Lezing VBOK 9 juni 2015 Andreas Kinneging
Laat ik beginnen met een biecht, of als U niet van dat woord houdt, een bekentenis, a la Augustinus. Dan weet U meteen dat U het met een zondaar te maken hebt. Ik ben een kwart eeuw geleden enkele jaren lid en zelfs voorzitter geweest van het bestuur van een abortuskliniek in Den Haag. Daar mag U uit afleiden dat ik voorstander was van abortus. Niet veel later heb ik me echter bekeerd tot het tegenovergestelde standpunt. En dat is vandaag de dag nog altijd mijn standpunt. Ik verwacht niet dat daar nog veel verandering in zal komen. Sta mij toe nader in te gaan op de ideologische of ˗zo U wilt˗ filosofische achtergrond van mijn toenmalige standpunt. Ik doe dat niet omdat ik mezelf zo belangrijk vindt, maar omdat het een hoop zegt over wat talloos veel miljoenen ertoe drijft om in te stemmen met abortus. Immers, mijn overwegingen van toen waren niet uniek en singulier. Integendeel. Wat ik toen dacht en vond, denken en vinden ontelbaar velen. Wij zijn van nature kuddedieren, ook in ons denken en vinden. Het kost enorme moeite, en niet alleen intellectuele moeite, zich van de kudde los te maken, en werkelijk zelf na te denken. Wat ik toen dacht en vond reflecteert dus iets wat veel groter is dan ik, namelijk de vrijwel algemeen gedeelde mening. Bovendien, al onze concrete politieke standpunten, over welk onderwerp dan ook, komen voort uit en zijn gebaseerd op een bepaalde ideologie, een bepaalde mens- en wereldbeschouwing, bepaalde filosofische beginselen. ‘Pragmatische’ politiek, in de zin van beginselloze politiek, een politiek die niet gebaseerd is op bepaalde filosofische uitgangspunten, bestaat niet. Wie van zichzelf denkt dat hij langs zuiver pragmatische weg tot een politieke standpuntbepaling komt, maakt zichzelf iets wijs. De werkelijkheid is dat hij zich niet bewust is van zijn beginselen en deze dus ook nooit kritisch kan doordenken. Hij is dus niet zozeer pragmatisch, als wel doctrinair en fideïstisch. Het tegenovergestelde dus van wat hij wil en stelt te zijn. Als ik in ga op de ideologische achtergrond van mijn voormalige standpunt, dan doe ik dat om de filosofische grondslagen te bespreken, die talloos velen ertoe aanzetten om dit standpunt te omarmen. En waarom doe ik dat? Omdat ik U wil voorhouden dat het een illusie is te denken dat er ook maar iemand is die zijn opvatting over zoiets als abortus zal veranderen, zolang hij vasthoudt aan dezelfde filosofische uitgangspunten. Een discussie over concrete politieke thema’s, zoals abortus, is derhalve, los van een discussie over genoemde uitgangspunten, volkomen zinloos. Wat zijn die uitgangspunten? Het gaat, om John Stuart Mill te parafraseren, om twee heel eenvoudige beginselen. Te weten vrijheid en gelijkheid. Deze beginselen vormen de kern van de in onze tijd dominante mens- en maatschappijvisie. Je zou die visie liberaal egalitarisme kunnen noemen. Deze visie is alles doordringend. We vinden haar terug in alle grote politieke stromingen: liberalisme, sociaal-democratie en christen-democratie, die niet meer zijn dan varianten van hetzelfde liberaal egalitarisme. De verschillen tussen de drie, die in de politiek en de media enorm uitvergroot worden, zijn in werkelijkheid slechts marginaal en van zeer ondergeschikt belang. Want zij zijn het allen eens 1
over de fundamentele uitgangspunten: vrijheid en gelijkheid. Dat zijn in hun ogen de hoogste waarden. Het liberaal egalitarisme is echter veel weidverspreider dan de politiek. Het ligt ten grondslag aan hoe we denken over gezin en familie, over onderwijs en opvoeding, over gezondheidszorg en sociale zekerheid, over veiligheid, over economie, over immigratie, etc. etc. Op al deze terreinen bestaan verschillen van mening, soms flinke verschillen van mening. Niettemin zijn de uitgangspunten van al die verschillende meningen doorgaans gelijk: vrijheid en gelijkheid, daar gaat het om. De vraag is slecht hoe ze het best kunnen worden verwerkelijkt. Het is niet overdreven vrijheid en gelijkheid de afgoden van onze tijd te noemen. Ze worden vereerd als niets anders. Wee degene die twijfelt aan hun goddelijkheid. Dat is blasfemie! Voor hun vereerders zijn ze boven elke twijfel verheven. Vanzelfsprekende uitgangspunten en doeleinden van het denken. Zo vanzelfsprekend dat er niet meer op gereflecteerd wordt en kan worden. Iets anders is gewoon niet denkbaar. Toch zijn vrijheid en gelijkheid historisch gezien nog helemaal niet zolang geleden op de troon gehesen. Dat is pas gebeurd in de periode van de 17e tot de 19e eeuw, dankzij de Verlichtingsdenkers en hun opvolgers de Romantici. Wie auteurs leest uit de Oudheid, de Middeleeuwen, de Renaissance of de Reformatie, merkt al gauw dat voor hen vrijheid en gelijkheid volstrekt niet de rol spelen die ze nu krijgen toebedeeld. In plaats van om vrijheid gaat het om plicht, zuiverheid, rechtschapenheid en naastenliefde. In plaats van om gelijkheid gaat het om gezag en gehoorzaamheid, leiden en dienen. Welbeschouwd zijn de verschillen tussen al die genoemde tijdvakken minder zwaarwegend dan het verschil tussen die allemaal aan de ene kant en het moderne tijdvak aan de andere kant, dat gebaseerd is op de beginselen van vrijheid en gelijkheid. Men kan wel stellen dat deze overgang de grootste breuk vormt in de mensheidsgeschiedenis tot nu toe. Het is dus zaak die breuk goed te doordenken. Dat doen we mijns inziens nog veel te weinig. De overgang naar het nieuwe tijdperk, gebaseerd op de idealen van vrijheid en gelijkheid, heeft zo’n beetje alles veranderd. Bijvoorbeeld het geschiedbeeld. Uitgaande van deze idealen, kan het niet anders of de gehele mensheidsgeschiedenis verschijnt als in diepe duisternis gehuld. Men bekommerde zich immers vooral om andere dingen en niet om vrijheid en gelijkheid. De recente tijd verschijnt zo als een steeds verdergaand ontwaken uit een eeuwenlange boze droom. Met andere woorden: de geschiedenis kenmerkt zich door een geleidelijke, maar vooral in onze tijd tot uiting komende vooruitgang. Ook een idee dat tot een vanzelfsprekendheid is geworden, waarop niet of nauwelijks meer wordt gereflecteerd of zelfs maar kan worden gereflecteerd. Maar ik zou het over mezelf hebben, meer concreet over mijn redenen om zitting te nemen in het bestuur van een abortuskliniek. Waarom heb ik dat gedaan? Heel eenvoudig: omdat ik toentertijd geloofde dat abortus iets goed is. Of preciezer: dat de vrijheid om voor een abortus te kunnen kiezen iets goeds is. ‘Baas in eigen buik’, nietwaar? De vrouw moet zelf kunnen uitmaken wat ze doet, niet een ander. Het is haar vrijheid. Maar de vrijheid van de één houdt toch op waar de gelijke vrijheid van de ander begint? De vrijheid mag toch niet zover gaan dat ze een ander schaadt? En de menselijke vrucht die een zwangere vrouw draagt is toch een ander? Door die van het leven te beroven, schaadt men haar toch? Dus dan is abortus toch verkeerd? Aldus redeneert de tegenstander van abortus. 2
Ziet U wat hier aan de hand is? De redenering van genoemde tegenstander is een redenering die geheel en al uitgaat van het beginselen van de vrijheid en gelijkheid. Dat lijkt op het eerste gezicht verstandig. Men kan zich immers alleen verstaanbaar maken in een taal die de ander verstaat en spreekt. Maar wat er dan gebeurt is dit: er ontstaat een debat over de vraag of een vrucht gezien kan worden als een mens. Waarbij de tegenstanders van abortus retorisch benadrukken dat dit inderdaad het geval is en de voorstanders retorisch riposteren dat het gaat om wat cellen, of althans iets wat niet-levensvatbaar is. En zo lijkt de crux te zijn de vraag: wat is een mens? Ik meen echter dat dit alles op een misverstand berust. Uit eigen ervaring weet ik dat iedereen die betrokken is bij het uitvoeren van abortussen ergens wel beseft dat hij betrokken is bij het doden van mensen. Ik meen bij de meeste betrokkenen iets vast te hebben gesteld van een bezwaard geweten. In ieder geval gold dat zeker ook voor mijzelf. Wat in een abortuskliniek gebeurt is eigenlijk ten hemel schreiend. Dat vinden deep down ook de mensen die er werken. Waarom gaan ze er dan toch mee door? Omdat ze vinden dat er een fundamentele waarde tegenover staat die zwaarder weegt: het recht, de vrijheid van de vrouw om zelf te kiezen. Er is vrijwel niemand onder de voorstanders van abortus die diep in zijn hart niet begrijpt dat het weghalen van een ongeboren kind niet te vergelijken is met het weghalen van een wrat. Neen, men ziet het veeleer als een tragische keuze, d.w.z. een keuze tussen twee goede zaken die niet allebei tegelijkertijd te realiseren zijn: het leven van het kind en de vrijheid van de vrouw. In dat geval telt het laatste het zwaarst. Gezien de verering van de vrijheid is dat niet meer dan logisch. Zo gezien kan men de discussie met de voorstanders van abortus dus nooit winnen door te blijven hameren op de vraag dat de ongeboren vrucht een mens is. Dat weten de voorstanders ook wel. De discussie zou veeleer moeten gaan over de vraag hoe belangrijk vrijheid nu eigenlijk werkelijk is. En of het terecht is dat met het argument van de vrijheid alle andere argumenten van tafel worden geveegd. Terug naar mijzelf. Ik had nog een tweede reden om zitting te nemen in het bestuur van de abortuskliniek. Dat was mijn moreel subjectivisme, of –zoals het ook wel genoemd wordt˗ moreel relativisme. Dit is de overtuiging dat een objectief, vooraf gegeven goed en kwaad niet bestaan. Goed en kwaad zijn volgens deze overtuiging subjectieve, persoonlijke of cultuurbepaalde opvattingen. Wij zijn dus, zo gezien, wat onze kennis van goed en kwaad betreft, allemaal in dezelfde positie: we zijn allemaal gelijk. We weten er niets van, gewoon omdat er niets van te weten valt. Uit die gelijkheid volgt, zo is dan de redenering, dat niemand een ander kan en mag vertellen wat goed en wat kwaad is. Het enige wat overblijft, om de koers te bepalen is dan een kwantitatieve maat: de meerderheidsregel. Als de meerderheid ergens achter staat dan is dat goed, althans for the time being. U herkent de redenering ongetwijfeld, want hij is dominant aanwezig in de Westerse samenleving. Ze ligt ten grondslag een onze democratie. Vertrekpunt is de overtuiging dat we allemaal gelijk zijn, ook en juist wat betreft onze kennis van goed en kwaad. Die heeft niemand in pacht. Vandaar dat de meerderheid bepalend moet zijn voor wat wel en niet door de beugel kan. Is de meerderheid voor abortus, dan is het eo ipso goed. Zo redeneerde ik ook.
3
Zo gezien is het zaak zo veel mogelijk mensen te overtuigen, om de meerderheid aan je kant te krijgen, want dan kun je immers jouw mening tot wet verheffen. Omdat waarheid in dezen geen enkele rol speelt –alle meningen over goed en kwaad zijn immers subjectief- is het overtuigen niet gebaseerd op het uitwisselen van rationele argumenten, maar op het bespelen van de emotie. Zowel voor- als tegenstanders van abortus doen dat. Het zogenaamde debat rond abortus is dus helemaal geen debat. Het gaat er helemaal niet om wie gelijk heeft, maar wie het beste de emoties kan opwekken die de meerderheid aan zijn kant schaart. Welnu, het is duidelijk dat de voorstanders van abortus daarin superieur zijn. Zij zijn immers voor de vrijheid. Zij willen niemand iets opleggen. De tegenstanders daarentegen willen hun subjectieve ideeën van goed en kwaad opleggen aan alle anderen. Zij stellen zich dus boven alle anderen en weigeren te accepteren dat ze gelijk zijn aan alle anderen. Het meest effectieve emotionele overtuigingsmiddel dat de tegenstanders van abortus in stelling hebben weten te brengen –filmpjes waarin je de doodsstrijd zien van een foetus wiens schedeltje wordt verbrijzeld˗ heeft toch veel minder effect dan men zou verwachten. Hoe komt dat? Omdat vrijheid en gelijkheid aan de kant staan van de tegenpartij. En dat stelt alles in de schaduw. Zelfs schokkende beelden als de genoemde. Met andere woorden: de discussie met de voorstanders van abortus kan nooit gewonnen worden, zolang vrijheid en gelijkheid onaangetast op hun troon blijven zitten. Elk overtuigingsmiddel dat botst met die idealen is bot. Meehuilen met de wolven in het bos, zoals wel gebeurt, om te trachten de vrijheids- en gelijkheidsargumenten van de tegenstander van binnenuit tegen henzelf te richten, heeft ook geen zin. En is zelfs gevaarlijk, want voor men het weet is men zelf overgegaan tot het kamp van de tegenstander. Dat is de kracht van de idealen van vrijheid en gelijkheid. Voor men het weet dient men zelf deze afgoden. De kortste weg is vaak niet de weg die naar het doel leidt. Dikwijls is het een veel langere weg, een omweg. Dat geldt zeker ook in het geval van abortus. Deze direct te attaqueren heeft geen zin. Pas als de fundamenten waarop de verdediging ervan is gebaseerd –vrijheid en gelijkheid- aan het wankelen zijn gebracht, maakt men een kans. Laten we bij wijze van voorbeeld eens een paar stenen uit deze fundamenten trekken. Ik begin met de vrijheid. Om misverstanden te voorkomen wil zal ik maar meteen zeggen dat vrijheid in een aantal opzichten uiteraard erg belangrijk is. Met name in de tegenstelling tot onderdrukking en slavernij. Wat Nederland in de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt is een goed voorbeeld van de onvrijheid die we niet willen. Vrijheid is een waarde, het is zelfs een belangrijke waarde, maar is het ook de hoogste waarde? Me dunkt van niet. Vrijheid, als ze tot in het extreem wordt nagestreefd, slaat om in bandeloosheid. Dit gaat dan ten koste van allerlei andere belangrijke waarden en uiteindelijk ook van de vrijheid zelf. Voor de Verlichting was dit algemeen bekend, maar door de Verlichting is het geleidelijk aan in vergetelheid geraakt. In een schoolklas bijvoorbeeld waar een zeer grote mate van vrijheid heerst, zoals nu het geval is in de meeste onderwijsinstellingen in den lande, kan niet of nauwelijks meer onderwijs worden gegeven. Dat gaat uiteraard ten koste van het werkelijke, lange-termijn belang van de leerlingen en van de maatschappij als geheel, voor welke een goed opgeleide 4
bevolking van wezensbelang is. De verwerkelijking van dit belang vereist een substantiële inperking van de vrijheid in de klas. Daartoe zijn we niet meer in staat, juist omdat vrijheid zo’n absoluut karakter heeft gekregen. De gevolgen zijn evident zeer ernstig, zeker op termijn, maar er valt alleen wat aan te doen als we met zijn allen tot het inzicht komen dat discipline vaak van grotere waarde is dan vrijheid. Aan deze kwestie zitten nog allerlei andere kanten. Want discipline en vrijheid staan niet alleen tegenover elkaar, de laatste ligt ook in het verlengde van de eerste: discipline maakt vrij. Weinig is bevrijdender dan inzicht, dat alleen door discipline kan worden opgedaan. Het bevrijdt ons van allerlei vormen van onwetendheid en vooroordeel, bijgeloof en irrationele angst. Op gebrek aan discipline volgt onwetendheid. En met onwetendheid komt de terugkeer van oude spoken. Ook in een ander en misschien nog wel belangrijker opzicht maakt discipline vrij. Het bevrijdt iemand namelijk van de tirannie van zijn onmiddellijke impulsen en begeerten, die meer dan wat ook de mens aan zich willen onderwerpen en hem een slaaf van zichzelf willen maken. Wie in staat is boven zijn onmiddellijke impulsen en begeerten te staan heeft een wereld gewonnen. Alleen hij is werkelijk humaan. Alleen hij is werkelijk vrij. Nu heb ik het alleen nog maar gehad over vrijheid en discipline. Iets soortgelijks zou ik kunnen vertellen over vrijheid en rechtvaardigheid, vrijheid en naastenliefde, en wat dies meer zij. Hoe zit het met vrijheid en abortus? Natuurlijk is een verbod op abortus een beperking van de vrijheid. Sterker nog: het krijgen van een kind is een enorme inbreuk op je vrijheid! Wie zijn vrijheid verabsoluteert, neemt geen kinderen, want voor hem geldt: ‘kinderen zijn hinderen’. Ik vermoed dat dit de voornaamste reden is voor het lage kindertal in de Westerse landen. De vraag is of deze verabsolutering van vrijheid een goede zaak is. Maatschappelijk zien evident niet: een samenleving zonder kinderen houdt vroeg of laat op te bestaan. Wie geen jeugd heeft, heeft geen toekomst. Maar ook individueel is de vrije keuze om geen kinderen te krijgen geen goed idee. Inderdaad, je vrijheid is groter, maar je leven is veel armer. Niets verrijkt het leven meer dan kinderen. Natuurlijk, het wordt veel moeilijker, maar juist die moeilijkheden, die halen het beste in ons naar boven. Abortus is een misdaad, maar het is vooral ook een verkeerde beslissing, waar ja later meestal spijt van krijgt. Een vriendin van mij heeft toen ze dertiger was abortus laten plegen, omdat de zwangerschap niet uitkwam. Nadien is het niet meer gelukt om een kind te krijgen. Nu is er alleen het stille verdriet, iedere dag weer. En opnieuw. Want haar vriendinnen die een kwart eeuw geleden moeder werden, worden nu grootmoeder. En ook dat mist zij. Ten slotte de gelijkheid. Laten wij weer de schoolklas als eerste voorbeeld nemen. Wat gebeurt er in de klas als daar de gelijkheid heerst, dat wil zeggen als de leerlingen hun leraar als hun gelijke beschouwen? Wordt er nog iets geleerd? Het antwoord is natuurlijk ‘nee’, want om iets te kunnen leren van iemand moet je aan die persoon een zeker gezag toekennen, een zekere autoriteit. Je moet een gevoel hebben voor hiërarchie, een besef dat iemand in een bepaald opzicht boven jou staat, in casu het beter weet dan jij. Als dat besef er niet is, wordt iets leren onmogelijk. In de geest van de leerling is de leraar dan namelijk niet meer dan een mannetje of vrouwtje die zijn of haar persoonlijke mening geeft over een onderwerp dat net zo goed een ander onderwerp had kunnen zijn. Dit, dames en 5
heren, is het punt dat we in het onderwijs nu zo ongeveer hebben bereikt. Tezamen met het vrijheidsdenken, maakt dit gelijkheidsdenken dat onze leerlingen nu van school komen als min of meer onbeschreven blad. Wil men dat veranderen, dan zal er een hernieuwde waardering moeten ontstaan voor hiërarchie en gezag. Deze zijn in het onderwijs veel belangrijker dan het ideaal van de gelijkheid. En niet alleen in het onderwijs. Denk ook eens aan de politiek. Daarvoor geldt dat leiding geven onmogelijk wordt zodra iedereen meent dat hij het even goed weet als alle anderen. Gezag verdwijnt dan achter de horizon. De kiezer stemt op iemand waarmee hij zich identificeert –omdat deze zijn gelijke is– en niet op iemand die hij respecteert, waar hij tegenop kijkt, die hij beschouwt als zijn meerdere. Daartoe is hij immers door het idee van de gelijkheid niet meer in staat. Hij ziet eenvoudigweg de hiërarchische verschillen niet meer. Men hoeft niet briljant te zijn om te beseffen waar dit op den duur toe zal leiden. Het gelijkheidsdenken vinden we, zoals reeds gezegd, ook terug in de moraal. Een ieders opvatting over goed en kwaad is gelijkwaardig. Niemand kan zeggen dat hij het beter weet dan een ander. Dat is omdat het hierbij slechts gaat om een persoonlijke, of cultureel bepaalde mening. Een waarheid in moralibus is er niet, zegt men. Wanneer iemand dus zegt dat abortus een kwaad is, is dat zijn persoonlijk opvatting, meer niet. Ze is net zo veel waard als de tegenovergestelde opvatting, dat abortus goed is, of althans het goed recht van de vrouw. Klopt dit nu? Zijn in moralibus inderdaad alle opvattingen evenveel waard? Mijn standaardtegenwerping, als ik weer eens iemand voor me heb die dat beweerd, is de Holocaust. ‘Vindt U dat je daarover ook van mening kunt verschillen?’ vraag ik dan. ‘Kun je dat ook goed of kwaad vinden? Het is maar net hoe je er tegenaan kijkt?’ De meeste mensen halen dan bakzeil, maar er zijn er genoeg die zelfs hiermee instemmen. Niet zozeer –schat ik in- omdat ze het echt menen, maar omdat ze, gedwongen door het gelijkheidsdenken waarin ze vastzitten, niet anders kunnen dan zo concluderen. Precies hetzelfde geldt voor abortus. Zoals al gememoreerd herinner ik me uit mijn tijd in het bestuur van de abortuskliniek vrij duidelijk dat alle bij abortus betrokkenen, haast ondanks zichzelf, een besef hebben van de enormiteit van wat daar iedere dag weer gebeurt. Maar gedwongen door het relativistische gelijkheidsdenken waarin ze vastzitten, kunnen ze niet anders dan concluderen dat het in orde is. Hun overtuiging smoort als het ware de kreet van het geweten. Dat gold zeker ook voor mijzelf. Wanneer is dat nu veranderd? Wanneer is de stem van het geweten bij mij luider gaan roepen dan de stem van mijn toenmalige overtuiging? Die vraag is niet moeilijk te beantwoorden: toen ik zelf kinderen kreeg. Toen drong het opeens tot me door hoe erg het werkelijk is. Toen besefte ik opeens dat abortus inderdaad niets anders is dan legale moord. Is dit nu een mening die gelijkstaat aan mijn eerdere mening? Vast en zeker niet. Mijn latere mening is veel meer waard dan mijn eerdere. Ze pijlt de werkelijkheid veel dieper. Ze weet, abortus is een kwaad, niet omdat ik het vind, maar omdat het objectief voorafgegeven zo is. Men kan zich voor dergelijke morele waarheden afsluiten. Zoiets heet morele blindheid. En dat is een veel voorkomend verschijnsel. Waarschijnlijk is het zelfs universeel. Geen mens is 6
waarschijnlijk in staat de volle rijkdom van alle waarden die inherent zijn aan de werkelijkheid, volledig op waarde te schatten. Anderzijds echter is volgens mij vrijwel niemand helemaal blind voor het morele kwaad dat abortus is. Zelfs zij niet die er dagelijks aan meewerken. En duidelijk is ook dat sommige mensen het echt beter begrijpen dan vele anderen. Niet alle opvattingen is gelijk waar.
7