Pakt PAC je? Een bundeling van studies Sofie Moresi (PhD) Lectoraat Move to Be, Docent Master of Sports, Fontys Sporthogeschool, Postbus 347, 5600 EH Eindhoven
[email protected] Mark Janssen (MSc) Lectoraat Move to Be, Docent Bachelor Sport en Bewegingseducatie, Fontys Sporthogeschool;
[email protected] Jeroen Bovens (B Sports) Docent Bachelor Sport en Bewegingseducatie, Fontys Sporthogeschool
[email protected] Maaike Salden- Crolla (M Sports & Health) Lectoraat Move to Be, Docent Bachelor Sport en Bewegingseducatie, Fontys Sporthogeschool;
[email protected] De gezondheidswaarde van sport is de afgelopen jaren een prominentere rol gaan spelen in het huidige lokale sport- en beweegbeleid. Met name het bevorderen van een gezonde en actieve leefstijl speelt een relevante rol. Vanwege het groeiend aantal senioren met één of meer chronische aandoeningen in de gemeente Sittard-Geleen, is de beweeginterventie Physical Activity Centre (PAC) opgezet. Senioren met chronische klachten worden binnen PAC persoonlijk en op maat begeleid door studenten van Fontys Sporthogeschool. Hierbij zijn de kwaliteit van deze beweeginterventie en de begeleiding door bewegingsdeskundigen noodzakelijke voorwaarden. Echter dient men bij beweeginterventies ook rekening te houden met zowel de deelnemer (persoon) als de sociale steun en de setting. Daarom wordt er, binnen de methodiek PAC, een sociaal-ecologisch model gehanteerd dat de interactie van deze drie componenten weergeeft. Om deze reden is er binnen dit onderzoek gekozen voor een bundeling van studies op het vlak van persoon (fysieke vooruitgang en motivatie) en sociale steun (gedragsdeterminanten) gekoppeld aan de setting (methodiek PAC). Deze bundeling heeft als doel om inzicht te verwerven in duurzaam en verantwoord bewegen. Studie 1 toonde aan dat PAC naast een positieve invloed op de lichaamssamenstelling, ook een positief effect heeft op zowel spierkracht als cardiovasculair uithoudingvermogen van de deelnemers. Daarnaast bleek uit studie 2 dat deelname resulteert in een verschuiving naar intrinsieke motivatie. Vervolgens gaven deelnemers van studie 3 aan dat de gedragsdeterminanten: (1) positieve cognitieve attitude, (2) sociale steun van een persoonlijke begeleider alsmede (3) modelling en sociale steun van gelijken leidden tot een hoge mate van intrinsieke motivatie om aan PAC te blijven deelnemen. Uiteindelijk blijkt dat de drie componenenten van de keten, namelijk persoon, sociale steun en setting, bijdragen aan het positieve effect op de gezondheid van de deelnemers en aan duurzaam verantwoord bewegen. In de toekomst wordt aangeraden om de interactie tussen deze componenten nog nader te onderzoeken.
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014 | 35
Pakt PAC je?
1 I Inleiding Physical Activity Centre als methodiek PAC is een onderwijsleerbedrijf waar studenten in contact komen met diverse doelgroepen zoals senioren met of zonder chronische ziekten en kinderen met overgewicht. De deelnemers worden op maat begeleid door tweedejaarsstudenten, onder supervisie van vierdejaarsstudenten en docenten van Fontys Sporthogeschool. PAC onderscheidt zich van het reguliere aanbod op twee vlakken, met name het accent op persoonlijke, hoogwaardig kwalitatieve begeleiding en het stimuleren van sociale contacten. Binnen PAC wordt de deelnemer persoonlijk en op maat begeleid, in overleg met de deelnemer wordt er een beweegprogramma opgesteld, uitgevoerd en gemonitord. Daarnaast spelen de sociale band met de begeleider, maar ook de sociale contacten met andere deelnemers een cruciale rol. Zo wordt er binnen PAC naast het individuele beweegprogramma ook sport en spel aangeboden. Een sociaal moment waar de deelnemers met elkaar bewegen. Vervolgens wordt het sociale contact gestimuleerd door het programma te evalueren en samen met andere deelnemers na te praten. Hiermee probeert PAC de positieve effecten van sociale steun te benutten en daarmee de kans op duurzame effecten van gezondheids- en beweeginterventies te vergroten. Kortom PAC tracht aandacht te geven aan zowel de persoon, de sociale steun die hij/zij ervaart als de setting waar hij/zij zich bevindt. Dit is in tegenstelling tot het gros van het reguliere aanbod waarbij de begeleiding vaak niet of nauwelijks aanwezig is en waar de deelnemer als ‘klant’ wordt behandeld. Binnen deze organisatie doen bachelor- en masterstudenten onder auspiciën van het lectoraat, Move to Be van Fontys Sporthogeschool, onderzoek naar de fysieke fitheid, motivatie en voorspellende gedragdeterminanten van de deelnemers. PAC is ontstaan vanuit twee invalshoeken. Enerzijds een verbeteractie om een optimale koppeling te realiseren tussen het theoretisch en praktisch handelen van een student. Anderzijds was er de maatschappelijke vraag naar ‘beweegaanbod op maat’ omtrent de problematiek rondom chronische ziekten, vergrijzing en bewegingsarmoede. De doelstellingen die PAC nastreeft, zijn daarom ook tweeledig. Ten eerste het aanbieden van kwalitatief hoogwaardige en duurzame begeleiding bij beweeginterventies en leefstijlverandering van diverse doelgroepen bij partners uit het werkveld Fontys Sporthogeschool. Ten tweede het verzorgen van kwalitatief hoogwaardig onderwijs door een optimale koppeling tussen onderwijs, onderzoek en werkveld te creëren. Gestart als onderwijsleerbedrijf in Sittard-Geleen (2009) is deze beweeginterventie een katalysator geweest voor meerdere beweegstimuleringsprojecten, waarbij Fontys Sporthogeschool en externe partijen structureel een samenwerkingsverband aangaan. De relevantie van beweeginterventies als PAC wordt geïllustreerd door onderstaande trendcijfers op het vlak van sportdeelname en recente studies op het gebied van fysieke activiteit en sedentariteit.
Sportdeelname Trendcijfers (2006-2011) laten zien dat de sportdeelname in Nederland stabiel is gebleven op ongeveer 65% (Hildebrandt et al. 2013). Sportdeelname is binnen beleid allang geen doel meer op zich, maar wordt ingezet als middel om andere doelstellingen zoals sociale waarde, opvoedkundige waarde en een gezondheidswaarde te bereiken (Hoekman 2013). Juist de gezondheidswaarde van sport is de afgelopen jaren een meer prominente rol gaan spelen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat sporters zich gezonder voelen en ook een gezonder gewicht hebben dan niet-sporters (Tiessen-Raaphorst et al. 2005). Wellicht dat bij deze niet-sporters beter kan worden ingezet op het opwekken van een sportintentie of het stimuleren van beweeggedrag. Met name het laatste past goed in het huidige lokale sport- en
36 |
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014
beweegbeleid, alsmede het aansluiten bij het bevorderen van een gezonde en actieve leefstijl (van der Werff en Hoekman 2011).
Fysieke activiteit Onvoldoende bewegen is verantwoordelijk voor 10% van de mortaliteit aan niet overdraagbare ziekten en is voor sommige ziekten nog veel hoger (Nelson et al. 2007; Warburton et al. 2006). Daarom is het niet vreemd dat de laatste jaren het belang van een fysiek actieve leefstijl wordt benadrukt (McNaughton et al. 2012). De aanbevolen hoeveelheid fysieke activiteit die minimaal nodig is om chronische aandoeningen te voorkomen, wordt omschreven in verschillende bewegingsrichtlijnen. De Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) is daar een voorbeeld van (Kemper et al. 2000). De NNGB voor 55-plussers schrijft een half uur matig intensieve fysieke activiteit voor op tenminste vijf dagen, maar bij voorkeur alle dagen van de week (Hildebrandt et al. 2007; Kemper et al. 2000). Ruim een derde van de volwassen Nederlanders en ongeveer de helft van de senioren voldoet niet aan deze NNGB (Hildebrandt et al. 2013).
Sedentariteit Tijdens afgelopen decennium wordt het bovendien steeds duidelijker dat niet enkel deze beweegarmoede, maar met name langdurig zitten ingrijpende gezondheidsrisico’s oplevert. Bij volwassenen lijkt juist dit sedentair gedrag (het aantal uren per dag zitten of liggen zonder slapen) een risicofactor voor een verhoogde mortaliteit en morbiditeit onafhankelijk van de mate van fysieke activiteit (Katzmarzyk et al. 2009; Tremblay et al. 2010; Van der Ploeg et al. 2012). Sedentair gedrag lijkt sinds 2006 langzaam toe te nemen zowel tijdens de werkdag als de vrije dag. Volwassenen (18-64 jaar) zijn zelfs tijdens werkdagen gemiddeld 6,6 uur sedentair (Hendriksen et al. 2013). Toch zijn enkel kennis over de voordelen van fysieke activiteit, een beweegrichtlijn en een effectieve beweeginterventie zelden voldoende om sedentaire personen fysiek actief te krijgen. Uit onderzoeken blijkt dat bij de Nederlandse bevolking nauwelijks bekend is dat ook een sedentaire leefstijl ernstige risico’s in de gezondheid met zich mee brengt (Hildebrandt et al. 2013). Bovendien is het niet vanzelfsprekend dat wanneer mensen weten dat bewegen gezond is, men ook (meer) gaat bewegen (Cress et al. 2005; De Bourdeaudhuij en Rzewnicki 2001). Het weten te bevorderen en handhaven van gewenst gezondheidsgedrag, in dit geval een fysiek actieve(re) leefstijl, is dus van groot belang (Cress et al. 2005). Motivatie speelt hierin een zeer belangrijke rol.
Stimuleren van een fysiek actieve leefstijl door motivatie. Een veelgebruikte theorie die motivatie beschrijft, is de Self-Determination Theory (SDT) (Biddle en Mutrie 2007; Deci en Ryan 1985; Hagger en Chatzisarantis 2007). Er wordt verondersteld dat individuen niet alleen verschillen in de mate waarin ze gemotiveerd zijn, maar vooral ook in de reden waarom ze gemotiveerd zijn (Ryan en Deci 2000). De SDT beschrijft een continuüm van motivatie, van amotivation via extrinsic motivation tot intrinsic motivation. Extrinsic motivation is opgedeeld in vier motivatietypen; amotivation en intrinsic motivation bestaan uit één motiviatietype zoals afgebeeld in Figuur 1.
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014 | 37
Pakt PAC je?
Figuur 1: Continuüm van motivation Self-Determination Theory (Hagger en Chatzisarantis, 2007)
Amotivation
Amotivation
Extrinsic motivation
External regulation
Introjected regulation
Identified regulation
Intrinsic motivation
Integrated regulation
Intrinsic regulation
Links op het continuüm van SDT bevindt zich amotivation. Amotivation betekent dat er geen enkele intentie of waardering is voor een activiteit. Er wordt gesproken van external regulation wanneer de motivatie voortdurend afhankelijk is van een externe vraag, beloning of straf (Hagger en Chatzisarantis 2007; Pelletier et al. 1995; Ryan en Deci 2000), bijvoorbeeld wanneer iemand deelneemt aan de beweeginterventie omdat die persoon zich gedwongen voelt door een arts. Van introjected regulation is sprake wanneer de deelnemer aan de beweeginterventie zichzelf reguleert aan de hand van beloningen of straffen of om bijvoorbeeld schuldgevoelens te vermijden (Hagger en Chatzisarantis 2007; Pelletier et al., 1995). Wanneer deelname aan een beweeginterventie tot stand komt omdat een individu ervan overtuigd is dat het van persoonlijk belang is (Pelletier et al.1995), bijvoorbeeld omdat bewegen belangrijk is voor de chronische aandoening waaraan men lijdt, dan typeert deze persoon zich als identified regulation (Biddle en Mutrie 2007). Wanneer iemand deelneemt aan een beweeginterventie omdat de ideeën en waarden van de beweeginterventie gelijk zijn aan de waarden en normen van de persoon zelf, valt deze persoon binnen het type van integrated regulation (Hagger en Chatzisarantis 2007; Ryan en Deci 2000). Uiterst rechts op het continuüm bevindt zich de intrinsic regulation. Van intrinsic regulation is sprake wanneer een individu plezier, genot en tevredenheid ervaart bij het uitvoeren van activiteiten (Pelletier et al. 1995). Dit type motivatie lijkt veel op de integrated regulation. Echter wordt door deze persoon de beweeginterventie op zich gewaardeerd en niet alleen de uitkomsten van die beweeginterventie, zoals bij integrated regulation het geval is. Uit onderzoek (Landry en Solmon 2002) blijkt dat deelnemers met een intrinsieke motivatie eerder starten aan een interventie en deze interventie ook daadwerkelijk naleven, dan deelnemers die extrinsiek gemotiveerd zijn. Zeker wanneer de deelnemers ondersteund worden: gedrag met de deelnemer evalueren, intrinsieke doelen stellen, aanmoedigen, helpen bij het werven van sociale steun en het introduceren bij (sport)verenigingen (Fortier et al. 2007). Zo kan het promoten van intrinsieke doelen een duurzame gedragsverandering tot gevolg hebben (Vansteenkiste et al. 2004). Om de motivatie van deelnemers te stimuleren, is het van belang inzicht te verkrijgen in de relevante gedragsdeterminanten die fysieke activiteit bepalen en gedragsverandering bevorderen (Brug et al. 2012). De laatste jaren is er niet alleen aandacht voor psychologische (persoonlijke) determinanten (bv. kennis over bewegen) maar ook voor omgevingsdeterminanten (bv. nabijheid van sportvoorzieningen), welke in sociaal-ecologische modellen gedefinieerd worden.
Een samenspel van persoon, sociale steun en setting De kwaliteit van beweeginterventies en de begeleiding door bewegingsdeskundigen zijn noodzakelijke voorwaarden. Echter wijzen steeds meer studies (Berkel 2006; Brug et al. 2012; Chorus en Hopman 2003; Cress et al. 2005; De Bourdeaudhuij en Rzewnicki 2001) uit dat dit niet voldoende is. Het ondersteunen, motiveren en stimuleren van deelnemers binnen deze beweeginterventies, afgestemd op de omgeving waarin ze verblijven, wordt steeds meer naar voren geschoven als een belangrijke component.
38 |
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014
Dit geldt zowel op korte als op lange termijn. Zo zal de effectiviteit van een beweeginitiatief gering zijn indien er weinig of geen aandacht is voor draagvlakcreatie bij zowel deelnemers als beweegprofessionals. Deze visie sluit aan bij de meest gangbare sociaal-ecologische modellen waarbij de interactie tussen individu en omgeving centraal staat (Glanz 2008; Wagemakers en Vaandedrager 2007). Figuur 2: De keten tussen persoon, sociale steun en setting (Moresi en Vos 2014)
Bovenstaande Figuur 2 geeft de keten weer van de componenten persoon, sociale steun en setting. In het kader van gezondheidsbevordering en beweegstimulering wordt dit sociaal-ecologisch model gehanteerd binnen de methodiek PAC. Bij beweeginterventies dient men rekening te houden met zowel de deelnemer (persoon) als zijn omgeving (sociale steun en setting). Onderstaand wordt er verder ingegaan op deze drie componenten. In het kader van de persoon wordt gekeken naar zowel het fysieke als het mentale aspect (fysieke fitheid en motivatie). Studie 1 tracht de vraag gericht op de effecten van deelname op de fysieke fitheid te beantwoorden. Er wordt een positief effect op de fysieke fitheid verwacht, dat hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door de persoonlijke begeleiding. Zoals eerder aangegeven is naast deskundige begeleiding, het ondersteunen, motiveren en stimuleren van de deelnemer een belangrijke succesfactor (Berkel 2006; Brug et al. 2012; Chorus en Hopman 2003; Cress et al. 2005; De Bourdeaudhuij en Rzewnicki 2001). Daarom tracht studie 2 inzicht te krijgen in deze factor. Er wordt gekeken naar motivatie van de persoon voor deelname aan de beweeginterventie en hoe deze in de tijd veranderd is. Onderzoek (Berkel 2006; Chorus en Hopman 2003) wijst ook uit dat de omgeving als steeds belangrijkere succesfactor wordt gezien. Dit is in lijn met figuur 2 waarin de omgeving wordt gekenmerkt door de sociale steun en de setting. Deze ervaren mate van sociale steun (bv. bewegen met gelijken) gecreëerd door de specifieke setting (methodiek PAC) wordt onderzocht in studie 3. Meer specifiek wordt er in deze studie nagegaan welke gedragsdeterminanten kunnen leiden tot een hoge mate van intrinsieke motivatie om aan PAC te
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014 | 39
Pakt PAC je?
blijven deelnemen. Hier wordt verwacht dat de ervaren sociale steun een belangrijke rol speelt (Biddle en Mutrie 2007; Brug et al. 2012; Stiggelbout 2006). Met de zojuist beschreven studies wordt er getracht alle componenten van het model (figuur 2) te onderzoeken om uiteindelijk een uitspraak te kunnen doen over de effecten van de beweeginterventie PAC. Aan deze studies hebben 51 deelnemers (MLeeftijd=67,3, SD=8,0), waarvan 26 mannen, deelgenomen aan de beweeginterventie gedurende de periode september 2012 tot en met november 2013. Verworven data zijn geanalyseerd aan de hand van IBM SPSS statistics 22 waarbij p≤0.05 als significant werd beschouwd.
2 I Bundeling van drie studies Studie 1: Fysieke fitheid Methode De deelnemers (MBMI=30,4, SD=5,3) zijn op basis van BMI geclassificeerd in drie groepen: gezond gewicht (n=6), overgewicht (n=19) en obesitas (n=26). Alle deelnemers hebben aan tenminste twee of meer opeenvolgende testmomenten deelgenomen. Gedurende de interventie waren er zes meetmomenten: bij aanvang van de interventie en daaropvolgend iedere tien weken (sept ‘12, nov ‘12, feb ‘13, mei ‘13, sept ‘13, nov ’13). De testbatterij bestond uit de volgende metingen: (1) lichaamssamenstelling (lichaamsgewicht en -lengte, BMI, vetpercentage en visceraal vet) werd gemeten aan de hand van een bio-impedance weegschaal in combinatie met een middelomtrekmeting, (2) maximale handknijpkracht en (3) 6 minuten wandeltest (6MWT) (Takken 2005). Repeated Measures ANOVA (geslacht x parameters en gewichtsclassificering x parameters) waren uitgevoerd. De ANOVA werden gecorrigeerd door middel van een Greenhouse Geiser Correctie, wanneer de sphericity werd geschonden. Ontbrekende waarde werden vervangen door een berekende waarde gebaseerd op absolute waarden in combinatie met de relatieve vooruitgang bij vergelijkbare (geslacht en gewichtsclassificering) deelnemers. Bij een significant hoofdeffect werd er gekeken naar interactie-effecten (Tukey HSD).
Resultaten De ANOVA liet, uitgezonderd van het vetpercentage, een significant hoofdeffect zien op alle parameters: (1) BMI1, p<0.05, (2) middelomtrek2, p<0.01, (3) visceraal vet3, p<0.05, (4) maximale handknijpkracht4, p<0.001 en (5) 6MWT5, p<0.001 gemeten over alle 6 testmomenten. De metingen BMI en middelomtrek toonden een positieve verandering van de lichaamssamenstelling aan. Naast het hoofdeffect op BMI was er ook een interactie-effect met gewichtsclassificering zichtbaar. Hierbij vertoonde de groep met een gezond gewicht een afname in BMI (p<0.01) van meting 1 (M=23,3, SD=1,6) naar meting 6 (M=22,5, SD=1,3). Ook de obesitasgroep liet significante verschillen zien, een afname van 2% in BMI (p<0.01) van meting 1 (M=34,4, SD=4,0) naar meting 4 (M=33,7, SD=3,8). Bij middelomtrek was er alleen een afname zichtbaar van meting 1 naar meting 6 bij de obesitasgroep (p<0.001), namelijk een afname van M=113,8, SD=11,3 naar M=111,3, SD=9,7. Bij de meting van het visceraal vet waren geen verschillen zichtbaar tussen de absolute waarde van meting 1 (M=13,6, SD=4,9) en meting 6 (M=13,9, SD=5,7). Het eerder benoemde hoofdeffect werd 40 |
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014
veroorzaakt door schommelingen in tussenmetingen. Samenvattend gaven de resultaten weer dat de beweeginterventie een positieve invloed heeft op de lichaamssamenstelling; de BMI daalde als gevolg van een daling in lichaamsgewicht en de middelomtrek nam af. Deze resultaten hadden vooralsnog geen gevolg voor een afname in vetpercentage of visceraal vet. De analyse met betrekking tot de handknijpkracht toonde aan dat de beweeginterventie een positieve invloed (+11,7%) had op de handknijpkracht van de deelnemers (ongeacht het geslacht of de gewichtsclassificering). De handknijpkracht nam significant (p<0.001) toe van meting 1 (M=31,6, SD=11,7) naar meting 6 (M=35,3, SD=11,7), dit effect werd hoofdzakelijk veroorzaakt door een toename van handknijpkracht tussen meting 2 en 3 en tussen meting 5 en 6 (zie Figuur 3). Noten 1. F(3,52,176,33)= 2,791 2. F(3,77,188,26)= 4.419 3. F(3,61,173,04)= 2,868 4. F(3,48,174,00)=10,700 5. F(3,21,157,10)= 6,225
Figuur 3: Effect van begeleiding op maat op de maximale knijpkracht en de 6 minuten wandeltest (6MWT).
Uiteenzetting van absolute waarden van de maximale handknijpkracht (in kg) en de afgelegde afstand in meters op de 6MWT ten opzichte van de zes metingen gedurende de periode september 2012 tot november 2013 (1: sept12, 2: nov12, 3: feb13, 4: mei13, 5: sept13, 6: nov13).
Uit de laatste analyse bleek dat ook op de afgelegde afstand van de 6MWT positieve effecten (p<0.001) zichtbaar zijn: een gemiddelde vooruitgang van ruim 8% van meting 1 (M=507,6, SD=90,5) naar meting 6 (M=551,0, SD=85,5). Het verloop van deze vooruitgang liet bij beide parameters een soortgelijk patroon zien. Bij beide paramaters was de grootste vooruitgang te zien tussen metingen 2 en 3, waarna de trend (p<0.10) zich voortzet van meting 4 naar 5 en van meting 5 naar meting 6 (zie Figuur 3). Voor zowel het geslacht als gewichtsclassificering was er een zelfde verloop van de gevonden waarden over de 6 testmomenten. Naast de positieve invloed op de lichaamssamenstelling had de beweeginterventie PAC ook een positief effect op zowel spierkracht als cardiovasculair uithoudingvermogen van de deelnemers. Dit effect werd voornamelijk veroorzaakt in de trainingsperiode week 10 (meting 2) tot en met week 20 (meting 3) en steeg vervolgens gestaag (zie Figuur 3).
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014 | 41
Pakt PAC je?
Studie 2: Motivatie Methode Via een ‘mixed model’-onderzoek (kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden), was in deze studie onderzoek gedaan naar de verandering in motivatietype van de deelnemers aan de beweeginterventie PAC.
Kwantitatieve meting: Volgens een vrije vertaling van de bestaande en gevalideerde Sport Motivation Scale-6 (SMS-6) (Burken 2013), welke gebaseerd is op de Self-Determination Theory (Biddle en Mutrie 2007; Deci en Ryan 1985; Hagger en Chatzisarantis 2007), zijn in mei 2013 de deelnemers bevraagd op hun motivatie (huidig) voor deelname aan PAC en retrospectief op hun motivatie bij start van deelname (start). Alle stellingen waren beantwoord door middel van een Likert zevenpuntsschaal (1 = komt geheel niet overeen, 7 = komt precies overeen). Om de interne consistentie te verhogen waren enkele items weggelaten (Cronbach’s α voor alle motivatietypen ≥ 0,62). Tot slot werd de Wilcoxon Matched Pairs test gebruikt om verschillen (start en huidig) te analyseren.
Kwalitatieve meting: De kwalitatieve onderzoeksmethode bestond uit een semi-gestructureerd interview, waarin een terugkoppeling volgde van het resultaat van de SMS-6. Aan de respondent werd het motivatietype medegedeeld. Vervolgens werd de vraag gesteld of de respondent zich in het motivatietype herkende en een argumentatie waardeze motivatie bij de respondent paste.
Resultaten Wanneer de huidige motivatie voor PAC vergeleken werd met de motivatie aan de start van de beweeginterventie, bleek dat voor vijf motivatietypen deze toename significant was (Figuur 4). Ten opzichte van de start van de beweeginterventie waren de volgende drie typen motivatie het sterkst toegenomen; identified regulation (+16,3%), intrinsic regulation (+15,8%) en integrated regulation (+14,6%) (Figuur 4). Verder toonden de analyses dat de motivatietypen intrinsic regulation (M=5,7, SD=1,4) en introjected regulation (M=5,6, SD=1,2) in de huidige resultaten het hoogst scoorden op de Likert zevenpuntsschaal.
42 |
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014
Figuur 4: Verandering van motivatie van deelnemers aan beweeginterventie PAC
Uiteenzetting van de gemiddelden (op basis van Likert zevenpuntsschaal) per motivatietype op het meetmoment aan de start van de beweeginterventie (start) en op moment van onderzoek (huidig). In het wit gearceerde vlak is het verschil (in %) tussen beide meetmomenten aangegeven.
Tevens was er geen verschil gevonden in motivatietype bij de deelnemers van PAC die zes maanden of minder lid waren en deelnemers van PAC die langer dan zes maanden actief waren. Verder herkenden negen van de tien respondenten zich in de resultaten van de SMS-6 als het ging om het motivatietype.
Studie 3 Gedragsdeterminanten Methode Aan de hand van een semigestructureerd interview waren de voorspellende gedragsdeterminanten van de deelnemers aan de beweeginterventie PAC onderzocht. Door middel van een weloverwogen doelgerichte steekproef waren tien deelnemers geselecteerd. Criteria hierbij waren: geslacht, leeftijd, aantal chronische aandoeningen en lengte van lidmaatschap aan PAC. Elk uitgeschreven interview werd gecodeerd door het toepassen van de ‘etic-benadering’. De determinanten die hierbij bevraagd werden door middel van open vragen waren: Persoonlijke determinanten: gedragsintentie, kennis en bewustzijn, risicoperceptie, attitude, eigen-effectiviteitsverwachting, geanticipeerde spijt, sociale steun en druk, sociale norm en modelling (bewegen met gelijken).. Omgevingsdeterminanten: fysieke omgeving, sociale omgeving, economische omgeving en politieke omgeving (Biddle en Mutrie 2007; Brug et al. 2012; Glanz et al. 2008). Daarnaast lag het voor de hand dat de sociale en fysieke setting van PAC, zoals begeleiding, trainingsomstandigheden, (trainings-)faciliteiten, trainingsopbouw en trainingsgroep een rol konden spelen in de motivatie.
Resultaten Uit de analyses van alle respondenten bleek dat drie gedragsdeterminanten een belangrijke rol spelen in de motivatie om te blijven deelnemen aan de beweeginterventie PAC: (1) positieve cognitieve attitude, (2) sociale steun van de persoonlijke begeleider en (3) modelling en sociale steun van gelijkgestemden.
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014 | 43
Pakt PAC je?
1. Positieve cognitieve attitude Het kunnen uitvoeren van oefeningen voor de gezondheid in het algemeen of de chronische aandoening(en) in het bijzonder, werd bij acht van de tien deelnemers op de eerste plaats gekwalificeerd, in een top drie ranking. De andere twee deelnemers kwalificeren deze determinant op de tweede plaats (Figuur 5). Verschillende respondenten waren enkele jaren geleden op doktersadvies gestart met een beweeginterventie bij een regulier fitnesscentrum. Maar de sfeer, de begeleiding en de variëteit aan oefeningen die er in een dergelijk fitnesscentrum werd ervaren, beviel niet meer. Eén van die respondenten vertelde: “Bij dat fitnesscentrum ga je naar binnen, het kost een hoop, ze maken een kaartje aan, je wordt een nummer in de kaartenbak en voor de rest mag je het zelf uitzoeken” (Vrouw, 56 jaar). Zodoende waren deze deelnemers op zoek gegaan naar een andere locatie om te bewegen en uiteindelijk bij PAC terecht gekomen. Van de acht deelnemers, die bij PAC bewegen omwille van oefeningen voor de gezondheid, gaven vijf respondenten aan dat ze een positieve cognitieve attitude hebben ten opzichte van bewegen. Deze deelnemers bewegen bij PAC om klachten van chronische aandoening(en) te minimaliseren. Een deelnemer gaf hierover het volgende aan: “Voor mijn kortademigheid merk ik dat het bewegen helpt. Niet voor de diabetes op zich. Wat wel helpt, als ik regelmatig kan sporten en kan afvallen, dat ik minder hoef te spuiten” (Man, 70 jaar). De overige drie respondenten hadden naar eigen zeggen geen chronische aandoening. Zij sportten voornamelijk bij PAC omdat ze een goede gezondheid in het algemeen belangrijk vinden. Dat PAC bijdraagt aan meer fysieke activiteit en daarmee een ‘gezonder’ leven, ervaarden zes respondenten. Vier respondenten ervaarden dat ze gedurende de deelname aan de beweeginterventie PAC specifiek vooruitgang geboekt hadden. Dit bleek ook uit de resultaten van studie 1. Een deelnemer was trots op zijn geboekte vooruitgang op de 6MWT: “Ik ben begonnen met 510 m., toen werd het 540 m., 580 m. enzovoort. De keer hiervoor had ik 680 m. Toen ging het al heel goed en ik dacht dat haal ik van mijn leven lang niet meer. En veertien dagen terug, 715 m. Toen dacht ik wow, dat vind ik kicken” (Man, 66 jaar). Maar ook activiteiten van het dagelijkse leven (ADL) gingen de respondenten makkelijker af. Bijvoorbeeld het strikken van de schoenen in zithouding en het ervaren van minder angst bij het op- en afstappen van de fiets werden genoemd. Dat alle respondenten een positieve cognitieve attitude ten opzichte van fysieke activiteit in de top drie plaatsen, is niet vreemd aangezien veel deelnemers van PAC een chronische aandoening hebben en ervaren dat het lijden aan deze aandoening gevolgen heeft voor de gezondheid. Wat PAC volgens de respondenten uniek maakt, ten opzichte van een regulier fitnesscentrum, is de familiaire, gezellige sfeer die er heerst. Dit wordt veroorzaakt door de sociale steun van de persoonlijke begeleider enerzijds en de sociale steun van gelijken anderzijds.
2. Sociale steun van de persoonlijke begeleider Een tweede belangrijke reden voor deelname aan de beweeginterventie PAC was de persoonlijke begeleiding, die de deelnemers van een student van Fontys Sporthogeschool ontvingen. In totaliteit vonden acht respondenten deze factor zo belangrijk dat ze deze opnamen in de top drie van belangrijkste redenen om bij PAC te komen bewegen (zie Figuur 5). Voor enkele deelnemers was de sociale steun van de begeleidend student een “stok achter de deur”. Zo gaf een van deze deelnemers aan:
44 |
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014
“Het feit dat ze er is, is voor mij de stok achter de deur. Anders zou ik teveel smokkelen. Zit ik bijvoorbeeld net een goed boek te lezen, zou ik anders geneigd zijn niet te gaan sporten. Maar nu zou ik me schamen als ze er staat en ik er niet ben” (Man, 65 jaar). Figuur 5: Top drie van voorspellende gedragsdeterminanten van deelnemers aan de beweeginterventie PAC.
3. Modelling en sociale steun van gelijken Acht van de tien geïnterviewden gaven de sfeer en het sociale aspect als één van de drie belangrijkste redenen aan om te bewegen bij PAC. Het sociale aspect, het samen bewegen met gelijken (modelling) kenmerkte zich volgens een respondent als volgt: “Ondertussen ben ik er al drie jaar en hebben we elkaar goed leren kennen. Er zijn vriendschappen uit ontstaan. Mensen die je ook wilt zien buiten de sport. Het kopje koffie na de training heeft dat veroorzaakt. Ik weet niet wie het concept heeft bedacht, maar het werkt, absoluut” (Vrouw, 64 jaar). Daar waar enkelen de sociale contacten met leeftijdsgenoten en met mensen met dezelfde chronische aandoeningen plezierig vonden, ervaarden andere respondenten de gehele sfeer van PAC waardevol: “Het normale, je nemen zoals je bent, zowel door de jonge jongens en meiden, als door de anderen die er trainen. Ik ken ze allemaal, heb met sommigen nog op school gezeten” (Man, 74 jaar). Samenvattend, kan uit studie 3 worden opgemaakt dat de respondenten een positieve cognitieve attitude hadden ontwikkeld ten opzichte van bewegen. Het kunnen uitvoeren van oefeningen (en de variatie daarin) voor de gezondheid in het algemeen of de chronische aandoening(en) in het bijzonder, werd als belangrijk aspect aangeduid. Verder was de sociale steun van de begeleidende student een tweede reden om deel te nemen aan de beweeginterventie. Tenslotte werd het samen bewegen met gelijken (modelling) als directe sociale steun ervaren, maar ook als indirecte sociale steun d.m.v. sociale contacten en complimenten.
3 I Discussie en Conclusie Duurzaam en verantwoord bewegen wordt gekenmerkt door een samenspel van verschillende componenten. De combinatie van een inspirerende omgeving die mensen verleidt tot bewegen, een beweeg- en sportaanbod op maat met gepaste begeleiding, evenals bewegen binnen de algemene dagelijkse levensverrichtingen en aandacht voor duurzame inzetbaarheid van beweegprofessionals en/of
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014 | 45
Pakt PAC je?
vrijwilligers. Zo is het onvoldoende om beweeginterventies aan te bieden binnen een organisatie (wijk, verpleeghuis, vereniging…) indien deze context beweeggedrag niet stimuleert en er geen duurzame transfer naar de thuisomgeving wordt nagestreefd. Daarom dient er bij beweegaanbod altijd rekening gehouden te worden met het gehanteerde sociaal-ecologisch model: de keten tussen persoon (fysieke fitheid en motivatie), sociale steun (gedragsdeterminanten) en setting (methodiek PAC).
Fysieke fitheid Als er gekeken wordt naar de persoon dan brengt PAC duidelijke positieve effecten teweeg op het fysieke gestel. Zowel een afname in BMI (en daarmee direct een gewichtsafname) als in middelomtrek, beide belangrijke risicofactoren voor het ontwikkelen van chronische ziekten. Naast de positieve verandering in lichaamssamenstelling, is het effect op kracht en cardiovasculair uithoudingsvermogen ook duidelijk zichtbaar. De vooruitgang op deze twee parameters laat een specifiek verloop zien. Gedurende de eerste 10 trainingsweken van de beweeginterventie zijn de effecten nog niet zichtbaar, deelnemers zijn vaak nog teveel bezig met gewenning (zowel gericht op de oefeningen als de afstemming van de beweegintensiteit en het beweegvolume met de begeleider). In de daarop volgende periode wordt vaak de meeste vooruitgang geboekt, deelnemers zijn bij aanvang over het algemeen ongetraind en zullen in deze periode (10-20 weken) een relatief grote vooruitgang boeken. Na deze periode blijft de deelnemer vooruitgang boeken, maar niet in dezelfde mate als de initiële vooruitgang. Dat neemt niet weg dat positieve effecten zichtbaar blijven na 60 weken trainen. Deze vooruitgang in kracht en uithoudingsvermogen heeft grote implicaties voor het dagelijks leven van de deelnemers (zie ook studie 3). ADL kunnen makkelijker uitgevoerd worden, met als positief gevolg grotere mate van zelfstandigheid van de deelnemer (Covinsky et al. 1999;Chodzo-Zajko et al. 2009). Daar PAC een beweeginterventie in de ‘levende’ praktijk is, is het niet haalbaar om deelnemers uit te sluiten van deelname, en kan er geen vergelijking plaatsvinden met een controlegroep. Verder draagt PAC zowel direct als indirect bij aan de NNGB. De dag(en) waarop de deelnemer naar PAC komt voldoet hij/zij sowieso aan de NNGB. De begeleidende student stimuleert de deelnemer daarnaast ook om op de overige dagen matig intensief actief te zijn. Het volledig in kaart brengen van het beweeggedrag van de deelnemer (door middel van objectieve meetinstrumenten) is een aspect wat in vervolgstudies meegenomen dient te worden, evenals het vergelijken van effecten met soortgelijke interventies of regulier aanbod. Dit zou bijdragen om een meer volledig beeld te krijgen van de invloed van PAC op de persoon.
Motivatie Naast het fysieke aspect speelt de motivatie van de persoon een belangrijke rol. Wanneer de huidige motivatie voor PAC vergeleken wordt met de motivatie aan de start van de beweeginterventie, blijkt dat voor vijf motivatietypen (intrinsic regulation, integrated regulation, identified regulation, introjected regulation en external regulation) het gemiddelde significant is toegenomen. Deze bevindingen veronderstellen mogelijkerwijs dat de respondenten zich meer accorderen met intrinsieke motivatie. Hieruit kan men concluderen dat deelname aan de beweeginterventie PAC kan leiden tot een verschuiving naar een verhoogde intrinsieke motivatie, echter is er geen vergelijking gemaakt met soortgelijke beweeginterventies. Toch is de toename van intrinsieke motivatie een gunstig gegeven, want juist deze motivatie is een belangrijke voorspeller voor het continueren van een fysiek actieve leefstijl (Biddle en Mutrie 2007; Hagger en Chatzisarantis 2007; Landry en Solmon 2002; Pelletier et al. 1995). Normaliter wordt een toename
46 |
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014
van intrinsieke motivatie, veroorzaakt door een bevrediging van de drie psychologische basisbehoeften, autonomie, verbondenheid en competentie (Biddle en Mutrie 2007; Hagger en Chatzisarantis 2007; Pelletier et al. 1995). Echter is de oorzaak van de toename van deze motivatietypen niet onderzocht. Daarvoor is een vervolgstudie naar (de verandering van) de psychologische basisbehoeften noodzakelijk.
Gedragsdeterminanten Wanneer gevraagd wordt naar de gedragsdeterminanten die bij PAC-deelnemers leiden tot een hoge mate van intrinsiek motivatie, blijkt dat de volgende drie determinanten in het kader van de persoon en de sociale steun het meest van belang zijn: een positieve cognitieve attitude ten opzichte van bewegen, sociale steun van de begeleidende student en tenslotte het samen bewegen met gelijken (modelling) als directe sociale steun ervaren, maar ook als indirecte sociale steun d.m.v. sociale contacten en complimenten.
Positieve cognitieve attitude Over het algemeen blijkt dat de deelnemers van PAC een positieve cognitieve attitude hebben ten opzichte van bewegen omdat ze weten dat fysieke activiteit goed is voor hun gezondheid. Dat deze lichamelijke gezondheid bij de meeste deelnemers als belangrijkste determinant ervaren wordt, is niet vreemd aangezien veel deelnemers bij PAC een chronische aandoening hebben en ervaren dat het lijden aan een chronische aandoening gevolgen heeft voor de gezondheid. Dat deze senioren bewegen bij PAC is hoopgevend. Juist het ondernemen van fysieke activiteiten leidt bij deze doelgroep (al dan niet met een chronische aandoening) tot een verbetering van het fysiek functioneren, de gezondheid in het algemeen (Cress et al. 2005), een lager sterftecijfer (Schermers et al. 2008) en een bevordering van de zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij (Hildebrandt 2010; Stubbe en Chorus 2010).
Sociale steun van de persoonlijke begeleider De sociale steun die de deelnemer van PAC ervaart, uit zich in verschillende vormen. De student motiveert, stimuleert en coacht de deelnemers, is een ‘stok achter de deur’ en een gesprekspartner, en is aanwezig als trainer die technische correcties geeft maar ook hulp biedt tijdens de training, aldus de respondenten. Dat deze emotionele, praktische en informatieve steun zeer belangrijk is om deel te nemen aan een beweeginterventie wordt in veel onderzoeken bevestigd (Biddle en Mutrie 2007; Brug et al. 2012; Chorus en Hopman-Rock 2003; Cress et al. 2005; McNaughton et al. 2012; Stiggelbout et al. 2006). Vooral mensen met een chronische aandoening blijken behoefte te hebben aan dit persoonlijke advies. Dit blijkt een positief effect te hebben op de mate van fysieke activiteit (Jans et al. 2007). Hierbij is een stimulatie van de intrinsieke motivatie, gecreëerd door een persoonlijke begeleider, essentieel voor het stimuleren van duurzaam bewegen (Biddle en Mutrie, 2007; Fortier et al. 2012). Uit diverse recente onderzoeken blijkt namelijk dat deelnemers die intrinsiek gemotiveerd worden, meer fysieke actief zijn in vergelijking met deelnemers die een controlerende vorm van begeleiding krijgen (Deci en Ryan, 2012; Fortier et al. 2007). Het is daarom interessant om in een vervolgstudie niet alleen onderzoek te doen naar de ervaringen van de deelnemers van PAC op het gebied van deze intrinsieke gestimuleerde begeleiding, maar ook onderzoek te doen naar de wijze waarop de studenten de begeleiding daadwerkelijk aanbieden.
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014 | 47
Pakt PAC je?
Modelling en sociale steun van gelijken Het laatste sociale aspect, dat leidde tot een hoge mate van intrinsieke motivatie voor de beweeginterventie PAC is de sociale steun en modelling van gelijken. De respondenten ervaren zowel een directe steun (samen bewegen) als indirecte steun (sociale contacten en het ontvangen van complimenten) van andere deelnemers. Het samen bewegen met gelijken, oftewel mensen die ook een chronische aandoening hebben, is heel belangrijk (Cress et al. 2005). Deze sociale cohesie kan namelijk een voorspeller zijn voor fysieke activiteit (Biddle en Mutrie 2007), waarmee het hebben van een ‘beweegmaatje’ stimuleert om duurzaam en verantwoord bewegen (Jans et al. 2007).
Duurzaam en verantwoord bewegen binnen methodiek PAC Effectieve beweeginterventies op maat (zoals de methodiek PAC) kunnen een belangrijke bijdrage leveren om enerzijds gezondheidsrisico’s terug te dringen, en anderzijds kwaliteit van leven te verhogen (beweegangst verkleinen, vertrouwen te bieden, tegengaan van eenzaamheid, zelfredzaamheid vergroten). Zo is er bijvoorbeeld toenemende bewijslast voor een positieve bijdrage van bewegen aan de gezondheid en zelfredzaamheid bij (kwetsbare) ouderen (Chodzo-Zajko et al. 2009). Voldoende beweging verbetert namelijk kracht, balans, uithoudingsvermogen, flexibiliteit en coördinatie bij deze doelgroep. Zoals eerder aangegeven, wordt intrinsieke motivatie bepaald door de mate van plezier, genot en tevredenheid bij het uitvoeren van activiteiten (Pelletier et al. 1995). Om een interventie te laten slagen is het van groot belang dat deze factoren nadrukkelijk aanwezig zijn binnen de sociale steun en de setting waarin deze interventie wordt aangeboden. Uiteindelijk blijkt dat de drie componenten van de keten, namelijk persoon, sociale steun en setting, bijdragen aan het positieve effect op de gezondheid van de deelnemers en aan duurzaam verantwoord bewegen. In de toekomst wordt aangeraden om de interactie tussen deze componenten nog nader te onderzoeken. Als gevolg van de bovengenoemde positieve effecten zijn er per september 2013 meerdere PAC beweeginterventies (5 locaties) gestart. In deze nieuwe en verbeterde projectopzet worden de deelnemers begeleid binnen zowel sportzorg- als vitaliteitsprogramma’s. Vervolgstudies naar het effect van objectieve meetinstrumenten, motivatie van de deelnemers en de wijze waarop studenten de begeleiding aanbieden, worden uitgevoerd. Naast studenten van Fontys Sporthogeschool zijn er nu ook stagiaires betrokken vanuit andere disciplines, zoals Toegepaste Psychologie, Fysiotherapie, Sport en Media en Bewegingswetenschappen om zo ‘multidisciplinaire en innovatieve’ samenwerkingen te creëren. Tevens wordt er gekeken om PAC in de toekomst te laten functioneren als een unieke ‘proeftuin’ om diverse technologieën uit te testen die een leven lang bewegen kunnen ondersteunen. De auteurs danken alle Sports & Wellness studenten van Fontys Sporthogeschool en de interne stagiaires, in het bijzonder Robin Vranken, die betrokken zijn of zijn geweest bij PAC bedanken voor de professionele begeleiding van de deelnemers en het uitvoeren van de verschillende metingen binnen PAC. Literatuur Berkel, K. (2006) Determinanten van persoonlijk gezondheidsmanagement door senioren. Enschede: Universiteit Twente. Biddle, S. & N. Mutrie (2007) Psychology of physical activity: Determinants, well-being and interventions. Londen: Routledge. Brug, J., P. Van Assema & L. Lechner (2012) Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering - Een planmatige aanpak. Assen: Van Gorcum BV.
48 |
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014
Burken, P., van (2013) De Sport Motivation Scale-6 (SMS-6): een verbeterde versie van de SMS. Verkregen op 12 januari 2013 van http://www.psychfysio.nl/Nieuws/1_17_2.html. Chodzo-Zajko, W.J., D.N. Proctor, M.A. Fiatarone Singh, C.T. Minson, C.R. Nigg, G.J. Salem & J.S. Skinner (2009) American College of Sports Medicine Position stand. Exercise and Physical Activity for Older Adults. Med. Sci. Sports. Exerc. 41(7):1510-1530. Chorus, A. & M. Hopman-Rock (2003) Chronisch zieken en bewegen: een quick scan. Leiden: TNO Preventie en Gezondheid. Covinsky, K.E., A.W. Wu, C.S. Landefeld, A.F. Connors, R.S. Phillips, J. Tsevat, N.V. Dawson, J. Lynn & R.H. Fortinsky (1999) Health status versus quality of life in older patients: does the distinction matter? The American journal of medicine, 106(4), 435. Cress, E., D. Buchner, T. Prohaska, J. Rimmer, M. Brown, C. Macera, L. Dipietro & W. Chodzko-Zajko (2005) Best Practices for Physical Activity Programs and Behavior Counseling in Older Adult Populations. Journal of Aging and Physical Activity, 13(1), 61-74. De Bourdeaudhuij, L. & R. Rzewnicki (2001) Determinanten van Fysieke Activiteit. Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde en Sportwetenschappen, 75-99. Deci, E., & R. Ryan (1985) Intrinsic motivation and self-determination in human behaviour. New York: Plenum. Deci, E., & R. Ryan(2012) Self determination theory in health care and its relations to motivational interviewing: a few comments. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 9(24), 1-6. Fortier, M., J. Duda, E. Guerin & P. Texeira, P. (2012) Promoting physical activity: development and testing of self-determination theory-based interventions. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 9(20), 1-14. Fortier, M., S. Sweet, T. O’Sulliven & G. Williams (2007) A self-determination process model of physical activity adoption in the context of a randomized controlled trial. Psychology of Sport and Exercise, 8, 741-757. Glanz, K., B. Rimer & K. Viswanath, K. (2008) Health behavior and health education: Theory, Research, and Practice. San Francisco: Jossey-Bass. Hagger, S., & N. Chatzisarantis (2007) Intrinsic motivation and self-determination in exercise and sport. Champaign: Human Kinetics. Hendriksen, I., C.M. Bernaards, V.H. Hildebrandt & H. Hofstetter (2013)Lichamelijke inactiviteit en sedentair gedrag in Nederland 2000-2011. In: Hildebrandt, V.H., C. M.Bernaards & J.H. Stubbe (2013). Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2010-2011. Leiden: TNO Gezond Leven. p51. Hildebrandt, V.H., C.M. Bernaards, A. Chorus & H. Hofstetter (2013) Bewegen in Nederland 2000-2011. In: Hildebrandt, V.H., C.M. Bernaards & J.H. Stubbe, J.H. (2013). Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2010-2011. Leiden: TNO Gezond Leven. p35. Hildebrandt, V.H., C.M. Bernaards & J.H. Stubbe, J.H. (2013) Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2010-2011. Leiden: TNO Gezond Leven. Hildebrandt, V.H., W. Ooijendijk & M. Hopman-Rock (2007) Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2004-2005. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven. Hildebrandt, V.H., J.H. Stubbe & A. Chorus, A. (2010) Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2008/2009. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven. Hoekman, R. (2013) Sportdeelname en de rol van sportvoorzieningen. In: Hildebrandt, V.H., C.M. Bernaards & J.H. Stubbe, J.H. (2013) Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2010-2011. Leiden: TNO Gezond Leven. p84. Jans M., H. de Kraker & V. Hildebrandt (2007) Mensen die te weinig bewegen of te dik zijn denken met persoonlijk advies en ‘beweegmaatje’ meer in beweging te komen. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen. (85). Katzmarzyk, P.T., T.S. Church, C.L. Craig & C. Bouchard (2009) Sitting time and mortality from all causes, cardiovascular disease, and cancer. Med Sci Sports Exerc, 41(5), 998-1005. Kemper, H.C.G., W. Ooijendijk & M. Stiggelbout, M. (2000) Consensus over de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen. Tijdschrift Sportgeneeskunde, 78, 180-3. Landry, J., & M. Solmon (2002) Self-Determination Theory as an Organizing Framework to Investigate Women’s Physical Activity Behavior. Quest, 54, 332-354. McNaughton, S., D. Crawford, K. Ball & J. Salmon (2012) Understanding determinants of nutrition, physical activity and quality of life among older adults: the Wellbeing, Eating and Exercise for a Long Life (WELL) study. Health and Quality of Life Outcomes, 10, 109.
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014 | 49
Pakt PAC je?
Moresi, S. & S. Vos (2014) Beweging in het verpleeghuis: Slimme oplossingen voor duurzaam en verantwoord bewegen in en om de gezondheidszorg. In: Hoof, J., van & E. Wouters (2014) Het verpleeghuis van de toekomst is (een) thuis. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Nelson, M., W. Rejeski, S. Blair, P. Duncan, J. Judge, A. King, C. Macera & C. Castaneda-Sceppa (2007) Physical Activity and Public Health in Older Adults: Recommendation from the American College of Sports Medicine and the American Heart Association. Official Journal of the American College of Sports Medicine, 8, 1435-1445. Pelletier, L., M. Fortier, R. Vallerand, K. Tuson, N. Brière & M. Blais (1995) Toward a New Measure of Intrinsic Motivation, Extrinsic motivation, and Amotivation in Sports: The Sport Motivation Scale (SMS). Journal of Sport & Exercise Psychology, 17, 35-53. Ploeg, H.P., van der, T. Chey, R.J. Korda, E. Banks & A. Bauman (2012) Sitting time and all-cause mortality risk in 222 4897 Australian adults. Arch Intern Med, 172(6), 494-500. Ryan, R. & E. Deci (2000) Self-Determination Theory and the Facilitation of Intrinsic Motivation, Social Development, and Well-Being. American Psychologist, 2000, 1, 68-78. Schermers, P., M. Jongert, A. Chorus & M. Verheijden (2008) Inleiding bij de KNGF-standaarden. Beweeginterventies. Amersfoort: Drukkerij de Gans. Stiggelbout, M., M. Hopman-Rock, M. Crone, L. Lechner & W. Van Mechelen (2006) Predicting older adults‘ maintenance in exercise participation using an integrated social psychological model. Health Education Research, 21(1), 1-14. Takken, T. (2005) De 6-minutenwandeltest: bruikbaar meetinstrument. Stimulus, 24, 244-258. Tiessen-Raaphorst, Z.H., J.J. Kerssens, D.H. de Bakker, & G.C.W. Wendel-Vos (2005) Sporters Vitaal! Utrecht: Nivel. Tremblay, M.S., R.C. Colley, T.J. Saunders, G.N. Healy & N. Owen (2010) Physiological and health implications of a sedentary lifestyle. Appl Physiol Nutr Metab, 35, 725-40. Vansteenkiste, M., J. Simons, W. Lens & B. Soenens, B. (2004). De kwaliteit van motivatie telt: over het promoten van intrinsieke doelen op een autonomieondersteunende wijze. Nederlands Tijdschrift voor Psychologie, 59, 119-131. Wagemakers, A., & L. Vaandrager, L. (2007) Modellen voor de sociale en fysieke determinanten van gezondheid. Wageningen: Gezondheid en Maatschappij, Wageningen Universiteit. Warburton, D., C. Nicol & S. Bredin, S. (2006) Health benefits of physical activity: the evidence. CMAJ: Canadian Medical Assocation Journal, 6, 801-809. Werff, H., van der & R. Hoekman (2011) Integraal, interactief en SMART. Een inventarisatie van lokaal sport- en beweegbeleid. ’s Hertogenbosch: Mulier Instituut.
50 |
Vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 32, 2014