts een kwart van het beloningspakket uit het vaste basissalaris; 75% is variabel en daarom afhankelijk van geleverde prestaties. Prestatiemeting is daarom een van de belangrijkste onderdelen van de beloningsystematiek geworden. Eind vorige eeuw ontstond er veel ophef over hoge optiewinsten omdat beurskoersen wereldwijd stegen als gevolg van een gunstig macro-economisch klimaat. Bijna elke topbestuurder profiteerde van deze zogenaamde „windfall profits‟. Het is derhalve beter om te corrigeren voor invloeden waarom topbestuurders geen invloed hebben. Sinds het begin van de nieuwe eeuw kent daarom relatieve prestatiemeting een sterke opkomst. Anno 2007 hanteert tweederde van de AEX fondsen relatieve prestatiemeting voor de toekenning van opties en/of prestatieaandelen. Bij relatieve total shareholder return (RTSR) wordt het aandeelhoudersrendement van de onderneming, bestaande uit koerswinst en dividendrendement, afgezet tegen een vergelijkingsgroep van veelal directe concurrenten (de peer group). Afhankelijk van de uiteindelijke ranking ten opzichte van sectorgenoten wordt bepaald welk deel van de lange termijn bonus wordt uitgekeerd. Met name ten aanzien van het ontwerp (samenstelling en omvang van de peer group, relatie tussen beloning en prestatie) en transparantie (hoe worden prestaties gemeten en wat is de uiteindelijke prestatie ten opzicht van de peers), komt een aantal belangrijke gebreken aan het licht. Op basis van de resultaten van het onderzoek is voor deze groep beursfondsen die relatieve prestatiemeting toepassen een aantal aanbeveling geformuleerd. Deze aanbevelingen hebben betrekking op het ontwerp van deze incentive regelingen, zodat deze meer overeenkomen met de belangen van aandeelhouders, en de transparantie. Het volledige bericht met aanbevelingen, kunt u vinden op: www.rsm.nl Hewitt Associates is een internationaal adviesbureau op het gebied van HRM Consulting en Outsourcing. Met zo'n 23.000 medewerkers in bijna veertig landen zijn we in deze branche één van de grootste en meest toonaangevende adviesbureaus ter wereld. www.hewitt.nl De Rotterdam School of Management, Erasmus University is een internationaal zeer hoog aangeschreven business school die bekend staat om zijn baanbrekend onderzoek naar duurzaam ondernemen en de ontwikkeling van internationale zakelijk leiders. Het biedt een brede waaier aan Bachelor-Master, doctoraal, MBA en Executive Education programma‟s. RSM staat in de top 10 van Europese business schools. dinsdag, 09 december 2008
onderzoeksgroep aan de Erasmus Universiteit Rotterdam Per 1 december 2008 is prof.dr. David De Cremer aangesteld als hoogleraar en hoofd van een nieuwe onderzoeksgroep op het gebied van gedrag en bedrijfsethiek (Behavioural Business Ethics) aan de Rotterdam School of Management, Erasmus University. De groep, die bestaat uit David De Cremer, 2 postdocs en 4 promovendi, onderzoekt gedragscomponenten, die bepalen of organisaties, managers en besluitvormers zich wel of niet ethisch gedragen. Onderzoeksthema‟s zijn onder andere (1) ethisch leiderschap, sancties en macht, (2) rechtvaardigheid, vertrouwen en verzoening, (3) moraliteit en de hersenen, en (4) sociale en ethische besluitvorming. De onderzoekers gaan in op vragen als: „Waarom hechten mensen aan rechtvaardigheid, maar handelen ze daar niet altijd naar?‟, „Waarom zijn mensen zich niet altijd bewust van morele dilemma‟s?‟, en „Wat is ethisch verantwoord leiderschap, en hoe komt het dat onethisch gedrag zich snel kan verspreiden en mensen er toe aanzet hun eigen onethische gedrag te rechtvaardigen?‟. David De Cremer (1972) heeft een bijzondere belangstelling voor rechtvaardigheid, ethiek, sociale besluitvormingsprocessen en interpersoonlijke verhoudingen. Hij probeert economische en psychologische motieven in sociale interacties te ontrafelen. Hierbij combineert hij wetenschappelijke inzichten ontleend aan de sociale psychologie, gedragseconomie, sociale neurocognitie en bedrijfskunde.
232
Master Thesis Amanda Wigboldus
dinsdag, 09 december 2008
Prof.dr. M.J.W. van Twist hoogleraar Bestuurskunde Prof.dr. M.J.W. van Twist is benoemd tot hoogleraar Bestuurskunde, in het bijzonder bestuurs- en beleidsadvisering in publiek-private context, in de Faculteit der Sociale Wetenschappen. Van Twist (1966) is tot op heden directeur Buisiness Development bij Berenschot. Hij is verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen als bijzonder hoogleraar publiek-private samenwerking en is decaan en bestuurder van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur. dinsdag, 09 december 2008
ESB Top 40: Erasmus Universiteit prolongeert 1e posities in de publicatietop In de jaarlijkse ESB Economentop heeft de Erasmus Universiteit Rotterdam wederom de eerste plaats te pakken in zowel de Top 40 van meest publicerende economen als in de rangschikking van meest publicerende deelnemende universiteiten. De Rotterdamse hoogleraar Philip Hans Franses is met afstand de nummer 1 op de lijst. Jaarlijks publiceert de ESB de economentop 40, welke een weergave is van de internationale publicaties van economen verbonden aan een Nederlandse universiteit. Bij de totstandkoming van de Top 40 van 2008, is gekeken naar de verschenen publicaties in de periode 2002-2006. De Top 40 is tevens een nuttig instrument bij de verdeling van schaarse onderzoeksgelden voor faculteiten. Ook geeft de instellingentop een indicatie van de resultaten van de onderzoeksbeleidsinspanningen. Met 60 publicaties in de onderzochte periode steekt prof.dr. Philip Hans Franses met kop en schouders boven zijn collegae uit. Opvallend is de verdubbeling van het aantal wetenschappers van de Erasmus Universiteit in de Top 20. Voor de volledige lijst verwijzen wij u naar de website van de ESB (Economisch Statistische Berichten). vrijdag, 12 december 2008
NWO Rubicon-subsidie voor onderzoeker Rotterdam School of Management, Erasmus University Ir. N.A.H. Agatz van Rotterdam School of Management, Erasmus University heeft de Rubicon-subsidie toegekend gekregen van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) voor zijn onderzoeksproject Kan ik met iemand meerijden? Pas gepromoveerde Nederlandse onderzoekers kunnen met de subsidie onderzoekservaring opdoen in het buitenland. Buitenlandse onderzoekers mogen onderzoek in Nederland verrichten. Voor zijn onderzoek Kan ik misschien met iemand meerijden? gaat Agatz een jaar lang naar de Georgia Tech, School of Industrial and Systems Engineering. Het delen van autoritten ('ride-sharing') is een veelbelovende manier om het milieu en het wegennet te ontlasten. De onderzoekers ontwikkelen methoden die het mogelijk moeten maken dat mensen in de toekomst via hun mobiele telefoon gemakkelijk een 'ride-share' kunnen vinden. Agatz krijgt een onkostenvergoeding van maximaal € 80.000. De kandidaten ontvangen de beurs om meerdere redenen. Een belangrijke reden is bewezen talent voor het doen van innoverend en grensverleggend onderzoek. Zowel de kwaliteit van de onderzoeker, als die van het gastinstituut tellen mee in de beoordeling. Voor meer informatie zie ook www.nwo.nl/nwohome.nsf/pages/nwoa_7mddvf dinsdag, 16 december 2008
233
Master Thesis Amanda Wigboldus
EUR fellows voor jonge onderzoekers
Vijf veelbelovende, jonge onderzoekers aan de Erasmus Universiteit Rotterdam krijgen een EURFellowship van 200.000 euro: dr. mw. dr. Marion Smits en dr. Menno van Zelm van het Erasmus MC, dr. Peter Achterberg van de Faculteit der Sociale Wetenschappen, dr. Mehmet Berk Ataman van Rotterdam School of Management, Erasmus University en mw.dr. Marijke Huisman van de Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen. Met dit bedrag kunnen zij de komende vier jaar onderzoek verrichten. Jaarlijks biedt de Erasmus Universiteit Rotterdam een viertal jonge, zeer getalenteerde wetenschappelijke onderzoekers de mogelijkheid via een EUR-Fellowship vier jaar lang onderzoek te verrichten. De Erasmus Universiteit wil met deze regeling een carrière in de wetenschap stimuleren en talentvolle onderzoekers behouden voor de universiteit. De kwaliteit van de voorgedragen kandidaten was dit jaar hoog. In de ranking lagen de nummer vier en nummer vijf zo dicht bij elkaar dat het College van Bestuur heeft gezocht naar extra financiering voor een vijfde EURFellow. Titel onderzoeksvoorstel van dr. Peter Achterberg (FSW): The new Politics of Deviance; A Study of Cultural Polarization Titel Onderzoeksvoorstel van dr. Mehmet Berk Ataman (RSM): Uncovering Dynamics of Product Introductions and Deletions Titel Onderzoeksvoorstel van mw.dr. Marijke Huisman (FHKW): The Quest for humanity. Autobiography and social reform movements, 1750-present. Titel Onderzoeksvoorstel van mw.dr. Marion Smits (Erasmus MC) : Advanced Magnetic Resonance Neuroimaging in Presenile Dementia. Titel Onderzoeksvoorstel van dr. Menno C. van Zelm (Erasmus MC): CD19 complex: Setting the Treshold for Optimal Humoral Immunity vrijdag, 19 december 2008
Promotie G.W. Gijsbers Titel proefschrift Agricultural Innovation in Asia
Promotors: Prof.dr. R.J.M. Tulder
Datum 15 januari 2009 16:00
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Netwerken onmisbaar voor landbouwinnovatie in Azië 234
Master Thesis Amanda Wigboldus
Publieke instellingen blijven van groot belang voor ontwikkeling Om het hoofd te kunnen bieden aan de globalisering van voedselketens, armoede, milieuproblemen en klimaatverandering, moet de Aziatische landbouw meer gaan produceren met minder hulpbronnen. Dat kan alleen als er slimmer geproduceerd wordt: de landbouw moet innovatiever en kennisintensiever. Drijvende krachten achter de vernieuwing zijn biotechnologiebedrijven en supermarktketens. Dit stelt Govert Gijsbers in zijn proefschrift Landbouwinnovatie in Azië. Hij verdedigt zijn proefschrift donderdag 15 januari 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Gijsbers onderzocht welke processen en actoren een voorname rol spelen in landbouwinnovatie in Azië. Sinds het midden van de vorige eeuw heeft de Aziatische landbouw vier belangrijke revoluties meegemaakt. Vanaf de jaren zestig heeft de groene revolutie, met nieuwe gewassen, toepassing van kunstmest en irrigatie sterk bijgedragen aan de verhoging van de productiviteit. Vaak ging de productieverhoging ten koste van milieu en natuurlijke hulpbronnen. In reactie op de groene revolutie nam vanaf de jaren tachtig de duurzaamheidsrevolutie geleidelijk in belang toe, met aandacht voor het beheer van natuurlijke hulpbronnen. Beide revoluties werden sterk gedreven door nationale en internationale publieke onderzoeksinstellingen en door maatschappelijke organisaties. Vanaf de jaren negentig kwamen de eerste toepassingen van de biotechnologie revolutie op de markt in de vorm van genetisch gemodificeerde zaden, maar ook door nieuwe onderzoekstechnieken. Het aantal hectares met genetisch gemodificeerde gewassen nam sterk toe, vooralsnog vooral in Noord en Zuid Amerika, maar ook een aantal Aziatische landen heeft de deur voor de biotechnologie opengezet. Tenslotte zijn sinds het einde van de jaren negentig internationale supermarktketens sterk in opkomst in Azië. De supermarktrevolutie is van groot belang voor landbouwinnovatie: supermarkten gebruiken hun kennis en macht om vernieuwingen door te voeren in zowel de productie als de vermarkting van landbouwproducten. Gijsbers onderzoekt in zijn proefschrift de aard van de innovatieprocessen in de verschillende revoluties en de rol van publieke en private organisaties. Hij kijkt daarbij in het bijzonder naar ontwikkelingen in Indonesië, Pakistan, Sri Lanka en Vietnam. Hij concludeert dat de vier revoluties sterk verschillen in de aard van vernieuwingen en het belang van private en publieke organisaties. De twee „nieuwe‟ revoluties hebben gemeen dat ze een gedomineerd worden door het bedrijfsleven: biotech-bedrijven en supermarktketens. Publieke onderzoeks- en ontwikkelingsorganisaties zijn de dominante rol die ze eerder speelden in de groene revolutie kwijtgeraakt. Toch zijn publieke instellingen van groot belang vooral waar het gaat om het realiseren van ontwikkelingsdoelstellingen en met name de participatie van kleine boeren in landbouwinnovatie. Publieke onderzoeksorganisaties zouden innovatienetwerken moeten vormen waarin de belangrijkste actoren effectief samenwerken om innovatie te bevorderen. Door hun traditionele hiërarchische structuur en naar binnen gerichte cultuur zijn ze daartoe echter niet goed in staat. Er is een belangrijke rol weggelegd voor beleid: in Vietnam bijvoorbeeld stimuleert de overheid actief de deelname van kleine producenten in voedselketens die leveren aan grote supermarkten. Het onderzoek van Govert Gijsbers is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Faculteit der Economische Wetenschappen. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 06 januari 2009
Oratie Prof.dr. I. Dittmann Titel oratie The Structure and Level of Executive Pay
Leerstoel: Hoogleraar Corporate Governance and Managerial Accounting Datum 16 januari 2009 16:00
Locatie: Woudestein, senaatszaal
235
Master Thesis Amanda Wigboldus
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Beloningen van bestuurders zijn verklaarbaar en efficiënt In het actuele politieke debat wordt vaak beargumenteerd dat er iets mis is met bestuurdersbeloningen. Toch zijn bestuurdersbeloningen in grote lijnen verklaarbaar en efficiënt, zo stelt prof.dr. Ingolf Dittmann, hoogleraar Corporate governance and managerial accounting van de Erasmus School of Economics. Op vrijdag 16 januari 2009 houdt hij zijn oratie The Structure and Level of Executive Pay aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Prof.dr. Dittmann besteedt in zijn rede aandacht aan wetenschappelijke verklaringen voor de hoogte en de samenstelling van beloningen topbestuurders. Vertrekpunt hierbij zijn de doelen die de aandeelhouders met de beloning willen bereiken. Dittmann toont aan hoe het mogelijk is met verschillende beloningsbestanddelen (zoals aandelen, opties, of vertrek vergoedingen) meerdere doelen tegelijk te bereiken. 'De overheid moet de hoogte van bepaalde bestanddelen van bestuurdersbeloningen niet beperken. Maar ze moet wel ervoor zorgen dat bestuurdersbeloningen openbaar worden gemaakt, zodat aandeelhouders kunnen ingrijpen als dat nodig is', aldus Dittmann. dinsdag, 06 januari 2009
Het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy in oprichting De Erasmus School of Economics (ESE) en de Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM) werken aan de oprichting van het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy. Beide faculteiten gaan hiertoe aanzienlijke bedragen vrijmaken, aangevuld met een externe subsidie. Het Erasmus Centre wordt ondersteund door leden van de wetenschappelijke staf van zowel ESE als RSM. Daarnaast worden projecten van PhD studenten gefinancierd. Alle activiteiten staan in het teken van hoofdthema: “Doing Good Done Better”. Het centrum gaat zich onder andere richten op hoogwaardig, fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en op het verzorgen van trainingen voor executives die stichtingen leiden. Daarbij wordt samengewerkt met andere grote nationale en internationale initiatieven gericht op het vergroten van filantropische inspanningen binnen een open netwerk. De kernrichting van het centrum is Impactmeting en Transparantie en het werven van Strategische Subsidies. Dankzij externe fondsen is het mogelijk tenminste een full-time hoogleraar en een directeur aan te stellen. Het centrum gaat van start binnen de reguliere bachelor-programma‟s met een bijvak „Strategic Philanthropy‟. Meer gegevens over de activiteiten in 2009 komen beschikbaar op een website die binnenkort gelanceerd wordt. Het Centre werkt samen met een particuliere stichting. dinsdag, 06 januari 2009
Nieuwe bijzonder hoogleraar bij Erasmus School of Economics Prof.dr. Bauke Visser bijzonder hoogleraar Economie van besluitvormingsprocessen. Prof.dr. Bauke Visser is benoemd tot bijzonder hoogleraar Economie van besluitvormingsprocessen aan de Erasmus School of Economics vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Visser studeerde econometrie aan de Rijks Universiteit Groningen en promoveerde in de economie aan het European University Institute in Florence. Na een periode bij Shell kwam hij in 2000 in dienst bij de Erasmus Universiteit Rotterdam. dinsdag, 13 januari 2009
236
Master Thesis Amanda Wigboldus
Promotie mw. M. van Diepen Titel proefschrift Dynamics and Competition in Charitable Giving
Promotors: Prof.dr. Ph.H.B.F. Franses
Co-promotors: Dr. B. Donkers Datum 22 januari 2009 13:30
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Direct mailings van goede doelen zijn positief voor donaties We ontvangen dagelijks mailings van goede doelen waarin om een donatie wordt gevraagd. Ondanks de irritatie die dit opwekt, blijkt er nog genoeg ruimte te zijn om mensen via mailings aan te zetten tot het geven van donatie. Dit is een verrassend resultaat van het promotieonderzoek van Merel van Diepen. Zij verdedigt haar proefschrift Dynamics and Competition in Charitable Giving op donderdag 22 januari 2009 aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Voor goede doelen is het relevant om de precieze effecten van direct mailings te achterhalen. Ze zijn immers voor een groot deel van hun inkomsten afhankelijk van de individuele donaties die hieruit voort kunnen vloeien. Het lijkt erop alsof vele mensen deze verzoeken als 'junkmail' beschouwen die slechts ergernis veroorzaken. Reden voor Van Diepen om te onderzoeken hoe de toekomst van de mailingstrategie er voor goede doelen uit ziet. Huidige modellen binnen het wetenschappelijke onderzoek naar deze effecten zijn tot nu toe voornamelijk gebaseerd op een eenmalige beslissing van mensen; slechts gericht op een enkele donatie aan een enkel goed doel. De invloed van andere donatieverzoeken werd vaak niet in deze onderzoeken meegenomen, maar Van Diepen betwist deze ogenschijnlijke onafhankelijkheid. Zij presenteert twee modellen die zich aan de ene kant richten op de invloed van de concurrentie van mailings van andere goede doelen, en aan de andere kant op de invloed van mailings over de tijd. Verder voerde Van Diepen een veldexperiment uit, aan de hand waarvan ook het motivatieproces van donateurs wordt geanalyseerd. Hierbij plaatst ze de studie naar effectiviteit van direct mailings in een brede en veelzijdige context. Het onderzoek toont aan dat donatiegedrag wordt beïnvloed door mailings in het verleden van hetzelfde goede doel en door mailings van concurrerende goede doelen. Daarnaast constateert Van Diepen dat de vele mailings inderdaad irritatie oproepen, maar dat dit opvallend genoeg het donatiegedrag niet beïnvloedt. Dit wordt verklaard door het feit dat de wil om te doneren aan degenen die het nodig hebben, de weerzin tegen de intermediaire goede doelen overschaduwt. Er is in Nederland dus ruimte om meer mailings te sturen en meer fondsen te werven, aldus Van Diepen. Het onderzoek van Merel van Diepen is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Erasmus School of Economics. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 13 januari 2009
237
Master Thesis Amanda Wigboldus
Promotie S.T. Trautmann Titel proefschrift Uncertainty in Individual and Social Decisions
Promotors: Prof.dr. P.P. Wakker Prof.dr. H. Bleichrodt
Datum 23 januari 2009 13:30
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Psychologie op de markt heeft heel eigen dynamiek In economische beslissingen spelen psychologische factoren een belangrijke rol. Maar hoe meet je die? In zijn proefschrift Uncertainty in Individual and Social Decisions. Theory and Experiments bestudeert Stefan Trautmann verschillende economische modellen die psychologische factoren mee laten tellen. Die modellen blijken niet altijd een goede basis voor optimaal beleid. Juist psychologische effecten die je niet kunt vastleggen in een model, kunnen grote gevolgen hebben. Trautmann promoveert op vrijdag 23 januari 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Trautmann werkte met experimenten om nieuwe psychologische factoren aan te wijzen, die van invloed zijn op beslissingen, die gepaard gaan met onzekerheid. Hij formaliseerde deze factoren in theoretische modellen, die gebruikt worden voor economische analyses. Zo toonde hij aan dat extrapolatie van gedrag in markten op basis van gedrag in individuele situaties niet altijd leidt tot nauwkeurige voorspellingen. Als de marktregels maar een klein beetje veranderen, kan de invloed van psychologische factoren op marktuitkomsten al heel duidelijk anders zijn. Vaak zijn zowel rationele als psychologische theorieën in staat om een bepaald gedrag in individuele beslissingssituaties te verklaren. Maar in marktsituaties hangen de uitkomsten niet alleen af van individueel gedrag, maar ook van de effecten van het marktmechanisme. Interactie tussen deelnemers in markten kan de invloed van psychologische factoren verminderen en leiden tot nieuwe afwijkingen in het model. Hierdoor is het vaak moeilijk om de individuele en de marktcomponenten via de uitkomsten te identificeren. dinsdag, 13 januari 2009
Promotie A.R. van der Eijk Titel proefschrift Behind Networks: Knowledge Transfer, Favor Exchange and Performance
Promotors: Prof.dr. S. van de Velde (RSM) Prof.dr. W. Dolfsma (Rijksuniversiteit Groningen)
Datum 30 januari 2009 16:00
Locatie: Woudestein, senaatszaal
238
Master Thesis Amanda Wigboldus
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Kennisdeling kan worden vergeleken met het uitwisselen van giften Het succes van bedrijven hangt samen met hun vermogen te vernieuwen. Wil een onderneming het aanwezige potentieel van het wetenschappelijk en menselijk kapitaal volledig benutten, dan moet zij proactief de aanwezige netwerken in kaart brengen, deze managen en stimuleren. Maar hoe komt kennisdeling eigenlijk tot stand? Van der Eijk stelt in zijn proefschrift Behind Networks: Knowledge Transfer, Favor Exchange and Performance dat kennisdeling veel overeenkomsten heeft met de uitwisseling van giften. Op deze manier is verklaarbaar waarom mensen kennis uitwisselen terwijl ze daar niet toe verplicht zijn. Hij promoveert op vrijdag 30 januari 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Organisaties staan voor de uitdaging om de aanwezige kennisbasis uit te breiden en te verdiepen door nieuwe kennis te ontwikkelen waarmee de effectievere en efficiëntere productie van nieuwe of verbeterde producten mogelijk wordt. Het belang van kennis voor organisaties betekent dat een organisatiestrategie voor kennisontwikkeling, maar ook voor kennisdeling essentieel is. Ontwikkeling van een kennismanagementstrategie begint met het besef dat kennisontwikkeling een sociaal coöperatief proces is: dat wil zeggen dat kennisontwikkeling in essentie het gevolg van menselijke interactie is. Van der Eijk deed onderzoek bij twee Research & Developmentafdelingen bij Nederlandse multinationals om de organisatie en het effect van de uitwisseling van kennis te analyseren. In het bijzonder testte hij de stelling dat creatieve en productieve onderzoekers zeer geneigd zijn om zich goed binnen een sociaal netwerk te profileren en actief zijn in het uitwisselen van kennis. René van de Eijk concludeert dat kennisdeling plaats vindt in de interactie tussen individuen, als zodanig wordt dit proces ook in gang gezet en in stand gehouden door individuele doelstellingen en drijfveren. Hij concludeert dat kennisdeling kan worden gezien als een proces van geven en nemen en het daarom vanuit het perspectief van het uitwisselen van giften kan worden gezien. Het onderzoek van Van der Eijk is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management, Erasmus University en de Erasmus School of Economics. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 20 januari 2009
Promotie Richard van Kleef Titel proefschrift Voluntary Deductibles and Risk Equalization: A complex interaction
Promotors: Prof.dr. W.P.M.M. van de Ven
Co-promotors: Dr. R.C.J.A. van Vliet Datum 06 februari 2009 13:30
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Eigen risico's in de basisverzekering: dat kan beter! 239
Master Thesis Amanda Wigboldus
In de basisverzekering voor ziektekosten bestaat een verplicht eigen risico van 155 euro. In aanvulling op dit verplichte eigen risico kunnen mensen kiezen voor een vrijwillig eigen risico in ruil voor een premiekorting. In zijn proefschrift Voluntary Deductibles and Risk Equalization: A complex interaction, concludeert Richard van Kleef dat de premiekortingen omhoog kunnen zodat meer mensen voor een vrijwillig eigen risico kiezen. Bovendien zou het eigen risico voor ouderen en chronisch zieken niet moeten gelden voor de kosten vanaf nul euro maar voor de kosten vanaf een hoger bedrag. Van Kleef promoveert vrijdag 6 februari 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Richard van Kleef deed onderzoek naar de premiekorting voor eigen risico's in de Nederlandse, Duitse en Zwitserse verzekeringsmarkten bij het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg. Hij verklaart waardoor de lage premiekortingen in de basisverzekering worden veroorzaakt en hoe het doelmatigheidseffect van eigen risico's kan worden vergroot. Verhoudingsgewijs zijn de premiekortingen nu een stuk lager dan in de vroegere particuliere ziektekostenverzekering. Hierdoor kiest nog maar vijf procent van alle volwassenen een vrijwillig eigen risico. Van Kleef stelt dat het wel degelijk mogelijk is om meer mensen voor een vrijwillig eigen risico te laten kiezen. In de eerste plaats kunnen verzekeraars de premiekorting met bijna de helft verhogen zonder hierop verlies te lijden. Daarnaast zou de overheid verzekeraars kunnen toestaan de korting te differentiëren naar bijvoorbeeld leeftijd. Ouderen krijgen dan een hogere korting dan jongeren omdat ouderen bij hetzelfde eigen risico meer kosten uit eigen portemonnee betalen. Een leeftijdsafhankelijke korting is eerlijker en maakt het vrijwillig eigen risico voor ouderen aantrekkelijker. Eigen risico's vergroten het kostenbewustzijn van mensen, wat leidt tot lagere kosten in de gezondheidszorg. Dit effect kan worden versterkt door het eigen risico voor ouderen en chronisch zieken te laten starten bij een hoger bedrag. Iemand met diabetes die jaarlijks tenminste 1.000 euro aan behandelkosten heeft, weet nu zeker dat hij zijn eigen risico zal overschrijden. De kosten spelen daardoor nauwelijks een rol bij de keuze van een behandeling. Als de verzekeraar de kosten tot 1.000 euro vergoedt en dan pas het eigen risico laat ingaan, heeft deze persoon wél een goede reden om op de kosten te letten. Een leeftijdsafhankelijk startpunt, bijvoorbeeld 0 euro voor 18-49 jaar, 750 euro voor 50-69 jaar en 1.500 euro voor de 70-plussers, is volgens Van Kleef een effectieve eerste stap. maandag, 26 januari 2009
Promotie R. Segers Titel proefschrift Advances in Monitoring the Economy
Promotors: Prof.dr. Ph.H.B.F. Franses
Datum 29 januari 2009 13:30
Locatie: Woudestein, Forumzaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Start van een recessie eerder te voorspellen dan het einde Omslagpunten in de conjunctuur kunnen vroegtijdig voorspeld worden door de huidige ontwikkelingen in macroeconomische indicatoren, zoals het consumentenvertrouwen, nauwlettend te volgen. In zijn proefschrift Advances in Monitoring the Economy ontwikkelt Rene Segers nieuwe methoden om vast te stellen welke indicatoren hiervoor het meest geschikt zijn. Ook ontwikkelde hij een nieuwe dataverzamelingsmethode waarmee indicatoren die gebaseerd zijn op de meningen van consumenten en
240
Master Thesis Amanda Wigboldus
experts beter gemeten kunnen worden. Hij promoveert op donderdag 29 januari 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Een indicator is bruikbaar als een 'klokkenluider' voor toekomstige recessies als de omslagpunten in de indicator voldoende ver voorlopen op de omslagpunten in de conjunctuur. Voor de indicator 'Geldhoeveelheid M2' is deze zogenaamde voorlooptijd bijvoorbeeld ongeveer een half jaar. Dit betekent dat als de geldhoeveelheid vandaag omslaat van groei naar krimp of andersom, dat de economie hoogstwaarschijnlijk over een half jaar dezelfde weg in zal slaan. Veel experts betwijfelen echter of deze methode betrouwbaar is, omdat in de praktijk blijkt dat de voorlooptijd van veel indicatoren niet constant is. Segers concludeert dat sommige indicatoren wel betrouwbaar zijn, maar dat de voorlooptijd van deze indicatoren sterk afhankelijk is van de fase van de conjunctuurcyclus. Ten tijde van economische pieken is de voorlooptijd vaak langer dan ten tijde van dalen. Zo blijkt de voorlooptijd van de 'Geldhoeveelheid M2' op de Amerikaanse conjunctuur tien maanden te zijn ten tijde van pieken maar slechts vier maanden ten tijde van dalen. Dit betekent dat het begin van een recessie eerder gesignaleerd kan worden dan het einde. Een indicator die als voldoende betrouwbaar uit de strijd komt is het consumentenvertrouwen. Segers meent dat deze indicator wel op een andere manier gemeten zou moeten worden, omdat de veranderingen in het huidige consumentenvertrouwen vaak verkeerd geïnterpreteerd worden. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) meet het consumentenvertrouwen in Nederland door maandelijks duizend consumenten te interviewen over hun visie op de economie. Deze groep consumenten is weliswaar een afspiegeling van de Nederlandse bevolking, maar het betreft iedere maand een andere groep. Wanneer het consumentenvertrouwen in een bepaalde maand omlaag gaat, kan het natuurlijk zo zijn dat veel consumenten inderdaad in die maand pessimistischer zijn geworden over de economie. Maar het is ook waarschijnlijk dat het CBS ongelukkigerwijs meer mensen geïnterviewd heeft die al langer pessimistisch zijn. Helaas trekken consumenten, experts en beleidsmakers bijna altijd de eerste conclusie. Dit zaait onnodig onrust, wat invloed heeft op het toekomstige consumentenvertrouwen en mogelijk op de economie. Segers concludeert in zijn proefschrift dat door een nieuwe meetmethode te gebruiken waarbij dezelfde consumenten herhaaldelijk geïnterviewd worden, kan worden vastgesteld welke conclusie juist is, en daarmee of de onrust terecht is. Het onderzoek van Segers werd verricht in het Tinbergen Institute, het economisch onderzoeksinstituut van de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam. Meer dan 130 research fellows en ongeveer 200 promovendi en M.Phil studenten participeren in het onderzoek en onderwijsprogramma van het instituut. dinsdag, 27 januari 2009
'Journeys with Erasmus' in Brussel Conferentie en debat met dr. Noreena Hertz Dr. Noreena Hertz, gasthoogleraar Business-Society Management spreekt op 3 februari 2009 tijdens de conferentie en het debat 'Het einde van het kapitalisme?' in Brussel. De conferentie is de tweede Journeys with Erasmus, die de Rotterdam School of Management, Erasmus University in het buitenland organiseert voor haar alumni en relaties. Hertz spreekt kritisch over de toekomst van het wereldwijde kapitalisme, vrijhandel, protectionisme en regulering. Voorzitter tijdens de conferentie is Alexander Italianer, gedeputeerde secretaris-generaal van de Europese Commissie. 'Journeys with Erasmus' is een initiatief van de Rotterdam School of Management en bestaat uit een serie conferenties en debatten over maatschappelijke relevante onderwerpen. Het is een platform dat ruimte biedt voor academische discussie, en waar de onderzoeken van RSM met het bedrijfsleven samenkomen. Prof.dr. Noreena Hertz is expert op het gebied van economische globalisering en gasthoogleraar bij RSM. 'De eerste echte crisis, een collectieve 'lose-lose' situatie, de economie is geschaad, het publiek is boos and politici zoeken een nieuwe weg vooruit. Het is aan ons als academici van leidende instituten om deze nieuwe weg vorm te geven. Dat betekent dat we alles moeten doen om een goede en duurzame wereld te verzekeren,' aldus Hertz. Tijdens de bijeenkomst brengt Jan Willem Oosterwijk, voorzitter van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam, een toost uit op de officiële opening van een nieuwe werkplek van de EUR in Brussel, eerder die dag. dinsdag, 27 januari 2009
241
Master Thesis Amanda Wigboldus
Promotie F.P.H. Jaspers Titel proefschrift Organizing Systemic Innovation
Promotors: Prof.dr.ir. J.C.M. van den Ende
Datum 12 februari 2009 13:30
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Systeeminnovatie uitdaging voor bedrijven Economische crisis of niet: bedrijven moeten blijven investeren in innovaties om ook op de lange termijn het hoofd boven water te kunnen blijven houden. Nieuwe producten, zoals de huidige geavanceerde mobiele telefoons, bestaan vaak uit onderdelen van verschillende bedrijven. Hoe zulke complexe innovatieprojecten een succes kunnen worden, onderzoekt Ferdinand Jaspers in zijn proefschrift Organizing Systemic Innovation. Jaspers promoveert op 12 februari 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Jaspers onderzocht twee verschillende elementen van het organiseren van innovatieprojecten. Ten eerste kijkt hij hoe bedrijven betrokken zijn bij innovatieprojecten; of zij alleen investeren in een project of samen met andere bedrijven en of zij het project zelf uitvoeren of uitbesteden aan leveranciers. Als bedrijven gaan samenwerken, moeten zij er wel voor zorgen dat ze goed communiceren en coördineren. Dit is nog vaak een probleem volgens Jaspers; hij verwacht dat hij met zijn nieuwe modellen een beter inzicht kan geven aan managers. Ook heeft Jaspers onderzocht hoe innovatieprojecten worden georganiseerd. Het blijkt dat het voor het succes van een project belangrijk is dat fouten snel, goedkoop en effectief worden opgelost. Jaspers maakt hierin een verschil tussen problemen met een individueel (autonoom) onderdeel van een product en (systemische) problemen met meerdere productonderdelen. Dit verschil is belangrijk, gezien ze een heel andere manier van oplossen vereisen. Het proefschrift van Jaspers is een bijdrage aan de configuratietheorie die ten grondslag ligt aan het veelomvattende proces om de verschillende onderdelen van een product te integreren. Deze projecten worden uitgevoerd door system integrators. Jaspers presenteert in zijn werk een aantal verrassende uitkomsten en aanbevelingen voor deze bedrijven. Het onderzoek van Jaspers is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Erasmus School of Economics. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 03 februari 2009
Wouter Bos geeft gastcollege over de kredietcrisis De opleiding Bestuurskunde heeft de Minister van financiën, Wouter Bos, bereid gevonden een gastcollege te geven over de financiële crisis. Hij zal op 16 februari 2009 een korte inleiding geven op de Erasmus Universiteit. Na zijn college krijgen de studenten de gelegenheid tot het stellen van vragen.
242
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het is niet de eerste maal dat een Minister van financiën een verhaal komt houden als gastdocent bij het bachelorvak Inleiding Economie. Regelmatig heeft de vorige minister van Financiën, Gerrit Zalm, bestuurskunde studenten een kijkje in de keuken gegeven. Datum : 16 februari 2009 Locatie : Forumzaal, M-gebouw Tijd: 13.00-15.00, zaal open 12.30 uur Gratis toegang, vol is vol. woensdag, 04 februari 2009
Erasmus Recruitment Days 2009 Datum Van: 05 februari 2009 09:00 Tot: 18 februari 2009 19:00
Locatie: Campus Woudestein Toelichting Studenten van Erasmus School of Economics en Rotterdam School of Management, Erasmus University komen in contact met bedrijfsleven
Burgemeester Aboutaleb opent Erasmus Recruitment Days Burgemeester Ahmed Aboutaleb geeft donderdag 5 februari 2009 op de Erasmus Universiteit Rotterdam het startsein voor de de Erasmus Recruitment Days 2009. Het is de eerste keer sinds zijn aantreden dat hij spreekt op campus. De Erasmus Recruitment Days worden van 5 tot 18 februari 2009 georganiseerd door de studieverenigingen van de Erasmus School of Economics (EFR) en de Rotterdam School of Management Erasmus University (STAR). De studenten van de economie- en business opleidingen komen tijdens deze dagen intensief in contact met het bedrijfsleven, dit jaar vertegenwoordigd met 124 binnen- en buitenlandse vestigingen. De deelnemende bedrijven bieden verschillende activiteiten aan, zoals presentaties, workshops, interviews, branche diners, bedrijfsdiners, informeel recruitment en branche borrels. Daarnaast is er ook een havendag waarop 80 studenten de haven ingaan. Het evenement biedt voor studenten en bedrijven een ideale gelegenheid om met elkaar in contact te komen voor een baan, stage en voor oriëntatie op de arbeidsmarkt. De kredietcrisis heeft geen invloed gehad op het aantal bedrijven dat de studieverenigingen hebben binnengehaald. Wel nemen veel bedrijven deel met minder activiteiten dan voorheen en hebben een aantal bedrijven interviews gecanceld, aangezien ze minder werknemers nodig hebben. woensdag, 04 februari 2009
Gastcollege Wouter Bos bij Bestuurskunde over de kredietcrisis Op maandag 16 februari 2009 geeft minister van Financiën Wouter Bos bij de opleiding Bestuurskunde een gastcollege over de financiële crisis. Na het college kunnen studenten vragen stellen. Het is niet de eerste maal dat een minister van Financiën een verhaal komt houden als gastdocent bij het bachelorvak Inleiding Economie. Regelmatig heeft de vorige minister van Financiën, Gerrit Zalm, bestuurskunde studenten een kijkje in de keuken gegeven.
243
Master Thesis Amanda Wigboldus
De bestuurskundecommissie van Cedo Nulli organiseert aansluitend een debat over de kredietcrisis met 3 Tweede Kamerleden: Paul Tang (PvdA) Frans Weekers (VVD) en Elly Blanksma (CDA). 16.30-17.00 uur: wetenschappelijke inleiding door prof. dr. Van Paridon 17.00-18.00 uur: paneldebat met 3 kamerleden, debatleiding door prof. dr. Klijn. Locatie: B-4 Na het debat is er een borrel in Cafe De Smitse. dinsdag, 10 februari 2009
Oratie prof.dr.ir. U. Kaymak Titel oratie The Information Metamorphosis in Economics
Leerstoel: Hoogleraar Intelligence and Computation in Economics, vanwege de Vereniging Trustfonds EUR Datum 06 maart 2009 16:00
Locatie: Woudestein, aula
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Economie en informatica goede partners Het leven in de 21e eeuw wordt wellicht het best gekarakteriseerd door het informatiespoor dat we achterlaten. De meeste van onze economische activiteiten spelen zich af rond het ontwikkelen, beheren, verwerken en bewerken van deze informatie. In zijn oratie The Information Metamorphosis in Economics gaat prof.dr.ir. Uzay Kaymak in op deze steeds sterkere relatie tussen informatie en economie. Kaymak aanvaardt op vrijdag 6 maart 2009 de bijzondere leerstoel Intelligence and Computation in Economics in de Erasmus School of Economics, vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Niet alleen hebben we meer dan ooit toegang tot almaar groter wordende hoeveelheden informatie, maar kunnen we ook meer dan ooit meer processen, die grote hoeveelheden van gegevens en informatie vastleggen, doorlichten en waarnemen. De overal aanwezige informatie plaatst de zakenwereld en de maatschappij voor nieuwe uitdagingen. In zijn inaugurele rede bespreekt Kaymak de interactie tussen economie en andere takken van wetenschap, die nieuwe benaderingen kan leveren om deze uitdagingen het hoofd te bieden. In het bijzonder concentreert hij zich op de interactie tussen economie en informatica en stelt dat deze kan bijdragen aan het verhogen van de globale invloed van de economische wetenschap en het bedrijfsonderzoek in Nederland. Prof.dr.ir. Kaymak (1968) promoveerde in 1998 aan de Technische Universiteit Delft op het proefschrift Fuzzy Decision Making with Control Applications. Sinds 2000 is hij werkzaam bij de Faculteit der Economische Wetenschappen op het gebied van Economie & Informatica. Zijn onderzoek ligt op het gebied van intelligente systemen in business. De nieuwe leerstoel is ondergebracht bij de capaciteitsgroep Econometrie. dinsdag, 24 februari 2009
Promotie A.F. van Lier Titel proefschrift Luhmann ontmoet "the Matrix"
244
Master Thesis Amanda Wigboldus
Promotors: prof.dr.ing. T.W. Hardjono
Datum 12 maart 2009 11:00
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Informatiedeling onmisbaar in bestrijding rampen en crises Technologie bepaalt steeds meer de ontwikkeling van mens, organisatie en samenleving. Traditionele, hiërarchische organisatievormen verdwijnen met de toename van technologie. Dankzij technologie ontstaan nieuwe verbindingen voor het uitwisselen en delen van informatie. Deze informatiedeling leidt tot een verbeterde beheersing van rampen en crises. Dat constateert Ben van Lier in zijn proefschrift Luhmann ontmoet The Matrix. Uitwisselen en delen van informatie in netcentrische omgevingen. Ben van Lier promoveert op donderdag 12 maart 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De constateringen uit zijn onderzoek toetst Van Lier aan de hand van een casestudy naar de informatievoorziening in de Nederlandse rampen- en crisesbeheersing. Hij beschrijft de mogelijkheden van „netcentrisch‟ denken in de opvang en registratie van slachtoffers. De casestudy maakt duidelijk dat verschillende systemen in wisselende coalities of netwerken kunnen opereren, dankzij het uitwisselen en delen van informatie. Hiervoor zijn wel andere vormen van sturing en controle nodig en verschuift de verantwoordelijkheid steeds verder van mens naar technologie. Aan de hand van een literatuurstudie bestudeert Van Lier in zijn proefschrift de steeds verdergaande versmelting van mens en organisatie met technologie. Hij duidt dit aan als een proces van hybridisering. Van Lier constateert dat het proces van hybridisering onafwendbaar is. Naar zijn mening moet de combinatie van mens, organisatie en technologie het uitgangspunt vormen voor verder onderzoek en theorieontwikkeling. In het proces van hybridisering is het wenselijk en noodzakelijk dat hybride systemen met elkaar zijn verbonden. Op basis van deze verbindingen kunnen ze informatie uitwisselen en delen. Interoperabiliteit van informatie is hiervoor een voorwaarde. Van Lier heeft een nieuw model ontwikkeld om deze interoperabiliteit vorm te geven, gebaseerd op de algemene systeemtheorie van de socioloog Luhmann. In zijn proefschrift constateert Van Lier dat voor informatie-uitwisseling en -deling nu nog een bewuste overeenstemming nodig is tussen verschillende systemen. Op termijn zal deze wilsovereenstemming echter verdwijnen omdat uitwisselen en delen van informatie tussen systemen steeds meer als een vanzelfsprekendheid wordt ervaren. Van het proefschrift wordt een handelseditie uitgegeven bij Eburon Academic Publishers, ISBN 978-90-5972-308-5 dinsdag, 03 maart 2009
Rotterdam en RSM huldigen nieuwe generatie zakelijk leiders Ruim 220 MBA-studenten nemen in het World Trade Center hun diploma in ontvangst Ondanks de economische crisis wordt op vrijdag 13 maart 2009 de officiële diploma-uitreiking van de International Full-time MBA Class 2009 en de Executive MBA Class 2008 gehouden in een positieve sfeer. De Rotterdam School of Management, Erasmus University biedt, dankzij de educatieve strategie van diversiteit en persoonlijk leiderschap, perspectief op management vanuit een breed belangenveld. Dat
245
Master Thesis Amanda Wigboldus
resulteert in nieuwe zakelijke leiders die ethiek en corporate governance uiterst serieus nemen. De groep geslaagden stapt daardoor met zelfvertrouwen het bedrijfsleven in - en met de juiste houding en kennis om de huidige economische situatie te helpen verbeteren. Hoofdspreker is Maarten van Hasselt, Global Implementation and Change Manager van Shell Global Solutions, IIB alumnus. Op basis van zijn eigen ervaringen in internationaal leiderschap geeft hij een vooruitblik, waarbij nij de voornaamste uitdagingen bespreekt waarmee de afzwaaiende studenten te maken krijgen in hun carrière. Na het evenement lopen de nieuwe oud-studenten in optocht naar het stadhuis van Rotterdam aan de Coolsingel, waar burgemeester Aboutaleb een toespraak houdt en een receptie aanbiedt. George S. Yip, Decaan van RSM: 'RSM heeft reeds enkele jaren het multi-stakeholder perspectief, aandeelhouderswaarde en maatschappelijke verantwoordelijkheid binnen bedrijven hoog in het vaandel staan en dat moeten we zo houden. Studenten moeten begrijpen dat het niet slechts een keus is uit een van de bovenstaande. Zaken doen gaat niet alleen over inhoud, maar meer nog over context. In het licht van de geavanceerde integratie in ons programma van de belangrijkste problemen waarmee bedrijven vandaag de dag geconfronteerd worden met betrekking tot het milieu, sociale kwesties en bestuur, hopen wij dat dit de keuzes zijn die een vèrstrekkende positieve invloed kunnen hebben op de wereld waarin we leven. We hebben het grootste vertrouwen in onze studenten en hun positieve bijdrage aan de maatschappij, en we wensen hen heel veel succes'. De Rotterdam School of Management, Erasmus University staat aan de top van internationale business schools en staat bekend om haar pioniers-research in duurzame bedrijfspraktijken en ontwikkeling van leiders in het wereldwijde bedrijfsleven. RSM biedt een breed gamma aan bachelor, master, doctoraal, MBA en executive programma's en wordt consequent gerekend bij de top 10 business schools in Europa. www.rsm.nl maandag, 09 maart 2009
Josette de Goede benoemd tot Executive Director van RSM Executive Education Vanaf maart 2009 is Josette de Goede benoemd tot Executive Director van de afdeling Executive Education van de Rotterdam School of Management, Erasmus University. De Goede brengt in haar nieuwe functie dertig jaar ervaring met het integreren van leren in de werkomgeving mee. Tot op heden was De Goede Director of International Business Affairs bij De Baak Management Center van het VNO-NCW. Eerder was zij werkzaam bij onder meer de ANWB, KPG/TPG en Zenger Miller / Achieve Global. De Goede stond aan het hoofd van de oprichting en uitvoering van executive trainingscursussen, waarin onderwerpen als onderhandelen, communiceren en leiderschap centraal stonden. Zij vond inspiratie voor haar internationale 'strategic intelligence' leiderschapscursus tijdens 'Consulting & Coaching for Change', ontwikkeld door HEC in samenwerking met Oxford Said Business School. De decaan van RSM, George Yip, is zeer verheugd met de komst van De Goede: “De Goede heeft een indrukwekkende achtergrond en de capaciteiten om in deze uitdagende functie te excelleren. Ze brengt een nieuw en verfrissend perspectief mee voor de ontwikkeling van Executive Education voor managers van alle niveaus. Haar specialisme ligt in de wisselwerking tussen personele en organisatorische ontwikkeling en de realisatie van heuse veranderingen, en dit binnen de dynamiek van de internationale zakenwereld. Josette‟s expertise met het doel- en resultaatgericht leren van personen en organisaties, en haar ervaringen in het werken in de beste business schools, maakt van haar de ideale persoon voor de positie van Director van RSM‟s Executive Education. Namens RSM heet ik haar van harte welkom in het team.” De Rotterdam School of Management, Erasmus University is een internationaal zeer hoog aangeschreven business school die bekend staat om zijn baanbrekend onderzoek naar duurzaam ondernemen en de ontwikkeling van internationale zakelijk leiders. RSM biedt een brede waaier aan Bachelor-Master, doctoraal, MBA en Executive Education programma‟s en staat in de top 10 van Europese business schools. www.rsm.nl maandag, 09 maart 2009
Discussieprogramma: De Kwestie Live 246
Master Thesis Amanda Wigboldus
Datum Van: 25 maart 2009 20:00 Tot: 25 maart 2009 00:00
Locatie: Rotterdam, De Unie, Mauritsweg 34-35 Toelichting In de rubriek De Kwestie in het Erasmus Magazine reageert een wetenschapper van de Erasmus Universiteit Rotterdam op een actu eel vraagstuk uit de media. In De Kwestie Live in café De Unie, licht geeft de wetenschapper toe en discussieert hij met collega's, politici, wethouders, ondernemers, journalisten en natuurlijk met het publiek. De Kwestie Live wordt georganiseerd door Studium Generale, Erasmus Podium en Erasmus Magazine en is de theaterversie van de webrubriek De Kwestie (EUR, Erasmus Magazine).
Recessie, Arbeidsmarkt en ontslagrecht: is makkelijker ontslaan wel de oplossing? De roep vanuit het bedrijfsleven om een versoepeling van het ontslagrecht staat lijnrecht tegenover de eis van de vakcentrales om niet aan de huidige wetgeving van het ontslagrecht te komen. Op woensdag 25 maart 2009, in het discussieprogramma De Kwestie Live gaat Ruben Houweling (arbeidsrechtdeskundige) in op eventuele oplossingen voor ontslagrecht en ontslagvergoeding. Ook met bedrijfskundige drs. Job Hoogendoorn, (hoofddocent Human Resource Management RSM) , directeur Rein Breeman (Vecom), John Klijn (FNV Bondgenoten) en Leo van Loon (Creative Factory). Wat houdt de huidige wetgeving eigenlijk in? En wat zijn de verwachte effecten van de versoepeling van het ontslagrecht op de korte en lange termijn? Grijpen werkgevers de economische crisis aan om schoon schip te maken binnen hun onderneming? Betaalt de startende beroepsbevolking, de beginnende ondernemer of carrièremaker het gelag van de babyboom-generatie? En zijn er geen interessante alternatieven zoals inleveren van loon, werktijdverkorting? In het maandelijks actuele discussieprogramma van de Erasmus Universiteit Rotterdam, De Kwestie Live, zal Ruben Houweling (arbeidsrechtdeskundige EUR) de achtergronden en zijn wetenschappelijke visie op eventuele oplossingen voor ontslagrecht en ontslagvergoeding schetsen. Vervolgens gaat hij in debat met drs. Job Hoogendoorn, directeur opleiding bedrijfskunde en hoofddocent Human Resource Management bij Rotterdam School of Management, drs. Rein Breeman, directeur van scheepscoatingbedrijf Vecom (300 werknemers) en bestuurslid van ondernemersvereniging De Club Rotterdam, John Klijn, FNV Bondgenoten en drs. Leo van Loon, directeur Creative Factory, lid Young EDBR. Vaste presentator en discussieleider: Leon Verdonschot (o.a. bekend van de VPRO-Wetenschapsquiz en VPRO‟s Iets met Boeken) en vaste columnist Mohammed Benzakour. maandag, 16 maart 2009
Benoemingen bij Sociale Wetenschappen, Rotterdam School of Economics, Rechtsgeleerdheid en Erasmus MC Mw.prof.dr. E.A. van Zoonen hoogleraar Populaire cultuur Mw. prof.dr. E.A. (Liesbet) van Zoonen is benoemd tot hoogleraar Populaire Cultuur in de Faculteit der Sociale Wetenschappen. Van Zoonen (1959) studeerde politieke wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Liesbet Van Zoonen is daarnaast verbonden aan het Department of Social Sciences, Loughborough University , Loughborough in UK. Zij was sinds 1985 verbonden aan de UvA en bekleedde ook een leerstoel aan de Universiteit van Oslo en aan de Universiteit van Maastricht.. Van Zoonen werkte op de UvA als samen met prof.dr. Dick Houtman van FSW in het kader van een NWO programma Popularisation and personalisation in the Dutch democracy. Prof.dr. G. Facchini hoogleraar Macro-Economie Prof.dr. Giovanni Facchini is benoemd tot hoogleraar in de Macro-Economie bij de capaciteitsgroep Algemene Economie van de Erasmus School of Economics. Facchini promoveerde in 2001 aan de Universiteit van Stanford in de VS. Zijn onderzoek richt zich op de internationale handel en internationale factormobiliteit en is/wordt gepubliceerd in tijdschriften zoals de Review of
247
Master Thesis Amanda Wigboldus
Economics & Statistics, Journal of the European Economic Association, Journal of International Economics en Journal of Public Economics. Voordat hij toetrad tot de Erasmus Universiteit Rotterdam is hij verbonden geweest aan de Universiteit van Illinois in Urbana Champaign (VS), de Universiteit van Essex (GB) en doceerde hij aan o.a. Hong Kong University of Science and Technology (China) en de Universiteit van Sao Paolo (Brazilië). Giovanni Facchini is aangesloten bij CEPR en CES-Ifo en heeft een affiliatie bij het bij Institute for Government and Public Affairs van de Universiteit van Illinois, Urbana Champaign (VS). Hij is tevens lid van de coördinatiecommissie van het Centro Studi Luca d'Agliano in Milaan (Italië) waar hij de scepter zwaait over het onderzoek in het kader van het RTN programma van de Transnationality of Migrants (TOM) ter waarde van 2,7 miljoen euro. Prof.mr.dr. G.J.M.E. de Bont hoogleraar Formeel belastingrecht Prof.mr.dr. de Bont is benoemd tot hoogleraar Formeel belastingrecht in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Guido de Bont (1969) is sinds 1998 verbonden aan Hertoghs advocaten-belastingkundigen. Hij was tevens universitair docent aan de Universiteit van Tilburg. De Bont's onderzoek maakt deel uit van het onderzoeksprogramma Fiscale autonomie en haar grenzen. Prof.dr. H.A.W.M. Tiddens bijzonder hoogleraar Kinderpulmonologie Prof.dr. H.A.W.M. Tiddens is benoemd tot hoogleraar Kinderpulmonologie, i.h.b. de ontwikkeling van de long, vanwege het Sophia Kinderziekenhuis Fonds. Harm Tiddens (1956) promoveerde in 1998 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam met het proefschrift 'Structure and function of chronically inflamed human airways‟. In die periode werkte hij op de longafdeling van het Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam. Vanaf 1997 is hij er ook voorzitter van het team dat zich specialiseert in de longziekte Cystic Fibrosis. Tiddens is lid van de onderzoekscommissie van het Erasmus MC/Sophia en houdt zich ook op internationaal vlak bezig met de organisatie van onderzoek naar longziekten, in het speciaal bij kinderen. Hij publiceert en recenseert regelmatig in de European Respiratory Journal, Journal of Cystic Fibrosis en de American Journal of respiratory and Critical Care Medecine. In de periode 2006 – 2011 verzorgt Tiddens ook gastcolleges aan de University of Washington School of Medicine (UWSOM) en het Children‟s Hospital & Regional Medical Center, Seattle, in de Verenigde Staten. woensdag, 18 maart 2009
Imagination and narratives in online media about the financial crisis Datum Van: 20 maart 2009 13:00
Locatie: Woudestein, zaal T 3 - 36 Toelichting De Erasmus Virtual Knowledge Studio is een subcentrum van het KNAW -instituut Virtual Knowledge Studio for the Humanities and Social Sciences (VKS).
Seminar van Erasmus Studio door dr. Tiago Mata Sinds de zomer van 2007 is de huidige financiele crisis in al zijn facetten onderwerp van discussie in talloze media. Het onderwerp spreekt onmiskenbaar tot de verbeelding van zowel journalisten, analysten en het grote publiek. Er heeft zich een debat ontwikkeld met een narrative structuur die op zich het karakter van de gebeurtenissen mede heeft bepaald, deels door het innovatieve gebruik van blogs, web video, en sociale netwerken op het web. Tijdens het seminar zullen deze nieuwe narratieve middelen worden geanalyseerd en zal worden betoogd dat er alle aanleiding is de nieuwe technieken voor de 'harvesting' en classificatie van online berichtgeving en discussie over 'finance' diepgaand te analyseren. Dr. Tiago Mata is verbonden aan de School of Economics van de Universiteit van Amsterdam. donderdag, 19 maart 2009
248
Master Thesis Amanda Wigboldus
Benoemingen Prof.dr. Edelenbos bijzonder hoogleraar Bestuurskunde, in het bijzonder water governance Prof.dr. J. Edelenbos is benoemd tot bijzonder hoogleraar Bestuurskunde, in het bijzonder water governance, in de Faculteit der Sociale Wetenschappen vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Jurian Edelenbos (1971) studeerde bestuurskunde aan de Universiteit van Leiden en aan de Erasmus Universiteit. In 2000 promoveerde hij aan de TU Delft op het proefschrift Proces in Vorm. Procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming over lokale ruimtelijke projecten. Hij houdt zich voornamelijk bezig met het onderzoek naar besluitvorming, beleidsontwikkeling, projectuitvoering en management in processen van ruimtelijke ontwikkeling zoals water en infrastructuur. Edelenbos profileert zich internationaal op dit gebied door participatie in onderzoeksprojecten van Cooperation on Science and Technology (COST) en Eurocities. Hij is actief in de Adviesraad Waterkader Haaglanden en is lid van de wetenschappelijke klankbordgroep „Evaluatie Reconstructiegebieden‟. Josette de Goede Executive Director van RSM Executive Education Vanaf maart 2009 is Josette de Goede benoemd tot Executive Director van de afdeling Executive Education van de Rotterdam School of Management, Erasmus University. De Goede brengt in haar nieuwe functie dertig jaar ervaring met het integreren van leren in de werkomgeving mee. Zie ook Prof.dr. Leenstra bijzonder hoogleraar Experimentele Neurochirurgische oncologie Prof.dr. S Leenstra is benoemd tot bijzonder hoogleraar Experimentele Neurochirurgische oncologie in het Erasmus MC vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Prof.dr. Kushner bijzonder hoogleraar Neurobiologische psychiatrie Prof.dr. S.A. Kushner benoemd tot bijzonder hoogleraar Neurobiologische psychiatrie in het Erasmus MC, vanwege de Vereniging Trustfonds EUR dinsdag, 24 maart 2009
Promotie N.A.H. Agatz Titel proefschrift Demand Management in E-Fulfillment
Promotors: Prof.dr.ir. J.A.E.E. van Nunen
Co-promotors: Dr. M. Fleischmann Datum 02 april 2009 13:30
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Webwinkels goedkoper uit door sturing vraag consument Onderzoek naar planningsproblemen en fysieke proces achter de webwinkel Webwinkels kunnen kosten besparen en hun opbrengst verhogen door op een slimme manier de vraag van de consument te sturen. Dit stelt Niels Agatz in zijn proefschrift Demand Management in E-fulfillment. Agatz richtte zich vooral op producten waarvoor de klant thuis moet zijn op het aflevermoment en waarbij de webwinkel verschillende tijdvensters aanbiedt voor belevering. Hij promoveert op donderdag 2 april 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
249
Master Thesis Amanda Wigboldus
Webwinkels zijn in staat om snel het product- en serviceaanbod en de bijbehorende prijzen te wijzigen. Deze flexibiliteit maakt het mogelijk om het gewenste bezorgmoment van de consument te beïnvloeden waardoor de operationele capaciteit van de webwinkel efficiënter kan worden benut. Hoewel zogenoemd 'vraagmanagement' op deze manier de winstgevendheid kan vergroten, zijn er nog geen standaardstrategieën en modellen om managers daarbij te ondersteunen. Agatz onderzoekt in zijn proefschrift de verschillende methoden voor vraagmanagement in e-fulfillment, het fysieke proces achter de webwinkel. Aan de hand van een case-studie bij een grote Nederlandse internetsupermarkt identificeert hij relevante planningsproblemen in deze context. Hij richt zich op producten die niet door de brievenbus geleverd kunnen worden. De webwinkel kan dan tijdvensters hanteren om de ontvangst van de bestelling te coördineren met de klant. De vraag kan worden gestuurd door de aangeboden tijdvensters en de prijzen daarvan te variëren. Beide opties kunnen zowel op basis van vraagvoorspellingen, als op basis van al gerealiseerde orders worden ingezet. De promovendus presenteert verschillende modellen voor het besturen van tijdsvensters, zowel statisch als dynamisch. Deze helpen bij het bepalen van een tijdvensteraanbod voor ieder postcodegebied, dat zowel aantrekkelijk is voor de consument als voor de webwinkel. Hij evalueert de bruikbaarheid en de voordelen van de verschillende methoden met computersimulaties aan de hand van daadwerkelijke order-data. Het blijkt dat een meer dynamische en gedifferentieerde manier van vraagmanagement kan leiden tot aanzienlijke kostenbesparingen en opbrengstverhogingen. Het onderzoek van Niels Agatz is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Erasmus School of Economics. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 24 maart 2009
Promotie M.J. Greeven Titel proefschrift Innovation in an Uncertain Environment
Promotors: Prof.dr. B. Krug
Datum 02 april 2009 16:00
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
China geschikt voor ontwikkeling innovatie Systeem biedt bedrijven niet alleen beperkingen, maar ook juist kansen Internationale ondernemingen moeten China niet langer zien als de fabriek van de wereld maar als potentiële partner voor de gezamenlijke ontwikkeling van innovatie, aldus promovendus Mark Greeven. En (Chinese) ondernemers mogen de toegevoegde waarde van het ontwikkelen en commercialiseren van niet-technische innovaties om de mogelijkheden van China‟s groeiende markt te benutten niet onderschatten. Greeven stelt in zijn proefschrift Innovation in an Uncertain Environment dat innovatie kan prima gedijen in een omgeving met wijdverbreide onzekerheid en beperkte bescherming van intellectueel eigendom. Hij promoveert op donderdag 2 april 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
250
Master Thesis Amanda Wigboldus
Hoe kunnen innovatieve competenties ontwikkeld worden in een omgeving die innovatie niet lijkt te ondersteunen? Greeven deed onder meer twee jaar intensief veldwerk in samenwerking met 45 Chinese ondernemers en Zhejiang Universiteit in Hangzhou. Uit zijn onderzoek blijkt dat de institutionele onzekerheid zowel bedreigingen als kansen creëert voor innovatie. Ondernemingen blijken wel degelijk in staat om competentieste ontwikkelen om kansen en bedreigingen in de sector te managen en tegelijkertijd institutionele beperkingen het hoofd te bieden. De resultaten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden door internationale ondernemingen, Chinese ondernemers en beleidsmakers binnen en buiten China. Hangzhou heeft een ondernemers klimaat binnen het een-partij stelsel van China dat veel gelijkenissen heeft met een kapitalistisch systeem omdat het de juiste impulsen aan ondernemers geeft om te innoveren. De Chinese ondernemers laten ook zien dat innovatie niet beperkt is tot technische innovatie maar ook innovatie van organisatie kan zijn, aldus de promovendus. Daarnaast laten de resultaten zien dat succesvolle innovatie niet beperkt is tot omgevingen met sterke formele bescherming van intellectueel eigendom. De beperkingen gerelateerd aan de sector en institutionele omgeving kunnen een impuls geven aan ondernemers om te innoveren. Succesvolle innovatie benut bovendien een combinatie van competenties die de integratie en transformatie van kritieke bronnen – financieel, menselijk en kennis kapitaal - voor innovatie ondersteunen en versterken. Het onderzoek van Greeven is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Erasmus School of Economics. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 24 maart 2009
EFR Business Week 2009 met premier Juncker en president Klaus Datum Van: 31 maart 2009 14:00 Tot: 31 maart 2009 18:00
Locatie: Woudestein, Aula Toelichting Op 31 maart wordt de EFR Businessweek geopend door een aantal prominente wereldleiders
Vanaf dinsdag 31 maart 2009 organiseert de Economische Faculteitsvereniging Rotterdam (EFR), van de Erasmus Universiteit Rotterdam, de 25ste editie van de EFR-Business Week. Dit is het grootste jaarlijkse studentencongres van de Benelux, met sprekers uit de top van het bedrijfsleven en de politiek. Dit jaar spreekt onder andere Vaclav Klaus, president van Tsjechië en de huidige voorzitter van de Europese Unie. De afgelopen jaren waren onder andere, Barroso, Gorbatsjov, Schröder en Trichet gastsprekers op deze dag. Ter opening van de EFR-Business Week 2009 zal op 31 maart 2009 onder andere Vaclav Klaus, president van Tsjechië en de huidige voorzitter van de Europese Unie, spreken. Klaus wordt controversieel genoemd vanwege zijn weerstand tegen verdere integratie van de EU in nationale overheden. Hij heeft bovendien een sceptische blik op de berichtgeving over klimaatverandering. Ook weigert Klaus het Akkoord van Lissabon, de beoogde Europese Grondwet, te ondertekenen. Naast Klaus is ook Jean-Claude Juncker spreker op deze openingsdag. Juncker is voorzitter van de Eurogroep: de invloedrijke raad van de Europese ministers van Financiën. Hij staat welwillend tegenover verdergaande Europese integratie. Wanneer het Akkoord van Lissabon wordt ondertekend, is het niet onwaarschijnlijk dat hij de president van de EU wordt. Voor zover bekend hebben beide personen nooit eerder samen op een podium gesproken. Afgezien van hun tegengestelde politieke opinies hindert Klaus Juncker in zijn mogelijke aanstelling tot president van de EU door het niet tekenen van het Akkoord van Lissabon. Hierdoor wordt dan ook een unieke en zeer interessante discussie verwacht, zeker in afwachting van de Europese verkiezingen in juni.
251
Master Thesis Amanda Wigboldus
De officiële mediapartner van dit evenement is FD Media Groep. dinsdag, 24 maart 2009
Afscheidscollege Prof.dr. G.A. van der Knaap Titel afscheidscollege Mondiale productienetwerken en regionale integratie in Zuidoost-Azië
Leerstoel: Hoogleraar Sociale en Economische Geografie Datum 27 maart 2009 16:00
Locatie: Woudestein, aula
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Over netwerken en economische agglomeratie Op vrijdag 27 maart 2009 geeft prof.dr. Bert van der Knaap, hoogleraar Economische Geografie aan de Erasmus School of Economics, zijn afscheidscollege „Mondiale productienetwerken en regionale integratie in Zuidoost-Azië‟. Voorafgaand aan de afscheidsrede organiseert de capaciteitsgroep Toegepaste Economie het seminar „Interdisciplinary Seminar on Applications of Network Analysis, met onder anderen oud NWO-voorzitter Peter Nijkamp, en prof.dr. Peter Taylor (University of Loughborough) als sprekers. Het seminar wordt mede georganiseerd naar aanleiding van het verschijnen van een speciaal jubileumnummer van het 100-jarige internationale „Journal of Economic and Social Geography (TESG)‟. Centraal op het seminar staat het thema netwerken en economische agglomeratie. Prof.dr. Van der Knaap (1944) is sinds 1984 als hoogleraar verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zijn onderzoek richtte zich vooral op ruimtelijk gedrag van bedrijven en huishoudens binnen stedelijke systemen en de ontwikkeling van nieuwe kwantitatieve methoden. Hij was lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Van der Knaap was ook betrokken bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en werkzaam bij de Rijksplanologische Dienst. http://www.mjburger.net/networks.htm woensdag, 25 maart 2009
Plancius-medaille voor scheidend hoogleraar Van der Knaap Econoom krijgt koninklijke onderscheiding en wetenschappelijk eerbetoon Prof.dr. G.A. van der Knaap is vrijdag 27 maart 2009 benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap reikte hem bovendien de Plancius-medaille uit. Deze medaille, vernoemd naar de belangrijke 16e eeuwse carto- en geograaf Petrus Plancius, wordt geschonken aan personen die een grote bijdrage hebben geleverd aan de geografie. Van der Knaap is de twaalfde persoon in het 135-jarige bestaan van de KNAG die de medaille ontvangt. Het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit reikte Van der Knaap als dank voor de vele verdiensten de Ad Fontes Penning uit.
252
Master Thesis Amanda Wigboldus
Bert van der Knaap (1944) was sinds 1984 hoogleraar Economische Geografie aan de Erasmus School of Economics. Hij heeft veel betekend voor de wetenschap en het beleid. Centraal bij zijn werkzaamheden staan het ruimtelijk gedrag van bedrijven en huishoudens binnen stedelijke systemen en de ontwikkeling van nieuwe kwantitatieve methoden. Hij was lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Van der Knaap was tevens betrokken bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en werkzaam bij de Rijksplanologische Dienst. Tevens heeft hij vele dissertaties begeleid. vrijdag, 27 maart 2009
Nieuw studieprogramma Chinese Economy and Business Het beste van twee werelden De Rotterdam School of Management, Erasmus University en de opleiding Talen en culturen van China van de Universiteit Leiden starten in september 2009 de nieuwe eenjarige Master of Science Chinese Economy and Business. Het programma speelt in op de vraag binnen bedrijven naar afgestudeerden met goede vaardigheden op het gebied van bedrijfsmanagement én met grondige kennis van de Chinese economie, bedrijfssector en cultuur. Het programma is een samenwerking tussen de Rotterdamse en Leidse universiteit en wordt gegeven door vooraanstaande Europese wetenschappers. De colleges worden deels in Rotterdam en deels in Leiden gegeven. Bij het initiatief hoort ook een „partnership programma‟, waarbij een netwerk wordt opgebouwd van bedrijven, hoogleraren, studenten en alumni. Doel is het faciliteren van stages voor studenten en het uitwisselen van informatie tussen alle belanghebbende partijen. 'De Master „Chinese Economy and Business‟ is bij uitstek geschikt voor studenten die geïnteresseerd zijn in het opbouwen van gespecialiseerde kennis en vaardigheden binnen dit zakelijk kansrijke gebied, aldus mw.prof.dr. Barbara Krug, academisch directeur van het Business Master programma. 'Op dit moment is China direct verantwoordelijk voor 20 tot 25 procent van de economische groei in de wereld. Door de wereldwijde recessie gaat dat aandeel waarschijnlijk verder omhoog, misschien wel tot 30%. Daardoor worden Chinese bedrijven steeds selectiever bij het kiezen van een zakenpartner. Gesteund door hun rijkdom gaan ze „internationaal winkelen‟, waardoor zij meer aanwezig zijn binnen Europa. China heeft uiteraard voorkeur voor mensen die naast degelijke kennis van zaken van het bedrijfsleven ook over waardevolle, op hun land gerichte kennis beschikken. Prof.dr. Axel Schneider, directeur van het Modern East Asia Research Centre uit Leiden: 'In de westerse wereld is de Master of Science opleiding „Chinese Economy and Business’ uniek. De opgebouwde expertise wordt gecombineerd met economische theorieën en de praktijk in het bedrijfsleven. Onze studenten krijgen een opleiding waarbij de micro- en macro-economie van China wordt behandeld, maar ook de bedrijfscultuur, regionale economie en politieke en culturele achtergronden. Voor de opleiding wordt ook onderzoek gedaan in China door de studenten onder begeleiding van hiertoe gekwalificeerd personeel. Vervolgens krijgen ze de kans hun vaardigheden op de proef te stellen tijdens een stage.'
dinsdag, 31 maart 2009
Instituut voor strategische filantropie van start Doing Good Done Better De Erasmus Universiteit Rotterdam krijgt per september 2009 een centrum voor „strategische filantropie‟. De Erasmus School of Economics (ESE) en de Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM) hebben hiervoor op dinsdag 31 maart 2009 met de Adessium Foundation een samenwerkingsovereenkomst getekend. Doel van het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy is het vergroten van de kwaliteit, effectiviteit en impact van de filantropische sector.
253
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het instituut gaat zich onder andere richten op wetenschappelijk onderzoek en op het verzorgen van trainingen voor ledinggevenden van goede doelen organisaties. Daarbij wordt samengewerkt met andere nationale en internationale initiatieven gericht op het vergroten van de kwaliteit van filantropische inspanningen, binnen een zogeheten open netwerk. Het instituut richt zich op „impactmeting en transparantie‟ en strategic grant making. Het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy wordt ondersteund door wetenschappers van ESE en RSM. Daarnaast worden projecten van PhD studenten gefinancierd. Alle activiteiten staan in het teken van hoofdthema „Doing Good Done Better‟. Beide faculteiten investeren in het instituut, en aangevuld met externe financiering van de Adessium Foundation komt voor de komende vijf jaar een basisfinanciering beschikbaar van 5,3 miljoen euro. Hiermee wordt de start van het instituut mogelijk gemaakt, een team van academici opgebouwd en een directeur aangetrokken. Het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy gaat in september 2009 van start met een symposium. De Adessium Foundation is een algemeen nut beogende instelling. De stichting wenst bij te dragen aan een wereld waarin mensen in harmonie leven met elkaar en hun omgeving. Adessium Foundation werkt samen met een breed scala aan partnerorganisaties en ondersteunt goede doelen initiatieven in binnen- en buitenland. http://www.adessium.org dinsdag, 31 maart 2009
Instituut voor strategische filantropie van start Doing Good Done Better De Erasmus Universiteit Rotterdam krijgt per september 2009 een centrum voor „strategische filantropie‟. De Erasmus School of Economics (ESE) en de Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM) hebben hiervoor op dinsdag 31 maart 2009 met de Adessium Foundation een samenwerkingsovereenkomst getekend. Doel van het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy is het vergroten van de kwaliteit, effectiviteit en impact van de filantropische sector. Het instituut gaat zich onder andere richten op wetenschappelijk onderzoek en op het verzorgen van trainingen voor ledinggevenden van goede doelen organisaties. Daarbij wordt samengewerkt met andere nationale en internationale initiatieven gericht op het vergroten van de kwaliteit van filantropische inspanningen, binnen een zogeheten open netwerk. Het instituut richt zich op „impactmeting en transparantie‟ en strategic grant making. Het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy wordt ondersteund door wetenschappers van ESE en RSM. Daarnaast worden projecten van PhD studenten gefinancierd. Alle activiteiten staan in het teken van hoofdthema „Doing Good Done Better‟. Beide faculteiten investeren in het instituut, en aangevuld met externe financiering van de Adessium Foundation komt voor de komende vijf jaar een basisfinanciering beschikbaar van 5,3 miljoen euro. Hiermee wordt de start van het instituut mogelijk gemaakt, een team van academici opgebouwd en een directeur aangetrokken. Het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy gaat in september 2009 van start met een symposium. De Adessium Foundation is een algemeen nut beogende instelling. De stichting wenst bij te dragen aan een wereld waarin mensen in harmonie leven met elkaar en hun omgeving. Adessium Foundation werkt samen met een breed scala aan partnerorganisaties en ondersteunt goede doelen initiatieven in binnen- en buitenland. dinsdag, 31 maart 2009
Promotie M.A.C. Schouten Titel proefschrift Institutions, Strategy and Performance of Water Supply and Sanitation Providers
Promotors: Prof.dr. M.P. van Dijk
254
Master Thesis Amanda Wigboldus
Co-promotors: Dr. A.F. Correljé Datum 17 april 2009 09:00
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Waterbedrijven worden actiever door privatisering, maar presteren niet anders Gedrag van waterbedrijven in kaart gebracht Als waterbedrijven geprivatiseerd zijn, gaan zij zich anders gedragen: ze worden actiever en ondernemender. Dit heeft echter geen aantoonbaar effect op hun prestaties. Dit stelt Marco Schouten in zijn proefschrift Strategy and Performance of Water Supply and Sanitation Providers. Schouten onderzocht het gedrag van waterbedrijven door hun strategieën in kaart te brengen. Hij promoveert vrijdag 17 april 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Sinds de jaren negentig zijn ook in de watersector steeds meer bedrijven geprivatiseerd. In het overgrote deel van de West-Europese landen delegeren steeds meer overheden hun watervoorziening aan autonome publieke of private partijen. De effecten hiervan op de prestaties van de waterbedrijven zijn echter tot nog toe onduidelijk. Uitkomsten van studies zijn tegenstrijdig of laten geen verschil zien tussen de prestaties van publieke en private partijen. Schoutens onderzoeksopzet wijkt af van de bestaande onderzoeken, doordat hij, als de ontbrekende schakel, het gedrag van waterbedrijven plaatst tussen privatisering en prestaties. Hij onderzoekt eerst of privatisering een invloed heeft op het gedrag van waterbedrijven, en dan pas of die gedragsverandering te relateren is aan een verschillend prestatieniveau. Gedrag is in het onderzoek opgevat als de strategie van een waterbedrijf. Schouten onderzocht waterbedrijven in Nederland, de Nederlandse Antillen, Groot-Brittannië en Italië. Het blijkt dat eigendomsverhoudingen inderdaad een aantoonbare invloed te hebben op de strategieën van waterbedrijven: private partijen zijn minder reactief en minder defensief in hun strategieën. Ook onderzocht Schouten of deze andere strategie uiteindelijk beter is voor de bedrijfsprestaties of juist niet. Dit leverde onvoldoende statistisch bewijs op voor een sterke relatie. Voor een goed begrip van de invloed van een institutionele verandering als privatisering, is het vruchtbaarder te analyseren of bedrijven hun dienstverlening anders aanpakken, dan om puur te kijken naar prestaties. dinsdag, 07 april 2009
'Kinderen koop je in de hemel' De financiële crisis is het hoofdonderwerp van het huidige maatschappelijke debat. Op de vraag hoe deze totale implosie van de financiële wereld kon gebeuren, geeft universitair docente economie Liesbeth Noordegraaf-Eelens antwoord in haar boek Op naar de volgende crisis!. Het boek verschijnt dit najaar. Het filosofische en sociologische perspectief dat ze hierin hanteert, komt ook terug in haar andere boek Kinderen koop je in de hemel dat deze maand uitkomt. Dit boek gaat over de al even relevante thema's zwangerschap, geboorte, kind-zijn en ouder worden. In Op naar de volgende crisis, dat samen met Olav Velthuis is geschreven, staan vier vragen centraal: Wie is schuldig, waarom hadden we vertrouwen in dit financiële systeem, hebben wij te maken met een financiële crisis die ons boven het hoofd is gegroeid, en valt een nieuwe crisis te voorkomen? Noordegraaf-Eelens en Velthuis betogen dat deze crisis zeker niet de laatste is, omdat crises nou eenmaal bij de vrije markteconomie horen. Ondanks de verbeteringsplannen is het collectieve geheugen maar van korte duur en zullen de financiële teugels weer gevierd worden zodra dit 'trauma' is verwerkt.
255
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het maatschappelijk debat gaat niet alleen over de kredietcrisis. Ook kinderen inzet van een publieke discussie waarin zowel politici, artsen, opinieleiders en ouders graag een moreel oordeel vellen. In Kinderen koop je in de hemel laat Liesbeth Noordegraaf-Eelens zien dat ouders het kind als groots, meeslepend en centraal zien. Dit heeft tot gevolg dat er veel eisen en verwachtingen zijn, wat door de onhaalbaarheid vaak tot frustratie leidt. De schrijfster stelt dat wanneer we het kind zien als 'de ander', deze kleiner wordt gemaakt en er minder toekomstgericht en ambitieus naar hem hoeft worden gekeken. Dit maakt het ouderschap een stuk luchtiger en zowel het kind als de ouder kan meer genieten van het moment. Liesbeth Noordegraaf-Eelens (1973) is universitair docent economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar zij in 2002 ook in de filosofie afstudeerde (cum laude). In haar proefschrift De verbale macht van centrale bankdirecteuren, waarop zij eind 2009 promoveert, combineert zij filosofie met economie. Beide boeken verschijnen bij Uitgeverij Klement: www.uitgeverijklement.nl/index2.html dinsdag, 07 april 2009
Huis met groen energielabel meer waard Effect het grootst bij appartementen Huizenkopers zijn bereid meer te betalen voor woningen met een groen energielabel. Dit blijkt uit onderzoek van de Rotterdam School of Management, Erasmus University en Universiteit Maastricht dat vandaag gepubliceerd wordt. Een analyse van ruim 100.000 woningtransacties in 2008 toont aan dat kopers gemiddeld 3,4 procent meer betalen voor een huis met een groen energielabel, een prijspremie die los staat van de woningkenmerken, locatie en de kwaliteit van het huis. “Een gunstig energielabel lijkt de koper op de Nederlandse woningmarkt positief te stemmen”, verklaart prof.dr. Dirk Brounen van RSM. Het effect is het grootst bij appartementen. Daar is de prijspremie voor een groen label 4,7 procent. Voor alle woningtypen tezamen is het verschil tussen een groen label (A, B of C) en een rood label (D of lager) gemiddeld 3,4 procent. “De overwegingen bij het kopen van een appartement zijn anders dan bij een woonboerderij”, illustreert Brounen. “Bij sommige type woningen ligt de nadruk nu eenmaal meer op de sfeer en uitstraling en is het energieverbruik van ondergeschikt belang in de koopafweging. Bij de aankoop van meer gestandaardiseerde woningen, zoals een appartement, heeft een groen energielabel daarom meer invloed op de verkoopprijs.” Meer labels Uit de studie blijkt verder dat in de eerste drie kwartalen van 2008 voor ruim 17 procent van alle transacties op de koopwoningmarkt een energielabel is aangevraagd en uitgegeven. Vooral in Limburg en Zeeland is het energielabel populair. “De eerste resultaten laten zien dat het energielabel veel wordt gebruikt als uithangbord, vooral in moeilijke regionale markten en voor woningen in lastig te verkopen segmenten”, zegt medeonderzoeker dr. Nils Kok van Universiteit Maastricht. “Een groen label heeft een positief effect op de verkoopwaarde en verkort de periode dat een woning te koop staat. Wellicht dat de positieve ervaringen die nu zijn opgedaan er dan ook voor zullen zorgen dat meer verkopers een energielabel aanvragen.” SenterNovem registreerde onlangs uit naam van het ministerie van VROM het miljoenste energielabel op de Nederlandse vastgoedmarkt. Het volledige (Engelstalige) rapport en een Nederlandse samenvatting zijn beschikbaar op www.rsm.nl/realestate maandag, 11 mei 2009
Positief accreditatiebesluit Master of Philosophy in Economics Nieuwe onderzoeksmaster wil zich meten aan eisen van topuniversiteiten Op 25 maart 2009 heeft de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) besloten dat accreditatie wordt verleend aan de WO-onderzoeksmaster Master of Philosophy in Economics van het Tinbergen Institute, het onderzoeksinstituut van de Erasmus School of Economics en de economische faculteiten van de UvA en de VU.
256
Master Thesis Amanda Wigboldus
De tweejarige WO-onderzoekmaster Master of Philosophy in Economics van de Erasmus Universiteit is een onderzoeksmaster met als eerste doelstelling het opleiden van promovendi (aio‟s). Afgestudeerde studenten kunnen na deze master onderzoek doen op het gebied van economie, econometrie en finance. Het programma streeft ernaar te voldoen aan de hoge eisen van topuniversiteiten in Europa en de Verenigde Staten van Amerika. De opleiding is door de NVAO uitzonderlijk goed beoordeeld. maandag, 11 mei 2009
VWO scholieren krijgen les in kredietcrisis Op maandagmiddag 25 mei 2009 organiseert de Erasmus Universiteit Rotterdam een Masterclass Kredietcrisis voor leerlingen uit vwo-5 die interesse hebben in een studie Economie of Bedrijfskunde. Zij krijgen college van hoogleraar Fiscale economie Peter Kavelaars (Erasmus School of Economics) en universitair hoofddocent Financiën Mathijs van Dijk (Rotterdam School of Management). Daarna gaan de scholieren in workshops, geleid door promovendi of masterstudenten, dieper in op het onderwerp. De kredietcrisis en economische recessie houden niet alleen de wereld in hun greep, maar ook de wetenschap. De wetenschappers delen hun kennis graag met de leerlingen. De Erasmus Universiteit Rotterdam heeft veertig scholen in de regio benaderd. Zij kunnen voor maandag 18 mei 2009 scholieren met bijzonder belangstelling en aanleg voor economie, aanmelden. De Erasmus Universiteit Rotterdam wil haar positie binnen de stad en regio meer zichtbaar maken, en meer maatschappelijk relevant opereren. Dit doet de universiteit onder meer door de contacten met de vwo-scholen te versterken. dinsdag, 12 mei 2009
Top van corporate communicatiewereld op 'reputatiedriedaagse' Van 28 tot 30 mei 2009 organiseert het Reputation Institute (RI) het congres 'Ensuring Business Continuity through Impactful Reputation Management'. De huidige financiële crisis heeft zeer veel schade toegebracht aan reputaties van bedrijven, instellingen en personen.Tijdens het congres vertellen topmanagers van Akzo Nobel, Eneco, Océ en Philips wat zij anders gaan doen op het gebied van reputatiemanagement. Het congres is een gezamenlijk initiatief van prof. Charles Fombrun (Stern Business School) en prof.dr. Cees van Riel (Rotterdam School of Management, Erasmus University) en vindt plaats in Amsterdam. Wat kan er worden gedaan om de schade aan corporate reputaties te beperken? Welke lessen kunnen er worden getrokken uit academisch onderzoek? Wat is de visie van vertegenwoordigers van toonaangevende multinationals over de opbouw van een goede reputatie en hoe hou je die in stand? Duurzaamheid, 'terug naar de kern' (wie zijn we?), bescheidenheid en 'klip en klaar' communiceren zijn onderwerpen die hierbij terugkomen. Ook de communicatiedirecteuren van buitenlandse ondernemingen als FedEx (VS), SAP (Duitsland) en Telefonica (Spanje) zijn op het congres aanwezig. Wetenschappers met specialisaties op het gebied van identiteit en reputatie leveren daarnaast hun wetenschappelijke bijdragen. Zij gaan onder meer in op het omgaan met schijnbaar onoplosbare interne conflicten in professionele organisaties en geven antwoord op de vragen: 'Moet de nadruk liggen op actief promoten van het corporate verhaal of moeten we luisteren naar wat eigen medewerkers individueel belangrijk vinden?' en 'Is het beter om gezamenlijk binnen een industrie aan de reputatie te werken of afzonderlijk?' Tijdens het congres maakt het RI bekend welk bedrijf in de wereld de beste reputatie score heeft behaald in 2009. Een andere prijs gaat naar de beste onderzoeker. dinsdag, 12 mei 2009
257
Master Thesis Amanda Wigboldus
Benoemingen bij Economie en Erasmus MC Prof.dr. Elbert Dijkgraaf (1970) is per 1 juni 2009 benoemd als hoogleraar 'Empirische economie van de publieke sector' bij de capaciteitsgroep Algemene Economie in de Erasmus School of Economics. De leerstoel wordt ondersteund door de Vereniging Erasmus Trustfonds EUR. Prof.dr. ir. Meijer is benoemd tot bijzonder hoogleraar 'Ontwikkelingsbiologie van het perifere zenuwstelsel' in het Erasmus MC, vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Meijer (1958) studeerde in Wageningen en promoveerde aan de erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is daar sinds 1984 aan verbonden, recent aan het Department of Cell Biology and Genetics. Dijkgraaf studeerde en promoveerde aan de EUR. Hij combineert het hoogleraarschap met een aanstelling als adjunct-directeur bij Sociaal-Economisch onderzoek Rotterdam (SEOR). In zijn leerstoel richt hij zich op onderzoek naar de gevolgen van gemaakte beleidskeuzes door overheden. Aan de hand daarvan kunnen adviezen gedaan worden om publieke belangen beter te waarborgen. Daarbij gaat het om thema‟s als de verschillen tussen korte en lange termijn effecten van beleid, de verbreding van de gemeten effecten van beleid met kwaliteitsindicatoren en de heterogenitiet van reguleringspakketten en doelgroepen. dinsdag, 19 mei 2009
Europese lijsttrekkers in debat op Erasmus Universiteit Rotterdam Op dinsdag 2 juni 2009 organiseert de Economische Faculteitsvereniging Rotterdam (EFR) samen met actualiteitenprogramma Eénvandaag het Europees lijsttrekkersdebat. In de aula van de Erasmus Universiteit Rotterdam kruisen de zes Europese lijsttrekkers van de grootste politieke partijen de degens en zetten zij hun standpunten uiteen voor de Europese Parlementsverkiezingen van donderdag 4 juni. Met Wim van de Camp (CDA), Thijs Berman (PvdA), Hans van Baalen (VVD), Dennis de Jong (SP) en Barry Madlener (PVV). De live-uitzending van het lijsttrekkersdebat duurt ruim een uur, het publiek bestaat uit bijna duizend studenten. Na afloop van de uitzending kunnen zij vragen stellen aan de politici. Dit deel wordt live uitgezonden via de website www.eenvandaag.nl. Dit jaar is het de zevende keer dat de EFR in samenwerking met Eénvandaag een dergelijk televisiedebat organiseert. In maart 2002 deed Pim Fortuyn mee aan het EFR/Eénvandaag lijsttrekkersdebat en in maart 2006 was er het fractievoorzittersdebat dat ongeveer één miljoen trok. dinsdag, 19 mei 2009
Promotie G. van de Kaa Titel proefschrift Standards Battles for Complex Systems: Empirical Research on the Home Network
Promotors: Prof.dr.ir. J.C.M. van den Ende Prof.dr.ir. H.W.G.M. van Heck
Co-promotors: Dr.ir. H.J. de Vries Datum 26 mei 2009 13:30
Locatie: Woudestein, senaatszaal
258
Master Thesis Amanda Wigboldus
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Een gedownloade film op de televisie afspelen: waarom lukt het nog niet? Organisaties moeten samenwerken om communicatienetwerken te standaardiseren Iedereen heeft thuis verschillende apparaten, zoals een laptop, een televisie, een mobiele telefoon. Vaak is het lastig om deze communicatieapparatuur met elkaar te laten samenwerken, omdat de technologieën 'incompatible' zijn. Bedrijven moeten daarom samenwerken om tot standaarden te komen, stelt Geerten van de Kaa in zijn proefschrift Standards Battles for Complex Systems: Empirical Research on the Home Network. Van de Kaa promoveert op dinsdag 26 mei 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De afgelopen jaren zijn er verschillende 'battles' gevoerd om tot dergelijke standaarden te komen, zoals de concurrentiestrijd tussen HD-DVD en Blu-ray. Van de Kaa stelt dat bedrijven juist moeten samenwerken, zodat er door dit netwerk bredere standaarden ontstaan. Bedrijven profiteren daar uiteindelijk van, omdat hun apparatuur in meer huiselijke communicatienetwerken zal kunnen functioneren Van de Kaa ontwikkelt in zijn onderzoek een raamwerk waarmee voorspeld en verklaard kan worden welke standaarden de hoogste kans hebben om dominant te worden in de markt. De diversiteit in het netwerk van betrokken partijen in de 'standaardenstrijd' is hierbij belangrijk, evenals de flexibiliteit van de standaard. Deze moet ook weer niet té standaard zijn, want dan is er geen ruimte meer voor innovatie. Het onderzoek van Geerten van de Kaa is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Erasmus School of Economics. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 19 mei 2009
Promotie S.T.L.R. Sweldens Titel proefschrift Evaluative Conditioning 2.0: Direct versus Associative Transfer of Affect to Brands
Promotors: Prof.dr. S.M.J. van Osselaer
Datum 29 mei 2009 11:00
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Psychologische processen beïnvloeden de waardering van een merk
259
Master Thesis Amanda Wigboldus
Reclamemakers moeten inspelen op de directe gevoelsoverdracht op de consument Een algemene aanname in de reclamewereld is dat merken positiever gewaardeerd worden nadat ze gepresenteerd werden in een positieve context. Deze veronderstelling is gerechtvaardigd aangezien studies over „evaluatieve conditionering‟ aangetoond hebben dat wanneer een merk herhaaldelijk met positieve affectieve concepten (bijvoorbeeld. mooie mensen, natuurscènes of beroemdheden) gepresenteerd wordt, dit inderdaad een langdurig positief effect heeft op de evaluaties van het merk. In zijn proefschrift „Evaluatieve conditionering 2.0: Directe versus associatieve transfer van gevoel naar merken‟ behandelt Steven Sweldens de primaire vraag wat deze verandering in houding ten opzichte van het merk veroorzaakt. Sweldens promoveert op vrijdag 29 mei 2009 aan de Erasmus Universiteit. Sweldens toont aan dat er tenminste twee fundamenteel verschillende psychologische processen zijn die deze verandering kunnen veroorzaken. Ten eerste is het mogelijk dat het merk positiever bevonden wordt als gevolg van het vormen van verbindingen in het geheugen tussen het merk en de affectieve concepten. Het merk wordt dan positiever gevonden omdat mensen bij het zien van het merk bewust of onbewust denken aan het affectieve concept. Dit fenomeen wordt daarom „associatieve gevoelstransfer‟ genoemd. Ten tweede is het ook mogelijk om positief gevoel rechtstreeks over te dragen naar het merk. In dit geval wordt het positieve gevoel „afgewreven‟ op het merk, zonder de noodzaak om verbindingen in het geheugen te vormen: de directe gevoelstransfer. Sweldens identificeert de condities waarin gevoelstransfer associatief versus direct is. Ook toont hij aan dat het bewerkstelligen van directe gevoelstransfer duidelijke voordelen inhoudt voor reclamemakers. Met directe gevoelsoverdracht – in tegenstelling tot associatieve gevoelsoverdracht – wordt het merk immuun voor de negatieve gevolgen van beroemdheden die uit de gratie vallen, voor de verstoring van geheugensporen en voor de technieken die consumenten toepassen om te weerstaan aan de reclame. Een belangrijke conclusie die Sweldens in zijn proefschrift trekt is dat om directe gevoelsoverdracht naar merken te krijgen, het essentieel is dat het merk absoluut simultaan gepercipieerd wordt met het concept dat positief affect veroorzaakt. woensdag, 20 mei 2009
Promotie R.S. Wall Titel proefschrift Netscape. Cities and Global Corporate Networks
Promotors: Prof.dr. G.A. van der Knaap
Datum 05 juni 2009 11:00
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Wederzijdse betrekkingen van steden belangrijk voor stedelijke ontwikkeling Bedrijfsnetwerken voor overgrote deel tussen steden, niet er binnen Steeds vaker wordt gesproken over het bestaan van een globale netwerkmaatschappij: mondiale economische netwerken tussen steden. Op basis van actuele gegevens over investeringen van moederbedrijven in duizenden dochterondernemingen wereldwijd maakt Ronald Wall in zijn proefschrift „Netscape. Cities and Global Corporate Networks‟ een netwerkanalyse van de steden mogelijk. Het blijkt
260
Master Thesis Amanda Wigboldus
dat tachtig procent van de bedrijfsactiviteit tussen steden plaatsvindt, en niet er binnen. Wall promoveert op vrijdag 5 juni 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De netwerkmaatschappij bestaat al heel lang, aldus Wall aan de hand van het historische proces van netwerkvorming. Hij ontrafelt vervolgens de hiërarchieën en afhankelijkheid in de huidige globale netwerken en toont hij aan dat tachtig procent van de bedrijfsactiviteiten tussen steden plaatsvinden, en niet binnen steden. De beleidsvorming rondom stedelijke ontwikkeling moet meer rekening houden met deze afhankelijkheid van samenwerkingsverbanden. Nationaal, maar ook internationaal, want de studie toont aan dat Nederlandse steden voor zeventig procent verbonden zijn met steden in andere landen. Tussen steden bestaat ook economische competitie. De promovendus meet de competitieve kracht van een stad met een nieuwe maatstaf. Het blijkt dat er mondiaal drie grote clusters van steden bestaan, een Europese, een Noord-Amerikaanse en een Aziatische. In tegenstelling van wat vaak wordt gedacht, vindt de competitie zelf vooral plaats binnen deze clusters, en niet tussen de clusters. Wall deed ook een studie naar netwerkprestaties van landen. Hij vindt dat een meerderheid van landen en steden niet meedoet in globale netwerken, maar dat deze connecties slechts voorbehouden zijn aan een aantal „primaire landen‟. Volgens Wall is het mondiale bedrijfssysteem is dus niet „plat‟, zoals de algemene veronderstelling luidt, maar de verhoudingen zijn juist extreem gepolariseerd. Het onderzoek van Ronald Wall is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Erasmus School of Economics. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 26 mei 2009
Eredoctor en hoogleraar Sir Clive Granger overleden De Erasmus Universiteit Rotterdam heeft met droefheid en diep respect voor wat hij voor de wereld betekend heeft, kennis genomen van het overlijden van prof.dr. Sir Clive W.J. Granger. Granger, Nobelprijswinnaar Economie 2003, bezette vanaf 1 juli 2006 de Henri Theil Wisselleerstoel in de Erasmus School of Economics. Voorafgaand aan deze benoeming ontving hij een eredoctoraat van de Erasmus Universiteit Rotterdam voor zijn baanbrekende bijdragen aan de specificatie van dynamische econometrische modellen. Professor Granger was tevens verbonden aan de University of California in San Diego. Hij is 74 jaar geworden. Zie ook de verklaring van decaan prof.dr. Ph.H Franses van de Erasmus School of Economics. vrijdag, 29 mei 2009
De kredietcrisis en verantwoord ondernemen: ramp of zegen? Dilemma bij innnovatiekansen tijdens crisis: banken terughoudend in financiering Het programma Corporate Social Responsibility, verzorgd door Erasmus School of Accounting & Assurance (ESAA), organiseert maandag 15 juni 2009 het seminar 'De kredietcrisis: een zegen of een ramp voor verantwoord ondernemen?' Met prof.drs. Ruud Lubbers, Bart Jan Krouwel, Willem Lageweg en mr.drs. Marjan Minnesma. Prof.drs. Ruud Lubbers, voormalig minister-president Nederland, voorzitter Rotterdam Climate Initiative en lid Earth Council en Earth Charter, laat zijn deskundige visie schijnen op de gevolgen en uitdagingen van de huidige mondiale crisis op de verantwoordelijkheden die ondernemingen hebben. Bart Jan Krouwel, adviseur voormalig directeur MVO Rabobank, zet de toegevoegde waarde van MVO specifiek voor de bankensector uiteen. Zijn de MVO initiatieven van banken windowdressing of echt? Hoe is het ingebed?
261
Master Thesis Amanda Wigboldus
Zijn banken nog wel de spin in het web of verliezen zij door hun reputatie en terughoudendheid terrein? Willem Lageweg, directeur MVO Nederland, gaat in op de toegevoegde waarde van MVO in tijden van crisis. Hij zal daarbij verscheidene voorbeelden uit de praktijk de revue laten passeren. Mr.drs. Marjan Minnesma is directeur van de stichting Urgenda en directeur van research instituut DRIFT. Zij neemt deel aan de paneldiscussie. Nu de financiële resultaten sterk onder druk staan is het de vraag of bedrijven nog bereid zijn te investeren in verantwoord ondernemen. Is het een last of een kans? Naast de kredietcrisis spelen ook vraagstukken als de eindigheid van traditionele energiebronnen en grondstoffen, de invloed van klimaatverandering op de bedrijfsvoering, de verantwoordelijkheid voor milieu en sociale aspecten in de keten. Juist nu liggen kansen om op een innovatieve manier deze vraagstukken om te buigen naar marktkansen. Maar juist nu zijn banken terughoudend in de financiering. dinsdag, 02 juni 2009
Prof.dr. James Hunton hoogleraar Experimental accounting research into aspects of governance & control Prof.dr. James Hunton is per 6 mei 2009 benoemd tot hoogleraar Experimental accounting research into aspects of governance & control in de Rotterdam School of Management, Erasmus University. Hij treedt als hoogleraar toe tot het Department Accounting and Control. Hunton houdt zich bezig met onderzoek naar het gedrag van topmensen in de financiële sector. Gedurende zijn hoogleraarschap richt hij zich op psychologische experimenten van de invloed van informatietechnologie op besluitvormers, evenals op experimenten waarbij informatietechnologie in organisaties wordt geïntegreerd. In het onderzoeksgebied van de studie van gedrag in accounting en governance heeft hij zich de afgelopen jaren al geprofileerd als vooraanstaand wetenschapper. dinsdag, 09 juni 2009
Oratie Prof.dr. George Yip Titel oratie Managing Global Customers
Leerstoel: Hoogleraar met de leeropdracht Global Strategy and Management Datum 19 juni 2009 16:00
Locatie: Woudestein, aula
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Multinationale bedrijven moeten tegenwoordig wereldwijd klanten onderhouden Decaan George Yip ontwikkelt systeem voor globaal beheer van klanten Multinationale bedrijven kopen steeds vaker in op wereldwijd niveau in plaats van per land afzonderlijk. Bedrijven kiezen hierbij voor wereldwijde contracten met gestandaardiseerde voorwaarden en uniforme producten, diensten en prijzen, waardoor er nieuwe eisen worden gesteld aan multinationale leveranciers
262
Master Thesis Amanda Wigboldus
bij het managen van deze klanten. In zijn oratie „Het beheren van wereldwijde klanten‟ introduceert prof.dr. George Yip, decaan van de Rotterdam School of Management, Erasmus University een aantal managementtechnieken voor het coördineren van multinationale klanten. Yip aanvaardt met de oratie op vrijdag 19 juni 2009 het ambt van hoogleraar Global Strategy and Management aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het onderzoek van Yip is het eerste dat een gecombineerd overzicht geeft van wereldwijd klantmanagement en wereldwijd account management. Dit biedt een systematische structuur voor het ontwikkelen en implementeren van programma‟s voor het beheren van wereldwijde klanten. Zijn onderzoek is gebaseerd op gedetailleerd kwalitatief en kwantitatief onderzoek bij meer dan twintig Amerikaanse en Europese multinationals. Prof.dr. George S. Yip is expert op het gebied van global strategy. Voor zijn decanaat was hij vice-president en directeur Onderzoek & Innovatie bij CapGemini Consulting. Hij was onder meer verbonden aan de London Business School Cambridge University, UCLA, Georgetown University en Harvard Business School. Zijn bedrijfservaring omvat managementfuncties bij Unilever en Pricewaterhouse. Yip is Fellow van de Academy of International Business. Hij studeerde economie en recht aan de universiteit van Cambridge en behaalde zijn MBA (strategy and finance) aan de Cranfield School of Management en aan Harvard Business School, en een DBA (business policy) aan Harvard Business School. Voorafgaand aan de oratie om 16.00uur leidt George Yip om 14.00 uur een symposium rond hetzelfde onderwerp. Het business panel tijdens dit symposium bestaat uit account directors voor wereldwijde klanten van KLM-Air France, TNT Express, Shell en Unilever. Voor het volledige programma zie www.rsm.nl dinsdag, 09 juni 2009
Promotie H.M.S. Dietz Titel proefschrift Managing (Sales) People towards Performance: HR Strategy, Leadership & Teamwork
Promotors: Prof.dr. G.W.J. Hendrikse
Co-promotors: Dr. M. Ahearne Dr. E. Verwaal Datum 11 juni 2009 13:30
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Verkoopmedewerkers afhankelijk van team Leeftijdsverschillen en teveel complimentjes van de baas niet per se goed Het managen van (verkoop)medewerkers naar betere prestaties is een van de belangrijkste prioriteiten van organisaties. In zijn proefschrift Managing (Sales)People towards performance onderzoekt Bart Dietz hoe Human Resource-strategie, leiders en teams invloed hebben op prestaties van mensen. Niet alleen het team waarin ze werken bljikt van groot belang, ook de manier waarop de baas communiceert is bepalend. Dietz promoveert op donderdag 11 juni 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
263
Master Thesis Amanda Wigboldus
Dietz deed veldstudies naar de prestaties van medewerkers in combinatie met HR-beleid. Hij concludeert dat een „ 'hard'/calculatief HR-beleid alleen een directe invloed heeft op de bedrijfsprestaties als dat zich richt op de werknemers als collectief, in plaats van op individuele werknemers. Daarnaast onderzocht hij de rol van leiders en leiderschap op de beïnvloeding van prestaties. Het blijkt dat als leiders hun verkopers intellectueel inspireren, de medewerkers zich meer inzetten om nieuwe dingen te leren en om te presteren. Bovendien, als de leider inspirerend met hen communiceert, ontwikkelen de werknemers manieren om in verschillende situaties beter te kunnen verkopen en op die manier ook hun prestaties verhogen. De leider moet hier overigens niet te veel complimenten voor geven, want Dietz bewijst dat dit een averechts effect heeft op een goede manier van verkopen. Op z‟n Rotterdams dus: geen woorden maar daden! Tot slot blijkt dat de mate waarin een team nadenkt over zijn strategieën en prestaties en deze kan aanpassen aan veranderende situaties (reflexiviteit) van invloed is op de prestatie van een individuele verkoopmedewerker. Daarbij speelt de leeftijdsopbouw van het team een grote rol. Hoe groter de leeftijdsverschillen van de teamleden zijn, hoe slechter de prestaties van medewerkers. Het onderzoek van Bart Dietz is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Erasmus School of Economics. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 09 juni 2009
Promotie H.F.M. Gertsen Titel proefschrift Riding a Tiger without Being Eaten
Promotors: Prof.dr. C.B.M. van Riel
Datum 16 juni 2009 16:00
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Gatekeepers van bedrijven verblind door CEO‟s met teveel zelfvertrouwen Analisten kunnen onder grote druk geen objectieve financiële rapportages maken De boekhoudschandalen van de laatste decennia, bij bijvoorbeeld Enron en Ahold, laten in combinatie met de kredietcrisis zien dat financiële analisten bij grote bedrijven fouten maken in de rapportages. Dit komt doordat zij worden verblind door CEO‟s met teveel zelfvertrouwen, stelt Fred Gertsen in zijn proefschrift Riding a Tiger without Being Eaten: How Companies and Analysts Tame Financial Restatements and Influence Corporate Reputation. Gertsen promoveert op dinsdag 16 juni 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Gertsen richt zich in zijn onderzoek voornamelijk op cases waarbij correcties op financiële rapportages gemaakt moeten worden. Er zijn dan eerder fouten opgetreden, waardoor de betrouwbaarheid van het rapport en het vertrouwen van belanghebbenden (investeerders) is geschaad. Dit is moeilijk te herstellen. Eerlijke en accurate publicatie van financiële verslaggeving is belangrijk omdat het bijdraagt aan de afstemming van de belangen van zowel interne partijen (Executives) als externe partijen, zoals de aandeelhouders. Het is dus van belang dat de gatekeepers ofwel bedrijfsbewakers dit objectief en onafhankelijk kunnen doen.
264
Master Thesis Amanda Wigboldus
Maar deze objectiviteit en onafhankelijkheid zijn volgens Gertsen moeilijk te handhaven, omdat de gatekeepers worden verblind door CEO‟s die te veel zelfvertrouwen hebben. Daardoor zijn de gatekeepers teveel „geboeid‟ aan het bedrijf en doen zij mee aan het „cijferspelletje‟. Bovendien is de druk voor korte termijn winst erg groot. Analisten richten zich daarom voornamelijk op factoren die op korte termijn van invloed zijn op het bedrijf. Het onderzoek van Gertsen laat zien dat gatekeepers door deze invloeden een beperkte waarneming hebben en dat dit hun functioneren bij het beschermen van de reputatie van het bedrijf wanneer correcties op financiële verslaggeving worden uitgebracht in de weg staat. Het onderzoek van Fred Gertsen is verricht in het Erasmus Research Institute of Management (ERIM), de gezamenlijke door de KNAW erkende onderzoeksschool van Rotterdam School of Management/ Erasmus University en de Erasmus School of Economics. Aan ERIM zijn ruim 300 onderzoekers verbonden. ERIM organiseert tevens het Erasmus Doctoral Programme in Business and Management voor de opleiding van jonge, veelbelovende wetenschappers. www.erim.eur.nl dinsdag, 16 juni 2009
Masterclass Voorspellen en Modellen Georganiseerd door ESE en Erasmus Academie, met o.a. dr. Philip Hans Franses Vanaf 17 september 2009 organiseert de Erasmus School of Economics, samen met Erasmus Academie, de masterclass Voorspellen en modellen. De masterclass bestaat uit vier modules van elk twee dagen. Deelnemers maken kennis met de laatste ontwikkelingen op het gebied van trends, voorspellen en datamining. De vier modules: - Trends door Prof.dr. Philip Hans Franses - Modellen van discrete keuzes door Prof.dr. Richard Paap - Voorspellen door Prof.dr. Dick van Dijk - Datamining door Prof.dr. Patrick Groenen Meer informatie: www.erasmusacademie.nl/voorspellen. vrijdag, 03 juli 2009
Twee EUR-studenten geselecteerd voor de Nationale DenkTank 2009 Toptalent gaat zich bezig houden met energievraagstukken Twee masterstudenten van de Erasmus Universiteit zijn geselecteerd voor de Nationale DenkTank 2009. Zij komen terecht in een team van 23 excellente jonge academici dat op zoek gaat naar innovatieve manieren om consumenten aan te zetten tot het gebruik van energie-efficiënte oplossingen. Op 17 augustus 2009 gaat de vierde editie van Dde Nationale DenkTank van start en half december presenteert de Nationale Denktank haar plannen. Jeroen van Teijlingen, student Financial Law (Rotterdam School of Law) en Jacqueline van den Ende, studente Liberal Arts / International Economics and Business (Erasmus School of Economics) zijn geselecteerd op basis van hun intellectuele capaciteiten, inter-persoonlijke vaardigheden, creativiteit en maatschappelijke betrokkenheid. De andere deelnemers aan de Nationale Denktank zijn afkomstig van verschillende universiteiten en uit verschillende disciplines. vrijdag, 03 juli 2009
265
Master Thesis Amanda Wigboldus
Benoemingen Erasmus MC en ESE Prof.dr. C.H.J. van Eijck, prof.dr. F.W.G. Leebeek, prof.dr. Y. Elgersma zijn tot bijzonder hoogleraar benoemd in het Erasmus MC. Prof.dr. M. McAleer is benoemd tot hoogleraar Quantitative Finance in de Erasmus School of Economics. Prof.dr. C.H.J. (Casper) van Eijck (1957) is per 1 juli 2009 benoemd tot bijzonder hoogleraar Chirurgie met specifieke aandacht voor het pancreas in het Erasmus MC. De leerstoel wordt ondersteund door de Vereniging Erasmus Trustfonds EUR. Van Eijck studeerde aan de Medische faculteit van het Erasmus MC en promoveerde er in 1993 met het proefschrift The role of Somatostatin receptros in breast and pancreatic cancer. Voor dit proefschrift ontving hij twee onderscheidingen. Prof.dr. F.W.G. (Frank) Leebeek (1963) is per 1 juli 2009 benoemd tot bijzonder hoogleraar Hematologie, in het bijzonder hemostase en trombose in het Erasmus MC. De leerstoel wordt ondersteund door de Vereniging Erasmus Trustfonds EUR. In 1990 promoveerde Leebeek cum laude aan het Erasmus MC met het proefschrift Clinical studies on fibrinolysis inhibitors synthesized by the liver. Leebeek is altijd verbonden gebleven aan het Erasmus MC. Prof.dr. Y.(Ype) Elgersma (1965) is per 1 juli 2009 benoemd tot bijzonder hoogleraar Moleculaire neurobiologie, vanwege de Vereniging Erasmus Trustfonds EUR. Na aanstellingen bij verscheidene Amerikaanse universiteiten is Elgersma sinds 2001 als universitair docent en hoofddocent verbonden aan het Erasmus MC. Zijn onderzoeksgebied focust zich op de cellulaire en moleculaire basis van het geheugen. Prof.dr. M.J. (Michael) McAleer (1952) is per 1 april 2009 benoemd tot hoogleraar Quantitative Finance aan de Erasmus School of Economics, Capaciteitsgroep Econometrie. De leerstoelopdracht is Econometric Analysis of Volatility and Ultra High Frequency Data. Michael McAleer promoveerde in 1981 aan Queen‟s University (Kingston, Ontario) en heeft posities bekleed aan verschillende universiteiten, waaronder Australian National University, Osaka University, en de Chinese University of Hong Kong. Meest recentelijk was hij als professor of Econometrics aan de University of Western Australia (Perth). maandag, 06 juli 2009
Charles Erkelens krijgt leiding Erasmus Centre for Strategic Philanthropy Charles Erkelens is aangesteld als directeur van het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy (ECSP). Het nieuwe instituut opent in september 2009 haar deuren. Erkelens komt van de wetenschappelijke uitgeverij Springer, waar hij de functie van uitgeefdirecteur van de afdeling Geesteswetenschappen bekleedde. Het ECSP richt zich op wetenschappelijk onderzoek en onderwijs over onderwerpen die binnen de strategische filantropie vallen, zoals o.a. „impactmeting en transparantie‟ en „strategic grant making‟. Daarnaast verzorgt het ECSP trainingen voor bestuurders en directeuren van goede doelen organisaties en vermogensfondsen. Het centrum richt zich op samenwerking met relevante nationale en internationale initiatieven om de kwaliteit van de filantropische sector te vergroten. De officiële opening van het ECSP is op 23 september 2009 met een door de Erasmus School of Economics georganiseerde internationale conferentie. Erkelens over deze conferentie: “De ESE Conference Strategic Philanthropy biedt een fantastisch podium om samen met betrokkenen uit de filantropische sector en de academische wereld vooruit te blikken op de doelen die wij ons met het centrum stellen.”. Het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy is opgericht door de Erasmus School of Economics (ESE) en de Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM) alsmede de Adessium Foundation. De beide faculteiten van de Erasmus Universiteit leveren leden van de wetenschappelijke staf. Alle activiteiten staan in het teken van hoofdthema: „Doing Good Done Better‟. woensdag, 08 juli 2009
266
Master Thesis Amanda Wigboldus
Prof.dr. Henk Don lid Raad van Bestuur Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) Prof.dr. Henk Don (1954) is per 1 oktober 2009 benoemd tot lid van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Vrijdag 10 juli 2009 stemde de ministerraad in met het voorstel van minister Van der Hoeven. Don, sinds 2006 bijzonder hoogleraar Econometrie en Economisch Beleid in de Erasmus School of Economics, legt per 1 oktober 2009 zijn functie aan de universiteit neer. Don bestudeert de rol van onzekerheid in economische modellen en beleidsbeslissingen. Van 1978 tot februari 2006 was hij (met een korte onderbreking) werkzaam bij het Centraal Planbureau (CPB), vanaf 1994 als directeur. Ook was Don van 1990 tot 1999 hoogleraar economie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde daar in 1986 cum laude. Decaan Philip Hans Franses: “In de tijd bij ons was Henk Don een veel gevraagde spreker voor studenten en gaf hij graag advies aan promovendi en scriptanten. Een uiterst sympathieke collega.” vrijdag, 17 juli 2009
ERIM geselecteerd voor het Graduate Programme Bedrijfskundig onderzoeksinstituut gekenmerkt als excellente school Het Erasmus Research Institute of Management (ERIM) mag deelnemen aan het eerste Graduate Programma, dat is ontwikkeld door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) om excellentie in promotieopleidingen te stimuleren. Het programma behelst een subsidie voor verdere ontwikkeling van de meest succesvolle Nederlandse onderzoeksscholen, mede als voorbeeld voor andere instituten. ERIM is één van de 9 scholen uit een totaal van 36 kandidaten uit alle wetenschapsgebieden en van alle universiteiten, die de subsidie van 800 000 euro ontvangen om in de komende jaren die voorbeeldfunctie te vervullen. De jury noemt ERIM op haar gebied “de sterkste vertegenwoordiger, ook internationaal” en concludeert verder: “de opleiding en begeleiding die ERIM verzorgt is van zeer goede kwaliteit.” Tevens is de jury zeer te spreken over “de visie die de vertegenwoordigers van de school hebben over de richting en vorm van de school in de toekomst.” Wetenschappelijk directeur van ERIM Ale Smidts is verheugd en trots over de gerealiseerde deelname aan het Graduate Programme: “Het is een bevestiging van de kwaliteit die in de afgelopen tien jaar is opgebouwd en van de soliditeit van onze plannen voor de toekomst.” Onderzoeksscholen kunnen met de subsidie van het Graduate Programme nieuwe promovendi aanstellen en de onderzoeksopleiding vernieuwen. ERIM zet de subsidie in om een nieuw wervingsmodel voor AIOs te ontwikkelen en interdisciplinair onderzoek te stimuleren. Getalenteerde jonge onderzoekers krijgen de mogelijkheid om zelf een promotieprojectvoorstel in te dienen en daarbij een begeleidend team van hoogleraren te zoeken: tot op heden gebeurt dit andersom. Smidts: “Op deze manier kunnen studenten met nieuwe ideeën komen en kunnen er verrassende combinaties van onderzoeken binnen verschillende vakgebieden ontstaan.” Met deze wervingsmethode stelt ERIM stelt vier nieuwe onderzoekers aan. ERIM is de onderzoeksschool op het gebied van Research in Management van de Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM) en de Erasmus School of Economics (ESE). Meer informatie: ERIM Zie ook het nieuwsbericht van NWO over het Graduate Programme. woensdag, 12 augustus 2009
Oratie Dr. Knut Blind Titel oratie Standardization: a Catalyst for Innovation
Leerstoel: Bijzonder hoogleraar Standaardisatie en Normalisatie
267
Master Thesis Amanda Wigboldus
Datum 28 augustus 2009 16:00
Locatie: Woudestein, aula
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Standaardisatie stimuleert innovatie Ondanks vastgestelde normen is technologische vernieuwing wel mogelijk Het traditionele beeld dat standaardisatie gezien wordt als een proces dat niet samengaat met innovatie is de laatste jaren veranderd. In zijn oratie Standardisation as a Catalyst for Innovation laat prof.dr. Knut Blind zien dat vastgestelde normen wel degelijk kunnen bijdragen aan vernieuwingen. Met deze oratie op vrijdag 28 augustus 2009 aanvaardt Blind officieel de leerstoel Endowed Chair of Standardisation in de Rotterdam School of Management (RSM), Erasmus University. De leerstoel is een partnerschap tussen RSM en het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN). Vanuit economisch perspectief behandelt Blind het potentieel en de impact van standaardisatie en normen op innovatiemogelijkheden, waarbij hij mogelijke negatieve effecten niet onbesproken laat. Eerste onderwerp is het nut van standaardisatie voor onderzoek binnen de technologie. Vervolgens gaat Blind in op de wisselwerking tussen het intellectuele eigendomsrecht, voornamelijk patenten, en standaarden. Hij stelt dat de integratie van patenten in standaarden leidt tot een versnelling van technologische kennis, maar dat er gevaar is dat bedrijven hier ook misbruik van kunnen maken. Prof.dr. Knut Blind concludeert zijn oratie met een visie op de uitdagingen van toekomstig onderzoek. maandag, 24 augustus 2009
Promotie Mw. drs. D.C. Rus Titel proefschrift The Dark Side of Leadership
Promotors: Prof.dr. D.L. van Knippenberg
Datum 03 september 2009 11:30
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Niet elke machtige leider is egocentrisch en zelfzuchtig Rol en macht afhankelijk van zelfbeeld leider Leiders die zichzelf verrijken ten koste van de groep worden meestal niet erg hoog gewaardeerd en aan dit soort gedrag worden vaak negatieve consequenties gekoppeld. In haar onderzoek The dark side of leadership ontdekt Diana Rus dat deze zelfverrijking vooral samenhangt de manier waarop leiders zichzelf definiëren, maar niet zozeer met de macht die zij hebben. Rus promoveert op donderdag 3 september 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
268
Master Thesis Amanda Wigboldus
Leiders die zichzelf definiëren als echte leider, vertonen gedrag waarbij ze eerder hun eigenbelang dienen dan het belang van de groep, als hun ideeën over effectief leiderschap aansluiten bij het nastreven van persoonlijk belang. Als leiders zichzelf niet zozeer definiëren als echte leider zijn hun ideeën over effectief leiderschap veel minder bepalend voor hoe zij zich gedragen. Naast deze invloed van „zelfdefinitie‟ onderzocht Rus ook welke rol macht speelt in zelfdienende gedragingen van leiders. Het blijkt dat macht hier inderdaad een grote rol bij speelt, maar dat leiders met meer macht niet per se egocentrisch, zelfbevoordelend of corrupt hoeven te zijn. Het is maar net of zij het dienen van de groep een belangrijk element van effectief leiderschap vinden. Hoe egoïstisch een leider kan zijn, hangt ook van de situatie af. Door het uitvoeren van experimenten in verschillende situaties kon Rus aantonen dat machtige leiders zichzelf minder bevoordelen als rechtvaardigheid een belangrijke rol speelt. De leiders namen in dit soort gevallen eerder het perspectief van die anderen in. Het is voor organisaties dus van belang dat rechtvaardigheid een belangrijke rol krijgt toegekend (bijvoorbeeld door medewerkers mogelijkheid tot inspraak te verlenen) zodat zelfzuchtig gedrag van leiders kan worden verminderd. Tenslotte ziet Rus een belangrijk verband tussen een zelfzuchtige leider en diens aansprakelijkheid: een leider kan nog zo machtig zijn, zodra hij aansprakelijk kan worden gesteld voor zijn daden zal hij zich minder egocentrisch gedragen. In haar onderzoek laat Rus zien dat macht en het nastreven eigenbelang wel in verband staan, maar niet zo 1 op 1 als vaak wordt gedacht. Hoe een leider zichzelf ziet, wat zijn of haar ideeën over leiderschap zijn, en de randvoorwaarden die de organisatie schept zijn minstens zo belangrijk. maandag, 24 augustus 2009
Oratie Dr. P.J.G. Roosenboom Titel oratie On the Real Effects of Private Equity
Leerstoel: Bijzonder hoogleraar Business Administration Datum 24 augustus 2009 16:00
Locatie: Woudestein, aula
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Op zoek naar het ware gezicht van private equity Investeren met risico is goed voor het ondernemersklimaat Politici en journalisten bestempelen private equity investeerders vaak als „geldwolven‟, en „roofridders‟ die bedrijven „leegroven‟ en belasting ontduiken. In zijn oratie On the real effects of private equity evalueert prof.dr. Peter Roosenboom deze kritiekpunten. Hij stelt dat de beeldvorming van private equity investeerders als „barbaren‟ te eenzijdig is en dat zij een positieve impact kunnen hebben op het ondernemersklimaat. Roosenboom aanvaardt op vrijdag 4 september 2009 het ambt van bijzonder hoogleraar Entrepreneurial Finance and Private Equity in de Rotterdam School of Management, Erasmus University. Private equity valt niet meer weg te denken uit onze hedendaagse economie. Private equity is een verzamelnaam voor investeerders die risicodragend vermogen ter beschikking stellen aan niet-beursgenoteerde vennootschappen. Recentelijk liggen de bedrijfsovernames door „opkoopfondsen‟ onder vuur. In het eerste gedeelte van zijn oratie bespreekt Roosenboom de kritiek die in de media en politiek op overnames door dergelijke investeerders wordt geuit. Hij stelt de beeldvorming over private equity door de media aan de orde en bespreekt de wetenschappelijke kennis over dit soort investeringen. Roosenboom stelt dat we weinig weten van de economische effecten van private equity op land- en bedrijfstakniveau. Hoewel beleidsmakers doorgaans een negatief oordeel hebben over overnames door private equity investeerders, verwelkomen ze vaak investeringen in startende bedrijven: venture capital. Hierbij wordt
269
Master Thesis Amanda Wigboldus
aangenomen dat venture capital een nuttige bijdrage levert aan het ondernemersklimaat in Europa en dat venture capital nieuwe ondernemingen financiert die geen of lastiger toegang hebben tot financiering door banken. In het tweede gedeelte van zijn oratie bespreekt Roosenboom resultaten van een recent Europees onderzoek dat hij heeft verricht. Hieruit blijkt dat private equity, en in het bijzonder venture capital, inderdaad een positieve impact heeft op het aantal nieuwe ondernemingen dat in een land of bedrijfstak wordt gestart. maandag, 24 augustus 2009
Angelien Kemna benoemd tot Chief Investment Officer APG Prof.dr. Angelien Kemna (51) is benoemd tot Chief Investment Officer van APG en tot CEO van APG Asset Management. Kemna volgt Roderick Munsters op en zij zal per 1 november 2009 in dienst treden bij APG. Angelien Kemna is sinds 2007 bijzonder hoogleraar Corporate Governance aan de Erasmus School of Economics. Zij blijft als hoogleraar verbonden aan de Erasmus School of Economics. APG CEO Dick Sluimers: „Wij zijn erg blij dat wij iemand van het kaliber van Angelien Kemna aan boord hebben kunnen halen. Zij heeft een uitmuntende staat van dienst in de wetenschap en in de financiële wereld bij een aantal vooraanstaande institutionele beleggers. Bovendien sluiten haar persoonlijke ambities op maatschappelijk gebied naadloos aan op die van APG. Het gaat hierbij zowel om haar opvattingen op het gebied van duurzaamheid en governance in het beleggingsbeleid van institutionele beleggers, als het belang dat zij hecht aan het grote maatschappelijke goed van ons collectieve pensioenstelsel. Voor beide zaken wil zij zich sterk maken als CIO van APG.‟ In 1992 begon Kemnas carrière in de financiële wereld als directeur Onderzoek bij Iris, de onderzoekstak van Rabobank en Robeco. Die functie combineerde zij met een parttime hoogleraarschap Financiële Markten aan de Universiteit van Maastricht. Bij Robeco vervulde zij verschillende beleggingsfuncties op managementniveau, laatstelijk was zij daar directeur Investments en Account Management. In 2001 startte Kemna bij ING Investment Management als Global Chief Investment Officer. Kort daarna werd zij tevens CEO van ING Investment Management Europe. In die hoedanigheid was zij verantwoordelijk voor een beleggingsportefeuille van 150 miljard euro. dinsdag, 25 augustus 2009
RSM Leadership Summit 2009: De crisis benutten – nieuwe modellen, nieuwe methoden, nieuwe mentaliteit Datum Van: 10 september 2009 09:00 Tot: 10 september 2009 17:00
Locatie: World Trade Center, Rotterdam Toelichting 10 september 2009: Het jaarlijkse Leadership Summit van Rotterdam School of Management, Erasmus University in het World Trade Center in Rotterdam.
Internationale leiders over strategieën om economische crisis het hoofd te bieden Op 10 september 2009 vindt het jaarlijkse Leadership Summit van Rotterdam School of Management, Erasmus University, plaats in het World Trade Center in Rotterdam. Het thema dit jaar is Leveraging the Crisis – New Models, New Methods, New Mindsets (De crisis benutten – nieuwe modellen, nieuwe methoden, nieuwe mentaliteit). In het licht van de wereldwijde economische crisis wil de RSM met deze Summit leiders samenbrengen uit de zakelijke, politieke en academische arena om ideeën uit te wisselen over strategieën waarmee het bedrijfsleven en de hele wereld de wind opnieuw in de zeilen krijgen.
270
Master Thesis Amanda Wigboldus
Sprekers op de Summit van dit jaar zijn: Wim Boonstra, Chief Economist van de Rabobank Groep; Boudewijn Beerkens, RSM MBA alumnus en CFO van Wolters Kluwer; Mark Foster, Group Chief Executive van Accenture; Ronald de Jong, Senior Vice President & CEO Emerging Markets, Philips Healthcare; en Belmiro de Azevedo, bestuursvoorzitter van Sonae (het grootste privébedrijf in Portugal). Deze zakelijk leiders zullen hun inzichten, ideeën en „best practices‟ presenteren rond de door hen gekozen onderwerpen, waaronder de huidige stand van de economie, groeistrategieën in crisistijd, en de opkomst van multinationals uit ontwikkelingslanden. Naast een aantal algemene sessies zal ook de jaarlijkse RSM Distinguished Alumni Awards van de decaan – ingesteld als erkenning voor uitmuntende RSM alumni die bewezen hebben te beschikken over excellence in het bedrijfsleven en die beschouwd worden als voorbeeldige vertegenwoordigers van de kernwaarden van RSM – een onderdeel vormen van de Summit. Informatie en inschrijven: www.rsm.nl/summit dinsdag, 08 september 2009
Promotie Mw. Drs. E. van de Poel Titel proefschrift Urbanization, Health and Inequality in the Developing World
Promotors: Prof.dr. E.K.A. van Doorslaer
Co-promotors: Dr. O.A. O'Donnel Datum 24 september 2009 15:30
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Verstedelijking is funest voor gezondheid Gezondheidsrisico‟s verstedelijking in ontwikkelingslanden onderschat Verstedelijking in ontwikkelingslanden leidt niet automatisch tot een betere volksgezondheid. Beleidsmakers in ontwikkelingslanden moeten zich bewust worden van het belang en noodzaak van stedelijke planning om de negatieve gezondheidseffecten van de immense verstedelijking om te buigen. Dat stelt Ellen Van de Poel in haar proefschrift „Urbanization, Health and Inequality in the Developing World’. Van de Poel promoveert op donderdag 24 september aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het aantal inwoners in steden neemt vooral in ontwikkelingslanden zeer snel toe en het is voorlopig nog onduidelijk welke gevolgen dit heeft voor de volksgezondheid. Van de Poel analyseerde databestanden van de Demographic and Health Surveys van 47 ontwikkelingslanden om de verbanden te bestuderen tussen verstedelijking, sterfte en ondervoeding bij kinderen. Daarnaast gebruikte ze data van de China Health and Nutrition Survey om de verbanden tussen verstedelijking en welvaartsziekten in China te onderzoeken. Ook wilde zij het algemene gezondheidseffect van de immense verstedelijking in China meten. Stadsbewoners zijn gemiddeld in een betere gezondheid dan mensen op het platteland, maar deze gemiddeldes verbergen grote ongelijkheden. Kinderen in arme gezinnen in steden, meestal geconcentreerd in sloppenwijken, hebben evenveel en soms zelfs meer kans op ondervoeding en sterfte dan kinderen in arme gezinnen op het platteland. Maar ook buiten de sloppenwijken kan verstedelijking de gezondheid schaden, bijvoorbeeld door milieuvervuiling en een veranderend eet- en leefpatroon. In China neemt met de gigantische urbanisatie, ook de prevalentie van welvaartsziektes zoals diabetes en hypertensie zeer snel toe, en verspreiden deze ziektes zich ook naar minder verstedelijkte gebieden.
271
Master Thesis Amanda Wigboldus
Beleidsmakers in ontwikkelingslanden moeten zich daarom realiseren dat tenzij verstedelijking gepaard gaat met een goed gepland ruimtelijk en sociaal beleid, dit proces de volksgezondheid niet ten goede zal komen. Ook moeten ze voorzichtig omspringen met het uitzetten van een gezondheidsbeleid op basis van vergelijkingen van gemiddelde gezondheid tussen verstedelijkte en landelijke gebieden. Het is belangrijk dat beleidsprogramma‟s de steeds groter wordende arme stedelijke populaties niet langer over het hoofd zien. dinsdag, 15 september 2009
'Balkenende-IV: regering van gemiste kansen' Deze uitspraak doet hoogleraar openbare financiën en economisch beleid Bas Jacobs in zijn opinieartikel dat na te lezen is op het online opinieplatform van de Erasmus School of Economics, www.economieopinie.nl. “Weliswaar heeft de regering door de interventies in de financiële sector met succes een meltdown van het financiële systeem voorkomen, maar met een beleid van voortdurende non-compromissen – wij doen dit niet als jij dat niet doet – bewijst Balkenende-IV Nederland momenteel een slechte dienst. Door de economische problemen over de schutting te kieperen naar de volgende regeringen zal het broze economisch vertrouwen niet verbeteren en zal het economisch herstel vertragen. Doordat coalitiepartijen elkaar het licht niet in de ogen gunnen, zal de werkloosheid onnodig oplopen en een onnodig hoge rekening worden doorgeschoven naar de toekomst”, aldus Jacobs. Kijk voor het volledige artikel en meer (achtergrond) informatie op het opinieplatform www.economieopinie.nl EconomieOpinie.nl is een online opinieplatform waarop economen van de Erasmus School of Economics hun mening geven over actuele onderwerpen in binnen- en buitenland. woensdag, 16 september 2009
Oratie Prof.dr. Robert Dur Titel oratie Motiveren, belonen en presteren in de publieke sector
Leerstoel: Economie van prikkels en prestaties Datum 08 oktober 2009 16:00
Locatie: Woudestein, aula
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Motiveren, belonen en presteren in de publieke sector Personeelsbeleid publieke sector gedoogt ondermaats presteren Het personeelsbeleid binnen de overheid, het onderwijs en de zorg is hard aan vernieuwing toe. Het op grote schaal gedogen van ondermaatse prestaties, karige beloningen voor uitmuntende prestaties, en een weinig inspirerend management zorgen ervoor dat de rek er bij het bestaand personeel grotendeels uit is en nieuw energiek talent voor het bedrijfsleven kiest. Dit stelt prof.dr. Robert Dur in zijn oratie Motiveren, belonen en presteren in de publieke sector, waarmee hij donderdag 8 oktober 2009 het ambt
272
Master Thesis Amanda Wigboldus
aanvaardt als bijzonder hoogleraar van Economie van prikkels en prestaties vanwege de Vereniging Trustfonds EUR aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Door het behoedzame en op gelijkheid gerichte personeelbeleid laten veel getalenteerde en energieke werknemers de publieke sector links liggen en kiezen voor een baan in het bedrijfsleven. Gelukkig zijn er ook veel mensen met hart voor de publieke zaak, zogenaamde intrinsiek gemotiveerde mensen, die ondanks dit personeelsbeleid voor de publieke sector kiezen. De publieke sector in Nederland doet echter een dusdanig groot beroep op de intrinsieke motivatie van haar werknemers, dat deze bron nagenoeg uitgeput is, met name onder werknemers die al wat langer in de publieke sector werken. Het is daarom tijd voor beleidswijzigingen, zoals het jaarlijks houden van beoordelingsgesprekken (al is het maar om mensen te complimenteren), meer differentiatie in het toekennen van periodieken, het beter letten op managementvaardigheden bij het bevorderen van mensen tot leidinggevende, en meer gebruik maken symbolische beloningen (bijvoorbeeld door aansprekende functienamen). De maatregelen kunnen het best gefaseerd uitgerold worden, zodat een gedegen evaluatie van effecten mogelijk is. Dur (1973) promoveerde cum laude aan het Tinbergen Instituut aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en bleef daarna aan de Rotterdamse faculteit verbonden. Hij kreeg in 2000 als jongste laureaat de NWO Vernieuwingsimpuls VIDI-beurs voor zijn onderzoek naar het effect van externe prikkels (zoals prestatiebeloning) op de intrinsieke motivatie van werknemers. In 2001 ontving hij de Erasmus University Research Grant. Binnen de leerstoel Economie van prikkels en prestaties wordt onderzoek gedaan naar de effecten van personeelsbeleid op de prestaties en het welzijn van werknemers, zowel binnen het bedrijfsleven als binnen de publieke sector. De persoonlijke pagina van prof.dr. Robert Dur dinsdag, 29 september 2009
Bert de Groot benoemd tot bijzonder hoogleraar Governance en Strategisch Investeringsbeleid Met ingang van 1 oktober is prof.dr. Bert de Groot benoemd tot bijzonder hoogleraar Governance en Strategisch Investeringsbeleid aan de Erasmus School of Economics (ESE) van de Erasmus Universiteit Rotterdam door de Vereniging Trustfonds EUR. Hiervoor was hij rector magnificus van Nyenrode Business Universiteit. Het onderzoek van De Groot richt zich op de vraag hoe governance en strategische investeringsbeslissingen een bijdrage leveren aan het creëren van waarde en beter geleide ondernemingen en instituten. In samenwerking met het Econometrisch Instituut blijft hij publiceren over korte– en lange termijn economische voorspellingen voor bedrijven, de Nederlandse economie en enkele OECD landen. “Bert de Groot levert door zijn research een bijdrage aan fundamentele economische inzichten en vertaalt deze inzichten naar onze nationale en internationale business omgeving en overheden”, aldus decaan Philip Hans Franses. De Groot is verheugd terug te keren bij zijn alma mater. "De ESE is goed gepositioneerd om zowel wetenschappelijk te groeien als haar onderwijs doelstellingen te realiseren." In 1981 behaalde prof.dr. De Groot zijn doctoraal in de econometrie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij volgde managementopleidingen aan IMD, Wharton and INSEAD. In 2006 promoveerde hij aan de EUR op zijn proefschrift was getiteld „Essays on Economic Cycles’. Aan Nyenrode bezet hij de leerstoel Business and Economic Cycles. Bert de Groot was CFO en lid van de Raad van Bestuur van Randstad Holding N.V. en verantwoordelijk voor de EUR Holding N.V. van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij heeft verschillende commissariaten. vrijdag, 02 oktober 2009
Oratie Prof.dr. E.D. Dijkgraaf Titel oratie Bewijzen beleid baat
273
Master Thesis Amanda Wigboldus
Leerstoel: Bijzonder hoogleraar Empirische economie van de publieke sector Datum 13 oktober 2009 16:00
Locatie: Woudestein, aula
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Convenanten voor vermindering energieverbruik werken niet Klimaatdoelstellingen beter haalbaar met belastingen en subsidies Het Nederlandse energiebeleid is voor een groot deel gebaseerd op convenanten, maar het effect hiervan is niet aan te tonen. Elbert Dijkgraaf, bijzonder hoogleraar Empirische economie van de publieke sector pleit er in zijn oratie 'Bewijzen beleid baat' dan ook voor dat Nederland net als de landen om ons heen er voor kiest meer belastingmaatregelen, subsidies of regelgeving in te voeren. Dijkgraaf aanvaardt op dinsdag 13 oktober 2009 zijn leerstoel in de Erasmus School of Economics aan de Erasmus Universiteit Rotterdam vanwege de Vereniging Trustfonds EUR. Via vrijwillige afspraken met bedrijven probeert de overheid het energiegebruik en aan dit gebruik verbonden emissies van CO2 te verminderen. Dijkgraaf onderzocht in welke mate beleidsinstrumenten samenhangen met energiegebruik, CO2 -emissies en het gebruik van hernieuwbare energie. Hieruit blijkt dat er geen bewijs is voor de effectiviteit van convenanten. Andere landen kiezen vaker voor subsidies, belastingen of regelgeving. Daarvan is wel vast te stellen dat deze invloed hebben op het energieverbruik. Vooral belastingen scoren veel beter, maar ook subsidies en regelgeving hebben invloed. Verandering van het Nederlandse beleid richting een grotere inzet van deze instrumenten kan dan ook helpen om de afgesproken klimaatdoelstellingen te halen. Als toch (deels) doorgegaan wordt op de convenanten weg, dan moet in ieder geval geprobeerd worden de effectiviteit van convenanten te vergroten. Dit kan door bijvoorbeeld een duidelijke sanctie op te nemen als het convenant mislukt. Dijkgraaf studeerde en promoveerde aan de EUR. Hij combineert het hoogleraarschap met een aanstelling als adjunct-directeur bij SEOR (tevens Erasmus Universiteit Rotterdam). In zijn leerstoel richt hij zich op onderzoek naar de gevolgen van gemaakte beleidskeuzes door overheden. Aan de hand daarvan kunnen adviezen gedaan worden om publieke belangen beter te waarborgen. Daarbij gaat het om thema‟s als de verschillen tussen korte en lange termijn effecten van beleid, de verbreding van de gemeten effecten van beleid met kwaliteitsindicatoren en de heterogeniteit van reguleringspakketten en doelgroepen. dinsdag, 06 oktober 2009
Erasmus School of Economics trekt gasthoogleraren Rust en Tellis aan De sectie Marketing van de Erasmus School of Economics (ESE) heeft de Amerikaanse hoogleraren Roland Rust en Gerard Tellis als gasthoogleraren voor het collegejaar 2009-2010 aangetrokken. Ook heeft de sectie de toezegging ontvangen van Gui Liberalli van het gerenommeerde Massachusetts Institute of Technology, dat hij zich begin 2010 bij de sectie wil voegen. Ronald Rust Prof.dr. Roland Rust is 'Distinguished Professor' aan de Robert H. Smith School of Business aan de universiteit van Maryland waar hij de leerstoel Marketing bekleedt. Daarnaast is Rust oprichter en executive director van twee onderzoekscentra: the Center for Excellence in Service en the Center for Complexity in Business. Naast diverse onderscheidingen heeft Roland Rust de “Best Article Award” ontvangen voor publicaties in prominente tijdschriften zoals the Journal of Marketing (3x), Journal of Marketing Research (2x) en Marketing Science. Rust is de oprichter en voorzitter van AMA‟s Annual Frontiers in Service Conferences, en was oprichter
274
Master Thesis Amanda Wigboldus
van het Journal of Service Research. Hij is een Academic Trustee van het Marketing Science Institute en is lid van het bestuur van The Executive Committee of the European Marketing Academy. Hij is de voormalige redacteur van het Journal of Marketing, en functioneert als regioredacteur voor Marketing Science en de Journal of Marketing Research. Gerard Tellis Gerard Tellis is hoogleraar Marketing, Neely Chair of American Enterprise en Director of the Center of Global Innovations aan de USC Marshall School of Business. Tellis is gasthoogleraar Marketing, Strategy and Innovation geweest aan de Judge Business School, Cambridge University, UK, Distinguished Visitor. Prof.dr. Tellis specialiseert zich op het gebied van innovatie, mondiale strategie, productlancering, diffusie van nieuwe producten, reclame, promotie en prijsstrategie. Zijn publicaties en boeken leverden hem vele prestigieuze Marketing-onderscheidingen op, zoals de Frank M. Bass, William F. Odell, Harold D. Maynard (2x), AMA-Berry, en de AMA Majahan onderscheiding voor zijn bijdragen aan Marketing Strategy. Tellis is mederedacteur van het Journal of Marketing Research en heeft verschillende jaren deel uitgemaakt van diverse redacties van de Journal of Marketing Research, Journal of Marketing and Marketing Science. dinsdag, 13 oktober 2009
Nobelprijswinnaar Kahneman krijgt eredoctoraat Erasmus Universiteit Rotterdam Doctoraat wordt uitgereikt tijdens Dies Natalis Nobelprijswinnaar prof.dr Kahneman krijgt een eredoctoraat van de Erasmus Universiteit Rotterdam. De Israëlische econoom wordt gezien als de geestelijke vader van de gedragseconomie. Zijn artikel over de prospect theory is het een op na meest geciteerde wetenschappelijk artikel in economisch tijdschriften. Hij ontving hiervoor de Nobelprijs voor economie in 2002. Kahneman krijgt het eredoctoraat tijdens de 96e Dies Natalis van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Kahneman is een van de belangrijkste economen van deze tijd. In zijn werk combineert hij economie met psychologie. Bij zijn vermaarde prospect theory wordt gekeken naar de psychologisch aspecten die meespelen als een mensen een economisch besluit nemen, zoals het afsluiten van een verzekering. De Erasmus Universiteit Rotterdam kent ter gelegenheid van de Dies Natalis regelmatig eredoctoraten toe aan natuurlijke personen wegens uitstekende verdiensten in aan de EUR beoefende wetenschappen. Het jaarlijks roulerend podium is tijdens deze plechtigheid voorbehouden aan onze oudste faculteit (sinds 1913), thans Erasmus School of Economics. Dies Natalis (viering van de oprichting) van de universiteit, wordt dit jaar gevierd op vrijdag 6 november 2009. Voor info en aanmelden: www.eur.nl/diesnatalis dinsdag, 13 oktober 2009
Erasmus School of Economics scoort hoog bij visitatie De visitatie van de onderzoeksgroepen over de periode 2001-2007, die onlangs plaatsvond, heeft de Erasmus Scool of Economics excellente scores opgeleverd. Alle zes beoordeelde onderzoeksprogramma's scoren op vrijwel alle onderdelen tussen de 4 (erg goed) en de 5 (excellent). In het rapport van de QANU: wordt tevens vermeld dat de meeste onderzoeksgroepen van de ESE van wereldklasse zijn. Prof. dr. Philip Hans Franses, decaan van de ESE, is zeer tevreden met de uitkomsten van de visitatie. Hij stelt dat de ESE over gehele breedte uitstekend heeft gepresteerd. "De ESE is hard op weg om op het gebied van de economische wetenschap tot de top van Europa en de wereld te behoren", concludeert hij.
275
Master Thesis Amanda Wigboldus
Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) biedt universiteiten externe beoordelingen van hun wetenschappelijk onderwijs en onderzoek en geeft adviezen voor het verbeteren van hun interne kwaliteitszorg Het visitatierappport dinsdag, 13 oktober 2009
Nieuwe hoogleraren bij RSM, FRG en iBMG Prof. J.L. Severens is per 15 oktober 2009 benoemd tot hoogleraar Evaluatieonderzoek Gezondheidszorg in het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG). Mw.prof.dr. S.B. Rodrigues is per 1 augustus 2009 benoemd tot hoogleraar Business Administration with particular reference to International Business in de Rotterdam School of Management, Erasmus University. Prof.dr.ir. V.W. Buskens is per 1 oktober 2009 benoemd tot hoogleraar aan de leerstoel Erasmus Chair of Empirical legal studies in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid / Erasmus School of Law. Prof. J.L. Severens Prof. J.L. Severens (Hans) is expert op gebied van (economisch) evaluatieonderzoek. Bij het iBMG gaat hij zich ondermeer richten op de integratie van klassieke kosteneffectiviteitsinformatie met burden-of-illness analyses. Dit wordt ook wel aangeduid als population based economic evaluation. Daarnaast draagt hij bij aan het aandachtsterrein economische evaluatie van medische technologie, dat gericht is op lagelonenlanden. Mw.prof.dr. S.B. Rodrigues Mw.prof.dr. S.B. Rodrigues (Suzana) komt van de Universiteit van Birmingham. Daar was zij een van de oprichters van de MSC International Business alsmede van het Centre for International Business and Organization Research (CIBOR). Haar onderzoeksveld is drieledig en dekt zowel International Business, als Corporate Governance en Corporate Strategy. Haar meest recente project gaat over internationalisatie en sociale vernieuwing. Prof.dr.ir. V.W. Buskens Prof.dr.ir. V.W. Buskens (Vincent) was hoogleraar Cooperation in Social and Economic Relations in de sociologische faculteit van de Universiteit Utrecht. Buskens is zowel wiskundige als een empirisch socioloog. In zijn onderzoek specialiseert hij zich in de besluitvorming rondom het maken van zakelijke contracten en in vertrouwenskwesties die spelen in netwerken van bedrijven die samenwerken. In het onderzoeksteam Behavioural approaches to contract and tort van de Erasmus School of Law levert hij zijn bijdrage door het ontwikkelen van nieuwe empirische en statistische onderzoeksmethoden. maandag, 19 oktober 2009
Lancering Erasmus Centre of Behavioural Ethics (ECBE) De vele bedrijfschandalen van de afgelopen jaren illustreren dat onethisch en onverantwoordelijk gedrag binnen organisaties nadrukkelijk aanwezig is. Dat leidt tot een sterke behoefte aan meer inzicht in bedrijfsethiek. Rotterdam School of Management, Erasmus University heeft daarom het kenniscentrum Erasmus Centre of Behavioural Ethics (ECBE) opgericht. Deze week gaat het centrum officieel van start onder leiding van prof.dr David De Cremer. Tevens aanvaardt prof.dr. David De Cremer vrijdag 23 oktober het ambt van hoogleraar Behavioural Business Ethics. In zijn oratie On Understanding the Human Nature of Good and Bad Behavior in Business: A Behavioral Ethics Approach stelt De Cremer de vraag waarom gerespecteerde managers van bijvoorbeeld Ahold of Enron fraude pleegden. Of algemener gesteld: ondanks het besef dat er ethische regels bestaan, gebeurt het nog vaak dat managers gedrag vertonen dat onverantwoordelijk is en volledig in strijd is met deze ethische regels. Het is van belang in kaart brengen wat de onderliggende, vaak psychologische motieven zijn achter het onethische gedrag, stelt De Cremer. Neem de financiële wereld. Voor de crisis namen bankiers onverantwoordelijk grote risico's, maar tegenwoordig gedragen banken zich juist weer extreem voorzichtig. Het motief is echter nog steeds gelijk: zij komen alleen op voor hun eigen belangen. Erasmus Centre of Behavioural Ethics De Cremer wil met zijn onderzoek aan de leerstoel Behavioural Business Ethics én het Erasmus Centre of
276
Master Thesis Amanda Wigboldus
Behavioural Ethics inzicht scheppen in deze vraagstukken. Het Erasmus Centre of Behavioural Ethics is uniek in Europa en neemt een leidende rol op zich om antwoorden te verschaffen op de ethische en morele vragen die er momenteel in de maatschappij worden gesteld. Het doel is om gefundeerde wetenschappelijke inzichten te bieden die uiteindelijk tot praktische oplossingen voor management en organisaties leiden. Binnen dit onderzoekscentrum worden de fundamentele psychologische processen van de gedragsethiek gekoppeld aan een grote verscheidenheid aan onderzoeksvelden als management, recht, en de sociale wetenschap. Het centrum stelt zich tot doel antwoorden te bieden op vragen als waarom goede mensen slecht gedrag kunnen vertonen, wanneer en hoe ethisch leiderschap effectief is en hoe ethisch falen vertrouwen niet noodzakelijk hoeft te schaden. Het ECBE zal onder leiding van David De Cremer een internationaal netwerk van academici op het gebied van gedragsethiek samenbrengen.
ECBE week Ter gelegenheid van de officiële lancering van het centrum wordt van 19 tot 23 oktober de „ECBE week‟ georganiseerd, met een symposium, een congres en de oratie van De Cremer als afsluiting. De ECBE week start met het symposium Understanding Ethical Failures: A Behavioural Ethics Approach op dinsdag 20 oktober 2009. Op het academische congres op woensdag 21 en donderdag 22 oktober 2009 wordt de rol van de gedragswetenschappen in het begrijpen van ethisch falen nader bekeken. De oratie van prof.dr. David De Cremer vindt plaats op vrijdag 23 oktober om 16.00uur op campus Woudestein.
maandag, 19 oktober 2009
Publiciste Heleen Mees aan de slag bij de Erasmus School of Economics Benoeming in kader van 'Mature talent project' Heleen Mees is bij de Erasmus School of Economics (ESE) aan de slag gegaan als onderzoeker. Binnen het „Mature talent project‟ van de ESE werkt Heleen Mees in twee jaar tijd aan een proefschrift over de invloed van het monetaire beleid van China in een globaliserende wereldeconomie. Dit zal gebeuren onder begeleiding van de hoogleraren prof.dr. Philip Hans Franses en prof.dr. Casper de Vries. Het Mature talent project richt zich op de ontwikkeling van vrouwelijk talent met ervaring in de economische wetenschap. Philip Hans Franses: “Het project is bedoeld om economietalenten aan te trekken die hun sporen buiten de universiteit hebben verdiend. Met de aanstelling van econoom, jurist en publicist Heleen Mees tot „universitair docent in opleiding‟, zijn er bij de ESE nu al een tiental talenten aan het werk”. Behalve haar tweewekelijkse column in NRC Handelsblad, publiceert Heleen Mees regelmatig in internationale kranten zoals The New York Times en de Financial Times. Ook is zij één van de oprichters van Women on Top (2006). Samen met eurocommissaris Neelie Kroes is Heleen Mees een groot voorvechter van méér vrouwen aan de top. Heleen Mees Heleen Mees is columnist en schrijver. In april 2009 verscheen haar tweede bundel Tussen hebzucht en verlangen – De wereld en het grote geld. Met haar scherpe pen waarschuwt zij voor de opkomst van autoritaire regimes als China en Rusland en voor de rol die de exorbitante bestuurdersbeloningen spelen bij het ontstaan van speculatieve bubbels op de financiële markten. Ook pleit zij ervoor om de Nederlandse verzorgingsstaat om te bouwen naar een kansenmaatschappij naar New Yorks model. In april 2007 verscheen Weg met het deeltijdfeminisme! Over vrouwen, ambities en carrière waarmee Mees in één klap in de nationale schijnwerpers stond. Heleen Mees heeft achtereenvolgens gewerkt op het ministerie van Financiën in Den Haag, de Europese Commissie in Brussel en het hoofdkantoor van Ernst & Young in New York. Vervolgens heeft zij vanaf 2002 gewerkt als onafhankelijk adviseur en lobbyist Europese Unie-zaken. Haar klanten zijn voornamelijk beursgenoteerde ondernemingen (waaronder Fortune 10 ondernemingen). Mees is deskundig op het gebied van globalisering, de opkomst van China, de economische en financiële crisis, topinkomens, integratie en diversiteit, de New Yorkse kansenmaatschappij, Europa, mededingingsbeleid en vrouwenemancipatie. Verder heeft zij uitgebreide ervaring met werken voor radio en televisie. Zij is regelmatig te
277
Master Thesis Amanda Wigboldus
gast in het economenpanel van BNR Nieuwsradio.
donderdag, 22 oktober 2009
Nobelprijswinnaar Kahneman spreekt op Dies Natalis Erasmus Universiteit Datum Van: 06 november 2009 14:45
Locatie: Woudestein, aula Toelichting De befaamde econonoom én Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman is de hoofdspreker tijdens de 96e Dies Natalis van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Kahneman krijgt tijdens de Dies Natalis die op vrijdag 6 november om 15.00 uur plaatsheeft een eredoc toraat voor zijn grote wetenschappelijke verdiensten. Deze lezing in de aula van universiteit is gratis toegankelijk.
Nobelprijswinnaar Kahneman spreekt tijdens 96e Dies Natalis Erasmus Universiteit Rotterdam De befaamde econoom én Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman is de hoofdspreker tijdens de 96e Dies Natalis van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Kahneman krijgt tijdens de Dies Natalis die op vrijdag 6 november om 15.00 uur plaatsheeft een eredoctoraat voor zijn grote wetenschappelijke verdiensten. Deze lezing in de aula van universiteit is gratis toegankelijk. Kahneman is een van de belangrijkste economen van deze tijd. In zijn werk combineert hij economie met psychologie. Bij zijn vermaarde prospect theory wordt gekeken naar de psychologisch aspecten die meespelen als een mensen een economisch besluit nemen, zoals het afsluiten van een verzekering. De Erasmus Universiteit Rotterdam kent ter gelegenheid van de Dies Natalis regelmatig eredoctoraten toe aan natuurlijke personen wegens uitstekende verdiensten in aan de EUR beoefende wetenschappen. Het jaarlijks roulerend podium is tijdens deze plechtigheid voorbehouden aan onze oudste faculteit (sinds 1913), thans Erasmus School of Economics. vrijdag, 23 oktober 2009
MEL Graduation 2009 Datum Van: 28 oktober 2009 14:00
Locatie: Woudestein, Forumzaal Toelichting MSC in Maritime Economics and Logistics ( MEL) Keynote Speaker and Guest of Honour Eivind Kolding (CEO Maersk Line)
Topman Kolding van Maersk spreker bij graduation MEL Eivind Kolding is de hoofdspreker tijdens de Graduation Ceremony van het Maritime Economics and Logistics Center (MEL). Kolding is ceo van 's werelds grootste rederij Maersk Line. Hij reikt ook de prijs uit voor de beste scriptie van lichting 2009. Het Maritime Economics and Logistics Center is verbonden aan de Erasmus Universiteit en biedt ook een internationale fulltime Master of Science (MSc) aan.
278
Master Thesis Amanda Wigboldus
Deze internationale studie is gericht op het opleiden van professionals uit alle windstreken voor topfuncties in de maritieme en logistieke sectoren. De opleiding wordt aangeboden door Erasmus School of Economics en Rotterdam School of Management, Erasmus University. Het Center voor Maritime Economics & Logistics is in 2000 opgericht en heeft zich ontwikkeld tot toonaangevend wetenschappelijk instituut op het gebied van maritieme economie en logistiek. Zie ook:www.martimeeconomics.com maandag, 26 oktober 2009
Negen veni‟s voor Rotterdamse wetenschappers NWO-subsidies voor jonge onderzoekers in verschillende discplines De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft negen recent gepromoveerde EUR-onderzoekers de Veni-subsidie toegekend. De wetenschappers kunnen hiermee gedurende drie jaar ideeën ontwikkelen en onderzoeken. De subsidie bedraagt maximaal 250.000 euro per onderzoeker. Vier subsidies gaan naar medisch onderzoek, twee naar marketingonderzoek en drie naar economisch onderzoek. Overzicht alle Rotterdamse veni‟s
Succesvol cross-cultureel enquêteren Dr. M. G. (Martijn) de Jong (1980) – RSM, Erasmus University - Marketing Management Door de globalisering wordt cross-cultureel onderzoek steeds belangrijker. Voor cross-cultureel onderzoek worden vaak enquêtes gebruikt. Dit onderzoek bestudeert cross-culturele verschillen in de manier waarop mensen enquête vragen beantwoorden, en ontwikkelt methoden om antwoorden op een betrouwbare manier te vergelijken. Design Optimization through Eye-Movement Analysis. Aandacht voor design Dr. R.J.A. (Ralf) van der Lans (1977), Rotterdam School of Management, Erasmus University – Marketing Management Consumenten kiezen razendsnel. Design van producten, zoals de verpakking, het logo en indeling van het schap of website, speelt onbewust een grote rol op de uiteindelijke keuze. De onderzoekers zullen met behulp van oogbewegingsanalyses deze effecten ontrafelen. Relaties tussen gezondheid, het gebruik van gezondheidszorg en de socio-economische status: hoe dit te meten?”. Dr. T. (Teresa) Bago d'Uva (f) 14-11-1976, Lisbon (Portugal), EUR - Applied Economics Gezondheidszorg in Europa is gericht op gelijke toegang tot gezondheidszorg en het verminderen van gezondheidsverschillen tussen sociaal-economische groepen, maar ook naar streven om de kosten te beheersen. Maar welke methoden en maatregelen kan ons vertellen of deze beleidsdoelstellingen zijn bereikt? Internationale introductie van nieuwe medicijnen Dr. A. (Aurélie) Lemmens (1979), Erasmus School of Economics Hoe beslissen bedrijven in welke landen en wanneer ze nieuwe medicijnen introduceren? Het duurt veelal enkele maanden vooraleer een nieuw medicijn in meerdere landen beschikbaar is. Deze studie onderzoekt de rol van crossnationale regulering in dit proces. Lijken alle tijdreeksen op elkaar? Dr. L.F. (Lennart) Hoogerheide (m) 24-05-1978, Rotterdam, EUR - Econometrisch Instituut Aandelenkoersen, metingen van hersenactiviteit, nationaal inkomen: ogenschijnlijk totaal verschillende tijdreeks processen. Maar vanuit statistisch standpunt zijn er overeenkomsten. Doel van dit onderzoek is om via kruisbestuiving tussen verschillende onderzoeksgebieden betere modellen te ontwikkelen voor meer inzicht in onzekerheid en beleidseffecten.
Sterven in een diepe slaap Dr. J. (Judith) Rietjens (1978), Erasmus MC - Maatschappelijke Gezondheidszorg Het lijden van stervende patiënten aan ernstige symptomen kan soms alleen worden verlicht door hen in een diepe slaap te brengen. Dit internationaal onderzoek gaat na in welke omstandigheden deze controversiële behandeling bijdraagt aan het welzijn van patiënten en familieleden.
279
Master Thesis Amanda Wigboldus
Dendritische cellen en hun moleculaire trekkers Dr. L. (Laura) Gutierrez (1976), Erasmus MC – Celbiologie Dendritische cellen zijn de spionnen van het afweersysteem. Ze coördineren de reactie op aanvallen van buitenaf. Daarom kunnen ze ook gebruikt worden om het afweersysteem te versterken. Ik zoek naar moleculaire trekkers om klinische toepassingen van dendritische cellen te verbeteren. Foetale oorzaken van type 2 diabetes Dr. V. (Vincent) W.V. Jaddoe (1974), Erasmus MC – Kindergeneeskunde Kinderen met een laag geboortegewicht hebben een grotere kans om op latere leeftijd type 2 diabetes te ontwikkelen. De onderzoekers zullen nagaan welke genetische factoren en omgevingsinvloeden in de baarmoeder leiden tot ziekte op latere leeftijd. Automatisch morphen van medische beelden Dr. ir. S. (Stefan) Klein (1978), Erasmus MC – Biomedical Imaging Group Rotterdam Morphing is het digitaal vervormen van een beeld naar een ander beeld. Dit kennen veel mensen als een special effect in speelfilms, maar het speelt ook een belangrijke rol bij medisch onderzoek. Een voorbeeld is het onderzoek naar hersenveranderingen die mogelijk typerend zijn voor dementie. Door een morph te analyseren kunnen vormveranderingen op hersenscans (MRIs) in getallen worden uitgedrukt, waardoor vraagstellingen concreet beantwoord kunnen worden. In dit project worden intelligente computeralgoritmes met een zelfaanpassend vermogen ontwikkeld, zodat de morph volledig automatisch en zo accuraat mogelijk kan worden berekend. Deze tool zal medisch onderzoekers in de gelegenheid stellen om veel grotere groepen patiënten met elkaar te vergelijken en om meer complexe vergelijkingen te maken. In totaal ontvingen dit jaar 143 onderzoekers een Veni-subsidie. De kandidaten werden geselecteerd vanwege hun opvallend en origineel talent voor het doen van vernieuwend wetenschappelijk onderzoek. De Venionderzoekers staan aan het begin van hun carrière, maar hebben wel al aangetoond dat zij een opvallend talent hebben voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. De Veni-subsidie is een van de drie subsidievormen van de Vernieuwingsimpuls. De Vernieuwingsimpuls is opgezet in samenwerking met het Ministerie van OCW, de KNAW en de universiteiten. Meer informatie: www.nwo.nl/vernieuwingsimpuls maandag, 02 november 2009
Max Havelaar Lecture 'Chains for Change' Datum Van: 04 november 2009 14:00 Tot: 04 november 2009 16:30
Locatie: Campus Woudestein, L-gebouw, zaal LB-107
Toelichting Max Havelaar Lecture 'Chains for Change'. Georganiseerd door prof.dr. Rob van Tulder, hoogleraar Business Society Management aan de Rotterdam School of Management, Erasmus University. Thema: Fairtrade en het bouwen van een duurzame handelsketen door bedrijven. Met o.a. Bert Koenders (Minister van Ontwikkelingssamenwerking) en Jack van Ham (CEO ICCO).
Bevordering van de handel beste manier om ontwikkelingslanden te helpen Handel is een zeer belangrijke motor voor armoedebestrijding. Het principe Fairtrade heeft betrekking het creëren van eerlijke handelsvoorwaarden voor de miljoenen boeren en producenten in ontwikkelingslanden, zodat ze zich uit de armoede kunnen werken. Tijdens de Max Havelaar Lecture „Chains for Change' met het motto: „Trade. Not Aid‟, geven sprekers uit alle windhoeken hun visie en ambities op de wijze waarop ketenbeheer in de handel kan bijdragen aan armoedebestrijding en mondiale duurzaamheid. De Lecture is mede georganiseerd door prof.dr. Rob van Tulder, hoogleraar Business Society Management aan de Rotterdam School of Management, Erasmus University en vindt plaats op woensdag 4 november 2009.
280
Master Thesis Amanda Wigboldus
Om Fairtrade te kunnen bedrijven moet er een markt zijn zekerheden in de handelsketen zijn ingebouwd die ervoor zorgen dat de inkomsten ook daadwerkelijk bij de boeren en producenten in ontwikkelingslanden terecht komen. Duurzaam ketenbeheer is een effectief middel gebleken waarmee het bedrijfsleven een grote bijdrage kan leveren aan mondiale duurzaamheid. Het is echter niet altijd even eenvoudig. Tijdens de Lecture komen onder andere de vragen over welke initiatieven het best werken en welke verantwoordelijkheden bedrijven en de overheid hebben aan de orde. De Max Havelaar Lecture „Chains for Change' is onderdeel van de Fairtrade Week die Stichting Max Havelaar tussen 29 oktober en 7 november organiseert. De lecture is een samenwerking tussen Stichting Max Havelaar, Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit, Triodos Bank en het Expert Centre on Sustainable Business and Development Cooperation (ECSAD). Sprekers zijn onder andere Jack van Ham (CEO ICCO) en Bert Koenders (Minister van Ontwikkelingssamenwerking). dinsdag, 03 november 2009
Erasmus Universiteit Rotterdam scoort goed in rankings RSM in top 10 beste business schools wereldwijd Rotterdam School of Management, Erasmus University behoort tot de beste MBA-opleidingen ter wereld. RSM staat op plaats 6 van The Eduniversal business school ranking die is opgesteld door 300 decanen wereldwijd. Studenten beoordeelden RSM in de jaarlijkse Elsevier-ranking al als beste business school van Nederland. Met de zesde plaats op The Eduniversal business school ranking schaart RSM bij de top van de business schools. De lijst wordt aangevoerd door Harvard, maar Insead en Standford staan bijvoorbeeld lager dan RSM. Op wetenschappelijk gebied scoort de Erasmus Universiteit Rotterdam ook goed. Volgens de Excellence Ranking van de Duitse krant Die Zeit en het Centre for Higher Education Development bevinden twee onderzoeksgroepen van de Erasmus Universiteit zich bij top van Europa: Economie en Psychologie. Op beide vakgebieden onderscheidt de Erasmus Universiteit zich door door het grote aantal publicaties en citaties. Een zelfde beeld komt naar voren uit de CWTS-ranking van de 250 grootste universiteiten van de wereld. Hier bekleedt de Erasmus Universiteit plaats 56 op Deze ranking kijkt naar het aantal publicaties en de daaruit vloeiende citaties over een langere periode. De Erasmus Universiteit Rotterdam scoort als geheel ook hoog in de jaarlijks Elsevier-ranking. Zes bacheloropleidingen zijn door studenten uitgeroepen tot de beste van Nederland. Het gaat om Econometrie, International Business, Psychologie, Geschiedenis, Gezondheidswetenschappen en Business Administration (Bedrijfswetenschappen). Bij de masters zijn Gezondheidswetenschappen en Psychologie als beste van Nederland verkozen Docenten beoordelen eveneens Bedrijfskunde en International Business Administration als beste van Nederland, maar tevens wordt Geneeskunde als beste opleiding gezien. Meer informatie over de opleidingen in kwestie:
MBA Psychologie Economie: Master Econometrics and Management Science, Master Economics and Business, Master Economics and Informatics, Research Master Economics
Bedrijfskunde: MSc Business Administration, Master International Management, Research Master Business Research
Business Research Health Economics, Policy & Law Health Car Management woensdag, 04 november 2009
281
Master Thesis Amanda Wigboldus
Rotterdam School of Management is milieu- en sociaal bewust RSM behoort tot wereldwijde Top10 alternatieve ranking business schools De Rotterdam School of Management, Erasmus University heeft een zevende plaats veroverd in de ranking van business schools van het Aspen Institute. De top 100 ranking is de conclusie van een het onderzoek ‘Beyond Grey Pinstripes’ (BGP) 2009-2010. In dit onderzoek worden business schools niet alleen gewaardeerd op reputatie en examenscores, maar op de voorbereiding van studenten voor de milieukundige, sociale en ethische vraagstukken in het hedendaagse bedrijfsleven. In deze lijst van 100 business schools bezet RSM de eerste plaats op de Europese lijst. Daarnaast staat de RSM op de tweede plaats op de internationale „buiten de Verenigde Staten‟ lijst. In de conclusie van het Beyond Grey Pinstripes rapport stellen de onderzoekers dat de Rotterdam School of Management zich als leider onderscheidt doordat zij sociale, milieukundige en ethische aspecten in haar MBAprogramma integreert. In het bijzonder kreeg RSM erkenning voor haar kernopleidingen Operations Management en Marketing Management, de keuzeopleidingen binnen Business and Sustainable Development en Companies in Ecologies, de academische afdeling Business-Society Management, en het onderzoekscentrum dat gericht is op Sustainability & Climate. “Deze uitmuntende resultaten tonen aan dat wij binnen ons opleidings- en onderzoeksprogramma doorlopend streven naar integratie van de sociale en milieukundige impact van bedrijfsmanagement,” zegt Prof. Dr. George Yip, de decaan van RSM. “Onze aanpak is gebaseerd op een veelzijdig perspectief. Daardoor zorgen we ervoor dat onze studenten begrijpen en erkennen dat ze nooit een managementbeslissing kunnen nemen zonder gevolgen voor de maatschappij," voegt hij er meteen aan toe. “Wij zijn trots op deze resultaten en zeker in deze tijden gaan we door met het vormen van de leiders van de toekomst in een duurzame bedrijfsomgeving." Dit jaar namen 149 business schools uit 24 landen deel aan het onderzoek. De gehele Global 100 lijst van business schools is te bekijken op: www.BeyondGreyPinstripes.org. maandag, 09 november 2009
Rotterdam School of Management lanceert social media platform 'I WILL' podium voor wensen en mededelingen studenten en personeel RSM Of het nu gaat om de wens voor betere wereld of een voornemen hard te studeren: iedereen van Rotterdam School of Management Erasmus University Rotterdam kan op het digitale platform I WILL een boodschap kwijt. De I WILL website van RSM is gericht op de ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel van de beweging en stimuleert iedereen om in de toekomstige tijd te denken. De I WILL website is sinds deze maand in de lucht. “Met I WILL gaan we nieuw terrein ontginnen”, zegt RSM-decaan prof.dr. George Yip. "Het is géén advertentiecampagne. Het geeft iedereen de mogelijkheid hun ambitie en gedrevenheid samen met de rest van de wereld te verwoorden en te delen. Uit research is een nieuwe generatie van studenten naar voren gekomen. Studenten die managers en onderzoekers zullen worden, die in de toekomst belangrijke beslissingen moeten nemen. Deze nieuwe generatie wil verandering, uitdaging, keuzes, een bepaalde gedrevenheid en zingeving van het leven." “Een van de sterke punten van RSM is de sfeer van ambitie, van wilskracht, van gedrevenheid. Het gaat om het samen bouwen aan de toekomst. En we willen dat onze studenten ook dat sterke punt ontwikkelen", aldus Yip. “Met I WILL positioneert RSM zich als een business school die anders is, die een verschil wil maken door kritisch denkvermogen te leren omzetten in praktische actie en daardoor nieuwe leiders opleidt met innovatieve ideeën.” dinsdag, 10 november 2009
282
Master Thesis Amanda Wigboldus
Dinalog van start met stevig Rotterdams accent Rotterdam School of Management nauw betrokken bij nieuw logistiek topinstituut Rotterdam School of Management, Erasmus University is nauw betrokken bij het nieuwe Dutch Institute for Advanced Logistics (Dinalog). Dit instituut moet de ontmoetingsplaats voor de innovatieve top van het (inter)nationale bedrijfsleven en de wetenschap worden. Dinalog‟s internationale adviesraad staat onder voorzitterschap van prof.dr. Jo van Nunen, hoogleraar Operations Research and Information Sciences. Prof.dr. Steef van de Velde, hoogleraar Operations Management & Technology is als „scientific director‟ aangesteld. Dinalog, dat op korte termijn in Breda wordt gevestigd, moet ertoe bijdragen dat Nederland in 2020 marktleider is op het gebied van logistiek. Het instituut biedt opleidingen en doet onderzoek naar vernieuwende logistieke concepten. Ook moet het zorgen voor 'kruisbestuiving' tussen (onderzoeks)instellingen en bedrijven. Dinalog moet allerlei partijen uit de Nederlandse logistiek, bedrijfsleven, kennisinstellingen en belangenorganisaties verenigen en bijstaan in hoogstaand wetenschappelijk onderzoek en opleidingen. De initiatiefnemers willen gebruik maken van de bestaande logistieke expertise in Nederland bij kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Vijf universiteiten (Rotterdam, Delft, Eindhoven, Tilburg en Twente) gaan het instituut vormgeven. Een belangrijk element voor Dinalog is een snelle vertaalslag tussen wetenschappelijk onderzoek en de praktijk. Eén van de eerste activiteiten wordt het uitschrijven van de eerste „call for proposals‟. Al begin januari 2010 wil Dinalog de eerste onderzoekaanvragen van bedrijven behandelen. Een eerste keuze uit een aantal projecten maakt het bestuur eind maart 2010 bekend. In totaal heeft Dinalog een budget van 65 miljoen euro te vergeven. Per project wordt gedacht aan onderzoeken van drie tot vier miljoen euro. Het uiteindelijk besluit of een onderzoeksproject subsidie krijgt, hangt af van een commissie van wijze mannen van diverse internationale universiteiten. zie ook www.dinalog.nl maandag, 16 november 2009
Promotie Mw. I.A.P.M. Nuijten Titel proefschrift Servant-Leadership: Paradox or Diamond in the Rough
Datum 08 december 2009 13:30
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Rotterdam School of Management, Erasmus University (RSM)
Nieuw type leider dient zijn mensen Leidinggeven met oog voor belangen werknemers uiterst effectief De stereotype manager is een leider die krachtig leidinggeeft. Toch is deze powermanager langzaam aan vervanging toe. Het nieuwe type leider heeft oog voor de belangen van zijn mensen, is bescheiden en toch wel degelijk effectief, zo concludeert Inge Nuijten in haar proefschrift Servant-Leaderschip: Paradox or Diamond in the Rough? Nuijten promoveert op 8 december 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
283
Master Thesis Amanda Wigboldus
De financiële crisis, onethisch gedrag van managers, de toegenomen concurrentie en regelgeving zijn mede aanleiding om het oude power-model van leiderschap te vervangen door een nieuwe standaard van dienendleiders, betoogt Nuijten. Dienend-leiders stellen de belangen van anderen op de eerste plaats. Daardoor is de kans klein dat zij zich egoïstisch, onethisch of misleidend gedragen. Dienend-leiders zien vooruit en kunnen goed luisteren. Dit stelt hen in staat in te spelen op de behoeften van medewerkers en stakeholders van de organisatie. In haar proefschrift toont Nuijten aan dat dienend-leiderschap de belangrijkste psychologische basisbehoeften van mensen voedt. Deze drie psychologische basisbehoeften (verbondenheid, autonomie en competentie) bleken in wereldwijd onderzoek (onder meer dan 130.000 mensen uit meer dan 130 landen) de voornaamste voorspelers van welbevinden. Verder blijkt uit het proefschrift dat medewerkers veel vertrouwen hebben in dienend-leiders. Vertrouwen zorgt er bijvoorbeeld voor dat mensen zich volledig op hun werk kunnen richten. Met andere woorden: ze worden niet afgeleid door een onveilige omgeving, door de gedachte dat ze op hun tellen moeten passen of omdat ze twijfelen aan de bedoelingen van hun leidinggevende. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat vertrouwen essentieel is voor het goed functioneren van individuen, teams en organisaties. Tot slot blijkt uit het proefschrift dat teamprestaties op de lange termijn beter zijn als teams meer dienend geleid worden. Naast bewijs voor deze positieve effecten biedt het proefschrift een meetinstrument waarmee dienendleiderschap ten behoeve van onderzoek en in organisaties (bijvoorbeeld ten behoeve van management development) in kaart gebracht kan worden. De belangrijkste gedragsaspecten die het instrument meet zijn: empowerment (faciliteren, ondersteunen), bescheidenheid (beperkingen erkennen), verantwoordelijk houden (doelen geven), zich op de achtergrond houden (anderen credit geven), stewardship (ethische visie communiceren) en moed (risico‟s durven nemen). Bedrijven die dienend-leiderschap willen implementeren moeten waken voor het „lukraak toepassen‟ van de verschillende gedragsaspecten. Dienend-leiderschap is een manier van zijn, en daarom indien toegepast als trucje hoogstwaarschijnlijk minder effectief. Meer weten over Inge Nuijten of een exemplaar van het proefschrift aanvragen? Kijk op: www.ingenuijten.nl maandag, 23 november 2009
Promotie mw. drs. K.E.H. Maas Titel proefschrift Corporate Social Performance: Essays on the Shift from Output Measurement to Impact Measurement
Promotors: prof.dr. H.R. Commandeur
Datum 02 december 2009 15:30
Locatie: Woudestein, senaatszaal
Faculteit Erasmus School of Economics (ESE)
Impact Maatschappelijk Verantwoordelijk Ondernemen meetbaar Nieuwe model Erasmus Universiteit al ingezet bij Hartstichting Bij veel bedrijven staat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen hoog op de agenda; zij willen graag een positieve impact op de maatschappij uitoefenen. Hiernaast leggen non-profit organisaties zich
284
Master Thesis Amanda Wigboldus
volledig toe op het leveren van een maatschappelijke bijdrage. Maar hoe meet je nou de precieze maatschappelijke effecten van deze activiteiten? In haar proefschrift „Maatschappelijke prestaties van organisaties: van output meting naar impact meting’ heeft Karen Maas een methode ontwikkeld die een complete maatschappelijk impact meting mogelijk maakt. Maas promoveert op woensdag 2 december 2009 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Huidige theorieën en modellen zijn niet volledig. Zij meten het sociale óf het economische effect, óf de effecten op het milieu, maar zelden de totale impact. Hierdoor weten managers vaak niet of zij op de goede weg zijn. Maas heeft dertig bestaande meetmethoden geclassificeerd en in een schema gezet. Zo kunnen managers een meetmethode kiezen die de totale maatschappelijke impact van hun bedrijf of organisatie in kaart brengt. Maas heeft de nieuwe methode in de praktijk toegepast om de maatschappelijke impact van de Nederlandse Hartstichting te meten. Hieruit blijkt onder andere dat de Nederlandse Hartstichting in de afgelopen 25 jaar voor circa 334 miljoen euro op jaarbasis heeft bijgedragen aan het dalen van maatschappelijke kosten van hartinfarcten. De Nederlandse Hartstichting is de eerste Nederlandse organisatie die zo‟n effectmeting heeft laten uitvoeren. Naast de ontwikkeling van het nieuwe meetmodel geeft zij in haar proefschrift ook twee belangrijk voorwaarden waaraan bedrijven en organisaties moeten voldoen als zij echt een positieve impact willen hebben op de maatschappij. Zij moeten het thema „maatschappelijk verantwoordelijkheid‟ opnemen in de bedrijfsstrategie, in plaats van zo nu en dan een maatschappelijke activiteit organiseren. Daarnaast moeten in managementbeslissingen de resultaten van de maatschappelijke impactmeting een centrale rol krijgen. dinsdag, 24 november 2009
Noreena Hertz hoogleraar Globalisation, sustainability and finance Prof.dr. Noreena Hertz is voor vier jaar benoemd tot hoogleraar Globalisation, sustainability and finance in de Rotterdam School of Management, Erasmus University. Hertz was sinds 2008 gasthoogleraar op de leerstoel Business-Society Management. Haar benoeming is onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst tussen de EUR en de Duisenberg School of Finance. Noreena Hertz een van de meest vooraanstaande experts op het gebied van economische globalisatie in de wereld. Ze studeerde aan de UCL in Californië, behaalde haar MBA aan de prestigieuze Wharton business school en promoveerde in Engeland aan de universiteit van Cambridge. Hertz kreeg bekendheid met haar publicaties The Silent Takeover in 2001 and I.O.U.: The Debt Threat and Why We Must Defuse It in 2004. maandag, 07 december 2009
Eerste onderzoeker uit Mature Talent project gepromoveerd Vrouwelijke economische onderzoekers kunnen in korte tijd promoveren Karen Maas is als eerste onderzoeker uit het het Mature Talent project gepromoveerd. Op woensdag 2 december 2009 verdedigde zij met goed resultaat haar proefschrift „Maatschappelijke prestaties van organisaties: van output meting naar impact meting‟. Het Mature Talent project van de Erasmus School of Economics richt zich op de ontwikkeling van vrouwelijk talent met ervaring in de economische wetenschap. Vrouwen kunnen in twee jaar een belangrijk onderzoeksthema uitwerken in een proefschrift. Maas gaat nu als universitair docent aan de slag. Bij de promotie van dr. Karen Maas sprak rector magnificus Henk Schmidt zich lovend uit over het Mature Talent project. Henk Schmidt was verheugd te constateren dat het Mature Talent Project haar vruchten afwerpt en een positieve bijdrage levert aan het diversiteitbeleid. Het project werd drie jaar geleden door de decaan prof.dr. Philip Hans Franses gelanceerd met als doel de
285
Master Thesis Amanda Wigboldus
samenstelling van het personeelsbestand in evenwicht te brengen. Inmiddels biedt Mature Talent een tiental vrouwen de mogelijkheid om in korte tijd te promoveren. Het is de verwachting dat in navolging van dr. Karen Maas, de Mature Talents Margaretha Buurman en Mirjam van Ginkel in 2010 zullen promoveren. maandag, 07 december 2009
286
Master Thesis Amanda Wigboldus
Universiteit van Amsterdam De sleutel tot succes voor de kenniseconomie 376ste Dies Natalis Universiteit van Amsterdam Gepubliceerd op 4 januari 2008 De Universiteit van Amsterdam (UvA) vierde op dinsdag 8 januari haar 376ste Dies Natalis. Prof. dr. Dymph van den Boom, rector magnificus van de UvA, sprak over de omslag die Nederland maakt naar een kenniseconomie. De Diesredenaar was dit jaar prof. dr. Arnoud Boot, hoogleraar Ondernemingsfinanciering en financiële markten. Na de voordrachten werden eredoctoraten uitgereikt aan de Amerikaanse socioloog Randall Collins en aan Jules Schelvis, auteur van de eerste volwaardige publicatie over Sobibor. Erepromotoren waren prof. dr. Abram de Swaan en prof. dr. Hans Blom. Tot slot werd Maria Urban, docente Italiaanse taal en cultuur, uitgeroepen tot UvA-Docent van het Jaar. Verwijzingen Toespraak prof. dr. Dymph van den Boom - Kennis was macht (pdf-bestand) Diesrede prof. dr. Arnoud Boot (pdf-bestand) Maria Urban, UvA-Docent van het Jaar 2007, ontvangt de oorkonde uit handen van rector magnificus Dymph van den Boom (foto: Dirk Gillissen). In de openingstoespraak Kennis was Macht sprak rector magnificus prof. dr. Dymph van den Boom over de omslag die Nederland maakt naar een kenniseconomie. De zogenaamde kennisparadox staat deze echter in de weg. Kennis was eens een omnivalente macht, maar verliest geleidelijk aan zijn sacrale positie. Waar ligt nu de sleutel tot succes voor de kenniseconomie? De Diesrede was getiteld Universiteit: van kostenpost tot motor van de economie. In deze rede bepleit prof. dr. Arnoud Boot een leidende rol voor universiteiten in de dynamisering van de maatschappij. Daarbij ging hij onder andere in op de houdbaarheid van het Nederlands universitair systeem. Universiteiten kunnen zorgen voor een „lokale verankering van globalisatie'. Via onderzoek en onderwijs hebben zij veel invloed op de kwaliteit van human capital, en mede daardoor op het aanpassingsvermogen van onze economie. Boot stelde dat de lokale verankering tekortschiet en we de boer op moeten om de universiteit aan de man te brengen. De universiteit zal beter met haar stakeholders (bedrijven, alumni etc.) moeten omgaan en daarnaast moeten de financiële relaties tussen universiteit en stakeholders geïntensiveerd worden. Boot presenteerde een gedachteexperiment waarin de universiteit wordt omgetoverd tot een private onderneming met aandeelhouders. In het laatste deel van zijn voordracht ging Boot in op de Amsterdamse situatie, in het bijzonder op de behoefte aan een top-business school in Amsterdam. Eredoctoraten Prof. Randall Collins (1941), hoogleraar Sociologie op de Dorothy Swaine Thomas-leerstoel aan de University of Pennsylvania (Philadelphia, VS), wordt algemeen erkend als een van de belangrijkste sociologen van deze tijd. Zijn werk getuigt van een indrukwekkende veelzijdigheid en een unieke eruditie. Het bestrijkt een breed scala aan thema's, die met elkaar verbonden zijn in een omvattend theoretisch perspectief. In zijn oeuvre zijn theorie en empirie, en de macro- en microsociale niveaus steeds op een heldere wijze met elkaar verbonden. Hij ontwikkelde onder andere een geopolitieke theorie over de dynamiek van concurrentie en conflict tussen staten, waarmee hij in 1980 de ontbinding van het Sovjet-rijk voorspelde. Na de aanslagen op de Twin Towers in 2001 voerde hij een vernuftig opgezet persoonlijk onderzoek uit naar reacties onder de Amerikaanse bevolking, zoals vlagvertoon - een onderzoek dat contra-intuïtieve resultaten opleverde, die echter overeenstemmen met sociologische theorieën over groepssolidariteit. Van geheel andere orde is zijn grote werk The Sociology of Philosophies (1998), waarin alle belangrijke scholen uit de tradities van de Aziatische en Europese filosofie worden geanalyseerd volgens een sociologisch model waarin de begrippen sociaal netwerk en emotionele energie centraal staan. In zijn meest recente boek Interaction Rituals (2004) past Collins ditzelfde model toe op een reeks onderwerpen uit de microsfeer van het sociale leven, zoals seksualiteit en individualisering; hij verbindt hierbij onder meer bevindingen uit de sociaalwetenschappelijke conversatieanalyse met de uitkomsten van recent hersenonderzoek. Collins' rijke oeuvre bevat ook belangrijke en invloedrijke bijdragen aan de onderwijssociologie, de sociologie van sociale ongelijkheid en stratificatie, de gezins- en familiesociologie en de sociologie van kennis en wetenschap. Erepromotor is prof. dr. Abram de Swaan, universiteitshoogleraar Sociale wetenschap. Jules Schelvis (1921) werd tijdens de grote razzia van 26 mei 1943 in Amsterdam met zijn vrouw en schoonfamilie opgepakt en via Westerbork naar Sobibor gedeporteerd. Zijn vrouw en schoonfamilie werden daar diezelfde dag nog vermoord. Schelvis slaagde erin aansluiting te vinden bij een groep die 287
Master Thesis Amanda Wigboldus
werd doorgestuurd naar een werkkamp. Dat redde zijn leven. Na een zwerftocht langs verscheidene kampen keerde hij na de nederlaag van nazi-Duitsland terug naar Amsterdam. Daar bouwde hij een nieuw leven op. Na zijn pensionering als hoofd Personeelszaken bij dagblad Het Vrije Volk ging Schelvis schrijven. Een deel van zijn werk is autobiografisch en voor een breed publiek, mede in het kader van het levend houden van de herinnering aan de Shoah. Zijn onderzoek naar het kamp Sobibor mondde tevens uit in een zeer zorgvuldig geschreven monografie: Vernietigingskamp Sobibor (1993). Sobibor kan gelden als een van de meest vernietigende van alle kampen. Over dit kamp, waar onder de vele slachtoffers zich bijna 35.000 uit Nederland aangevoerde joden bevonden, is niettemin weinig gepubliceerd. Het diepgravende bronnenwerk van Schelvis maakte van Vernietigingskamp Sobibor de eerste volwaardige publicatie. Het boeiende en knappe van de publicatie is dat het zich, hoewel persoonlijke inspiratie op geen enkele manier wordt ontkend, kenmerkt door een wetenschappelijk-afstandelijke toonzetting. Met dit boek heeft Schelvis een wetenschappelijke prestatie van formaat geleverd en de historische wetenschap een grote dienst bewezen. Het geldt als het standaardwerk bij uitstek over Sobibor. Erepromotor is prof. dr. Hans Blom, emeritus hoogleraar Nederlandse geschiedenis sedert de Middeleeuwen en oud-directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). UvA-docent van het jaar Wie zich de docent van het jaar van de Universiteit van Amsterdam mag noemen werd dit jaar voor het eerst bepaald door de studenten van de UvA. Het was ook de eerste keer dat de bekendmaking en de prijsuitreiking onderdeel zijn van het programma van de Dies Natalis. Een kleine 3.000 studenten hebben online ca. 300 docenten genomineerd, aan de hand van acht criteria waaraan een goede docent moet voldoen. Daarna brachten de studieverenigingen de individuele voordrachten terug tot één voordracht per vakgebied. Dat leidde tot de longlist met 29 docenten. De jury, bestaande uit studenten van alle faculteiten, koos uit de longlist vervolgens een shortlist met de namen van vijf docenten. Deze vijf voordrachten werden op 13 december tijdens een verrassende bijeenkomst in het Betty Asfaltcomplex door de vijf studieverenigingen aan de jury en aan het publiek toegelicht en aangeprezen. Volg onderstaande link voor meer informatie over de Docent van het Jaar-prijs.
Samoerai leren managers ethisch verantwoord zakendoen Martial arts-deskundige Brent Hire geeft lezing bij Business School UvA Gepubliceerd op 25 januari 2008 Brent Hire Wanneer is zakendoen ethisch verantwoord en wanneer niet? Recente schandalen, zoals de boekhoudfraude bij Ahold, de bouwfraude en de fraude in de vastgoedsector, geven aan dat het tijd is voor bezinning op de ethiek in het zakenleven. De idealen en gedragscodes van de Japanse samoerai kunnen de moderne manager daarbij als voorbeeld dienen. Dit stelt Brent Hire, deskundige op het gebied van Japanse vechtkunsten en de gedragscodes van de samoerai, in de lezing Warrior in the Boardroom. Hire geeft sterke argumenten voor de relevantie van dergelijke ethische gedragscodes in het huidige internationale bedrijfsleven. De lezing vindt plaats op woensdag 30 januari om 19.00 uur in De Burcht in Amsterdam en wordt georganiseerd door de Amsterdam Business School (ABS) van de Universiteit van Amsterdam. Het archetype van de oude Japanse samoerai (en van de krijger in het algemeen) verschaft heldere voorbeelden over hoe conflicten op een ethische manier kunnen worden benaderd. Advocaten, topmanagers en andere professionals hebben net als de samoerai te maken met conflicten. Conflicten liggen ten grondslag aan elk ethisch dilemma. Brent Hire beargumenteert dat we ons bij het maken van de juiste keuzes moeten laten leiden door principes en niet door extra regelgeving. Anders dan in de westerse wereld wordt dit in Azië reeds lang onderkend. Het succes van het Japanse bedrijfsleven is voor een deel te verklaren uit de toepassing van codes van de oude samoerai. Naast de regels en richtlijnen uit de corporate governance zou het westerse competitieve bedrijfsleven baat hebben bij een code voor ethisch zakendoen, een code die aanmoedigt tot verantwoorde besluitvorming van binnenuit. De samoerai en de moderne Japanse manager belichamen deze door cultuur bepaalde handelswijzen. De oude principes van deze handelswijze verschaffen een unieke ethische basis voor rechtvaardig handelen. In de Japanse cultuur heeft de samoerai traditioneel een voorbeeldfunctie voor anderen. Over de spreker
288
Master Thesis Amanda Wigboldus
Brent Hire is hoofd van de Europese Shinkendo Federatie en de Tanren Kenkyukai Aikido organisatie. Hij studeerde aan de Berkeley University in Californië en is, na een intensieve studie van twintig jaar in de martial arts, houder van een „master ranking' en zwarte band in zes verschillende vechtkunsten. Naast zijn werk als internationaal docent in martial arts organiseert hij met regelmaat seminars en lezingen voor het bedrijfsleven. Tijd, locatie en deelname woensdag 30 januari 2008, 19.00 - 21.00 uur De Burcht (Vakbondszaal), Henri Polaklaan 9, Amsterdam Toegang vrij
Aantal laagbetaalde werknemers groeit, terwijl opleidingsniveau stijgt UvA-economen analyseren laagbetaalde arbeid in Nederland Gepubliceerd op 15 april 2008 Binnen één generatie is het aantal laagbetaalde werknemers in ons land meer dan verdubbeld, van naar schatting bijna 0,6 miljoen in 1979 tot 1,25 miljoen nu. Deze werknemers verdienen minder dan tweederde van het mediane (middelste) uurloon, de internationale maatstaf voor laagbetaalde arbeid. De verdubbeling is opmerkelijk, omdat het opleidingsniveau van de bevolking in dezelfde periode verder is gestegen. Het totaal aantal laagbetaalde uren is sterk toegenomen, terwijl de beschikbaarheid van beter betaalde uren onder druk staat. Het is dus niet vanzelfsprekend dat een betere opleiding tot een hoger loon leidt. De kennismaatschappij dreigt uit het zicht te raken. Dit blijkt uit een onderzoek naar de onderkant van de arbeidsmarkt, uitgevoerd door het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de UvA en STZ advies & onderzoek in Eindhoven, beschreven in de publicatie Low-Wage Work in the Netherlands. De onderzoekers zien twee hoofdoorzaken voor de sterke toename van het aantal laagbetaalden. Allereerst is er sprake van toegenomen concurrentie op de arbeidsmarkt door parttime werkende studenten, scholieren en „tweede verdieners'. Daarnaast is het minimumloon sinds het eind van de jaren zeventig sterk verlaagd. De koopkracht van werknemers met een minimumloon daalde met bijna twintig procent en bleef met vijfenveertig procent achter in vergelijking met werknemers uit de hoogste inkomenscategorie. Zeven van de tien laagbetaalden zijn parttimers, terwijl in 1979 slechts een op de vier laagbetaalden in deeltijd werkte. De kansen op voltijdswerk voor laaggeschoolde schoolverlaters en uitkeringsgerechtigden zijn in deze situatie slecht. Tegelijkertijd kalft het vakbondslidmaatschap aan de onderkant van de arbeidsmarkt snel af en verslechteren arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Nederland is er in de jaren negentig bovendien niet in geslaagd om het lager beroepsonderwijs op orde te krijgen. Met aanhoudend hoge aantallen voortijdige schoolverlaters tot gevolg, die grote moeite hebben werk te vinden door de sterke concurrentie van laagbetaalde parttimers. Die uitstroom zonder vooruitzicht op werk en doorgroei naar een beter loon is volgens de onderzoekers uitermate zorgwekkend en een blamage voor het poldermodel. Dit Nederlandse onderzoek maakt deel uit van een omvangrijk internationaal project opgezet door de Russell Sage Foundation (New York), een Amerikaanse stichting gericht op de financiering van sociaal onderzoek, en gestimuleerd door Nobelprijswinnaar Economie Robert Solow. Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië zijn de andere Europese landen waar het onderzoek naar laagbetaalde arbeid werd uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in vijf boeken, over ieder land een aparte publicatie. Het onderzoek is gebaseerd op uitvoerige casestudies uitgevoerd in tweehonderd organisaties - naar de kwaliteit van laagbetaalde beroepen, en op analyses van de laagbetaalde arbeidsmarkt en de nationale economie. Internationale resultaten In vergelijking met de Verenigde Staten zijn de laagbetaalde banen in Europa (inclusief Nederland) niet van een betere kwaliteit. Algemene sociale rechten, zoals gezondheidszorg, arbeidstijden en vakantie, en ziekteverlof, zijn in Europa over het algemeen wel beter geregeld. De casestudies tonen aan dat ook hier de kwaliteit van de arbeid onder druk staat, bijvoorbeeld in supermarkten en hotels, en dat in algemene zin de naleving lang niet gegarandeerd is. Belangwekkend is dat sommige beroepen die in de VS laagbetaald zijn, dat in Europa niet altijd zijn - als gevolg van betere scholing, betere werkorganisatie en efficiëntere productie.
289
Master Thesis Amanda Wigboldus
De belangrijkste verschillen in laagbetaald werk zijn tegenwoordig echter te vinden tussen de Europese landen onderling en niet tussen Europa en de VS. Duitsland is hard op weg de omvang van laagbetaald werk in de VS en het Verenigd Koninkrijk (bijna een kwart van alle werknemers) te evenaren. Denemarken en Frankrijk hebben langdurig stabiele, lage niveaus (10 procent). Nederland heeft een grote stijging ondergaan, van ruim 10 procent naar 18 procent, maar blijft toch nog achter bij Duitsland. Beide landen kennen zeer lage lonen die in de andere landen praktisch niet voorkomen. In ons land zorgt het unieke systeem van lage minimumjeugdlonen daarvoor, in Duitsland het ontbreken van een minimumloon en de afkalvende betekenis van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's). Denemarken laat zien dat het ook anders kan. Ondanks grote onderlinge verschillen in de omvang van laagbetaald werk, is de structuur van laagbetaald werk in alle landen vergelijkbaar: jongeren, vrouwen, laaggeschoolden en immigranten zijn overal sterk oververtegenwoordigd, met uitzondering van volwassen vrouwen in Denemarken. In de Europese landen hebben relatief veel mensen slechts tijdelijk een laagbetaalde baan. De snelste doorstroom naar een beter betaalde baan is te zien in Denemarken en Frankrijk, landen met weinig laagbetaald werk. In de VS is die doorstroom het langzaamst. Nederland bevindt zich er tussenin. Toch geldt voor een grote groep werknemers in alle onderzochte landen dat ze in een laagbetaalde baan blijven steken. Conferenties LoWER en AIAS De presentatie van de publicaties was de aanloop tot de conferentie Institutions, Markets and European Unemployement Revisited: What Have We Learned? die het European Low-Wage Employement Research network (LoWER) organiseerde ter gelegenheid van zijn 12 ½-jarig bestaan. Tijdens deze tweedaagse conferentie, die plaatsvond op vrijdag 18 en zaterdag 19 april, stonden werkgelegenheid, arbeidsloon en economisch beleid centraal. Bekende arbeidseconomen zoals Richard Freeman (Harvard) en Alan Krueger (Princeton) gingen in debat met beleidsmakers van de OESO en Europese Commissie. Voorafgaand aan de LoWER-conferentie vierde het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) van de UvA zijn tienjarig bestaan op donderdag 17 april met de conferentie Labour Reform and Flexibility: Lessons Learned - Future Questions. Sprekers waren onder anderen prof. dr. Tito Boeri (Bocconi University, Milaan), prof. dr. Wolfgang Streeck (Max Planck Instituut, Keulen), prof. dr. Ferdinand Grapperhaus (Maastricht) en prof. dr. Alexander Rinnooy Kan (voorzitter SociaalEconomische Raad en hoogleraar Policy Analysis aan de UvA).
Amsterdam Business School benoemd tot CFA Program Partner Academische theorie en financiële praktijk komen samen Gepubliceerd op 23 juni 2008 Tom Wansbeek (r), decaan van de FEB en Dennis McLeavey van het CFA Institute. De Amsterdam Business School (ABS) van de Universiteit van Amsterdam is benoemd tot Program Partner van het CFA Institute. Deze benoeming betekent een erkenning van de academische kwaliteit en de praktische relevantie van de Master of International Finance (MIF) van de ABS. CFA en ABS tekenden op dinsdag 24 juni een partnerovereenkomst. De ondertekening is onderdeel van Opportunities and Challenges for Pension Funds, een bijeenkomst georganiseerd door de CFA Society of the Nederlands. Op het programma staat tevens de lancering van een mondiale gedragscode voor bestuursleden van pensioenfondsen. Het CFA Institute is binnen de financiële sector vooral bekend als uitgever van de titel Chartered Financial Analyst (CFA). Daarnaast sluit het instituut wereldwijd partnerovereenkomsten af met een klein aantal geselecteerde universiteiten om opleidingen op het terrein van financiering (bachelor of master) te erkennen, die academisch van hoog niveau zijn en tegelijkertijd relevant zijn voor de financiële beroepspraktijk. De MIF, sinds 1996 te volgen bij de ABS, voldoet aan deze eisen. De ABS is benoemd tot partner van het CFA Institute, omdat de studenten van de MIF tegelijkertijd een academische en een professionele kwalificatie behalen. De partnerovereenkomst stimuleert de integratie tussen academische theorie en financiële praktijk door een uitwisseling van informatie en de gezamenlijke organisatie van evenementen. Dr. Ludovic Phalippou van de ABS gaf tijdens de bijeenkomst op 24 juni een eerste aanzet tot die integratie van theorie en praktijk met een presentatie getiteld „Beware when Venturing into Private Equity'.
290
Master Thesis Amanda Wigboldus
Waarom verdienen aantrekkelijke mensen meer? Gepubliceerd op 19 augustus 2008 Onaantrekkelijke mensen verdienen minder dan aantrekkelijke mensen omdat ze gediscrimineerd worden op uiterlijk. Dit concludeert UvA-econoom Jeroen van de Ven na bestudering van een spelshow. Met twee Britse collega-onderzoekers maakte hij een analyse van de spelshow 'Deelt ie 't of deelt ie 't niet?', waarin spelers andere kandidaten weg moeten sturen. De minst aantrekkelijke kandidaat wordt twee keer zo vaak weggestuurd, ondanks een even goede prestatie. De onderzoeksresultaten worden deze week besproken in het populair-wetenschappelijke tijdschrift 'New Scientist'. Michèle Belot (University of Essex), V. Bhaskar (University College London) en Jeroen van de Ven (Amsterdam Center for Law & Economics, UvA) richten zich in hun onderzoek op discriminatie op basis van uiterlijk. Zij bestudeerden talloze afleveringen van de in 2002 door SBS6 uitgezonden spelshow Deelt ie 't of deelt ie 't niet met Peter Jan Rens. In de spelshow kunnen de kandidaten geld verdienen door quizvragen goed te beantwoorden. Het spel begint met vijf kandidaten, maar elke ronde wordt een kandidaat weggestuurd door de kandidaat die op dat moment de hoogste score heeft. Onaantrekkelijke kandidaten worden twee keer zo snel weggestuurd en worden daarmee gediscrimineerd, stellen de onderzoekers. Ook gaat een onaantrekkelijke kandidaat gemiddeld met € 300 minder naar huis dan een aantrekkelijke kandidaat. De onderzoekers presenteerden hun resultaten in een onderzoeksrapport dat deze week besproken wordt in het populairwetenschappelijke tijdschrift New Scientist. Dat aantrekkelijke mensen meer verdienen werd reeds vastgesteld in eerdere onderzoeken met arbeidsmarktdata. Hieruit bleek dat aantrekkelijke mensen 10 tot 15 procent meer verdienen dan onaantrekkelijke mensen. In die onderzoeken werd echter niet verklaard waarom aantrekkelijke mensen meer verdienen. Discriminatie is een mogelijke verklaring, maar het is ook denkbaar dat aantrekkelijke mensen productiever zijn. Bovendien werd geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen oorzaak en gevolg. Personen met een hoger inkomen zouden bijvoorbeeld meer aandacht aan hun uiterlijk kunnen gaan besteden. Belot, Bhaskar en Van de Ven testten de mogelijke verklaringen door de bestudering van een spelshow. Ze verzamelden kenmerken van deelnemers en keken naar hun gedrag. Op basis daarvan konden zij een statistische analyse uitvoeren. De onderzoekers vonden geen enkel statistisch verschil in productiviteit tussen aantrekkelijke en onaantrekkelijke mensen: beide groepen waren even goed in het beantwoorden van vragen en geld verdienen voor de finale. Hieruit maken zij op dat het verschil in inkomsten veroorzaakt wordt door discriminatie op uiterlijk. Publicatiegegevens Michele Belot, V. Bhaskar and Jeroen van de Ven (2007) Insidious Discrimination? Disentangling the Beauty Premium on a Game Show. Zie onderstaande verwijzingen voor het volledige artikel en de bespreking in New Scientist, onder de kop „Is our preference for pretty people pure prejudice?'.
Burgemeester Cohen reikt eerste City of Amsterdam Scholarship uit Vluchteling ontvangt 25.000 euro voor MBA-opleiding UvA Gepubliceerd op 11 september 2008 Burgemeester van Amsterdam Job Cohen reikt op 16 september a.s. de eerste City of Amsterdam Scholarship uit. Deze studiebeurs ter waarde van € 25.000 geeft iemand die zonder financiële steun niet zou kunnen studeren, toegang tot de Amsterdam MBA, een bedrijfskundig masterprogramma. De aankomende MBA-student is gekozen uit een aantal door het UAF, Stichting voor VluchtelingStudenten, voorgeselecteerde kandidaten. Bij de toekenning wordt - naast de behoefte aan financiële ondersteuning - nadrukkelijk gekeken naar de capaciteiten en ambities om het intensieve masterprogramma met succes af te ronden. Ook de toegevoegde waarde van de opleiding bij het maken van een volgende carrièrestap is een belangrijk selectiecriterium. De Amsterdam MBA is een bedrijfskundig masterprogramma aan de Amsterdam Business School (ABS) van de Universiteit van Amsterdam en is bedoeld voor (aankomende) managers met enige werkervaring. De Amsterdam Business School wil met de City of Amsterdam Scholarship bijdragen 291
Master Thesis Amanda Wigboldus
aan de wisselwerking tussen wetenschap, bedrijfsleven, samenleving, en in het bijzonder de stad Amsterdam. De studiebeurs zal jaarlijks uitgereikt worden en geeft in Nederland wonende vluchtelingen de kans om via de MBA-opleiding hun leven verder op te bouwen en hun carrière een impuls te geven. Tijd en locatie De uitreiking van de eerste City of Amsterdam Scholarship vindt plaats op dinsdag 16 september, van 17.30 tot 19.00 uur, in de Spiliazaal van Restaurant Agora (UvA), Roetersstraat 11, Amsterdam. Toegang: uitsluitend op uitnodiging.
Eerste City of Amsterdam Scholarships voor Afrikaanse vluchtelingen Studiebeurs geeft toegang tot MBA-opleiding UvA Gepubliceerd op 17 september 2008 Burgemeester van Amsterdam Job Cohen reikte op 16 september jl. de eerste City of Amsterdam Scholarships uit aan een vluchtelinge uit Burundi en een vluchteling uit Ethiopië. Met deze studiebeurs ter waarde van € 25.000 kunnen zij de Amsterdam MBA volgen. Dit is een bedrijfskundig masterprogramma aan de Amsterdam Business School (ABS) van de Universiteit van Amsterdam en is bedoeld voor (aankomende) managers met enige werkervaring. Jeanne (1978) werd geboren in Burundi in Centraal-Afrika. Door de onveilige situatie in Burundi is ze naar Nederland gekomen en probeert ze hier nu een nieuw bestaan op te bouwen. Ze heeft in Burundi een bacheloropleiding in Business Administration gevolgd en in Nederland een schakeljaar aan de Hogeschool Leeuwarden. Voorheen werkte ze al als klantmanager bij een bank in Burundi. Mesfin (1978) komt uit Ethiopië en studeerde daar internationale betrekkingen en bestuurskunde. Om politieke redenen heeft hij zijn geboorteland moeten verlaten. De Amsterdam MBA wil Jeanne en Mesfin de kans geven om via de opleiding hun leven verder op te bouwen en hun carrières een impuls te geven. Over de City of Amsterdam Scholarship De City of Amsterdam Scholarship wordt jaarlijks uitgereikt aan iemand die zonder financiële steun niet zou kunnen studeren. Bij de toekenning wordt ook nadrukkelijk gekeken naar de capaciteiten en ambities om het intensieve masterprogramma met succes af te ronden en naar de toegevoegde waarde van de opleiding bij het maken van een volgende carrièrestap. De Amsterdam Business School wil met de City of Amsterdam Scholarship bijdragen aan de wisselwerking tussen wetenschap, bedrijfsleven, samenleving, en in het bijzonder de stad Amsterdam. Het UAF, Stichting voor Vluchteling-Studenten, maakte de voorselectie van geschikte kandidaten en is medesponsor.
Amsterdam krijgt eerste universitair centrum voor diensteninnovatie Gepubliceerd op 6 november 2008 Onder de naam Amsterdam Academic Centre for Service Innovation (AMSI) starten de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit (VU) een van de eerste Europese universitaire centra voor diensteninnovatie. De diensteneconomie kenmerkt zich door een groot innovatief vermogen. In deze economie is er een toenemende behoefte aan managers die kennis hebben van zowel bedrijfskunde als informatietechnologie, en die de toepassing daarvan kunnen omzetten in succesvolle innovaties. Het nieuwe centrum gaat opleidingen voor executives verzorgen en stimuleert wetenschappelijk onderzoek naar het managen van innovatieprocessen in dienstverlenende bedrijven. Onderzoeksgroepen uit diverse disciplines van de UvA en de VU werken samen in het AMSI. Het centrum wordt ondergebracht bij de Amsterdam Business School van de UvA. In 2009 zullen de eerste cursussen van start gaan. Het bijzondere van de opleidingen zit in de samenhang met de bedrijfspraktijk en het praktijkgerichte onderzoek op het terrein van diensteninnovatie. Daarbij is een multidisciplinaire aanpak noodzakelijk. Diensteninnovatie en het bedrijfsleven Het initiatief wordt gesteund door IBM Benelux, KLM, Rabobank Nederland, de gemeente Amsterdam en het Telematica Instituut. Volgens Harry van Dorenmalen, directeur IBM Benelux, sluit het initiatief goed aan op het onderzoek dat zijn bedrijf al geruime tijd op dit gebied verricht. „Er wordt in dit nieuwe centrum over ketens heen gekeken hoe diensteninnovaties kunnen worden toegepast. Denk aan de 292
Master Thesis Amanda Wigboldus
zorg en de logistieke sector. Dit zal bijdragen aan de ontwikkeling van innovatie in Nederland en daarmee aan de verdere ontwikkeling van het Nederlandse bedrijfsleven.' „Onderzoek en opleidingen op het gebied van innovatiemanagement zijn de afgelopen jaren te veel gericht geweest op de innovatie van producten en businessmodellen', aldus Peter Hartman, President-directeur van KLM. „KLM heeft als servicebedrijf bij uitstek juist behoefte aan kennis over de innovatie van diensten.' „Als belangrijke financier van het Nederlandse bedrijfsleven ligt de keus om steun te verlenen aan dit universitair centrum voor diensteninnovatie voor de hand', vertelt Piet van Schijndel van de Raad van Bestuur van de Rabobank. De gemeente Amsterdam ondersteunt dit nieuwe initiatief vanuit het programma Amsterdam Topstad. Lodewijk Asscher, wethouder Economische Zaken: „Het centrum voor diensteninnovatie is een voorbeeld van de krachtenbundeling tussen universiteiten én bedrijfsleven die nodig is om Amsterdam als kennisstad internationaal op de kaart te zetten.' Mark de Jong, algemeen directeur van het Telematica Instituut en bijzonder hoogleraar aan de UvA, is een van de initiatiefnemers van het centrum. Hij stelt dat de Nederlandse economie, die voor zeventig procent uit diensten bestaat, niet zonder een dergelijk centrum kan: „Vooral niet als je de groeimogelijkheden wilt benutten die de mondiale liberalisering van het dienstenverkeer biedt. Om bij herhaling succesvol innovatieve diensten te kunnen ontwikkelen, moet je het proces in je vingers hebben. Dat is een nieuwe discipline, waarin wetenschap en de internationale praktijk samenkomen.' In de Verenigde Staten zijn op initiatief van het bedrijfsleven vergelijkbare opleidingen ontwikkeld onder het label Service Science, Management and Engineering. Het AMSI gaat samenwerken met de University of California in Berkeley om optimaal van die ervaring gebruik te maken.
Eredoctoraten UvA voor malaria-expert Nick White en wiskundig econoom William Brock Gepubliceerd op 13 november 2008 De Universiteit van Amsterdam (UvA) verleent eredoctoraten aan de Britse malariadeskundige Nick White en de Amerikaanse wiskundig econoom William Brock. Prof. Nick White, hoogleraar Tropische geneeskunde in Oxford en Bangkok, verricht baanbrekend werk op het terrein van malariabestrijding. Hij legde de theoretische basis voor de combinatietherapie gebaseerd op artemisinine en zette zich ondanks aanvankelijke scepsis en soms tegenstand - in om deze behandeling beschikbaar te krijgen waar nodig. Prof. William Brock, hoogleraar Economie aan de University of Wisconsin (Madison, VS), is een van de pioniers in de toepassing van complexiteitsonderzoek in de economische wetenschap. Zijn werk heeft geleid tot een nieuwe interdisciplinaire aanpak en is van groot belang voor het management van complexe ecosystemen. De eredoctoraten worden uitgereikt tijdens de viering van de Dies Natalis van de UvA op donderdag 8 januari 2009. Prof. Nick White Prof. Nick J. White (1951), hoogleraar Tropische geneeskunde in Oxford en Bangkok, is een van de meest vooraanstaande onderzoekers op het gebied van malaria. White werkt sinds het begin van de jaren tachtig in Zuidoost-Azië, voornamelijk in Thailand en Vietnam. Hij was jarenlang directeur van het Wellcome-Oxford-Mahidol Research Programme on Tropical Medicine, dat onder zijn leiding uitgroeide tot een van de belangrijkste onderzoekscentra op het gebied van infectieziekten in ontwikkelingslanden. White heeft de basis gelegd voor de wetenschappelijke benadering van de behandeling van malaria. Tot de jaren tachtig van de vorige eeuw was de behandeling voornamelijk gebaseerd op trial and error. White zorgde voor verandering door de introductie van farmacokinetiek en farmacodynamiek. Hij was een drijvende kracht achter de bestudering van de uit China afkomstige nieuwe geneesmiddelen tegen malaria, artemisininepreparaten, en zette zich in om kennis over deze preparaten wereldwijd te verspreiden. De combinatietherapie op basis van artemisinine wordt - mede door White's inspanningen - tegenwoordig ook door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en Roll Back Malaria (RBM) als de standaardbehandeling van malaria beschouwd. White heeft zich ook met andere volksziekten beziggehouden, waaronder melioidose, (buik)tyfus, tetanus en tuberculose. Ook met betrekking tot deze aandoeningen leverde hij belangrijke bijdragen aan de epidemiologie, pathofysiologie, kliniek en behandeling. White streeft naar het op grote schaal en goedkoop ter beschikking stellen van geneesmiddelen in gebieden waar de sterfte aan malaria hoog is en de bevolking niet de financiële middelen heeft om levensreddende medicamenten aan te schaffen. 293
Master Thesis Amanda Wigboldus
Erepromotor is prof. dr. Piet Kager, hoogleraar Tropische geneeskunde. Prof. William Brock Prof. William A. Brock (1941), hoogleraar Economie aan de University of Wisconsin (Madison, Verenigde Staten), leverde als wiskundig econoom als een van de eersten fundamentele bijdragen aan de theorie van complexe niet-lineaire systemen en de toepassing daarvan in de economische wetenschap. Midden jaren tachtig was Brock een van de pioniers in het zoeken naar deterministische chaos in beurskoersen en macro-economische tijdreeksen. Een ingewikkelde zoektocht omdat, in tegenstelling tot natuurkundige systemen, economische systemen altijd onderhevig zijn aan storingen van buitenaf. Om systemen met ruis te kunnen onderzoeken ontwikkelde hij de zogeheten BDS-toets (genoemd naar Brock-Dechert-Scheinkman), tegenwoordig een van de standaardtoetsen voor nietlineaire structuur in statistische softwarepakketten. Brocks modellen - waarin hij de economie ziet als een complex systeem met lokale interactie tussen consumenten, bedrijven en investeerders - zijn geïnspireerd door modellen uit de fysica. Brock is sinds het eind van de jaren negentig nauw betrokken bij de „Resilience Alliance', een internationaal wetenschappelijk netwerk van vooraanstaande ecologen en economen dat zich richt op het onderzoeken en beheersen van complexe economische-ecologische systemen. In dit netwerk speelt Brock een belangrijke rol bij het in kaart brengen van sociaal-economische aspecten die een rol spelen bij het management en het beheer van complexe ecosystemen. Een goede afweging van economische versus ecologische belangen is cruciaal bij het beheersen van mogelijk catastrofale en onomkeerbare transities in complexe ecosystemen zoals ondiepe meren of de atmosfeer. Erepromotor is prof. dr. Cars Hommes, hoogleraar Economische dynamica.
294
Master Thesis Amanda Wigboldus
Universiteit van Tilburg 11-01-2008 Oudere werknemer gebaat bij flexibeler arbeidsmarkt Promotie econome Gielen over flexibiliteit op de arbeidsmarkt Flexibiliteit op de arbeidsmarkt is een belangrijk instrument om de vergrijzende economie draaiende te houden, betoogt Anne Gielen in het proefschrift dat ze op 11 januari verdedigt aan de Universiteit van Tilburg. Volgens de econome komen maatregelen die de flexibiliteit vergroten ook ten goede aan ouderen, een belangrijke groep werknemers die dreigt aan de zijlijn te komen te staan. Op een vergrijzende arbeidsmarkt is iedereen gebaat bij deelname van zoveel mogelijk werknemers. Anne Gielen gaat ervan uit dat de grote groep inactieve ouderen zelf een belangrijke bron is die aangeboord zou moeten worden. Zij onderzocht op welke wijze deze groep, voor wie het relatief moeilijk is om aan het werk te gaan of te blijven, kan worden gestimuleerd op de arbeidsmarkt. Daarbij richtte ze zich vooral op manieren om de flexibiliteit van de arbeidsmarkt te vergroten. In haar proefschrift toont Gielen aan dat met name oudere vrouwen eerder stoppen met werken omdat het niet mogelijk is de omvang van hun baan in uren geleidelijk te verminderen bij de huidige werkgever. Flexibele arbeidsuren zouden voor hen dus een oplossing zijn. Maar dat is volgens Gielen niet voldoende. Zij stelt onder meer voor om ook de inzetbaarheid van ouderen te vergroten, en wel door middel van winstdeling. Door gebruik te maken van winstafhankelijke beloning zullen ouderen minder snel worden ontslagen en worden investeringen in training van ouderen aantrekkelijk. Het resultaat is dat ouderen langer aan het werk blijven en ook gemakkelijker ander werk vinden. In een flexibeler arbeidsmarkt waarin mensen ook gemakkelijker van baan wisselen, komen ouderen dus minder snel aan de zijlijn te staan. Anne Gielen (1981, Utrecht) studeerde economie aan de Universiteit van Tilburg en voerde haar promotie-onderzoek uit bij het onderzoeksinstituut CentER van de Tilburgse Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Haar specialisaties zijn arbeidseconomie en toegepaste micro-econometrie. Sinds september 2007 werkt ze als postdoconderzoeker aan de Universiteit Maastricht.
14-01-2008 Een slimme meid houdt haar meisjesnaam UvT-onderzoek naar stereotypering van achternamen Een vrouw die na het huwelijk de naam van haar echtgenoot overneemt, wordt beoordeeld als afhankelijker, minder ambitieus en minder intelligent dan een vrouw die haar meisjesnaam behoudt. Dat blijkt uit experimenteel onderzoek van TIBER, het Tilburg Institute for Behavioral Economics van de Universiteit van Tilburg. Het overnemen van de naam van je echtgenoot is allerminst op zijn retour. Slechts 15,4% van de vrouwen behoudt haar eigen naam, zo blijkt uit de analyse van sociologische data door Tilburgse onderzoekers. Uit een onderzoekje onder studenten kwam bovendien naar voren dat 83% van de vrouwen van plan is ofwel de naam van haar echtgenoot te gaan voeren, ofwel een dubbele naam. Ook 82% van de mannen ziet graag dat de vrouw zijn naam overnneemt. Maar het overnemen van de naam van de man heeft waarschijnlijk wel gevolgen voor hoe de vrouw benaderd wordt in de samenleving. Vrouwen die de naam overnemen, worden namelijk beoordeeld 295
Master Thesis Amanda Wigboldus
als afhankelijker, minder ambitieus en minder intelligent dan vrouwen die hun meisjesnaam gebruiken of ongetrouwde vrouwen. Dat blijkt uit experimenteel onderzoek van het UvT-onderzoeksinstituut TIBER. Aan studenten werd gevraagd om zich in te beelden dat ze op een feestje voorgesteld werden aan het echtpaar Peter en Helga Bosboom (waarbij de vrouw de naam van de man gebruikt). Deze proefpersonen beoordeelden 'Helga' vervolgens op een schaal van 1 tot 7 als zorgzamer, afhankelijker, minder intelligent en emotioneler dan wanneer zij waren voorgesteld aan het echtpaar Peter Bosboom en Helga Kuipers. In een vervolgexperiment bleek dat het gebruik van een dubbele achternaam (Bosboom-Kuipers) door een vrouw hetzelfde effect heeft als het gebruik van de naam van de man. Mannen en ongetrouwd samenwonende vrouwen werden in dit experiment beoordeeld als onafhankelijker, ambitieuzer en intelligenter dan vrouwen die hun meisjesnaam niet meer gebruiken. Dat de keuze van de achternaam zelfs geld zou kunnen kosten, bleek uit een experiment waarin studenten sollicitanten moesten beoordelen die per e-mail reageerden op een vacature voor de functie 'directeur Personeel en organisatie'. Studenten beoordeelden sollicitantes die hun meisjesnaam gebruiken als ambitieuzer, intelligenter en onafhankelijker. Bovendien schatten ze de kans dat zo'n sollicitante wordt aangenomen lager in, evenals het bijbehorende salaris. Het salarisverschil in vergelijking met vrouwen die hun meisjenaam gebruiken betreft maar liefst 861,21 euro per maand, zo berekenden de onderzoekers. Uiteraard zijn studenten geen personeelsfunctionarissen die sollicitanten in een salarisschaal indelen. Maar hun inschatting weerspiegelt wel de resultaten van sociologisch onderzoek: vrouwen die de naam van hun echtgenoot overnemen zijn over het algemeen ouder en lager opgeleid, hebben meer kinderen, werken minder uren en verdienen minder. Ambitieuze vrouwen met trouwplannen zijn dus gewaarschuwd.
25-01-2008 Kosten vergrijzing voor gezondheidszorg verkeerd ingeschat Inaugurele rede hoogleraar gezondheidseconomie Johan Polder De gezondheidseconomie, een relatief nieuwe discipline binnen de wetenschap, is essentieel voor het maken van nieuw beleid in de gezondheidszorg. De zorgkosten van de vergrijzing worden bijvoorbeeld verkeerd ingeschat, betoogt Johan Polder in zijn inaugurele rede op 25 januari. Hij aanvaardt het hoogleraarsambt aan de Universiteit van Tilburg met de rede Veelkleurig grijs. Economische aspecten van volksgezondheid en zorg. De gevolgen van de vergrijzing voor kosten van de gezondheidszorg zijn nog verre van duidelijk, meent bijzonder hoogleraar Economische aspecten van gezondheid en zorg Johan Polder. In zijn inaugurele rede Veelkleurig grijs vult hij een deel van dit grijze gebied alvast in, en geeft hij overblijvende knelpunten aan. Een van de aannames die inmiddels is ontkracht binnen de gezondheidseconomie, is bijvoorbeeld dat de zorgkosten explosief toenemen met de vergrijzing. Onderzoek van Polder wijst namelijk uit dat de kostenstijging niet veroorzaakt wordt door hogere leeftijden op zichzelf, maar door het feit dat steeds meer mensen op latere leeftijd overlijden, waarbij in het laatste levensjaar de meeste kosten worden gemaakt. Het gaat dus eigenlijk om uitstel van de zorgkosten. Rekening houdend met dit effect, berekende Polder dat de invloed van de vergrijzing op de gezondheidszorg 17% goedkoper uitvalt dan gedacht. Maar daarmee zijn we er nog niet, betoogt de hoogleraar. Vervolgens zou onderzocht moeten worden aan welke ziekten mensen dan minder snel overlijden, aan welke ziekten ze uiteindelijk wel overlijden en wat de kosten daarvan zijn. Daarnaast is bijvoorbeeld meer inzicht gewenst in verschillen tussen
296
Master Thesis Amanda Wigboldus
generaties wat betreft hun beroep op de gezondheidszorg en het effect van de voortschrijdende medische technologie op epidemiologische veranderingen. Preventie kost geld Een ander grijs gebied is de opbrengst van preventieve gezondheidszorg. Anders dan in het regeerakkoord wordt aangenomen, drukt preventieve zorg de zorgkosten niet, aldus Polder. Preventie kost geld, omdat gewonnen levensjaren extra zorgkosten met zich meebrengen. Aan de andere kant levert preventie ook weer maatschappelijk baten op: naast gezondheid gaat het om bijvoorbeeld een lager ziekteverzuim en hogere arbeidsproductiviteit. Ook die effecten zijn van belang voor het maken van goede beleidsbeslissingen over de gezondheidszorg. Polder pleit verder voor een andere waardering van tijd. 'Tijd is geld' gaat in de zorg maar tot op zekere hoogte op: te veel tijdsbesparing leidt ertoe dat de ziel uit de zorg verdwijnt, zowel voor de zorgvrager als voor de zorgverlener. Prof. dr. J.J. (Johan) Polder (1966, Dirksland) studeerde economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en promoveerde in 2001 op een studie naar de kosten van ziekte in Nederland. Sinds 2002 werkt hij bij het RIVM te Bilthoven als projectleider bij het Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen. Sinds 1 januari 2007 is hij voor één dag per week verbonden aan de Universiteit van Tilburg als hoogleraar Economische aspecten van gezondheid en zorg. Zijn leerstoel is een initiatief van het RIVM en Tranzo, het wetenschappelijk centrum voor transformatie in zorg en welzijn van de UvT. Samen met dr. Fons van der Lucht leidt Polder de vijfde Volksgezondheid Toekomst Verkenning van het RIVM, die in 2010 zal verschijnen.
01-02-2008 Investeringen in wateropvang arme Indiase dorpen niet effectief Promotie ontwikkelingseconome Bouma over waterbeheer in India Investeringen in waterconservering en regenwateropvang in India's droge gebieden zijn alleen effectief onder specifieke omstandigheden of met hulp van buiten. Dat concludeert Jetske Bouma in onderzoek waarop ze 1 februari promoveert aan de Universiteit van Tilburg. Meestal is de kans namelijk klein dat de plaatselijke bevolking de investeringen onderhoudt. Bovendien hebben investeringen in regenwateropvang vaak negatieve effecten benedenstrooms. Lokale gemeenschappen in ontwikkelingslanden worden in toenemende mate geacht semi-publieke investeringen, zoals wegen, scholen en irrigatie, op termijn zelf te beheren. Het idee achter deze decentralisatie van beheer en onderhoud is dat lokale gemeenschappen daartoe beter in staat zijn vanwege hun directe belang bij goede voorzieningen en hun kennis van de lokale omstandigheden. Verondersteld wordt dat huishoudens vrijwillig bijdragen aan het onderhoud van semi-publieke investeringen. Daartoe zouden zij bereid zijn op grond van sociale controle en onderling vertrouwen in de lokale gemeenschap. De Wereldbank alleen al besteedt naar schatting 7 miljard dollar aan gemeenschapsgerichte projecten. Het is echter nog helemaal niet duidelijk of deze benadering wel werkt, en hoe zij het meest effectief kan worden ingezet. Tegen deze achtergrond onderzocht de milieu- en ontwikkelingseconome Jetske Bouma of het reëel is te verwachten dat Indiase huishoudens vrijwillig bijdragen aan het onderhoud van semi-publieke investeringen in waterconservering en regenwateropvang. De Indiase regering besteedt jaarlijks zo'n 500 miljoen dollar aan gemeenschapsgerichte waterconserveringsprojecten, dus het belang van effectief beleid is groot. Bouma verzamelde drie jaar lang gegevens in India, in samenwerking met het International Water Management Institute (IWMI) en drie van India's leidende non-gouvermentele organisaties op het gebied van regenwateropvang en waterconservering. In zes dorpen voerde ze bovendien experimenteel onderzoek uit in de vorm van een spel. Door middel van het spel kreeg ze inzicht in de mate waarin mensen elkaar vertrouwen en bereid zijn bij te dragen aan het onderhoud
297
Master Thesis Amanda Wigboldus
van gemeenschappelijke investeringen. Daarnaast verzamelde ze hydrologische gegevens om te zien of bovenstroomse regenwateropvang ook negatieve effecten heeft benedenstrooms. De bereidheid om vrijwillig bij te dragen aan het onderhoud van gemeenschappelijke investeringen blijkt onder meer af te hangen van factoren als de aanwezigheid van een arbeidsmarkt en de mate waarin een groep van huishoudens in staat is om strategisch samen te werken op de lange termijn. Het betrekken van huishoudens in de besluitvorming heeft geen duidelijk effect op lange termijn onderhoud, maar onderling vertrouwen, het gemiddelde inkomensniveau en toegang tot irrigatie bijvoorbeeld wel. Tenslotte is het belangrijk dat er meer aandacht wordt besteed aan de benedenstroomse effecten van regenwateropvang: investeringen blijken te leiden tot een verlies aan benedenstroomse irrigatie, wat een negatief effect heeft op de welvaart. Om de effectiviteit van gemeenschapsgerichte projecten te vergroten is het volgens Bouma van belang dat meer aandacht wordt besteed aan onderling vertrouwen, consensus en de organisatie van het onderhoud op de lange termijn. Uiteindelijk hangt veel echter af van de context waarbinnen gemeenschapsgerichte projecten plaatsvinden, en is externe ondersteuning in het beheer van de semi-publieke goederen in veel gevallen gewenst. J.A. (Jetske Anne) Bouma (1970, Madison, Verenigde Staten) studeerde economie aan de Universiteit van Amsterdam. Van 1998 tot 2002 werkte ze als beleidsadviseur bij het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en van 2002 tot 2006 werkte ze als assistent-deskundige bij het International Water Management Institute (IWMI) in Hyderabad, India. In 2005/2006 was ze daarnaast verbonden aan het onderzoeksinstituut CentER van de Tilburgse Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Sinds begin 2007 is ze onderzoeker bij het Instituut voor Milieuvraagstukken van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Bouma's promotie-onderzoek werd mede gefinancierd door het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse zaken, het IWMI en NWO.
22-02-2008 Concurrentie leidt eerst tot grotere tweedeling in India Promotie econoom Sahoo over de Indiase economie Toenemende concurrentie in India leidt tot grotere efficiëntie en minder armoede, maar de kloof tussen arm en rijk wordt groter. Althans, op de korte termijn. Op de lange termijn zijn de effecten beter. Dat concludeert de econometrist Amarendra Sahoo in zijn proefschrift, dat hij op vrijdag 22 februari verdedigt aan de Universiteit van Tilburg. Sinds 1991 volgt India een drastisch economisch hervormingsprogramma van liberalisering. Het doel daarvan is verbetering van het mondiale concurrentievermogen en een efficiëntere economie. De Indiase econoom Amarendra Sahoo onderzocht het functioneren van de Indiase economie, waarbij hij bijvoorbeeld keek naar het effect van toenemende concurrentie. Hij richtte zich op belangrijke elementen van de Indiase economie en het verband daartussen, zoals de concurrerende omgeving, inkomensverdeling, armoede, loonongelijkheid tussen hoog- en laaggeschoolden, opbrengsten van opleiding en prestaties van de formele en de informele sector. De groei van de Indiase economie wordt veroorzaakt door efficiënt gebruik van beschikbare bronnen, technische vooruitgang en vrije handel. Echter, als gevolg van de toenemende concurrentie stijgt weliswaar de welvaart, aldus de berekeningen van Sahoo, maar wordt de inkomensverdeling nog schever. Huishoudens op het platteland gaan erop achteruit ten opzichte van huishoudens in de steden. Op de lange termijn leiden concurrerende prijzen echter toch tot minder inkomensongelijkheid. Dat komt doordat toename van menselijk kapitaal leidt tot minder productiviteit van hooggeschoolde werknemers ten opzichte van hun loon.
298
Master Thesis Amanda Wigboldus
De analysetechniek die Sahoo ontwikkelde om de economie van een ontwikkelingsland te bestuderen dat op weg is naar een vrije economie, zou ook toegepast kunnen worden op andere landen. De analyse geeft inzicht in het effect van toenemend concurrentievermogen en de wenselijkheid daarvan. Amarendra Sahoo (1964, Bhubaneswar, India) studeerde economie aan de Utkal Universiteit in India en werkte vervolgens bij verscheidene Indiase instellingen: de Nationale raad voor toegepast economisch onderzoek, de Planning commissie, het Indiase instituut voor de statistiek en de Beleidsgroep. In 2001 volgde hij het masterprogramma Economie van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen in Tilburg, waarna hij bij de Universiteit van Tilburg bleef om zijn promotieonderzoek uit te voeren. Hij is onder meer geïnteresseerd in toegepast macro-economisch beleid, efficiëntie van productiviteit, ontwikkelingseconomie en de modellering van algemeen economisch evenwicht.
22-02-2008 Versmelting recht en staatsbestuur: wegwerprecht ligt op de loer Inaugurele rede hoogleraar Zouridis Universiteit van Tilburg In onze stevig gereguleerde maatschappij moet een verkoper van kaarsen aan zijn klanten melden dat zijn kaarsen brandbaar zijn. De overheid ziet zich genoodzaakt zich op allerlei vlakken in te dekken, want veel burgers maken tegenwoordig graag een gang naar de rechter om hun gelijk te halen. Wat zegt dat over de rol van het recht in onze samenleving? In zijn inaugurele rede op 22 februari pleit hoogleraar Bestuurskunde Stavros Zouridis van de Universiteit van Tilburg voor meer onderzoek naar de rol van het recht in het staatsbestuur. Hij constateert namelijk dat de bestuurswetenschap zich verwijdert van het recht. Staatsbestuur bestaat bij de gratie van recht. Het streven naar gerechtigheid maakt de staat tot staat, zegt Zouridis. Hoe het recht zich binnen het staatsbestuur gedraagt, verandert in de loop van de geschiedenis. In de laatste twee eeuwen is de bestuurswetgeving enorm gegroeid. Staatsbestuur wordt meer en meer een zaak van het recht. Voor wat betreft de functie van recht blijkt dat theorie en praktijk echter vaak niet overeenkomen. Rechters worden beïnvloed door verwachtingen van burgers en politici, persoonlijke gevoelens en beschikbare informatie. In de uiteindelijke uitvoering wordt recht niet altijd of maar ten dele toegepast. Soms wordt recht toegepast, maar niet op de manier waarvoor het eigenlijk bedoeld is. Het maakt ook uit op welk beleidsterrein het recht wordt toegepast. Hoe groot is de ruimte die voor het staatsbestuur beschikbaar blijft? Vergelijk bijvoorbeeld strafzaken met het voeren van welzijnsbeleid. De samensmelting van recht en staatsbestuur is een niet te missen patroon. Hoe triviaal ook, vanuit bestuurswetenschappelijk oogpunt roept het vele vragen op. Door versmelting leggen staatsbestuur en recht elkaar beperkingen op. Staatsbestuur heeft zich meer te houden aan rechtsregels, waardoor het minder vrij spel heeft. De overheid wordt een procedureproducent waaraan het voeren van politiek ondergeschikt is. Aan de andere kant lijkt het recht aan waarde te verliezen doordat het staatsbestuur het gebruikt als middel om de eigen gewoonten te veranderen of te rechtvaardigen. De verstatelijking van het recht zorgt ervoor dat voorheen sociale normen nu door de overheid bewaakt worden. Ook hiervoor worden weer wetten en beleid uitgevaardigd. Door de enorme rechts- en beleidsproductie blijkt het maatschappelijk draagvlak hiervoor juist minder te worden. Bovendien wordt de druk op het samengroeien van staatsbestuur en recht opgevoerd door een samenleving die Zouridis typeert als onbestendig, onoverzichtelijk en onvoorspelbaar. Hij doelt daarmee onder andere op fundamentele veranderingen in de publieke ruimte, de totstandkoming van nieuws en opinies en de individualisering van burgers. Tel daarbij op de toenemende verwachtingen van de staat en een verder in elkaar groeien van staatsbestuur en recht lijkt onvermijdelijk. Recht verandert op deze manier steeds meer in een instrument van het staatsbestuur dat naar goeddunken gebruikt wordt. Het gevaar van wegwerprecht neemt hierdoor toe, aldus Zouridis.
299
Master Thesis Amanda Wigboldus
Prof. dr. mr. Stavros Zouridis (1968) studeerde juridische bestuurswetenschap aan de Universiteit van Tilburg. Hij promoveerde in 2000 cum laude op een onderzoek naar de wisselwerking tussen recht, (uitvoerings)organisaties en ICT. Sinds januari 2007 is hij hoogleraar Bestuurskunde bij de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg. Ook doceert hij aan de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB). In zijn onderzoek vertrekt hij doorgaans vanuit een juridischbestuurskundige benadering en richt hij zich zowel op steden als op de rijksoverheid. De laatste tijd is zijn onderzoek vooral toegeSp!tst op vraagstukken van legitimiteit. Zouridis is tevens werkzaam bij het Ministerie van Justitie.
28-02-2008 Sociaal verantwoord investeren, zeepbel of oprecht ideaal? Finance Symposium aan Universiteit van Tilburg Is sociaal verantwoord ondernemen een zeepbel die veel media-aandacht krijgt, of gaat het om een ontwikkeling met steeds meer vaste grond onder de voeten? Deze vraag staat centraal tijdens het symposium Socially Responsible Investments. Earning profits or sympathy? dat plaatsvindt op 28 februari aan de Universiteit van Tilburg. Het symposium wordt georganiseerd door de Financiële Studievereniging Tilburg (FST). Steeds meer mensen en, wellicht nog belangrijker, bedrijven, zijn geïnteresseerd in socially responsible investments (SRI). Deze interesse wordt niet alleen gevoed door milieuproblemen, maar vooral door de relatie tussen de milieuproblemen en investeringen. 'Welke invloed heeft mijn investering op het milieu?' is een veelgehoorde vraag. Was het enkele jaren geleden nog zo dat SRI door een klein deel van de ondernemingen werd bedreven, tegenwoordig kan een bedrijf niet meer zonder SRI om zijn continuïteit te waarborgen. Het Finance Symposium 2008 behandelt deze ontwikkeling van SRI, die in een stroomversnelling is geraakt, en geeft inzicht in de motieven erachter van zowel bedrijven als de grote (Nederlandse) institutionele beleggers. Is SRI een winstverhogende strategie of streeft een investeerder een hoger doel na, namelijk een beter milieu? Er lijkt een trade-off te bestaan tussen deze strategieën. Wat is belangrijker, steeds hogere winsten of oprechte idealen? Op deze vraag probeert dit symposium een antwoord te vinden. Het dagvoorzitterschap is in handen van de heer P.J.C. Borgdorff, directeur van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn. Andere vooraanstaande sprekers zijn dr. J. Derwall (RSM Erasmus Universiteit en Universiteit van Maastricht; de heer F. Lambrechtsen, oprichter en directeur van Double Dividend; R. Lake, Senior Portfolio Manager, Environment, Social and Governance Issues, ABP Investments; prof. dr. G.J.A. Hummels, directeur van SNS Asset Management en hoogleraar Ethiek, organisaties en samenleving Universiteit Maastricht en drs. G. Kuijper, directeur van AAC Capital Partners. De sprekers gaan in discussie onder leiding van prof. dr. Kees Koedijk, decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg.
01-03-2008 TiasNimbas trekt accounting-expert Van de Ven aan Toename financiële regelgeving vraagt om onderzoek en opleiding Prof. dr. A.C.N. van de Ven RA is sinds maart in dienst als hoogleraar Bestuurlijke Informatievoorziening bij TiasNimbas Business School. Zijn leerstoel is gevestigd bij de Faculteit Tias-Nimbas van de Universiteit van Tilburg. De business school toont ondernemingen en ondernemers onder meer hoe informatieverwerking bijdraagt aan een beter 300
Master Thesis Amanda Wigboldus
inzicht in de financiële huishouding. Van de Ven is al ruim twintig jaar actief binnen dit vakgebied in zowel het bedrijfsleven als onderzoeks- en opleidingsomgevingen. "In onze maatschappij is er een continu groeiende behoefte aan meer inzicht in de financiële sturing en beheersing van organisaties. Deze organisaties zijn de laatste jaren geconfronteerd met een toename aan regels met betrekking tot onder meer corporate governance en compliance. De effectiviteit van deze regelgeving is omstreden en het inzicht in de consequenties voor de (interne) informatieverwerking en besluitvorming is beperkt. Intensivering van onderzoek op dit gebied is noodzakelijk", geeft Van de Ven aan. "TiasNimbas Business School streeft er altijd naar om nieuw verkregen inzichten direct toepasbaar te maken binnen de (professionele) omgeving van deelnemers", zegt decaan Philippe Naert. "De ruime ervaring van prof. Van de Ven binnen zowel het bedrijfsleven als docent en onderzoeker garandeert dat." Consultant en onderzoeker Prof. dr. A.C.N. van de Ven RA was gedurende zijn carrière onder meer actief als consultant en als controller bij reorganisatieprocessen. Daarnaast heeft hij ook rollen als (interim-)CFO vervuld, onder meer bij de start-up van de hypotheekbank ELQ Hypotheken. Van de Ven was docent van verscheidene postdoctorale opleidingen bij ESAA, de business school van de Erasmus Universiteit, de Rotterdam School of Management en Vlerick-Gent Leuven Management School. Daarnaast is hij als programmadirecteur betrokken geweest bij de Executive Master of Finance & Control (Register Controller) en Certified Public Controlling bij de Erasmus Universiteit. Zijn onderzoek richt zich onder meer op de relatie tussen beheersing, vertrouwen en accounting systemen. Over TiasNimbas Business School TiasNimbas Business School is gelieerd aan de Universiteit van Tilburg en de Technische Universiteit van Eindhoven. Op verscheidene (inter-)nationale locaties en in verschillende formats biedt de business school zowel MBA, DBA, Masters en Executive Master programma's als korter durende executive programma's. TiasNimbas ontwikkelt tevens bedrijfsspecifieke programma's voor hoogaangeschreven nationale en internationale organisaties. TiasNimbas ziet ontdekken en leren als levenslange processen voor succesvolle individuen, bedrijven en organisaties. Het motto van de business school, 'Never Stop Asking', staat voor het ideaal van continu vragen en bevraagd worden. TiasNimbas gelooft dat managementonderwijs een investering is die meteen rendeert als nieuw verkregen inzichten en kennis direct toegepast kunnen worden in de praktijk.
07-03-2008 Universiteit van Tilburg en NZa tekenen samenwerkingscontract Twee nieuwe hoogleraren economie en regulering van zorg De Universiteit van Tilburg en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gaan samenwerken op het gebied van onderzoek naar concurrentie in zorgmarkten. Met ingang van 1 maart is de samenwerking van start gegaan met de aanstelling van twee deeltijdhoogleraren economie en regulering van de zorg. Het samenwerkingsverband wordt ondergebracht bij TILEC, het onderzoeksinstituut voor recht en economie van de Universiteit van Tilburg. Ook het Tilburgse onderzoeksinstituut Tranzo (Wetenschappelijk Centrum voor Transformatie in Zorg en Welzijn) is erbij betrokken. In de periode 2008-2011 investeert de NZa € 200.000 per jaar in het project en de Universiteit van Tilburg minimaal €1 miljoen. Trekker van het onderzoeksprogramma wordt hoogleraar economie Jan Boone, die december 2007 al een VICI-subsidie van NWO verwierf voor zijn onderzoek naar concurrentie en innovatie in de zorg. Prof. dr. Leigh Hancher (WRR, Alan & Overy en UvT) zal het juridische onderzoek binnen het programma leiden.
301
Master Thesis Amanda Wigboldus
Met ingang van 1 maart heeft de Universiteit van Tilburg verder twee extra parttime hoogleraren economie en regulering van de zorg benoemd: bij de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen Marcel Canoy en bij de Faculteit Rechtsgeleerdheid Wolf Sauter. Het onderzoeksteam, momenteel ongeveer 20 personen, wordt met ingang van het academisch jaar 2008/9 nog verder versterkt met universitair docenten en promovendi. De NZa werd in 2006 ingesteld om de overgang van een aanbodgestuurd naar een meer vraaggestuurd zorgstelsel te bewerkstelligen. De Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) biedt de NZa daarvoor instrumenten. Het onderzoek 'Marktwerking in Nederland', dat de minister van economische zaken onlangs aanbood aan de Tweede Kamer, laat echter zien de overgang vaak moeizaam verloopt en dat marktwerking geen wondermiddel is, maar maatwerk vereist. Dit geldt zeker de zorgsector: bij onvolkomen marktwerking wordt wellicht meer dure zorg gevraagd en geleverd dan sociaal wenselijk is. Het onderzoek van de Universiteit van Tilburg zal de NZa handvatten geven voor hoe de publieke belangen door middel van marktwerking optimaal geborgd kunnen worden. Prof. dr. M.F.M. (Marcel) Canoy (Amsterdam, 1963) studeerde econometrie aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1993 ook promoveerde. Hij is lid van BEPA, de denktank van voorzitter José Manuel Barroso van de Europese Commissie. Daarvoor was Canoy werkzaam bij het CPB (onder meer als hoofd van de sector Marktordening en regulering), aan de universiteiten van Maastricht en Leuven en aan het Franse CEPREMAP. Prof. mr. W. (Wolf) Sauter (Amsterdam, 1966) studeerde geschiedenis, Nederlands recht en bestuurskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en politicologie aan Illinois State University (VS). In 1996 promoveerde hij cum laude aan het Europees Universitair Instituut te Florence op een proefschrift over mededingingsrecht en industriebeleid. Vervolgens werkte hij als advocaat in Brussel, als onderzoeker aan het Centrum voor Europees Recht en Politiek van de Universiteit Bremen (BRD) en als hoogleraar economisch ordeningsrecht te Groningen (in deeltijd). De laatste jaren was hij werkzaam bij het Directoraat Generaal voor Mededinging van de Europese Commissie, bij telecommunicatietoezichthouder OPTA en de directie financiële markten van het Ministerie van Financiën. Op dit moment is hij actief als expert mededinging bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en vanaf juli 2007 was hij al extramurale fellow bij TILEC.
14-03-2008 HIV-besmette Afrikanen sparen meer Promotie economie Lammers over HIV/AIDS-preventie De AIDS-epidemie is een van de grootste sociaalmaatschappelijke uitdagingen van deze tijd; wereldwijd zijn er tot dusver naar schatting 39,5 miljoen besmette mensen geteld en 25 miljoen doden. De micro-econome Judith Lammers onderzocht hoe mensen in een ontwikkelingsland als Zuid-Afrika hun spaargedrag op deze epidemie aanpassen. Anticiperen ze op de kosten? En wat is de relatie hiermee tot hun seksuele gedrag? Lammers promoveert op 14 maart aan de Universiteit van Tilburg. Naast de fysieke en psychische gevolgen heeft AIDS enorme economische consequenties. In een land waar armoede heerst, en weinigen medisch verzekerd zijn, betekent het een daling van de schamele inkomsten. Sparen vergroot de toegang tot een medische behandeling. En dat verkleint de impact van AIDS weer op de economie. Lammers laat zien dat mensen meer sparen als ze zich bewust zijn van de besmettingskans en de bijbehorende kosten. Het totale effect op de besparingen in een land is echter afhankelijk van de fase waarin de epidemie zich bevindt. Is deze net uitgebroken, dan wordt er weinig op geanticipeerd. Maar in een vergevorderd stadium moet de grote groep zieken de financiële klappen opvangen, en dat doet de extra besparingen teniet. Een opmerkelijke bevinding in het proefschrift is dat mensen die geïnfecteerd zijn, zich meer met de toekomst gaan bezighouden door te sparen. Terwijl juist van deze groep verwacht kan worden dat ze 302
Master Thesis Amanda Wigboldus
meer op het heden zijn gericht. Ook laat Lammers zien dat risicovol seksueel gedrag deels een economisch verklaarbare keuze is. Uit de data die de promovenda onder Zuid-Afrikaanse studenten verzamelde, blijkt dat mensen met seksuele ervaringen meer risicozoekend gedrag vertonen, dan mensen die het risico van besmetting door onthouding mijden. Omdat HIV-testen op vrijwillige basis risicomijders aantrekt, beveelt Lammers aan om in campagnes vooral op risicozoekend gedrag in te spelen. Want dit is de groep die op een besmetting moet anticiperen. In de HIV/AIDS preventiecampagnes moet niet alleen duidelijk worden gemaakt hoe een besmetting kan worden voorkomen, schrijft Lammers. Aandacht voor de grootte van de werkelijke besmettingskans is ook belangrijk. In Zuid-Afrika draagt twintig procent van de bevolking het virus. Mensen moeten ook bewust worden gemaakt van de gevolgen voor de gezondheid en hun financiële situatie. Besmette huishoudens verliezen gemiddeld een derde van hun besteedbaar inkomen. Kennis van deze feiten kan risicovol seksueel gedrag verder beperken. Tevens beveelt Lammers aan om door vrije distributie van condooms onveilige seks 'duurder' te maken. Een controversiële methode, stelt de promovenda, is het risicogedrag van mensen en hun houding ten opzichte van de toekomst te veranderen. Psychologen kunnen de mogelijkheden van deze mentaliteitsverandering onderzoeken. Judith Lammers (1976, Helmond) studeerde econometrie aan de Universiteit van Tilburg. Ze specialiseerde zich in de mathematische en strategische economie en schreef haar scriptie over National Account Compilation in Mozambique. In 2005/ 2006 deed ze voor haar proefschrift veldwerk in Zuid-Afrika. Sinds 2007 is zij onderzoekster bij het Amsterdam Institute for International Development (AIID), aan de Universiteit van Amsterdam. Ze meet de impact van gesubsidieerde ziektekosten verzekeringen voor arme gezinnen in verscheidene Afrikaanse landen, die betere zorg en medicijnen voor HIV-geïnfecteerde mensen mogelijk maken. Haar promotieonderzoek werd mede gefinancierd door NWO en CentER.
15-03-2008 Tal Simons benoemd tot hoogleraar Organisatie en strategie Tal Simons wordt met ingang van 15 maart 2008 benoemd tot hoogleraar Organisatie en strategie aan de Universiteit van Tilburg. De hoogleraar zal onderzoek gaan doen naar stabiliteit en verandering in organisaties. Tal Simons, afkomstig uit Israël, koos voor de Universiteit van Tilburg vanwege de ambitie en kwaliteit van het onderzoek bij de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, waar haar leerstoel is gevestigd. Haar onderzoek is gepubliceerd in gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften als Administrative Science Quarterly en Academy of Management Journal. Simons is vooral geïnteresseerd in de factoren en processen die leiden tot stabiliteit of verandering in organisaties. In haar onderzoek stuitte ze al op een opmerkelijke spanning tussen behoudende krachten in organisaties enerzijds en zowel interne als externe druk om te veranderen anderzijds. Ze onderzoekt de factoren die deze processen beïnvloeden op verschillende niveaus: dat van de organisatie, dat van groepen organisaties en dat van de omgeving van organisaties. Haar leerstoel Organisatie en strategie maakt deel uit van het gelijknamige departement van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Tal Simons studeerde landbouw aan de Hebrew University of Jerusalem in Rechovot en arbeidsstudies (magna cum laude) aan de Tel Aviv University in Israël. In 1994 promoveerde ze op Organizational Theory and Behavior aan de School of Industrial and Labor Relations van Cornell University in de Verenigde Staten. Vervolgens werkte ze als Assistant Professor aan Hebrew University of Jerusalem en Tel Aviv University en als gasthoogleraar aan Columbia University (VS) en Carnegie Mellon University (VS). De laatste twee jaar was ze als Adjunct Professor verbonden aan Haifa University, Hebrew University, Technion en Interdisciplinary Center Hertzliya in Israël.
303
Master Thesis Amanda Wigboldus
11-04-2008 Pensioenfondsen moeten meer naar leeftijd indexeren Inaugurele rede hoogleraar Economie Collectieve Pensioencontracten Eduard Ponds De deelnemersbestanden van veel Nederlandse pensioenfondsen zullen in de komende jaren vergrijzen. Het relatieve belang van ouderen zal steeds groter worden. Een conservatief financieringsbeleid gericht op indexatiezekerheid op de korte termijn is echter niet zo aantrekkelijk voor jongere deelnemers. In zijn oratie op vrijdag 11 april a.s. doet Eduard Ponds een voorstel om inzichten rond 'optimal lifecycle planning' te integreren in de collectieve pensioenregelingen van de Nederlandse pensioenfondsen. Hij aanvaardt het hoogleraarsambt aan de Universiteit van Tilburg met de rede Naar meer jong en oud in collectieve pensioenen. Voorafgaand aan de oratie vindt tevens een symposium plaats over pensioenbeleid met onder meer Jean Frijns (VU), Arnoud Boot (UvA), Theo Kocken (Cardano) en Olaf Sleijpen (APG). De collectieve pensioenregelingen van Nederlandse pensioenfondsen kennen in grote lijnen dezelfde financieringsopzet: uniforme pensioenopbouw, uniform indexatiebeleid, uniform beleggingsbeleid, uniforme premie en collectieve risicodeling. Hoewel het Nederlandse pensioensysteem alom waardering oogst, maakt de vergrijzing de tijd rijp om naar een naar leeftijd gedifferentieerd financieringsbeleid te gaan dat zowel jonge als oudere deelnemers optimaal kan bedienen. Het principe hiervan is gebaseerd op de zogenaamde optimal lifecycle planning. Deze benadering houdt in dat jonge deelnemers aan het begin van hun carrière juist veel aandelenrisico moeten aangaan, uit het oogpunt van risicospreiding tussen menselijk kapitaal (toekomstig inkomen uit arbeid) en financieel kapitaal (pensioenvermogen, eigen financieel vermogen). Jongeren kunnen namelijk meer risico nemen omdat er nog voldoende tijd is om bij te sturen als het mis gaat. Ouderen zouden, met het oog op pensioen- en inkomenszekerheid, juist minder risicovol moeten beleggen. Aanpassing indexatiesystematiek In zijn oratie doet Eduard Ponds een concreet voorstel om de inzichten van optimal lifecycle planning te integreren in de collectieve pensioenregelingen van de Nederlandse pensioenfondsen. Het voorstel is in essentie een aanpassing van de indexatiesystematiek. Nu is bij veel pensioenfondsen de jaarlijkse indexatie van de opgebouwde aanspraken gekoppeld aan de cao-loongroei van de bedrijfstak of van de onderneming achter het pensioenfonds. Eduard Ponds stelt voor om de indexatie deels te relateren aan het gerealiseerde beleggingsrendement van het pensioenfonds. Hierbij wordt gedifferentieerd naar leeftijd. In overeenstemming met de inzichten van optimal lifecycle planning wordt daarbij de indexatie van jongere deelnemers grotendeels of geheel gekoppeld aan het gerealiseerde beleggingsrendement. Met het ouder worden van de deelnemer neemt het relatieve belang van het rendementsdeel gestaag af en neemt het loongerelateerde deel van de indexatie toe. Met dit voorstel kunnen de risicoprofielen van jonge en oudere deelnemers in overeenstemming worden gebracht met de aanbevelingen van optimal lifecycle planning, terwijl de bewezen voordelen van collectiviteit en risicodeling behouden blijven. Prof. dr. Eduard H.M. Ponds (1958, Lievelde) studeerde Algemene Economie aan de Universiteit van Tilburg. Na zijn studie werkte hij acht jaar als universitair docent aan de Faculteit Economische Wetenschappen van de Open Universiteit. Vanaf 1995 werkte hij bij het pensioenfonds ABP, achtereenvolgens als actuaris, senior researcher vermogensbeheer, coördinator Strategie en thans als hoofd onderzoek bij de directie Financiën van APG (Algemene Pensioen Groep), dat sinds 1 maart 2008 de pensioenregeling van ABP uitvoert. Tevens bleef hij doceren, onder meer aan de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1 september 2007 heeft hij een parttime aanstelling aan de Universiteit van Tilburg. Zijn leerstoel is ondergebracht bij Netspar, het Network for Studies on Pension, Aging and Retirement onder leiding van onder anderen prof. Lans Bovenberg, en bij het Departement Economie van de Universiteit van Tilburg. De leerstoel wordt gefinancierd door pensioenfonds ABP en Netspar.
304
Master Thesis Amanda Wigboldus
14-04-2008 Tilburgse studenten organiseren European Case Competition Topstudenten uit heel Europa dingen mee De Tilburgse studievereniging FIRST International organiseert van 14 tot en met 18 april de Virtus European Case Competition, waarbij getalenteerde studenten economie en bedrijfskunde uit heel Europa in wedstrijdverband casussen oplossen. Het is voor het eerst dat in Nederland zo'n competitie wordt georganiseerd. De European Case Competition wordt gehouden in het kader van het 80 jarige bestaan van de Universiteit van Tilburg, in samenwerking met de Rabobank, Eureko en Booz Allen Hamilton, die het programma ook sponsoren. De deelnemende teams zijn afkomstig van hoog aangeschreven universiteiten en business schools uit acht Europese landen, waaronder de London School of Economics, Stockholm School of Economics, Mannheim University, Bocconi en de Universiteit van Tilburg zelf. Na een eerste kennismaking in het weekend van 12 april zullen de studenten een week lang bedrijfscasussen voorgeschoteld krijgen van Eureko en de Rabobank Groep. De competitie heeft de naam Virtus gekregen, verwijzend naar excellentie, moed en goedheid in het oude Rome. Het thema van de competitie is Europa, en in bijzonder de Europese strategie van Rabobank en Eureko. Details van de casussen zijn uiteraard nog niet bekend. De studententeams worden begeleid door een academisch team onder leiding van prof. dr. Bart Vos van de Universiteit van Tilburg en door consultants van Booz Allen Hamilton. De finale, die slechts is weggelegd voor drie van de acht deelnemende teams, vindt plaats op vrijdag 18 april. De finalisten presenteren hun cases aan publiek en een jury onder leiding van oud-minister van landbouw en hoogleraar Cees Veerman. Veerman houdt tevens een lezing over de ontwikkeling van de wereldmarkt in de agrarische sector. Aansluitend op de discussie over biobrandstoffen gaat hij in op de vraag welke invloed water, klimaat, voedsel en energie hebben op prijsontwikkeling en marktwerking.
14-04-2008 Tilburgs congres over innovatie opent met lezing van Microsoft Lustrumcongres TILEC: 'Market governance and innovation' Ter gelegenheid van het 5-jarig bestaan van het TILEC, het Tilburg Law and Economics Center van de Universiteit van Tilburg, wordt op maandag 14 april een internationaal congres georganiseerd over hoe markten moeten worden opgezet om innovatie te stimuleren. De keynote speech wordt verzorgd door Carel Maske, Director Competition Law van Microsoft voor Europa . Deelthema's van het congres zijn concurrentie en innovatie en financiering en regulering van innovatie. Innovatie is van essentieel belang in moderne groeiende economieën. Maar hoe innovatie kan worden gestimuleerd, is allerminst duidelijk. TILEC wijdt zijn eerste lustrumcongres daarom aan het zoeken naar wegen om markten zo op te zetten dat bedrijven meer aan innovatie doen. Carel Maske van Microsoft zal in de openinglezing uiteenzetten hoe een innovatief bedrijf zijn weg zoekt in de wirward van nationale en internationale regelgeving. In vier sessies komen vervolgens thema's aan de orde als innovatie en concurrentie, intellectueel eigendomsrecht, de financiering van innovatie, investeringskapitaal voor innovatie, innovatie van de financiële markt en nut en noodzaak van het reguleren van innovatie. Deelnemers aan deze sessies, die geleid worden door TILEChoogleraren, zijn internationaal vermaarde economen en juristen uit binnen- en buitenland, 305
Master Thesis Amanda Wigboldus
marktspelers en vertegenwoordigers van Nederlandse en Europese toezichthouders als NZa, AFM en OPTA. TILEC werd vijf jaar geleden opgericht om complexe vraagstukken van de samenleving aan te pakken die verschillende invalshoeken vereisen. Economen en juristen van de Universiteit van Tilburg creëerden binnen TILEC een vruchtbare vorm van samenwerking, die onder meer uitmondde in het aantrekken van internationale topwetenschappers, beleidsadviezen over thema's als de regulering van de postmarkt, en de oprichting van een Europees netwerk voor onderzoek naar mededingingsrecht en economie.
16-04-2008 Structuur banken en pensioenfondsen beïnvloedt beleggingsrendement Promotie econoom Ralph Koijen aan de Universiteit van Tilburg De organisatiestructuur van banken en pensioenfondsen kan een sterk negatieve invloed hebben op hun beleggingsrendementen. Dat stelt Ralph Koijen in het proefschrift dat hij op 16 april verdedigt aan de Universiteit van Tilburg. Door de prestaties van fondsmanagers anders te meten, kunnen hun beleggingskeuzes volgens hem worden verbeterd. Bij banken en pensioenfondsen beheren verschillende managers delen van de beleggingsportfolio zonder rekening te houden met elkaars keuzes of met de risico's in de verplichtingen van het pensioenfonds, zoals inflatierisico. Door het slecht afstemmen van beleggingskeuzes lopen banken en pensioenfondsen onnodig veel risico, zonder dat dit wordt gecompenseerd door middel van extra verwacht rendement. Koijen toont aan dat managers zijn te prikkelen om rekening te houden met elkaars investeringsgedrag door hun rendement anders te meten. Dit leidt tot een betere afstemming van investeringsportfolio's, wat een enorme invloed heeft op de prestaties van banken en pensioenfondsen. Koijen onderzocht daarnaast onder meer het voorspellen van aandelenrendementen en de werking van hypotheekmarkten. Hij stelt dat aandelenrendementen wel degelijk voorspelbaar zijn, waarmee hij bijdraagt aan een debat in de economische wetenschap dat sinds twintig jaar gaande is. Hij ontwikkelde een methode die de voorspelbaarheid van rendementen aantoont, waarin informatie over rendementen van ondernemingen wordt gecombineerd met informatie over de groei van dividenden. Beide factoren zijn volgens Koijen sterk voorspelbaar en van groot belang voor de samenstelling van de optimale portfolio. Het model van de hypotheekmarkt dat Koijen ontwikkelde, verklaart waarom mensen ofwel een hypotheek met een vaste rente kiezen, ofwel een hypotheek met een variabele rente. Daarmee maakt hij de dynamiek op de hypotheekmarkt inzichtelijker. In zijn model is de hypotheekkeuze van huishoudens afhankelijk van het verschil tussen de vaste rente en de verwachte betalingen op de hypotheek met de variabele rente gedurende de looptijd van de hypotheek. Ralph S.J. Koijen (1981, Breda) studeerde financiële econometrie aan de Universiteit van Tilburg en voerde zijn promotieonderzoek uit bij de CentER Graduate School van de Tilburgse Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Sinds september 2007 is hij aan de Stern School of Business van New York University verbonden als Visiting Assistant Professor of Finance. Vanaf juli 2008 zal hij verbonden zijn aan de Graduate School of Business van de University of Chicago als Assistant Professor of Finance.
18-04-2008
306
Master Thesis Amanda Wigboldus
Stockholm School of Economics wint European Case Competition in Tilburg Stockholm School of Economics heeft de European Case Competition gewonnen die van 14 tot en met 18 april plaatsvond in Tilburg. Net als zeven andere teams uit verschillende Europese landen voerden zij opdrachten uit over de internationale strategie van Eureko en de Rabobank, waaronder cases over biobrandstoffen, fusies en overnames. In de finale presenteerden drie overgebleven teams een advies over internationale samenwerking tussen de Rabobank en Eureko. De competitie werd georganiseerd door studievereniging FIRST International in samenwerking met de Universiteit Tilburg, Eureko, Rabobank Nederland en Booz Allen Hamilton. Het team van Stockholm maakte de meeste indruk door de creatieve en innovatieve wijze waarop zij het probleem benaderd hebben en voor de uitvoerbaarheid van hun oplossing. Daarnaast vielen zij op door hun zeer professionele wijze van presenteren. Oud-minister van landbouw Cees Veerman, voorzitter van de jury, gaf op de finaledag bovendien een lezing over de mondiale ontwikkelingen in de Food and Agri sector. Met betrekking tot zijn rol als voorzitter van de jury zij hij: "Vandaag is bewezen dat het samenbrengen van acht gepassioneerde en competitieve studententeams uit verschillende landen en met verschillende achtergronden resulteert in hoge kwaliteit presentaties en goed onderbouwde strategieën. Het niveau van creativiteit en innovatie dat in zo'n korte periode bewerkstelligd is, is veelbelovend. Het is een voorbeeld van excellente samenwerking van excellente studenten op Europees niveau." Bert Mertens, directeur Rabobank Nederland Cooperative Affairs, toonde zich blij verrast. "Ik was verrast door de grote inzet en het hoge niveau van de masterstudenten. Ze hebben zich in een korte tijd een behoorlijk beeld gevormd van onze organisatie en enkele interessante ideeën naar voren gebracht. Deze samenwerking met de universiteit is belangrijk voor ons, wij zijn altijd op zoek naar nieuw talent", zei hij. "Persoonlijk vond ik mooi dat zij ook hebben stilgestaan bij de betekenis ons bedrijf als coöperatie. Wat dit betekent voor klanten, voor medewerkers en bestuurders, en voor bijvoorbeeld de samenwerking met partners. Zo hebben Europese coöperatieve partners een streepje voor bij ons. Wij delen een geschiedenis met elkaar en kijken tegen veel dingen hetzelfde aan." Over de aanpak van de biobrandstoffen case van de Rabobank was Mertens zeer te spreken. "Van de Rabobank verwachtten de studenten terecht dat zij de randvoorwaarden waaronder bedrijven bio fuels produceren goed in de gaten houdt. Tegelijkertijd gaven ze aan dat Rabobank innovatie in bio fuels stimuleert door deze te financieren. Een gebalanceerde uitkomst volgens mij." Volgens Frank van der Duyn Schouten, rector magnificus van de Universiteit van Tilburg, bood de internationale case competitie studenten een uitgelezen mogelijkheid zich te oefenen in internationale samenwerking, en dat in een competitieve sfeer. "De actuele en belangwekkende cases die werden aangedragen door de Rabobank en Eureko gaven deze competitie een hoog realiteitsgehalte en stelden studenten in staat hun kennis aan de weerbarstige werkelijkheid te toetsen. Ik verwacht dat de formule van deze competitie in de toekomst breed navolging zal vinden", aldus de rector. "Voor de Universiteit van Tilburg, die zich steeds nadrukkelijker als een Europese universiteit manifesteert, was deze competitie een prima gelegenheid de banden met haar Europese partneruniversiteiten verder aan te halen. De studievereniging FIRST International heeft met de uitstekende organisatie van dit evenement laten zien dat studenten, mits goed uitgedaagd, tot veel in staat zijn."
25-04-2008 Koninklijke onderscheidingen voor twee Tilburgse economen Verdiensten hoogleraren Kolnaar en Kleijnen binnen en buiten de universiteit Emeritus hoogleraar Ad Kolnaar en hoogleraar Jack Kleijnen van de Universiteit van Tilburg hebben op vrijdag 25 april een koninklijke onderscheiding ontvangen. Kolnaar werd benoemd 307
Master Thesis Amanda Wigboldus
tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau en Kleijnen tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Beide economen ontvingen de onderscheiding van burgemeester Ruud Vreeman van Tilburg. Prof. dr. Ad Kolnaar werd onderscheiden vanwege zijn verdiensten voor de Universiteit van Tilburg, maar ook voor de maatschappij in breder verband. Volgens het College van Bestuur van de Universiteit van Tilburg, die Kolnaar voordroeg voor een onderscheiding, was en is de emeritus hoogleraar een voortreffelijk bestuurder, deskundig, initiatiefrijk en altijd aimabel. Hij gaf en geeft nog altijd leiding met een vooruitziende blik. Prof. dr. Jack Kleijnen is onderscheiden omdat hij zich in zijn eveneens ruim veertigjarige loopbaan met groot talent heeft ingezet voor de ontwikkeling van de economische wetenschap in Tilburg, in Nederland en daarbuiten. Kleijnen "laat een markant wetenschappelijk voetspoor na dat heel lang zichtbaar zal zijn in de wetenschappelijke discours", aldus het College van Bestuur van de universiteit. Prof. dr. A.H.J. (Ad) Kolnaar (1942) werd na zijn promotie in 1969 bij prof. dr. D.B.J. Schouten (cum laude) in 1971 op 28-jarige leeftijd hoogleraar Algemene Leer en Geschiedenis van de Economie aan de Universiteit van Tilburg. Gedurende zijn meer dan veertigjarige academische loopbaan vervulde hij tal van bestuurlijke en adviesfuncties, niet alleen binnen maar ook buiten de universiteit. Zo was hij verbonden aan de Commissie Economische Mededinging, de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, de Sociale Verzekeringsraad en de Sociaal-Economische Raad. Zijn nevenfuncties stelden hem in staat praktijkkennis te benutten in zijn onderzoek. Via onder meer publicaties in dagbladen droeg hij ook bij aan het publieke debat. De economische wetenschap diende in zijn opvatting bij te dragen aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken. Kolnaars inzet hield niet op bij het sociaaleconomische circuit: hij maakte zich ook verdienstelijk in besturen in het onderwijs, bij de provincie Noord-Brabant en op het gebied van gezondheidszorg en welzijn, kunst en godsdienst en in het bedrijfsleven. Prof. dr. J.P.C. (Jack) Kleijnen (1940) leverde bijzondere bijdragen aan de vakgebieden simulatie en informatiesystemen, in het bijzonder aan de statistische analyse van simulatie-uitkomsten en efficiënt formuleren en gebruiken van simulatiemodellen. Hij ontving diverse prijzen binnen zijn vakgebied, waaronder in 2005 de hoogste: de Lifetime Professional Achievement Award van het Institute for Operations Research and the Management Sciences (INFORMS). Zijn oeuvre omvat zeven boeken en meer dan 200 wetenschappelijke artikelen en boekbijdragen. Zelfs nu hij de 65 is gepasseerd, blijft hij wetenschappelijk actief. Kleijnen was verder een van de initiatiefnemers en van de Tilburgse opleiding Bestuurlijke Informatiekunde, die de eerste was in Nederland. Ook adviseerde hij onderzoeksinstituten als RIVM en TNO en het bedrijfsleven. De adviezen benutte hij weer voor publicaties over bijvoorbeeld de analyse van milieubeleid, detectie van mijnen in de Noordzee en de verbetering van melkrobots.
09-05-2008 Promotie macro-econome Brenda González-Hermosillo Risicohonger investeerders bepaalt verspreiding financiële crisis De Russische financiële crisis in 1998 rond het Long-Term Capital Management hedge fund en de Subprime Crisis die in 2007 begon waren de meest besmettelijke financiële crises van de afgelopen tien jaar, concludeert Brenda González-Hermosillo in het proefschrift dat ze op vrijdag 9 mei verdedigt aan de Universiteit van Tilburg. De econome onderzocht hoe financiële crises zich verspreiden. Besmetting van financiële markten wordt volgens haar voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat internationale investeerders hun 'risk appetite' verliezen. Hoe verspreidt een financiële crisis zich over de wereld? Het antwoord is van belang voor beleidsmakers die een wereldwijde crisis proberen te voorkomen. De macro-econome Brenda González-Hermilloso, werkzaam bij het Internationaal Monetair Fonds, onderzocht een aantal financiële crises van de afgelopen tien jaar om meer grip op dat proces te krijgen. De meest recente 308
Master Thesis Amanda Wigboldus
crises die ze onderzocht waren de Turkse crisis in het voorjaar van 2006, de instorting van de Chinese beurs in februari 2007 en de subprime hypothekencrisis en contantenschaarste van de Verenigde Staten, die in de zomer van 2007 begon. Ze keek naar crises in obligatie- en aandelenmarkten in zowel ontwikkelingslanden als volgroeide economieën. Het onderzoek van González bevestigt dat de Russische financiële crisis in 1998 rond het Long-Term Capital Management hedge fund (LTCM) andere markten besmette. Na 1998 waren er wel financiële crises, maar die besmetten de rest van de wereld nauwelijks. Halverwege 2007 werd de crisis in de Verenigde Staten echter een nieuwe besmettingshaard. Beide wereldwijde crises verliepen via obligatiemarkten en hadden betrekking op spanning in de financiële markten van volgroeide economieën. Crises in opkomende economieën veroorzaakten niet zulke besmettingen. Risk appetite González' onderzoek toont aan dat de wereldwijde crises voor een belangrijk deel veroorzaakt zijn door internationale investeerders in markten van volgroeide economieën die hun „risicozin‟ (risk appetite) verloren. Zodra die risicozin terugkeert, bijvoorbeeld door minder onzekerheid in de markt en meer stabiliteit, houdt de besmetting vrijwel op. Brenda González-Hermosillo (1955, Mexico City) studeerde economie aan het Instituto Tecnológico Autónomo de México (BA) en de University of Western Ontario, Canada (MA). Haar promotieonderzoek voerde ze uit aan de University of Western Ontario en de Universiteit van Tilburg. González' professionele loopbaan begon bij de nationale bank van Mexico en het Mexicaanse ministerie van financiën en bewoog zich via de University of Western Ontario, Canadese banken en het Canadese ministerie van financiën naar het Internationaal Monetair Fonds in Washington D.C.. Daar werkte ze vanaf 1994 in verschillende functies en op het moment als Deputy Division Chief Global Financial Stability Division.
26-05-2008 Hoe koopt de 21e eeuwse consument? Lustrumcongres 'The connected customer' aan Universiteit van Tilburg In het kader van het 80-jarig bestaan van de Universiteit van Tilburg organiseert het departement Marketing van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen op 26 en 27 mei een internationaal congres onder de titel The connected customer. Doel van het congres is het ontwikkelen van nieuwe ideeën over fenomenen als merkengemeenschappen, mond-totmondreclame, klant-merk relaties, sociale netwerken en B2B-netwerken. De moderne consument staat centraal. De 21e eeuwse consument is steeds vaker verbonden met leveranciers en hun concurrenten, maar ook met andere consumenten. Hij maakt meer en meer gebruik van derden als informatieleverancier. De benadering van deze nieuwe consument is volgens de Tilburgse wetenschappers een van de belangrijkste thema's in het huidige marketingonderzoek. Op het congres The connected costumer buigen academische topsprekers en marketingexperts zich op het congres over de 'verbonden consument' vanuit verschillende invalshoeken. De invloed van beoordelingen van duurzame producten op het internet komt bijvoorbeeld aan de orde, de invloed van consumentennetwerken, maar ook de invloed van sociale netwerken en emotie, de consument in de gezondheidszorg en de relaties tussen consumenten en merken.
30-05-2008
309
Master Thesis Amanda Wigboldus
'Nederland draagt deel kosten vergrijzing andere EU-landen' Promotie Yvonne Adema over internationale effecten vergrijzing Landen in de Europese Unie met pensioenstelsels die kapitaalgedekt zijn, zoals Nederland, krijgen als gevolg van vergrijzing op termijn last van EU-landen die een omslagstelsel hanteren. Vooral als de 'omslaglanden' overheidsschuld gebruiken om de kosten van vergrijzing op te vangen, zullen de 'kapitaalgedekte' landen voor een deel van de kosten opdraaien. Dat concludeert de econome Yvonne Adema in het proefschrift dat ze op 30 mei verdedigt aan de Universiteit van Tilburg. Daarnaast pleit ze ervoor besluiten over pensioenhervormingen gezamenlijk op Europees niveau te nemen. Veel westerse landen krijgen de komende decennia te maken met vergrijzing. De economische effecten daarvan verschillen echter van land tot land. Yvonne Adema onderzocht voor het eerst op wetenschappelijke wijze hoe landen met verschillende pensioenstelsels die in reactie op de vergrijzing ook verschillend spaargedrag zullen vertonen, elkaar beïnvloeden via kapitaalmarkten. Zeker in Europa, waar de landen met de euro hun kapitaalmarkt volledig hebben geïntegreerd, zullen de verschillende lidstaten merkbaar de gevolgen ondervinden van de wijze waarop andere lidstaten hun pensioenstelsel hebben ingericht of van de pensioenhervormingen die in het licht van de vergrijzing worden uitgevoerd. Landen met een groot kapitaalgedekt pensioensysteem zoals Nederland, waarbij mensen sparen voor hun oude dag, krijgen op termijn last van landen in de Economische en Monetaire Unie (EMU) die een omslagstelsel hanteren. Dat komt, analyseert Adema, doordat de besparingen in 'kapitaalgedekte' landen bij vergrijzing sterker stijgen dan in landen met een omslagstelsel zoals Italië en Duitsland, zodat per saldo een kapitaalstroom naar deze laatste landen resulteert. Bovendien lopen de kosten van de pensioenen in 'omslaglanden', waar de werkende beroepsbevolking de pensioenen van de ouderen betaalt, sterk op als door vergrijzing het aantal pensioengerechtigden stijgt ten opzichte van het aantal werkenden. Als deze landen overheidsschuld gebruiken om de kosten van vergrijzing op te vangen, zullen de 'kapitaalgedekte' landen voor een deel van de kosten opdraaien. Als de overheidsschuld erg hoog is, kan dat namelijk tot inflatie leiden, met directe gevolgen voor de rest van de gemeenschappelijke kapitaalmarkt. Volgens Adema is het daarom zaak dat alle landen in de EMU zich houden aan het Stabiliteits- en Groei Pact. Ook dient de Europese Centrale Bank onafhankelijk, geloofwaardig en transparant te zijn. Niet zomaar hervormen Om de houdbaarheid van publieke omslagstelsels te verbeteren, wordt vaak voorgesteld om deze pensioensystemen te hervormen en naar een meer kapitaalgedekt stelsel over te stappen. Adema toont in haar proefschrift echter aan dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor kapitaalgedekte landen binnen de gemeenschappelijke kapitaalmarkt. Daarom pleit de econome voor enige coördinatie of zelfs centralisatie van de besluitvorming over pensioenhervormingen. Yvonne Adema (1979, Meppel) studeerde economie aan de Universiteit van Groningen (cum laude) en voerde haar promotieonderzoek uit bij de CentER Graduate School van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen in Tilburg. Ze is gespecialiseerd in public economics, internationale en monetaire economie. Sinds oktober 2007 is ze als postdoc onderzoeker verbonden aan het Departement Economie van de Universiteit van Tilburg en Netspar, het Network for Studies on Pensions, Aging and Retirement. Daarnaast is ze verbonden aan het Centraal Planbureau (CPB).
06-06-2008 Tilburgs onderzoek voorziet economische wetenschap van een ziel Inaugurele rede hoogleraar consumentenwetenschap Diederik Stapel
310
Master Thesis Amanda Wigboldus
Wat is het beste beleid in de kredietcrisis? Hoe pakken we de graaierigheid van topmanagers het beste aan? De traditionele economie heeft geen eenduidig antwoord op zulke vragen. Met behulp van de psychologie komen die antwoorden echter een stuk dichterbij, betoogt hoogleraar consumentenwetenschap Diederik Stapel. Hij spreekt op vrijdag 6 juni zijn inaugurele rede uit aan de Universiteit van Tilburg. Economen komen van Mercurius en psychologen van Pluto. Ze verschillen hemelsbreed van elkaar, niet alleen betreft persoonlijkheid en levenshouding maar ook in hun wetenschappelijke aanpak. Economen voorspellen gedrag, waarbij ze uitgaan van de rationele mens, terwijl psychologen gedrag in al zijn complexiteit en irrationaliteit observeren en proberen te verklaren. Toch kunnen economen en psychologen heel goed samenwerken, zegt hoogleraar consumentengedrag Diederik Stapel in zijn inaugurele rede. Sterker: de een kan niet zonder de ander. Steeds vaker erkennen economen dat hun theorieën niet altijd werken en dat ze geen goed antwoord hebben op vragen als: moet de regering opkomen voor de zwakkeren of een efficiënte marktwerking? Wat is het beste voor het land? De economie heeft geen ziel, verzuchtte de econoom Rick van der Ploeg. Zij wordt gemakkelijk misbruikt door een ieder die haar nodig heeft. Om de ziel te vinden moet zij volgens Van der Ploeg kijken naar de context waarbinnen economische problemen zich afspelen. De economische psychologie, zegt Stapel, doet precies dat. In het Tilburg Institute for Behavioral Economics Research (Tiber), waarvan hij overigens directeur is, werken economen en psychologen daarom ondanks hun verschillen met elkaar samen. Ze vinden elkaar in de bestudering van de context die het menselijk gedrag bepaalt. Want ook psychologen zien steeds vaker in dat niet vooral de persoonlijkheid gedrag bepaalt, maar de situatie waarin iemand zich bevindt. Zo toont onderzoek van Tiber aan dat mensen die afbeeldingen zien van voorwerpen met prijsjes erop zich hebberiger, competitiever, agressiever en minder behulpzaam opstellen dan wanneer ze diezelfde afbeeldingen zonder prijsje zien. Een plaatje van appels en peren in de zon maakt mensen vrolijk, maar een plaatje van appels en peren met prijsjes niet. In een consumentistische omgeving staat 'hebben' voorop, in een niet-consumentistische omgeving 'zijn', aldus Stapel. Uit ander onderzoek van Tiber blijkt dat de context bepaalt wat mensen duur vinden. Mensen hebben liever zeven euro als anderen in hun groep zes euro hebben, dan acht euro terwijl de rest negen euro heeft. Zeven euro is in bepaalde omstandigheden dus meer waard dan negen euro. Hetzelfde effect treedt op bij het kopen van een huis of het kiezen van een baan met bijbehorend salaris. Tiber is dan ook de ziel van de economie, betoogt Stapel. Het onderzoek van het instituut leidt tot eenduidige oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. Een unieke Tilburgse traditie op het gebied van de economische psychologie, die in 1972 begon met de aanstelling van prof. dr. Gery van Veldhoven, is met dit instituut uitgegroeid tot een vruchtbare rivierbedding waarin psychologen en economen elkaar vinden. Prof. dr. D.A. (Diederik) Stapel (1966, Oegstgeest) studeerde in psychologie en communicatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam (beide cum laude). Hij verbleef enkele jaren in het buitenland bij de Universiteiten van East Stroudsburg in Pennsylvania (VS), Exeter (GrootBrittannië), Chicago (VS), Michigan (VS) en Georgia (VS). In 1997 promoveerde hij cum laude aan de UvA op onderzoek naar de invloed van de omgeving op de eerste indruk die iemand maakt. Vervolgens werkte hij als onderzoeker in Amsterdam en Groningen, waar hij in 2000 benoemd werd tot hoogleraar. In 1999 won hij de Jos Jaspers Early Career Award van de European Association for Experimental Social Psychology en in 2003 ontving hij een Pionier-subsidie van NWO. Hij was ook medeoprichter van sociëteit De Sleutel in Groningen: een ontmoetingsplaats waar kunstenaars, politici, wetenschappers, zakenmensen, journalisten en anderen in besloten kring maatschappelijke en publieke vraagstukken bespreken. In september 2006 werd hij benoemd tot hoogleraar consumentenwetenschap aan de Universiteit van Tilburg. Tevens is hij directeur van het Tilburg Institute for Behavioral Economics Research (Tiber) van de UvT.
12-06-2008
311
Master Thesis Amanda Wigboldus
Eredoctoraat Universiteit van Tilburg voor Nout Wellink Uitreiking bij 20-jarig bestaan onderzoeksinstituut CentER Nout Wellink, president van De Nederlandsche Bank, zal op 12 juni 2008 een eredoctoraat ontvangen van de Universiteit van Tilburg ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van CentER, het onderzoeksinstituut en de onderzoekschool van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Wellink ontvangt het eredoctoraat vanwege zijn grote betekenis voor het economisch beleid en zijn stimulerende rol bij de beoefening van de economische wetenschap. Dr. Nout Wellink heeft zich gedurende zijn lange loopbaan uiterst verdienstelijk gemaakt op het gebied van de economische wetenschappen, vooral op het terrein van de bancaire en monetaire economie. Vanuit verschillende functies levert hij al decennialang belangrijke bijdragen aan het Nederlandse, Europese en internationale economische beleid, het monetaire beleid en het toezicht op het bankwezen. Daarnaast heeft Wellink op bijzondere wijze het bancaire en monetaire economisch onderzoek geïnspireerd en gestimuleerd, zowel binnen De Nederlandsche Bank als daarbuiten. Als president van De Nederlandsche Bank en secretaris-penningmeester van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde is hij van uitzonderlijke betekenis geweest voor de economiebeoefening in Nederland. Wellink geniet nationaal en internationaal groot aanzien, niet alleen in de bancaire en monetaire wereld maar ook in de wetenschap. De Tilburgse hoogleraar financiële economie prof. dr. Sylvester Eijffinger treedt op als zijn erepromotor. CentER is de afgelopen twintig jaar van grote betekenis geweest voor de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg. Het instituut heeft gezorgd voor de uitstekende kwaliteit van het Tilburgse economische onderzoek en de onderzoekersopleiding. De economische faculteit staat landelijk al jaren aan de top en wordt in internationale rankings, zoals die van de European Economic Association, hoog gewaardeerd. Dr. A.H.E.M. (Nout) Wellink (1943, Bredevoort) studeerde na het behalen van het gymnasium ß diploma in 1961 Nederlands Recht aan de Universiteit van Leiden (1961-1968). Hij werkte aan deze universiteit ook als student-assistent en wetenschappelijk medewerker (1965-1970). Van 1970 tot 1982 was hij werkzaam bij het Ministerie van Financiën. Hij startte als beleidsmedewerker, klom op tot directeur Algemene financiële en economische politiek en was de laatste vijf jaar als hoogste ambtenaar, thesaurier-generaal, aan het ministerie verbonden. In 1975 promoveerde hij aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Op 1 januari 1982 trad hij aan als directeur van De Nederlandsche Bank en sinds 1 juli 1997 is hij president van deze instelling. Ook verzorgde hij vele jaren op enthousiaste wijze onderwijs als bijzonder hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Wellink vervult diverse bestuurlijke functies in de internationale bancaire en monetaire wereld. Zo is hij lid van de Raad van Bestuur van de Europese Centrale Bank, bestuurder van het Internationaal Monetair Fonds, lid en voormalig voorzitter van de Raad van Bestuur van de Bank voor Internationale Betalingen te Basel en voorzitter van het Baselse Comité voor Bancair Toezicht.
12-06-2008 Onderzoeksschool CentER viert 20-jarig bestaan met eredoctoraat en Van Lanschot Lecture Eredoctoraat voor Nout Wellink en Van Lanschot Lecture door Benjamin Friedman Op donderdag 12 juni viert het Center for Economic Research (CentER) van de Universiteit van Tilburg zijn vierde lustrum. De onderzoeksschool van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen viert haar 20e verjaardag onder meer met het uitreiken van een eredoctoraat aan de president van De Nederlandsche Bank, Nout Wellink.
312
Master Thesis Amanda Wigboldus
Aansluitend op de festiviteiten vindt de derde Van Lanschot Lecture plaats, dit jaar gehouden door de Amerikaanse econoom Benjamin Friedman (Harvard University, VS). Voorafgaand aan Friedmans lezing zullen twee prijzen worden uitgereikt: de Van Lanschot Prize voor de beste bachelorstudent van de economische faculteit (aan Gerda Verboort) en de Van Lanschot Scholarship voor de beste masterscriptie (aan Folkert Botma). 20 jaar CentER Sinds de oprichting in 1988 is CentER van grote betekenis geweest voor de economische faculteit, de Universiteit van Tilburg en de economiebeoefening in Nederland. CentER is uitgegroeid tot een internationaal gerenommeerd instituut dat de beste onderzoekers van de faculteit (inmiddels zo'n 220) in zich verenigt. Eerst lag de focus voornamelijk op het terrein van de macro- en micro-economie (in het bijzonder econometrie en operations research, speltheorie, simulatie, openbare financiën en arbeidseconomie), later ook op het terrein van de bedrijfseconomie (finance, marketing, accounting, organisatie, internationaal management en computerinformatiesystemen). De afgelopen twee decennia bezochten honderden economen uit de hele wereld (waaronder diverse Nobelprijswinnaars) CentER om er onderzoek te doen, seminars te geven, congressen bij te wonen en collega‟s te ontmoeten. De onderzoeksschool leidt jonge onderzoekers uit binnen- en buitenland op voor een internationale carriè è re in de wetenschap. CentER is inmiddels uitgegroeid tot een soort holding, waarin onderzoekers vooral opereren vanuit de departementen en instituten van de faculteit (zoals Netspar, Tilec of Tiber). Zij houden zich onder meer bezig met onderzoekthema‟s op het terrein van vergrijzing en pensioenen, marktwerking, consumentengedrag, banking en duurzaamheid. Vele bekende Nederlandse economen zijn aan CentER verbonden geweest, zoals Arie Kapteyn (nu verbonden aan RAND), Rick van der Ploeg (thans UvA), Ton Barten (KU Leuven), Geert Hofstede (nu met emeritaat) en Harry Barkema (nu EUR). Nog altijd zijn verschillende vooraanstaande Nederlandse economen verbonden aan de CentER onderzoeksschool, zoals Lans Bovenberg, Eric van Damme, Jan Magnus, Jan Van Ours, Arthur van Soest, Jack Kleijnen, Jan Bouwens, Rik Pieters. In 2003 bereikten de Tilburgse economen een eerste plaats in Europa in een output-ranking van de European Economic Association. Anno 2008 neemt de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen in de business-ranking van de UT Dallas een derde plaats in Europa in (na INSEAD en de London Business School). Eredoctoraat voor DNB-president Nout Wellink Het 20-jarig bestaan van CentER wordt kracht bijgezet door het uitreiken van een eredoctoraat aan de president van De Nederlandsche Bank, Nout Wellink. Hij ontvangt het eredoctoraat vanwege zijn grote betekenis voor het economisch beleid en zijn stimulerende rol bij de beoefening van de economische wetenschap. Erepromotor is de Tilburgse hoogleraar Sylvester Eijffinger. Dr. Nout Wellink (Bredevoort,1943) is een Nederlands topambtenaar, econoom en sinds 1 juli 1997 president van DNB. Wellink studeerde rechten aan de RU Leiden. In 1975 promoveerde hij aan de Erasmus Universiteit Rotterdam in de economie op het proefschrift getiteld De inkomenselasticiteit van het Nederlandse belastingstelsel. Van 1970 tot 1982 werkte hij bij het ministerie van Financiën, laatstelijk als thesaurier-generaal. In 1982 werd Wellink directielid bij DNB, waar hij in 1997 Wim Duisenberg opvolgde. Wellink vervult diverse bestuurlijke functies in de internationale bancaire en monetaire wereld. Zo is hij lid van de Raad van Bestuur van de ECB, bestuurder van het IMF en voorzitter van het Baselse Comité voor Bancair Toezicht. Van Lanschot Lecture door Benjamin Friedman (Harvard) De middag van 12 juni wordt afgesloten met de derde Van Lanschot Lecture door prof. Benjamin Friedman. De vorige van Lanschot Lectures werden in 2006 verzorgd door Olivier Blanchard (inmiddels hoofdeconoom van het IMF) en in 2007 door Martin Feldstein (Harvard). Benjamin Friedman is al meer dan 30 jaar verbonden aan Harvard University en leverde belangrijke bijdragen aan het debat over de effecten van economische groei en globalisering. Zijn lezing op 12 juni zal gebaseerd zijn op zijn boek The moral consequences of economic growth. Daarin betoogt hij dat wijdverbreide economische groei niet enkel materiële voordelen biedt, maar democratische instellingen zal versterken en voor publieke stabiliteit en tolerantie in de maatschappij zal zorgen. Na de lezing zal Friedman de Tjalling C. Koopmans Efact Award ontvangen, een prijs die door de 313
Master Thesis Amanda Wigboldus
studenten van de economische faculteit is ingesteld en bestemd is voor economen die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt op hun vakgebied.
18-06-2008 Universiteit reikt prijs uit voor Beste Kennisintensief Ondernemersplan Studenten cursus Certificaat Kennisintensief Ondernemerschap dingen mee Studenten van de Universiteit van Tilburg en de TU Eindhoven die de cursus Certificaat Kennisintensief Ondernemerschap volgen op de Universiteit van Tilburg, dingen op woensdag 18 juni mee naar een prijs voor het Beste UvT startersplan 2008. Drie genomineerde aspirantondernemers verdedigen daartoe hun businessplan voor een deskundige jury onder leiding van decaan Kees Koedijk. De winnaar ontvangt een startersubsidie en mag zijn bedrijf starten in het Ondernemerscentrum van de UvT. Het afgelopen collegejaar is op de Universiteit van Tilburg de nieuwe jaarcursus Kennisintensief Ondernemerschap gegeven. De cursus biedt studenten van de UvT en de Technische Universiteit Eindhoven de kans zich te verdiepen in praktische en theoretische aspecten van het ondernemerschap. De deelnemers ontwikkelden een eigen businessconcept, werkten dat uit en werkten aan ondernemersattitude en -vaardigheden. Alle studenten die de cursus voltooiden ontvangen, op 18 juni tijdens een Grande Finale het Certificaat Kennisintensief Ondernemerschap uit handen van de Tilburgse rector magnificus Frank van der Duyn Schouten. Drie studenten mogen bovendien hun Startersplan verdedigen voor een jury onder leiding van de decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, Kees Koedijk. De winnaar ontvangt een subsidie van duizend euro, maar ook ondersteuning bij het opzetten van een eigen bedrijf en een plek in het Ondernemerscentrum van de UvT. Gastsprekers op de feestelijke bijeenkomst zijn verder Roy Thurik, hoogleraar ondernemerschap aan de Erasmus Universiteit, het Max Planck Instituut voor Economie en EIM Business en Policy Research, en Robin van Lieshout, directeur van RankOne Media B.V., UvT-alumnus en eerste voorzitter van de Academic Businessclub van de UvT. De Universiteit van Tilburg vindt het belangrijk dat haar studenten en medewerkers ondernemend zijn en stimuleert zelfstandig ondernemerschap op verschillende manieren. Zo verzorgt de UvT de cursussen Ondernemerschap en economie van het MKB, Entrepreneurschip and innovation en Kennisintensief ondernemerschap.
25-06-2008 Vrijdag geen goede slecht-nieuwsdag meer op de beurs Promotie econoom Leon Zolotoy over informatie op aandelenmarkten Het heeft weinig zin meer voor beursgenoteerde bedrijven om slecht nieuws op vrijdag te melden, als de aandacht van handelaren verslapt met het oog op het naderende weekeinde. Dat concludeert de econoom Leon Zolotoy in het onderzoek waarop hij 25 juni promoveert aan de Universiteit van Tilburg. Zolotoy onderzocht hoe internationale aandelenmarkten reageren op nieuwe informatie. Mede als gevolg van de bedrijfsschandalen rond WorldCom, Enron, Tyco en QWest, werd in juli 2002 de Amerikaanse Sarbanes-Oxley wet ingevoerd. Door middel van strenge voorschriften over hoe bedrijfsinformatie naar buiten moeten worden gebracht, moest deze wet het vertrouwen van investeerders en beursanalisten in de aandelenmarkt herstellen. 314
Master Thesis Amanda Wigboldus
De econoom Leon Zolotoy bestudeerde het effect van deze wet, in het bijzonder hoe snel bedrijfsinformatie wordt opgenomen in de aandelenprijzen. Volgens zijn analyses is die snelheid toegenomen, wat impliceert dat de Amerikaanse aandelenmarkten vanuit het oogpunt van informatie efficiënter geworden zijn. Tegelijkertijd zijn beursanalisten echter pessimistischer geworden in hun voorspellingen van bedrijfsinkomsten. Zolotoy concludeert dat analisten voorzichtiger zijn met het interpreteren van bedrijfsinformatie. Vrijdageffect Meer in het algemeen vindt Zolotoy dat de snelheid waarmee aandelenkoersen reageren op nieuwe informatie zowel sterk gerelateerd is aan het moment waarop informatie naar buiten komt, als aan de wetgeving. Via wetgeving, zoals de Amerikaanse Sarbanes-Oxley wet, kunnen aandelenmarkten efficiënter gemaakt worden. Zolotoy vindt ook dat het strategisch kiezen van het moment waarop met name slecht nieuws door bedrijven naar buiten wordt gebracht met de tijd minder effect heeft. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de afname van het "vrijdageffect". Vanuit de veronderstelling dat handelaren niet meteen op slecht nieuws zouden reageren met het oog op het naderende weekeinde, werd zulk slecht nieuws vaker op vrijdag dan op andere weekdagen naar buiten gebracht. Echter, de voordelen van de vrijdagse informatievoorziening door bedrijven zijn over de tijd sterk afgenomen, zo blijkt uit Zolotoys onderzoek. Aandelenmarkten zijn de laatste tijd efficiënter geworden. Leon Zolotoy (1977, Moskou, Rusland) studeerde economie en bedrijfswetenschappen aan de BenGurion University in Israel (MA summa cum laude) en voerde zijn promotieonderzoek vanaf 2005 uit bij CentER for Economic Research aan de Universiteit van Tilburg. Een deel van het onderzoek vond plaats aan de Leonard N. Stern School of Business van New York University. Vanaf september 2008 zal Zolotoy worden aangesteld als Assistant Professor / Senior Lecturer aan de Melbourne Business School in Australië.
01-07-2008 Hoogleraar Jeroen Suijs bezet leerstoel Economics of accounting in Tilburg Benoeming aan de Universiteit van Tilburg per 1 juli 2008 Hoogleraar Jeroen Suijs van de Rotterdam School of Management aan de Erasmus Universiteit wordt met ingang van 1 juli 2008 benoemd tot hoogleraar Economics of accounting aan de Universiteit van Tilburg. Hij versterkt het Tilburgse departement Accountancy met expertise en onderzoek op het gebied van de theoretische analyse van accounting. Hoogleraar Jeroen Suijs richt zich in zijn onderzoek vooral op de rol van externe verslaggeving in het functioneren van kapitaalmarkten. Hij onderzoekt bijvoorbeeld waarom ondernemingen al dan niet informatie naar buiten brengen en als ze informatie bekend maken, wanneer en hoe ze dat doen en hoe de kapitaalmarkt daarop reageert. Suijs is aangetrokken om het accountancy onderzoek van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen te versterken met theoretische analyse. De econoom heeft gepubliceerd in wetenschappelijke toptijdschriften als Journal of Accounting Research, Journal of Accounting and Economics en Review of Accounting Studies. Prof. dr. J.P.M. (Jeroen) Suijs (1971) studeerde econometrie en operations research aan de Universiteit van Tilburg en voerde zijn promotieonderzoek uit bij de CentER Graduate School van de UvT. Hij promoveerde in 1998 op het proefschrift Cooperative decision making in a stochastic environment. Suijs werkte vervolgens als universitair docent bij de CentER Accounting Research Group en het departement Accounting and accountancy van de UvT en vervolgens verrichtte hij een jaar onderzoek aan de Kellogg Graduate School of Management van Northwestern University in de Verenigde Staten. Na twee jaar als universitair hoofddocent te hebben gewerkt in Tilburg (2003-2005) vertrok hij naar het departement Financial Management van de Rotterdam School of Management. In 2007 werd hij aan diezelfde instelling benoemd tot hoogleraar Financial accounting bij het departement Accounting and control.
315
Master Thesis Amanda Wigboldus
01-07-2008 Harald Benink benoemd tot hoogleraar Banking and finance in Tilburg Benink tevens vice-decaan Internationalisering economische faculteit Harald Benink wordt met ingang van 1 juli 2008 benoemd tot hoogleraar Banking and finance en vice-decaan Internationalisering bij de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg. De leerstoel van Benink is ondergebracht bij het departement Algemene Economie. Benink wordt tevens lid van het nieuwe European Banking Center, dat een leidend Europees centrum beoogt te zijn voor onderzoek en beleid aangaande bankwezen, financiële stabiliteit en regelgeving en toezicht van financiële markten en instellingen. Als vice-decaan Internationalisering zal Benink lid worden van het Management Team van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Hij wordt verantwoordelijk voor de herstructurering van het aanbod van de internationale onderwijsprogramma's. Tevens zal hij de relaties van de faculteit met buitenlandse economische faculteiten en business schools uitbouwen, zowel op het gebied van studentenuitwisseling als 'dual degree' programma's. Gedurende de afgelopen 8,5 jaar is Benink als hoogleraar Finance verbonden geweest aan de Rotterdam School of Management (RSM) / Faculteit Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit. In het kader van zijn onderzoeksagenda heeft hij grote internationale zichtbaarheid verworven in het actuele debat over financiële regelgeving en toezicht, door middel van wetenschappelijke publicaties en bijdragen aan de internationale financiële pers (zoals de Financial Times). Ook was hij betrokken bij het opzetten van internationale netwerken van prominente hoogleraren (zogeheten Shadow Financial Regulatory Committees), die beleidsadviezen geven op het gebied van financiële regelgeving en toezicht. Deze netwerken zijn er in Europa, Latijns-Amerika, Azië en Australië / Nieuw-Zeeland. Aan de RSM is Benink tevens als Founding Dean verantwoordelijk geweest voor het opzetten van het bachelor- en masterprogramma International Business Administration, een programma dat zich kenmerkt door een internationale studentenpopulatie afkomstig uit zo'n 75 landen. Gedurende het afgelopen jaar was hij een van de twee statutair directeuren van de Rotterdam School of Management BV met een bijzondere verantwoordelijkheid voor executive education programma's.
01-07-2008 Edwin van Dam benoemd tot hoogleraar Mathematics and Operations Research Benoeming per 1 juli aan Universiteit van Tilburg De Universiteit van Tilburg heeft dr. Edwin van Dam met ingang van 1 juli 2008 benoemd tot hoogleraar Mathematics and Operations Research. De leerstoel is gevestigd bij het departement Econometrie en Operations Research van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Edwin van Dam werkt sinds 1998 aan de Universiteit van Tilburg, sinds 2001 als universitair hoofddocent. In deze periode heeft hij verschillende publicaties op zijn naam geschreven in wetenschappelijke toptijdschriften als Inventiones Mathematicae en Operations Research. Van Dam doet onderzoek naar combinatorische (optimaliserings)problemen, onder andere op het gebied van de grafentheorie en computersimulaties. Binnen de grafentheorie doet hij onderzoek naar de relatie tussen algebraïsche en structurele eigenschappen van grafen. Een toepassing hiervan is de bestudering van virusverspreiding in netwerken. Voor met name tijdrovende computersimulaties doet Van Dam onderzoek naar efficiënte simulatiemethoden.
316
Master Thesis Amanda Wigboldus
Prof. dr. ir. E.R. (Edwin) van Dam (1968) studeerde technische wiskunde aan de Technische Universiteit Eindhoven en promoveerde in 1996 aan de Universiteit van Tilburg bij het onderzoeksinstituut CentER. Vervolgens werd hij in Tilburg aangesteld als universitair docent en in 2001 als universitair hoofddocent. Daarnaast werkte hij een jaar aan Queen's University in Kingston, Canada (1997/1998) en ontving hij vijf jaar lang onderzoekssubsidie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW, 2001-2006). Verder is hij lid van de redactieraad van The Open Mathematics Journal, is hij lid geweest van diverse NWO-commissies voor de beoordeling van subsidie-aanvragen, en is hij voorzitter van de faculteitsraad van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Van Dam belandde de afgelopen acht jaar driemaal in de top 40 van Nederlandse economen.
23-07-2008 Twee economen voorspellen kansen tennisfinalisten Kansberekening toegepast op Wimbledonfinales Wordt het wederom Rafael Nadal in de US Open of toch weer Roger Federer? Wie maakt de meeste kans op de gouden tennismedaille in de Olympische Spelen? Twee economen en tennisliefhebbers van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Tilburg hebben een methode ontwikkeld om de wedstrijdkansen van tennisspelers in te schatten na elk gespeeld punt. Het resultaat: de spanning van elk moment in de wedstrijd uitgedrukt in de kans op winst of verlies. De methode om de kansen op winst van tennisrivalen nauwkeurig in te schatten is ontwikkeld door dr. Franc Klaassen van de Universiteit van Amsterdam en prof. dr. Jan Magnus van de Universiteit van Tilburg. Hun geautomatiseerde kansberekening resulteert in een grafiek met de ontwikkeling van de wedstrijd per gespeeld punt. Het enige wat van tevoren in het systeem moet worden ingevoerd zijn de rankings van de twee spelers en een schatting van de kans van een speler op de overwinning in de betreffende wedstrijd - verder ontrolt de grafiek zich vanzelf, voor elke gewenste wedstrijd. De grafieken van de Wimbledonfinales van 2007 de 2008 tussen Federer en Nadal laten goed zien wie op welk moment aan de winnende hand was, beter dan statistieken als het percentage eerste services en het aantal aces per speler dat doen. De kansengrafiek geeft het wedstrijdverloop in één oogopslag, op elk gewenst moment in de wedstrijd, en geeft ook meer informatie dan de stand. Hij maakt de wedstrijd niet alleen inzichtelijker voor tenniscommentatoren en analisten, maar voor elke tennisliefhebber.
01-08-2009 Econoom Wereldbank benoemd tot hoogleraar Universiteit van Tilburg Thorsten Beck expert in financiële sector ontwikkelingslanden De senior econoom Thorsten Beck van de Wereldbank wordt per 1 augustus 2008 benoemd tot hoogleraar economie aan de Universiteit van Tilburg. Hij doet onder meer onderzoek naar de toegang tot financiële diensten in ontwikkelingslanden, ondernemingsfinanciering en financiële vangnetten. Thorsten Beck gaat zich bij de Tilburgse Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen bezig houden met de impact van de financiële sector op de economische groei en op armoedebestrijding. Ook zal hij vanuit het oogpunt van beleid onderzoek doen naar een efficiënt financieel systeem dat voor iedereen toegankelijk is, waarbij hij in het bijzonder kijkt naar ontwikkelingslanden. Meer specifiek richt Beck zich op kredieten voor kleine ondernemingen, concurrentie in de bankensector en het ontwerp van 317
Master Thesis Amanda Wigboldus
financiële vangnetten bij het falen van banken (denk aan de huidige kredietcrisis). Beck wordt tevens betrokken bij het European Banking Center i.o. van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen in Tilburg, waarvan de officiële start gepland staat in september 2008. Thorsten Beck (1967) studeerde economie aan de Universität Tübingen en promoveerde in 1999 aan de University of Virginia (VS). Sinds 1997 werkt hij bij de Wereldbank in Washington D.C., achtereenvolgens bij de Development Research Group, de Financial Sector Strategy and Policy Group, de Finance Unit, Africa Region en sinds 2001 wederom bij de Development Research Group. Hij deed onder meer onderzoek naar landen in Azië (China, Bangladesh), Zuid-Amerika (o.a. Bolivia, Brazilië, Chili, Columbia, Mexico), Afrika (o.a. Kenia, Mozambique, Kameroen, Oeganda, Rwanda), Duitsland en Rusland. Enkele recente publicaties van Beck zijn Finance for all? Policies and pitfalls in expanding access (rapport Wereldbank met Asli Demirguc-Kunt en Patrick Honohan) en Making finance work for Africa (met Patrick Honohan, Wereldbank).
01-09-2008 Hoogleraar econometrie Jaap Abbring benoemd aan Universiteit van Tilburg Benoeming per 1 september 2008 Prof. dr. Jaap Abbring wordt met ingang van 1 september 2008 benoemd tot hoogleraar econometrie aan de Universiteit van Tilburg. Zijn onderzoek is gericht op microeconometrische methoden en toepassingen daarvan in onderzoek naar onder meer verzekeringsmarkten, de dynamiek van bedrijven en beleidsanalyse. De leerstoel is ondergebracht bij het departement Econometrie en operations research van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Jaap Abbring zal zich in Tilburg in het bijzonder bezig gaan houden met onderzoek naar microeconometrische methoden voor de analyse van gebeurtenissen in de tijd (zoals gegevens van verzekerden gedurende een periode) en methoden voor de evaluatie van (arbeidsmarkt-)beleid. Daarnaast zal hij met behulp van die methoden toegepast onderzoek doen naar het belang van verschillen in informatie tussen partijen in de verzekeringsmarkt, bijvoorbeeld verzekeraars en verzekerden, en de dynamiek van bedrijven en marktorganisatie. Abbring is lid van De Jonge Akademie van de KNAW. Deze is enkele jaren geleden opgericht om jonge, talentvolle wetenschappers te stimuleren over de grenzen van hun vakgebied heen te kijken naar aangrenzende vakgebieden, na te denken over de toekomst van het eigen vakgebied en om wetenschappelijke inzichten uit te dragen in de maatschappij. Prof. dr. J.H. (Jaap) Abbring (1970) studeerde econometrie aan de Vrije Universiteit Amsterdam (cum laude) en promoveerde in 1997 bij het Tinbergen Instituut aan de Universiteit van Amsterdam (cum laude). Van 1997 tot 2000 was hij postdoconderzoeker aan de VU en tot 2004 aan diezelfde instelling onderzoeker van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Sinds 2004 was hij hoogleraar economie aan de VU en tevens Director of Graduate Studies bij het Tinbergen Instituut. Daarnaast was hij als gastonderzoeker en -docent onder meer verbonden aan University College London, het Institute for Fiscal Studies te Londen en de University of Chicago (VS). Sinds 2003 is Abbring verbonden aan het Netherlands Network of Economics (NAKE), het Institute for the Study of Labor in Bonn en het Tinbergen Instituut. Verder is hij sinds 2004 lid van De Jonge Akademie van de KNAW en zit hij in de redactieraden van The Econometrics Journal en de Review of Economic Studies.
01-09-2008
318
Master Thesis Amanda Wigboldus
Laurens de Haan benoemd tot hoogleraar Universiteit van Tilburg Benoeming per 1 september 2008 bij Econometrie De Universiteit van Tilburg heeft prof. dr. Laurens de Haan aangesteld als hoogleraar bij het departement Econometrie en Operations Research van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. De Haan zal gedurende twee jaar parttime het departement komen versterken. Prof. dr. De Haan, emeritus hoogleraar bij de Erasmus Universiteit Rotterdam, is gespecialiseerd in kansrekening en wiskundige statistiek. Hij bestudeert daarbinnen de zogeheten extreme waarden theorie. Die gaat over het schatten van de kans op een zeer zeldzame gebeurtenis, bijvoorbeeld een natuurramp. De algemene theorie van de statistiek laat het in zo‟n geval afweten. Zijn theoretische inzichten paste De Haan onder meer toe in onderzoek naar de gewenste hoogte van de Nederlandse zeedijken in samenwerking met Rijkswaterstaat. Prof. dr. Laurens de Haan (1937) studeerde wiskunde aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde daar ook in 1970 op het proefschrift On regular variation and sample extremes. Een jaar lang was hij gastdocent aan Stanford University (VS, 1971-1972) en vanaf 1973 was hij aan de Erasmus Universiteit Rotterdam verbonden als hoogleraar waarschijnlijkheid en wiskundige statistiek. Daarnaast is hij fellow aan het IMS (Institute of Mathematical Statistics, VS). In 2000 ontving hij een eredoctoraat aan de Universiteit van Lissabon.
05-09-2009 Kredietcrisis centraal in openingscongres European Banking Center Nieuw onderzoeksinstituut Universiteit van Tilburg De kredietcrisis duurt langer en is ernstiger dan verwacht, de financiële markten zijn risicovoller dan ooit. Het Britse Northern Rock werd door nationalisatie van de ondergang gered, banken schreven miljarden euro‟s af. Over de gevolgen in Nederland en Europa, over de oplossingen en strategieën gaat het internationale symposium The credit crunch and its implications for Europe. Met het congres gaat het European Banking Center op 5 september officieel van start, in het Willem II stadion van Tilburg. Het European Banking Center is een nieuw onderzoeksinstituut van de Universiteit van Tilburg. Het instituut richt zich op onderzoek naar de bedreigingen waar banken, financiële instellingen en verzekeraars mee te maken hebben, en draagt bij aan het zoeken naar oplossingen. Het onderzoeksprogramma kent drie expertisegebieden: Central Banking and Financial Supervision, European Banking and Regulation, International Banking and Finance. Tijdens het symposium op 5 september geven vooraanstaande internationale economen en beleidsmakers hun visie op de kredietcrisis en de gevolgen voor Europa. Sprekers zijn dr. Vitor Gaspar, hoofd van het Bureau of European Policy Advisors van de Europese Commissie; dr. Claudio Borio, hoofd Research and Policy Analysis van de Bank of International Settlements in Zwitserland; prof. dr. Stijn Claessens, afdelingshoofd van de Financial Studies Division van het International Monetary Fund en prof. dr. Charles Goodhart, emeritus hoogleraar aan de London School of Economics. In afzonderlijke lezingen geven zij hun visie op de kredietcrisis en de gevolgen voor Europa. Aansluitend bespreken ze het thema met elkaar in een panelsessie, onder leiding van moderator dr. Onno de Beaufort Wijnholds, vertegenwoordiger van de Europese Centrale Bank bij het International Monetary Fund. Het European Banking Center is een gezamenlijk initiatief van de departementen Economics en Finance van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Daarnaast zullen ook onderzoekers van de faculteiten Rechten en Sociale Wetenschappen participeren. Het European Banking Center 319
Master Thesis Amanda Wigboldus
wordt voorgezeten door de befaamde econoom Thorsten Beck, die op 1 augustus de Wereldbank verruilde voor de Universiteit van Tilburg. Het bestuur bestaat verder uit de hoogleraren Sylvester Eijffinger, Harry Huizinga, Hans Degryse en Steven Ongena.
16-09-2008 Hoogleraren nemen Miljoenennota onder de loep 25e Symposium Na de Troonrede aan Universiteit van Tilburg Mensen die na hun 62e blijven doorwerken krijgen een fiscale bonus, ouderen met een redelijk aanvullend pensioen gaan extra belasting betalen vanaf 2011. Het ontslagrecht wordt soepeler, de lasten worden met rond de 1 miljard euro verlicht. Dit zijn slechts enkele van de hoofdpunten uit de Miljoenennota 2009 waarop de Tilburgse economen Lans Bovenberg, Marcel Canoy, Kees Koedijk en Ton Wilthagen hun ongezouten visie geven tijdens het symposium Na de Troonrede, op 16 september in de aula van de Universiteit van Tilburg. Na een live-uitzending van de traditionele Troonrede van de Koningin, betreden de Tilburgse hoogleraren het podium om de Rijksbegroting aan een kritische beschouwing te onderwerpen. Lans Bovenberg, hoogleraar Economie en directeur van het onderzoeksinstituut Netspar, had zitting in de Commissie Bakker is expert op het gebied van vergrijzing en pensioenen. Marcel Canoy is chief economist bij onderzoeksinstituut ECORYS en hoogleraar op het gebied van de economie van de gezondheidszorg bij het Tilburg Law and Economics CentER aan de UvT. Kees Koedijk, decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen en hoogleraar Finance, doet onderzoek naar financiering en belegging, waarbij het duurzaam en maatschappelijk beleggen de boventoon voert. Ton Wilthagen is hoogleraar institutionele en juridische aspecten van de arbeidsmarkt aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de UvT en programmaleider van het Tilburg Flexicurity Research Programme. Onder leiding van moderator Esther van Rijswijk debatteren de hoogleraren met elkaar en met de zaal over 'hot issues' die met Prinsjesdag op tafel liggen, zoals flexibilisering, arbeidsmarktbeleid, de voorstellen van de commissie Bakker, effecten van de huizencrisis, Europese mededinging, vergrijzing en pensioenen. Esther van Rijswijk is onder meer econoom, journalist en debatanalist. Daarnaast schreef zij voor Elsevier en maakt zij deel uit van het economenpanel van BNR Nieuwsradio. Onderdeel van het symposium is De Beste Vraag: de student die de beste vraag stelt aan het panel over de Miljoenennota, ontvangt hiervoor als beloning een geldbedrag. Op deze manier stimuleert de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen betrokkenheid van haar studenten bij de actualiteit en de rijksbegroting. Het symposium Na de Troonrede vindt dit jaar voor de 25e keer plaats in Tilburg en is hiermee het oudste studentensymposium in Nederland. Organisator is het Tilburgse dispuut Kongsi, in samenwerking met de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Al 25 jaar doen de verschillende generaties binnen het dispuut waardevolle ervaringen op bij het organiseren van dit symposium, ervaringen die in hun latere loopbaan ook weer van pas komen. Het dispuut is er trots op dat het al zo'n lange tijd in samenwerking met de Universiteit van Tilburg een kritische noot kan leveren op de Miljoenennota.
25-09-2008 Minister Donner op conferentie 'The Economics of Trust' 25 september: Internationale conferentie over vertrouwen in economie en politiek 320
Master Thesis Amanda Wigboldus
Vertrouwen is een cruciale factor in onze economie. De voortslepende kredietcrisis en de wereldwijde onrust op de financiële markten zijn een gevolg van het afnemende vertrouwen in de economie. Vertrouwen speelt op meer economische fronten een rol: op de werkvloer, bij fusies en overnames, in de handel tussen landen en multinationals, maar ook bij consumenten. Over de importantie van vertrouwen gaat de internationale conferentie 'The Economics of Trust', op donderdag 25 september in de aula van de Universiteit van Tilburg, georganiseerd door studievereniging Asset van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Aan de conferentie nemen prominente sprekers deel uit de wereld van wetenschap, politiek en bedrijfsleven. De Nederlandse minister van Sociale Zaken, Piet Hein Donner, spreekt donderdag over het belang van vertrouwen in de politiek. Guido Tabellini, oud-voorzitter van de European Economic Association en hoogleraar economie aan de Bocconi Universiteit te Milaan, gaat in op het belang van normen en waarden voor het functioneren van overheidsinstellingen. Hoogleraar Geert Hofstede, de meest geciteerde Nederlandse econoom en bekend van het standaardwerk 'Culture's consequences' gaat in op de culturele voorwaarden voor het ontwikkelen van vertrouwen binnen groepen, organisaties en landen. Topeconoom Thorsten Beck, voorzitter van het European Banking Center in Tilburg en afkomstig van de Wereldbank, spreekt in zijn lezing over het belang van vertrouwen voor een betrouwbare en effectieve financiële markt. Michel Tilmant, Chief Executive Officer van ING, geeft een lezing over het belang van vertrouwen voor de financiële dienstensector. Marcel Smits, Chief Financial Officer van KPN, bespreekt wat er gebeurt als een bedrijf niet langer de verwachtingen van de aandeelhouders kan waarmaken en hoe een bedrijf als KPN het vertrouwen van haar consumenten kan behouden. Sjoerd van Keulen, CEO van SNS Reaal, bespreekt de nieuwe wet- en regelgeving voor de financiële markten. Dagvoorzitter is oud-CEO van Aegon Kees Storm.
01-10-2008 Nieuwe leerstoel versterkt vergrijzingsonderzoek UvT Anja De Waegenaere benoemd tot hoogleraar Actuarial Science and Accounting De Universiteit van Tilburg heeft Anja De Waegenaere met ingang van 1 oktober benoemd tot hoogleraar Actuarial Science and Accounting. De Waegenaere bestudeert de effecten van toenemende vergrijzing op pensioen- en verzekeringsstelsels en de effecten van belastingsystemen op het gedrag van multinationals. Anja De Waegenaere is gespecialiseerd in diverse onderzoeksgebieden, waaronder actuariaat, vergrijzing en belastingen. De komende jaren zal ze onderzoeken in welke mate hervormingen van pensioen- en verzekeringsstelsels in het kader van de vergrijzing ook in de toekomst goede sociale voorzieningen kunnen garanderen voor ouderen. Daarnaast zoekt ze onder meer een antwoord op de vraag hoe alternatieve belastingstelsels kunnen leiden tot effectievere productie- en investeringsbeslissingen van multinationals. De Waegenaere heeft in haar academische loopbaan verscheidene onderzoeksbeurzen binnengehaald, waaronder in 2007 een VICI-beurs van NWO voor excellente, zeer ervaren onderzoekers. Ook haar onderwijs wordt zeer gewaardeerd door studenten. Ze begeleidt op het moment een vijftal promovendi. Prof. dr. Anja De Waegenaere (1966, Antwerpen) studeerde wiskunde aan de Universiteit van Antwerpen en actuariaat aan de Vrije Universiteit Brussel. Beide studies rondde ze summa cum laude af. In 1993 promoveerde ze aan de Universiteit van Antwerpen op het proefschrift Incomplete markets with trading constraints (summa cum laude). Ze werkte als onderzoeksassistent aan de Universiteit van Antwerpen en sinds 1993 als universitair docent en hoofddocent aan de Universiteit van Tilburg. De Waegenaeres leerstoel Actuarial Science and Accounting is ondergebracht bij het departement 321
Master Thesis Amanda Wigboldus
Econometrie en Operations Research en het departement Accountancy van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen
10-10-2008 Universiteit van Tilburg opnieuw beste specialistische universiteit Economie, econometrie en rechten scoren hoog in onderzoek Elsevier De Universiteit van Tilburg is deze week opnieuw tot beste specialistische universiteit uitgeroepen door Nederlandse hoogleraren die zijn geënquêteerd door het weekblad Elsevier. Tilburg scoort het beste met de vakken economie, econometrie en recht. Vorig jaar was de UvT al de beste specialistische universiteit op het gebied van economie en recht. Studenten vinden de Tilburgse opleiding Nederlands recht de beste. Bijna tweeduizend hoogleraren en hoofddocenten en ruim zevenduizend studenten deden mee aan het jaarlijkse onderzoek van Elsevier dat voor de veertiende keer werd gehouden. Dertien universiteiten worden onder de loep genomen en onderverdeeld in drie groepen: brede, specialistische en technische universiteiten. De hoogleraren en hoofddocenten beoordeelden de kwaliteit van de docenten en hun wetenschappelijke werk en ook het programma van de bachelor- en masteropleidingen. De studenten legden de opleidingen langs de lat volgens de volgende criteria: de faciliteiten, het programma, de kwaliteit van het onderwijs en van de docenten, de manier van toetsen en de interne organisatie en communicatie. Ook werd gekeken naar de kansen voor afgestudeerden op de arbeidsmarkt. Hoogleraren en studenten gaven voor de onderdelen punten en daarmee werden gemiddeldes berekend. Op de tweede plaats bij de specialistische universiteiten komt de Erasmus Universiteit van Rotterdam en op de derde plaats de universiteit van Maastricht. Van de brede universiteiten scoort de Universiteit van Utrecht het hoogst en bij de technische universiteiten is de TU Eindhoven de beste.
05-11-2008 'In control'-verklaring bedrijven werkt averechts Oratie hoogleraar Arco van de Ven over vertrouwen in administratieve systemen Het afgeven van de verplichte 'in control'-verklaring door bedrijven en instellingen, die daarbij stellen te voldoen aan gestandaardiseerde regels en procedures, leidt tot ondergraving van het vertrouwen in organisaties. Dat stelt hoogleraar Bestuurlijke informatievoorziening Arco van de Ven in zijn inaugurele rede op woensdag 5 november. Hij roept de commissie-Frijns, die de zogenaamde code Tabaksblat reviseert, op om de 'in control'-verklaring daarin af te schaffen. Zijn provincies en gemeenten die hun geld in IJsland op de bank hebben gezet in gebreke gebleven of niet? Als het aan hoogleraar Van de Ven ligt, mogen bestuurders en managers niet louter afgaan op de regels en procedures waaraan ze zich formeel dienen te houden. De provinciale en gemeentelijke bestuurders beroepen zich ook op formele regels. Maar deze methoden van risicobeheersing dekken het risico nooit volledig af. Afgaande op wetenschappelijk onderzoek komt Van de Ven tot de conclusie dat een goede administratieve organisatie een wisselwerking is van formele risico- en beheersingsmethodieken, wetgeving én de menselijke factor.
322
Master Thesis Amanda Wigboldus
In zijn inaugurele rede laat Van de Ven zien dat het vakgebied Administratieve Organisatie (AO) niet alleen een vakgebied voor praktijkmensen is, maar ook een relevant onderzoeksgebied voor de wetenschap. Uit het onderzoek dat al verricht is rond het thema administratieve organisatie, blijkt dat noties als vertrouwen, leiderschapsstijl, en communicatie net zo goed van belang zijn als formele procedures voor bedrijfsvoering. Het huidige grote vertrouwen in formele beheersingssystemen, die onder meer tot uitdrukking komt in het afgeven van een 'in control'-verklaring, is volgens Van de Ven dan ook ongegrond. In de praktijk leidt het zelfs tot ondermijning van het vertrouwen in het management (denk aan de kredietcrisis). Dat leidt weer tot een slechtere beheersing van de organisatie en de roep om meer betere formele beheersingssystemen: een negatieve spiraal. De invoering van de 'in control'-verklaring in het kader van de code Tabaksblat werkt averechts en zou moeten worden teruggedraaid, aldus Van de Ven. Hij roept de commissie-Frijns dan ook op om bij de revisie van de code Tabaksblat deze verklaring af te schaffen. Vertrouwen in organisaties wordt alleen bereikt als formele procedures worden nageleefd én kan worden afgegaan op het beoordelingsvermogen van bestuurders en managers. Zij zouden de risico's bijvoorbeeld transparanter kunnen maken en er verantwoordelijkheid voor nemen, aldus de hoogleraar. Prof. dr. Arco van de Ven RA (1964) studeerde bestuurlijke informatiekunde en volgde de opleiding tot registeraccountant aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar hij in 2001 ook promoveerde. Hij doceerde aan de Rotterdam School of Management (Erasmus Universiteit Rotterdam) en de VlerickGent Leuven Management School en vervulde vele (interim)functies als financieel directeur, controller en adviseur, onder meer CFO bij de start-up van de eerste sub-prime hypotheekbank in Nederland ELQ-hypotheken (onderdeel van Lehman Brothers) en financieel directeur van de levensmiddelengroothandel P. Karsten Holding BV. Hij is auteur van het boek Interne Beheersing: Het Rabbit-Hill model en publiceerde in bladen zoals De Accountant, MCA, MAB, Control & Finance en Overheidsmanagement. In maart 2008 werd hij benoemd tot hoogleraar Bestuurlijke Informatievoorziening aan de TiasNimbas Business School van de Universiteit van Tilburg en de Technische Universiteit Eindhoven.
07-11-2008 Nationalisaties banken leiden niet tot gezondmaken banksector Inaugurele rede hoogleraar economie Thorsten Beck De huidige kredietcrisis heeft de financiële sector in het centrum van aandacht van politici geplaatst. Onderzoek leert ons dat snelle en krachtige actie van hun kant noodzakelijk is om ernstige economische gevolgen van de huidige crisis te voorkomen. Maar econoom Thorsten Beck plaatst kanttekeningen bij de golf van nationalisaties van banken in Europa in zijn inaugurele rede die hij op 7 november zal houden. Beck vindt de huidige crisis meer het resultaat van het falen van de overheid dan van de markt. Centrale bank toezichthouders, vooral in de Verenigde Staten, stelden marktdeelnemers keer op keer gerust dat zij met monetair en financieel beleid in zouden springen als de nood aan de man zou komen. Daardoor kregen de bankiers ruim baan om grote risico's nemen. Beck pleit er daarom voor dat financiële instellingen worden gedwongen transparanter te zijn en meer verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen risico's. Deze aanpak levert meer op dan het verbieden van bepaalde activiteiten, die zullen voorkomen dat de maatschappij de vruchten plukt van bloeiende financiële markten. Verder stelt Beck dat het nationaliseren van banken weliswaar nu noodzakelijk is, maar dat dit proces alleen er op de lange termijn niet toe bijdraagt de sector weer snel zelfstandig en gezond te maken. Bureaucraten zijn slechte bankiers, vindt Beck en nationalisatie dient niet de eerste oplossingstechniek te worden. De privé marktspelers moeten zo snel mogelijk betrokken worden bij het afhandelen (resolution) van deze banken om de sector weer op de been te helpen.
323
Master Thesis Amanda Wigboldus
Oprichting Europees financieel instituut De nationale aanpak van de Europese bankcrisis heeft al bewezen niet te werken, zegt Beck. Een groot deel van het Europese banksysteem en de transacties vindt door de Europese grenzen plaats, terwijl de supervisie en deposito verzekeringsdekkingen nog steeds op het niveau van de individuele lidstaten zijn. Dit leidt tot grote problemen in tijden van crises, zoals blijkt uit het geval van de IJslandse banken en de Benelux Fortis Bank. Afhandeling (resolution) van grote Europese banken kan juist alleen plaatsvinden op Europees niveau, terwijl banknationalisaties uiteindelijk zullen leiden tot hernieuwde fragmentatie van het Europese financiële systeem. Daarom bepleit Beck de noodzaak van een instituut op Europees niveau om grote financiële instituten te controleren, die buiten de grenzen opereren. Zo'n instituut dient over voldoende fiscale bronnen te beschikken, gecreëerd door de betreffende banken. Interne Europese politieke conflicten in tijden van crisis worden hierdoor vermeden. Thorsten Beck is econoom en sinds kort voorzitter van het European Banking Center, een onderzoeksinstituut van de UvT. Daarvoor werkte hij bij de Wereld Bank in Washington. Zijn onderzoek richt zich op twee kernvraagstukken: wat is de relatie tussen financiële en economische ontwikkeling? Wat zijn de ingrediënten voor een efficiënt en stabiel financieel systeem? Hij studeerde in Duitsland en behaalde zijn doctorsgraad aan de Universiteit van Virginia. Voor zijn werk bij de Wereld Bank verzamelde Beck kennis rond het financiële sector beleid in Afrika en Latijns Amerika, maar ook Rusland en China.
14-11-2008 Transparantie centrale banken goed voor economie Als centrale banken meer openheid van zaken geven, bijvoorbeeld over hun inflatiedoelstelling, kan dat leiden tot betere economische uitkomsten. Dat stelt econome Carin van der Cruijsen, die op 14 november promoveert aan de Universiteit van Tilburg. In de afgelopen tientallen jaren zijn veel centrale banken transparanter geworden over hun monetaire beleid. Van der Cruijsen stelt de vraag of transparantie vanuit economisch oogpunt wenselijk is. In haar proefschrift toont zij aan dat meer transparantie in meerdere opzichten gunstig is geweest voor de economie. Zo is meer transparantie gepaard gegaan met lagere renteniveaus, wat wijst op een betere reputatie en meer flexibiliteit van de centrale bank. Ook heeft transparantie ervoor gezorgd dat inflatieverwachtingen beter aansluiten bij de doelstelling van de centrale bank. Dit heeft het beleid van centrale banken vereenvoudigd: na een periode van te hoge (of te lage) inflatie keert de inflatie sneller terug naar het beoogde niveau. Toch waarschuwt ze ervoor niet naar volledige transparantie te streven: teveel publieke informatie kan verwarring veroorzaken, waardoor de kwaliteit van inflatievoorspellingen afneemt. Naarmate de voorspellingen slechter zijn, worden de prijzen meer bepaald aan de hand van inflatie in het verleden. De centrale bank doet er hierdoor langer over om inflatie weer in lijn te brengen met haar inflatiedoelstelling. Huishoudens missen kennis Meer informatie leidt alleen tot betere uitkomsten als het publiek (journalisten, huishoudens en economen) de centrale bank ook als transparanter ervaart. Kennis over stappen naar meer transparantie helpt hierbij. Maar Van der Cruijsen laat zien dat de kennis van Nederlandse huishoudens over de transparantie van de Europese Centrale Bank juist gebrekkig is. Carin van der Cruijsen (1981) studeerde economie aan de UvT, waar ze cum laude afstudeerde. In 2004 werd ze Ph.D student bij de onderzoeksafdeling van de Nederlandsche Bank, waar ze nu werkt als econoom.
324
Master Thesis Amanda Wigboldus
02-12-2008 Ramon O'Callaghan en Rob van den Bergh nieuwe directie TiasNimbas Business School Het College van Bestuur van de Universiteit van Tilburg benoemt huidig vice-rector Deusto Universiteit prof. dr. ir. Ramon O'Callaghan tot dean en oud-VNU topman mr. Rob van den Bergh tot president van TiasNimbas Business School. Zij volgen Philippe Naert op die aan het einde van dit jaar met pensioen gaat. Jan Hommen, voorzitter van de Raad van Commissarissen van TiasNimbas, is zeer verheugd met de benoeming: "Met O'Callaghan en Van den Bergh kunnen we onze positie onder de beste business schools in Europa versterken en de strategie voortzetten die we met Philippe Naert hebben gerealiseerd." Naert leidde Tias Business School sinds 1996 dat van een klein instituut van de Universiteit van Tilburg na fusies met de Business School van de Technische Universiteit Eindhoven en de Utrechtse Universiteit Nimbas uitgroeide tot een onafhankelijke, leidende business school met unieke portfolio. De omzet is de afgelopen jaren gegroeid van € 2,5 miljoen in 1996 naar ongeveer € 25 miljoen. TiasNimbas wordt in toonaangevende rankings steevast tot de beste business schools van Europa gerekend. Prof. dr. ir. Ramon O'Callaghan (1954) is een vooraanstaand wetenschapper in informatiemanagement en een zeer ervaren bestuurder met 25 jaar ervaring in executive education. Hij behaalde zijn MBA aan IESE Business School (Spanje) en verdiende zijn Doctor of Business Administration aan Harvard Business School, mede dankzij het prestigieuze Fulbright Scholarship. O'Callaghan onderzocht en doceerde aan de beste business schools ter wereld, waaronder Harvard, IESE, INSEAD. Sinds 2007 is O'Callaghan vice-rector aan de Deusto Universiteit en directeur van de Deusto Business School in Bilbao, Spanje. Sinds 1997 is hij hoogleraar Informatiemanagement aan de Universiteit van Tilburg en associate dean International Programmes bij TiasNimbas (1997-2001). Hiervoor was hij directeur International MBA Programmes bij Nyenrode (1994-1997), professor bij IESE (1988-1993) en onderzoeker bij Harvard Business School (1984-1988). Voorafgaand aan zijn academische loopbaan werkte O'Callaghan bij Texas Instruments (1977-1981). Mr. Rob van den Bergh (1950) geldt als één van de meest ervaren en vooraanstaande Nederlandse ondernemers. FEM Business plaatst hem op #51 van de Top 100 machtigste bestuurders. Van den Bergh maakte naam als topman van uitgeverij VNU dat hij leidde tot 2005. Sindsdien bekleedt hij diverse maatschappelijke functies, waaronder commissariaten bij TomTom, Deli Universal ABN Amro Holding, Pon Holdings, Corporate Express,VNU Media, Nationale Goede Doelen Loterijen en het Luzac College. Hij is nauw betrokken bij de private equity-fondsen 3i, NPM en CVC en doceert bij de Governance University in Doorn. Als president zal Van den Bergh zich met name richten op externe relaties, fundraising en partnerships. Over TiasNimbas Business School TiasNimbas Business School is de business school van de Universiteit van Tilburg en de Technische Universiteit Eindhoven. Op verscheidene (inter-)nationale locaties en in verschillende formats biedt de business school zowel MBA, DBA, Masters (MA/MSc) en Executive Master programma's als korter durende executive programma's. TiasNimbas ontwikkelt tevens bedrijfsspecifieke programma's voor hoogaangeschreven nationale en internationale organisaties. Het motto van de business school, 'Never Stop Asking', staat voor het ideaal van continu vragen en bevraagd worden. TiasNimbas ziet ontdekken en leren als levenslange processen voor succesvolle individuen, bedrijven en organisaties. www.tiasnimbas.edu
03-12-2008 Innovatie energiesector vereist andere benadering efficiency Promotie Paul Nillesen over regulering elektriciteitssector
325
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het reguleringsproces van de elektriciteitssector moet veranderd worden om toekomstige investeringen en innovaties mogelijk te maken. Daarbij zal de aandacht moeten verschuiven van steeds lagere tarieven, zoals nu het geval is, naar een breder welvaartsbegrip. Dat concludeert de Paul Nillesen in zijn promotieonderzoek. Hij vergeleek de ontwikkeling van regulering in Europa, de Verenigde Staten en Nieuw Zeeland. De privatisering en regulering van de elektriciteitssector in Nederland is sterk gericht op kostenbesparing en grotere efficiëntie. Afgezien van een slechte start is de regulering in Nederland succesvol geweest. Maar nieuwe ontwikkelingen dwingen toch tot herziening van de huidige regelgeving. De vraag naar energie blijft namelijk toenemen, waardoor investeringen in het netwerk nodig zullen blijven. Bovendien zijn de huidige netwerken aan vervanging toe. Verder zijn in het belang van duurzaamheid aanpassingen nodig in de structuur en aansturing van het netwerk, zoals het aansluiten van windmolens op het netwerk of de toepassing van kleine krachtcentrales in huis. Hoe moet de regulering van de elektriciteitssector worden aangepast? De econoom Paul Nillesen onderzocht de regulering in Nederland, de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland om daaruit lessen te trekken voor de toekomst. Hij concludeert dat regulering niet alleen gericht moet zijn op lagere tarieven, maar op een breder welvaartsbegrip. Het succes van regulering zou niet alleen afgemeten moeten worden aan de procentuele daling van de tarieven, maar aan het samenspel van enerzijds lage tarieven en anderzijds optimale voorbereiding op de toekomst. Bij het verschuiven van de aandacht naar investeringen en innovatie, zal de traditionele rol van benchmarking afnemen. De efficiency van de netbeheerders ten op zichte van elkaar binnen het regulatorische kader is dan niet langer allesbepalend. Verder blijkt uit Nillesens onderzoek dat de eigendomsontbundeling tussen productie en levering van energiebedrijven en het gereguleerde netwerk in Nieuw Zeeland de efficiency van het netwerkbedrijf substantieel verbeterde. De concurrentie in de leveringsmarkt nam echter sterk af. Of dat ook in Nederland zal gebeuren, als de eigendomsontbundeling in 2011 van kracht is, valt echter moeilijk te zeggen. Het resultaat is volgens Nillesen sterk afhankelijk van de structuur in de sector en de vorm van regulering. Paul H.L. Nillesen (1975) studeerde economie aan de universiteiten van Edinburgh en Oxford (Groot Brittannië). Sinds 2004 is hij Director binnen de Economics Praktijk van PricewaterhouseCoopers en sinds oktober 2008 Advisory Energy & Utilities Leader.
05-12-2008 Klimaatbeleid kan leiden tot relatief meer gebruik van olie Klimaatbeleid dat er op gericht is de uitstoot van CO2 te beperken kan juist leiden tot relatief hoger gebruik van vervuilende brandstoffen als olie, en lager gebruik van de schonere brandstof gas. Dat komt omdat bedrijven zich niet alleen laten leiden door de prijs voor CO2 emissies, maar ook door productiviteit. Dat stelt Edwin van der Werf, die op 5 december promoveert aan de economische faculteit van de UvT. Promovendus Edwin van der Werf onderzocht de veranderde beslissingen van producenten van fossiele brandstoffen en consumptiegoederen na overheidsmaatregelen om CO2 uitstoot te verminderen. Klimaatbeleid, zoals het systeem van emissiehandel van de EU, leidt tot een prijs voor CO2 emissies, waardoor de prijs van relatief 'smerige' energie stijgt. Toch zullen producenten van consumptiegoederen in reactie op de prijsverandering besluiten om meer van de vervuilende brandstof en minder van de schonere brandstof te gaan gebruiken, als de meer vervuilende brandstof leidt tot meer productie per eenheid CO2. Van der Werf stelt als voorlopige conclusie dat het voor een economie met klimaatbeleid beter is om minder kolen en gas te gebruiken, en relatief meer olie, ondanks dat olie meer vervuilend is dan gas.
326
Master Thesis Amanda Wigboldus
Investeringen in schone technologieën Verder toont Van der Werf aan dat landen zonder klimaatbeleid hun CO2 emissies niet noodzakelijkerwijs verhogen in reactie op de verlaging van emissies in landen met klimaatbeleid. Doordat energie-intensieve goederen in landen met klimaatbeleid duurder worden, neemt de productie van deze goederen, en dus de CO2 uitstoot, in landen zonder klimaatbeleid toe. Dit weglekken van emissiereducties naar landen zonder klimaatbeleid heet carbon-leakage. Maar volgens Van der Werf wordt er te weinig gekeken naar wat de effecten van emissiereductie zijn voor investeringen in schone technologieën, waardoor het gevaar van carbon-leakage minder groot is dan gedacht. Als dergelijke technologieën zowel in landen met als zonder klimaatbeleid worden gebruikt, dan zal de vraag naar energie in landen zonder klimaatbeleid minder toenemen. Het zou zelfs kunnen zijn dat de CO2 uitstoot in landen zonder klimaatbeleid daalt in reactie op de emissiereductie in landen met klimaatbeleid. Edwin van der Werf (1975) studeerde economie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam, en schreef zijn proefschrift aan de Universiteit van Tilburg. Sinds 2007 is hij wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Oldenburg (Duitsland).
16-12-2008 Promotie Jia: Karakter manager van invloed op bedrijfsresultaat Vrouwelijke managers rapporteren eerlijker dan mannelijke collega's De boekhoudschandalen, torenhoge bonussen en mogelijk frauduleus handelen van managers staan volop in de belangstelling. Nog niet eerder is onderzocht wat de rol van de persoonlijkheid van een manager bij het afleggen van financiële verantwoordelijkheid is. Yuping Jia, onderzoekster van de Universiteit van Tilburg, kwam tot de conclusie dat karaktertrekken als eerlijkheid, ambitie, en ook de sociale omgeving van managers een grote rol spelen bij de getrouwheid van de rapportage over de bedrijfsresultaten. Jia vond dat vrouwelijke managers eerlijker zijn dan mannen en dat als collega's eerlijk rapporteren andere managers dat ook doen. Voor haar proefschrift onderwierp Jia economiestudenten, mogelijke toekomstige managers, aan een experiment om de kwaliteit van de financiële verslaggeving te onderzoeken op het gebied van getrouwheid. Daaruit blijkt dat een aantal factoren van invloed is op de eerlijkheid waarmee managers hun resultaten rapporteren. De eerste is een prestatiebonus (beloning afhankelijk van goed resultaat). De tweede factor is het gedrag van andere managers in het bedrijf, oftewel de sociale omgeving. Tenslotte speelt de persoonlijkheid van de manager zelf een rol: is hij prosociaal (houdt hij rekening met anderen) of is hij juist meer op zichzelf gericht: 'pro-zelf'. Allereerst is er een direct verband tussen het uitloven van hoge prestatiebonussen en minder eerlijke rapportage door managers. Zij kunnen hun beloning vergroten door de prestatie-indicatoren voor de bonussen te manipuleren. Maar als managers zien dat collega's hun resultaten getrouw rapporteren, dan zijn zij meer geneigd dat zelf ook te doen. Dat duidt erop dat eerlijke collega's een belangrijk middel kunnen zijn om de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving te verbeteren. De mate waarin een manager vatbaar is voor beïnvloeding door collega's hangt af van zijn type, dat Jia vaststelde aan de hand van twee criteria: gerichtheid op sociale waarden en geslacht. Op basis van hun scores voor gerichtheid op sociale waarden zijn de managers onderverdeeld in twee groepen: pro-zelf en prosociaal. De eerste groep vindt vooral de eigen beloning belangrijk, terwijl de prosociale groep ook oog heeft voor het welzijn van anderen. Uit het onderzoek blijkt dat prosociale managers altijd getrouwer rapporteren dan pro-zelf managers. Vrouwelijke managers rapporteren eerlijker rapporten bij een systeem met hoge prestatiebonussen (dat betekent in de onderzoeksopzet dat ze de helft van de bedrijfswinst als prestatiebonus krijgen uitgekeerd) dan mannen. Raden van Commissaren moeten bij selectie topbestuurders letten op normbesef Jia paste haar bevindingen toe op bestaande kennis over manipulerende managers. Oneerlijk persoonlijk gedrag van managers heeft ook gevolgen voor de financiële verslaggeving van bedrijven. De financiële verantwoording en rapportage van managers die van zelfverrijking beschuldigd waren, 327
Master Thesis Amanda Wigboldus
scoren laag op diverse erkende kwaliteitsindicatoren. Zo wordt bij deze bedrijven minder vaak winstegalisatie toegepast, wat doorgaans een teken is van geringe kwaliteit. Ook rapporteren deze managers hun resultaten vaak niet tijdig. Zo vindt bij deze bedrijven meer winststuring plaats, waardoor aandeelhouders kunnen worden misleid. Het is daarom van groot belang dat bij de selectie en het aanstellen en van topbestuurders normbesef een vooraanstaande rol moet spelen, stelt Jia. Leden van de Raad van Commissarissen dienen ervoor te waken dat in een onderneming een cultuur ontstaat waarin de hand lichten met regels wordt geaccepteerd of anderszins onethisch gedrag in enige vorm wordt gedoogd. Vooral indien topbestuurders beloond worden met optiepakketten of bonussen is een rechte rug onmisbaar. Yuping Jia (1976) studeerde accounting aan de Henan Universiteit in China en behaalde haar MA in Accounting aan het Center Research Institute van de UvT. Ze is verbonden aan de Mannheim Universiteit als onderzoeker.
01-01-2009 Jenke ter Horst benoemd tot hoogleraar Portfolio management De financieel econoom Jenke ter Horst is met ingang van 1 januari 2009 benoemd tot hoogleraar Portfolio management. Hij verricht onderzoek op het gebied van hedgefondsen en duurzaam beleggen. Op termijn zal hij zich bezig gaan houden met het vakgebied neurofinance. Het onderzoeksgebied van Jenke ter Horst bestrijkt op het moment vooral de thema's hedgefondsen en duurzaam beleggen. Zo onderzoekt hij de effecten van zogenaamde lock up periodes van hedgefondsen, waarin de belegger zijn geld niet mag terugtrekken uit het fonds. Een groot deel van de hedgefondsen hanteert zo'n periode. Daarnaast houdt hij zich bezig met het beleggingsbeleid van 'fund of funds': hedgefondsen die een portefeuille aanhouden van andere hedgefondsen met verschillende beleggingsstrategieën. Een onderzoeksvraag rond het thema duurzaam beleggen is wat de effecten zijn van de keuzes van duurzame beleggingsfondsen, die ethische, sociale en/of milieucriteria hanteren voor hun beleggingen. In de toekomst gaat Ter Horst zijn onderzoek uitbreiden naar het vakgebied neurofinance. In samenwerking met het neuroimaging Center van de Universiteit van Groningen zal de hersenactiviteit van proefpersonen worden gemeten om psychologische fenomenen uit de financiële gedragswetenschappen nader te verklaren. Prof. dr. Jenke R. ter Horst (1967) studeerde econometrie aan de Universiteit van Groningen en promoveerde aan de Universiteit van Tilburg op het proefschrift Longitudinal analysis of mutual fund performance (1998). Na zijn promotie was hij als universitair docent en universitair hoofddocent werkzaam aan de UvT bij het departement Financiering van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. De leerstoel Portfolio management is eveneens gevestigd bij het departement Financiering.
16-01-2009 Collectiviteit en eenvoudige spaarregels in pensioenen lonen Promotie Jiajia Cui over optimale pensioensystemen
328
Master Thesis Amanda Wigboldus
Pensioenstelsels staan wereldwijd onder druk, onder meer door de toenemende vergrijzing. Volgens de econome Jiajia Cui biedt risicodeling over generaties via een collectieve pensioenregeling nog steeds meerwaarde in vergelijking met individuele regelingen. Bij individuele pensioenen blijken eenvoudige spaar- en beleggingsregels die rekening houden met de levensloop heel goed theoretisch optimale strategieën na te kunnen bootsen. Jiajia Cui promoveert op 16 januari op haar bevindingen aan de Universiteit van Tilburg. De pensioenstelsels staan onder druk, zowel van de vergrijzing als van nieuwe boekhoudregels die de financieringskosten doen oplopen. Pensioenverstrekkers hebben de laatste jaren oplossingen gezocht in het afschaffen van het collectieve karakter van de regelingen, waarbij het financiële risico verschuift naar de individuele deelnemers, of in het herverdelen van de risico's over de gepensioneerden, de werknemers en de sponsor. Beide oplossingen hebben nadelen: zo wordt de individuele deelnemer in het eerste geval geconfronteerd met lastige spaar- en beleggingsbeslissingen over de levensloop. Wat werkt het best? Jiajia Cui rekende de verschillende opties door. Collectief en individueel Volgens Cui moet de volgende generatie pensioensystemen de krachten van collectieve en individuele pensioensystemen combineren. De economische toegevoegde waarde van collectieve systemen ligt in de risicodeling. In haar proefschrift laat Cui zien dat goed georganiseerde risicodeling over generaties meer kan opleveren dan individueel pensioensparen. Deze vorm van risicodeling zou dus behouden moeten blijven, en zelfs versterkt moeten worden. De kracht van individuele systemen is de afstemming op de behoeften van de deelnemers, maar in de praktijk ondervinden de meeste individuen grote problemen met het nemen van spaar- en beleggingsbeslissingen over hun levensloop. Cui ontwierp echter eenvoudige regels waarmee een optimaal beleggingsbeleid nagebootst wordt. Deze eenvoudige spaarregeling houdt rekening met relevante omstandigheden in de levensloop, waaronder de aanschaf van een eigen huis in de eerste arbeidsjaren en de kosten van gezondheid tijdens de oude dag. De regeling levert aanzienlijk meer op dan een leeftijdsonafhankelijke regeling, aldus Cui. Jiajia Cui (1977, Zhangjiakou, China) studeerde Computational Science aan de Universiteit van Amsterdam, en Economie aan het Tinbergen Instituut van dezelfde universiteit. Haar specialisaties zijn pensioeneconomie en financiering. Ze voerde haar promotieonderzoek uit bij de CentER Graduate School van de Universiteit van Tilburg. Sinds september 2008 werkt ze als universitair docent aan het departement Financiering van de Universiteit Twente en is ze beleidsadviseur bij de Algemene Pensioen Groep (APG).
29-01-2009 Eurocommissaris Spidla en Donner spreken over crisis en arbeidsmarkt Openingsseminar ReflecT over sociale zekerheid in Europa Het sociale zekerheidsmodel van Europa staat onder druk van de globalisering, de vergrijzing en de economische crisis. Hoe moet de arbeidsmarkt daarop inspelen? Hoe kan zekerheid en bescherming worden geboden aan werknemers en werkzoekenden? In een seminar ter gelegenheid van de oprichting van het onderzoeksinstituut ReflecT op 29 januari worden de antwoorden op die vragen verkend. Gastsprekers zijn Eurocommissaris Vladimir Spidla, minister Piet Hein Donner en de Tilburgse burgemeester Ruud Vreeman. De Europese Unie wil een concurrerende sociale markteconomie tot stand brengen, die mensen tegelijkertijd bescherming verschaft en sociale cohesie garandeert. Gesproken wordt van een typisch Europees sociaal model. De laatste jaren heeft dit streven vorm gekregen in flexicurity-beleid: zowel de arbeidsmarkt, de arbeidsorganisatie en de arbeidsverhoudingen flexibeler maken als de werkzekerheid en inkomenszekerheid versterken. Bij werkzekerheid gaat het om de zekerheid om aan werk te komen en te blijven, maar niet noodzakelijk in dezelfde baan. Premier Balkenende en SER329
Master Thesis Amanda Wigboldus
voorzitter Rinnooy Kan hebben werkzekerheid onlangs nog betiteld als de grootste uitdaging voor Nederland. De cruciale vraag is of de flexicuritydoelstelling haalbaar is, zowel op Europees als op nationaal en lokaal niveau. Moet het idee van een baan voor het leven worden vervangen door werkzekerheid? Hoe is werkzekerheid in de praktijk te organiseren? Lukt dat ook in tijden van crisis? Hoe ver is Nederland gevorderd? Kan het Europese concept van flexicurity richtinggevend zijn? Het nieuwe onderzoeksinstituut ReflectT organiseert daarover op 29 januari een seminar met als gastsprekers Eurocommissaris voor Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen Vladimir Spidla, minister van Sociale zaken en werkgelegenheid Piet Hein Donner en de Tilburgse burgemeester Ruud Vreeman. Toponderzoekers uit Europa en de Verenigde Staten mengen zich ook in het debat, onder wie hoogleraar Csilla Kollonay van de Central European University in Hongarije, hoogleraar Tito Boeri van de Bocconi Universiteit in Italië en hoogleraar Thomas DiPrete van de Columbia Universiteit in de Verenigde Staten. Zij vergelijken ook de ontwikkelingen in de oude en de nieuwe EU- lidstaten en die in Europa en de VS. ReflecT Het nieuwe Research Institute for flexicurity, labour market dynamics and social cohesion at Tilburg University, kortweg ReflecT, stelt de spanning tussen dynamiek op de arbeidsmarkt en bescherming van werknemers centraal. In het instituut werken onderzoekers samen van de Tilburgse faculteiten Sociale wetenschappen, Rechtsgeleerdheid en Economie en bedrijfswetenschappen. Directeur van ReflecT is prof. dr. Ton Wilthagen, hoogleraar institutionele en juridische aspecten van de arbeidsmarkt.
30-01-2009 Overheid moet belasting heffen op wereldwijd kapitaalinkomen Europese landen hebben de afgelopen jaren het tarief van de vennootschapbelasting verlaagd om investeringen aan te trekken. Beleidsbepalers menen dat landen verwikkeld zijn in een harde concurrentieslag voor meer investeerders. In zijn proefschrift stelt econoom Johannes Voget dat er een soortgelijke concurrentie bestaat ten aanzien van het aantrekken van de hoofdkantoren van multinationale ondernemingen. Volgens Voget moeten overheden op een andere manier belasting heffen: via taxatie op wereldwijd gerealiseerd kapitaalinkomen van individuen. Multinationals vestigen zich in landen waar geen belasting wordt geheven over de gerepatrieerde winsten van buitenlandse dochterondernemingen. Ondernemingen die zijn gevestigd in landen die belasting heffen op winsten, onafhankelijk van de plaats waar deze zijn gerealiseerd, zijn minder vaak betrokken bij grensoverschrijdende fusies en overnames. Een bronbelasting op dividend dat wordt uitgekeerd aan buitenlandse aandeelhouders, schrikt potentiële buitenlandse overnamekandidaten dan ook af. De gevoeligheid die ondernemingen aan de dag leggen bij de keuze voor de vestigingsplaats van het hoofdkantoor geeft ook aan hoe moeilijk het is op een effectieve wijze vennootschapsbelasting te heffen. Vennootschapsbelasting wordt geheven op het niveau van ondernemingen. In plaats daarvan zouden overheden hun individuele ingezetenen kunnen onderwerpen aan een belasting over hun wereldwijd gerealiseerde kapitaalinkomen. De uitwisseling van informatie tussen landen over dergelijke inkomsten van individuen is van cruciaal belang voor deze methode van belastingheffing. Multilaterale aanpak Voget onderzocht ook, zowel theoretisch als empirisch, onder welke voorwaarden landen bereid zouden zijn om tot deze uitwisseling van informatie te komen. Veel belastingparadijzen zijn aantrekkelijk voor de grote hoeveelheden mobiel kapitaal omdat ze informatie daarover niet delen. Maar als blijkt dat deze paradijzen te veel schade veroorzaken, waardoor er weer meer belastingcontrole zal moeten worden uitgeoefend, zoals in het geval van Liechtenstein, zien zij zich 330
Master Thesis Amanda Wigboldus
uiteindelijk toch gedwongen om informatie uit te wisselen. Anders zal het proces van economische integratie tot stilstand komen en dat is in niemands belang. Een multilaterale aanpak (zoals de European Savings Tax Directive) vergemakkelijkt het uitwisselen van informatie meer dan de traditionele bilaterale aanpak, omdat het dan ongunstig is voor een enkel land om er niet aan mee te doen. Dan zou belastingheffing op kapitaalinkomen gebaseerd op ingezetenschap een begaanbare weg worden. Johannes Voget (Mannheim, 1977) behaalde zijn Masters Econometrie (cum laude) aan de Maastricht Universiteit. Zijn proefschrift schreef hij aan de UvT met ondersteuning van het NWO. Momenteel is hij research fellow aan het Oxford University Centre for Business Taxation.
01-02-2009 Willem-Jan van den Heuvel hoogleraar Information Systems De Universiteit van Tilburg heeft de informatiekundige Willem-Jan van den Heuvel benoemd tot hoogleraar Information Systems bij de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Zijn onderzoek is gericht op bedrijfsinformatiesystemen die 'agile service netwerken' kunnen ondersteunen. Een agile service netwerk omvat een nieuw bedrijfsmodel waarin organisaties op een flexibele en open wijze met elkaar kunnen samenwerken door middel van internet-vriendelijke softwarediensten. Bedrijfsprocessen en ondersteunende software kunnen daarmee gemakkelijker op elkaar af worden gestemd en geoptimaliseerd. Willem-Jan van den Heuvel ontwikkelt en valideert analyse- en ontwerpmethoden voor zulke bedrijfsinformatiesystemen. Zijn onderzoek is ingebed in het in oprichting zijnde European Research Institute on Service Science (ERISS), waarvan hij ook managing director is. Enkele van zijn belangrijkste publicaties tot dusver zijn het boek Aligning modern business processes and legacy systems: A component-based perspective (MIT Press, VS, 2007) en Service oriented architectures (met M.P. Papazoglou, in VLDB Journal, 2007). Willem-Jan van den Heuvel (1971, Heesch) studeerde Information Systems aan de Universiteit van Tilburg en promoveerde in 2003 summa cum laude aan de UvT in hetzelfde vakgebied. Hij werkte als docent aan de Erasmus Universiteit (1998-2000) en de Fontys Hogescholen te Den Bosch (20042006), was gastonderzoeker aan de Florida International University (VS), Monash University (Australië) en de Universiteit van Trento (Italië). Sinds 2002 was hij verbonden aan de UvT als universitair docent en hoofddocent bij het departement Informatie Management van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Zijn leerstoel Information Systems is eveneens gevestigd bij het departement Informatie Management, met ingang van 1 februari 2009.
06-02-2009 Oog voor ondernemerschap en consumentenbelang helpt zorg vooruit Dubbeloratie en symposium over marktwerking in de zorg De invoering van marktwerking in de zorg hoeft niet te leiden tot doemscenario's, zoals het voorrang geven aan lucratieve behandelingen en problematische fusies. Marktwerking kan zo worden ingevoerd dat zij niet ten koste gaat van de motivatie van zorgwerknemers. Hierdoor kan een betere zorg worden bereikt, betoogt de econoom Marcel Canoy in zijn inaugurele rede aan de Universiteit van Tilburg op vrijdag 6 februari. Hij schetst ook hoe dat zou moeten. UvThoogleraar regulering van de zorg Wolf Sauter, tevens werkzaam bij de Nederlandse 331
Master Thesis Amanda Wigboldus
Zorgautoriteit, betoogt in een aansluitende inaugurele rede dat de NZa het machtsevenwicht tussen consumenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders moet herstellen in het voordeel van de consument. Het consumentenbelang moet bovendien in heldere en meetbare termen worden vertaald. De marktwerking in de zorg kan betere toegankelijkheid, betere betaalbaarheid en hogere kwaliteit opleveren. Maar het is niet evident om baten aan marktwerking toe te schrijven. Hoogleraar economie en regulering van de zorg Marcel Canoy stelt daarom voor om tussendoelen te definiëren, waarvan wel duidelijk is hoe ze bijdragen aan een betere zorg. Eén daarvan is het zorgvuldig vormgeven van ondernemerschap. Ondernemerschap kan de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de zorg namelijk zowel positief als negatief beïnvloeden. Negatief bijvoorbeeld als dure behandelingen alleen nog toegankelijk zijn voor rijke patiënten, maar positief als er meer keuze komt voor iedereen Daarom moet steeds worden getoetst of het ondernemerschap inderdaad het gewenste effect heeft. Vervolgens kunnen de risico's worden beperkt. Het tweede tussendoel dat Canoy voor ogen heeft, is zorgen dat informatie over zorgprestaties beschikbaar komt zonder dat daar misbruik van kan worden gemaakt. Als toezichthouders bijvoorbeeld onvoldoende inzicht hebben in welke behandelingen winstgevend zijn, zouden ziekenhuizen zich ongestoord kunnen richten op behandelingen die wel lucratief zijn maar de patiënt niet veel verder helpen. Misschien wel het belangrijkste tussendoel is echter het hoog houden van de motivatie van werknemers in de zorg, aldus de hoogleraar. Alleen ondernemerschap dat in dienst staat van de zorg, zal de motivatie om in de zorg te werken kunnen behouden. Hoe dat kan, schetst hij aan de hand van de situatie in ziekenhuizen. Consument voorop Wolf Sauter zet in zijn rede over de marktwerking in de zorg uiteen dat het consumentenbelang bij het toezicht in het nieuwe zorgstelsel centraal staat. Dit consumentenbelang wordt vertaald in kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg, en wordt ermee gediend dat deze begrippen meetbaar en dus vergelijkbaar gemaakt worden. Als dan bijvoorbeeld blijkt dat de kwaliteit toeneemt maar de zorg minder betaalbaar wordt, is een betere afweging en een betere onderbouwing van de besluiten van de toezichthouder mogelijk. Meetbare gegevens over de zorg zijn ook van belang voor de fusietoetsing waarover de Nederlandse Zorgautoriteit adviseert en voor de rechterlijke toets op besluiten van de NZa. Daarnaast stelt Sauter dat de Europese regelgeving voor grensoverschrijdende zorg kansen biedt voor het nieuwe Nederlandse stelsel. De Europese richtlijn patiëntenrechten, die nog behandeld wordt in de Europese Raad en het Europarlement, voorziet namelijk in het recht op transparante keuzeinformatie voor de consument en de plicht voor de zorg om verantwoording af te leggen. Verder bieden de Europese regels de nationale overheden de mogelijkheid om diensten van algemeen economisch belang te definiëren. Voor ondernemingen die dergelijke diensten leveren gelden uitzonderingen op bijvoorbeeld de staatsteun en mededingingsregels. Tegelijkertijd kan bij het definiëren van deze diensten bijvoorbeeld worden verzekerd dat niet alleen de zorgverzekeraars een zorgplicht hebben, maar ook de zorgaanbieders. En dat consumenten op hun beurt aanspraken krijgen op zorgaanbieders - dus zorgrechten. Een dergelijke stap heeft drie voordelen, aldus Sauter: de positie van de consument wordt versterkt, het publieke belang wordt helder gedefinieerd en de EU biedt mogelijkheden voor alternatieve financierings- en samenwerkingsvormen binnen de richtlijnen. Workshop Voorafgaand aan de redes organiseert onderzoeksinstituut TILEC een workshop over zorgfusies en de marktwerking in Europa. Sprekers zijn naast Tilburgse onderzoekers ook Frank de Grave, voorzitter van de NZa, Theon van Dijk van Lexonomics, Martijn Snoep van De Brauw Blackstone Westbroek en Erik Schokkaert van de K.U. Leuven. TILEC is het Tilburg Law and Economics Center van de UvT. De leerstoelen van Canoy en Sauter zijn ingesteld in het kader van de onderzoekssamenwerking tussen TILEC en de NZa.
10-03-2009 332
Master Thesis Amanda Wigboldus
Microkrediet werkbaar instrument in financiële crisis? Symposium UvT over microkredieten Microkrediet is vooral bekend als succesvol middel om armoede te bestrijden in ontwikkelingslanden. Maar ook in de rijkere landen groeit de belangstelling ervoor. Overheden zien in toenemende mate de potentie van microkredieten als financieel product. Het onderwerp staat hoog op de politieke agenda in Europa en ook de Nederlandse overheid wil microkredieten meer en meer inzetten. Maar is het niet ook een werkbaar instrument in het krakende mondiale economische en financiële stelsel? En is het ook houdbaar? Over deze en andere vragen, over de diverse economische, financiële en sociale aspecten van microkredieten gaat het symposium 'Micro Credits: Will they Survive?', dat op dinsdag 10 maart plaatsvindt aan de Universiteit van Tilburg. Dagvoorzitter is Prof. Dr. Kees Koedijk. De Europese Commissie lanceerde eind 2007 een initiatief om microkrediet op Europees niveau te stimuleren. In hetzelfde jaar stelde de Nederlandse overheid de Raad voor Microfinanciering in, met Prinses Máxima als één van zijn leden. Sinds januari van dit jaar is microfinanciering zelfs officieel voor Nederlandse bedrijven beschikbaar. Toch wordt er nog (te) weinig gekeken naar microkredieten als zowel een financieel interessant product, als een sociaal noodzakelijk product. Centraal tijdens het symposium staat daarom de wisselwerking tussen het sociale aspect van microkredieten en de investeringsmogelijkheden die ze bieden in de huidige wereldwijde crisis. Sprekers uit de academische wereld, het bedrijfsleven en financiële wereld belichten het onderwerp vanuit diverse perspectieven. Eén van de sprekers is Roderick Munsters, chief investment officer van APG. Hij spreekt over de beleggingsaspecten van microkredieten. Behalve Munsters spreken onder andere Arnold Kuijpers (directeur Rabo Development) over de coöperatieve traditie van de Rabobank die aansluit bij de ideeën over microkrediet, Paul van Seters (directeur Globus) over microkrediet als een sociaal gedreven beweging, Huib Boissevain (CEO Dutch Microfund) over zijn ervaringen vanuit het veld en Thorsten Beck (hoogleraar Economie UvT en voorzitter European Banking Center) over de toegankelijkheid van financiële diensten voor iedereen in rijke landen. Het Engelstalige internationale symposium wordt georganiseerd door studievereniging Asset I First International in samenwerking met de Universiteit van Tilburg en bestaat uit een dagprogramma met lezingen en workshops.
13-03-2009 Beter functioneren financiële markten ook zaak van beleggers Inaugurele rede hoogleraar Jeroen Suijs De roep om meer transparantie in de financiële markten is groot als gevolg van de kredietcrisis. Maar meer transparantie van ondernemingen en andere aanbieders van financiële producten alleen kan geen nieuwe misstanden voorkomen, betoogt hoogleraar Jeroen Suijs op vrijdag 13 maart in zijn inaugurele rede aan de Universiteit van Tilburg. Volgens Suijs is een belangrijke rol weggelegd voor de beleggers. De financiële wereld dicht magische krachten toe aan transparantie. Bij elke financiële crisis wordt er geroepen, zo niet geschreeuwd, om meer transparantie. Zo was het begin jaren dertig, na de ineenstorting van de aandelenmarkten in de Verenigde Staten, en zo is het nu, bij de kredietcrisis. Het is echter nog maar de vraag of de oplossing alleen in meer transparantie gezocht moet worden, betoogt hoogleraar Economics of accounting Jeroen Suijs. Ondanks alle transparantieverhogende maatregelen uit het verleden, worden we telkens weer geconfronteerd met nieuwe misstanden en problemen op de financiële markten.
333
Master Thesis Amanda Wigboldus
De roep om meer transparantie suggereert dat de schuld geheel ligt bij de verschaffers van financiële informatie, namelijk de ondernemingen en andere aanbieders van financiële producten. Ook voor de gebruikers van deze financiële informatie, de beleggers, is echter een belangrijke rol weggelegd, aldus Suijs. Beleggers moeten zich beter bewust worden van de informatieachterstand die zij hebben ten opzichte van ondernemingen en andere aanbieders van financiële producten. Zij moeten meer hun gezond verstand gebruiken en minder vertrouwen op regelgeving om de informatieachterstand te verkleinen. Alleen op deze wijze zullen financiële markten beter gaan functioneren. Jeroen Suijs (1971) studeerde econometrie en operations research aan de Universiteit van Tilburg. Na zijn promotie-onderzoek op het gebied van de stochastische coöperatieve speltheorie, verlegde hij zijn onderzoeksgebied naar informatie economie, in het bijzonder de rol van informatie in financiële markten. Zijn onderzoek is gepubliceerd in internationale toptijdschriften zoals Journal of Account and Economics, Journal of Accounting Research en Review of Accounting Studies. Suijs was van 19992004 Akademie-onderzoeker van de KNAW. Voor zijn benoeming aan de Universiteit van Tilburg was Suijs hoogleraar Financial Accounting aan de Rotterdam School of Management.
18-03-2009 Rick Harwig volgt Jan Hommen op bij TiasNimbas Chief Technology Officer Philips wordt nieuwe voorzitter Raad van Commissarissen
TiasNimbas Business School trekt Chief Technology Officer Philips dr. Rick Harwig aan om de Raad van Commissarissen te leiden. Drs. Jan Hommen legt zijn functie als voorzitter van de Raad van Commissarissen per 18 maart 2009 neer vanwege zijn nieuwe functie als bestuursvoorzitter van ING. De benoeming van Harwig is een logische keuze. Philips leverde al meerdere malen mensen voor belangrijke posities binnen TiasNimbas. Harwig was eerder betrokken bij de oprichting van de nieuwe Master of Business Innovation, de opleiding voor ondernemende technostarters. Jan Hommen, vertrekkend voorzitter van de Raad van Commissarissen van TiasNimbas: "De business school heeft de laatste jaren een sterke groei doorgemaakt. De omzet is gegroeid van € 2,5 miljoen in 1996 naar ongeveer € 23 miljoen in 2008. Het aantal kenniscentra, type opleidingen en maatwerkopleidingen is aanzienlijk toegenomen, waardoor TiasNimbas zich internationaal steeds sterker heeft weten te onderscheiden. De jaren als voorzitter van de RvC heb ik dan ook als uitdagend en bijzonder positief ervaren. Met de komst van de zeer kundige Harwig en de recente uitbreiding van het management team verwacht ik dat de business school deze juiste koers zal blijven varen. De achtergrond van Harwig bij innovaties en incubators zal ook bijdragen aan de 'businesswise' houding die een opleidingsinstituut als TiasNimbas hoort te hebben." Harwig: "Innovatief denken en handelen maakt bedrijven minder 'vatbaar' voor marktfluctuaties. TiasNimbas is zich hier terdege van bewust en zet zich in om bedrijven en personen die bij de business school komen hier ook van te doordringen. Ik ben verheugd dat ik hierin een rol mag spelen." Dr. Rick Harwig Rick Harwig promoveerde in 1977 en trad in 1978 in dienst bij Philips Research. In 1984 leidde hij de ontwikkeling van geavanceerde Integrated Circuits in het kader van een gezamenlijk programma van Research en Semiconductors. In 1991 werd hij directeur van Advanced Systems Laboratories binnen Consumer Electronics. In deze functie was hij verantwoordelijk voor de ontwikkeling van digitale mediatoepassingen. In 1997 keerde hij terug naar Philips Research als hoofd van Access and Interaction Systems. Van augustus 2000 tot februari 2007 was hij voorzitter van het management van Philips Research op de High Tech Campus in Eindhoven. Van 1 januari 2004 tot 1 februari 2007 was hij Chief Executive Officer van Philips Research. Sinds april 2006 is hij Chief Technology Officer van Royal Philips Electronics en lid van de groepsraad. Binnen Philips is hij verantwoordelijk voor 334
Master Thesis Amanda Wigboldus
Technology Management, Research, Applied Technologies, Incubators, Intellectual Property & Standards (IP&S), Molecular Diagnostics, en de Philips Innovation Campus in Bangalore (India). Over TiasNimbas Business School TiasNimbas Business School is de business school van de Universiteit van Tilburg en de Technische Universiteit Eindhoven. Op verscheidene (inter-)nationale locaties en in verschillende formats biedt de business school zowel MBA, DBA, Masters (MA/MSc) en Executive Master programma's als korter durende executive programma's. TiasNimbas ontwikkelt tevens bedrijfsspecifieke programma's voor hoogaangeschreven nationale en internationale organisaties. Het motto van de business school, 'Never Stop Asking', staat voor het ideaal van continu vragen en bevraagd worden. TiasNimbas ziet ontdekken en leren als levenslange processen voor succesvolle individuen, bedrijven en organisaties. www.tiasnimbas.edu
19-03-2009 Zorg in Europa: hoe ver gaat de markt? Congres: Grensoverschrijdende ziekenhuiszorg Steeds meer Nederlandse patiënten gaan de grens over voor een behandeling in het ziekenhuis. Ook zorgverzekeraars willen vaker de grens over. Maar over een Europese richtlijn voor de gezondheidszorg zijn de lidstaten van de Europese Unie het nog niet eens. Welke kant gaat het op met de grensoverschrijdende ziekenhuiszorg? In een congres aan de Universiteit van Tilburg op donderdag 19 maart zetten onderzoekers, beleidsmakers, zorgverzekeraars en zorgaanbieders de mogelijkheden en knelpunten op een rij. Vrij verkeer van personen, goederen en diensten is steeds wijder verbreid binnen de Europese Unie, maar niet als het gaat om de gezondheidszorg. Behalve in enkele grensregio's is de zorg vooral een nationale onderneming. Maar daar lijkt verandering in te komen. Ziekenhuizen en zorggroepen zullen hun economische horizon steeds meer gaan verbreden. Wat zijn daarvoor de (wettelijke) mogelijkheden en knelpunten? Wat zijn de kansen en bedreigingen voor de zorg? Op het congres Grensoverschrijdende ziekenhuiszorg aan de Universiteit van Tilburg schetst Jos Draijer, hoofd VWS bij de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU in Brussel, de ontwikkeling van een Europese richtlijn voor de zorg. De lidstaten zijn het nog niet eens over de gewenste verhouding tussen economisch georiënteerde interne marktregels en de gezondheidszorg. De Tilburgse hoogleraar Marcel Canoy laat zien hoe grensoverschrijdende zorg kan bijdragen aan een sterk en sociaal Europa. Leo Vandermeulen van kenniscentrum Prismant onthult hoeveel buitenlanders gebruik maken van de Nederlandse ziekenhuiszorg en waarom. Zorgverzekeraars uit Nederland en België gaan in hun bijdragen in op gevolgen voor de zorginkoop: zo laat Dion van Bommel van Zorgverzekeraar CZ weten dat CZ graag de contracten met de Belgische ziekenhuizen willen uitbreiden en zelfs vrije tariefonderhandelingen voeren met ziekenhuizen. Zorgaanbieders uit Maastricht, Terneuzen en Gent verkennen samenwerking en concurrentie in Europa. Maar liefst 24.000 Nederlanders gaan voor hun zorg naar België, maar de instroom van België naar Nederland is vrijwel nihil, vertelt Paul Rademacher van ZorgSaam ZeeuwsVlaanderen. Voorzitter van het congres is Johan Polder, bijzonder hoogleraar Economische aspecten van gezondheid en zorg aan de UvT en tevens werkzaam bij het RIVM. De middagsessie wordt gemodereerd door Piet de Bekker, managing consultant bij adviesbureau Berenschot. Het congres wordt georganiseerd door Tranzo, wetenschappelijk centrum op het gebied van zorg en welzijn van de Universiteit van Tilburg, in samenwerking met de Vereniging voor Gezondheidseconomie.
335
Master Thesis Amanda Wigboldus
01-04-2009 Luc Laeven benoemd tot hoogleraar International banking Expert IMF aanwinst voor European Banking Center UvT De Universiteit van Tilburg heeft Luc Laeven met ingang van 1 april 2009 benoemd tot parttime hoogleraar 'International banking and corporate finance'. Laeven werkt bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in Washington DC. Gedurende vijf jaar zal hij een maand per jaar onderzoek verrichten binnen het European Banking Center van de UvT. Luc Laeven gaat de oorzaken en gevolgen van de financiële crisis onderzoeken, onder meer de gevolgen voor de reële economie. De onderzoeksresultaten kunnen bijdragen aan de hervorming van de financiële markten. Laeven is al langer actief op dit terrein: in 2007 publiceerde hij het artikel Banking crises, financial dependence, and growth in het Journal of Financial Economics. Binnenkort verschijnt het artikel Corporate governance, regulation, and bank risk-taking in hetzelfde wetenschappelijke tijdschrift. Boeken van zijn hand zijn Systemic financial crises: Containment and resolution (Cambridge University Press) en Deposit insurance around the world (MIT Press). Prof. dr. Luc Laeven (1974) studeerde econometrie (MSc) aan de Universiteit van Tilburg, International Finance aan de Universiteit van Amsterdam (MA) en Finance aan de London School of Economics (MPhil). Hij promoveerde in 2001 aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift Essays on financial intermediation in developing countries. Hij werkte onder meer als investeringsanalist bij ABN Amro Amsterdam/Londen (1997-1998), als consultant en senior financieel econoom bij de Wereldbank (2000-2006) en als senior econoom bij de onderzoeksafdeling van het IMF (2006-nu).
02-04-2009 'Juist nu investeren in biobased economy' Aanbieding boek Frans Boekema aan oud-minister Cees Veerman De 'biobased economy', waarin economie en milieu elkaar versterken, is aan scepsis onderhevig. Maar volgens de auteurs van het boek 'Agribusiness clusters: bouwstenen van de regionale biobased economy?' is het nu tijd om duurzame initiatieven te ontwikkelen. Het boek, dat werd samengesteld door Frans Boekema (UvT), Huub Smulders en Maikel Gijzen, wordt op 2 april tijdens een symposium aangeboden aan oud-minister van landbouw en UvT-hoogleraar Cees Veerman. Het is niet alleen de kredietcrisis die ons parten speelt, maar ook de voedsel-, energie- en klimaatcrisis. Het hele productie- en consumptiesysteem staat ter discussie. "Onze samenleving bevindt zich in de transitie van een 'fossil based' naar een 'biobased economy'", stellen de samenstellers van het boek 'Agribusiness clusters'. Volgens hen is het nu tijd om duurzame initiatieven door te ontwikkelen voor een 'biobased economy'. Daarin staat wederkerigheid tussen economie en milieu centraal en komt er een eind aan de afhankelijkheid van fossiele grondstoffen als olie en gas. Een grote rol is weggelegd voor de agribusiness, de productie van nieuwe energiedragers als tarwe en maïs. Innovatie van deze traditioneel sterke sector in Nederland vereist echter maatwerk, vanwege de schaarse ruimte en het grondintensieve karakter. Het boek gaat in op de kansen, bedreigingen en toekomstperspectieven van de 'biobased economy'. De auteurs, waaronder oud-minister Veerman, belichten deze economie vanuit verschillende perspectieven. Diverse agribusiness clusters komen aan bod, zoals de greenports in Nederland en succesverhalen van regionale 'biobased activities' als Biopark Terneuzen, Ghent Bio-Energy Valley en Greenport Venlo. Allemaal initiatieven waarmee regio's zich onderscheiden in duurzaamheid. Duurzaamheid wordt steeds meer een onlosmakelijk aspect van regionaal economisch beleid. 336
Master Thesis Amanda Wigboldus
Symposium Agribusiness clusters Op donderdag 2 april wordt de thematiek van het boek bediscussieerd tijdens een minisymposium in Utrecht, waarbij het eerste exemplaar wordt overhandigd aan oud-minister en UvT-hoogleraar Cees Veerman. Verscheidene duurzame projecten uit het boek worden gepresenteerd, zoals Biopark GentTerneuzen, Greenport Venlo en de Betuwse bloem. Prof. dr. Frans Boekema is hoogleraar Economische Geografie en bijzonder hoogleraar (Eu)regionaal Management aan de Radboud Universiteit Nijmegen en Universiteit van Tilburg. Drs. Maikel Gijzen was werkzaam als beleidsmedewerker Economische Zaken bij de gemeente Moerdijk en freelance onderzoeker en adviseur. Huub Smulders MSc is als adviseur werkzaam bij European and Regional Affairs Consultants (ERAC) te Boxtel. Prof. dr. Cees Veerman is oud-minister van Landbouw, Natuur en Visserij en hoogleraar Duurzame plattelandsontwikkeling in Europees perspectief aan de universiteiten van Wageningen en Tilburg.
01-05-2009 Lintjes voor UvT-hoogleraren Eric van Damme en Jan van Dijk Hoogleraar economie Eric van Damme van de Universiteit van Tilburg is woensdag 29 april benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Hij ontving de onderscheiding van de Tilburgse burgemeester Ruud Vreeman in het Willem II stadion. In Amsterdam werd UvThoogleraar victimologie Jan van Dijk onderscheiden als Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Eric van Damme werd tot ridder benoemd vanwege zijn betekenis voor de speltheorie en economie, maar ook voor de Universiteit van Tilburg en andere maatschappelijke instanties. Zowel zijn vernieuwende theoretische onderzoek als zijn op toepassing gerichte wetenschappelijke artikelen zijn befaamd in binnen- en buitenland. Internationaal werd zijn bijdrage aan het vakgebied erkend door zijn benoeming tot fellow van de Econometric Society. Ook is hij honorary fellow van de European Economic Association. In 2004 werd hij benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Door de jaren heen zocht Van Damme steeds meer samenwerking met andere disciplines. Ook daarin was hij vernieuwend en succesvol. Zo publiceerde hij met Werner Güth over 'fairness' en op het gebied van de gedragseconomie. In 2002 richtte hij het Tilburg Law and Economics Center op (TILEC), waarin juristen en economen samenwerken aan onderzoek naar en mogelijke oplossingen voor maatschappelijke kwesties. Naast zijn academische werk heeft Van Damme jarenlang het CPB bijgestaan als wetenschappelijk adviseur. Daarnaast adviseerde hij vele andere maatschappelijke instanties in binnen- en buitenland. Ook ziet hij het als zijn taak om deel te nemen aan het maatschappelijke debat. Hoogleraar victimologie en criminoloog Jan van Dijk heeft veel belangrijke regeringsnota's geschreven over criminaliteit, zoals de 'paarse drugsnota', de nota aanpak georganiseerde misdaad en de nota samenleving en criminaliteit. Daarnaast is Jan van Dijk de oprichter en eerste voorzitter van Slachtofferhulp Nederland. In de jaren 1985 tot 1995 werkte Van Dijk voor de Verenigde Naties. Vanuit die functie deed hij veel voor het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van justitie. In zijn vakgebied en daarbuiten is Van Dijk onder meer bekend geworden met het International Crime Victims Survey, een onderzoeksproject dat hij opzette in 1989 en dat nog steeds loopt. Een van Van Dijks belangrijkste recente publicaties is het boek The World of Crime, waarin hij voor het eerst de georganiseerde misdaad wereldwijd in kaart bracht. In november 2008 werd hij onderscheiden met de meest prestigieuze prijs in de internationale criminologie, de Sellin-Glueck Award van de American Society for Criminology. Prof. dr. Eric van Damme (1956, Terneuzen) studeerde wiskunde aan de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen en promoveerde op baanbrekend speltheoretisch onderzoek bij prof. dr. Jaap 337
Master Thesis Amanda Wigboldus
Wessels en prof. dr. Reinhard Selten (Nobelprijswinnaar Economie in 1994) aan de Technische Universiteit Eindhoven. Na zijn promotie was Van Damme van 1983-1986 universitair (hoofd-)docent aan de TU Delft en vanaf 1986 universitair hoofddocent aan de Universiteit van Bonn. In 1989 werd hij gevraagd als Research Professor voor het Center for Economic Research (CentER) van de UvT. Sinds 2002 is hij daarnaast wetenschappelijk directeur van het Tilburg Law and Economics Center (TILEC) van de UvT, waarvan hij initiatiefnemer was. Prof. dr. Jan van Dijk (1947, Amsterdam) promoveerde in 1977 aan de Nijmeegse universiteit op een proefschrift over geweldsmisdrijven. Hij was als hoofd onderzoek werkzaam op het Ministerie van Justitie en als deeltijd-hoogleraar criminologie aan de Universiteit Leiden. Hij was een van de oprichters en eerste voorzitter van Slachtofferhulp Nederland. Vanaf 1998 was hij in verschillende functies werkzaam bij de Verenigde Naties in Wenen. Sinds februari 2006 is hij als onderzoeksdirecteur en hoogleraar Victimology, Human Security and Safety (Pieter van Vollenhovenleerstoel) verbonden aan Intervict, het International Victimology Institute van de Universiteit van Tilburg. Om iedereen in de gelegenheid te stellen de gedecoreerden te feliciteren biedt het College van Bestuur een receptie aan. De receptie voor prof. dr. Van Damme is op woensdag 29 april vanaf 13.30 uur in de Portrettenzaal van de UvT. De receptie voor prof. dr. Van Dijk vindt volgende week plaats op een nader bekend te maken tijdstip.
15-05-2009 UvT-Hoogleraren Bovenberg en Prins toegetreden tot Akademie (KNAW) UvT-hoogleraren Lans Bovenberg (algemene economie) en Corien Prins (recht en informatisering) zijn op 15 mei gekozen tot nieuwe leden van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). De KNAW adviseert de regering op wetenschappelijk gebied. Akademieleden wijzen jaarlijks nieuwe leden aan: dit jaar zijn in er totaal 28 gekozen. Prof. dr. Lans Bovenberg (1958) is expert op sociaaleconomisch gebied en houdt zich vooral bezig met overheidsfinanciën, belastingen, pensioenen, vergrijzing, arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Bovenberg heeft daarnaast expertise opgebouwd op het terrein van milieueconomie. Hij is ook wetenschappelijk directeur van Netspar, het wetenschappelijk instituut van de Universiteit van Tilburg voor vraagstukken over vergrijzing. Prof. mr. Corien Prins (1961) is verbonden aan het Tilburg Institute for Law, Technology and Society van de UvT. Zij doet onderzoek op het gebied van (internationale) reguleringsvraagstukken in relatie tot ICT en andere technologieën (biotechnologie, ambient intelligence, nanotechnologie). Speciaal aandachtsveld is de relatie tussen burger en overheid in een informatiesamenleving. Prins is ook lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. De KNAW is actief bij de kwaliteitsbeoordeling van wetenschappelijk onderzoek. De Akademie is verantwoordelijk voor negentien instituten voor wetenschappelijk onderzoek en voor dienstverlening aan de wetenschap. De in totaal ruim tweehonderd gewone leden van de Akademie zijn vooraanstaande wetenschapsbeoefenaren, werkzaam op alle terreinen van het wetenschappelijk onderzoek. Akademieleden kiezen jaarlijks nieuwe leden aan de hand van aanbevelingen uit de wetenschappelijke gemeenschap. De verkiezing gebeurt op grond van hun wetenschappelijke prestaties.
29-05-2009
338
Master Thesis Amanda Wigboldus
"Bonussen topmanagers vaak wel te rechtvaardigen" Promotie econoom Peter Kroos op vrijdag 29 mei Het klopt niet dat topmanagers zichzelf verrijken met exorbitante bonussen die niet of nauwelijks te rechtvaardigen zijn. Dat concludeert de accountancy-econoom Peter Kroos op grond van zijn promotieonderzoek aan de Universiteit van Tilburg. Bedrijven bieden nieuwe topmanagers van buiten bijvoorbeeld beloning aan gebaseerd op de winst over langere termijn, om te voorkomen dat managers bij het maken van beslissingen zich te veel laten leiden door de korte termijn. Peter Kroos onderzocht de beloningspakketten voor topmanagers van grote bedrijven aan de hand van hun financiële verslaggeving. Hij wilde nagaan in hoeverre die pakketten zijn gebaseerd op economische theorie. Achter veel beloningspakketten bleken inderdaad heldere economische motieven schuil te gaan. Zo maken bedrijven bij het opstellen van omzetdoelstellingen waarop bonussen worden gebaseerd, niet alleen gebruik van harde economische informatie uit het verleden (zoals de omzetprestatie van de manager). Ook 'softere' informatie afkomstig van subjectieve prestatiebeoordelingen telt mee, ontdekte Kroos. Op deze manier kunnen bedrijven doelstellingen formuleren die uitdagend zijn voor elk type manager, meer of minder talentvol. Bovendien voorspelt deze 'softe' informatie de toekomstige prestaties: een manager met een positievere prestatiebeoordeling realiseert vaak een hogere omzetstijging. Ook vroeg Kroos zich af in hoeverre bedrijven die een nieuwe topmanager aantrekken van buiten, anticiperen op het feit dat zo'n manager doorgaans sneller vertrekt en zich veelal richt op de korte termijn om zich snel te bewijzen. Ook dat bleek het geval: bedrijven relateren beloning voor topmanagers van buiten juist meer aan de lange termijn, zodat die managers zich bij het maken van beslissingen niet louter laten leiden door de korte termijn. Zo is beloning gebaseerd op de winst of de ontwikkeling van de aandelenkoers over drie jaar. Samenstelling bonuspakket Verder bekeek Kroos in hoeverre bedrijven minder bonussen geven aan hun managers als de kwaliteit van de beschikbare prestatiemaatstaven minder goed is, bijvoorbeeld als de winst als maatstaf niet voldoende is om de prestatie van de manager te meten. Hij vergeleek daartoe bedrijven waarbij één financiële maatstaf in het bonuspakket toereikend is met bedrijven die ook niet-financiële maatstaven aan het pakket toevoegen, zoals klanttevredenheid. Bedrijven die sterke bonusprikkels geven aan hun managers blijken minder vaak gebruik te maken van niet-financiële maatstaven. Het koppelen van sterke bonusprikkels aan de uitkomsten van meerdere maatstaven kan namelijk al snel leiden tot ongewenst gedrag bij managers. Managers kunnen bijvoorbeeld investeringen doen in klanttevredenheid tot een punt waarbij die investeringen niet meer worden terugverdiend als gevolg van meer tevreden klanten. Peter Kroos studeerde bedrijfseconomie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en werkte vervolgens vier jaar als consultant bij Deloitte & Touche. Daarna verrichte hij promotieonderzoek en was hij ook parttime docent aan de Universiteit van Tilburg. In 2008 werd hij universitair docent Accounting aan de VU in Amsterdam.
01-06-2009 Etienne de Klerk benoemd tot hoogleraar Mathematical Programming De Universiteit van Tilburg heeft Etienne de Klerk benoemd tot hoogleraar Mathematical Programming. De Klerk werkte al aan de UvT als universitair hoofddocent, bij het departement Econometrie en Operations Research van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen.
339
Master Thesis Amanda Wigboldus
Etienne de Klerk gaat zich in het kader van zijn leeropdracht richten op de complexiteit van wiskundige optimalisatieproblemen. Een bekend voorbeeld van een optimalisatieprobleem is dat van de handelsreiziger, waarbij deze een x aantal steden moet bezoeken via de kortste weg, zonder een stad tweemaal te bezoeken. De Klerk ontwikkelt benaderingsalgoritmen voor dit soort problemen om meer inzicht te krijgen in welke optimalisatieproblemen 'in redelijke tijd' opgelost kunnen worden. Etienne de Klerk (1968, Pretoria, Zuid-Afrika) studeerde wiskunde, natuurkunde, toegepaste wiskunde en toegepaste mechanica aan de Universiteit van Pretoria en promoveerde in 1997 aan de TU Delft op het proefschrift Interior Point Methods for Semidefinite Programming. Van 1998 tot 2003 werkte hij als universitair docent aan de TU Delft, van 2003 to 2005 als Associate Professor aan de University of Waterloo, Canada en sinds 2004 als universitair hoofddocent aan de Universiteit van Tilburg bij de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, departement Econometrie en Operations Research. De leerstoel Mathematical Programming, waarop De Klerk met ingang van 1 juni 2009 is benoemd, is gevestigd bij hetzelfde departement.
02-06-2009 Economen: 'Risico's nemen houdt banken stabiel' Conferentie Financial Stability - Causes, Consequences and Policies Wouter Bos vindt dat banken kleiner moeten worden en moeten terugkeren naar hun basisactiviteiten: betalen, sparen en lenen. Ook Gerrit Zalm wil de risicovolle investeringstak van zijn bank minimaliseren. Dat is helemaal niet nodig, vinden economen Arnoud Boot (Universiteit van Amsterdam), Thorsten Beck en Harry Huizinga (beiden van het European Banking Centre van de Universiteit van Tilburg). Sterker nog, een bank die alleen maar 'veilige' activiteiten voert als lenen en sparen, loopt juist extra risico om om te vallen omdat die te afhankelijk is van eenzijdige producten. Een juiste mix van activiteiten in de bankportfolio verhoogt de stabiliteit, vinden de economen die dat in hun redes naar voren zullen brengen op een conferentie van het European Banking Centre op 2 en 3 juni in Tilburg. De organisatie van de bank, de mix van activiteiten maar ook regulering en supervisie hebben veel invloed op de stabiliteit van banken. Een onbalans tussen de spaar- en leenactiviteiten en het opereren op de kapitaalmarkt heeft weliswaar tot de huidige crisis geleid, maar toch kan enige diversiteit in de portfolio de ondernemingsrisico's verlagen, zo blijkt uit wereldwijd onderzoek. Voorwaarde daarbij is wel dat de balans tussen de verschillende activiteiten goed is en excessen worden vermeden, aldus de genoemde economen. Ook de relatie tussen banken en de kapitaalmarkt moet duidelijker worden. Hoe groot is de wederzijdse afhankelijkheid en hoe vaag is het onderscheid tussen intermediairs en financiële markten? Het reguleren van het fragiele financiële evenwicht in de context van de grote diversiteit in financiële instanties - is DE uitdaging voor de bancaire sector. Arnoud Boot gaat in op vervlechting van het bancaire systeem met financiële markten. Als partijen op financiële markten - kredietverzekeraars als AIG bijvoorbeeld - zich gedragen als banken en de risico's van banken met zich meedragen, dan is wellicht meer regulering van deze partijen op zijn plaats. Het belangrijkste element van bankregulering is dat banken met risicovolle activiteiten ook overeenkomstig veel kapitaal moeten aanhouden om de kans te verkleinen dat de overheid moet bijspringen. Harry Huizinga bespreekt de optimale activiteitenmix voor banken. Thorsten Beck toont op basis van Duitse data aan dat private banken minder stabiel zijn dan door de overheid bestuurde spaarbanken en coöperatieve banken. Ook laat hij zien dat grote private banken minder kans op faillissement hebben dan kleinere. Zij zitten weliswaar dichter tegen insolvabiliteit aan maar hebben minder risicovol kapitaal dan hun kleinere broeders.
340
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het eerste deel van de conferentie blikt terug op het ontstaan van de kredietcrisis. Internationale economen laten hun licht schijnen op de oorzaken en het monetaire beleid van de Verenigde Staten. Het tweede deel gaat in op de toekomst scenario's.
04-06-2009 J.C. Ruigrok Prijs voor econoom Martijn de Jong Dissertatie over internationaal marktonderzoek bekroond Het Bestuur van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen heeft de Johannes Cornelis Ruigrok Prijs 2009 voor maatschappijwetenschappen toegekend aan dr. Martijn de Jong, ter bekroning van zijn dissertatie 'Response Bias in International Marketing Research' en zijn verdere publicaties. De prijs wordt eenmaal in de vier jaar uitgereikt aan een econoom die in de afgelopen vijf jaar is gepromoveerd. Martijn de Jong promoveerde cum laude in 2006 aan de Universiteit van Tilburg en is momenteel verbonden aan de Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit. De jury noemt het onderzoek van Martijn de Jong vernieuwend, sterk internationaal gericht, met zowel een grote theoretische diepgang als een praktische toepasbaarheid in het consumentenonderzoek. Het onderzoek past methoden uit de psychometrie toe op grote gegevensbestanden, waarbij rekening wordt gehouden met wereldwijde culturele verschillen die van invloed kunnen zijn op de meting van voorkeuren van consumenten. Over het onderzoek Door globalisering worden bedrijven gedwongen in meerdere landen actief te zijn. Marketing is daardoor steeds meer internationaal georiënteerd. Om de voorkeuren van de buitenlandse consument te kennen is een gefundeerde analyse van consumentengedrag in verschillende landen nodig. Doorgaans worden deze mensen geënquêteerd. In zijn proefschrift laat Martijn de Jong zien welke valkuilen enquêtes kunnen hebben en welke oplossingen daarvoor zijn. Het blijkt dat er duidelijke crossnationale verschillen zijn in hoe mensen antwoord geven op vragen in enquêtes. Tot nu toe waren er weinig valide methoden om dit te controleren. De Jong introduceert daar nieuwe statistische methoden voor. Die zijn niet alleen relevant voor marketing, maar ook voor politicologen, psychologen en andere wetenschappers die internationaal onderzoek doen naar attitudes en preferenties. Over Martijn de Jong Dr. Martijn de Jong (1980, Dordrecht) studeerde tussen 1998 en 2002 econometrie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, specialisatie marketing (cum laude). In oktober 2006 promoveerde hij aan de Universiteit van Tilburg, eveneens cum laude. Inmiddels is hij werkzaam bij de Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit. De Johannes Cornelis Ruigrok Prijs 2009 wordt op 4 juni 2009 door Alexander Rinnooy Kan (SER) uitgereikt in het Hodshon Huis te Haarlem.
04-06-2009 Tilburgse wetenschappers reageren op de Europese verkiezingen Een aantal wetenschappers van de UvT kan door de media worden geraadpleegd over Europa, het verloop van de Europese verkiezingen op 4 juni en een analyse ervan. Zij brengen hun eigen expertise naar voren aan de hand van stellingen.
341
Master Thesis Amanda Wigboldus
Dr. Jan Jaap de Ruiter van de faculteit Geesteswetenschappen (departement Taal- en Cultuurwetenschappen: Stelling: Turkije wordt net als Nederland bestuurd door een confessionele regering en is daarom alleen al bij uitstek geschikt om toegelaten te worden tot de Europese Unie. Zeggen dat Turkije een religieuze, islamitische regering heeft en daarom de toegang moet worden ontzegd is net zo kortzichtig als te stellen dat Nederland met zijn overwegend christelijke regering alsnog uit de Unie gestoten zou moeten worden. Hoogleraar algemene economie Sylvester Eijffinger (faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen): Stelling: Zonder de Euro had Europa niet alleen een financiële en economische crisis gehad, maar ook nog eens een monetaire crisis daar bovenop. Hoogleraar Linda Senden van de faculteit rechtsgeleerdheid (departement Europees en Internationaal Publieksrecht): Stelling: Het wordt de hoogste tijd dat Kamerleden hun desinteresse in Europese wetgevingsdossiers laten varen en zich een veel meer proactieve houding aanmeten, in plaats van achteraf te roepen dat Europa zich met veel te veel zaken bemoeit.
04-06-2009 Financieel directeuren: wereldeconomie komt weer op gang Europa blijft achter bij VS en Azië De economie in de VS en Azië begint langzaam aan te trekken; de meerderheid van de financieel directeuren (CFO's) in deze werelddelen is weer optimistisch gestemd. Ook in Europa stijgt het optimisme onder CFO's voorzichtig, maar lang niet zo snel als in de VS en Azië. Economisch herstel in Europa blijft duidelijk achter, maar de motor van de wereldeconomie is weer op gang gekomen. Toch verwachten CFO's wereldwijd de komende maanden nog flink te moeten snijden in banen en investeringen. Kredietverstrekking blijft een probleem, maar bedrijven hebben een grotere financiële buffer dan voorheen. Dit zijn enkele uitkomsten van de wereldwijde CFO Survey van het tweede kwartaal van 2009, die mede door de Universiteit van Tilburg wordt uitgevoerd. Elk kwartaal krijgen CFO's in Europa, de Verenigde Staten, Azië en China vragen voorgelegd over hun verwachtingen voor de economie. Dit kwartaal, de 53e keer dat het onderzoek wordt gehouden, zijn 1.309 CFO's van uiteenlopende bedrijven en overheidsinstellingen wereldwijd bevraagd. CFO Survey is een samenwerking van de Universiteit van Tilburg, Duke University (Durham, North Carolina) en CFO Magazine. Kees Koedijk, decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg, is de grondlegger van de Europese tak van dit wereldwijde onderzoek. 'Hoewel we duidelijke tekenen van herstel zien, geeft de survey ook aan dat we nog geduld moeten hebben', stelt Kees Koedijk. 'De indicatoren zijn positief, maar wijdverbreide kostenbesparingen en aanhoudende onrust op de kredietmarkten suggereren dat het herstel op zijn hoogst geleidelijk zal zijn.' De meerderheid van de CFO's in de VS (54%) en Azië (63%) is optimistischer over de economie van hun land in vergelijking met het voorgaande kwartaal. In Europa is slechts 30,4% van de CFO's optimistisch. CFO's in Europa verwachten dat het gemiddeld nog 12,3 maanden duurt voordat het herstel inzet, hun collega‟s in de VS rekenen op 10 maanden. 65% van de CFO's verwacht dat het herstel vóór het derde kwartaal van 2010 inzet, 23% al voor het einde van 2009. Meer liquide middelen Toch zijn de CFO's nog verre van zorgenvrij. De consumentenvraag blijft de grootste bron van onrust, de zorg over kredietverlening en het bancaire systeem is afgenomen ten opzichte van vorige kwartalen. 41.4% van de CFO's geeft aan dat de kredietmarkten verder verslechterd zijn ten opzichte 342
Master Thesis Amanda Wigboldus
van eind 2008. Wel hebben bedrijven gemiddeld 4% meer liquide middelen op de balans ten opzichte van vorig jaar. Aangezien de kosten van krediet toegenomen zijn en de beschikbaarheid afneemt, zijn bedrijven op zoek naar alternatieve vormen van financiering en proberen ze zoveel mogelijk kosten te besparen. Overige zorgen van CFO's zijn het onvermogen om resultaten te voorspellen, het beheer van werkkapitaal en het behoud van moraal en productiviteit tijdens de economische achteruitgang. De belangrijkste strategische focus van CFO's is groei van de inkomsten, en verlaging van directe en indirecte kosten. Om kosten te besparen, verwachten bedrijven bijna 17% minder dividend uit te betalen dan in de laatste 12 maanden, zullen de kapitaaluitgaven met 11 % afnemen en gaan ze snijden in uitgaven aan onder meer technologie (-4,56%) en marketing (-8,95%). Ook de werkgelegenheid zal met 6% afnemen. Bijna 70% van de CFO's onderhandelt met banken en toeleveranciers over leverings- en betalingsvoorwaarden, respectievelijk 24,7% en 57% met succes. Om de consumentenvraag te stimuleren, geeft 45% van de bedrijven kortingen aan klanten, of hanteert soepelere voorwaarden zoals een langere betalingstermijn. Bij 73% van de bedrijven die dergelijke voorwaarden hanteren, veroorzaakt dit financiële zorgen, in 9% van de gevallen zelfs financiële problemen. 35,2% van de Europese bedrijven ziet een (kleine) toename in het aantal orders ten opzichte van het vorige kwartaal. 53,2% van deze orders is afkomstig uit eigen land, 24,1% uit andere Europese landen, 26,6% uit Azië en 11,4% uit de VS. De invloed van de aantrekkende economie in de VS en Azië is dan ook duidelijk zichtbaar.
11-06-2009 Nobelprijswinnaar Robert Merton gastspreker Van Lanschot Lecture Robert C. Merton, een van de meest vooraanstaande economen van de VS en Nobelprijswinnaar Economie in 1997, is gastspreker bij de vierde Van Lanschot Lecture die op donderdag 11 juni plaatsvindt op de Universiteit van Tilburg (UvT). In zijn lezing On the Science of Finance in the Practice of Finance: Challenges and Opportunities from the Financial Crisis, staat de huidige financieel-economische crisis centraal. Merton is over het algemeen geen voorstander van overheidsingrijpen en pleit voor de 'American Way': de markt is zelf in staat om de ontstane problemen op te lossen. Dit in tegenstelling tot de 'European Way', waarin de actieve rol van de overheid veel sterker wordt gepropageerd. De Nederlandse aanpak van de kredietcrisis is daar een goed voorbeeld van. Merton bespreekt de dynamiek en de voortgang van de financiële crisis en doet aanbevelingen voor risk management, overheidsbeleid en 'bailout policies'. Hij zal ingaan op vragen als: wat zijn de structurele kenmerken van de kredietcrisis; waarom konden bepaalde risico's het financiële systeem zo ernstig aantasten; is er een structureel verband tussen financiële innovatie en risico; wat zijn de gevolgen van het feit dat risicomodellen onvolledig zijn en wat is de rol van de wetenschap voor de financiële praktijk? Robert Carhart Merton (1944) is een van de drie pioniers op het gebied van de financiële waardering van opties. Hij verbeterde het werk van collega-economen Fischer Black en Myron Scholes. In 1997 ontving hij samen met Scholes de Nobelprijs voor de Economie. Hij is momenteel John and Natty McArthur University Professor aan de Harvard Business School. Na zijn promotie in 1970 aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT), werkte hij tot 1988 aan de MIT's Sloan School of Management, waarna hij naar Harvard vertrok. Merton is voormalig president van de American Finance Association, lid van de National Academy of Sciences en fellow van de American Academy of Arts and Sciences.
343
Master Thesis Amanda Wigboldus
Organisatoren De Van Lanschot Lecture is een initiatief van Van Lanschot Bankiers en de UvT, waarbij jaarlijks een gerenommeerde hoogleraar op financieel-economisch terrein zijn visie geeft op ontwikkelingen in de economie. Met de organisatie van de Van Lanschot Lecture, -Prize en -Scholarship willen Van Lanschot Bankiers en de UvT een actieve bijdrage leveren aan de internationale economische oriëntatie van politiek, onderwijs en het bedrijfsleven in Nederland. Van Lanschot Prize en Scholarship Voorafgaand aan de lezing worden twee prijzen uitgereikt: de Van Lanschot Scholarship en de Van Lanschot Prize. De Scholarship gaat naar de beste bachelorstudent bij de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen (FEB) van de UvT. Deze mag een masteropleiding in het buitenland volgen ter waarde van € 10.000 euro. De prijs honoreert de beste masterthesis van het academisch jaar bij dezelfde faculteit. De student met de beste economische masterscriptie ontvangt € 5.000 euro.
18-06-2009 Universiteit van Tilburg benoemd tot CFA Programma Partner Master's Investment Analysis en Accounting krijgen prestigieuze CFA accreditatie De Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg (UvT) is benoemd tot Program Partner van het CFA Institute. CFA staat voor Chartered Financial Analyst en is de wereldwijde professionele standaard voor financieel analisten. De Masteropleidingen MSc in Investment Analysis en MSc in Accounting zijn voortaan CFA geaccrediteerd. Wie over een getuigschrift met CFA beschikt, heeft uitgebreide theoretische kennis gekoppeld aan relevante praktijkervaring. Door dit partnerschap maken de Tilburgse Masteropleidingen MSc in Investment Analysis en MSc in Accounting deel uit van de CFA Program Candidate Body of Knowledge® syllabus. Studenten die één van deze opleidingen afronden, bereiden zich hiermee ook direct voor op het CFA programma®. Na afronding van de opleidingen, hebben ze dan ook niet alleen een academische, maar ook een professionele kwalificatie en voldoen zij aan de hoogste ethische normen in de financiële wereld. Deze combinatie geeft studenten een duidelijke voorsprong bij het vinden van een baan in de financiële wereld en helpt hun bij het verbeteren van hun carriére. Dennis McLeavey, hoofd van de opleidingen van CFA Institute (EMEA), zegt in een reactie: "De Universiteit van Tilburg integreert hiermee niet alleen een groot deel van het CFA Curriculum in haar opleidingen, maar geeft studenten ook de kans om kennis en ervaring op te doen met de Gedragscode en ethieknormen van CFA Institute. Vooral in deze tijden van economische onrust, is een dergelijke opleiding het kenmerk van serieuze beleggingsexperts." "We zijn zeer verheugd dat we onze studenten nu een voorbereiding op het CFA Programma kunnen bieden", stelt Professor Philip Joos, hoogleraar Accounting en Programmadirecteur van de MSc in Accounting aan de UvT. "De diepgaande kennis die ze opdoen tijdens de MSc in Accounting en de MSc in Investment Analysis en de hoge kwaliteit van hun academische opleiding in Tilburg zal versterkt worden. Onze alumni hebben hiermee excellente vooruitzichten op een breed aanbod aan carrières en door hun kennis van het CFA Programma worden ze nog interessanter op de huidige, moeilijke arbeidsmarkt." Met het aangaan van deze prestigieuze partnerovereenkomst treedt de Universiteit van Tilburg toe tot een exclusief wereldwijd netwerk van onderwijsinstellingen met CFA Accreditatie, waar onder meer INSEAD, London Business School en de Universiteit van Oxford deel van uitmaken. Tilburg is de vierde universiteit in de Benelux die geselecteerd is als CFA Program Partner. Ondertekening Op 18 juni zal Kees Koedijk, decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, samen met Dennis McLeavey van CFA Institute, de partnerovereenkomst tekenen, tijdens een ceremonie op 344
Master Thesis Amanda Wigboldus
de Universiteit van Tilburg, om 15.30 uur in het TiasNimbas gebouw, zaal TZ 3. Aansluitend op deze ceremonie vindt een seminar plaats van Jay Ritter, Professor in Finance van de Universiteit van Florida, waarin hij zijn paper The Economic Consequences of IPO Spinning presenteert. Ritter belicht hierin één van de schandalen tijdens de 'technologie bubble' van 2000-2002, waarbij zakenbankiers bepaalde bestuurders in de technologiesector toestonden om in te tekenen op ondergewaardeerde en veelbelovende beursintroducties- in ruil voor begeleiding van en commissies op de beursverrichtingen van deze bestuurders.
01-07-2009 Geert Duysters benoemd tot hoogleraar Entrepreneurship De Universiteit van Tilburg heeft prof. dr. Geert Duysters per 1 juli 2009 benoemd tot parttime hoogleraar Entrepreneurship (0,5 fte). Hij wordt tevens wetenschappelijk directeur van het Brabant Center of Entrepreneurship, waarin de UvT en de TU Eindhoven samen met regionale partners ondernemerschap stimuleren onder studenten en medewerkers. Het Brabant Center of Entrepreneurship (BCE) verzorgt universiteitsbreed onderwijs en voorlichting over ondernemerschap aan de UvT en de TU/e. Vanuit de UvT zijn de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen en het Centrum voor Kennistransfer bij het Center betrokken. De regionale partners zijn de provincie Noord-Brabant, de Stichting Brainport, de gemeenten Tilburg en Eindhoven en het Operationeel Plan Zuid. Het BCE wordt in november officieel gelanceerd. Duysters zal binnen het BCE de inhoudelijke leiding op zich nemen en onderzoek verrichten op het gebied van ondernemerschap en corporate entrepreneurship. In dat kader is hij verantwoordelijk voor het opzetten en uitbouwen van onderwijs en onderzoek op het gebied van ondernemerschap. Hij heeft meer dan vijftig publicaties in internationaal gerefereerde tijdschriften en zes boeken op zijn naam staan. Tevens is hij lid van de editorial board van acht internationale wetenschappelijke tijdschriften. Zijn werk verscheen onder meer in Organization Science, Journal of International Business Studies, Research Policy, Organization Studies, Journal of Management Studies, Journal of Product Innovation Management, Industrial and Corporate Change. Duysters' wetenschappelijke expertise omvat thema's als strategische allianties, netwerken, open innovatie, (corporate) ondernemerschap en de ontwikkeling van China en India. Prof. dr. G.M. (Geert) Duysters (1966) studeerde economie aan de Universiteit Maastricht en promoveerde daar in 1995 bij het Maastricht Economic Research Institute on Innovation and Technology (MERIT). Sinds 2000 is hij (parttime) hoogleraar Organisatiewetenschappen aan de Technische Universiteit Eindhoven en sinds 2006 was hij professorial fellow en programmaleider bij UNU-MERIT, een onderzoeks- en trainingscentrum van United Nations University (UNU) en de Universiteit Maastricht. Daarnaast was hij directeur van het Eindhoven Centre for Innovation Studies (ECIS, 2000-2003). Van 2004-2006 was hij vicedecaan van de faculteit Technologie management in Eindhoven. Als ondernemer startte Duysters de laatste tien jaar drie internetbedrijven en verder werkte hij als consultant voor KPMG Alliances in Amstelveen. Hij is een van de medeoprichters en bestuursleden van de ASAP (Association of Strategic Alliance Professionals).
03-07-2009 Gregory Sidak benoemd op Ronald Coase leerstoel UvT Nieuwe leerstoel op snijvlak recht en economie De Universiteit van Tilburg heeft de Amerikaanse econoom en jurist J. Gregory Sidak voor vijf jaar benoemd op Ronald Coase leerstoel voor recht en economie. Sidak is een gerenommeerd
345
Master Thesis Amanda Wigboldus
specialist op het werkgebied van het UvT-onderzoeksinstituut Tilburg Law and Economics Center (TILEC), waar Sidak academische en praktijkervaring zal inbrengen. Gregory Sidak is benoemd vanwege zijn expertise in de kernthema's van TILEC: mededingingsrecht en economische regulering. Zijn werkterrein omvat bijvoorbeeld de omgang met de behoefte aan investering en innovatie in het mededingingsrecht. Een voorbeeld daarvan is de vraag hoe de aanleg van een landelijk glasvezelnet kan worden gestimuleerd, door meer of juist minder regulering? Sidak is onder meer gespecialiseerd in de rol van het mededingingsrecht in de (Amerikaanse) technologiesector. De hoogleraar zal TILEC enkele keren per jaar bezoeken en daarnaast vanuit de Verenigde Staten samenwerken met TILEC-onderzoekers. J. Gregory Sidak is oprichter van Criterion Economics, een internationaal onderzoeksbureau voor economische en financiële analyse ten behoeve van complexe juridische geschillen en politiek debat. Ook is hij oprichter en redacteur van het Journal of Competition Law & Economics (Oxford University Press) en voorzitter van het International Institute for Competition Law and Economics (IICLE) in Washington D.C.. Eerder werkte hij onder meer voor het American Enterprise Institute for Public Policy Research (1992-2002), Yale University (1993-1999), advocatenkantoor Covington & Burling (1989-1992) en de Amerikaanse federale regering. Zo was hij Deputy General Counsel bij de Federal Communications Commission (1987-1989) en economisch adviseur van president Ronald Reagan (1986-1987). Hij is een van de meeste citeerde en geraadpleegde auteurs op het gebied van mededingingsrecht en regulering in het internationale Social Science Research Network. De Tilburgse Ronald Coase Chair of Law and Economics is ingesteld met ingang van 1 april 2009. Ronald Coase (1910) ontving in 1991 de Nobelprijs voor economie voor zijn onderzoek op het snijvlak van recht en economie, naar het belang van transactiekosten en eigendomsrechten voor de institutionele structuur en het functioneren van de economie. TILEC is zeer vereerd dat Coase zijn naam aan de UvT-leerstoel wil verbinden.
01-08-2009 Joost Driessen benoemd tot hoogleraar Financiële derivaten De Universiteit van Tilburg heeft prof. dr. Joost Driessen met ingang van 1 augustus 2009 benoemd tot hoogleraar Financial Derivatives. Driessen doet onderzoek naar derivaten, kredietrisico en liquiditeit van financiële markten. Zijn leerstoel is gevestigd bij het departement Financiering van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Het onderzoek van Joost Driessen richt zich vooral op derivatenmarkten, die een belangrijke rol hebben gespeeld in de kredietcrisis. Vooral op de markten voor hypotheekobligaties en kredietverzekeringen was vrijwel geen handel meer (geen 'liquiditeit') tijdens de kredietcrisis. Driessen gaat analyseren hoe gebrek aan liquiditeit van belang is voor de waardering van derivaten en het risicobeheer van financiële instellingen. Daarnaast doet Driessen onderzoek naar de prestaties van private equity fondsen, de keuze van beleggingsportefeuilles en handelsgedrag van individuele beleggers. Prof. dr. J.J.A.G. (Joost) Driessen (Nijmegen, 1974) studeerde econometrie aan de Universiteit van Tilburg (cum laude) en promoveerde in 2001 eveneens aan de UvT op het proefschrift Empirical studies on the pricing of bonds and interest rate derivatives. Vanaf 2001 werkte hij als universitair (hoofd)docent Financiering aan de Universiteit van Amsterdam en vanaf 2007 was hij daar hoogleraar Financiële derivaten. Van 2004 tot 2009 was hij tevens fellow van het Tinbergen Instituut en sinds 2005 senior onderzoeker bij Netspar, het aan de UvT gelieerde Network for Studies on Pensions, Aging and Retirement. In 2003 ontving hij een VENI-subsidie van NWO voor onderzoek naar kredietrisico en kredietderivaten.
346
Master Thesis Amanda Wigboldus
13-08-2009 CentER Graduate School ontvangt 8 ton voor talenten Deelname aan Graduate Programme NWO voor talentvolle promovendi De CentER Graduate School van de Universiteit van Tilburg is een van de negen onderzoeksscholen die extra subsidie ontvangen voor het nieuwe Graduate Programme van NWO. Dat heeft minister Ronald Plasterk van OCW woensdag bekendgemaakt. De subsidie (800.000 euro per school) is bestemd voor de vorming van een excellente onderwijs- en onderzoeksomgeving voor zeer talentvolle jonge onderzoekers. Een beoordelingscommissie van NWO stelde vast dat CentER tot de wereldtop in de economie behoort en een gedegen en beproefd onderwijsprogramma biedt aan promovendi. CentER is binnen de maatschappij- en gedragswetenschappen een van de pioniers geweest in het hervormen van onderzoeksbeleid en promotieopleidingen. Het centrum koos al vroeg voor het Harvard/Stanford model, waarbij promovendi ruime mogelijkheden krijgen om hun eigen onderwerp van onderzoek te bepalen. Op een schaal van 1 (excellent) tot 5 (matig) scoort CentER volgens de jury 1,5. De CentER Graduate School begeleidt jonge onderzoekers van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen vanaf het moment dat ze zich aanmelden voor een onderzoeksmaster tot en met de promotie. Met deze subsidie zal de Graduate School de service en kwaliteit die zij biedt aan de beginnende onderzoekers verder verbeteren en optimaliseren. "We zijn erg blij met deze erkenning van NWO voor de door ons ingeslagen weg en zullen deze lijn in de toekomst verder voortzetten en naar een nog hoger niveau tillen", aldus Tim Nieuwenhuijsen, Administrative Director van CentER. Naast NWO zijn ook de KNAW en de universiteiten betrokken bij de ontwikkeling van het Graduate Programme. In totaal hadden 36 onderzoeksscholen een aanvraag ingediend voor deelname aan het programma.
24-08-2009 Topsalaris ziekenhuisdirectie wegens laksheid raad van toezicht Onderzoek naar effectiviteit raad van toezicht 80 ziekenhuizen Ziekenhuisdirecteuren verdienen meer wanneer de raad van toezicht meer verdient en wanneer de raad over minder medische, juridische en financiële expertise beschikt. Dat blijkt uit onderzoek van dr. Eddy Cardinaels naar de effectiviteit van de raden van tachtig Nederlandse ziekenhuizen. Om excessen in de beloning van de ziekenhuistop te voorkomen, zou volgens de Tilburgse accountancy-econoom de toezichtstructuur van ziekenhuizen verbeterd moeten worden. Heel wat ziekenhuisdirecteuren verdienen meer dan de 'Balkenendenorm' van 180.000 euro. De juiste hoogte van de beloning is echter moeilijk vast te stellen en kan sterk variëren per ziekenhuis. Marktomstandigheden, prestaties op het gebied van kostenefficiëntie, de complexiteit van de bestuurstaak en de verantwoordelijkheden van de bestuursfunctie kunnen een hoge beloning rechtvaardigen. De raad van toezicht van een ziekenhuis moet erover waken dat het beloningspakket van topbestuurders in overeenstemming is met hun positie. Accountancy-econoom Eddy Cardinaels onderzocht in hoeverre verschillen in de toezichtstructuur van tachtig Nederlandse ziekenhuizen de verschillen in topsalarissen van ziekenhuisdirecteuren kunnen verklaren. Hij concludeert dat raden van toezicht soms tekort schieten in de bewaking van het beloningspakket. Wanneer de raad onvoldoende expertise in huis heeft op bijvoorbeeld medisch, juridisch en financieel gebied, lijken directeuren extra compensatie naar zich toe te kunnen trekken. Ook lijken ziekenhuizen waarvan toezichthouders zelf een fikse vergoeding ontvangen, althans meer 347
Master Thesis Amanda Wigboldus
dan wat geadviseerd wordt in de zorgbrede governance code, minder nauwkeurig te zijn in het bepalen van een economisch verantwoorde beloning van bestuurders. Cardinaels concludeert dat goed toezicht essentieel is voor controle op het ziekenhuismanagement. Het opstellen van normen of beloningsplafonds is niet de juiste strategie om excessen te voorkomen: het debat zou zich moeten richten op verbetering van de toezichtstructuur van een ziekenhuis.
01-09-2009 Harry van Dalen benoemd tot hoogleraar macro-economie De universiteit van Tilburg heeft Harry van Dalen benoemd tot hoogleraar macro-economie. Van Dalen geniet wereldwijd bekendheid op het terrein van de demografie. Hij richt zijn onderzoek op thema‟s als migratie, vergrijzing en pensioenen, maar ook op de geschiedenis van het economisch denken. Harry van Dalen werkte al aan de Universiteit van Tilburg als research fellow bij CentER, onderzoeksinstituut van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Daarnaast werkt hij als senior onderzoeker bij het NIDI (Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut) in Den Haag. Zijn benoeming is voor vier jaar met ingang van 1 september 2009. Als expert op het gebied van en vergrijzing mengt Harry van Dalen zich ook regelmatig in het maatschappelijke debat. Zo was hij van 1991-1995 columnist van de Volkskrant en schrijft hij regelmatig opiniestukken in de Nederlandse kranten. Daarnaast is hij hoofdredacteur van het landelijke economenwebforum Me Judice (www.mejudice.nl), dat hij samen met Kees Koedijk en met steun van de Tilburgse economische faculteit initieerde. Enkele van Van Dalens belangrijkste publicaties zijn Longing for the good life: Understanding emigration from a high-income country (met K. Henkens, in Population and Development Review 33(1), 2007); De cirkel van goede intenties – De economie van het publieke belang (met Coen Teulings en Lans Bovenberg, Amsterdam University Press 2005) en Telgen van Tinbergen – Het verhaal van de Nederlandse economen (met Arjo Klamer, Uitgeverij Balans, 1996). Prof. dr. H.P. (Harry) van Dalen (1961) studeerde economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij promoveerde eveneens in Rotterdam in 1991. Van Dalen werkte als onderzoeker aan de Erasmus Universiteit (1991-2007), bij het Tinbergen Instituut (1992-2007), bij het NIDI (1996-1999, 2002-heden) en bij CentER van de Universiteit van Tilburg (sinds oktober 2007). Verder was hij senior staflid bij het Ministerie van Economische Zaken (1995-1996) en senior staflid bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1999-2002). Van 2005 tot en met 2007 was hij secretaris van de Raad van Economisch Adviseurs (REA).
01-09-2009 Reyer Gerlagh benoemd tot hoogleraar Environmental Economics De Universiteit van Tilburg heeft Reyer Gerlagh met ingang van 1 september 2009 benoemd tot hoogleraar Environmental Economics. Zijn komst vanuit Manchester is een belangrijke impuls voor binnenkort op te richten Center for Sustainable Enterprise and Society (SES) van de UvT.
348
Master Thesis Amanda Wigboldus
Reyer Gerlagh is begaan met de economische aspecten van klimaatbeleid. Binnen de formele en kwantitatieve milieueconomie richt hij zich op thema's als kosteneffectief klimaatbeleid, duurzame ontwikkeling, strategische afhankelijkheid van grondstoffen, milieubeleid en handel. Hij stelt dat een schone toekomst weliswaar niet goedkoop is, maar ook niet heel duur hoeft te zijn mits er goed beleid wordt gevoerd. Met collega's ontwikkelde hij een veel geciteerd klimaat-economie model waarin technologische ontwikkeling afhankelijk is van het klimaatbeleid. Prof. dr. Reyer Gerlagh (1969, Brokopondo, Suriname) studeerde econometrie en wiskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam (beide cum laude afgerond) en promoveerde in 1998 aan dezelfde universiteit op het proefschrift The efficient and sustainable use of environmental resource systems. Hij werkte van 1993-2006 bij het Institute for Envorinmental Studies (IVM) van de VU, eerst als junior onderzoeker en vanaf 2000 als universitair hoofddocent. In 2006 werd hij hoogleraar Environmental Economics aan de University of Manchester in Groot-Brittannië. Gerlagh zal een belangrijke rol gaan spelen in het binnenkort op te richten Center for Sustainable Enterprise and Society (SES) van de UvT. Zijn leerstoel Environmental Economics is ondergebracht bij het departement Algemene economie van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen.
03-09-2009 Econoom Mario Schijven wint prijs beste proefschrift UvT Dissertatie over fusies en overnames De dissertatieprijs voor 2008-2009 van de Universiteit van Tilburg is donderdag door rector magnificus prof. Philip Eijlander tijdens de opening van het academisch jaar uitgereikt aan de econoom dr. Mario Schijven. De jury loofde Schijven vanwege zijn „uitzonderlijk vermogen tot het doen van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek‟. Hij won naast een oorkonde een bedrag van 5000 euro. De dissertatieprijs wordt ieder jaar uitgereikt door een jury van de Universiteit van Tilburg, bestaand uit de leden van het College voor Promoties. De eerste prijs is een bedrag van 5000 euro en de tweede 1000 euro. Mario Schijven (1980) onderzocht in zijn proefschrift Acquisition Capability Development: Behavioral and Cognitive Learning Perspectives de ontwikkeling van fusies en overnames, die aan de orde van de dag zijn. Huidig onderzoek toont aan dat de meeste hiervan niet slagen. Maar Schijven stelt juist dat fusies zeker na herstructurering op de lange termijn vaak succesvoller zijn dan we denken. Verder pleit hij ervoor om het leerproces over acquisities niet door het hoofdkantoor te laten ontwikkelen, maar juist door de business units. Schijven onderzocht daarvoor 25 grote Nederlandse bedrijven en 52 Amerikaanse softwarebedrijven. Schijven is Assistant Professor bij het Department of Management van Texas A&M University. De tweede prijs werd uitgereikt aan juriste dr. Maartje de Visser (1982) en haar dissertatie Networkbased governance in EC law. The example of EC competition and EC communications law. Haar onderzoek naar recente institutionele veranderingen in de concurrentie- en telecommunicatiewetgeving van de Europese Unie is een grootschalige studie zonder gelijken, op een nieuw wetenschappelijk terrein, vindt de jury. „Met dit proefschrift laat zij zien zowel innovatief als origineel onderzoek uit te kunnen voeren.‟ De Visser is inmiddels als universitair docent en onderzoeker verbonden aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de UvT.
03-09-2009 349
Master Thesis Amanda Wigboldus
Eerste exemplaar 'De balans van Bovenberg' overhandigd aan Balkenende Symposium Waarden in de economie op 3 september Voorafgaand aan de Opening van het Academisch jaar van de Universiteit van Tilburg wordt op 3 september het symposium Waarden in de economie gehouden. De centrale vraag van het symposium is hoe economen meer plaats kunnen inruimen voor maatschappelijke waarden en perspectieven. Aan het slot van de bijeenkomst wordt het eerste exemplaar van een boek over de Tilburgse econoom Lans Bovenberg overhandigd aan minister-president Jan Peter Balkenende. De thematiek van het symposium wordt bepaald door de opvattingen die Lans Bovenberg in het boek De balans van Bovenberg. Economie en geloof in crisistijd ventileert over de relatie tussen economie, cultuur en christelijk geloof. Bovenberg geeft in het boek van journalist Tjerk de Reus een eerste antwoord op de kredietcrisis vanuit de economische wetenschap. Die wetenschap is onder vuur komen te liggen omdat zij de kredietcrisis niet heeft voorzien en kunnen voorkomen, maar ook vanwege haar rol bij het opleiden van degenen die hebben bijgedragen aan de crisis en vanwege het falen van het vrije markt-systeem. De kredietcrisis kan een aanjager zijn voor een heroriëntatie van academisch onderwijs en onderzoek. Onder leiding van de voorzitters prof. dr. Sylvester Eijffinger en drs. Annemarie Hinten spreken op het symposium hoogleraar theologie Erik Borgman, hoogleraar economie Kees Koedijk en Herman Wijffels (voormalig voorzitter SER en bewindvoerder Wereldbank). De balans van Bovenberg In De balans van Bovenberg. Economie en geloof in crisistijd gaat journalist Tjerk de Reus op zoek naar het hart van topeconoom Lans Bovenberg. Het is een boek geworden over identiteit, Amerika, christelijke politiek, wereldeconomie, de kredietcrisis, cultuur, de betekenis van werk, persoonlijke waarden en keuzes en de aantrekkelijkheid van het predikantschap. Tjerk de Reus zal het eerste exemplaar tijdens het symposium overhandigen aan minister-president Jan Peter Balkenende.
07-09-2009 MJtv: Economen in debat over AOW-kwestie Met een debat tussen Tilburgse topeconomen Lans Bovenberg en Harrie Verbon over verhoging van de AOW-leeftijd gaat vandaag MJtv, het videokanaal van het economische discussieforum Me Judice, van start. Op MJtv geven vooraanstaande economen uit Nederland en België in videofilmpjes hun kijk op actuele ontwikkelingen op het gebied van economie en beleid. Kort, bondig en helder. Is het verhogen van de AOW-gerechtigde leeftijd nu een goed plan of niet? Bovenberg vindt van wel, zijn collega Verbon pleit daarentegen zelfs voor verlaging. Met het SER-besluit over het onderwerp op 1 oktober in de planning, geven Nederlandse topeconomen hun ongezouten mening in het eerste videofilmpje op MJtv. In de wekelijks te verschijnen filmpjes worden binnenkort ook andere actuele onderwerpen door experts belicht op MJtv. In hoeverre was de Voorjaarsnota eigenlijk to-the-point in het licht van Prinsjesdag? En hoe adequaat reageerde de Nederlandse regering op de crisis? De filmpjes worden gepubliceerd in een van drie rubrieken.
In Uitgelicht geeft een econoom een toelichting op zijn of haar artikel dat gepubliceerd is op Me Judice. 350
Master Thesis Amanda Wigboldus
De mening van economen over proefballonnetjes die het kabinet oplaat: Haagse Bluf. Tegengas zet twee economen tegenover elkaar die zeer verschillende meningen hebben over een bepaalde kwestie.
MJtv is te vinden op www.mejudice.nl. Het videokanaal staat eveneens als link op de business news site Z24, partner van MJtv. Me Judice („naar mijn mening‟), gelanceerd in mei 2008, is een initiatief van de Universiteit van Tilburg. De site daagt topeconomen uit via artikelen hun mening te geven over issues die spelen in de Nederlandse economie en samenleving. De inmiddels 34-koppige redactie en de 109 gastauteurs publiceerden het afgelopen jaar ruim 200 artikelen.
11-09-2009 Kosten reduceren door groot te blijven Inaugurele rede over concernstrategie tijdens de crisis Onder druk van de economische crisis wordt flink gesneden in de bedrijfskosten, met daarbij voorop hoofdkantoor overhead. Ten onrechte, stelt hoogleraar Corporate Strategy Ron Meyer in zijn inaugurele rede op vrijdag 11 september. Hij betoogt dat concerns juist activiteiten moeten centraliseren en de rol van het hoofdkantoor moeten verstevigen, om hiermee de kosten te reduceren, de kwaliteit te verbeteren en een hechtere eenheid te smeden. Als het aan hoogleraar Ron Meyer ligt, moeten concerns duidelijker aantonen hoe zij waarde toevoegen aan hun bedrijfsonderdelen. Meyer: "Concerns die sterk zijn gegroeid door acquisities hebben vaak nauwelijks de tijd genomen om de nieuwe bedrijfsonderdelen te integreren en het werkelijke synergie potentieel te realiseren. Na jaren van jagen/verzamelen is het geheel nog altijd niet meer dan de som der delen. Snijden in hoofdkantoorkosten leidt dan snel tot een uitholling van het vermogen om synergie te bewerkstelligen. Het hoofdkantoor reduceert zijn rol tot beheerder van een losse portfolio van bedrijfsonderdelen. De kosten van het hoofdkantoor zijn dan laag, maar de toegevoegde waarde ook." AEX concerns opereren als los zand In zijn inaugurele rede stelt Meyer dat vele AEX-genoteerde concerns vermomde conglomeraten zijn. "Aan de buitenkant lijken deze concerns op één goed samenwerkend bedrijf. Niets is minder waar. Aan de binnenkant functioneren ze nog altijd als losse conglomeraten, met een minimum aan synergetische dwarsverbanden," licht Meyer toe. "Er zijn duidelijke businessmodellen en strategieën per bedrijfsonderdeel, maar het corporate model en de concernstrategie zijn vaak beperkt uitgewerkt. Dit mag het vakgebied Corporate Strategy zich ook gedeeltelijk aanrekenen, omdat wij nauwelijks bruikbare concepten en inzichten hebben aangereikt waarmee men in de praktijk iets kan." Prof. dr. Ron Meyer is sinds februari 2009 hoogleraar Corporate Strategy aan de TiasNimbas Business School, gelieerd aan de Universiteit van Tilburg. Hij is tevens directeur van Center for Strategy & Leadership, dat onderzoek en consultancy bedrijft op het gebied van ondernemingstrategie en leiderschap. Daarvoor was hij verbonden aan de Rotterdam School of Management. Hij is coauteur van de internationaal toonaangevende strategie studieboeken Strategy Synthesis en Strategy Process, Content, Context.
15-09-2009 UvT houdt debat over Miljoenennota op Prinsjesdag 351
Master Thesis Amanda Wigboldus
Tilburgse economen presenteren alternatieve bezuinigingsvoorstellen In de dagen volgend op de Troonrede debatteert de Tweede Kamer over de Miljoenennota voor 2010, maar op de Universiteit van Tilburg (UvT) gebeurt dat al op de dag zelf. Vier vooraanstaande Nederlandse economen gaan tijdens het symposium „Na de Troonrede‟ op Prinsjesdag met elkaar in debat over de plannen van het kabinet. Ook komen ze met alternatieve bezuinigings- en dekkingsvoorstellen. Het publiek kan vragen stellen. De 26ste editie van het symposium Na de Troonrede staat in het teken van de kredietcrisis. Is er licht aan het eind van de tunnel? Stimuleren de plannen van de regering het herstel of werken ze juist averechts? En zijn er geen betere dekkingsvoorstellen dan die het kabinet presenteert? Op haar eigen, dynamische en heldere wijze geeft publicist en econoom Esther van Rijswijk op Prinsjesdag leiding aan het debat met de Tilburgse hoogleraren Marcel Canoy, Sylvester Eijffinger, Harrie Verbon, en oud-Rabobankbestuurder Wim van den Goorbergh. Marcel Canoy is parttime hoogleraar zorgeconomie in Tilburg en daarnaast chief economist bij het onderzoeks- en adviesbureau Ecorys. Sylvester Eijffinger is hoogleraar financiële economie en bestuurslid van het aan de UvT gevestigde European Banking Center (EBC). Hij is lid van het Monetary Experts Panel van het Europese Parlement en was lid van de Adviescommissie Toekomst Banken (Commissie Maas), die aan de basis stond van de recente Code Banken. Eijffinger is een veelgevraagd commentator in de media. Wim van den Goorbergh, oud-Rabo-topman, was eveneens lid van de commissie Maas en bekleedt verder bestuursfuncties bij diverse ondernemingen en instellingen. Van den Goorbergh staat om die reden in het boek „De Elite 2009‟, met daarin opgenomen de Volkskrant Top 200 van invloedrijkste Nederlanders, op nummer 78. Harrie Verbon is hoogleraar openbare financiën aan de UvT, columnist van het Brabants Dagblad en levert veelvuldig prikkelende bijdragen aan opiniefora in de media, waaronder de opiniesite voor economen Me Judice. De organisatie van Na de Troonrede is in handen van studentendispuut Kongsi en de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen. Het publiek bestaat uit studenten, wetenschappers, ondernemers en lezers van het Brabants Dagblad. Zij krijgen ruim gelegenheid tot het stellen van vragen.
17-09-2009 Voor het eerst meer optimisten dan pessimisten onder Europese CFO's Werkgelegenheid trekt voorlopig nog niet aan Het optimisme onder CFO‟s over het herstel van de economie en het bedrijfsleven neemt over de hele wereld toe, Azië voorop. Dat blijkt uit de CFO Survey, een wereldwijd onderzoek onder financieel directeuren, uitgevoerd door Duke University en de Universiteit van Tilburg. In Europa is het aantal optimisten voor het eerst weer groter dan het aantal pessimisten. Over de hele linie zijn de verwachtingen minder somber en minder extreem dan in de voorafgaande kwartalen. Toch zal de werkgelegenheid waarschijnlijk afnemen, en duurt het nog enkele jaren voordat het personeelsbestand terug is op het niveau van eind 2007. En hoewel het aantal orders toeneemt, blijft de vraag van de consument de belangrijkste zorg van de Europese CFO‟s. Meer optimisten De meerderheid van de CFO‟s in de VS (58%) en Azië (75%) is nu optimistischer over de economie
352
Master Thesis Amanda Wigboldus
van hun land dan in het voorgaande kwartaal. Waren CFO‟s in Europa het afgelopen half jaar in vergelijking met hun Amerikaanse en Aziatische collega‟s nog overwegend pessimistisch, nu worden ook zij in rap tempo positiever. Inmiddels is 52% van de Europese CFO‟s optimistischer over de economie in het eigen land, en 47% is positiever over de financieel-economische vooruitzichten van de eigen onderneming. In Europa is het aantal optimisten voor het eerst sinds enkele kwartalen weer groter dan het aantal pessimisten. CFO‟s in Europa verwachten dat het gemiddeld nog ruim 9 maanden duurt voordat het herstel inzet, hun collega‟s in de VS rekenen op nog geen 7 maanden en in Azië op zo‟n 5 maanden. Dit strookt overigens met het op 14 september gepubliceerde forecast report van de Europese Commissie, dat in de nabije toekomst een einde van de krimp voorziet, ofschoon de impact van de kredietcrisis op de arbeidsmarkt en overheidsfinanciën volgens het rapport nog langere tijd merkbaar zal zijn. Toename orders, toch zorg over consument Cijfers die het optimisme onder Europese CFO‟s bevestigen, betreffen de toename van het aantal orders. Een kleine meerderheid (54%) van de Europese bedrijven ziet een toename in het aantal orders ten opzichte van het vorige kwartaal, zowel uit eigen land (60% toename) en andere Europese landen (35%), als uit Azië (33%) en de VS (11%). Wat CFO‟s ook dit kwartaal de meeste zorgen baart is de afnemende vraag van de consument. Nummer twee op het zorgenlijstje is het bancaire systeem. Het derde aandachtspunt wordt gevormd door de kredietmarkten, en dan met name de verkrijgbaarheid en kosten van kredieten. Werkgelegenheid profiteert voorlopig niet Onverminderd pessimistisch blijft de Europese financieel directeur over de werkgelegenheid. Vergeleken met de afgelopen twaalf maanden zal het gemiddeld aantal medewerkers in het eigen bedrijf de komende tijd met 4% dalen. Bij bijna de helft van de respondenten daalt het personeelsbestand in het eigen bedrijf ten opzichte van eind 2007. Opvallend daarbij is dat 27% van hen verwacht dit peil nooit meer te zullen bereiken. De Amerikaanse en vooral de Aziatische collega‟s zijn wat dat betreft iets optimistischer. Normalisering in zicht De afgelopen kwartalen laten zien dat Europese CFO‟s steeds minder extreme veranderingen verwachten voor de nabije toekomst. Weliswaar verwachten bedrijven 6% minder dividend uit te betalen dan in de laatste 12 maanden, zullen de kapitaaluitgaven met bijna 4% afnemen en wordt er 4% gesneden in marketing. Maar in de vorige survey waren de respondenten een stuk pessimistischer. Bovendien lijkt er een eind te komen aan bezuinigen op andere fronten, zoals R&Duitgaven. De normalisering van de economie lijkt in gang gezet. Over CFO Survey Elk kwartaal krijgen CFO‟s in Europa, de Verenigde Staten, Azië en China vragen voorgelegd over hun verwachtingen van de economie. Dit kwartaal, de 54e keer dat het onderzoek wordt gehouden, zijn 1.537 CFO‟s van uiteenlopende bedrijven en overheidsinstellingen wereldwijd bevraagd. CFO Survey is een samenwerking van de Universiteit van Tilburg, Duke University (Durham, North Carolina) en CFO Magazine. Kees Koedijk, decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg, is de grondlegger van de Europese tak van dit wereldwijde onderzoek.
23-09-2009 'Reinventing the World': internationaal globaliseringscongres UvT
353
Master Thesis Amanda Wigboldus
Met Jan Pronk, Hans Hoogervorst, Sophie in 't Veld en Peter Bakker Tijdens het Asset Internationaal Congres 2009 op 23 september in Tilburg zullen sprekers uit de wereld van de wetenschap, politiek en bedrijfsleven hun visie geven op het onderwerp „duurzame globalisering‟. Tot de prominenten behoren onder meer oud-ministers Jan Pronk en Hans Hoogervorst, Europarlementariër voor D66 Sophie in ‟t Veld, topmanagers Peter Bakker (TNT) en John Paul Broeders (Royal Vopak), en Jagdish Bhagwati, hoogleraar economie aan Colombia University en senior fellow in internationale economie van de Council on Foreign Relations. De economische faculteitsvereniging Asset koos voor het jaarlijkse internationale congres het thema „Reinventing the world: the road towards a sustainable globalisation‟. De globalisering van de laatste decennia heeft geleid tot een grote druk op het huidige wereldbestel. Met name de snelheid waarmee het globaliseringsproces zich op economisch vlak voltrok, heeft problemen met zich meegebracht. Hierbij valt te denken aan economische crises die zich gemakkelijker over de wereld verspreiden. Maar het proces heeft ook problemen op sociaal en ecologisch terrein veroorzaakt: de voortdurende armoede en toenemende inkomensongelijkheid in de wereld en een sterkere klimaatverandering. Tegelijkertijd is het moeilijker geworden om internationale problemen effectief aan te pakken. Om deze problematiek in de toekomst succesvol het hoofd te kunnen bieden en van de voordelen van globalisering te kunnen blijven genieten, is zonder twijfel een duurzame oplossing vereist. Maar deze oplossing kan op vele manieren vorm krijgen. Op dit onderwerp gaat het congres dieper in. Onder leiding van dagvoorzitter Laurens Jan Brinkhorst, voormalig minister van Economische Zaken, zullen sprekers het congresonderwerp vanuit diverse invalshoeken en in verscheidene sessies belichten. Voor een volledig overzicht van de prominenten en het programma zie www.assetconference.nl.
25-09-2009 Lage inflatie zette aan tot risicovol gedrag De economische crisis in historisch perspectief De geschiedenis herhaalt zich. Dat betoogt hoogleraar Empirische macro-economie Ton van Schaik in zijn afscheidscollege over de economische crisis op vrijdag 25 september aan de Universiteit van Tilburg. Volgens hem hebben de centrale bankiers ons op een dwaalspoor gezet door te claimen dat de stabiele en lage inflatie aan hen te danken was. De stabiele situatie heeft mensen aangezet tot onverstandige beslissingen, waarvan de „boom „op de huizenmarkt een van de gevolgen was. De huidige economische crisis lijkt erg veel op de crisis in de jaren dertig van de vorige eeuw, zegt Ton van Schaik. De afgelopen vijftien jaar was het verloop van de aandelenkoersen nagenoeg identiek aan het koersverloop in de periode 1925-1939. Zowel in 1929 als in 2000 spatte de zeepbel op de beurzen uiteen. In 1929 sloeg dit onmiddellijk over naar de reële economie. Dit was na de internetzeepbel van 2000 ook het geval, maar in veel mindere mate dan in de jaren dertig, omdat de Centrale Banken de rente nu wél verlaagden. Maar dat was uitstel van executie, zoals we nu weten. De koersen bereikten zowel in 2002 als in 1932 hun dieptepunt, waarna ze weer gingen stijgen. In 2007 werd een nieuw hoogtepunt bereikt evenals in 1937. Ook de recente rush in de aandelenkoersen is identiek aan die in 1939.
354
Master Thesis Amanda Wigboldus
Van Schaik gaat in op de diepere achtergronden van deze opvallende gelijkenis. De depressie van de jaren dertig ontstond in de tijd dat de vruchten van de tweede industriële revolutie zich op grote schaal begonnen te verspreiden. Hetzelfde zien we nu in de tijd van de ICT-revolutie. De huidige crisis markeert het eindpunt van een drietal opmerkelijke ontwikkelingen, die volgden op de periode van stagflatie in de jaren zeventig, namelijk de lagere groei van de arbeidsproductiviteit, de lagere rente en de lagere inflatie. De lagere groei wordt veroorzaakt door het uitsterven van de technologische ontwikkeling als gevolg van de tweede industriële revolutie. De lagere rente is het gevolg van het feit dat met de opkomst van China de spaaroverschotten in de wereld de tendentie hebben groter te zijn dan de spaartekorten, zoals die van Amerika. De lagere inflatie vloeit voort uit het feit dat de wereldhandelsprijzen vanaf 1985 nagenoeg niet veranderd zijn. Daarom werd er geen inflatie vanuit het buitenland geïmporteerd en hoefden de Centrale Banken weinig te doen om de inflatie in toom te houden. Hierdoor hebben Centrale Bankiers, met in hun kielzog de economen die onafhankelijkheid van de centrale bank propageerden, het publiek op een dwaalspoor gezet. Een stabiele en lage inflatie en de claim van monetaire autoriteiten dat zij daar de hand in hebben heeft mensen aangezet beslissingen te nemen, die zij in meer onrustige tijden nooit genomen zouden hebben. De schuldgedreven „boom‟ op de woningmarkten is hier een voorbeeld van. De komende jaren zullen in het teken staan van een geleidelijke afbouw van de sterk opgelopen overheidstekorten. Dat was in de jaren na de oorlog ook het geval. In de jaren veertig ontstond een breed gedragen consensus om een crisis als die van de jaren dertig te voorkomen. Zo‟n consensus begint zich ook nu af te tekenen: een crisis als die van het afgelopen decennium moet voorkomen worden. Na de oorlog ontstond een nieuwe ideologie, waarin de kapitalistische dynamiek door overheden werd bijgestuurd. De financiële sector werd sterk aan banden gelegd. Dat zien we ook nu weer gebeuren. Als de geschiedenis zich inderdaad blijft herhalen mogen we een periode tegemoet zien die veel lijkt op de jaren vijftig en zestig. Na een pijnlijke start, zoals in de jaren na de oorlog, zal een nieuwe periode aanbreken, waarin de ICT-revolutie tot volle wasdom komt, net zoals de tweede industriële revolutie in de jaren vijftig en zestig tot volle wasdom kwam.
1-10-2009 Laurens Cherchye hoogleraar Econometrics and Operations Research De Universiteit van Tilburg heeft Laurens Cherchye met ingang van 1 oktober 2009 benoemd tot hoogleraar Econometrics and Operations Research. Cherchye ontwikkelt methodologie voor het modelleren van consumptiegedrag van gezinnen en productiegedrag van bedrijven. Hij combineert het hoogleraarschap met een functie aan de Katholieke Universiteit Leuven. Het onderzoek van Laurens Cherchye zal gaan uitwijzen in hoeverre consumptie- en productiegedrag economisch rationeel en efficiënt is. Hij gaat na welke factoren beslissingen van consumenten en bedrijven beïnvloeden en de resulterende modellen zullen het gedrag van deze consumenten en producenten ook kunnen voorspellen. Cherchye bouwt voort op eerder onderzoek waarvoor hij zogenaamde non-parametrische technieken hanteerde. Prof. dr. Laurens Cherchye (1974, België) studeerde Economische Wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven en promoveerde daar in 2001 op het proefschrift Topics in nonparametric production and efficiency analysis. Vervolgens werkte hij als postdoctoral fellow voor het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen (2002-2008) en als universitair docent en hoofddocent aan de KU Leuven (2005-nu). 355
Master Thesis Amanda Wigboldus
08-10-2009 ECB moet transparanter werken De Europese Centrale Bank moet transparanter gaan werken en meer verantwoording afleggen aan het Europese parlement over haar beleid. Daarvoor moet onder andere een financiële dialoog worden gestart met de belangrijkste Europese financiële toezichthouders. Dit staat in een advies (een zogenaamd briefing paper) dat de Tilburgse econoom Sylvester Eijffinger heeft als lid van het Panel van Economische en Monetaire experts van het Europese Parlement. Nieuwe richtlijnen voor Europese financieel toezicht maken het noodzakelijk dat ook de Europese Centrale Bank haar manier van werken aanpast. Met name het toezicht op de financiële stabiliteit in de Eurozone en de EU (het zogenaamde macroprudentieel toezicht) en de coördinatie tussen de nationale toezichthouders (het microprudentieel toezicht) verdienen meer aandacht. Tot voor kort schoot het Europese toezichtmodel te kort in informatiedeling en crisismanagement en was er nauwelijks uitwisseling tussen mirco- en macrotoezicht. Dat wordt nu langzaam maar zeker recht getrokken en ook de ECB zal haar handelwijze enigszins moeten aanscherpen, luidt het advies van Eijffinger. Hij adviseert de ECB om halfjaarlijks af te stemmen met belangrijke toezichthoudende partijen als de European Systemic Risk Board (ESRB) en hetzelfde te doen op microniveau met toezichthouders van banken, verzekeraars en pensioenfondsen zoals het Committee of European Banking Supervisors (CEBS). Dit overleg zou bij voorkeur plaatsvinden in juni en december na de publicatie van het Financial Stability Review. Daarin staat onder andere dat de EU lidstaten de mogelijkheid hebben om overleg te plegen over de toezichthoudende taken van de ECB. Prof. dr. Sylvester Eijffinger is hoogleraar Financiële Economie, oprichter van het European Banking Center (EBC) van de Universiteit van Tilburg en Jean Monnet Professor Europese Financiële en Monetaire Integratie aan de Universiteit van Tilburg. Hij is onlangs voor de derde termijn op rij benoemd tot lid van het Monetary Experts Panel van het Europees Parlement.
12-10-2009 Microsoft steunt onderzoek van TILEC Microsoft en de Universiteit van Tilburg zijn een samenwerkingsverband aangegaan, in het kader waarvan Microsoft gedurende de komende vier jaar substantiële financiële ondersteuning zal leveren aan onderzoek van het Tilburg Law and Economics Center, TILEC. De financiële bijdrage van Microsoft zal TILEC in staat stellen de onderzoeksinspanningen op het gebied van mededingingsbeleid en innovatie te intensiveren en uit te breiden. Bijzondere aandacht zal daarbij uitgaan naar economische- en juridische aspecten van nieuwe technologische en beleidsontwikkelingen in de ICT-sector. TILEC zal hierbij bouwen op zijn reeds bestaande sterkte op het multidisciplinair (economisch en juridisch) onderzoek en zijn expertise op het gebied van mededingingsrecht, regulering, innovatie en intellectueel eigendomsrecht. De onderzoeksactiviteiten worden geleid door de hoogleraren Damien Geradin, Pierre Larouche en Wolf Sauter, werkend in een team van TILEC-onderzoekers.
356
Master Thesis Amanda Wigboldus
TILEC is verheugd te behoren tot de selecte groep van Europese onderzoekscentra die door Microsoft zijn uitverkoren om financieel te worden ondersteund. Het onderzoeksinstituut beschouwt dat als een erkenning van de onderzoeksprestaties die het sinds de oprichting in 2003 heeft geleverd. Op de overeenkomst tussen Microsoft en de UvT zijn de voorwaarden van toepassing zoals vermeld in de „verklaring van Wetenschappelijke Onafhankelijkheid‟ van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW). Over TILEC TILEC is het toponderzoeksinstituut van de Universiteit van Tilburg op het gebied van concurrentie en marktregulering. Het is een interdisciplinair instituut waarin ongeveer 60 wetenschappers samenwerken van de Faculteit Rechtsgeleerdheid en de Faculteit Economische en Bedrijfswetenschappen. TILEC is een van 21 topinstituten van Nederland die zijn opgenomen in de Staalkaart „Land, met schoone kleuren geschakeerd‟, uitgegeven door de VSNU (zie website VSNU ). Delen van het onderzoeksprogramma van TILEC worden reeds financieel ondersteund door AFM, Essent, de Europese Commissie, HIIL, NWO, NZa, en Qualcomm.
23-10-2009 Universiteit van Tilburg alweer beste specialistische universiteit Elsevier enquête: Tilburgse opleidingen economie en recht scoren het best De Universiteit van Tilburg is voor het derde achtereenvolgende jaar tot beste specialistische universiteit uitgeroepen door Nederlandse hoogleraren die zijn geënquêteerd door het weekblad Elsevier. Tilburg scoort het beste met de opleidingen Economie, Econometrie en operationele research, Fiscaal recht en Nederlands recht. Studenten vinden de Tilburgse opleidingen Fiscale economie en Nederlands recht de beste van Nederland, al deelt Fiscale economie de eerste plaats met de Universiteit Maastricht. De Tilburgse opleiding Economie en bedrijfseconomie behaalt overigens de tweede plaats volgens de hoogleraren en International Business Administration de derde. Ruim tweeduizend hoogleraren en hoofddocenten van universiteiten en bijna zesduizend studenten deden mee aan het jaarlijkse onderzoek van Elsevier, dat voor de vijftiende keer werd gehouden. Dertien universiteiten werden onder de loep genomen en onderverdeeld in drie groepen: brede, specialistische en technische universiteiten. De hoogleraren en hoofddocenten beoordeelden de kwaliteit van de docenten en hun wetenschappelijke werk en ook het programma van de bachelor- en masteropleidingen. De studenten legden de opleidingen langs de lat volgens de volgende criteria: de faciliteiten, het programma, de kwaliteit van het onderwijs en van de docenten, de manier van toetsen en de interne organisatie en communicatie. Ook werd gekeken naar de kansen voor afgestudeerden op de arbeidsmarkt. Op de tweede plaats bij de specialistische universiteiten komt de Erasmus Universiteit van Rotterdam en op de derde plaats de Universiteit Maastricht, net als vorig jaar. Van de brede universiteiten scoort de Universiteit van Utrecht wederom het hoogst en bij de technische universiteiten delen de TU Eindhoven en de TU Delft de eerste plaats.
357
Master Thesis Amanda Wigboldus
03-11-2009 Vijf talentvolle UvT-onderzoekers ontvangen NWO-subsidie De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft aan vijf pas gepromoveerde onderzoekers van de Universiteit van Tilburg een Veni-onderzoekssubsidie toegekend. Elke onderzoeker krijgt 250.000 euro. Met dat geld kunnen de wetenschappers drie jaar onderzoek verrichten. In totaal 143 jonge onderzoekers krijgen een Veni-subsidie vanwege hun talent voor het doen van vernieuwend wetenschappelijk onderzoek. De Tilburgse onderzoeksthema‟ s zijn de volgende: Waarom gedragen beleggers zich irrationeel? Dr. Gijs van de Kuilen, Economie Vanuit het perspectief van de traditionele economische theorie gedragen mensen zich bij het nemen van financiële beslissingen regelmatig irrationeel. De onderzoekers passen nieuwe methoden toe om voorkeuren van mensen te meten om na te gaan in hoeverre dit irrationele gedrag kan worden verklaard door verschillende psychologische factoren. Macht en het denken over goed en kwaad Dr. Joris Lammers, Sociale psychologie In dit project wordt onderzocht of mensen die veel macht hebben over andere mensen anders denken over goed en kwaad. De onderzoekers denken dat zij meer naar regels kijken en minder naar de gevolgen van hun beslissingen. Regulering in de apothekersmarkt Dr. Catherine Schaumans, Industriële economie (CentER/TILEC) De regelgeving voor apotheken is zeer divers binnen de Europese Unie: zowel de toetreding als de activiteiten van apotheken zijn vaak heel anders geregeld. De onderzoekers zullen nagaan op welke manier de specifieke regelgeving de werking van de markt beïnvloedt. Theory- vs. Data-Based Statistical Modeling Dr. Jan Sprenger, Tilburg Center for Logic and Philosophy of Science (TiLPS) Statistische modellen zijn van oudsher gebaseerd op sterke en soms ongegronde theoretische veronderstellingen. Beleidsmakers willen zich echter baseren op betrouwbare en objectieve inferentiemethoden. Sprenger analyseert de bijdrage van data-driven onderzoeksmethoden aan het oplossen van dit spanningsveld. Natuurbeschermingsrecht en klimaatverandering Mr. dr. Arie Trouwborst, Rechtswetenschappen Om aanpassing van soorten en ecosystemen aan klimaatverandering met minimale verliezen te laten verlopen is internationale samenwerking vereist. Het onderzoek brengt de geschiktheid van bestaande natuurbeschermingsverdragen in dit verband in kaart en richt zich op het identificeren van mogelijke verbeteringen.
06-11-2009 Evaluaties, trots en planning maken teams slagvaardig Promotie Tom Bijlsma over „teamleren‟ bij Defensie
358
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het lerend vermogen van teams in organisaties wordt voor een groot deel bepaald door zelfbeoordeling, planning en „single loop learning‟: het doorlopen van een cyclus van handelen en evalueren. Dat concludeert Tom Bijlsma op grond van onderzoek naar het functioneren van teams binnen de Nederlandse krijgsmacht. Hij doet aanbevelingen die breed toepasbaar zijn. Bijlsma promoveert op vrijdag 6 november aan de Universiteit van Tilburg. Teams worden steeds belangrijker in organisaties. Omdat de omgeving van organisaties steeds ingewikkelder wordt (denk aan mondialisering, snelle ontwikkelingen en hoge eisen aan de expertise), zijn teams slagvaardiger dan individuen. De kritieke succesfactor is misschien wel het leervermogen van teams in een veranderende omgeving. Bedrijfskundige en reserveofficier Tom Bijlsma onderzocht wat kernmerkend is voor het leervermogen van teams binnen de Nederlandse krijgsmacht. Militaire eenheden opereren altijd in een team, alleen al om 24 uur per dag te kunnen optreden. Maar ook om snel in te kunnen spelen op de meest uiteenlopende situaties over de hele wereld. Dat bij militaire operaties mensenlevens gemoeid zijn, maakt bovendien dat deze teams zich geen fouten kunnen veroorloven en dus zeer effectief moeten werken. Bijlsma onderzocht het functioneren van tientallen teams bij defensie, verdeeld over de operationele commando‟s, defensie materieel organisatie en bestuursstaf. Ook voer hij mee op fregatten om teams te observeren en interviewen. Bijlsma ontwierp en testte een model voor „teamleren‟, waarbij drie elementen het meest belangrijk bleken te zijn: „single loop learning‟, zelfbeoordeling en planning. Als die drie elementen goed lopen, heeft een team de grootste kans op voldoende leervermogen om goed te functioneren en zich aan te passen aan een veranderende omgeving. Single loop leren houdt in dat het team een cyclus doorloopt van plannen, doen, het eigen functioneren beoordelen en de uitkomsten daarvan vervolgens verwerken. De drie elementen hebben betrekking op verschillende niveaus in Bijlsma‟s model: die van respectievelijk teamreflectie, teamgevoel en teamactie. Hij concludeert dat het leervermogen van teams kan worden verbeterd door bijvoorbeeld meer aan teambuilding te doen, het bewustzijn van het leren in een team te vergroten en goede evaluatiemethoden te gebruiken. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek gelden niet alleen binnen defensie, aldus de promovendus, maar ook daarbuiten. Perfect leren De teams aan boord van de Nederlandse fregatten zijn volgens Bijlsma perfecte exponenten van lerende teams. Een fregat kan beschouwd worden als een high reliability organization (HRO): een organisatie die processen extreem goed moet beheersen omdat de risico‟s zo groot zijn dat zij zich geen fouten kan veroorloven. De teams van een fregat hebben niet alleen een groot lerend vermogen, maar zijn ook bijzonder flexibel en hebben bevoegdheden om in te grijpen in bijzondere situaties. De teamleden voelen elkaar zeer goed aan en zijn bovendien in staat hun werk en elkaar kritisch te beoordelen. Tom Bijlsma (1963) doorliep de Koninklijke Militaire Academie (KMA) te Breda en was van 19851995 officier bij de Koninklijke Landmacht. Ondertussen studeerde hij bedrijfskunde aan de Open Universiteit. Hij werkte daarna als management trainer/consultant en sinds 1999 is hij universitair docent aan de Nederlandse Defensie Academie.
17-11-2009 UvT-student Pim Engels wint University Meets Microfinance Award Scriptie over missieverschuiving in microfinanciering
359
Master Thesis Amanda Wigboldus
De Tilburgse economiestudent Pim Engels heeft onlangs in Parijs de University Meets Microfinance (UMM) Award 2009 ontvangen voor zijn masterscriptie over microfinancering. De scriptieprijs is een nieuw initiatief van PlaNet Finance en de Freie Universität Berlin. Pim Engels won de prijs voor zijn scriptie over mission drift bij instellingen die microfinanciering verstrekken aan kleine ondernemers (micro-entrepreneurs) in ontwikkelingslanden. Hij ging na of het klopt dat deze instellingen steeds vaker welvarender ondernemers financieren vanuit commerciële overwegingen. Daartoe analyseerde hij de financiële prestaties van deze instellingen en de mate waarin ze armere micro-entrepreneurs en vrouwelijke ondernemers bereiken. Bestudering van gegevens van 600 microfinancieringsinstellingen in 84 landen wees uit dat er inderdaad een wisselwerking bestaat tussen winstgevendheid en het bereiken van armere microentrepreneurs. Hoe winstgevender een instelling, des te minder armere micro-entrepreneurs zij bereikt. De commerciële overweging is dat welvarender micro-entrepreneurs winstgevender zijn: zij gebruiken grotere leningen, behoeven minder contact en betalen over een langere termijn af. Het ondersteunen van armere microfinancieringsklanten is intensief en duur. Terug naar de missie Engels toont daarnaast aan dat de missieverschuiving van microfinancieringsinstellingen kan worden voorkomen door hun kosteneffectiviteit en productiviteit te verbeteren. De jonge onderzoeker geeft institutionele investeerders handvaten om mission drift te voorspellen en voorkomen. Die zijn gebaseerd op institutionele risico-indicatoren en landenrisico‟s. Pim Engels schreef zijn scriptie Mission drift in microfinance, The influence of institutional and country risk indicators on the trade-off between the financial and social performance of microfinance institutions tijdens een stage bij ING Microfinance in Amsterdam. Op 20 oktober 2009 studeerde hij af in de masteropleiding „Economics: growth, development and resources‟, onder begeleiding van hoogleraar Thorsten Beck, voormalig senior econoom bij de Wereldbank en directeur van het European Banking Centre van de UvT. Eerder maakte Engels tijdens een stage bij Grameen Bank in Bangladesh kennis met de operationele aspecten van microfinanciering.
18-11-2009 Investeren in private equity fondsen levert te weinig rendement Institutionele beleggers die investeren in private equity fondsen, nemen daarmee een groot risico. Dat blijkt uit onderzoek van de universiteit van Tilburg. Drie economen ontwikkelden een methode om de prestaties van private equity fondsen, die veelal verborgen blijven, te meten. Veel institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, beleggen substantiële bedragen in private equity fondsen. Maar ze nemen daarmee een groot risico, blijkt uit onderzoek van de Universiteiten van Tilburg, Hong Kong en Amsterdam. De economen Joost Driessen, Tse-Chun Lin en Ludovic Phalippou toonden aan dat private equity fondsen die zich richten op zogenaamd „durfkapitaal‟ in de Verenigde Staten en Europa zeer slecht presteren. Ze leveren een te laag rendement gegeven hun hoge risico. Beleggingen in private equity fondsen zijn derhalve niet wetenschappelijk te rechtvaardigen, betogen ze. In tegenstelling tot gewone beleggingsfondsen, worden private equity fondsen niet dagelijks verhandeld op financiële markten. De waarde van de investeringen die deze fondsen maken (in durfkapitaal of grote private ondernemingen) is ook niet direct waarneembaar. Een belegger in een private equity fonds ziet alleen hoeveel het fonds investeert en hoe groot de dividenden zijn die
360
Master Thesis Amanda Wigboldus
gedurende de looptijd van het fonds worden ontvangen. Er is dan ook weinig bekend over het risico en rendement van private equity fondsen. Driessen, Lin en Phalippou ontwikkelden een methode om risico en rendement van deze fondsen te meten. Die pasten ze toe op 686 private equity fondsen die zich richten op zogenaamd „durfkapitaal‟ in de Verenigde Staten en Europa. Het onderzoek wijst uit dat het risico op deze fondsen groot is. Een daling van de Amerikaanse aandelenmarkt van 10% impliceert een verwachte daling van ongeveer 30% in de waarde van private equity fondsen. Bovendien is de performance ten opzichte van de Amerikaanse aandelenmarkt negatief, en gelijk aan ongeveer -15% per jaar. Een deel van deze „underperformance‟ komt door de kosten die private equity fondsen in rekening brengen ter grootte van ongeveer 4% per jaar. Ten slotte vinden de onderzoekers dat de fondswaarde die door de fondsen zelf ingeschat wordt, in sommige gevallen te hoog is. Dit is met name het geval voor fondsen die lange tijd geleden opgestart zijn en recentelijk geen dividenden hebben uitgekeerd. Veel institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, beleggen substantiële bedragen in deze fondsen. Hoewel het mogelijk is dat sommige beleggers alleen in de „juiste‟ fondsen investeren, toont dit onderzoek aan dat beleggingen in private equity fondsen over het algemeen niet te rechtvaardigen zijn.
24-11-2009 Consument houdt komende maanden hand op de knip Onderzoek Tilburg Consumer Outlook Monitor Nederlandse consumenten zijn positiever over hun persoonlijke financiële situatie, maar blijven de hand op de knip houden. Ze geven minder uit en zijn van plan de komende maanden zuinig aan te doen. Dat blijkt uit de resultaten van de eerste meting gedaan in september van de Tilburg Consumer Outlook Monitor (Tilcom). Het betreft een nieuw onderzoek van de Universiteit van Tilburg naar consumentenbeslissingen, en de verwachtingen en emoties die daaraan ten grondslag liggen. Elk kwartaal peilt Tilcom de emoties van Nederlanders over verwachte economische ontwikkelingen en over hun consumptieplannen en gedragingen die daaruit voortvloeien. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een representatieve steekproef van meer dan 2000 Nederlandse consumenten, een dwarsdoorsnede van de bevolking. Negatief over economie 75 % van de ondervraagden vindt dat in de laatste twaalf maanden de algemene economische situatie van Nederland slechter is geworden: slechts 5% van de respondenten meent dat de situatie is verbeterd. Meer dan de helft van de ondervraagden (ruim 54%) verwacht dat de economische situatie van Nederland de komende twaalf maanden zal verslechteren, terwijl 23% een verbetering verwacht en weer 23% denkt dat de economische situatie hetzelfde zal blijven. Van de ondervraagden verwacht 37% dat de financiële situatie van hun huishouden zal verslechteren in de komende twaalf maanden; slechts 15% denkt dat de financiële situatie zal verbeteren. Bovendien blijkt: hoe ouder de consument, des te negatiever het beeld over de toekomstige financiële situatie van Nederland en het eigen huishouden.
361
Master Thesis Amanda Wigboldus
Positief over persoonlijke financiële situatie Consumenten blijken positiever gestemd te zijn over hun persoonlijke financiële situatie. De „Ecomotion index‟, die de economische emoties van consumenten meet, bereikte in september een waarde van 0,3. Dat betekent dat Nederlanders meer positieve dan negatieve emoties hebben over de eigen financiële situatie de komende maanden. Maar er is nog geen uitbundigheid, maar vooral twijfel en bezorgdheid. Bezuinigingen Het percentage van de ondervraagden dat in de afgelopen maanden op diverse vlakken minder geld heeft besteed dan voorheen, is 20% hoger dan het percentage dat meer geld heeft besteed. Dit verschil in percentages is voor uitgaven aan kleding en kledingaccessoires 26%, voor uitgaven aan etentjes in restaurants 36% en voor ontspanning zoals bioscoopbezoeken en sporten 28%. Gevraagd naar de toekomst, is het percentage van de ondervraagden dat van plan is om de komende zes maanden verder te bezuinigen op hun uitgaven 15% hoger dan het percentage van de ondervraagden dat van plan is om de komende zes maanden meer uit te geven. Bovendien zijn huishoudens niet van plan om de komende twaalf maanden grote aankopen te doen zoals een auto (8% kans) of een huis (6% kans). Effect van Prinsjesdag De kabinetsplannen die tijdens Prinsjesdag zijn gepresenteerd blijken ook van invloed te zijn op de mening van Nederlanders. Vooral Nederlanders tussen de 45 en 54 jaar zijn na Prinsjesdag negatiever over de toekomst dan voor Prinsjesdag: voorafgaand daaraan dacht 27% van de Nederlanders in deze leeftijdscategorie dat de Nederlandse economie zou verbeteren, vlak na Prinsjesdag had slechts 16% een positief toekomstbeeld. Over Tilcom De Tilburg Consumer Outlook Monitor is in september voor het eerst afgenomen, en zal elk kwartaal opnieuw plaatsvinden. Het onderzoek is een samenwerking van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg (UvT), het Tilburg Institute for Behavioral Economics Research (Tiber) van de UvT en het onderzoeksinstituut CentERdata dat de dataverzameling heeft uitgevoerd.
24-11-2009 Vier Vidi-subsidies voor innovatieve onderzoekers UvT De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft aan vier jonge, innovatieve wetenschappers van de Universiteit van Tilburg een Vidi-subsidie toegekend van maximaal 800.000 euro. Hiermee kunnen de onderzoekers vijf jaar lang een eigen onderzoekslijn ontwikkelen en een onderzoeksgroep opbouwen. De Vidi-subsidie is bedoeld voor excellente onderzoekers die na het promoveren al een aantal jaar succesvol en vernieuwend onderzoek hebben verricht. De wetenschappers behoren tot de beste tien à twintig procent van hun vakgebied. NWO verdeelt ruim 70 miljoen euro onder 89 winnaars. In totaal dienden 508 onderzoekers een onderzoeksplan in.De vier Tilburgse wetenschappers en hun projecten zijn de volgende: Prof. dr. Joost Driessen Departement Financiering (Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen) en Netspar Geen handel tijdens de kredietcrisis Een hoofdoorzaak van de kredietcrisis is het volledig wegvallen van de handel in hypotheekobligaties en andere derivaten. De onderzoekers gaan analyseren hoe gebrek aan verhandelbaarheid van 362
Master Thesis Amanda Wigboldus
belang is voor derivatenprijzen, risicobeheer van financiële instellingen en regulering door centrale banken. Dr. Roger Laeven Departement Econometrie en Operations Research (Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen) en Netspar Besmettingsgevaar in financiële markten Schokken in financiële markten zijn besmettelijk. De wiskundige modellen waarop financieel risicomanagement doorgaans wordt gebaseerd, houden echter onvoldoende rekening met besmettingsgevaar. De vraag naar betere modellen is nijpend. Dit onderzoek gaat zulke modellen ontwikkelen. Prof. dr. Susanne Pedersen Departement Medische Psychologie en Neuropsychologie (Faculteit Sociale Wetenschappen)Device therapy in heart disease – Where is the patient? Implanteerbare elektronische hulpmiddelen voor de behandeling van hartziekten redden levens, maar hebben soms ook bijwerkingen die de kwaliteit van leven van patiënten beïnvloeden. In dit onderzoeksproject wordt de impact van deze hulpmiddelen onderzocht vanuit het perspectief van de patiënt. Dr. Stefan Wuyts Departement Marketing (Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen) Innovatie over de grenzen heen Ondernemingen betrekken steeds vaker externe partijen bij hun innovatieprocessen, zoals klanten, dienstverleners, leveranciers en producenten van complementaire goederen. Zij hanteren hierbij diverse methodes die verschillen op fundamentele dimensies. De onderzoekers relateren deze verschillen in aanpak aan verschillen in innovatief succes.
07-12-2009 Huismerken profiteren van elkaars reputatie A-merk lijdt zelfs onder subtiel gekopieerd huismerk Consumenten maken nauwelijks onderscheid tussen huismerken van verschillende winkelketens. Wanneer consumenten het huismerk van de ene winkelketen waarderen, kopen ze ook eerder het huismerk van een andere keten. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Maciej Szymanowski naar het koopgedrag van consumenten van wasmiddelen. Hij promoveert op 7 december aan de Universiteit van Tilburg. Maciej Szymanowski onderzocht hoe kennis van de consument over een bepaald merk effect heeft op de consumptie van een ander merk. Hij vergeleek daartoe bijvoorbeeld de aankoopdata van consumenten van wasmiddelen. Consumenten bleken hun kennis over huismerken te generaliseren: hun mening over een bepaald huismerk gold ook voor andere huismerken. Wanneer consumenten bekend zijn met verschillende huismerken, zijn ze bovendien geneigd om deze te verkiezen boven Amerken. Zo wordt het voor supermarkten dus lastig om op huismerk met elkaar te concurreren. Maar ze verdringen wel de A-merken van hetzelfde product. Alleen A-merken die radicaal verschillen van huismerken, bijvoorbeeld in kwaliteit, kunnen volgens Szymanowski de concurrentie met huismerken aan. Szymanoswki toonde ook aan dat huismerken die de verpakking van A-merken kopiëren, profiteren van die strategie. Consumenten beschouwen het gekopieerde merk als vertrouwder dan een niet363
Master Thesis Amanda Wigboldus
gekopieerd merk, zelfs als de overeenkomst subtiel is. De overeenkomst met het A-merk leidt ertoe dat het gekopieerde huismerk eerder wordt gekozen. A-merken zouden zich daartegen kunnen wapenen door bijvoorbeeld copyrights af te dwingen. De mededingingsautoriteit zou zich moeten beraden op de wenselijkheid van deze situatie, aldus de promovendus. Maciej Szymanowski (1977, Krakau, Polen) studeerde International Business (MSc) aan de University of Economics te Krakau en Organization and Strategy aan de CentER Graduate School of Business van de UvT (MSc, cum laude). Hij bereidde zijn dissertatie voor aan dezelfde Graduate School. Hij is werkzaam als universitair docent aan de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit.
11-12-2009 Marktwerking vereist betere regulering door overheid Presentatie KVS Preadviezen 2009 onder redactie van hoogleraar Eric van Damme Goede marktwerking vereist een krachtdadige overheid. Wanneer de overheid tekort schiet in de regulering en ordening van de markt, kan marktfalen onstaan. Aan het voorkomen van deze vorm van overheidsfalen wordt echter nog te weinig gedaan. Economen van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde (KVS) presenteren op vrijdag 11 december in Den Haag de Preadviezen 2009, waarin zij aanbevelingen doen om overheidsfalen te voorkomen. Van meer marktwerking werden in de jaren '90 grote voordelen verwacht, maar daar kwam de klad in onder de kabinetten Balkenende. Marktwerking zou dikwijls op gespannen voet staan met publieke belangen en moeten wijken. Twaalf gerenommeerde Nederlandse economen uit de wetenschap, het beleid en de adviespraktijk buigen zich in de Preadviezen 2009 over de vraag hoe marktwerking en publieke belangen zich verhouden. In hun inleidende hoofdstuk trekken de samenstellers Eric van Damme (Universiteit van Tilburg) en Maarten Pieter Schinkel (Universiteit van Amsterdam) algemene lessen die volgen uit de Preadviezen 2009. Goede marktwerking vereist adequate marktordening en regulering, aldus de auteurs. Goede marktwerking vereist dus ook een krachtige, optredende overheid. Als de overheid niet goed ordent of reguleert, kan dat leiden tot een markt die niet of niet adequaat werkt. Ook de huidige economische crisis kan voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan tekortschietende regulering, en dus overheidsfalen. In de Preadviezen wordt aangegeven hoe economische inzichten gebruikt kunnen worden om zowel marktfalen als overheidsfalen te voorkomen. Economische kosten-baten analyses kunnen daartoe een belangrijke bijdrage leveren. De OESO bepleitte reeds een decennium geleden dat dergelijke analyses bij nieuwe regelgeving verplicht zouden moeten zijn, maar die aanbeveling werd tot nu toe niet opgevolgd. De Preadviezen laten zien dat het verstandig is dat nu wel te doen. De algemene lessen uit de Preadviezen worden verder toegelicht aan de hand van drie sectoren: telecommunicatie, energie en zorg. Voor elke sector is nagegaan hoe marktwerking de publieke belangen kan garanderen. Over de samenstellers Eric van Damme is hoogleraar economie aan de Universiteit van Tilburg en co-directeur van TILEC, het Tilburg Law and Economics Center. Onderzoekers van TILEC buigen zich over marktregulering in het onderzoeksprogramma „Market governance‟. Maarten Pieter Schinkel is hoogleraar aan de
364
Master Thesis Amanda Wigboldus
Universiteit van Amsterdam en co-directeur van het Amsterdamse Law & Economics Center, ACLE. TILEC en ACLE werken samen met andere Europese instellingen in het Competition Law and Economics European Network (CLEEN).
16-12-2009 Braindrain niet altijd negatief voor ontwikkelingsland Aangenomen werd tot nu toe dat emigratie van hoogopgeleide mensen (braindrain) negatieve gevolgen heeft voor de economieën van het land dat uitzendt. Maar promovendus Piotr Stryszowski stelt dat niet alle soorten menselijk kapitaal even geschikt zijn voor een bepaald technologisch stadium van ontwikkeling van een land en daarom (tijdelijk) gemist kunnen worden. Het niveau van technologische ontwikkeling van een land bepaalt welk soort menselijk kapitaal nodig is. Als een land nog niet voldoende technologisch ontwikkeld is en het een inhaalslag maakt door beschikbare technologieën te kopiëren, is er een grotere behoefte aan specialisatie in technische vaardigheden. Stryszowski laat aan de hand van modellen zien dat een dergelijk land pas economisch te lijden krijgt als mensen van plan zijn te emigreren. Potentiële emigranten zullen hun opleidingen aanpassen aan het land van immigratie en die kunnen vaak minder geschikt zijn voor het ontwikkelingsland. Stryszowski stelt dat ontwikkelingslanden met dreigende migratie in een vroeg stadium het verwerven van technologische vaardigheden meer moeten subsidiëren. Voorbeelden van landen waarvan de economieën niet te lijden hebben onder de vele hoogopgeleide emigranten zijn als Taiwan en Zuid-Korea. Terwijl armere landen zoals Bangladesh en Indonesië daarentegen juist weinig emigratie kennen. Braindrain kan dus zowel positief als negatief verband houden met de welvaart van een land. Kapitaalstroom en investeringen Een ander gunstig effect is de kapitaalstroom uit het buitenland die braindrain veroorzaakt, zoals investeringen. Stryszowski toont dat aan met het voorbeeld van Canadese immigranten in de Verenigde Staten, die grote buitenlandse investeringen in Canada te weeg brachten door hun contacten en kennis van het moederland. Piotr Stryszowski (Warschau 1977) studeerde economie aan de Universiteit van Tilburg Hij werkt bij het Directorate for Science, Technology and Industry; Organisation for Economic Co-Operation and Development (OECD) Parijs. Hij ontving een Marie-Curie Fellowship (Stockholm University) en een fellowship van de Canadase regering (University of British Columbia in Vancouver, Canada).
17-12-2009 Banken zeer voorzichtig met kredietverlening Economisch herstel vertraagd door beperkte financieringsmogelijkheden en lage werkgelegenheid
365
Master Thesis Amanda Wigboldus
Financieel directeuren in Europa verwachten dat de werkgelegenheid pas over ruim twee jaar weer op het niveau van voor de crisis komt. Veel bedrijven willen wel weer investeren, maar de banken maken hen dat moeilijk door hun terughoudende kredietbeleid. Dat blijkt uit de CFO Survey, een wereldwijd kwartaalonderzoek onder financieel directeuren, uitgevoerd door de Universiteit van Tilburg en Duke University. De Europese CFO‟s zijn minder optimistisch over de economie van hun land dan hun collega‟s in Amerika en Azië. Optimisme over eigen onderneming: winstverwachting en R&D uitgaven stijgen Veel Europese CFO‟s zijn optimistischer over de vooruitzichten van de eigen onderneming (ruim 47% is positiever, 15% is minder optimistisch dan in het vorige kwartaal). Een belangrijke graadmeter voor het optimisme is de stijgende winstverwachting (ruim 5%) en de hogere uitgaven voor research en development (bijna 7%). Ook in de beloningsstructuur zit beweging. Er is zowel sprake van een salarisverhoging (38%), een extra aandelenpakket (40%) als een hogere bonus (41,1%). Bij 13,8% van de bedrijven gaat het salaris juist omlaag en bij 37,5% wordt de bonus gekort. Banken belemmeren investeringen Voorlopig wordt er nog bezuinigd, niet alleen op personeel maar ook op marketing, opleiding en persoonlijke ontwikkeling. Aantrekkelijke investeringmogelijkheden worden uitgesteld of afgeblazen. Tegelijkertijd is er behoefte aan het doen van investeringen die op de lange termijn tot groei kunnen leiden. Ruim 35% van de ondervraagden geeft aan mogelijkheden te hebben om zeer winstgevende investeringen te doen, maar hierin te worden belemmerd doordat het bedrijf niet voldoende financiering kan krijgen. Bijna 40% van de bedrijven geeft aan dat banken minder bereid zijn krediet te verstrekken dan voor de crisis. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de strengere kredietvoorwaarden die banken hanteren, de restrictieve contracten, de hoge rentes of het feit dat banken het betreffende bedrijf te riskant vinden. Daarnaast meldt 42% van de CFO‟s dat klanten (veel) langer wachten met betalen, wat ook een belemmering voor investeringen vormt. Dit heeft voor meer dan de helft van de bedrijven geleid tot problemen met het managen van het werkkapitaal. Werkgelegenheid pas vanaf 2012 weer op „oude‟ niveau Voor bijna driekwart van de bedrijven zit de werkgelegenheid onder het niveau van voor de crisis. 18% van de Europese CFO‟s verwacht dat die niet meer terugkomt op het oude niveau. Het gros heeft meer vertrouwen en denkt dat in twee tot drie jaar de werkgelegenheid van hun bedrijf weer terug komt op het niveau van voor de crisis. Meer dan de helft van de ondervraagden wil zelfs al personeel aannemen wanneer de vraag in 2010 toeneemt. Het lijkt erop dat de crisis een flinke impact heeft op het moreel van het personeel. Dit is in de ogen van CFO‟s fors afgenomen; in 8,2% van de gevallen noemen zij het slecht, voor de crisis was dit 0%. Consumentenvraag blijft zorg no.1 De consumentenvraag blijft de belangrijkste zorg van CFO‟s. Daarop volgen de druk op de prijzen en de binnenlandse concurrentie. Ook de onvoorspelbaarheid van de resultaten houdt de financiële directeuren wakker. Baarden in het vorige kwartaal het bancaire systeem en de kredietmarkten hen veel zorgen, nu lijken deze wat gezakt in prioriteit. Kees Koedijk, hoogleraar Financieel Management aan de Universiteit van Tilburg, constateert dat het Europese optimisme over de economie (44,3%) nog achterblijft bij de VS - daar is 48,4% positiever en helemaal bij Azië, waar het optimisme op 74% ligt. “De effecten van de oplopende werkloosheid en de te strakke financieringsmogelijkheden missen hun uitwerking niet en zorgen voor een vertraging van het herstel.” Over CFO Survey Elk kwartaal krijgen CFO‟s in Europa, de Verenigde Staten, Azië en China vragen voorgelegd over hun verwachtingen van de economie. Dit kwartaal, de 55e keer dat het onderzoek wordt gehouden, zijn 1431 CFO‟s van uiteenlopende bedrijven en overheidsinstellingen wereldwijd bevraagd. CFO Survey is een samenwerking van de Universiteit van Tilburg, Duke University (Durham, North 366
Master Thesis Amanda Wigboldus
Carolina) en CFO Magazine. Kees Koedijk, decaan van de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg, is de grondlegger van de Europese tak van dit wereldwijde onderzoek.
367
Master Thesis Amanda Wigboldus
Vrije Universiteit Amsterdam 7-3-2008 Onderzoek naar ethiek van besturen Stadsdeelraadsleden en eigen belang Hoe zit het met de belangenverstrengeling van de Amsterdamse stadsdeelraadsleden? In 2007 publiceerde de Rekenkamer Stadsdelen Amsterdam een onderzoek naar mogelijke belangenverstrengeling van stadsdeelraadsleden uit Amsterdam Zuidoost. Bestuurskundige prof. Hans van den Heuvel en enkele van zijn studenten van de Vrije Universiteit deden onlangs onderzoek naar de elf andere deelraden in Amsterdam. Uit het onderzoek blijkt dat de overgrote meerderheid van de deelraadsleden geen belangen had bij een door het eigen stadsdeel gesubsidieerde maatschappelijke organisatie . Er zijn echter kanttekeningen. Bij het aanvaarden van een nevenfunctie zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid bepalend. Om controle mogelijk te maken moeten gemeenteraadsleden hun nevenfuncties openbaar maken. Bij belangenverstrengeling moet duidelijk zijn welke belangen precies in het geding zijn. De Algemene Wet Bestuursrecht (ABW) doet een beroep op de politicus die een ambt bekleedt en op het bestuursorgaan om hierin een goede afweging te maken. Bij het onderzoek, dat gehouden werd in de vorm van een enquête, is ook het stemgedrag van de raadsleden onderzocht. In totaal hebben 143 van de 322 aangeschreven deelraadsleden gereageerd, een respons van 44,42 %. Het blijkt dat meer dan 70 % van de raadsleden uit elf deelraden niet bij een door de gemeente gesubsidieerde maatschappelijke organisatie is betrokken. Weinig raadsleden hebben wel meegestemd over subsidieverstrekking aan een maatschappelijke organisatie waar zij bij betrokken zijn:26 leden hebben dit wel gedaan. Dit is in strijd met de Gemeentewet die voorschrijft dat een Gemeenteraadslid niet deelneemt aan een stemming over een kwestie die hem persoonlijk aangaat . Vijftien deelraadsleden gaven aan aanwezig te zijn geweest bij de stemming en dertien waren aanwezig bij de beraadslaging over de toekenning van subsidie. Dit is niet wettelijk verboden, maar wordt wel als onwenselijk gezien. Hoewel dit onderzoek niet als representatief bedoeld is, kan als resultaat worden aangemerkt dat de overgrote meerderheid van de deelraadsleden in de huidige raadsperiode niet bij de subsidietoekenning van een gerelateerde maatschappelijke organisatie is betrokken. Ook moet worden geconcludeerd dat bij ieder stadsdeel toch een of meer raadsleden op een bepaalde manier betrokken waren bij de besluitvorming rond subsidie aan een organisatie die door hun deelgemeente werd gefinanceerd.
13-03-2008 Peter Eimers hoogleraar Auditing aan de Vrije Universiteit Prof.dr. P.W.A. (Peter) Eimers RA (1968) is met ingang van 1 maart 2008 benoemd tot hoogleraar Auditing aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij is partner bij PricewaterhouseCoopers. De deskundigheid van Peter Eimers ligt op het terrein van Auditing & Assurance in de sfeer van Professional standards (Auditing & Assurance standards), audit innovatie en nieuwe assurance services. Binnen de VU zal de nadruk van zijn onderwijs en onderzoek op die gebieden liggen. Peter Eimers studeerde Bedrijfseconomie aan de Universiteit Maastricht waar hij ook de postdoctorale opleiding tot registeraccountant voltooide en Fiscale Economie aan de Universiteit van Tilburg. Hij is in september 2002 gepromoveerd op het proefschrift “The Use and Effectiveness of Analytical Review in Auditing” aan de Universiteit Maastricht. Hij publiceert regelmatig in vakbladen en vervult een actieve rol binnen diverse nationale en internationale vaktechnische commissies. Peter Eimers maakt deel uit van het vaktechnisch bureau van PwC Accountants NV., is vice-voorzitter van de Commissie Controlevraagstukken en Richtlijnen van het Koninklijk NIVRA en lid van de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding (CEA).
02-06-2008 “Zalm leverde grote bijdrage aan vernieuwing Nederlandse begrotingsbeleid.” Gerrit Zalm krijgt eredoctoraat Vrije Universiteit De Vrije Universiteit Amsterdam (VU) heeft besloten een eredoctoraat te verlenen aan drs. Gerrit de Zalm. Hij zal dit eredoctoraat in ontvangst nemen op 20 oktober 2008, de 128 dies natalis van de VU. Het eredoctoraat wordt hem toegekend voor zijn wezenlijke bijdrage aan de ontwikkeling, 368
Master Thesis Amanda Wigboldus
invoering, vormgeving en uitvoering van het trendmatig begrotingsbeleid en daarmee aan de vernieuwing van het Nederlandse begrotingsbeleid, vanaf het begin van de jaren ‟90. Zalm ontvangt het eredoctoraat op voorstel van de faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde. De heer Zalm begon in 1975 zijn carrière bij het ministerie van Financiën, was van 1989 tot 1994 directeur van het Centraal Planbureau en bijzonder hoogleraar Economische Politiek bij de economische faculteit aan de VU en vervolgens in verschillende kabinetten minister van Financiën en vice-premier. Hij is thans werkzaam bij DSB en bekleedt, naast enkele andere adviesfuncties, het voorzitterschap van de International Accounting Standards Committee Foundation. Als erepromotor is aangewezen dr. Harmen Verbruggen, hoogleraar aan en decaan van de faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de VU. Deze faculteit viert in 2008 haar twaalfde lustrum.
15-10-2008 “Crisis op financiële markten” thema Dies Natalis VU Gerrit Zalm ontvangt eredoctoraat Maandag 20 oktober viert de Vrije Universiteit haar 128ste verjaardag. Dit jaar staat de Dies Natalis in het teken van Crisis op financiële markten. Sprekers zijn onder andere Lex Bouter, rector magnificus en André Lucas, hoogleraar Financiële markten en instellingen. Daarnaast ontvangt voormalig minister van Financiën, Gerrit Zalm, een eredoctoraat. André Lucas geeft in de diesrede aan de hand van praktische voorbeelden antwoord op vragen als “Wat is de bredere historische context van de financiële crisis?”, “Wat zijn precies de complexe producten waarover in de media wordt gesproken en waarom zijn ze zo gevaarlijk?” en “Hoe moet en kan nieuwe regelgeving bijdragen aan een stabieler financieel systeem?” De weg uit de crisis ligt volgens Lucas echter niet in het doorschieten naar overregulering van de hele sector: juist door het toestaan van diversiteit binnen de sector lijkt de stabiliteit van het systeem als geheel het best gewaarborgd. Gerrit Zalm ontvangt het eredoctoraat voor zijn wezenlijke bijdrage aan de ontwikkeling, invoering, vormgeving en uitvoering van het trendmatig begrotingsbeleid en daarmee aan de vernieuwing ervan, vanaf het begin van de jaren negentig. Ook worden tijdens de Dies Natalis de winnaars van de Societal Impact Awards bekend gemaakt. De Junior Societal Impact Award wordt overhandigd aan een promovendus van de VU, die in het afgelopen jaar een proefschrift heeft verdedigd met een grote maatschappelijke impact. Genomineerd zijn Martijn de Koning, Eric Koomen en Amika Singh. De Senior Societal Impact Award is bedoeld voor uitstekende onderzoekers van de VU met een lange staat van dienst, die zich bovendien al jaren bijzonder verdienstelijk maken met het verrichten van research met een grote maatschappelijke impact. Genomineerd zijn Hans van den Heuvel, Martijn Katan en Chris Meijer. 21 oktober vindt het symposium “Prudentia: over financieren en begroten” plaats. De faculteit Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde organiseert dit symposium ter gelegenheid van haar zestigjarig bestaan. Sprekers zijn onder andere Gerrit Zalm en Wouter Bos. Pers is van harte welkom na aanmelding.
15-10-2008 Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde bestaat zestig jaar Alumni Bos en Zalm spreken op lustrumsymposium VU In deze tijden van financieel-economische reuring is speciale aandacht nodig voor de deugd Prudentia (behoedzaamheid). De faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de VU geeft deze aandacht op haar lustrumsymposium op 21 oktober ter gelegenheid van haar zestigjarig bestaan. Onder de titel “Prudentia: over financieren en begroten” gaan de volgende sprekers in op het Nederlandse begrotingsbeleid van de financiële sector: Gerrit Zalm buigt zich in het kader van de actuele discussie over de topsalarissen over de „financiële prikkels in de financiële en publieke sector.‟ Sweder van Wijnbergen, hoogleraar internationale economie aan de UvA, geeft zijn visie over de regulering van de financiële sector en de vraag of de Zalmhervormingen toekomstbestendig zijn. Rick van der Ploeg, hoogleraar aan de universiteiten van Oxford en Amsterdam en Coen Teulings, directeur van het Centraal Planbureau en hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, richten zich achtereenvolgens op „behoedzaam‟ en „stabiel‟ begroten. Wouter Bos spreekt en wordt geïnterviewd door Mathijs Bouman, journalist van het Financieel Dagblad, die dagvoorzitter is en de diverse sprekers interviewt. 369
Master Thesis Amanda Wigboldus
Economiefaculteit bestaat zestig jaar Het lustrumsymposium maakt deel uit van een reeks activiteiten in het teken van het zestigjarig bestaan van de faculteit. Op 20 oktober staat de dies van de VU in het teken van de crisis op de financiële markten: André Lucas, hoogleraar van de faculteit, houdt in dit kader de diesrede. Daarnaast vindt tijdens de dies de erepromotie van Gerrit Zalm plaats. Medewerkers en studenten van de faculteit kunnen op woensdag 28 oktober het lustrum uitbundig vieren tijdens het lustrumfeest in de Escape. Ook aan de kleine wetenschappers is gedacht: voor hen is er tijdens het symposium de ”kinderuniversiteit.”
27-11-2008 Desmond Tutu aanwezig bij installatie vier nieuwe hoogleraren Vier Desmond Tutu hoogleraren „Jeugd, Sport en Verzoening‟ aan de Vrije Universiteit In het kader van het Desmond Tutu Programma (DTP) worden 4 december a.s. vier hoogleraren geïnstalleerd met als collectieve leeropdracht „Jeugd, Sport en Verzoening‟. De naamgever van de leerstoel, Aartsbisschop Desmond M. Tutu uit Zuid-Afrika is bij de plechtigheid in de Aula van de Vrije Universiteit aanwezig. Pers is van harte uitgenodigd. Het Desmond Tutu Programma richt zich op de versterking van de wetenschappelijke samenwerking tussen de VU en haar zes Zuid-Afrikaanse partner-instellingen, door de gezamenlijke begeleiding van Zuid-Afrikaanse PhD‟s en het stimuleren van studentenuitwisseling op master- en bachelorniveau. Het programma wordt gecoördineerd door SAVUSA (South Africa – VU University – Strategic Alliances). De VU University Desmond Tutu leerstoel Jeugd, Sport en Verzoening, is vorig jaar op 16 juni, ZuidAfrika's Youth Day, door de VU ingesteld tijdens een bezoek van Desmond Tutu aan de VU. De instelling van de leerstoel eert Desmond Tutu's levenslange en geweldloze inzet voor een rechtvaardiger (wereld)samenleving. Zijn niet-aflatende strijd tegen apartheid, waarvoor hij in 1984 de Nobelprijs voor de Vrede ontving en zijn voorzitterschap van de Waarheids- en Verzoeningscommissie in Zuid-Afrika na afschaffing van de apartheid, heeft Desmond Tutu tot een internationaal symbool voor vrede en verzoening gemaakt. De VU University Desmond Tutu leerstoel Jeugd, Sport en Verzoening wordt door vier hoogleraren van verschillende faculteiten voor een periode van vijf jaar ingevuld. Het betreft in alfabetische volgorde de volgende benoemingen: Dr. Eddy Van der Borght, Faculteit Godgeleerdheid (FGG), die zich in het bijzonder richt op de religieuze aspecten; Dr. Chris Elbers, Faculteit Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde (FEWEB), richt zich in het bijzonder op armoedebestrijding en ontwikkeling; Dr. Stephen Ellis, Faculteit Sociale Wetenschappen (FSW), die zich in het bijzonder richt op de sociaal-wetenschappelijke aspecten; En dr. Geert Savelsbergh, Faculteit Bewegingswetenschappen (FBW), die zich in het bijzonder zal richten op de sportwetenschappelijke aspecten. De Vrije Universiteit onderhoudt al meer dan 125 jaar relaties met Zuid-Afrika en hoopt met de instelling van de leerstoel de wetenschappelijke samenwerking tussen Nederland en Zuid-Afrika verder te stimuleren. De installatie van de genoemde vier hoogleraren is een mijlpaal voor de VU in de samenwerking van deze universiteit met partners in Zuid-Afrika. Het programma op 4 december is een academische plechtigheid, die door de aanwezigheid van Desmond Tutu en diverse andere hoogwaardigheidsbekleders, waaronder Minister voor Ontwikkelingssamenwerking Bert Koenders, een extra feestelijk karakter krijgt. Dit wordt nog eens geaccentueerd door een muzikaal intermezzo van Herman van Veen en Edith Leerkes.
10-12-2008 VU benoemt Peter Nijkamp tot universiteitshoogleraar De Vrije Universiteit Amsterdam heeft Peter Nijkamp (1946) benoemd als eerste VUuniversiteitshoogleraar. Vanaf 1 januari 2009 kan hij zich geheel wijden aan de wetenschap. Zijn wetenschappelijke expertise dekt het brede terrein van de ruimtelijke en regionale economie, de milieueconomie en de economie van transport, infrastructuur, woningmarkt, stedelijke ontwikkeling en innovatie. Peter Nijkamp heeft een indrukwekkende internationale staat van dienst en leverde belangrijke bijdragen aan beleidsontwikkeling op de diverse terreinen. Hij behoort tot de top één procent van Europese economen en tot de top vijf procent wereldwijd. Voor zijn wetenschappelijk werk heeft hij tal
370
Master Thesis Amanda Wigboldus
van prijzen en onderscheidingen ontvangen, waaronder in Nederland de prestigieuze Spinozapremie in 1996. 11 december 2008 neemt Peter Nijkamp afscheid als voorzitter van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
5-1-2009 Nieuw: Master of Science in Marketing Vanaf 6 april 2009 start op de VU één van de eerste wetenschappelijke parttime masteropleidingen in marketing voor professionals in Nederland. Deze opleiding leidt op tot hoog gekwalificeerde marketingstrategen, onderlegd met een stevige wetenschappelijke kennis. Parttime Master of Science in Marketing De Master heeft de ambitie om mensen op te leiden die marketingvraagstukken op het niveau van topmanagement vertalen naar toepassingen binnen het bedrijf. Afgestudeerden kunnen zo een sleutelrol in organisaties spelen. De nadruk op analytisch kritisch denken en het oplossen van praktische marketingproblemen daagt deelnemers uit om hun intellectuele potentieel ten volle te benutten. De parttime Master of Science in Marketing aan de VU bereidt marketingprofessionals voor op een senior (marketing) managementpositie. Belang van marketing Klantwaarde wordt van steeds groter belang voor een bedrijf. Maximaliseren van aandeelhouderswaarde alleen is tegenwoordig minder aan de orde voor het bedrijfsleven. Door de kredietcrisis realiseren bedrijven zich dat succes op de lange termijn afhankelijk is van hun eigen vermogen hun unieke waarde aan de klant te tonen. Juist nú is binnen bedrijven een belangrijke rol weggelegd voor een gedegen, strategische benadering van marketing. Dit is onmogelijk te realiseren zonder betrouwbare informatie over trends, klanten, concurrenten en andere marktspelers. Het verkrijgen, analyseren en vertalen van markt- en gedragsinformatie naar marketingstrategie en innovaties is waar marketing, en deze nieuwe master in het bijzonder, om draait. Startdata Op 6 april 2009 start de eerste collegereeks. De colleges worden gegeven door toonaangevende hoogleraren en universitair docenten (onder andere Prof. dr. Ruud Frambach), aangevuld met inspirerende docenten met een ruime praktijkervaring op marketinggebied (o.a. drs. Wouter de Vries jr.) en internationale experts zoals Prof. dr. George Zinkhan VU/University of Georgia, V.S. (Coca Cola Professor of Marketing).
25-05-2009 Balkenende en Wellink aanwezig bij opening prestigieus onderzoekscentrum VU opent centrum voor verbetering bedrijfsvoering overheden 4 juni opent het Zijlstra Center for Public Control en Governance aan de Vrije Universiteit (VU) haar deuren. Minister-president Jan Peter Balkenende zal tijdens de opening een toespraak houden. Het Zijlstra Center wil door middel van onderwijs en onderzoek bijdragen aan de verbetering van de bedrijfsvoering van de overheid en het maatschappelijk middenveld: zorg, onderwijs, volkshuisvesting en welzijn. Pers is bij de opening van harte welkom. Het Center wil met onderwijs en onderzoek een bijdrage leveren aan het debat over de verbetering van de overheid en de non-profitsectoren. Hoe verhoog je de kwaliteit van onderwijs? Hoe blijft de zorg betaalbaar en toegankelijk? Hoe kan men woningbouwcorporaties besturen zodat zij integere maatschappelijke ondernemingen zijn? Wat voor eisen stellen deze doelstellingen aan de bedrijfsvoering van deze organisaties en hoe wordt daar toezicht op gehouden? Hoe leggen deze organisaties maatschappelijke verantwoording af over wat ze doen? Het onderzoek vindt plaats in opdracht. Zo ondersteunt het Center de Commissie Monitoring Governance Woningbouwcorporaties die meerjarig onderzoek doet naar „goed bestuur bij corporaties‟ en zijn er 22 scholen die zich afvragen hoe zij een brede maatschappelijke opdracht kunnen organiseren en uitvoeren. Ook loopt er een onderzoek bij grotere gemeenten in Nederland naar goede voorbeelden van kengetallensturing: doelmatigheidsonderzoek. Het gaat bij al deze onderzoeken om de vraag: hoe creëren instellingen maatschappelijke meerwaarde? Hoe organiseer je dat en welke eisen stelt dat aan de organisatie en de mensen. Het Zijlstra Center is vernoemd naar Jelle Zijlstra, een van de pioniers en oprichters van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de VU waarbinnen het Center is gepositioneerd. Tijdens zijn ministerschappen van Economische Zaken en Financiën van 1952 tot 1963 gaf hij inhoud aan zijn visie op de overheid in de samenleving en de ontwikkelingen in de publieke sector: een matige, betrouwbare overheid die haar publieke taken vervult in samenwerking met markt en middelveld. Vanuit die visie wil de VU het Center verder uitwerken.
371
Master Thesis Amanda Wigboldus
21-09-2009 Positieve indruk traditionele winkelketen versterkt online koopgedrag Bij een positieve indruk van een traditionele winkelketen kopen consumenten eerder online bij diezelfde winkel. Dit blijkt uit een gezamenlijk onderzoek van de Vrije Universiteit (VU), de Universiteit van Amsterdam (UvA) en Free Record Shop. Het onderzoek toont aan dat consumenten eerder geneigd zijn om online aankopen te doen, wanneer zij een positieve indruk hebben van de traditionele winkelketen. De onderzoekers tonen hiermee een rechtstreeks effect aan van winkelindruk op de online koopbereidheid. Daarnaast wordt in het onderzoek duidelijk dat de winkelindruk van invloed is op hoe de consumenten de kwaliteit van de online webshop ervaren. Volgens Tibert Verhagen, onderzoeker VU, is er sprake van een referentie-effect. “Kenmerken van de traditionele winkelketen worden door klanten gebruikt om een inschatting te maken van de online webshop. Opvallend genoeg is hierbij sprake van een 1-op-1 relatie. Zo werken de dienstverlening, het assortiment en de atmosfeer van de traditionele winkelketen door op de indrukken die men respectievelijk van de dienstverlening, het assortiment en de atmosfeer van de online webshop heeft”. Verhagen vervolgt:” In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, is er bij traditionele winkelketens en online webshop lang niet altijd sprake van kannibalisatie. Het onderzoek toont aan dat de traditionele winkelketen en de online webshop elkaar kunnen versterken, wanneer de organisatie erin slaagt een totaalbeleving te creëren”.
29-09-2009 Beste methode om banken in het gareel te krijgen “Hoge bonussen leiden niet tot beter presteren” De bonuscultuur bij de banken is uit de hand gelopen. De recente maatregelen van minister Bos blijken volgens de laatste berichten niet te werken. Marius Rietdijk heeft een methode ontwikkeld om aan dit soort praktijken paal en perk te stellen. Uit zijn promotieonderzoek blijkt bovendien dat hoge bonussen niet leiden tot beter presteren. Rietdijk promoveert 2 oktober aan de Vrije Universiteit. Rietdijk, psycholoog en bedrijfskundige, werkt al twintig jaar aan het onderwerp „gedragsverandering in bedrijven‟. Zijn proefschrift gaat niet alleen over banken. Gedragsverandering is ook elders in het bedrijfsleven en bij overheden van cruciaal belang. Zonder goede beïnvloeding van het gedrag zijn goede resultaten onmogelijk. Rietdijk werkt een stappenplan uit waarmee men organisaties effectief kan conditioneren. Dat blijkt verrassend genoeg het beste te werken door waardering te uiten en complimenten te geven bij gewenst gedrag. Rietdijk heeft zelf een bedrijf dat plimenten.com heet. Op die website houden mensen bij hoeveel complimenten ze per dag uitdelen. Dit heeft grote en gunstige invloed op hun eigen functioneren en dat van hun collega‟s.
05-10-2009 Vierde Desmond Tutu-hoogleraar houdt zijn oratie Door meten beter weten In zijn oratie gaat Chris Elbers „op zoek naar de juiste maat‟ bij het onderzoek in ontwikkelingslanden. Zulke maten, zoals statistieken over armoede en ongelijkheid, zijn belangrijk voor het formuleren van beleid en het aanbrengen van prioriteiten, maar ook voor het volgen van ontwikkelingen. Elbers houdt als vierde Desmond Tutu-hoogleraar op 14 oktober zijn oratie. De millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties zijn een goed voorbeeld van de belangrijke rol die een duidelijke maatstaf kan spelen: met de millenniumdoelstellingen hebben landen zich verplicht voor het jaar 2015 humanitaire en sociaaleconomische doelstellingen voor de wereld te bereiken. Een groot deel van die doelstellingen heeft een ondubbelzinnige kwantitatieve formulering. Elbers benadrukt dat de juiste maat een grondige theoretische en empirische fundering dient te hebben. Hij zet zich echter af tegen de neiging van sommige economen om op basis van louter theoretische overwegingen conclusies te trekken die belangrijke beleidsrelevantie hebben: empirisch onderzoek kan niet worden overgeslagen. In zijn oratie worden enige voorbeelden besproken uit delen van de ontwikkelingseconomie waarin Elbers zelf actief is. Daarbij komt de ongelijke verdeling van welvaart in Zuid-Afrika ter sprake, in het bijzonder het etnische profiel achter die ongelijkheid en de relatie tussen ongelijkheid en persoonlijke veiligheid. Dit voorbeeld laat zien dat de resultaten van empirisch onderzoek ten opzichte van theoretisch onderzoek aanzienlijke meerwaarde kunnen hebben. Tot slot blikt Elbers vooruit op de samenwerking met collega-economen in Zuid-Afrika.
372
Master Thesis Amanda Wigboldus
De Desmond Tutu leerstoel „Jeugd, Sport en Verzoening‟ werd in 2007 ingesteld ter gelegenheid van een bezoek van Aartsbisschop Desmond Tutu aan de Vrije Universiteit. De VU eert met deze leerstoel Desmond Tutu‟s levenslange en geweldloze inzet voor een rechtvaardiger (wereld)samenleving.
28-10-2009 Excellente status voor psychologie en economie aan de VU Recentelijk onderzoek van het Centrum für Hochschulentwicklung (CHE) kent Psychologie en economie aan de VU een excellente status toe. Psychologie onderscheidt zich door een groot aantal publicaties en citaties en door de mobiliteit van de studerenden. Het vakgebied economie is excellent op grond van het grote aantal publicaties en citaties en door de mobiliteit van de docenten. Verschillende criteria hebben bij de selectie een rol gespeeld: bijzondere prestaties zoals het aantal publicaties en citaties, de mate van internationale oriëntatie en de mobiliteit van zowel studerenden als docenten. Naast kwantitatieve gegevens biedt de ExcellenceRanking een grote hoeveelheid nuttige informatie met betrekking tot masterstudies en promotieonderzoek. Daarnaast bevat de Ranking ook feiten over onderzoeksgroepen, grootte van faculteiten, toelatingsvoorwaarden en woonmogelijkheden. Huidige studenten hebben tevens hun studieomstandigheden beoordeeld. Toekomstige studenten kunnen deze ervaringen gebruiken bij het maken van hun keuze. Het niet-commerciële Centrum für Hochschulentwicklung (CHE) is een onafhankelijk instelling in Duitsland, die zich inzet voor hervormingen in het hoger onderwijs. Met de CHE-ExcellenceRanking is een vergelijking van de beste universitaire researchcentra in Europa mogelijk. Donderdag 29 oktober worden de resultaten in het Duitse opinieweekblad DIE ZEIT gepubliceerd en op internet geplaatst onder www.zeit.de/excellenceranking. Feitenmateriaal en toelichtingen bij de CHE-ExcellenceRanking zijn te vinden onder www.che-
excellenceranking.eu
373
Master Thesis Amanda Wigboldus
Rijks Universiteit Groningen Maatschappelijk verantwoord ondernemen verhoogt bedrijfswaarde
Datum: 31 januari 2008 De vervuiling van een fabriek beperken, veiliger arbeidsvoorwaarden voor personeel creëren of kinderarbeidvrije producten op de markt brengen gaat ten koste van de bedrijfswinst. Volgens promovendus Lammertjan Dam staat daar tegenover dat maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) de waarde van het bedrijf verhoogt. Hij betoogt dat verantwoord ondernemen op de lange termijn wel degelijk winstgevend kan zijn. Dam promoveert op 7 februari 2008 aan de Rijksuniversiteit Groningen. In een viertal deelonderzoeken onderzocht Dam de economie van maatschappelijk verantwoord ondernemen, met de nadruk op de rol van financiële markten en instellingen. De afgelopen dertig jaar is er veel tegenstrijdige literatuur verschenen omtrent de relatie tussen MVO en bedrijfsfinanciële prestaties. Goodwill Dam laat zien dat er in de bestaande literatuur een paradox bestaat door een onderscheid te maken tussen de winst en de waarde van een onderneming. MVO kost geld en gaat zodoende ten koste van de winst, maar hier staat een andere vorm van waarde tegenover. “Voor een goed milieu of betere arbeidsomstandigheden bestaat geen handel, maar wel veel waardering. Die waardering beïnvloedt via beleggers de marktwerking.” Beleggers willen liever niet investeren in een bedrijf dat aan kinderarbeid doet of het milieu aan zijn laars lapt. Niet alleen omdat beleggers dit zelf zo belangrijk vinden, maar ook omdat „onverantwoord‟ gedrag in feite risicovol gedrag is. Verantwoorde ondernemers zullen daarom een vorm van goodwill creëren bij beleggers. Zodoende levert MVO een bedrijf misschien geen directe winst op, maar het zal wel de uiteindelijke waarde van de onderneming verhogen. Geen negatieve reacties aandelenmarkt Verder concludeert Dam dat de aandelenmarkt niet negatief reageert op banken die duurzame ontwikkeling nastreven. Hij onderzocht de verschillen tussen banken die wel en niet de Equator Principes ondertekenden: een verdrag dat banken verplicht zich aan opgestelde sociale en milieuprincipes te houden. Behalve op sociale prestaties vond Dam geen significante verschillen. Wel viel het hem op dat vooral grote banken de principes ondertekenden. Dam: “Mogelijk zijn er toch kosten aan verbonden en maken grote banken gebruik van schaalvoordelen. Of deze banken kunnen de risico‟s van onverantwoordelijkheid niet lopen, omdat alle ogen juist op hen gericht zijn.” Toekomstige generaties Dam deed ook onderzoek naar maatschappelijk verantwoord beleggen. Het is een klassiek probleem dat toekomstige generaties de lasten moeten dragen van de vervuiling van huidige generaties. Volgens Dam ligt hiervoor een oplossing in verantwoord beleggen. Een bedrijf dat sociale en milieuprincipes aan zijn werkwijze koppelt, zal om de waarde van zijn aandelen te waarborgen deze
374
Master Thesis Amanda Wigboldus
principes ook moeten blijven naleven. Verantwoord beleggen is daarom een manier om generaties aan elkaar te linken en duurzame ontwikkeling te stimuleren. Vervuilingsparadijzen Ten slotte onderzocht Dam of de veronderstelde „vervuilingsparadijzen‟ daadwerkelijk bestaan. Hij concludeert dat de strenge Europese sociale en milieuwetgeving er inderdaad voor zorgt dat onverantwoorde multinationals zich naar ontwikkelingslanden verplaatsen. Voor verantwoordelijke ondernemingen is het juist niet aantrekkelijker om naar ontwikkelingslanden te verhuizen. Dam: “Met mijn proefschrift wil ik aantonen dat de externe effecten, zoals een slecht milieubeleid, kinderarbeid, of slechte sociale omstandigheden uiteindelijk zullen terugslaan op de waarde van het bedrijf. De belegger die vooruit kijkt, zal investeren in bedrijven die niet alleen direct winstgevend zijn voor nu, maar ook waardegevend zijn voor de toekomst.” Curriculum Vitae Lammertjan Dam (Groningen, 1977) studeerde cum laude af in de econometrie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij verrichte zijn promotieonderzoek aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van dezelfde universiteit, bij prof.dr. L.J.R. Scholtens en prof.dr. E. Sterken, in het door NWO gefinancierde project „Milieu en Economie‟. Dam vervolgt zijn carrière als universitair docent financiering aan het Instituut voor Economie, Econometrie en Financiering (IEEF) van de Rijksuniversiteit Groningen. De titel van zijn proefschrift luidt “Corporate social responsibility and financial markets”.
Woonlasten grote gemeenten stijgen minder na vrijgeven OZB-tarieven
Rioolrecht wel fors duurder Datum: 30 januari 2008 De grote gemeenten verhogen hun woonlasten dit jaar met gemiddeld 3,0 procent. Vooral het rioolrecht gaat omhoog. De stijging van de OZB blijft onder de inflatie. Dit blijkt uit het Belastingoverzicht Grote Gemeenten 2008, dat in opdracht van het Belastingoverleg Grote Gemeenten (BOGG) is opgesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van de Rijksuniversiteit Groningen. COELO onderzocht voor dit jaarlijkse overzicht de tarieven in 36 grote gemeenten, waar 37 procent van de Nederlandse bevolking woont. Het volledige Belastingoverzicht Grote Gemeenten is te vinden op www.coelo.nl. Woonlasten grote gemeenten De gemeentelijke woonlasten (OZB, rioolrecht en reinigingsheffing) voor een meerpersoonshuishouden stijgen gemiddeld met 18 euro (3,0 procent) tot 606 euro. Vorig jaar bedroeg deze stijging nog 5,6 procent. De woonlasten zijn het laagst in Tilburg (493 euro) en het hoogst in Heerlen (752 euro). Van de bijkomende woonlasten (dus naast huur of financiering eigen woning) nemen de gemeentelijke lasten 18 procent voor hun rekening, iets meer dan het eigenwoningforfait (15 procent). Energie en water is met 42 procent veruit de grootste post, de waterschapslasten (7 procent) vormen de kleinste.
375
Master Thesis Amanda Wigboldus
Tariefontwikkeling Het gemiddelde OZB-tarief voor woningen ligt dit jaar 5,4 procent lager dan vorig jaar. Gemeenten verlagen hun tarieven, omdat woningen als gevolg van een nieuwe taxatie op papier 7,8 procent meer waard zijn geworden. Gecorrigeerd voor de waardeontwikkeling stijgen de gemiddelde OZB-tarieven van de grote gemeenten dit jaar met 1,5 procent voor woningen en met 1,4 procent voor nietwoningen (voornamelijk bedrijfspanden). Deze stijging ligt iets onder de inflatie. Eigenaren van woningen betalen in 2008 gemiddeld 203 euro aan OZB. Dat is nauwelijks meer dan vijf jaar geleden: in 2003 betaalden ze gemiddeld 200 euro. (prijspeil 2008). Het gemiddelde tarief voor rioolrecht neemt in 2008 met 7,1 procent wel fors toe, tot 131 euro. Zoetermeer verhoogt het rioolrecht in procenten het meest (67 procent), maar blijft wel het goedkoopst (37 euro) door een relatief lage kostendekking (37 procent). Het duurst is Nijmegen (230 euro), dat een volledig kostendekkend tarief heeft. De gemiddelde reinigingsheffing ligt met 272 euro 2,2 procent hoger dan vorig jaar. Nijmegen is met een relatief lage kostendekking (40 procent) het goedkoopst (92 euro), Heerlen (met volledige kostendekking) het duurst (376 euro). In de afgelopen vijf jaar is de gemiddelde kostendekking van de reinigingsheffing gestegen van 90 procent naar 94 procent. De gemiddelde kostendekking van het rioolrecht is in deze periode gestegen van 81 naar 95 procent. Afschaffing maximering OZB-tarieven In 2008 is de maximering van de OZB-tarieven afgeschaft. Gemeenten mogen zelf hun tarieven bepalen. Het kabinet heeft daarbij echter bepaald dat de landelijke opbrengst van de OZB in 2008 niet meer dan 3,75 procent hoger mag zijn dan in 2007 (de macronorm). De totale stijging van de OZBopbrengst in de 36 grote gemeenten blijft daar met 1,49 procent ver onder. Belangenorganisaties hebben fel geprotesteerd tegen het loslaten van de OZB-tarieven (Eigen Huis: “verbijsterd”; VNO/NCW: “onverantwoord”). Hun vrees dat de OZB hierdoor zou stijgen is niet uitgekomen. Rioolrecht/rioolheffing blijft stijgen Het rioolrecht stijgt om verschillende redenen al jaren. De kosten die gemeenten moeten maken zijn sterk opgelopen door landelijke en Europese milieumaatregelen en door vervanging van oude riolen. Daarnaast is de gemiddelde kostendekking van het rioolrecht de laatste jaren verhoogd. Een kleiner deel van de kosten wordt nu uit de OZB-opbrengst betaald. Ook de komende jaren zal het rioolrecht blijven stijgen, omdat gemeenten meer watertaken moeten uitvoeren. Om de nieuwe taken te bekostigen wordt een nieuwe rioolheffing ingevoerd, die geleidelijk het bestaande rioolrecht vervangt. Vijf grote gemeenten voeren deze heffing dit jaar in. Prijs rijbewijs ongeveer gelijk gebleven Na de prijsstijging van vorig jaar in verband met de invoering van een nieuw model rijbewijs blijft de prijs van het rijbewijs dit jaar vrijwel onveranderd. De stijging van de gemiddelde prijs van een rijbewijs blijft met 0,4 procent ver onder de inflatie. De prijs van een rijbewijs varieert van 29,50 tot 62,00 euro. Een paspoort is in vrijwel elke gemeente even duur (ruim 48 euro). Een uittreksel uit het bevolkingsregister (GBA) kost tussen 5,30 en 14,45 euro en is gemiddeld 3,3 procent duurder dan vorig jaar. Noot voor de pers Meer informatie: drs. A.S. Zeilstra, tel. (050) 363 83 44, of dr. L.A. Toolsema, tel. (050) 363 45 35, email:
[email protected]. Het volledige Belastingoverzicht Grote Gemeenten is te vinden op www.coelo.nl. Belastingoverzicht Grote Gemeenten 2008, COELO, Groningen, ISBN 9789076276496.
376
Master Thesis Amanda Wigboldus
Tarievenoverzicht grote gemeenten 2008 (meerpersoonshuishoudens)
Tarief in euro‟s
Verandering t.o.v. 2007 (%)
e
laagste
gemiddelde
hoogste
kleinste stijging
mutatie van gemiddelde
grootste stijging
OZB woningena
1,45
2,51
4,31
-2,8
1,5
5,1
OZB nietb woningen
5,91
9,52
18,12
-3,8
1,4
14,9
92
272
376
-6,1
2,2
13,0
37
131
230
-9,3
7,1
67,3
Woonlasten
493
606
752
-1,9
3,0
7,8
Paspoort
48,30
48,35
48,35
1,8
1,9
2,0
Rijbewijs
29,50
43,98
62,00
-10,3
0,4
23,6
Uittreksel GBA
5,30
8,74
14,45
0,0
3,3
27,3
c
Reinigingsheffing c
Rioolrecht
d
Gemiddelden zijn gewogen naar inwonertal. a Tarief voor eigenaar per 2.500 euro waarde. b Tarief voor eigenaar en gebruiker samen per 2.500 euro waarde c Meerpersoonshuishoudens d OZB eigenaar voor een woning met de in de betreffende gemeente geldende gemiddelde waarde, plus rioolrecht en reinigingsheffing voor een meerpersoonshuishouden e Mutatie OZB-tarieven: gecorrigeerd voor de stijging van de waarde van onroerende zaken.
Inkomensongelijkheid in Latijns-Amerika niet persistent
Datum: 03 maart 2008 Gemeten naar westerse maatstaven is de kloof tussen arm en rijk in Latijns-Amerikaanse landen buitenproportioneel groot. Promovendus Ewout Frankema onderzocht de ontwikkeling van de inkomensongelijkheid sinds de koloniale tijd en concludeert dat inkomensverschillen sterk hebben gefluctueerd. In tegenstelling tot wat veelal wordt aangenomen is de inkomensongelijkheid volgens Frankema geenszins persistent en bestaan er wel degelijk mogelijkheden om de kloof tussen arm en rijk te dichten. Hij verdedigt zijn proefschrift op 6 maart 2008 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
377
Master Thesis Amanda Wigboldus
In zijn proefschrift vergelijkt Frankema de inkomens- en bezitsongelijkheid in Latijns-Amerikaanse landen in de periode van 1870 tot 2000. Met behulp van historisch-comparatieve en economischkwalitatieve methoden toont hij aan dat de ongelijkheid in deze periode varieerde en daarmee weerlegt hij het idee dat de huidige inkomensverschillen in Latijns-Amerika bepaald worden door het koloniale verleden. Frankema: “Het is niet zoals vaak in de literatuur verondersteld wordt; het was zo, het is zo, en het zal altijd zo blijven.” Koloniale wortels Volgens Frankema is het politieke klimaat van doorslaggevende invloed op de inkomensverschillen, maar de wortels van de inkomens- en bezitsongelijkheid liggen in het koloniale verleden. Etnische discriminatie van Indiaanse/Afrikaanse groepen door afstammelingen van de blanke kolonisten en de hiermee gepaard gaande oneerlijke landsverdeling zijn overblijfselen uit de koloniale tijd. Een van de consequenties van deze ongelijkheid is slechte onderwijsvoorziening voor armen, omdat de elite haar kinderen naar privéscholen stuurt en weinig baat heeft bij een goed publiek onderwijsstelsel. Zonder goede onderwijsmogelijkheden voor armen blijft de sociale mobiliteit in Latijns-Amerika gering. Herverdeling en economische terugval Volgens Frankema loopt het ongelijkheidsvraagstuk als een rode draad door de Latijns-Amerikaanse politiek. Het zijn zowel politieke als (internationaal) economische krachten die de omvang van de inkomensongelijkheid beïnvloeden. Frankema maakt duidelijk dat inkomensverschillen tot circa 1920 stegen, vervolgens daalden en rond de jaren „70 weer sterk zijn gaan stijgen. In de periode tussen 1920 en 1970 is sprake van herverdeling door de toenemende macht van vakbonden en linkse politieke partijen. De periode na 1975 is een periode van economische terugval, ingeleid door toenemende internationale concurrentie en een buitensporige schuldenlast. Frankema: “Als fabrieken moeten sluiten als gevolg van een economische crisis zijn het meestal de armen die als eerste hun banen kwijtraken. Ook de inflatie die de Latijns-Amerikaanse landen zwaar heeft getroffen in de jaren ‟80, trof de armsten het hardst. Niet de rijken die hun geld veilig op een Zwitserse bankrekening hebben staan.” Armoedevraagstuk Armoedebeleid zou volgens Frankema minder over herverdeling moeten gaan, en meer over ontwikkeling. Als Latijns-Amerikaanse landen kunnen afrekenen met het verleden door bijvoorbeeld de etnische discriminatie en de ongelijkheid in landbezit aan te pakken, zijn er volgens hem mogelijkheden om het armoedevraagstuk in de regio voortvarend aan te pakken. Frankema: “Het herverdelen van inkomen via belastingen is heel aardig op de korte termijn, maar levert op de lange termijn te weinig op. Om armoede duurzaam te bestrijden moet je mensen laten participeren in het arbeidsproces, meer investeren in de kwaliteit van het publieke onderwijs en ervoor zorgen dat “gelijke kansen voor iedereen” het uitgangspunt wordt van overheidsbeleid.” Curriculum Vitae Ewout Hielke Pieter Frankema (Opeinde, 1974) studeerde geschiedenis en economie aan de Rijksuniversiteit Groningen en verrichte zijn promotieonderzoek bij onderzoeksschool SOM, aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van dezelfde universiteit. De titel van zijn proefschrift luidt: The Historical Evolution of Inequality in Latin America. A comparative analysis, 1870-2000. Het proefschrift 378
Master Thesis Amanda Wigboldus
zal bij Brill (Leiden, Boston) worden uitgebracht in de Global Economic History Series. Frankema is als universitair docent in dienst getreden van de faculteit Geesteswetenschappen, afdeling Economische en Sociale Geschiedenis, van de Universiteit Utrecht.
Bart van Ark benoemd tot chef-econoom van The Conference Board
Datum: 17 maart 2008 Bart van Ark, hoogleraar economie aan de Rijksuniversiteit Groningen, wordt per 1 april 2008 benoemd tot chef-econoom van The Conference Board. The Conference Board is een nonprofitonderzoeksinstituut in de Verenigde Staten dat wordt gefinancierd door het bedrijfsleven. Van Ark is de eerste niet-Amerikaan die in de 90-jarige geschiedenis van het instituut is benoemd op deze positie. Van Ark zal leidinggeven aan een team van meer dan twintig economen die verantwoordelijk zijn voor het economisch onderzoek van The Conference Board. Ook zal hij optreden als woordvoerder voor de consumenten-vertrouwensindex voor de Verenigde Staten, voor conjunctuurindicatoren voor tien landen en voor de productiviteitscijfers voor meer dan honderd landen. Samenwerking Conference Board en RUG Van Ark, sinds 2000 hoogleraar aan de RUG op het gebied van economische ontwikkeling, technologische verandering en groei, heeft sinds 1997 als consulting director international economic research met The Conference Board samengewerkt. Door deze samenwerking hebben de RUG en The Conference Board gezamenlijk een productiviteitsdatabase ontwikkeld voor meer dan honderd landen. Deze wordt nu op jaarbasis gepubliceerd en leidt tot veel aandacht in de media en bij beleidsmakers over de hele wereld. De benoeming is een bevestiging van The Conference Board‟s toenemende aanwezigheid in Europa, Azië en het Midden-Oosten, waar inmiddels dertig procent van haar tweeduizend leden is gevestigd. Van Ark blijft na 1 april in een kleine deeltijdfunctie aan de Rijksuniversiteit Groningen verbonden.
Nederlandse bedrijfselite verreweg het meest internationaal van Europa
Datum: 19 maart 2008 Rondom de overname van ABN-AMRO dook het 'nationale economische belang' ineens op in de discussies. De overname door niet-Nederlandse bedrijven van een nationaal icoon riep allerlei emoties op. “De belangrijkste vraag is echter wat een bedrijf nog Nederlands maakt”, zegt dr. Kees van Veen van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen. “Gaat het om de aandeelhouders, of ook om de bestuurlijke top?” Van Veen onderzoekt de samenstelling van de Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen van grote bedrijven in Europa en constateert onder andere dat Nederland hard voorop loopt met een toenemend aantal buitenlanders aan de directietafels.
379
Master Thesis Amanda Wigboldus
Wanneer verkeert een bedrijf in nationale handen? In Nederland is de rol van aandeelhouders versterkt en met het wegnemen van allerlei beschermingsconstructies is het Nederlandse aandelenpakket gewoon onderdeel geworden van het mondiale kapitalistische systeem. Daar is niets Nederlands meer aan. In de top zijn echter nog twee andere relevante partijen aanwezig: de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur. Helft niet-Nederlands Nederland is, na Luxemburg (met erg weinig grote ondernemingen), het land met verreweg de meest geïnternationaliseerde Raden van Bestuur. Dat blijkt uit Van Veens onderzoek bij 363 grote ondernemingen in vijftien Europese landen. “Het is ontnuchterend en geeft een nieuwe kijk op de discussie”, zegt hij. “Bijna de helft van de leden van de Raden van Bestuur van de 25 AEX bedrijven heeft een niet-Nederlandse nationaliteit. Het verschil met de nummer 2, het Verenigd Koninkrijk, is substantieel: namelijk twee maal zoveel. En na Duitsland en België beginnen de aantallen snel te dalen tot aan 2,5 procent in Spanje. De gegevens die we momenteel over de Raden van Commissarissen verzamelen laten een soortgelijke trend zien.” Een land vol dependances Het lijkt niet waarschijnlijk dat het tij wordt gekeerd. Van Veen: “Het is de vraag of dit erg is. Zolang dit aspect van het globaliseringsproces onontkoombaar en mondiaal is, maakt het op de lange duur niet veel uit wie precies welk bedrijf bestuurt. Dan zijn we gewoon even de koplopers.” Toch gaat Nederland wel heel erg snel, vergeleken met alle andere landen. Mochten in de toekomst meer gesloten bedrijfselites uit andere landen stelselmatig machtsposities naar zich toetrekken, of anderszins nationale belangen weer stevig opspelen, dan was onze huidige koploperspositie wellicht minder raadzaam, volgens Van Veen. “Dan zijn we een land vol mooie dependances, met weinig toegang tot de economische machtscentra.” Mondiaal ook eenzame koploper Op mondiaal niveau blijkt Nederland ook voorop te lopen: een internationaal onderzoek onder de tachtig grootste multinationale ondernemingen onthult dat het aantal buitenlanders in de diverse raden de laatste vijftien jaar toeneemt. Van Veen: “Maar het gaat vaak om kleine aantallen per raad en zeker niet om de snelle veranderingen die in Nederland hebben plaatsgevonden.” Het blijkt dat in Aziatische bedrijven vrijwel geen buitenlanders zitting hebben in de raden en in Noord-Amerika slechts marginaal. Europa spant duidelijk de kroon, en daarbinnen is Nederland de eenzame koploper. Oorzaken Op zoek naar de oorzaak blijken diverse factoren een rol te spelen, zowel op bedrijfsniveau als op landenniveau. Bedrijven verschillen bijvoorbeeld in de mate waarin ze actief zijn in het buitenland. “Dat is inderdaad van belang”, zegt Van Veen, “maar het effect is lang niet zo sterk als men in eerste instantie zou verwachten. Ook hoe lang het betreffende land lid is van de Europese Unie maakt bijvoorbeeld verschil, maar opnieuw slechts marginaal.” Erg belangrijk blijken vooral grensoverschrijdende samenwerkingsrelaties zoals vroeger bij SHELL en Unilever, en meer recentelijk fusies als bij CORUS en Air France-KLM. “Deze bedrijven laten vervolgens een ingewikkeld en langdurig intern spel zien waarin nationaliteit van managers en commissarissen een rol speelt, maar zeer wisselende uitkomsten kent”, aldus Van Veen. “Voor sommige bedrijven is het een startpunt voor 380
Master Thesis Amanda Wigboldus
een echt internationale samenstelling, voor andere slechts een tijdelijk oprisping om vervolgens terug te vallen op managers uit het land van origine.” Curriculum vitae Kees van Veen is als universitair docent verbonden aan de afdeling International Business and Management bij de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is onder meer gespecialiseerd in de samenstelling van topmanagement en Raden van Bestuur binnen Europa.
Marktaandeel universiteit niet altijd afhankelijk van studentenoordeel
Datum: 04 april 2008 Universiteiten doen hun best om hoge studentoordelen te krijgen voor hun studies omdat dit de instroom van nieuwe studenten zou verhogen. Volgens marketingdeskundigen prof.dr. Peter Verhoef en dr. Erjen van Nierop van de Rijksuniversiteit Groningen en prof.dr. Philip Hans Franses van de Erasmus Universiteit is er echter geen bewijs voor een relatie tussen de oordelen van eigen studenten en het marktaandeel. Mogelijk kiezen aankomende studenten vooral voor een universiteit vlakbij de woonplaats. Concurrentie kan volgens professor Verhoef beter gestimuleerd worden door thuiswonen financieel minder aantrekkelijk te maken en collegegelden te laten variëren tussen universiteiten.
Professor Verhoef: “Studentenoordelen, zoals die in de Elsevier, worden op universiteiten tegenwoordig als instrument voor verbetering van het onderwijsprogramma gebruikt. Maar dat met een hogere waardering door de eigen studenten ook verhoging van de instroom gegarandeerd is, blijkt allerminst uit ons onderzoek.” De onderzoekers verzamelden zes jaar aan gegevens over studentenoordelen van opleidingen aan twaalf universiteiten in Nederland uit de jaarlijkse rapportage van het weekblad Elsevier. Ze ontwikkelden een model dat ze corrigeerden voor andere effecten, zoals de nabijheid van andere universiteiten met een vergelijkbare studie. Zelfs negatief effect De uitkomsten blijken te verschillen tussen universiteiten. Voor een drietal universiteiten hebben de oordelen van de eigen studenten een positief effect (Delft, Eindhoven en Utrecht), voor twee zelfs een negatief (VU, Maastricht) en voor de overige zeven vonden zij geen significant effect (Groningen, Leiden, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Twente, UvA). Er is dus geen eenduidig verband tussen marktaandeel en eigen studentenoordelen. Een mogelijke reden voor het ontbreken van zo‟n verband is dat Nederlandse studenten graag in de buurt van hun huidige woonplaats blijven of dat zij aspecten overwegen die niet in de kwaliteitsrating verwerkt zijn, zoals reputatie en studieomgeving (bijvoorbeeld aantrekkelijkheid van de stad). Oordelen wel waardevol Universiteiten moeten zich volgens Verhoef afvragen of zij de studentenoordelen als belangrijke maatstaven zien voor het beheren van hun academische programma‟s. Die oordelen zijn overigens op 381
Master Thesis Amanda Wigboldus
een andere manier wel degelijk zeer waardevol: “Het is de werknemerstevredenheid die zal profiteren van een positief oordeel en via die weg mogelijk ook de werknemersprestaties. Tot slot is het bieden van onderwijs van uitstekende kwaliteit natuurlijk belangrijk in de hedendaagse kenniseconomie.” Meer concurrentie door financiële prikkels Universiteiten in West-Europa kunnen nu alleen op kwaliteit concurreren, niet op prijs, omdat de studenten door de overheid financiering krijgen en elke universiteit dezelfde toelage ontvangt. Verhoef, Van Nierop en Franses betogen dat het vrijlaten van collegegelden de invloed van kwaliteit bij universiteitskeuze groter zal maken. “De variatie zal studenten ertoe bewegen om de ontvangen kwaliteit voor de betaalde prijs (prijs-kwaliteitverhouding) in ogenschouw te nemen. Daarnaast zou er naar gestreefd kunnen worden om met financiële prikkels studenten wat verder van huis te laten kijken bij hun studiekeuze.”
Elmer Sterken nieuwe decaan Faculteit Economie en Bedrijfskunde
Datum: 02 juli 2008 Prof.dr. Elmer Sterken wordt de nieuwe decaan bij de Faculteit Economie en Bedrijfskunde, als opvolger van prof.dr. Henk Sol. De ingangsdatum is 1 september 2008 en de benoemingstermijn is vijf jaar. Met de benoeming van Sterken, de huidige vice-decaan, wordt het aantal leden van het faculteitsbestuur teruggebracht tot vier personen. Naast Sterken zijn dat Teun van Duinen, Kees Praagman en Frans Rutten. De portefeuilleverdeling binnen het faculteitsbestuur wordt binnenkort bekend gemaakt.
Elmer Sterken (Apeldoorn, 1961) is sinds 1994 hoogleraar Monetaire economie. Hij studeerde econometrie in Groningen en promoveerde in 1990 aan de RUG in de economie. Daarna werd hij UD en UHD in de macroeconomie en sinds 1994 hoogleraar. Daarnaast was hij onder andere visiting professor aan universiteiten in München, Kobe en Atlanta. Sterken is tevens directeur van the Netherlands Network of Business Economics en adviseur bij Effectenbank Stroeve N.V., Amsterdam.
Groningse economen voorspellen de Olympische medaillewinst in Beijing
Datum: 25 juli 2008 China verslaat de Verenigde Staten in het medailleklassement en Nederland zal 20 medailles winnen bij de aanstaande Olympische Spelen in Beijing. Dat voorspellen de Groningse economen Gerard Kuper en Elmer Sterken in het vakblad Economisch-Statistische Berichten van 25 juli 2008. China haalt als thuisland naar verwachting vooral meer gouden medailles dan de Verenigde Staten, waardoor het van plaats 2 in Athene naar de eerste positie in het klassement oprukt. Nederland haalt
382
Master Thesis Amanda Wigboldus
naar verwachting niet de zo begeerde top-10 positie, maar eindigt op positie 18 in het landenklassement met vier gouden, zeven zilveren en negen bronzen medailles. De voorspellingen zijn gemaakt met een econometrisch model dat rekening houdt met de historische successen tijdens de Spelen, de bevolkingsomvang, het inkomen per hoofd, de resultaten van recente wereldkampioenschappen en het eerder genoemde thuisvoordeel van deelnemende landen. Eerder hebben de beide economen vrijwel acurate voorspellingen van de Olympische successen in Salt Lake City, Athene en Turijn geleverd.
Hoogopgeleiden: liever wonen dan werken in Noorden
Datum: 05 januari 2009 Het behouden en aantrekken van hoogopgeleiden kan een positieve impuls betekenen voor de arbeidsmarkt en economie van Noord-Nederland. Wat maakt deze regio voor hoogopgeleiden aantrekkelijk? Marketingstudent Elisa van den Berg deed voor de Wetenschapswinkel Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek naar de aantrekkelijkheid van Noord-Nederland als woon- en werkgebied voor hoogopgeleiden. Van den Berg nam een enquête af onder 450 hoogopgeleiden uit heel Nederland. De rust en ruimte van de omgeving, goede werk- en inkomensmogelijkheden en betaalbare huizen maken NoordNederland aantrekkelijk voor hoogopgeleiden. De respondenten gaven Noord-Nederland als woongebied een cijfer 6,3 (op een schaal van 1 tot 10) en als werkgebied een 5,1. Daarbij waren grote verschillen in waardering tussen inwoners en niet-inwoners uit de noordelijke regio. Noorderlingen positief over eigen regio Inwoners uit Friesland, Groningen en Drenthe gaven hun woongebied een 8,2 en waren daarmee positiever dan niet-inwoners die de regio om te wonen een 5,6 gaven. Hetzelfde was terug te zien in de beoordeling van het Noorden als werkgebied. De regio kreeg van inwoners een 6,0 en van nietinwoners een 4,7. Noord-Nederland wordt door hoogopgeleiden dus aantrekkelijker gevonden om in te wonen dan om in te werken. Noorderlingen zijn over zowel woon- als werkmogelijkheden positiever over hun regio dan niet-noorderlingen. Verhuizen Hoogopgeleiden waren bereid te verhuizen buiten hun huidige regio als er betere werk- en inkomensmogelijkheden waren en als zij familie en vrienden in het toekomstige gebied hadden wonen. De respondenten die naar het Noorden waren verhuisd voor hun werk gaven vooral aan betaalbare huizen doorslaggevend te vinden in die beslissing. Imago: stoer, oprecht en bekwaam Van den Berg deed ook onderzoek naar het imago van de regio. De ondervraagde hoogopgeleiden kregen daarvoor een aantal waarden voorgelegd en moesten beoordelen of die van toepassing waren op Noord-Nederland. Het imago van Noord-Nederland was oprecht, bekwaam en stoer. De respondenten die verhuisd waren voor hun werk binnen de drie noordelijke provincies en de respondenten die naar het Noorden waren gekomen voor hun werk, waren het meest positief over het 383
Master Thesis Amanda Wigboldus
imago van Noord-Nederland. Het beeld van Noord-Nederland werd bij niet-inwoners vooral gevormd en beïnvloed door hun eigen ervaringen tijdens een vakantie of dagje uit. De aantrekkelijkheid van Noord-Nederland als woon- en werkgebied kon gedeeltelijk verklaard worden door het imago van het Noorden.
Groningse promovendi winnen nationale Supply Chain Management competitie
Datum: 23 januari 2009 In een bloedstollende finale won het team van promovendi van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) 22 januari 2009 de titel Supply Chain Team 2008/9. Daarmee lieten ze 250 professionele teams van bedrijven zoals Unilever, Philips, Stork en Friesland Foods achter zich. Sinds 1 november 2008 streden ruim duizend Supply Chain professionals in de landelijke competitie “The Fresh Connection” (www.thefreshconnection.nl). Het doel was om een noodlijdende producent van vruchtensappen te redden van de ondergang. Gedurende negen rondes moesten de teams het bedrijf naar een zo hoog mogelijke winst leiden. Het team van jonge onderzoekers van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen won de titel „Supply Chain Team 2008/9”. Een uitzonderlijke prestatie want ze wonnen van de ervaren managers en de competitie bootst de beslissingen na die bedrijven in de praktijk maken. Turbulente markten De eerste zes rondes werden bepaald door een turbulente afzet- en leveranciersmarkt. De teams moesten hun strategie hierop afstemmen en tegelijkertijd de kosten drukken door productieverbeteringen. Op basis van de gemiddelde score over zes rondes werden 28 van de 250 teams geselecteerd voor de finale in Utrecht. Tijdsdruk In finalerondes 1 en 2 verraste de organisatie van The Fresh Connection de teams met de introductie van een nieuwe productlijn. Onder hoge tijdsdruk moesten de teams zowel hun bestaande productlijnen optimaliseren als ook de inkoop, productie en verkoop van de nieuwe producten opzetten. De vijf teams die het beste in staat bleken om snel de juiste beslissingen te nemen stootten door naar de allesbeslissende finaleronde. Lef In deze laatste finaleronde werd het nog spannender: voor maar één team was er de mogelijkheid om een nieuwe klant binnen te halen en hiermee mogelijk extra winst te genereren. De teams van de RUG, Philips, Beaufort Business Partners en CQM team 1 en 2 kregen de opdracht om aan de zaal van 400 aanwezige managers te presenteren waarom zij deze klant moesten krijgen. Waar de andere teams tegen elkaar opboden om de extra klant binnen te halen was de strategie van het RUG team “Thanks but no thanks”. Dit zorgde voor daverend applaus uit de zaal. CEO Unilever Peter Ernsting en CEO Refresco Hans Roelofs waren het eens: “Deze strategie getuigt van lef”. Enthousiasme
384
Master Thesis Amanda Wigboldus
De strategie om trouw te blijven aan de bestaande klanten bezorgde het RUG team uiteindelijk de overwinning. “Wij hebben alles gegeven” zegt teamlid Erik Soepenberg “Hoewel we vergeleken met de managers relatief weinig praktijkervaring hadden, hebben uiteindelijk ons enthousiasme en analytische aanpak de doorslag gegeven.” Het RUG team bestond uit (in alfabetische volgorde): Boyana Petkova – Vice President Supply Chain Management Erik Soepenberg – Vice President Operations Remco Germs – Vice President Purchasing Tim van Kampen – Vice President Sales
Woonlasten 218 euro hoger
Datum: 02 maart 2009 Eigenaar-bewoners zijn dit jaar gemiddeld 218 euro (5,0 procent) meer kwijt aan bijkomende woonlasten. Vooral de energielasten, de overdrachtsbelasting en het eigenwoningforfait zijn gestegen. Dit blijkt uit Woonlastenmonitor 2009, die is opgesteld door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) van de Rijksuniversiteit Groningen. De gemiddelde eigenwoningbezitter is dit jaar gemiddeld 4.529 euro kwijt aan woonlasten naast de hypotheeklasten. Dat is 15 procent van het gemiddelde besteedbare inkomen. Geen wonder dat de stijging van die woonlasten jaarlijks veel aandacht trekt. De Woonlastenmonitor van COELO geeft hiervan een totaaloverzicht. Bijkomende woonlasten Hypotheeklasten maken iets meer dan de helft uit van de totale woonlasten. In dit onderzoek focussen we op de bijkomende woonlasten. Energie en water is hiervan de belangrijkste component, de onroerendezaakbelasting (OZB) en de opstalverzekering zijn de kleinste posten.
385
Master Thesis Amanda Wigboldus
Prijsstijging energie belangrijkste oorzaak Aan energie en water is de eigenwoningbezitter dit jaar 95 euro meer kwijt, en ook de belasting op die producten neemt toe (20 euro). Dit komt vooral doordat energie duurder is geworden als gevolg van de hogere olieprijs. Die werkt door in de prijs van gas en elektriciteit. Huishoudens gebruiken gemiddeld minder gas, maar betalen er meer voor door de hogere prijs. Bij elektriciteit zijn zowel verbruik als prijs gestegen. Eigenwoningforfait en overdrachtsbelasting: plus 69 euro Het eigenwoningforfait stijgt dit jaar met 37 euro en de overdrachtsbelasting met 32 euro. Dit als gevolg van de stijging van de huizenprijzen in het recente verleden. De rijksoverheid compenseert die prijsstijging niet door de tarieven te verlagen. Gemeenten doen dat bij de OZB wel. Waterschapslasten: plus 14 euro De waterschappen vragen 14 euro per huishouden meer dan vorig jaar voor onder meer het zuiveren van afvalwater, het onderhoud van de dijken en het wegpompen van overtollig water. Riool- en reinigingsheffing: 12 euro extra Gemeenten hebben dit jaar gemiddeld 12 euro per huishouden meer nodig voor de riolering en om huisvuil in te zamelen en te verwerken. Vooral de kosten van de riolering nemen toe. Oude buizen moeten worden vervangen, en gemeenten krijgen meer taken op het gebied van het waterbeheer. Huisvuil kost de burger weinig meer dan vorig jaar. Veel gemeenten verlagen het tarief juist omdat ze minder kosten maken.
386
Master Thesis Amanda Wigboldus
OZB 7 euro hoger Van de woonbelastingen stijgt de OZB het minst, met gemiddeld 7 euro. De huizenprijzen stegen nog wel, maar gemeenten verlagen doorgaans hun tarieven om daarvoor te compenseren. De opbrengst van de OZB wordt door gemeenten gebruikt voor allerlei werkzaamheden, van wegonderhoud tot straatverlichting, en van groenvoorziening tot sociaal beleid. Methodiek Iedereen heeft weer andere woonlasten. Dat hang niet alleen af van de gezinssituatie, maar ook van bijvoorbeeld de lokatie. Om door de bomen het bos te blijven zien gaan wij uit van een gemiddeld huishouden met een hypotheekgefinancierde eigen woning. We gaan uit van gemiddelde tarieven, gemiddeld energieverbruik, een gemiddelde woningwaarde, enzovoort. De woonlastenmonitor wordt opgesteld door COELO, een onafhankelijk onderzoeksinstituut verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Voor deze monitor is gebruik gemaakt van gegevens van COELO, SenterNovem, Nibud, CPB, CBS, Kadaster en DNB. Relatie met andere cijfers Binnenkort komt het CBS met cijfers over de belastingopbrengsten van gemeenten. Die laten zien hoeveel inkomsten gemeenten uit belastingen halen. Deze opbrengstcijfers zijn niet goed te vergelijken met woonlastencijfers. Dat komt doordat belastingen deels door bedrijven worden betaald. Ook zijn er elk jaar meer mensen, zodat de opbrengst ook stijgt als niemand meer gaat betalen. Gemeentelijke woonlasten van de 36 grote gemeenten zijn onlangs gepubliceerd door COELO (Belastingoverzicht grote gemeenten). Later dit jaar publiceert COELO de woonlasten in alle 441 gemeenten, en gegevens over provinciale en waterschapsbelastingen (Atlas van de lokale lasten).
Oratie prof. Smets met inleiding Nout Wellink
Datum: 09 maart 2009
387
Master Thesis Amanda Wigboldus
Frank Smets, hoogleraar honorair op de nieuwe Duisenbergleerstoel, houdt op maandag 16 maart zijn oratie 'Tien jaar EMU en economisch onderzoek: Uitkomst en uitdaging'. De oratie wordt ingeleid door dr. Nout Wellink, president van De Nederlandsche Bank. Ook leden van de familie Duisenberg zijn aanwezig bij de oratie en de instelling van de leerstoel, waarmee de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen Wim Duisenberg wil eren en herdenken. Wim Duisenberg, oud-minister van Financiën en oud-president van zowel de Europese Centrale Bank als De Nederlandsche Bank, studeerde in 1961 cum laude af in de economie aan de Groningse faculteit. Eer „Het is een hele eer dat ik gevraagd ben een leerstoel te bezetten die de naam van Wim Duisenberg draagt‟, zegt professor Smets, directeur onderzoek bij de Europese Centrale Bank (ECB) in Frankfurt. „Als eerste voorzitter heeft Duisenberg natuurlijk een cruciale rol gespeeld in het opzetten van de ECB en de invoering van onze Europese eenheidsmunt, de euro. Duisenberg stond nog vijf jaar aan het hoofd van de ECB toen ik er kwam werken. Hij heeft ook zijn stempel achtergelaten op het economisch onderzoek van de ECB; hij is één van de mensen die erop stond dat er een aparte onderzoeksafdeling kwam, waar ik nu hoofd ben.‟ Onzekere tijden Smets is gespecialiseerd in monetaire economie en geldbeleid. „Eén van de afdelingen van mijn onderzoeksdepartement houdt zich bezig met econometrische modellen en voorspellingen; een hele uitdaging in deze onzekere tijden. Een andere afdeling is gespecialiseerd in monetair beleid en doet onderzoek naar monetaire beleidsstrategieën en de effecten van rentewijzigingen op de economie van de eurozone. De derde afdeling Sp!tst zich toe op de werking van financiële markten en de banksector, vraagstukken van financiële stabiliteit, en betalingssystemen.‟ „We werken samen met een netwerk van onderzoekseconomen van de verschillende nationale Centrale Banken. Momenteel heb ik een vrij groot onderzoeksnetwerk lopen waarbij we kijken naar de loonvorming in de verschillende landen van de EMU (het Wage Dynamics Network). Het netwerk heeft 17.000 bedrijven aangeschreven, wat geleid heeft tot een unieke nieuwe dataset. Het lijkt me leuk om straks in het kader van de Duisenbergleerstoel ook hierover met de studenten verder onderzoek te doen.‟ Duisenbergleerstoel Eén van Smets' taken op de ECB is de communicatie en interactie met de internationale academische onderzoekswereld te bevorderen. „Ik vind het dan ook heel leuk en belangrijk om nog zelf een voet in de academische wereld te hebben. De Duisenbergleerstoel is daarvoor een ideaal platform. Ik kom een aantal keren per semester naar Groningen. Eén van mijn plannen is om een cursus te geven over het bouwen en schatten van dynamische algemene evenwichtsmodellen voor de analyse van geldbeleid. Naast de cursus, ga ik ook studenten begeleiden en geef ik een aantal seminars.‟ Gegevens oratie Sprekers: prof.dr. Frank Smets en dr. Nout Wellink 388
Master Thesis Amanda Wigboldus
Datum en tijd: maandag 16 maart 2009, 16.15 uur Plaats: Aula Academiegebouw, Broerstraat 5, Groningen
Grote verschillen in ontwikkeling OZB-tarieven
40 gemeenten verlagen tarief; grootste stijging 41 procent Datum: 06 april 2009 Er zijn grote verschillen tussen gemeenten in de ontwikkeling van de OZB-tarieven. Voor woningen varieert deze van een daling van 9 procent in Zeevang tot een stijging van 41 procent in Leiderdorp. Dit blijkt uit de Atlas van de Lokale Lasten die COELO vandaag presenteert. COELO (Centrum voor onderzoek van de economie van de lagere overheden) is een onderzoeksinstituut verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. OZB wordt geheven over de woz-waarde in het voorafgaande jaar. Die waarde ligt voor woningen gemiddeld 3,4 procent hoger dan een jaar eerder. Om te voorkomen dat de OZB-opbrengst onbedoeld stijgt, hebben gemeenten hun tarieven neerwaarts aangepast. Hiervoor gecorrigeerd, stijgt het gemiddelde OZB-tarief met 3,2 procent. Er zijn grote verschillen tussen gemeenten. Leiderdorp verhoogt het tarief het meest (41 procent), gevolgd door Drimmelen (26 procent). Hier staat tegenover dat 40 gemeenten het tarief verlagen. De sterkste daling vindt plaats in Zeevang, waar het tarief in 2009 9 procent lager is dan in 2008. Er zijn uiteenlopende verklaringen voor deze verschillen. Een stijging kan noodzakelijk zijn om de reserves van een gemeente op peil te brengen. Een daling kan een manier zijn om geld terug te geven dat in het verleden te veel geïnd is. 69 gemeenten verlagen woonlasten OZB, rioolrecht en reinigingsheffing vormen samen de gemeentelijke woonlasten. In 10 gemeenten gaat daar nog een heffingskorting vanaf. Uit de COELO-cijfers blijkt dat de woonlasten voor huiseigenaren dit jaar gemiddeld met 2,9 procent stijgen. Zij betalen in 2009 gemiddeld 18,50 euro meer dan in 2008. De grootste stijging vindt plaats in Leiderdorp (21 procent, ofwel 130 euro). 69 gemeenten verlagen dit jaar de woonlasten; Winschoten het meest (15 procent, 113 euro). Het rioolrecht stijgt net als in voorgaande jaren het sterkst. Huishoudens betalen gemiddeld 5,1 procent meer (7,86 euro). Het gemiddelde OZB-tarief stijgt met 3,2 procent. Dat kost de gemiddelde huizenbezitter 6,90 euro. De reinigingsheffing stijgt gemiddeld 1,5 procent (4 euro). In de goedkoopste gemeente bedragen de gemeentelijke woonlasten 458 euro (Zevenaar) en in de duurste 1150 euro (Blaricum). Het gemiddelde ligt op 649 euro. Eénpersoonshuishoudens zijn gemiddeld 69 euro goedkoper uit dan meerpersoonshuishoudens. Nieuwe waterschapslasten De waterschappen voeren dit jaar een nieuw belastingstelsel in. De zuiveringsheffing, waarmee de waterzuivering wordt bekostigd, daalt hierdoor gemiddeld 10 procent (17 euro). In waterschap Reest en Wieden in het Oosten van Nederland daalt het tarief met 20 procent het sterkst. In Noorderzijlvest (Groningen) stijgt het tarief met 3,8 procent. Tegenover de meestal lagere zuiveringsheffing staan een hogere ingezetenenheffing en een hogere heffing gebouwd.
389
Master Thesis Amanda Wigboldus
De ingezetenenheffing stijgt gemiddeld 43 procent (18 euro). Deze stijging varieert van 10 procent in de Krimpenerwaard tot 132 procent in Vallei en Eem. De heffing gebouwd stijgt gemiddeld 27 procent: een eigenaar van een huis van twee ton betaalt hierdoor gemiddeld 11 euro meer dan in 2008. In Roer en Overmaas daalt het tarief met 8 procent, in Hunze en Aa‟s stijgt dit met meer dan 200 procent.
Bevolkingskrimp leidt niet tot financiële problemen gemeenten
Vrees onterecht Datum: 25 juni 2009 De komende decennia daalt de bevolking van meer dan de helft van de gemeenten. Bij velen bestaat de vrees dat krimpgemeenten hierdoor in financiële problemen komen. Dat is vermoedelijk niet het geval. Dit blijkt uit een onderzoek van COELO dat vandaag is gepresenteerd. Opdrachtgever is de Fryske Nasjonale Partij, gefaciliteerd door het Wetenschappelijk Bureau van de Onafhankelijke Senaatsfractie in de Eerste Kamer. COELO (Centrum voor onderzoek van de economie van de lagere overheden) is een onderzoeksinstituut verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Bevolkingskrimp heeft gevolgen voor zowel de inkomsten als de uitgaven van gemeenten. Inkomsten uit bouwgrondexploitatie drogen bijvoorbeeld op, terwijl sommige kosten nog een tijd doorlopen, ook als er minder gebruikers zijn. Er zullen bijvoorbeeld minder of kleinere scholen nodig zijn, maar dat is niet van de ene op de andere dag te verwezenlijken. Een school met minder leerlingen is echter niet goedkoper wat betreft onderhoud of energieverbruik. Zijn er maatregelen nodig om te voorkomen dat krimpende gemeenten financieel in de problemen komen? Dat is de vraag waarop het onderzoek van het COELO zich richt. Gemeentelijke inkomsten COELO onderzocht eerst of door de systematiek van de gemeentelijke inkomsten een negatieve invloed te verwachten is van bevolkingskrimp. Dat bleek niet het geval. Nader onderzoek naar de feitelijke inkomsten van gemeenten die al een tijd krimpen bevestigt dit beeld. Krimpgemeenten krijgen per inwoner juist een hogere rijksuitkering uit het gemeentefonds en die uitkering stijgt meer dan die van groeigemeenten. De OZB-opbrengst per inwoner is vrij ongevoelig voor de bevolkingsontwikkeling, ook als huizenprijzen dalen. De sterke stijging van de huizenprijzen de afgelopen jaren leidde ook niet tot een grote opbrengststijging. Gemeenten stellen hun tarieven bij om de gewenste opbrengst te krijgen. Ook bij de overige inkomsten zijn geen grote problemen te verwachten. Dit ondanks de lagere baten uit grondexploitatie. Gemeentelijke uitgaven Hoge uitgaven als gevolg van bevolkingskrimp worden vaak verwacht bij de herstructurering van de woningvoorraad en bij voorzieningen waarvan de kosten ondanks minder gebruikers maar langzaam afnemen. COELO onderzocht daarom de gemeentelijke uitgaven op de gebieden onderwijs, ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, en recreatieve voorzieningen (bibliotheken, sportgebouwen, enzovoort). Er zijn echter geen aanwijzingen gevonden dat een krimpende bevolking hier tot hogere uitgaven per inwoner leidt. Om hier zeker van te zijn is meer in detail gekeken naar vijf afzonderlijke krimpgemeenten in Noordoost-Groningen. Deze werden vergeleken met vijf soortgelijke gemeenten in Friesland die niet zijn gekrompen. Ook hier kwam niet naar voren dat bevolkingskrimp samengaat met hogere uitgaven. Reserves
390
Master Thesis Amanda Wigboldus
Ten slotte is nagegaan of krimpgemeenten eventuele financiële problemen voor zich uit schuiven door in te teren op hun reserves. Ook hier werd geen duidelijk verschil gevonden met gemeenten die niet krimpen. Geen financiële problemen COELO vindt geen aanwijzingen dat bevolkingskrimp voor gemeenten tot financiële problemen leidt. Mogelijk doen die problemen zich pas na zeer langdurige krimp voor. Dat is nu nog niet te zien. Wat wel duidelijk uit de analyse naar voren komt, is dat krimpgemeenten onderling sterk verschillen. Verschillen binnen de groep krimpgemeenten zijn veelal net zo groot als verschillen tussen krimpgemeenten en groeigemeenten. Daarom valt te verwachten dat eventuele toekomstige problemen niet met generieke maatregelen zullen kunnen worden opgelost, maar dat maatwerk nodig zal zijn. Op dit moment zijn maatregelen echter niet aan de orde. Dit onderzoek nuanceert het soms angstaanjagende beeld dat uit enkele eerdere publicaties naar voren komt. Dat financiële problemen niet direct te verwachten zijn, neemt niet weg dat krimpgemeenten wel degelijk voor een uitdaging staan. Die uitdaging is echter niet in de eerste plaats financieel van aard, maar heeft vooral betrekking op aanpassingsprocessen.
Faculteit Economie en Bedrijfskunde opent academisch jaar met lezing over cultuurverschillen in organisaties
Datum: 24 augustus 2009 Geert Hofstede, emeritus hoogleraar Organisational Anthropology and International Management, en Roel Louwhoff, Executive Board member British Telecom Group, spreken op dinsdag 1 september 2009 in Groningen. De beide alumni van de Rijksuniversiteit Groningen openen dan het academisch jaar van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de universiteit. Het thema is: Cultural differences in organisations. Dit sluit nauw aan bij het internationale karakter van de faculteit, mede het gevolg van het toenemend aantal buitenlandse studenten en onderzoekers. De faculteit viert de opening van het academisch jaar traditiegetrouw met haar medewerkers, studenten en genodigden. Tijdens het feestelijke evenement wordt ook de Docent van het Jaar bekendgemaakt, gekozen door studenten. Dagvoorzitter bij de opening is dr. Floor Rink van de faculteit, expert op het gebied van diversiteit in teams. De voertaal bij de opening is Engels.
Hofstede en Louwhoff Als Nederlander in een Britse organisatie ondervindt bedrijfskundige Roel Louwhoff van British Telecom Group (BT) aan den lijve de effecten van cultuurverschillen in organisaties. In zijn lezing gaat hij in op cultuurveranderingen bij BT en wat het bedrijf en hijzelf daarbij leerden. Met een vergelijking tussen 'What the British say', 'What the Dutch understand' en 'What the British mean', illustreert hij op humoristische wijze hoe verschillen tot misverstanden kunnen leiden op de werkvloer.
Organisatiepsycholoog Geert Hofstede is internationaal bekend om zijn interculturele studies en met name de door hem geformuleerde graadmeter voor cultuurverschillen. Zijn cultuurmodel kent een 391
Master Thesis Amanda Wigboldus
aantal dimensies, zoals bijvoorbeeld de mate van masculiniteit, machtsafstand en individualisme. Een van zijn standaardwerken is 'Allemaal andersdenkenden: omgaan met cultuurverschillen'. Docent van het Jaar Voor de verkiezing van de Docent van het Jaar worden elk academisch jaar de docenten met de hoogste scores op hun evaluaties door studenten genomineerd. Een speciale jury bestaande uit student-vertegenwoordigers van de faculteit bepaalt de uiteindelijke winnaar. Locatie en programma 1 september, zaal 15, Zernikegebouw (J), Landleven 12, Zernikecomplex, Groningen 15.30 Welkom 16.00 Opening door dr. Floor Rink. Welkom door decaan prof.dr. Elmer Sterken 16.05 Presentatie Roel Louwhoff, MSc 16.35 Presentatie prof. Geert Hofstede 17.10 Bekendmaking Docent van het Jaar Aansluitend borrel
Lezing Jeroen Smit aan Faculteit Economie en Bedrijfskunde
Datum: 10 september 2009 Jeroen Smit opent op vrijdag 18 september 2009 het symposium „Bridging Science & Practice‟ van het expertisecentrum HRM & OB van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen. In deze openbare openingslezing gaat de auteur van de bestseller „De Prooi. Blinde trots breekt ABN AMRO‟ in op zijn ervaringen. “Iedereen die succesvol is, gaat opstijgen en gaat geloven in zijn eigen waarheid”, aldus Smit. Voor het HRM symposium is opgave verplicht, maar de openingslezing van Smit is openbaar toegankelijk. Er is een beperkt aantal plaatsen. De lezing begint om 10.30 uur, in de Remonstrantse Kerk aan de Coehoornsingel 14 in het centrum van Groningen. Geloven in eigen waarheid Het thema „macht, leiderschap en ethische besluitvorming‟ zal Smit invullen op basis van zijn eigen ervaringen. “Het is mijn overtuiging dat iedereen die succesvol is gaat opstijgen en gaat geloven in zijn eigen waarheid”, aldus Smit. “Daarom is het belangrijk om andersdenkenden om je heen te hebben, die je in laten zien dat niet alleen blauw, maar ook oranje best een mooie kleur kan zijn. Die diversiteit aan meningen moet gewaarborgd worden door bijvoorbeeld de Raad van Toezicht in een bedrijf. Tot slot is het belangrijk dat je zelf weer op tijd je voetjes op de vloer krijgt; checks and balances.” Alumnus van het jaar Jeroen Smit (1963) is auteur van de bestsellers „De Prooi, blinde trots breekt ABN Amro‟ en „Het Drama Ahold‟. Daarnaast is hij publicist en presentator bij onder meer BNR en televisierubriek NOVA. Voorheen was hij hoofdredacteur en uitgever van FEM/DeWeek en chef economie bij het Algemeen
392
Master Thesis Amanda Wigboldus
Dagblad en redacteur bij Het Financieele Dagblad. Jeroen Smit studeerde bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is onlangs uitgeroepen tot Alumnus van het Jaar van de RUG. Symposium HRM Het expertisecentrum HRM & OB van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde organiseert voor de tweede maal het symposium „Bridging Science & Practice‟. Het thema op 18 september is „The People make (and break) the place: macht, leiderschap en ethische besluitvorming‟. Het expertisecentrum zal laten zien hoe actuele vragen van organisaties met behulp van wetenschappelijk onderzoek kunnen worden beantwoord. Naast key-note speaker Jeroen Smit spreken op het symposium onder meer: Janka Stoker (hoogleraar Leiderschap en Organisatieverandering aan de faculteit, en senior managing consultant bij Berenschot) en Pauline van der Meer Mohr (voormalig senior executive vice president en hoofd human resources ABN AMRO). Weblog Professor Janka Stoker, spreker op het symposium, houdt in de maand september een weblog bij over wetenschap, actualiteit en haar eigen onderzoek. Ze doet dat op de website Kennisdebat van de Rijksuniversiteit Groningen. Kijk voor haar bijdragen op: www.rug.nl/kennisdebat/weblogs.
Consument vindt duurzame voeding te duur
Datum: 16 oktober 2009 Het marktaandeel van duurzame levensmiddelen - zoals biologische producten, maar ook de 'gezonde keus'-voeding - is vrij laag. Dat komt doordat de Nederlandse consument zeer beperkt bereid is daar meer voor te betalen, concluderen prof. Peter Verhoef en dr. Jenny van Doorn van de vakgroep Marketing van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Voor gezonde producten wil de consument zelfs minder betalen. Een van de redenen is dat consumenten duurzame voeding van lagere kwaliteit achten. De onderzoeksresultaten van Verhoef en Van Doorn verschijnen op 16 oktober 2009 in het tijdschrift Economische en Statistische Berichten. Minister Verburg van LNV wil dat Nederland in 2015 internationaal koploper is op het gebied van de productie en consumptie van duurzame voeding. Zij hoopt dit te bereiken door een groter en diverser aanbod. Maar omdat uit dit nieuwe consumentenonderzoek blijkt dat de hoge prijs en gedachten over lagere kwaliteit een belemmering vormen, suggereren Verhoef en Van Doorn dat (gesubsidieerde) prijsverlaging en nadruk op kwaliteitsoordelen in de voorlichting belangrijker zijn. Het onderzoek Onder duurzame producten verstaan de onderzoekers zowel de producten die gericht zijn op het verbeteren van natuur, milieu en welzijn (de bio-, eko- en fair trade-labels) als voedingsmiddelen die beloven goed te zijn voor de individuele gezondheid (zoals light-producten). Verhoef en Van Doorn verrichtten onderzoek onder 1180 Nederlandse consumenten voor acht productcategorieën: jam, yoghurt, rijst, margarine (basisvoedingsmiddelen), frisdrank, chocolade, koffie en bier
393
Master Thesis Amanda Wigboldus
(genotsproducten). Ze brachten de bereidheid van consumenten in kaart om meer te betalen voor producten met duurzame claims of labels. Mogelijke achterliggende motieven die zijn onderzocht zijn de gedachten over de kwaliteit van het product, hoe gezond het product is en sociale gevoelens over de bijdrage die de koper levert aan mens en milieu. Lagere kwaliteit Verhoef en Van Doorn constateren dat consumenten alleen voor producten met een bio-claim bereid zijn om meer te betalen, maar wel slechts tot een zes procent hogere prijs. Dat terwijl de prijsverschillen nu vaak veel hoger liggen: tussen de tien en veertig procent. Voor producten met een gezondheidsclaim blijkt de Nederlandse consument zelfs vijf procent mínder te willen betalen. Men vindt deze gezonde producten minder smaakvol en ze dragen niet genoeg bij aan een 'sociaal gevoel' om de hoge prijs te rechtvaardigen. Verder is het opvallend dat consumenten zowel de bio- als fair trade- en gezondheidsproducten van een lagere kwaliteit vinden. Het is dus belangrijk dat de kwaliteitsoordelen over duurzame voeding sterk worden verbeterd om Nederlandse consument over te halen om duurzamer te consumeren. Schuldgevoel afkopen Er blijkt een verschil tussen luxe en basisvoedingsmiddelen: bij basisproducten handelt de consument vaak rationeler, terwijl bij luxere categorieën hij meer emotioneel keuzes maakt en zaken als bijvoorbeeld schuldgevoel een rol spelen. Zo zou een consument zich schuldig kunnen voelen over het eten van chocolade, en men zou dat gevoel kunnen afkopen door bijvoorbeeld fair trade-chocola te kiezen: 'Ik geniet, maar ik doe toch nog iets goeds'. Marketing kan slim inspelen op dit schuldgevoel om de consumptie van organische en fair trade-genotsproducten te verhogen, maar voor het verhogen van de verkoop van basisvoedingsmiddelen is een andere strategie nodig. Hier zullen toch vooral de kwaliteitspercepties verbeterd moeten worden.
CHE-Excellence Label 2009: economie en psychologie bij de beste in Europa
Datum: 16 november 2009 Het Centre for Higher Education Development (CHE) schaart de vakgebieden psychologie en economie van de Rijksuniversiteit Groningen tot de Excellence Group van beste universiteiten in Europa. De Excellence Group telt slechts 69 leden, oftewel 1,5 procent van alle 4.500 instellingen voor hoger onderwijs in Europa. Economie behaalde drie sterren in de categorieën 'publications', 'citations' en 'student mobility', respectievelijk de omvang en impact van de onderzoeksoutput en de aantallen inkomende en uitgaande internationale uitwisselingsstudenten. Psychologie krijgt van het CHE behalve deze drie, ook nog een vierde ster voor 'teaching staff mobility'. In een eerdere ronde, waarin vakgebieden uit de natuurwetenschappen en wiskunde werden beoordeeld, kregen in Groningen de vakgebieden natuurkunde en biologie al een drie sterren kwalificatie van het CHE. Onafhankelijke, Europese ranking
394
Master Thesis Amanda Wigboldus
Het CHE is een onafhankelijk Duits instituut dat een ranking opstelt van Europese instellingen voor hoger onderwijs, waarbij de kwaliteit van onderzoek en internationalisering centraal staat. In 2007 werden de natuurwetenschappen en wiskunde beoordeeld, in de nieuwe ronde van 2009 waren economie, politieke wetenschappen en psychologie aan de beurt. Met de CHE-Excellence Ranking kunnen aankomende masterstudenten of promovendi bepalen aan welke universiteit in Europa zij het beste wetenschappelijk onderzoek kunnen verrichten. Criteria Om vakgebieden op verschillende universiteiten te vergelijken, hanteert het CHE zes criteria: aantal publicaties, aantal citaties (vergeleken met de mondiale standaard), aantal veel geciteerde onderzoekers, internationale mobiliteit van studenten en wetenschappers en deelname aan het Erasmus Mundus programma van de Europese Unie. Aan de hand hiervan maakt het CHE een voorselectie van faculteiten of vakgroepen, die bij minstens één van de criteria kunnen bogen op buitengewoon goede prestaties. Naast kwantitatieve cijfers bevat de Excellence Ranking veel informatie over masterstudies, promotieplaatsen, onderzoeksteams en zwaartepunten van de vakgroepen, maar ook over zaken als wonen, faciliteiten en collegegeld.
395