1
Discussietekst
Maatwerk in samenspraak Een vernieuwd beleid voor het onderwijs aan leerlingen met speciale onderwijsbehoeften Inhoud: Woord vooraf 1
Situatieschets ............................................................................................................... 4 1.1 Een sterk uitgebouwd buitengewoon onderwijs ............................................... 4 1.2 Samenhang met het gelijke kansenbeleid in het onderwijs ............................. 4 1.3 Onze positie in Europese en internationale context......................................... 5
2
Knelpunten ................................................................................................................... 5 2.1 Vorming en ondersteuning van de leraren ....................................................... 5 2.2 CLB als verwijzende en begeleidende instantie............................................... 6 2.3 Typologie........................................................................................................... 7 2.4 Geïntegreerd Onderwijs.................................................................................... 8
3
Organisatie van onderwijs op maat ........................................................................... 10 3.1 Uitgangspunten voor een tweesporenbeleid .................................................. 10 3.1.1 Ouders en leerlingen als partners ...................................................... 10 3.1.2 Een bekostigingssysteem dat echte keuzes laat ............................... 10 3.1.3 Kwaliteitsvol onderwijs op maat van elke leerling .............................. 11 3.2 Organisatie van het tweesporenbeleid ........................................................... 11 3.2.1 Eerste spoor: samenwerkingsverbanden........................................... 12 3.2.1.1 Doelgroep ........................................................................................... 12 3.2.1.2 Structuur ............................................................................................. 12 3.2.1.3 Werking............................................................................................... 12 3.2.1.4 Implementatieplan .............................................................................. 13 3.2.2 Tweede spoor: regionale ondersteuningsscholen voor speciale onderwijsbehoeften ROSSO .............................................................. 14 3.2.2.1 Doelgroep ........................................................................................... 14 3.2.2.2 Structuur ............................................................................................. 15 3.2.2.3 Werking............................................................................................... 15 3.2.2.4 Implementatieplan .............................................................................. 15 3.3 Taak van het CLB ........................................................................................... 16 3.4 Vorming en ondersteuning van leraren .......................................................... 17 3.5 Het leerlingenvervoer...................................................................................... 18 3.6 Relatie onderwijs - andere overheidsactoren................................................. 19
Discussietekst voor het parlement
08 01 02
2 Woord vooraf In mijn visietekst "Naar een geïntegreerd gelijke kansenbeleid binnen het onderwijs" gaf ik aan dat er een sterke overlap is van de problematiek van leerproblemen en ongelijke onderwijskansen in het gewoon onderwijs met deze van de doorverwijzing van leerlingen naar het buitengewoon onderwijs. Ik bepleitte toen dat er in het kader van een geïntegreerd gelijke kansenbeleid geen onderscheid mag gem aakt worden tussen kinderen en dat we daarom beter kunnen spreken van kinderen met speciale onderwijsbehoeften in het algemeen. Deze notie sluit ook aan bij de nieuwe visie op het begrip handicap. Een handicap wordt niet meer gedefinieerd in termen van de stoornis op zich, maar in termen van de mate waarin de omgeving al dan niet is afgestemd op de behoeften van de persoon. Tijdens de hoorzittingen over mijn visietekst, werd beklemtoond dat kinderen en jongeren met een handicap conceptueel tot de doelgroep van een gelijke kansenbeleid behoren. Het geïntegreerd onderwijs en het buitengewoon onderwijs moeten daarom een plaats krijgen binnen dit beleidsthema. Ik heb toen ook gesteld dat hiervoor best een geëigende strategie zou worden ontwikkeld, aansluitend op de maatregelen die met het gelijke kansendecreet voor allochtone en (kans)arme leerlingen worden genomen. Met deze discussietekst wil ik de grote lijnen van deze strategie aangeven. De voorstellen die ik ter discussie aanbied, moeten ook geplaatst worden binnen de hertekening van het onderwijslandschap die voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs in het vooruitzicht wordt gesteld. Ook in het implementatiebeleid voor nieuwe informatie- en communicatietechnologieën in onderwijs, moet voldoende aandacht gaan naar het hanteren van dit instrumentarium bij het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Bij het uitwerken van deze discussietekst heb ik rekening gehouden met een aantal bevindingen uit recent onderzoek, met de huidige onderwijspraktijk zoals die blijkt uit mijn schoolbezoeken en de inspectieverslagen en met de beleidscontext die veelvuldig werd besproken in de commissie voor onderwijs, vorming en wetenschapsbeleid van het Vlaams parlement. Vooreerst waren er de conclusies uit wetenschappelijk onderzoek, over verschillende aspecten in de relatie buitengewoon en gewoon onderwijs. Verder hield ik rekening met de ervaringen uit de reeds gevoerde inclusie-experimenten, de nieuwe rol van de centra voor leerlingenbegeleiding en het lerarentekort in de basisscholen. Tenslotte verwees ik al naar de relatie met het gelijke kansenbeleid. Ik meen dat het enkel zinvol is een visie op het buitengewoon onderwijs uit te schrijven vanuit een totaalvisie op het onderwijs. Een nieuw beleid voor het buitengewoon onderwijs kan niet worden losgezien van maatregelen die de zorg voor leerlingen met problemen in gewone scholen verbreden. De nieuwe visie moet daarom verder reiken dan louter aanpassingen en bijsturingen aan de huidige structuur van het buitengewoon onderwijs. Ik wil in deze discussietekst in de eerste plaats mijn waardering betuigen voor het deskundige werk dat in de scholen voor buitengewoon onderwijs gebeurt, voor het kwaliteitsvolle aanbod dat dagelijks voor kinderen en jongeren in problematische onderwijsleersituaties wordt gerealiseerd en voor de knowhow en expertise die er werd ontwikkeld. De noodzaak voor een nieuw beleid groeide niet uitsluitend vanuit de knelpunten die dit aanbod toch nog kent, maar tevens vanuit nieuwe evoluties binnen de Europese en internationale context in het onderwijs aan leerlingen met speciale onderwijsbehoeften. De discussienota vertrekt van een inventaris van de belangrijkste knelpunten in het huidige aanbod. Ook de relatie gewoon - buitengewoon onderwijs wordt daarbij onder de loep genomen. Na het vastleggen van een aantal uitgangspunten wordt een denkkader voorgesteld van waaruit de ideeën uit de gelijke onderwijskansennota, in een breder perspectief kunnen ontwikkeld worden. Dit kader mondt uit in een tweesporenbeleid dat op langere termijn kan verwezenlijkt worden. Voor de korte termijn worden, vanuit deze Discussietekst voor het parlement
08 01 02
3 visie, enkele voorstellen gedaan om de voornaamste knelpunten aan te pakken en zo te starten met de ombouw en uitbouw van het onderwijs in functie van een onderwijsaanbod op maat van elke leerling. Interactie en samenspraak tussen de diverse onderwijsactoren vormen daartoe een grote uitdaging. In het nieuwe model dat u ter discussie wordt voorgelegd, blijven ‘gewoon’ en ‘buitengewoon’ onderwijs nog bestaan, maar met een duidelijke principiële optie voor meer inclusie en met een duidelijke keuzemogelijkheid voor de ouders en de leerlingen. De structuren worden aangepast aan de noden en mogelijkheden van vandaag. Buitengewone en gewone scholen worden veel dichter naar elkaar gebracht door het stimuleren van samenwerkingsverbanden. Via deze samenwerking zou elke school die in een samenwerkingsverband stapt, onderwijs moeten kunnen aanbieden dat aangepast is aan de individuele noden van al haar leerlingen, ook aan deze met leermoeilijkheden. De school krijgt hiervoor een omkadering. De problematiek van leerproblemen wordt maximaal opgevangen door het eigen schoolteam, zodat leerlingen en ouders niet langer overbelast worden door het zoeken, betalen en eventueel ondergaan van buitenschoolse hulp voor schoolse problemen. De regionale ondersteuningscholen voor speciale onderwijsbehoeften ROSSO, kunnen een oplossing bieden voor de problematiek van leerlingen met fysieke, visuele, auditieve of mentale beperkingen, van kinderen en jongeren met ernstige gedrags- en/of emotionele stoornissen of langdurig zieke jongeren. Deze scholen zouden kunnen ontstaan door een verruiming van het huidige type-gebonden aanbod in de scholen voor buitengewoon onderwijs en een versterking van de ondersteunende functie die deze scholen nu opnemen in het kader van het geïntegreerd onderwijs. Het is wellicht noodzakelijk dat voor de uitbouw van deze scholen netoverschrijdend wordt samengewerkt. In deze nota wordt er nog geen uitspraak gedaan over de consequenties voor het personeelsbeleid. De invulling van dit luik vloeit immers voort uit de onderwijsorganisatorische keuze die we maken. Bij het ontwikkelen van een nieuwe visie op onderwijs is het belangrijk een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak te verkrijgen. Onderwijs is inderdaad ‘’samen school maken’’ en als vervolg op deze visie willen wij nu “school maken op maat van elk kind, van elke jongere, van elke volwassene”. Daarom nodig ik u allen uit, samen met mij na te denken en te overleggen over een nieuw onderwijslandschap dat nog meer garantie inhoudt voor participatie en gelijke kansen. Reacties op deze discussietekst kan u kwijt op volgend e-mail adres:
[email protected]. Het bedoelde maatwerk kan immers niet zonder de samenspraak die ik in de titel van deze discussietekst heb verwoord. Marleen Vanderpoorten Vlaams minister van onderwijs en vorming
Discussietekst voor het parlement
08 01 02
4
1
Situatieschets
1.1
Een sterk uitgebouwd buitengewoon onderwijs
Vlaanderen heeft een stevige traditie opgebouwd in het aanbieden van onderwijs aan kinderen en jongeren met speciale onderwijsbehoeften. Historisch gezien heeft het onderwijs aan leerlingen met een handicap in ons land altijd de nodige aandacht gekregen. De invoering van de leerplicht in 1914 en de herbevestiging ervan voor "gebrekkige of zwakzinnige" kinderen in 1931 erkende het recht op onderwijs van kinderen met een handicap. Aan de structuur van aparte klassen gehecht aan gewone scholen, kwam een einde op 6 juli 1970 door de wet op het buitengewoon onderwijs. De bezorgdheid om kwaliteitsvol onderwijs lag aan de basis van de wet op het buitengewoon onderwijs. De keuze voor een aparte structuur van scholen had voor gevolg dat extra middelen voor kinderen met een beperking hoofdzakelijk ter beschikking werden gesteld van de scholen voor buitengewoon onderwijs. Zo kon de nodige expertise en knowhow ontwikkeld worden, die borg stonden voor een goede opvang. De beperkte draagkracht van gewone scholen heeft niet zelden voor gevolg dat kinderen, die minder goed aansluiting vinden bij het aanbod van het gewoon onderwijs, hun zelfvertrouwen verliezen. De geïndividualiseerde aanpak in het buitengewoon onderwijs, die vertrekt van de mogelijkheden en niet van de beperkingen van kinderen, leidt tot een verbeterd zelfbeeld. Hierdoor gaan leerlingen opnieuw met plezier naar school en wordt een perspectief op ontwikkeling teruggevonden. Ouders, die na lang aarzelen, de overstap naar het buitengewoon onderwijs maken, getuigen vaak van het tot rust komen van hun kind.
1.2
Samenhang met het gelijke kansenbeleid in het onderwijs
Momenteel worden nieuwe beleidslijnen uitgetekend binnen het Vlaamse onderwijs, waaronder het gelijke kansenbeleid. Hierbij zijn het tegengaan van dualisering en het aanvaarden van diversiteit centrale aandachtspunten. Tendensen en mechanismen binnen het bestaande onderwijssysteem hebben tot resultaat dat een groeiende groep kinderen en jongeren geen aansluiting meer vindt in het gewoon onderwijs. De totale schoolbevolking in het buitengewoon onderwijs is hierdoor ten opzichte de laatste 10 jaar met bijna één derde toegenomen. Een bijzonder aandachtspunt vormt de oververtegenwoordiging van kinderen uit kansarme en allochtone gezinnen in het buitengewoon onderwijs. Het groeiende gebruik dat vooral kansrijkere gezinnen maken van buitenschoolse hulpverleningsvormen om hun kind met problemen binnen het gewone onderwijscircuit overeind te houden is een bijkomend probleem. Het vergroot de kloof tussen leerlingen uit kansarme en kansrijke milieus. Het is duidelijk dat deze evoluties moeilijk te verenigen zijn met de nieuwe beleidsopties waarin het realiseren van gelijke kansen prioritair is. Een gelijke kansenbeleid dat het tegengaan van dualisering en het aanvaarden van diversiteit expliciet als doel heeft, zou moeten leiden tot een beheersing van het leerlingenaantal in het buitengewoon onderwijs. Dit betekent geenszins de afbouw van de opgebouwde expertise en knowhow van het buitengewoon onderwijs, evenmin van de middelen die nu aan de extra zorg worden besteed. Wanneer minder leerlingen in een aparte school onderwijs volgen, kan door het behouden van de omkadering van de scholen voor buitengewoon onderwijs, begeleidingscapaciteit voor het gewoon onderwijs beschikbaar komen. De inzet van de deskundigheid van personeelsleden uit het buitengewoon onderwijs in het gewoon onderwijs kan een betekenisvolle impuls zijn bij het daadwerkelijk verhogen van de draagkracht van gewone scholen. Zo kan de uitbouw van de ondersteunende functie van scholen voor buitengewoon onderwijs, naast hun blijvende, maar afgeslankte specifieke onderwijskundige taak, gerealiseerd worden.
Discussietekst voor het parlement
08 01 02
5
1.3
Onze positie in Europese en internationale context
Tenslotte is er de Europese en internationale context. In het beleid ten aanzien van minderheidsgroepen wordt steeds meer de nadruk gelegd op participatie en zelfbeschikking. Op het vlak van onderwijs gaat het over het streven naar meer inclusief onderwijs. De Resolutie 48/96 van de Verenigde Naties 1 stelt als principe voorop dat kinderen en jongeren met een functionele beperking zoveel als mogelijk onderwijs moeten kunnen volgen in geïntegreerde structuren. Tijdens de wereldconferentie van de UNESCO te Salamanca 2 stond het thema van de toegang tot en de kwaliteit van het onderwijs aan kinderen met speciale onderwijsbehoeften centraal. De slotverklaring van deze conferentie benadrukte het recht van kinderen met een handicap op toegang tot het gewoon onderwijs. Om dit mogelijk te maken dient het gewoon onderwijs zich aan te passen aan de behoeften van deze leerlingen. De lidstaten werden uitgenodigd inclusie als principe in de onderwijswetgeving op te nemen. Een recent rapport van de OESO3 beschrijft een aantal casestudies over inclusief onderwijs in Denemarken, Duitsland, IJsland, Italië, Engeland, U.S.A, Canada en Australië. Eén van de conclusies is dat zowel onderzoek als praktische voorbeelden sterk pleiten voor de volledige integratie van kinderen met een functionele beperking in het gewoon onderwijs. Voldoende aandacht moet hierbij geschonken worden aan de beleidskaders die onderwijsontwikkelingen begeleiden, aan de wijze waarop scholen georganiseerd en gefinancierd worden en aan de wijze waarop leerkrachten, leerlingen en hun familie ondersteund en begeleid worden. Het streven naar inclusie van leerlingen met speciale onderwijsbehoeften in gewone scholen is een internationaal frequent voorkomend beleidsthema. De aanhoudende groei van het leerlingenaantal in de aparte structuur van het buitengewoon onderwijs in Vlaanderen staat hier haaks op.
2
Knelpunten
Bij veelvuldige contacten met directies en leerkrachten uit het buitengewoon onderwijs, viel steeds het enthousiasme en het engagement van het schoolteam op. Het overtuigde me van de sterkte van het buitengewoon onderwijs. Toch werden een reeks tekortkomingen en knelpunten gesignaleerd. Ook de meest direct betrokkenen, de ouders, ervaren het huidige systeem niet altijd als een gepaste oplossing voor de problemen van hun kind. De tekorten en knelpunten hebben zowel betrekking op de organisatie van het buitengewoon en het geïntegreerd onderwijs als op de kwaliteitsvolle opvang van kinderen met problemen binnen gewone scholen. Uit inspectieverslagen blijkt dat het preventieve luik voor kinderen in het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs nog verbeterd kan worden. De uitbouw van een gedifferentieerde aanpak zal daarom in de discussie over het onderwijslandschap basisonderwijs een extra aandachtspunt vormen. Een korte opsomming van de belangrijkste knelpunten helpt de problematiek te overzien.
2.1
Vorming en ondersteuning van de leraren
Omwille van een terechte zorg om kwaliteit en met kwaliteitsverbetering als doel, werden enkele jaren geleden basiscompetenties voor de beginnende leraar vastgelegd. Verschillende vaardigheden en attitudes voor een goede beroepsbeoefening werden in kaart gebracht. Naast de pedagogisch didactische competenties werden ook organisatorische vaardigheden en vaardigheden om te kunnen omgaan met 1
VERENIGDE NATIES (1994) Standaardregels betreffende het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten. Resolutie 48/96, 4 maart 1994 2 UNESCO, world Conference on special needs education: access and quality. Salamanca, 1994 3 OESO, Inclusive education at work. Students with disabilities in mainstream schools, Parijs, 1999, 375 pp. Discussietekst voor het parlement
08 01 02
6 zorgverbreding, interculturaliteit en groepsdynamiek geformuleerd. Meer stage lopen in het buitengewoon onderwijs kan het leren omgaan met verschillen in de praktijk versterken. Hoewel scholen zich nog volop in de implementatiefase bevonden, drong een evaluatie zich op. De lerarenopleiding blijkt toekomstige leerkrachten nog onvoldoende voor te bereiden op het aanvaarden van en omgaan met verschillen tussen leerlingen. Leraren ervaren te vaak handelingsverlegenheid. Dit werkt de uitstroom naar het buitengewoon onderwijs in de hand. Scholen kunnen voor hun verdere professionalisering beroep doen op de nascholing. De pedagogische begeleiding heeft bovendien de belangrijke taak de leraren te ondersteunen bij de implementatie van vernieuwingen. Een tweede aspect met betrekking tot de lerarenopleiding is dat er op dit ogenblik geen echte visie is over de plaats van mensen met een functionele beperking in het lerarenambt. Vanuit het veld wordt er een pleidooi gehouden om jonge mensen met een functionele beperking aan te moedigen te kiezen voor het beroep van leerkracht. Het is zinvol de verschillen binnen een maatschappij zichtbaar te maken. Vanuit de idee van een inclusieve maatschappij is het belangrijk dat leerlingen in contact komen met diverse rolmodellen.
2.2
CLB als verwijzende en begeleidende instantie
Met de inwerkingtreding van het nieuwe decreet 4 werden de ongeveer 200 PMS-centra en 100 equipes MST samengesmolten tot 75 centra voor leerlingenbegeleiding. In een filosofie van integratie en multidisciplinaire werking bestaan er niet langer aparte centra voor leerlingen uit het buitengewoon onderwijs. Het multidisciplinair team binnen de centra laat toe de deskundigheid die is opgebouwd in de vroegere centra voor buitengewoon onderwijs, te integreren en ter beschikking te stellen van heel het centrum. Uit recente doorlichtingen blijkt echter dat de deskundigheids- en informatie-uitwisseling nog niet altijd automatisch plaatsvindt. Een groot knelpunt is de verwijzingsproblematiek. Het is onduidelijk welke visie de CLB’s in deze hebben op hun rol als instantie en welke rol ze van scholen in het verwijzingsproces krijgen toebedeeld. Beschouwen ze zichzelf als louter 'verwijzer' of vervullen ze de rol van begeleider en verlenen ze ondersteuning aan leerlingen, leerkrachten en scholen? Uit wetenschappelijk onderzoek5 blijkt dat verwijzingen naar het buitengewoon onderwijs en de opvolging van deze verwijzingen voor ingrijpende wijzigingen en verbeteringen vatbaar zijn: § het verwijzingsverslag is te zeer gericht op kindkenmerken en houdt te weinig rekening met de context; § het verslag zegt vaak weinig over de inspanningen die al geleverd werden in de school voor gewoon onderwijs; § het verslag biedt onvoldoende basisinformatie voor het starten van de handelingsplanning; § verwijzing gebeurt vaak in functie van vervoer, andere voordelen of het beschikbare aanbod in de regio; § scholen voor gewoon onderwijs richten te laat een hulpvraag tot het CLB, met als gevolg dat leerlingen met problemen niet of niet tijdig worden opgevolgd.
4
decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding
5
OBPWO-onderzoek 98.09 – De overgang van het gewoon naar het buitengewoon basisonderwijs. Analyse van de verwijzingspraktijk in PMS-centra; Ghesquière et al. OBPWO-onderzoek 99.10 – Knelpunten in de typologie van het buitengewoon onderwijs in Vlaanderen. Analyse van het perspectief van onderwijsverstrekkers, leerlingbegeleiders en ouders; P. Ghesquière, Bea Maes. OBPWO-onderzoek 99.13 – Zorgverbreding in relatie tot de uitstroom naar het buitengewoon onderwijs. Mia Douterlunghe. Discussietekst voor het parlement
08 01 02
7 § § § §
het CLB wordt te laat op de hoogte gebracht over leerlingen met moeilijkheden, waardoor de verwijzing naar het BuO op het ogenblik van de tussenkomst het enige haalbare alternatief is; er is te weinig overleg met de ouders en de jongeren zelf waardoor er te weinig rekening wordt gehouden met hun vragen en standpunten; gebrekkige begeleiding van speciale onderwijsbehoeften; onvoldoende zorgvuldige opvolging van de verwijzing.
Het CLB wordt ook geconfronteerd met veel onduidelijkheid over het pedagogischdidactisch bereik waarbinnen scholen functioneren. Opvallend is dat scholen voor gewoon onderwijs hun specifieke kenmerken weinig expliciteren, waardoor ten onrechte de oorzaak van moeilijkheden uitsluitend aan leerlingen wordt toegeschreven. Een grotere openheid van scholen over hun zorgbreedte-capaciteit kan leiden tot een grotere ondersteuning van de CLB's bij het uitbouwen ervan en bij de communicatie van hun aanbod naar de ouders. Het verdient aanbeveling hieraan voldoende aandacht te besteden bij de bespreking van het contract tussen CLB en school. Verwijzingen worden ook bemoeilijkt door de overlappingen binnen en tussen de types van het buitengewoon onderwijs.
2.3
Typologie
In het buitengewoon basisonderwijs zijn de scholen ingedeeld op basis van types. Elk type is aangepast aan de opvoedings- en onderwijsbehoeften van kinderen met een bepaalde handicap. Er zijn acht verschillende types.6 De types 1 en 8 worden niet georganiseerd in het buitengewoon kleuteronderwijs. Het buitengewoon secundair onderwijs is georganiseerd in 4 opleidingsvormen, met eigen einddoelstellingen.7 Bij het ontstaan van het buitengewoon onderwijs als aparte onderwijsstructuur paste een stoornisgebonden classificatie binnen het medisch-psychologische hulpverleningsmodel. Het inclusie- en diversiteitsdenken stelt het categoriale onderwijssysteem in vraag. Complexe problematieken zoals autisme, autisme spectrum stoornissen (ASS), doofblindheid in combinatie met een diep verstandelijke beperking, vinden moeilijk een plaats in de huidige typologie. Sommige scholen weigeren kinderen met ernstige problemen. Dit zorgt ervoor dat andere scholen geconfronteerd worden met een verzwaring van de problematiek van hun leerlingenpopulatie. Een nieuwe problematiek is deze van hoogbegaafdheid. Ook hoogbegaafde leerlingen vinden moeilijk een aangepast onderwijsaanbod. Jaarlijks stijgt het aantal leerlingen in de types 1, 3 en 8. Dit ondanks alle pogingen van de overheid om door onderwijsvoorrangsbeleid en zorgverbreding te vermijden dat leerlingen naar het buitengewoon onderwijs afvloeien.
6
Type 1: licht mentale handicap Type 2: matige of ernstige mentale handicap Type 3: ernstige emotionele en/of gedragsproblemen Type 4: fysieke handicap Type 5: ziekenhuisscholen of scholen verbonden aan een preventorium Type 6: blinden en slechtzienden Type 7: doven en slechthorenden Type 8: ernstige leerstoornissen. 7
OV1: het buitengewoon secundair onderwijs tot sociale aanpassing; OV2: het buitengewoon secundair onderwijs tot sociale aanpassing en arbeidsgeschiktmaking; OV3: het buitengewoon secundair beroepsonderwijs; OV4: het secundair algemeen, technisch, kunst- en beroepsonderwijs met doorstromingsafdeling of met kwalificatieafdeling. Discussietekst voor het parlement
08 01 02
8 Het onderwijs aan jongeren met ernstige gedragsproblemen is een van de grootste problemen die de scholen voor buitengewoon onderwijs momenteel ervaren, niet alleen in omvang maar ook qua ernst van de problematiek. 8 Een volgend knelpunt is het onderwijs aan zieke jongeren. Voor het onderwijs aan zieke kinderen zijn er ziekenhuisscholen, scholen verbonden aan een preventorium en het Tijdelijk Onderwijs Aan Huis (TOAH). Het Tijdelijk Onderwijs Aan Huis (TOAH) is één van de vernieuwingen van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997. Het secundair onderwijs kent geen Tijdelijk Onderwijs Aan Huis. In de meeste kinderpsychiatrische diensten krijgen kinderen geen onderwijsaanbod dat hun reïntegratie in de gewone school mogelijk maakt. De huidige structuur van het buitengewoon secundair beroepsonderwijs met beroepenvelden, afdelingen en kwalificaties wordt herzien. Een afstemming op het gewoon beroepsonderwijs, met behoud van de specificiteit van het buitengewoon onderwijs, is nodig. Het BuSO wil opleiden tot maatschappelijk relevante beroepen op assistentniveau.
2.4
Geïntegreerd Onderwijs
Het Geïntegreerd ONderwijs (GON) is een samenwerking tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs. Leerlingen met een functionele beperking die naar het gewoon onderwijs gaan, worden ondersteund door een personeelslid van een school voor buitengewoon onderwijs. Het aantal GON-leerlingen stijgt. In 1983 ging het GON van start. Aanvankelijk kwamen enkel kinderen met een attest voor de types 4, 6 en 7 in aanmerking. In 1994 werden de types uitgebreid met 1, 3 en 8. Sindsdien wordt er een onderscheid gemaakt tussen leerlingen met een ernstige en matig handicap, tussen volledige, gedeeltelijke, permanente en tijdelijke integratie. Wat volgt zijn de belangrijkste knelpunten: § De doelgroep die in aanmerking komt: leerlingen met een verstandelijke beperking worden momenteel uitgesloten van GON-ondersteuning; § De GON-ondersteuning staat niet in verhouding tot wat een kind met eenzelfde beperking bij inschrijving in het buitengewoon onderwijs aan ondersteuning krijgt; § De GON ondersteuning blijft nog te veel kindgericht en te weinig teamgericht; § het GON-urenpakket zou meer flexibel moeten aangewend worden; § Leerlingen met een attest type 1, 3 of 8 moeten eerst negen maanden effectief buitengewoon onderwijs volgen vooraleer ze ondersteuning kunnen krijgen bij terugplaatsing in een gewone school. De financieringswijze van het GON, nl. x aantal extra uren per gediagnosticeerde leerling is voor de doelgroep van leerlingen met leerproblemen niet aangepast omwille van de ongewenste budgettaire effecten; § De duur van de begeleiding is vaak niet aangepast aan de noden; § Er is geen mogelijkheid voor vaste benoeming in GON-uren; § Overlegmomenten, het organiseren van studiedagen en vorming voor de GONbegeleiders zijn noodzakelijk, maar mogen niet ten koste gaan van het aantal uren begeleiding. Er zijn geen middelen voor de ondersteuning van de coördinatie die de dienstverlenende scholen opnemen; § Door de grote afstanden die vaak moeten afgelegd worden, kunnen de begeleiders tijdens de lesuren niet al hun leerlingen begeleiden; § De problematiek van de verplaatsingskosten; § De specificiteit van studeren met een functionele beperking in het hoger onderwijs. Zorg voor gelijke kansen, in het bijzonder voor studenten met een handicap, in het hoger onderwijs was een belangrijk aandachtspunt in de beleidsbrief 2001. De opstart van een stuurgroep werd aangekondigd. De opdrachtbepaling van deze stuurgroep was na te gaan welke beleidsopties in de toekomst ten aanzien van studenten met een functionele 8
VLOR-advies van 20 januari 2000.
Discussietekst voor het parlement
08 01 02
9 beperking of chronische ziekte kunnen genomen worden. De resultaten en aanbevelingen van de stuurgroep zijn intussen bekend. Een aanpassing van decretale bepalingen dringt zich op. De praktijk leert dat voorzieningen voor studenten met een speciale onderwijsbehoeften in grote mate versnipperd zijn. Dit heeft nefaste gevolgen voor de zorg. De snelle evolutie in het tertiair onderwijslandschap, de medische ontwikkelingen en in de hulpmiddelen vraagt een systematische aanpak ter ondersteuning van de sector. Dit samenbrengen van expertise vergt een personeelsbestand met een multidisciplinaire samenstelling. Over de deelname aan het volwassenenonderwijs door personen met speciale onderwijsbehoeften is er voorlopig geen informatie beschikbaar. Een gekend knelpunt voor het volwassenenonderwijs is de instap. Voor de logistieke ondersteuning van leerlingen en studenten met een functionele beperking in het gewoon onderwijs werden vanaf 1995 middelen ingeschreven op de onderwijsbegroting. De toekenning van speciale onderwijsleermiddelen werd door het departement Onderwijs overgenomen van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap. Speciale onderwijsleermiddelen zijn hulpmiddelen en prestaties die jongeren, leerlingen en studenten, met een handicap nodig hebben om in een gewone school de lessen te kunnen volgen. Concreet gaat het om: § Technische hulpmiddelen zoals brailleapparatuur, leesloepen, meubilair; § Aanpassingen en omzettingen van leerboeken en lesmateriaal in braille, grootletterdruk, vergroting door kopie, reliëfdruk, gesproken vorm; § Kopieën van de nota’s van medestudenten; § Prestaties van doventolken. Knelpunten hierbij zijn de betaalbaarheid, de doeltreffendheid en de taakstelling voor het departement onderwijs.
Discussietekst voor het parlement
08 01 02
10
3
Organisatie van onderwijs op maat
3.1
Uitgangspunten voor een tweesporenbeleid
Het nieuwe beleid voor het onderwijs aan leerlingen met speciale onderwijsbehoeften mag zich niet beperken tot het bijsturen van de structuur van het buitengewoon onderwijs op zich. De beleidsvoering in het buitengewoon onderwijs kan niet meer worden losgezien van maatregelen die erop gericht zijn de zorg in gewone scholen te verbreden. Het zou daarom een stap terug zijn dit alleen vanuit het perspectief van het buitengewoon onderwijs te benaderen. Het is duidelijk dat gewone scholen ook, en zelfs op de eerste plaats, worden gevat. Zij moeten meer in staat worden gesteld beter om te gaan met de aanwezige diversiteit in de klas- en schoolpopulatie. Wetenschappelijk onderzoek benadrukt dit. Heel wat knelpunten die in het buitengewoon onderwijs worden ervaren, hebben te maken met een onvoldoende draagkracht van het gewoon onderwijs. Onderzoekers onderstrepen dat we in eerste instantie het gewoon onderwijs moeten optimaliseren, om de uitstroom naar het buitengewoon onderwijs af te remmen. Essentieel voor kwaliteitsvol onderwijs is het pedagogisch handelen af te stemmen op de diversiteit van de groep en de eigenheid van de kinderen. De centrale vraag is dus hoe het onderwijs dient om te gaan met leerlingen met speciale onderwijsbehoeften. Het wetenschappelijk onderzoek vraagt naar extra inspanningen voor de implementatie van differentiërende werkvormen in het basisonderwijs. Concreet verwijst men naar ervaringen in het buitenland met vormen van “multi-level instruction”. Daarnaast wordt gepleit voor een systematische aanpak van leer- en gedragsproblemen bij kinderen. Dit betekent, dat een gestructureerde cyclus van signaleren, analyseren en pedagogisch interveniëren wordt uitgebouwd. Hierbij wordt benadrukt dat het team zich bij het werken met een leerlingvolgsysteem niet beperkt tot de fase van het signaleren, maar al deze fases zorgvuldig doorloopt. Bij het harmonisch ontwikkelen wordt steeds aandacht besteed aan de brede vorming van zowel de cognitieve, de psychomotorische, de dynamisch-affectieve als de psychosociale aspecten. 3.1.1 Ouders en leerlingen als partners Een ander belangrijk uitgangspunt is het respect voor de inbreng en de mening van de ouders. Ouders moeten sterker betrokken worden en medezeggenschap krijgen in het verloop van de schoolloopbaan van hun kind. Bij inclusief onderwijs moet in elke situatie nagegaan worden of een consensus mogelijk is over de vraag van ouders tot inschrijving in de gewone school. In het kader van de decretale verankering van het recht op inschrijving wordt veel belang gehecht aan dit overleg vooraleer het schoolbestuur, rekening houdend met de draagkracht van de school, een beslissing over de inschrijving neemt. Ook tijdens de schoolloopbaan worden leerproblemen, maatregelen tegen zittenblijven en verwijzing naar het buitengewoon onderwijs onvoldoende met ouders doorgepraat. Er is te weinig overleg bij het zoeken naar alternatieven en over de aanpak van een probleemsituatie. Bijzondere aandacht moet gaan naar de betrokkenheid van allochtone en kansarme ouders die nog vaker in het ongewisse zijn over wat er met hun kind te gebeuren staat. De beleving van de leerling en zijn betrokkenheid bij het uitstippelen van zijn schoolloopbaan is een nieuw aandachtspunt. 3.1.2 Een bekostigingssysteem dat echte keuzes laat De keuze van ouders voor een passend onderwijsaanbod voor hun kind met een matige of ernstige mentale, fysieke, visuele of auditieve beperking wordt sterk beïnvloed door het feit dat extra zorg en ondersteuning hoofdzakelijk of soms uitsluitend in de aparte onderwijsstructuur van het buitengewoon onderwijs kosteloos beschikbaar is. Het huidig Discussietekst voor het parlement
08 01 02
11 financieringsmechanisme, zowel van de scholen als van de CLB's stimuleert ongewild de oriëntering naar het buitengewoon onderwijs. Hoewel voor een aantal groepen ondersteuning in het geïntegreerd onderwijs wordt voorzien, staan deze bijkomende middelen niet in verhouding tot wat het kind in een school voor buitengewoon onderwijs aan onderwijskundige en paramedische omkadering krijgt. De keuze van ouders mag evenmin afhankelijk zijn van het aanbod aan buitenschoolse hulp, dat slechts voor een bepaalde groep van ouders bereikbaar én betaalbaar is. Het is niet duldbaar dat ouders hiertoe hun toevlucht moeten nemen omdat het gewoon onderwijs onvoldoende in staat is om de aanwezige diversiteit binnen de leerlingenpopulatie op adequate wijze te hanteren. Het streven naar een vergelijkbare omkadering voor kinderen met een mentale, fysieke, visuele of auditieve beperking los van de structuur waarin het kind is ingeschreven, moet ouders toelaten, na overleg met alle betrokkenen een evenwaardige keuze te maken tussen gewoon en buitengewoon onderwijs. 3.1.3 Kwaliteitsvol onderwijs op maat van elke leerling Een laatste belangrijk uitgangspunt is het realiseren van kwaliteitsvol onderwijs op maat van elke leerling, ongeacht de onderwijsvorm. Hoewel de nadruk meer moet komen te liggen op het behouden van leerlingen met speciale onderwijsbehoeften in gewone scholen, moet tegelijk de nodige zorg blijven uitgaan naar die kinderen en jongeren voor wie het gewoon onderwijs tijdelijk of permanent geen gepast aanbod kan verzekeren. Grenzen aan de draagkracht van schoolteams in het gewoon onderwijs vereisen het verdere behoud en het verzekeren van de kwaliteit van de opvang in het buitengewoon onderwijs. Kinderen en jongeren die nog nood hebben aan buitengewoon onderwijs in een aparte structuur moeten daar een beroep kunnen blijven doen op kwaliteitsvol onderwijs, zorg en therapie. Ook in inclusieve situaties waar leerlingen een eigen leertraject volgen, moeten de verwachtingen ten aanzien van elke persoon hooggespannen blijven. Voor elke leerling moet de meest optimale ontwikkeling beoogd worden ook al kan deze ontwikkeling anders zijn dan bij de doorsnee leerling.
3.2
Organisatie van het tweesporenbeleid
Op basis van deze uitgangspunten willen we een tweeledig voorstel formuleren voor de verdere uitwerking van kwaliteitsvol onderwijs op maat van alle leerlingen. In termen van de huidige doelgroepen wordt een verschillend spoor voorgesteld voor: § leerlingen met leerproblemen: leerlingen binnen de types 1, 3 9 en 8 en opleidingsvorm 3 van het buitengewoon onderwijs en leerlingen met leerproblemen binnen het gewoon onderwijs die niet voldoen aan de gelijke kansenindicatoren of in scholen die niet in aanmerking komen voor het gelijke kansenbeleid. Voor deze groepen stellen we voor de samenwerkingsverbanden tussen het gewoon en buitengewoon onderwijs te versterken zodat de expertise ontwikkeld in het buitengewoon onderwijs ook nuttig kan zijn voor gewone scholen; § leerlingen met functionele beperkingen: mentale , fysieke, visuele of auditieve stoornissen, leerlingen met ernstige emotionele en/of gedragsproblemen of die langdurig ziek zijn. Voor deze groepen zijn de regionale uitbouw van onderwijs- en ondersteuningsvoorzieningen een mogelijke oplossing. Deze voorzieningen zullen in de mogelijkheid gesteld worden een bredere problematiek aan te kunnen dan het huidige type-gebonden aanbod. Ze zullen een onderwijsbevoegdheid behouden voor leerlingen die tijdelijk of blijvend een opvang in een aparte setting nodig hebben. Daarnaast worden hun mogelijkheden voor ondersteuning van de inclusie van leerlingen in het gewoon onderwijs versterkt (optimalisering van het GON).
9
type 3 :lichtere problematiek zie punt 3.2.2.1
Discussietekst voor het parlement
08 01 02
12 3.2.1 Eerste spoor: samenwerkingsverbanden Het eerste spoor beoogt een extra impuls in het gewoon onderwijs voor het behoud van leerlingen met leerproblemen in gewone scholen. Het is een aanvulling op het gelijke kansenbeleid. Dit spoor beoogt door het versterken van samenwerkingsverbanden tussen scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs de gewone scholen de ondersteuning te geven die zij nodig hebben om leerlingen met leerproblemen binnen de eigen school op te vangen. 3.2.1.1 Doelgroep De leerlingen die momenteel in een school voor buitengewoon onderwijs type 1 , 3 en 8 worden opgevangen, zijn leerlingen met leerproblemen. Deze leerlingen vormen een overlappende groep en hebben ongeveer dezelfde onderwijsbehoeften. Ze verschillen soms in cognitieve mogelijkheden om bepaalde onderwijsdoelen te bereiken. Binnen deze groepen treffen we een oververtegenwoordiging aan van allochtone kinderen en kinderen uit (kans)arme gezinnen. Gelijklopende vaststellingen kunnen we doen voor opleidingsvorm 3 van het BUSO. Tot de doelgroep van het eerste spoor behoren ook leerlingen met leermoeilijkheden die momenteel met of zonder hulp het gewoon onderwijs volgen in het basisonderwijs of in het secundair onderwijs die niet in aanmerking kunnen komen voor het gelijke kansenbeleid zoals voorzien in het ontwerpdecreet. Een andere, in deze context misschien minder verwachte doelgroep kan ook bestaan uit hoogbegaafde leerlingen in het gewoon onderwijs waar leerkrachten ondersteuning nodig hebben om met deze kinderen en jongeren op een stimulerende wijze om te gaan. 3.2.1.2 Structuur Het voorstel is de samenwerkingsverbanden uit te bouwen binnen het kader van de lokale overlegplatforms die in het gelijke kansenbeleid worden voorzien. Het betreft samenwerkingsverbanden die op basis van vrijwilligheid worden afgesloten tussen een school voor buitengewoon basisonderwijs met een aanbod voor type 1, 3 en 8 of een BuSO school met opleidingsvorm 3 en een aantal scholen voor gewoon basis- of secundair onderwijs. Binnen het samenwerkingsverband kiezen alle participanten voor inclusie. Om in een experimenteel kader van een aantal voordelen te kunnen genieten dient het samenwerkingsverband geformaliseerd te worden door middel van een convenant met de overheid. Denkend vanuit het inschrijvingsrecht voor leerlingen en het ondersteuningsbeleid, wordt van scholen verwacht dat ze door verbreding van hun zorg beter tegemoet komen aan de behoeften van hun veranderende leerlingenpopulatie. Niet alleen zullen scholen in het kader van het gelijke kansenbeleid ernstige inspanningen leveren kinderen met leermoeilijkheden niet meer naar het buitengewoon onderwijs te verwijzen, maar ook leerlingen op te vangen die vanuit type 1, 3 of 8 teruggeplaatst worden omdat de ouders voor een opvang binnen het gewoon onderwijs kiezen. Dit moet kunnen resulteren in een substantieel kleiner aantal leerlingen die behoefte hebben aan een tijdelijke of permanente opvang in de aparte onderwijsstructuur van het buitengewoon onderwijs. De overheid wenst echter de middelen die hierdoor vrijkomen in de structuur van het buitengewoon onderwijs te behouden, niet meer voor de uitvoering van een onderwijskundige opdracht in de school zelf maar ter ondersteuning van gewone scholen in de regio (zie 3.2.1.3.). 3.2.1.3 Werking Scholen die willen tegemoet komen aan de opvoedings- en onderwijsbehoeften van leerlingen met leerproblemen, hebben nood aan ondersteuning om onderwijs op maat voor elke leerling waar te maken. Het schoolteam van de gewone school kan samenwerken met een ondersteuningsteam vanuit de school voor buitengewoon onderwijs en geeft vorm aan het multidisciplinaire team in de gewone school. De concrete invulling van de pedagogisch-didactische ondersteuning, binnen het decretale kader, behoort tot de autonomie van zowel het samenwerkingsverband als van de betrokken individuele scholen. Wat volgt zijn enkele suggesties voor de taakomschrijving van het ondersteuningsteam: Discussietekst voor het parlement
08 01 02
13 § § § § § § §
in teamverband opstellen van een handelingsplan en aanpassen van het curriculum voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften; ondersteunen van de leerkrachten, ook preventief in de kleuterklassen; ondersteuning bij het nastreven van de ontwikkelingsdoelen 'leren leren' en 'sociaalemotionele ontwikkeling'; ondersteuning bij specifieke problemen door het aanbieden van auditieve training, taaltraining, speciale lees-, rekenbegeleiding en psychomotoriek, individueel of in groep, bij voorkeur in de klas, buiten de klas indien aangewezen; ondersteuning in de klassen bij het werken met nieuwe werkvormen; uitwerken van ondersteuningsplannen voor remediëren, compenseren of dispenseren in het secundair onderwijs; ondersteuning bij de ontwikkeling en implementatie van een aangepast evaluatiesysteem.
Essentieel is dat de ondersteuning zich tot doel stelt de draagkracht van de scholen en de handelingsbekwaamheid van de leerkrachten te vergroten en zich niet toespitst op het louter kindgericht en remediërend werken. Ook voor leerlingen met leermoeilijkheden of leerstoornissen (dyslexie, dysorthografie, dyscalculie,…) in het secundair onderwijs kan de school expertise halen uit de samenwerking met het buitengewoon onderwijs. De school kan in zijn team iemand opnemen die mee zoekt naar oplossingen voor leerlingen met leermoeilijkheden (logopedist, remedial teacher, orthopedagoog). De taak van het team bestaat in het vinden van een haalbaar evenwicht tussen remediëren, compenseren en dispenseren. Voor leerlingen die reeds een heel remediëringsprogramma doorlopen hebben zal het remediëren hier kunnen herleid worden tot een minimum. Toch is het nodig bij het aanleren van moderne vreemde talen steeds opnieuw aandacht te schenken aan de leerlingen met dyslexie. Compenseren is een andere mogelijkheid. Het begeleidingsteam zorgt ervoor dat er over heel de school goede afspraken worden gemaakt voor het gebruik van compensatiestrategieën, zowel bij het inoefenen als bij het evalueren. Het team zorgt voor de hulpmiddelen en de begeleiding bij het leren gebruiken van deze middelen. Dispenseren is een oplossing wanneer blijkt dat een programmaonderdeel, dat voor de verdere studiekeuze en loopbaan van een leerling niet echt noodzakelijk is, een blijvende struikelblok blijkt te zijn. Het team kan voor de klassenraad een voorstel tot dispenseren maken, waardoor het voor de leerling toch mogelijk is, zijn schoolloopbaan succesvol voort te zetten. 3.2.1.4 Implementatieplan Ø Maatregelen op korte termijn Een aanzet voor de realisatie van het eerste spoor is reeds opgenomen in het ontwerpdecreet gelijke kansen onder hoofdstuk VII Tijdelijke projecten buitengewoon onderwijs. Op basis van dit artikel willen we projecten van samenwerking tussen het buitengewoon en het gewoon onderwijs aanmoedigen. Aansluitend op het gelijke kansenbeleid is het nodig om een specifieke inspanning te doen voor kinderen en jongeren met leermoeilijkheden en leerstoornissen. Er kunnen projecten opgestart worden om tegemoet te komen aan de noden van leerlingen met problemen die niet door de indicatoren van het gelijke kansenbeleid worden gevat. Er zou voor geopteerd kunnen worden om in de gemeenten waar, in het kader van het gelijke kansenbeleid een lokaal overleg wordt opgestart aan scholen voor gewoon en buitengewoon basisonderwijs (type 1, 3 en 8) en scholen voor gewoon en buitengewoon secundair onderwijs (met OV3 en OV4) de mogelijkheid te bieden op vrijwillige basis samenwerkingsverbanden af te sluiten. Het samenwerkingsverband sluit op haar beurt een convenant af met de overheid. Hierin engageren de gewone scholen zich ertoe leerlingen met problemen binnen de eigen school op te vangen. De scholen voor buitengewoon onderwijs engageren zich ertoe de bij hen ingeschreven leerlingen zoveel als mogelijk terug te plaatsen en aldus het aantal in de school ingeschreven leerlingen te laten dalen. Discussietekst voor het parlement
08 01 02
14 Wat het GON betreft worden de bestaande maatregelen voor types 1, 3 en 8 gecontinueerd. Bij verdere implementatie van deze samenwerkingsverbanden zal de GON-ondersteuning voor deze types uitdoven. Om de mogelijkheden tot samenwerking tussen scholen voor gewoon en buitengewoon secundair onderwijs te optimaliseren wordt er verder werk gemaakt van het ontwikkelen van een opleidingenstructuur waarin het buitengewoon secundair onderwijs aansluiting heeft op andere vormen van beroepsonderwijs. Ø Maatregelen op middellange termijn Op middellange termijn wensen we op basis van de ervaringen uit de projecten, te komen tot een verdergaande implementatie van de samenwerkingsverbanden. Dit gaat gepaard met de heroriëntering van het GON. Ø Maatregelen op lange termijn Het gelijke kansenbeleid en de samenwerkingsverbanden zullen op langere termijn resulteren in een substantiële daling van het aantal leerlingen die nood hebben aan onderwijs in een aparte setting. Het aantal inplantingsplaatsen van scholen voor buitengewoon onderwijs voor type1,3 en 8 en OV3 zal dalen. De middelen en de omkadering zullen geheroriënteerd zijn en ingezet in het gewoon onderwijs. 3.2.2
Tweede spoor: regionale ondersteuningsscholen voor speciale onderwijsbehoeften ROSSO Vlaanderen bezit een sterk uitgebouwd netwerk van scholen die tegemoet komen aan de behoeften van leerlingen met ernstige beperkingen. Deze scholen hebben een grote deskundigheid opgebouwd, die zeker verder moet gebruikt worden en moet kunnen groeien. Gelet op de typegebonden indeling van het buitengewoon onderwijs hebben de scholen in veel gevallen deze expertise ontwikkeld met betrekking tot één of een beperkt aantal speciale onderwijsbehoeften. De scholen en het aanbod voor sommige problematieken is daardoor niet gelijkmatig gespreid over Vlaanderen. De uitbouw van regionale ondersteuningscholen, waar een ruimere doelgroep dan de huidige types kunnen opgevangen worden, zou hierop een antwoord kunnen bieden en staat centraal in het tweede spoor. Deze centra kunnen een tweeledige opdracht vervullen. Enerzijds om leerlingen te onderwijzen die omwille van hun specifieke problemen tijdelijk of blijvend opvang nodig hebben binnen een omgeving met gespecialiseerde apparatuur en infrastructuur. Anderzijds om ondersteuning te bieden aan leerlingen met een beperking voor wie de ouders kiezen voor opvang in het gewoon onderwijs. 3.2.2.1 Doelgroep De doelgroep voor de regionale ondersteuningscholen zijn leerlingen met ernstige sensoriële, mentale, fysieke en andere problemen die we nu vinden in het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs type 2, 4, 6, 7 en ook leerlingen met een meervoudige handicap, met autisme. Ook de leerlingen uit het BuSO OV1 en OV2 kunnen binnen deze ondersteuningscholen een onderwijsaanbod krijgen. Vanuit deze scholen worden eveneens de leerlingen van de doelgroep ondersteund die geïntegreerd onderwijs volgen in gewone scholen. Binnen de evolutie naar regionale ondersteuningscholen vragen de scholen voor type 3 en 5 specifieke aandacht. Het onderwijs aan leerlingen met ernstige emotionele en/of gedragsstoornissen zou duidelijker geprofileerd moeten worden. De regionale ondersteuningscholen zouden moeten voorbehouden worden voor kinderen met een ernstige gedragstoornis, die nood hebben aan een zeer specifiek pedagogisch en therapeutisch aanbod, al of niet in residentieel verband. De leerlingen met een lichte problematiek zouden een aanbod moeten vinden binnen de samenwerkingsverbanden (eerste spoor).
Discussietekst voor het parlement
08 01 02
15 Om tegemoet te komen aan de onderwijsnoden van zieke kinderen zijn in het verleden reeds belangrijke initiatieven genomen. Het tijdelijk onderwijs aan huis (TOAH) in het basisonderwijs kan nog verder geoptimaliseerd worden. Er kan onderzocht worden hoe in het secundair onderwijs het tijdelijk onderwijs aan huis gerealiseerd zou kunnen worden. In ziekenhuisscholen kunnen nog verbeteringen qua organisatie worden aangebracht. Een aantal aanpassingen werden reeds opgenomen in het Mozaïekdecreet. Deze voorzieningen omvatten echter niet alle leerplichtigen die omwille van ziekte langdurig afwezig zijn op school. Een aantal kinder- en jeugdpsychiatrische instellingen (K-diensten) kunnen momenteel geen onderwijsaanbod verstrekken. Dit aanbod moet sterk kunnen verschillen op inhoudelijk vlak, op vlak van intensiteit en voor wat betreft de tijdstippen waarop het onderwijs moet gegeven worden. Ook hier moeten leerlingen zoveel mogelijk in de gewone school terechtkunnen. Wanneer dit niet kan moet de instelling in staat gesteld worden zelf flexibel onderwijs aan te bieden. Op de begroting 2002 zijn middelen vrijgemaakt om hiervoor een initiatief te nemen. 3.2.2.2 Structuur Voor de uitbouw van de regionale ondersteuningscholen wordt bij voorkeur vertrokken van de scholen voor buitengewoon onderwijs, die nu de leerlingen met verstandelijke, fysische en sensoriële beperkingen opvangen. Zoals in het vorige punt al gesteld zou een regionale ondersteuningschool niet enkel voor een onderwijs- en opvoedingsaanbod zorgen maar de spil worden voor het aanbieden van ondersteuning bij inclusie, de vroegere GON begeleiding. Om deze taak naar behoren te vervullen moeten deze centra efficiënt over het Vlaamse land verdeeld worden. Omdat dit bovendien een belangrijke investering van de overheid veronderstelt, is een netoverschrijdende samenwerking hier aangewezen. 3.2.2.3 Werking Via een aangepaste financiering zullen de regionale ondersteuningscholen in staat moeten gesteld worden om een bredere waaier aan problematieken op te vangen. Dit zou het voordeel bieden dat een CLB in samenwerking met een regionaal centrum een verwijzing kan baseren op een welbepaald pedagogisch-didactisch aanbod en zorgpakket dat een leerling nodig heeft in plaats van op een type of opleidingsvorm. De analyse van wat een kind nodig heeft kan gebruikt worden binnen de ondersteuningschool zelf of binnen een gewone school (inclusie), naar keuze van de ouders. De gewone school zal op dat ogenblik voor deze leerlingen op basis van handelingsplanning het curriculum kunnen aanpassen aan de behoeften van de leerling. Via deze handelingsplanning zal de school haar kwaliteits zorg kunnen bewaken en vergroten. Hierbij komt ook de samenwerking tussen onderwijs en welzijn aan de orde. 3.2.2.4 Implementatieplan Ø Maatregelen op korte termijn Op korte termijn moet de bestaande organisatie van het geïntegreerd onderwijs voor leerlingen met een verstandelijke, fysieke, visuele en auditieve beperking aangepast worden. De knelpunten vragen een spoedige oplossing en het geïntegreerd onderwijs kan een belangrijke hefboomfunctie vervullen voor inclusief onderwijs. Dit is een eerste stap in de uitbouw van de regionale ondersteuningscholen, namelijk de versterking van hun ondersteunende rol ten behoeve van kinderen en jongeren met speciale onderwijsbehoeften in gewone scholen. Voor studenten met een functionele beperking in het hoger onderwijs stellen we vast dat sinds de invoering van het GON in de jaren ’80 de deelname van studenten met een handicap beperkt is gebleven. Er is nood aan sensibilisering om een goede doorstroming van studenten met speciale onderwijsbehoeften van het secundair naar het hoger onderwijs te realiseren. De ouders en de studenten zelf moeten tijdig contact opnemen met de geëigende diensten van het hoger onderwijs. Informatie over toegankelijkheid, aangepaste (studie)begeleiding, huisvesting, verzorging, extra kosten en de financiering Discussietekst voor het parlement
08 01 02
16 ervan is cruciaal. De school, het CLB, de GON-begeleider, de ouders, de student en de instelling voor hoger onderwijs dienen tijdig in overleg een plan uit te werken. Daarnaast is er nood aan een decretale verankering van een aantal aspecten: § de vrije keuze van iedere student met een functionele beperking voor een instelling voor hoger onderwijs; § de openheid van elke instelling voor studenten met een handicap, zowel op materieel als mentaal vlak; § de omschrijving en erkenning van de groep studenten met speciale onderwijsbehoeften; § de verankering van het zorgaanbod in kwaliteitscriteria met controle via externe visitatie, met inbegrip van het voorzien in geaccrediteerde aanspreekpunten, het extern kenbaar maken van de dienstverlening, omschrijving van procedures en een opsomming van onderwijsvoortgangsfaciliteiten ten behoeve van de doelgroep. Voor het aanbieden van deskundigheid kan een "Vlaams Platform Handicap en Studie" opgericht worden. Dit platform kan vanuit een samenwerkingscontract tussen de Vlaamse regering (het Departement Onderwijs), de Vlir en de Vlhora gerealiseerd worden. Het platform dient de functie van ondersteuningscentrum te vervullen. Er kan nagegaan worden welke van deze punten op korte termijn gerealiseerd kunnen worden. Aansluitend bij het dossier van het geïntegreerd onderwijs kan een betere regeling uitgewerkt worden voor de toekenning van speciale onderwijsleermiddelen voor leerlingen, studenten en volwassenen met een beperking, die onderwijs in een gewone school volgen. Bijzondere aandacht verdient het dossier van de doventolken. We moeten nagaan welke rol de scholen kunnen spelen bij de toekenning. Voor zieke kinderen en meer bepaald de creatie van mogelijkheden binnen K-diensten zullen in 2002 initiatieven genomen worden. Ø Maatregelen op middellange termijn Het komen tot regionale ondersteuningscholen vraagt wijzigingen aan de bestaande regelgeving (programmatie, rationalisatie, personeelsomkadering,…). Er zijn daardoor duidelijke parallellen met het dossier van het onderwijslandschap basisonderwijs en secundair onderwijs. In het kader van deze voorbereidingen kan nagegaan worden welke de implicaties zijn voor het buitengewoon onderwijs. Voor de verdere implementatie van inclusief onderwijs, dienen de middelen die voor de ondersteuning van leerlingen met een verstandelijke, fysieke, visuele of auditieve beperking in het gewoon onderwijs beschikbaar worden gesteld, equivalent gemaakt te worden aan de middelen die deze leerlingen zouden bekomen bij een inschrijving in het buitengewoon onderwijs. De extra financiering/subsidiëring wordt structuur-onafhankelijk gemaakt. Ø Maatregelen op lange termijn De verdere uitbouw en regionale inplanting van de ondersteuningscholen.
3.3
Taak van het CLB
Het CLB behoudt een specifieke taak als coördinerende instantie en staat mee in voor het vastleggen van de onderwijsbehoefte van leerlingen met speciale noden. Het huidige verantwoordingsprotocol moet evolueren van een legitimering van een verwijzing, naar een document waarin uitgaande van de beginsituatie en de beschrijving van de reeds ondernomen begeleidings interventies, een basis voor handelingsplanning wordt gelegd die uitgebouwd kan worden samen met het schoolteam. Dit veronderstelt dat de aanpak van kinderen met leerproblemen verloopt volgens een stappenplan, vertrekkende bij de klasleerkracht, over een teamgerichte werking binnen de school naar de uitbouw van een Discussietekst voor het parlement
08 01 02
17 aanpak ondersteund vanuit externe begeleiding. Hiertoe is het essentieel dat het CLB tijdig en meer intensief betrokken wordt bij de begeleiding van de leerlingen met problemen. Voor CLB's die betrokken worden in de samenwerkingsverbanden tussen scholen voor buitengewoon en gewoon onderwijs zou, op dezelfde manier als voor de scholen, de omkadering behouden blijven voor de begeleiding van de leerlingen met speciale onderwijsbehoeften die binnen het samenwerkingsverband niet meer in de buitengewone maar in de gewone school opgevangen worden. Het wetenschappelijk onderzoek over de verwijzingspraktijk van de PMS-centra10 heeft aangetoond dat een grondige herziening van het verwijzingsbeleid en de verwijzingspraktijk van de CLB’s nodig is. In overleg met de sector zullen een aantal verbeteringen uitgewerkt worden zoals de functie van het inschrijvingsverslag en de begeleidende rol van het CLB voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften. Het overleg zou kunnen uitmonden in een bijsturing van het besluit van de Vlaamse regering betreffende het inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs.
3.4
Vorming en ondersteuning van leraren
Bij de evaluatie van de lerarenopleiding werd aandacht besteed aan de wijze waarop de initiële opleiding streeft naar kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes voor het leren omgaan met verschillen binnen een leerlingengroep. De resultaten van de evaluatie kunnen aanleiding geven tot voorstellen ter verbetering. Via de nascholing kunnen leerkrachten meer handelingsbekwaam gemaakt worden voor het begeleiden van leerlingen met speciale onderwijsbehoeften. Niet alleen het leren omgaan met verschillen maar ook het tijdig signaleren van een behoefte hoort tot de basiscompetenties van een leerkracht. De leraar dient te weten wanneer extra ondersteuning voor een leerling nodig is en waar hij die kan krijgen. Om deze noodzakelijke expertise uit te bouwen is netoverschrijdende samenwerking tussen opleidingsinstellingen een middel. Reeds bestaande samenwerkingsinitiatieven en het opstarten van de associaties kunnen als hefboom hiertoe fungeren. De instroom van studenten met een handicap in de lerarenopleiding werd als knelpunt aangegeven. De opleidingsinstellingen hebben zelf een verantwoordelijkheid voor de materiële, sociale en psychologische toegankelijkheid van de opleiding voor studenten met een beperking. Daarnaast is er het element van de toegankelijkheid van de opleiding. De lerarenopleidingen zoeken op dit ogenblik hierin elk hun eigen weg. Het lijkt aangewezen dat het beleid samen met alle betrokkenen een visie uitwerkt en richtlijnen opstelt. Er moet ook gekeken worden naar de vereisten bij latere tewerkstelling en de mogelijkheden van ondersteuning van de leraar met een functionele beperking op de werkvloer door teamteaching, assistentie en hulpmiddelen. Ook de criteria die gehanteerd worden door de Administratieve Gezondheidsdiensten bij indiensttreding, zijn in dit kader relevant. Het geplande “Vlaams Platform Handicap en Studie” kan hierbij een belangrijke rol opnemen. Het is belangrijk de klemtoon te leggen op de voortdurende professionalisering van de personeelsleden bij het leren omgaan met verschillen in alle onderwijsniveaus. In de eerste plaats moeten leerkrachten ervan overtuigd zijn dat leerlingen mogen verschillen. Verschillen tussen kinderen vragen om verschillen in aanpak en daarvoor heeft een school ondersteuning nodig. Een belangrijke vraag is dan ook welke behoeften aan ondersteuning de leerkracht heeft om zijn pedagogisch-didactische relatie met elke leerling perspectief biedend en ontwikkelingsgericht te houden. De ondersteuning moet 10
OBPWO-onderzoek 98.09 – De overgang van het gewoon naar het buitengewoon basisonderwijs. Analyse van de verwijzingspraktijk in PMS-centra; Ghesquière et al.
Discussietekst voor het parlement
08 01 02
18 erop gericht blijven de leerkracht te versterken in het omgaan met het kind en de ruimere groep. In de praktische realisatie van deze ondersteuning kan, zoals aangegeven in de beide sporen, het buitengewoon onderwijs een sterke rol vervullen. Een sterkere betrokkenheid van het buitengewoon onderwijs is een erkenning van de expertise die het personeel in de aanpak van leerlingen met speciale onderwijsbehoeften heeft opgebouwd. Zo komt de opgebouwde knowhow niet alleen ten goede van kinderen die effectief in het buitengewoon onderwijs schoollopen, maar ontstaat er een toegevoegde waarde voor de leerkracht in de gewone school. We kunnen de vruchten plukken van een goed uitgebouwd netwerk van speciale scholen wanneer we de daar aanwezige deskundigheid en middelen doordacht heroriënteren. Ondersteuning kan vele vormen aannemen: informatie, hulp in de klas en erbuiten, extra onderwijsadvies, onderzoek, begeleiding, therapie, het ten dienste stellen van specifieke leermiddelen, materialen, hulp, hulpmiddelen voor kinderen met speciale noden, aangepaste evaluatiemethoden voor kinderen met of zonder speciale noden. De hulp kan naar de leerling, de leerkracht, de hele school of de ouders gaan. In elk geval moet de ondersteuning een toegevoegde waarde hebben voor de doelmatigheidsbeleving en de handelingsbekwaamheid van de leerkracht die de verantwoordelijkheid over alle leerlingen behoudt. Een kwalitatieve studie heeft duidelijk gemaakt dat wanneer samenwerkingsverbanden tussen het gewoon onderwijs en het buitengewoon onderwijs een preventief luik (professionalisering van de leerkrachten) en een curatief luik (ondersteuning en begeleiding van leerlingen met leer- of ontwikkelingsproblemen) inhouden, het aantal doorverwijzingen kan worden teruggedrongen. 11 Het BuO kan de nodige mankracht en expertise leveren voor de opvang van kinderen met speciale onderwijsbehoeften in het gewoon onderwijs. Vandaar het belang dat in beide sporen aan de samenwerking tussen gewoon en buitengewoon onderwijs wordt gehecht. Voor het eerste spoor, de samenwerkingsverbanden bezitten de personeels leden uit type 1- en 8- scholen, de nodige deskundigheid voor het werken met leerlingen met leermoeilijkheden en leerstoornissen. Het afgesloten convenant met de overheid impliceert dat het samenwerkingsverband haar personeelsomkadering kan behouden op het niveau van het ogenblik van het afsluiten ervan. Het personeel dat in de school voor buitengewoon onderwijs "klas- of leerlingenvrij" wordt, vormt het ondersteuningsteam voor de gewone scholen in het samenwerkingsverband. De ondersteuning en samenwerking kan niveauoverschrijdend zijn. De scholen voor gewoon onderwijs krijgen zo een ondersteuningsteam ter beschikking vanuit de scholen voor buitengewoon onderwijs, wanneer ze een groep leerlingen uit deze school opvangen. Voor het tweede spoor kan het bijgestuurde GON uitgroeien tot een hefboom van inclusie waardoor meer kinderen met voldoende ondersteuning in het gewoon onderwijs opgevangen worden. De personeelsleden uit de type 2,3,4,6 en7 scholen bezitten de nodige deskundigheid voor het uitbouwen van dit tweede spoor. Een ander aspect betreft de nood aan opleiding (initieel en nascholing) van de toekomstige personeelsleden die de collegiale ondersteuning zullen verzorgen. Het is duidelijk dat nieuwe accenten binnen de opleidingen gelegd zullen moeten worden.
3.5
Het leerlingenvervoer
De onevenwichtige organisatie van het onderwijslandschap buitengewoon onderwijs samen met de toepassing van de strikt netgebonden vrije-keuzeregeling heeft vérstrekkende gevolgen voor het leerlingenvervoer, vooral voor de ritduur. Een aantal voorbeelden om dit te illustreren zijn de volgende: Vlaanderen beschikt over een beperkt 11
(OBPWO, 2001 zorgverbreding in relatie tot het buitengewoon onderwijs, Douterlungne, Gesquière, Van Heddegem) Discussietekst voor het parlement
08 01 02
19 aantal scholen voor leerlingen met een auditieve of visuele beperking, type 3 scholen zijn onevenwichtig verspreid over het onderwijslandschap en binnen bepaalde types focussen scholen vaak op specifieke beperkingen, zoals autisme. Specifiek naar het secundair onderwijs toe is er de opleidingenstructuur in BuSO OV3, waar scholen zich specialiseren binnen afdelingen. Dit onevenwicht vergroot de afstand naar de dichtstbijzijnde school. Kinderen met de zwaarste handicaps hebben het vaak het moeilijkst om aangepast onderwijs te vinden binnen een redelijke afstand en tijdsduur. Nergens in de bestaande wetgeving wordt verwezen naar kwaliteits eisen op het vlak van tijdsduur van de rit. De formulering van dichtstbijzijnde school gebeurt steeds in termen van afstand, zonder rekening te houden met tijdsduur. Op dit ogenblik is er geen leerlingenvervoer voor het GON. Omwille van de functionele beperking is gratis en aangepast vervoer vaak aangewezen. De organisatie van het zonaal leerlingenvervoer werd op 01-09-01 overgeheveld van het departement Onderwijs naar de VVM De Lijn. De betoelaging van de busbegeleiding en de terugbetaling individueel vervoer blijven ressorteren onder het departement Onderwijs. De overdracht van het leerlingenvervoer naar de Lijn is bedoeld om een meer rationele en flexibele organisatie mogelijk te maken. Tevens zal er nagegaan worden in welke mate het vervoer van leerlingen kan ingepast worden in de globale mobiliteitproblematiek. Een nieuw decreet leerlingenvervoer wordt voorbereid om de regelgeving van het leerlingenvervoer te moderniseren en aan te passen aan de huidige noden op vlak van vervoer, rekening houdend met een aangepaste definitie van het begrip vrije keuze.
3.6
Relatie onderwijs - andere overheidsactoren
De zorg voor kinderen en jongeren met een beperking is niet alleen een onderwijsaangelegenheid. Op het terrein van de dienstverlening aan deze groep zijn nog heel wat andere organisaties en diensten actief. Historisch gezien is het onderwijsaanbod vaak ontwikkeld in aansluiting op andere welzijnsvoorzieningen. Bovendien zijn er binnen Welzijn nieuwe beleidsopties die een belangrijke impact hebben op de organisatie van het buitengewoon onderwijs en voor de realisatie van meer inclusief onderwijs. De keuze om residentiële zorg om te bouwen tot meer ambulante hulp en de verdere ontwikkeling van het persoonlijk assistentiebudget en de persoonsgebonden financieringssystemen kunnen een evolutie naar inclusief onderwijs mee ondersteunen. Via een persoonlijk assistentiebudget kan de leerling zowel binnen als buiten de school aan zo veel mogelijk activiteiten deelnemen. De samenspraak tussen onderwijs en welzijn is hiervoor noodzakelijk. Deze samenspraak start vanuit de persoon en zoekt naar adequate ondersteuning in functie van zijn kansen en beperkingen. Men ziet binnen welzijn meer en meer de tendens om vraaggestuurd, dit wil zeggen op vraag van de gebruiker en zijn netwerk te gaan werken en niet enkel aanbodsgericht. Dit zou ook voor onderwijs nieuwe horizonten kunnen openen, voor het realiseren van onderwijs op maat van de leerling. Het lijkt aangewezen een overlegplatform te voorzien waar vertegenwoordigers van onderwijs en welzijn de nieuwe ontwikkelingen en de mogelijkheden voor afstemming met elkaar kunnen bespreken. Dossiers zoals de problematiek van diep verstandelijk en meervoudig gehandicapte leerlingen en de problematiek van de +21jarigen zouden op dit platform aan bod kunnen komen. Een andere overheidsinstelling die actief is op het terrein van de hulpverlening is het federale ministerie van Sociale Zaken via het Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering (RIZIV). De revalidatiecentra en zelfstandige therapeuten die onder deze overheidsinstelling werken hebben een belangrijk aandeel in de extra zorg en therapie, zowel in het buitengewoon als in het gewoon onderwijs. Het is noodzakelijk de huidige organisatie ernstig bij te sturen en duidelijk te maken wanneer en hoe samenwerking met revalidatiecentra mogelijk is. Overleg is ook nodig om de omkadering die voor scholen van het gesubsidieerd vrij buitengewoon onderwijs via welzijnsvoorzieningen ter beschikking is, in evenwicht te brengen met deze van de andere scholen. De overdracht van de internaten, semi-internaten en opvangcentra van het gemeenschapsonderwijs is een onderwerp van overleg bij de geplande hervorming van de Vlaamse administratie. Tenslotte is het belangrijk dat via overleg de impact op Discussietekst voor het parlement
08 01 02
20 onderwijs van beleidsmaatregelen binnen het RIZIV en het Vlaams Fonds goed kan opgevolgd worden. Omwille van het raakvlak met de bevoegdheden van collega-ministers in de Vlaamse en Federale regering zal deze discussietekst ook aan hen overgemaakt worden. De installatie van een structureel overleg met deze andere overheden is aangewezen.
Discussietekst voor het parlement
08 01 02