Management Samenvatting Inleiding Zorgverzekeraars streven op het brede terrein van cure, care en preventie naar voortdurende verbetering van kwaliteit van zorg, gezondheid en kwaliteit van leven van hun verzekerden. Tegelijkertijd maken zij zich sterk voor doelmatige zorg en kostenbeheersing. Hun verzekerden moeten toegang hebben tot goede, veilige en doelmatige zorg op basis van bewezen effectieve behandelmethoden. In dit kader past het streven naar transparantie over de kwaliteit van zorg. Daarom heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) besloten om een zichtbare stap in transparantie te zetten en een aantal van de beschikbare praktijkvariatierapporten op basis van declaratiegegevens van 2011 openbaar te maken. Het praktijkvariatierapport rughernia is het eerste rapport dat ZN openbaar heeft gemaakt in december 2013. Nu volgt de praktijkvariatierapportage voor zes andere aandoeningen: carpaal tunnel syndroom, cataract (staar), galblaasverwijdering, heupvervanging vanwege artrose, knievervanging vanwege artrose, en liesbreuk. De vraag die bij de praktijkvariatie rondom de indicatiestelling (hierna praktijkvariatie) centraal staat, is: Waar worden er significant meer operaties uitgevoerd per 100.000 verzekerden? De resultaten naar aanleiding van deze onderzoeksvraag worden in deze samenvatting en de achterliggende rapportage besproken. Deze informatie kan onderwerp van gesprek zijn tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen en is relevant voor: 1) indicatie voor mogelijke over- of onderbehandeling en 2) als hulpmiddel bij de zorginkoop, onder andere door het stimuleren van gepast gebruik van zorg1. De informatie leent zich er ook voor om besproken te worden met zorginstellingen en patiëntenverenigingen. Het rapport dat nu gepubliceerd wordt bevat de aanpak en bevindingen van praktijkvariatie bij carpaal tunnel syndroom, cataract (staar), galblaasverwijdering, heupvervanging vanwege artrose, knievervanging vanwege artrose, liesbreuk en lumbale hernia nuclei pulposi (HNP), kortweg (rug)hernia, en is in de zomer van 2013 naar de brancheverenigingen van de betreffende zorgaanbieders gestuurd. In een eerder stadium zijn deze resultaten ook met de betrokkenen, onder andere wetenschappelijke verenigingen en koepelorganisaties besproken. Methodiek Databronnen De data die noodzakelijk zijn voor het bepalen van de praktijkvariatie zijn beschikbaar via Vektis. Het gaat hierbij zowel om verzekerdengegevens als gedeclareerde DBC’s rondom de operaties voor carpaal tunnel syndroom, cataract (staar), galblaasverwijdering, heupvervanging vanwege artrose, knievervanging vanwege artrose, liesbreuk en rughernia2. De gedeclareerde DBC’s hebben tijdens het aanleveringsproces van instelling via verzekeraar aan Vektis verschillende validatieslagen 1
Onderzoek naar praktijkvariatie is niet nieuw. Zo doet vanaf 1988 het Dartmouth Atlas Project in de Verenigde Staten onderzoek naar variatie in zorg en de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) vergelijkt in haar Health Data zorggebruik tussen verschillende landen. 2 Voor de exacte hanteerde codes van de DBC’s zie het achterliggende rapport.
ondergaan. De data zijn inclusief declaraties van Zelfstandige Behandel Centra (ZBC’s) en kennen voor wat betreft de ziekenhuiszorg een dekkingsgraad van ongeveer 99%. Alleen het kenmerk sociaal economische status (SES) is afkomstig uit een andere bron, namelijk het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De koppeling van SES aan verzekerden wordt gedaan op 4-cijferig postcodeniveau. Opbouw indicator ‘Praktijkvariatie’ De indicator praktijkvariatie geeft de volgende zaken weer: 1. Het aantal operatieve interventies voor de aandoening, bijvoorbeeld Liesbreuk op regioniveau per 100.000 verzekerden in de regio, gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken. 2. Het aantal operatieve interventies voor de aandoening, bijvoorbeeld Liesbreuk op instellingenniveau per 100.000 verzekerden in het verzorgingsgebied van de instelling voor de specifieke aandoeningen, gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken. Om de regionale indicator (nr. 1) te berekenen wordt op regioniveau vastgesteld hoeveel patiënten een ingreep hebben gehad voor de betreffende aandoening (dus maximaal één operatie per persoon) van de bevolking uit de regio. Op basis van de geleverde producten worden deze inwoners toegerekend aan een aanbieder. Om het verzorgingsgebied te bepalen worden alle verzekerden toegewezen aan een ziekenhuis. In het onderstaande kader staat dit beschreven in een voorbeeld: Verzorgingsgebied voor Liesbreuk
In een postcodegebied zijn 10 patiënten in verband met een liesbreuk naar een ziekenhuis gegaan (initiële DBC). Hiervan zijn 7 naar ziekenhuis A en 3 naar ziekenhuis B gegaan. De verzekerden die geen arts hebben bezocht in verband met een liesbreuk worden fictief verdeel volgens dezelfde verhouding: 70% ziekenhuis A, 30% ziekenhuis B. Door de toegewezen verzekerden aan ziekenhuis A voor alle postcodes op te tellen, bereken je de omvang van het totale verzorgingsgebied.
Het gebruik van zorg is niet alleen gerelateerd aan de diagnose, maar ook aan populatiekenmerken, zoals leeftijd, geslacht, SES (op 4-cijferig postcodeniveau) en comorbiditeit. Het is daarom van belang om te corrigeren voor significante verschillen in deze kenmerken per instelling. Per aandoening en per indicator is voor alle gedefinieerde kenmerken onderzocht welke kenmerken een significante invloed hebben op de indicatorwaarden door middel van een regressieanalyse. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat aanvullende zorgzwaartecorrectie, naast leeftijd, geslacht en SES, noodzakelijk is voor de indicator praktijkvariatie bij carpaal tunnel syndroom, heupvervanging vanwege artrose, liesbreuk en rughernia. Voor galblaasverwijdering is voor de indicator praktijkvariatie ook gecorrigeerd voor diabetes naast leeftijd, geslacht en SES. Voor knievervanging vanwege artrose is voor de indicator praktijkvariatie gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht en diabetes. Voor cataract is voor de indicator praktijkvariatie gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht en diabetes. Ook na correctie voor patiëntkenmerken blijft het mogelijk dat de zorgzwaarte van een instelling die een derdelijns-/bovenregionale functie vervult (dat wil zeggen dat dit ziekenhuis patiënten
2/19
doorverwezen krijgt van behandelaren in andere instellingen) zwaarder is dan dat van een centrum dat geen bovenregionale functie vervult. Om te voorkomen dat deze indicator bij dergelijke instellingen onjuist geïnterpreteerd wordt, wordt bij de presentatie van de resultaten tevens het percentage doorverwijzingen vanuit een andere instelling vermeld. Het is dus van belang om het percentage verwijzingen per ziekenhuis mee te nemen bij de interpretatie van de praktijkvariatiescore per ziekenhuis. De praktijkvariatiescore berekening is alleen gebaseerd op instellingen die meer dan 20 patiënten per jaar operatief behandeld hebben voor een bepaalde aandoening, bijvoorbeeld liesbreuk, omdat onder de 20 patiënten de toevalsvariatie te groot wordt geacht. De volgende stappen zijn genomen voor de berekening van de indicatorwaarde: Stap 1: Selecteren juiste patiënten populatie
Stap 2: Koppeling met SCP data voor SES score
Stap 3: Significante populatiekenmerken bepalen
Stappen voor berekeningen op regioniveau
Stap 4: Verwachte praktijkvariatie regioniveau
Stap 5: Gecorrigeerde praktijkvariatie regioniveau
Stappen voor berekeningen op instellingsniveau
Stap 6: Bepalen verzorgingsgebied instelling per aandoening
Stap 7: Verwachte praktijkvariatie instellingsniveau
Stap 8: Gecorrigeerde praktijkvariatie instellingsniveau
Figuur 1. Stappen voor berekening van indicator praktijkvariatie met en zonder zorgzwaartecorrectie.
Weergave indicator ‘praktijkvariatie’ Praktijkvariatie op het niveau van instellingen wordt in kaart gebracht aan de hand van een staafdiagram. Voor deze indicator is het gepresenteerde resultaat het gecorrigeerd3 aantal geopereerde personen per 100.000 verzekerden in het verzorgingsgebied van een instelling voor de betreffende aandoening. De instellingen zijn gesorteerd op aantal geopereerden per 100.000 verzekerden. Links staan instellingen met een lage praktijkvariatiescore, rechts instellingen met een hoge praktijkvariatiescore, waarbij het van belang is ook de betrouwbaarheidsintervallen mee te nemen in de interpretatie (zie het achterliggende rapport hiervoor). Op regioniveau is het gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 verzekerden weergegeven met het aantal verzekerden in de regio en het aantal geopereerde verzekerden in de regio. Ook wordt de percentielscore getoond. Op regioniveau worden de gevonden waardes van alle regio’s gesorteerd van laag naar hoog en in 5 kwintielen verdeeld en in een landkaart getoond met de grenswaardes
3
Er is per aandoening gecorrigeerd voor de kenmerken zoals hierboven en in de tabel in bijlage 2 is beschreven.
3/19
van de kwintielen bij het 20%-, 40%-, 60%-, 80% percentiel. Deze grenswaarden zijn gebruikt als kleurovergangen in de regiolandkaart en het regiokwintieldiagram. De kaart van Nederland geeft inzicht in de verschillen in indicatorscore tussen de verschillende regio's in Nederland. Het gaat hier om de regio waar de patiënt woont, niet om de regio waar de interventie heeft plaatsgevonden. Bij de praktijkvariatie zijn in de lichtgekleurde regio's relatief weinig verzekerden geopereerd aan de betreffende aandoening. In regio’s die donker gekleurd zijn, zijn naar verhouding juist veel verzekerden geopereerd. Deze waardes zijn gecorrigeerd voor relevante patiëntkenmerken. De landkaart, het staafdiagram met de praktijkvariatiescore per instelling en de daadwerkelijke interventie volumes geven een goed beeld van wat er in 2011 aan interventies is gedaan. De informatie wordt nog rijker door de gegevens op regionaal niveau te combineren met gegevens op instellingsniveau. Deze combinatie geeft waardevolle aangrijpingspunten voor instellingen om mogelijke verklaringen voor de vastgestelde bevindingen te formuleren. De basis van iedere interpretatie begint bij het inzicht dat de regionale variatie (de landkaart) het meest ‘hard’ is: deze populatie ondergaat meer of minder interventies. De variatie die hierin zichtbaar wordt is ofwel het resultaat van verschillen in populatie (waarvoor in belangrijke mate wordt gecorrigeerd), ofwel het resultaat van verschillen in geleverde zorg. De score van de individuele instellingen is afgeleid van de regionale variatie. Bij het bepalen van deze score kunnen bijvoorbeeld verwijseffecten een rol spelen. De interpretatie van de instellingsscores moet dus altijd gebeuren in het licht van de regionale cijfers. In onderstaand figuur staat een analyseboom opgenomen die behulpzaam is bij de interpretatie van de cijfers. Ongelijke verdeling van kleuren in staaf
Ongelijke verdeling van kleuren in staaf
Instelling die groot of klein aandeel in de regio heeft
Gelijke verdeling van kleuren in staaf
Bovenregionaal centrum?
Voldoende volume
Interpretatie praktijkvariatie score
Veel doorverwijzingen
Klein volume (<20)
Laag
Instelling draagt in belangrijke mate bij aan hoge score in de regio
Instelling opereert minder dan andere instellingen in regio
Laag
Zal niet voorkomen
Hoog Hoog
Gelijke verdeling van kleuren in staaf
Score instelling
Score regioniveau
Weinig doorverwijzingen
Instelling die groot of klein aandeel in de regio heeft
Instelling opereert meer dan andere instellingen in regio
Instelling draagt in belangrijke mate bij aan lage score in de regio
Cijfers van praktijkvariatie zijn minder betrouwbaar
Figuur 2. Interpretatie praktijkvariatie
Visueel wordt dit weergegeven door een combinatie te maken van de indicatorscore op regioniveau en de score op instellingsniveau. De verschillende staven geven de instellingsscore aan en zijn ingekleurd op basis van de samenstelling van het verzorgingsgebied van de instellingen. Per instelling wordt inzichtelijk gemaakt uit welk soort regio’s de patiënten afkomstig zijn. Het deel van de patiënten dat uit één of meer regio’s afkomstig is waar relatief veel wordt geopereerd kleurt donker. Het deel dat uit één of meer regio’s komt waar weinig wordt geopereerd kleurt licht (dit is terug te zien in figuur 15 – zie volgende pagina). De vier kwadranten uit figuur 2 bieden de volgende handvatten voor interpretatie:
4/19
1. Hoge praktijkvariatie score in een regio (relatief veel donkerblauw) waar de instelling is gevestigd en een hoge praktijkvariatie score van de instelling zelf: de instelling lijkt (door een interveniërend beleid) in belangrijke mate bij te dragen aan de hoge praktijkvariatie score van de regio. Dit wordt nader uitgediept in een gesprek tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder. 2. Lage praktijkvariatie score in regio (relatief veel lichtblauw) waar de instelling is gevestigd en een lage praktijkvariatie score van de instelling: de instelling lijkt (door een conservatief beleid) in belangrijke mate bij te dragen aan de lage praktijkvariatie score van de regio. Dit effect kan ook worden ondersteund door een goed verwijzende eerste lijn (bijvoorbeeld een eerste lijn die alleen patiënten verwijst waarbij een conservatieve behandeling niet (meer) werkzaam is). Dit wordt nader uitgediept in een gesprek tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder. 3. Hoge praktijkvariatie score in regio (relatief veel donkerblauw) waar de instelling is gevestigd en lage praktijkvariatie score van de instelling: de patiënten van deze instelling zijn afkomstig uit een regio waarin relatief veel mensen worden geopereerd. De instelling lijkt echter een meer conservatief beleid te voeren; andere instellingen zijn verantwoordelijk voor het op regioniveau zichtbare effect. Dit wordt nader uitgediept in een gesprek tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder. 4. Lage praktijkvariatie score in regio (relatief veel lichtblauw) waar de instelling is gevestigd en een hoge praktijkvariatie score van de instelling: Dit is de omgekeerde situatie van 3): de instelling zelf opereert relatief veel, maar de patiënten zijn afkomstig uit regio's waar relatief weinig wordt geopereerd. Andere instellingen die in dezelfde regio's actief zijn opereren dus relatief minder. Dit wordt nader uitgediept in een gesprek tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder.
5/19
Resultaten Carpaal tunnel syndroom In totaal zijn 101 instellingen meegenomen in de bepaling van de praktijkvariatie. Het absolute aantal operatief behandelde patiënten per instelling gepresenteerd in de indicator varieerde van 23 tot en met 768. De spreiding in de indicatorscore op instellingenniveau is een factor 3,58 (gebaseerd op de verhouding tussen het 95e en 5e percentiel). De spreiding tussen instellingen is afgenomen van 2009 tot 2011. Het landelijk gemiddelde van operatieve interventies vanwege carpaal tunnel syndroom ligt in 2011 iets lager. In figuur 3 is de praktijkvariatie operatieve interventie wegens carpaal tunnel syndroom op instellingsniveau weergegeven. De verschillende staven geven de instellingscore aan en zijn gekleurd op basis van de samenstelling van het verzorgingsgebied van de instellingen. In deze figuur is ook te zien hoe de instelling het doet ten opzichte van de regio. Instellingen met een groot donkerblauw gekleurd deel zijn interessant om verder te onderzoeken.
Figuur 3. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor carpaal tunnel syndroom per instelling in 2011
In de landkaart hieronder is de praktijkvariatie operatieve interventies wegens carpaal tunnel syndroom op regioniveau weergegeven. Het gaat hier om de regio waar de patiënt woont; niet om de regio waar de interventie heeft plaatsgevonden.
6/19
36 – 145 (P0-P20) 145 – 177 (P20-P40) 177 – 207 (P40-P60) 207 – 230 (P60-P80) 230 – 370 (P80-P100)
Figuur 4. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor carpaal tunnel syndroom per regio in 2011
7/19
Resultaten Cataract (Staar) In totaal zijn 112 instellingen meegenomen in de bepaling van de praktijkvariatie. Het absolute aantal operatief behandelde patiënten per instelling gepresenteerd in de indicator varieerde van 29 tot en met 6.987. De spreiding in de indicatorscore op instellingenniveau is een factor 2,22 (gebaseerd op de verhouding tussen het 95e en 5e percentiel). De spreiding tussen instellingen is gelijk gebleven van 2009 naar 2011. Het landelijk gemiddelde is gestegen van 943 in 2009 via 973 in 2010 naar 993 in 2011. In figuur 5 is de praktijkvariatie operatieve interventie wegens cataract op instellingsniveau weergegeven. De verschillende staven geven de instellingscore aan en zijn gekleurd op basis van de samenstelling van het verzorgingsgebied van de instellingen. In deze figuur is ook te zien hoe de instelling het doet ten opzichte van de regio. Instellingen met een groot donkerblauw gekleurd deel zijn interessant om verder te onderzoeken.
Figuur 5. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor cataract per instelling in 2011
In de landkaart hieronder is de praktijkvariatie operatieve interventies wegens cataract op regioniveau weergegeven. Het gaat hier om de regio waar de patiënt woont; niet om de regio waar de interventie heeft plaatsgevonden.
8/19
645 – 877 (P0-P20) 877 – 960 (P20-P40) 960 – 1.021 (P40-P60) 1.021 – 1.113 (P60-P80) 1.113 – 1.612 (P80-P100)
Figuur 6. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor cataract per regio in 2011
9/19
Resultaten Galblaasverwijdering In totaal zijn 93 instellingen meegenomen in de bepaling van de praktijkvariatie. Het absolute aantal operatief behandelde patiënten per instelling gepresenteerd in de indicator varieerde van 24 tot en met 656. De spreiding in de indicatorscore op instellingsniveau is een factor 1,94 (gebaseerd op het 5e en 95e percentiel). De spreiding tussen instellingen is toegenomen van 2010 op 2011. Het landelijk gemiddelde is nauwelijks veranderd. In figuur 7 is de praktijkvariatie galblaasverwijderingen wegens galstenen of galblaasontsteking op instellingsniveau weergegeven. De verschillende staven geven de instellingscore aan en zijn gekleurd op basis van de samenstelling van het verzorgingsgebied van de instellingen. In deze figuur is ook te zien hoe de instelling het doet ten opzichte van de regio. Instellingen met een groot donkerblauw gekleurd deel zijn interessant om verder te onderzoeken.
Figuur 7. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor galblaasverwijdering per instelling in 2011
In de landkaart hieronder is de praktijkvariatie operatieve interventies wegens galblaasverwijdering op regioniveau weergegeven. Het gaat hier om de regio waar de patiënt woont; niet om de regio waar de interventie heeft plaatsgevonden.
10/19
60 – 126 (P0-P20) 126 – 146 (P20-P40) 146 – 157 (P40-P60) 157 – 172 (P60-P80) 172 – 246 (P80-P100)
Figuur 8. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor galblaasverwijdering per regio in 2011
11/19
Resultaten Heupvervanging vanwege artrose In totaal zijn 94 instellingen meegenomen in de bepaling van de praktijkvariatie. Het absolute aantal operatief behandelde patiënten per instelling gepresenteerd in de indicator varieerde van 22 tot en met 615. De spreiding in de indicatorscore op instellingsniveau is een factor 2,02 (gebaseerd op het 5e en 95e percentiel). De spreiding tussen instellingen is wat toegenomen van 2009 naar 2011. Het landelijk gemiddelde is hetzelfde gebleven. In figuur 9 is de praktijkvariatie heupvervanging vanwege artrose op instellingsniveau weergegeven. De verschillende staven geven de instellingscore aan en zijn gekleurd op basis van de samenstelling van het verzorgingsgebied van de instellingen. In deze figuur is ook te zien hoe de instelling het doet ten opzichte van de regio. Instellingen met een groot donkerblauw gekleurd deel zijn interessant om verder te onderzoeken.
Figuur 9. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor heupvervanging vanwege artrose per instelling in 2011
In de landkaart hieronder is de praktijkvariatie operatieve interventies wegens galblaasverwijdering op regioniveau weergegeven. Het gaat hier om de regio waar de patiënt woont; niet om de regio waar de interventie heeft plaatsgevonden.
12/19
76 – 128 (P0-P20) 128 – 142 (P20-P40) 142 – 152 (P40-P60) 152 – 163 (P60-P80) 163 – 213 (P80-P100)
Figuur 10. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor heupvervanging vanwege artrose per regio in 2011
13/19
Resultaten Knievervanging vanwege artrose In totaal zijn 97 instellingen meegenomen in de bepaling van de praktijkvariatie. Het absolute aantal operatief behandelde patiënten per instelling gepresenteerd in de indicator varieerde van 33 tot en met 676. De spreiding in de indicatorscore op instellingsniveau is een factor 2,55 (gebaseerd op het 5e en 95e percentiel). De spreiding tussen instellingen is wat afgenomen van 2009 naar 2011. Het landelijk gemiddelde is gestegen. In figuur 11 is de praktijkvariatie knievervanging vanwege artrose op instellingsniveau weergegeven. De verschillende staven geven de instellingscore aan en zijn gekleurd op basis van de samenstelling van het verzorgingsgebied van de instellingen. In deze figuur is ook te zien hoe de instelling het doet ten opzichte van de regio. Instellingen met een groot donkerblauw gekleurd deel zijn interessant om verder te onderzoeken.
Figuur 11. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor knievervanging vanwege artrose per instelling in 2011
In de landkaart hieronder is de praktijkvariatie operatieve interventies wegens galblaasverwijdering op regioniveau weergegeven. Het gaat hier om de regio waar de patiënt woont; niet om de regio waar de interventie heeft plaatsgevonden.
14/19
61 – 112 (P0-P20) 112 – 129 (P20-P40) 129 – 142 (P40-P60) 142 – 160 (P60-P80) 160 – 214 (P80-P100)
Figuur 12. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor knievervanging vanwege artrose per regio in 2011
15/19
Resultaten Liesbreuk In totaal zijn 95 instellingen meegenomen in de bepaling van de praktijkvariatie. Het absolute aantal operatief behandelde patiënten per instelling gepresenteerd in de indicator varieerde van 26 tot en met 1.356. De spreiding in de indicatorscore op instellingsniveau is een factor 1,75 (gebaseerd op het 5e en 95e percentiel). De spreiding tussen instellingen is toegenomen van 2009 naar 2011. Het landelijk gemiddelde is nagenoeg gelijk gebleven. In figuur 13 is de praktijkvariatie liesbreuk op instellingsniveau weergegeven. De verschillende staven geven de instellingscore aan en zijn gekleurd op basis van de samenstelling van het verzorgingsgebied van de instellingen. In deze figuur is ook te zien hoe de instelling het doet ten opzichte van de regio. Instellingen met een groot donkerblauw gekleurd deel zijn interessant om verder te onderzoeken.
Figuur 13. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor liesbreuk per instelling in 2011
In de landkaart hieronder is de praktijkvariatie operatieve interventies wegens galblaasverwijdering op regioniveau weergegeven. Het gaat hier om de regio waar de patiënt woont; niet om de regio waar de interventie heeft plaatsgevonden.
16/19
100 – 171 (P0-P20) 171 – 187 (P20-P40) 187 – 201 (P40-P60) 201 – 218 (P60-P80) 218 – 293 (P80-P100)
Figuur 14. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor liesbreuk per regio in 2011
17/19
Resultaten Rughernia In totaal zijn 77 instellingen meegenomen in de bepaling van de praktijkvariatie. Het absolute aantal operatief behandelde patiënten per instelling gepresenteerd in de indicator varieerde van 20 tot en met 702. De spreiding in de indicatorscore op instellingenniveau is een factor 12,95 (gebaseerd op de verhouding tussen het 95e en 5e percentiel). De spreiding tussen instellingen is van 2009 op 2010 toegenomen en in 2011 weer wat afgenomen, maar blijft relatief hoog, ook in vergelijking met andere aandoeningen waar deze spreiding meestal op een factor 2 tot 3 ligt. Het landelijk gemiddelde van rugherniaoperaties is over de jaren heen wat gedaald. In figuur 15 is de praktijkvariatie operatieve interventie wegens rughernia op instellingsniveau weergegeven. De verschillende staven geven de instellingscore aan en zijn gekleurd op basis van de samenstelling van het verzorgingsgebied van de instellingen. In deze figuur is ook te zien hoe de instelling het doet ten opzichte van de regio. Instellingen met een groot donkerblauw gekleurd deel zijn interessant om verder te onderzoeken.
Figuur 15. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor rughernia per instelling in 2011
In de landkaart hieronder is de praktijkvariatie operatieve interventies wegens rughernia op regioniveau weergegeven. Het gaat hier om de regio waar de patiënt woont; niet om de regio waar de interventie heeft plaatsgevonden.
18/19
17 – 49 (P0-P20) 49 – 58 (P20-P40) 58 – 68 (P40-P60) 68 – 78 (P60-P80) 78 – 125 (P80-P100)
Figuur 16. Gecorrigeerd aantal geopereerden per 100.000 inwoners voor rughernia per regio in 2011
Hoe verder? De interpretatie van praktijkvariatiegegevens is niet recht toe recht aan. De gegevens zijn primair bedoeld als informatie voor gesprek tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Bij het kijken naar de resultaten is het interessant te onderzoeken of er sprake is van ongewenste spreiding. En zo ja, wat daarvan de oorzaken zijn. Wellicht ten overvloede: bij praktijkvariatie is geen norm bekend. De gegevens over praktijkvariatie dragen bij aan de discussie over gepast gebruik binnen de zorg; waarbij het zowel kan gaan om onder- als overbehandeling. Tevens is het van belang om te vermelden dat de meerwaarde van praktijkvariatiegegevens mogelijk ligt in de combinatie met de uitkomsten van zorg. In het geval van rughernia operaties gaat het dan bijvoorbeeld om Patient Reported Outcome Measures (PROMs), waarbij patiënten via vragenlijsten zelf aangeven of hun klachten verminderd zijn. In het achterliggende rapport staan de resultaten uit deze samenvatting verder toegelicht. Voor vragen kunt u mailen naar
[email protected].
19/19