tropen
Kweekervaringen met …… Zwartbruine Japanse meeuwen Deel 2: Zwartbruine Japanse meeuw als tentoonstellingsvogel door Jaap Plokker Inleiding De vorige keer heb ik uitvoerig stil gestaan bij mijn lotgevallen met Japanse meeuwen sedert m’n eerste aankoop van deze vogels in 1982. In dit artikel wil ik stilstaan bij de Japanse meeuw als tentoonstellingsvogel. Ik zal me daarbij vooral richten op de kleurslag die ik zelf in m’n bezit heb en al die jaren heb gekweekt, de donkerbruine, later omgedoopt tot zwartbruine Japanse meeuw. Voor het schrijven van dit artikel heb ik, naast mijn eigen ervaringen, ook gebruik gemaakt van literatuur. Er bestaan in Nederland twee standaardwerken over Japanse meeuwen en beide zijn uitgegeven door de Japanse Meeuwen Club: Het eerste boek is getiteld ‘Japanse Meeuwen’ en geschreven door Fred Panjer en Jan Wigmore. Het is uitgegeven ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de JMC in 1985. Bij het 25 jarig bestaan van de JMC in 2000 is er van dit boek een geheel herziene versie, aangevuld met een beschrijving van vrijwel alle Lonchurasoorten, verschenen, getiteld ‘Japanse meeuwen en overige Lonchura’s’, geschreven door Fred Panjer, Hans Meulenbelt en Pieter van der Hooven. Met name het laatste boek vind ik een ‘must’ voor de serieuze Japanse meeuwen- en lonchura kweker. Daarnaast staan er regelmatig artikelen over Japanse meeuwen in ons bondsblad ‘Onze Vogels’. met een eigen identiteit. Omdat er op uitgebreide schaal met de meeuwtjes werd gekweekt konden mutaties niet uitblijven. Op het eind van de 18e eeuw verscheen de eerste kleurmutant, de roodbruine en omstreeks 1800 werden de eerste, enige decennia geleden alom bekende, bonte Japanse meeuwtjes geboren. Halverwege de 19e eeuw kwamen de eerste meeuwtjes naar Europa. Men noemde ze aanvankelijk Bengaalse meeuwtjes. In Engeland worden ze overigens nog steeds ‘Bengalese’ genoemd. Tot aan de jaren ’50 van de vorige eeuw kreeg de Japanse meeuw weinig aandacht van de vogelfokkers. Als men al Japanse meeuwtjes hield dan waren ze vooral aangeschaft om als pleegouder te dienen voor de veel kostbaardere prachtvinken, in het bijzonder Australische prachtvinken als gouldamadines, gordelgrasvinken, diamantvinken, enz., enz. Nog heel lang heeft de Japanse meeuw het etiket ‘broedstoof’ moeten dragen en werd met de nodige minachting op de vogel neergekeken. Pas vanaf de jaren ’70 wordt de Japanse meeuw in Nederland beschouwd als een volwaardige cultuurvogel, waarvoor serieuze kwekers doelgerichte fokprogramma’s opstellen. Hoe anders is het in de afgelopen eeuwen de Japanse meeuw in Japan vergaan. Het vogeltje heeft daar als cultuurvogel een soort cultstatus verworven. Hierboven schreef ik dat er in Nederland twee boeken
De enige echte 100% cultuurvogel De Japanse meeuw is op voorhand al een mysterieus vogeltje. Het vliegt nergens op de wereld in de vrije natuur rond en komt oorspronkelijk niet uit Japan. Wat is de Lonchura domestica dan wel? De Japanse meeuw is een in Zuid China door mensenhanden gecreëerde vogelsoort. Het is het resultaat van bastaardering van verschillende in het wild levende Lonchurarassen. Algemeen wordt aangenomen dat verschillende ondersoorten van het Spitsstaartbronzemannetje (Lonchura striata), die in Zuid China in de vrije natuur voorkomen, de voorouders van het Japanse meeuwtje zijn geweest. Wanneer de Chinezen zijn begonnen de Spitsstaartbronzemannetjes in en rond het huis te houden en er mee te fokken is niet bekend. Wel weten we dat ongeveer 400 jaar geleden het Japans meeuwtje in voornoemd gebied een algemeen voorkomend huisdiertje was. Japan als bakermat Omstreeks 1700 verschenen de eerste bastaarden van het Spitsstaartbronzemannetje in Japan. Het waren de Japanners die in de 18e eeuw op grote schaal en doelgericht met het meeuwtje gingen fokken. Het Japanse meeuwtje heeft dus niet z’n naam te danken aan het land waar het oorspronkelijk vandaan komt, maar aan de fokkers die het vogeltje van een bastaardvorm hebben omgefokt tot een cultuurvogel
- 17 -
over Japanse meeuwen zijn verschenen. In Japan bestaat al een honderdjarige traditie van boeken en geschriften over Japanse meeuwen. Men concentreert zich vooral op gefriseerde en gekuifde meeuwtjes en witte meeuwtjes met de meest bizarre, asymmetrische, bontpatronen, die in de literatuur worden beschreven en getekend. Voldoet een vogel aan zo’n bijzonder bontpatroon dan wordt, om deze vogel aan te schaffen, een vermogen voor zo’n Japanse meeuw neergeteld. Het kweken van dergelijke asymmetrische bontpa-
tronen is een zuiver Japanse aangelegenheid gebleven. In Europa is de kweek met Japanse meeuwen een heel andere richting opgegaan, zoals ik hieronder zal beschrijven. Toch is de laatste in Europa verschenen noviteit weer uit Japan afkomstig, de pearl mutatie. Enkele Nederlandse fokkers zijn met uit Japan afkomstige vogels aan de slag gegaan en inmiddels zijn nazaten al op heel veel tentoonstellingen te zien geweest.
Foto. Een eenkleurige roodbruine Japanse meeuw in de verschijningsvorm uit de jaren ’60 van de vorige eeuw. (Bron: Onze Vogels, Jaargang 1966, pag. 133. Foto P. Ramaekers) perige, tekening ontstaat. In vakjargon noemen we dat ‘lichte wangen’. Verder is op de borst de roodbruine kleur niet tot het eind van de veertjes doorgedrongen. De borstveertjes hebben daardoor een witte omzoming die het geheel een geparelde indruk geeft. De parelvorming neemt toe naarmate de bevedering dichter bij de scheiding tussen borst en buiktekening komt. Hierdoor ontbreekt bij deze vogel de strakke borstlijn volkomen. Opnieuw even wat vakjargon: we noemen dat een geparelde borst. Het meest opvallende van deze vogel ten opzichte van de huidige meeuwen vind ik het nagenoeg ontbreken van een sprekende, Vvormige, buiktekening. Er is wel sprake van enige tekening op de buik, maar die beperkt zich tot licht roodbruine streepjes. Wanneer ik me met deze verschijningsvorm voor ogen een voorstelling probeer te maken van een donkerbruine Japanse meeuw in de jaren ‘60, dan lijkt het wel of de Deense kwekers weer het Spitsstaartbronzemannetje uit de Japanse meeuw hebben gekweekt.
Japanse Meeuwenkweek in Europa De moderne fok met Japanse meeuwen begon in de jaren ’50 in Denemarken. Deense kwekers wisten door selectie uit bonte vogels eenkleurige meeuwtjes te fokken in de kleuren donkerbruin en roodbruin. Via Duitsland arriveerden deze Japanse meeuwtjes ook in Nederland. Bij ‘De Kanarievogel’ werden deze vogels in de jaren ’60 ook voor de tentoonstelling ingezonden. Men noemde ze toen ‘donkere’ Japanse meeuwtjes. Uiterlijk verschilden deze vogels heel veel van de Japanse meeuwen die we nu op de tentoonstelling zien. De oudste kleurenfoto van een eenkleurige Japanse meeuw die ik in mijn eigen ‘vogelbibliotheek’ heb kunnen vinden is uit ‘Onze Vogels’, april 1966 (blz. 133). Op deze bladzijde is de foto, helaas noodgedwongen in zwart/wit, afgedrukt. Het betreft een roodbruine vogel, die tegenwoordig op een tentoonstelling nauwelijks 80 punten bij elkaar zou sprokkelen. In de wangstreek is de bevedering niet goed roodbruin doorgekleurd, waardoor een lichte, stre-
- 19 -
Foto. Begonnen met bastaardering met wit- en zwartkopnonnnen is dit het eindproduct van 30 jaar Japanse meeuwenkweek in Nederland. Vergelijk deze vogel eens met die op de vorige foto. (Bron: Japanse meeuwen en overige Lonchura’s, omslag) buiktekening had men omstreeks 1970 in Nederland Japanse meeuwen die veel dieper en egaler donkerbruin doorgekleurd waren dan de ‘Duitse’ vogels en wat nog veel spectaculairder was, vogels met een diepgekleurde V-vormige buiktekening die tot tussen de poten doorliep. Deze vogels, ik ben er zelf in het begin van de jaren ’80 mee begonnen, waren donkerbruin, met de nadruk op bruin, dus veel bruiner dan de huidige meeuwen. De wangstreek was vaak toch nog te licht. De ondergrondkleur van de buik was crèmekleurig en de V-vormige buiktekening eveneens bruin. Door in de jaren die daarop volgden steeds te selecteren op de donkerste vogels met de lichtste buikkleur werden de Japanse meeuwen veel egaler gekleurd en zwarter van kleur op de kop, rug en borst. De buiktekening werd op den duur nagenoeg zwart/wit. De bij de donkerbruine vogels vaak heel sprekend aanwezige rugtekening werd echter wel minder naarmate de vogels zwarter werden. In het begin van de jaren ’80 veranderde de naam van donkerbruine Japanse meeuw dan ook in zwartbruine Japanse meeuw. De donkerbruine vogels werden niet meer gevraagd en als ze toch voor een tentoonstelling werden ingezonden kwamen ze niet hoger dan 85/86 punten. Het proces naar steeds zwartere zwartbruine Japanse meeuwen heeft zich sindsdien voortgezet. Omstreeks de eeuwwisseling heeft men bewust dit proces tot staan gebracht. De reden hiervoor was dat de
Kwaliteitsverbetering door bastaardering en selectie In Duitsland was men begonnen de verschijningsvorm van de in Denemarken gekweekte eenkleurige Japanse meeuwen te veranderen door te kruisen met lonchurasoorten. De achterliggende gedachte was om een vogel te creëren die dieper was doorgekleurd en een meer sprekende buiktekening zou hebben. Hoewel de Duitse kwekers behoorlijke vooruitgang hadden geboekt zijn het toch uiteindelijke Nederlandse kwekers geweest die de verschijningsvorm van de moderne zwartbruine Japanse meeuw, zowel nationaal als internationaal, hebben bepaald. Met het voorbeeld van de Duitse kwekers voor ogen begonnen op het eind van de jaren ’60 enkele Nederlandse kwekers te kruisen met lonchurasoorten. Terwijl de Duitse kwekers vooral hadden geëxperimenteerd met lonchura’s die een uiterlijk sterke verwantschap met de Japanse meeuw vertoonden, zoals bijv. bronzemannen en muskaatvinken, namen de Nederlandse kwekers vogels die uiterlijk nauwelijks op de Japanse meeuw lijken. Dick Offerman koos om te bastaarderen met witkopnonnen en Fred Panjer gebruikte zwartkopnonnen. De vruchtbare bastaardmannen, de F-1’s, werden terug gepaard aan zuivere Japanse meeuwen poppen en het daaropvolgende jaar de F-2 jongen weer gekoppeld aan een zuivere Japanse meeuw, enz. Door steeds te kiezen voor de donkerste vogels met de beste V-vormige - 20 -
meeuwen de laatste jaren zo zwart werden dat er nauwelijks meer verschil te ontdekken viel tussen een zwartgrijze en een zwartbruine Japanse meeuw. Bij de zwartgrijze meeuw ontbreekt het bruin in de bevedering door een mutatie. De zwartbruine meeuw had langzamerhand door doelgerichte kweek en selectie alle bruine kleurstof verloren. Besloten is dat op de zwartbruine meeuw te allen tijde een zweem van bruin zichtbaar moet blijven en daarmee is de
kleurontwikkeling van de donkerbruine naar de zo zwart mogelijke zwartbruine meeuw, die omstreeks 1970 met de bastaarden van Dick Offerman en Fred Panjer is begonnen, rond de eeuwwisseling tot een einde gekomen. Je kunt ze nu namelijk op tentoonstellingen, waarvoor de specialisten vogels inzenden, bewonderen: de nagenoeg zwarte zwartbruine meeuwen met een bruine waas. Zwarter willen we de zwartbruine Japanse meeuwen niet hebben.
Een keurbriefje van een Japanse meeuw. In dit geval van de kampioen van de laatste tentoonstelling in december 2005. tekening zodanig gecultiveerd dat vrijwel alle vergelijkingen met de in de vrije natuur voorkomende verschijningsvorm kunnen zijn verdwenen. Standaardvogels zijn o.m. kleur-, postuur- en zangkanaries, zebravinken, Japanse meeuwtjes, Engelse grasparkieten. Al deze vogels worden gekeurd op een op desbetreffende vogelsoort afgestemd keurbriefje. Dat van de Japanse meeuw is roze gekleurd en op het keurbriefje bevindt zich een getekende afbeelding van een Japanse meeuw. Het keurbriefje onderscheidt vijf rubrieken: - Formaat, model, houding, conditie en bevedering. - Grootte en vorm kop en snavel (en eventueel kuif). - Poten. - Kleurregelmatigheid en kleurdiepte. - Kop-, vleugel- en lichaamstekening.
Het keurbriefje: de vijf rubrieken Als je zo op de tentoonstelling langs de universeelkooien loopt zal een geïnteresseerde bezoeker nauwelijks verschil constateren tussen de afzonderlijke zwartbruine Japanse meeuwtjes. Wil je er achter komen waarom de ene vogel 90 punten en de ander maar 87 punten van de keurmeester heeft gekregen dan zal je je echt in de standaardeisen van de Japanse meeuw moeten verdiepen en de tentoongestelde vogels aan een nadere, kritische, blik moeten onderwerpen. Om de geïnteresseerde lezer en de, mogelijk, aspirant meeuwenkweker een beetje wegwijs te maken in deze moeilijke materie zal ik aan de hand van het keurbriefje proberen duidelijk te maken waarop je moet letten om een goede van een minder goede meeuw te kunnen onderscheiden. De Japanse meeuw is een standaardvogel. Dat wil zeggen: de vogelsoort is qua formaat, kleur en
- 21 -
Foto. December 2006. Japanse meeuwen tijdens de tentoonstelling van De Kanarievogel. Het grote voordeel van de stellingen die we in De Leidsche Buitenschool gebruikten en van de dit jaar aangeschafte is dat de kooien trapsgewijs staan opgesteld en iedere vogel, ongeacht de plaats op de stelling, goede en gelijke lichtinval krijgt waardoor de kleurverschillen tussen de vogels goed te herkennen zijn. Onder de kooien hangen de keurlijsten zodat de geïnteresseerde en deskundige bezoekers ook kunnen lezen waarom de keurmeester de ene vogel meer punten heeft gegeven dan de ander.(Foto Jaap Plokker) - Poten: 5 punten - Kleurregelmaat, etc.: 35 punten - Koptekening, etc.: 20 punten Per rubriek zal ik proberen de criteria aan de hand waarvan de zwartbruine Japanse meeuw door de keurmeester wordt beoordeeld wat inzichtelijker te maken.
Het keurbriefje: de vier schalen Het keurbriefje heeft, door middel van de vier schalen waarin gekeurd kan worden, de mogelijkheid om bepaalde rassen extra te beoordelen op de voor desbetreffend ras kenmerkende verschijningsvorm. Elke schaal heeft een maximum van 100 punten, maar de in de afzonderlijke rubrieken maximaal te behalen aantal punten verschilt per keuringsschaal. Even twee voorbeelden om het een en ander te verduidelijken. Een gekuifde vogel zal ook beoordeeld moeten worden op de verschijningsvorm van de kuif. Daarom is voor een gekuifde vogel het maximaal te behalen aantal punten in de rubriek ‘Kop, snavel en kuif’ veel hoger dan die van een niet gekuifd ras. Een witte vogel vertoont geen tekening en kan daarom ook geen punten toegekend krijgen in de rubriek ’Kop-, vleugel- en lichaamstekening’, maar voor dit ras is het in de rubriek ‘Kleurregelmatigheid en kleurdiepte’ maximaal te behalen aantal punten weer veel hoger dan bij een vogel die wel tekening bezit. De zwartbruine Japanse meeuw wordt gekeurd in Schaal 1 en in de afzonderlijke rubrieken kunnen, theoretisch, de volgende maximaal te behalen aantal punten worden gescoord: - Formaat, etc.: 30 punten - Kop en snavel: 10 punten
Formaat, model, houding, conditie en bevedering Met betrekking tot het formaat staat in de standaardeisen vermeld dat een Japanse meeuw, gemeten van snavelpunt tot staartpunt, ongeveer 12,5 cm lang moet zijn. De meeste vogels voldoen wel aan dit criterium. In de praktijk blijkt toch wel de regel op te gaan: Hoe groter de vogel, des te meer indruk dit maakt op de keurmeester. Je hoeft dus niet vreemd op te kijken wanneer je de opmerking ‘Kan nog wat forser’ leest op een keurbriefje van een vogel, die zeker de standaardlengte van 12,5 cm heeft. Kritischer dan naar de lengte wordt gekeken naar het model van de vogel. Van groot belang is hierbij het voor- en zijaanzicht van de Japanse meeuw. Wat betreft het vooraanzicht moet de borst tamelijk breed en rond van voren zijn. Met betrekking tot het zijaanzicht stelt de standaard dat de borstbuiklijn vanaf de hals tot en met de onderstaartdekveren regelmatig gebogen moet zijn. - 22 -
Omdat de Japanse meeuw de kop wat hoog draagt en de staart iets is opgericht is de ruglijn enigszins hol. De staart moet in het verlengde van de romp worden gedragen. De meeste opmerkingen op het keurbriefje in de rubriek ‘Formaat, model, houding, conditie’ hebben betrekking op het model van de vogel. ‘Kan voller van model’ lijkt wel automatisch uit de pen van de keurmeester op elk keurbriefje te belanden. Wie deze opmerking ziet staan en kijkt naar de beoordeling in deze rubriek zal bijna altijd kunnen constateren dat de keurmeester niet meer dan 27 punten heeft gegeven. Om de felbegeerde 28 punten ’bovenin’ te krijgen moeten we dus streven naar opmer-
kingen als ‘Prima formaat en model’ of ‘Prima type’ op het keurbriefje. Toch kan het voorkomen dat een vogel een prima model heeft en de keurmeester 27 punten geeft. Bijna altijd is er dan een bevederingsprobleem, zoals gebroken of ontbrekende staart- of vleugelpen(nen) of een dun bevederd nekje. De vogel wordt dan met één punt gestraft op de conditie. Het is voor de kweker jammer dat nou juist hem dit moet overkomen, maar hij kan zich troosten met de gedachte dat hij in principe qua formaat en model een prima vogel in z’n bezit heeft en dat positieve gegeven telt, mijn inziens, toch wel wat zwaarder dan de malheur van wat gebroken of uitgepikte veertjes.
Voorbeeld van een keurlijst waarop een vogel van in principe 92 punten niet verder komt dan 91 punten als gevolg van wat losse bevedering en daardoor een strafpunt in de rubriek ‘conditie’; 27 punten i.p.v. 28 punten, die hij op grond van type/formaat/model zou verdienen. Overigens heeft de keurmeester in de rubriek ‘tekening’ abusievelijk 28 i.p.v. 18 punten geschreven vogels moeten we, ongeacht of er wel of niet een opmerking op het keurbriefje staat, wel degelijk naar de vorm van de kop kijken. Vogels met een duidelijk te platte kop moeten uit onze kweekvogels geweerd worden! Doe je dat niet, dan krijg je vroeger of later de rekening hiervoor gepresenteerd. De Japanse meeuw heeft vaak het euvel dat de bovensnavel, door het afbrokkelen van het bovenste laagje, een wat schubachtige structuur gaat vertonen. Is dit prominent zichtbaar dan zal de keurmeester de kweker hiervoor straffen met een punt aftrek. Ik schrijf hier met opzet dat niet de vogel maar de kweker gestraft wordt, want het betreft in vrijwel 100% van de gevallen een nalatigheid van de inzen-
Grootte en vorm kop en snavel (kuif) Tot niet lang geleden heette deze rubriek kortweg ‘Kop en snavel (kuif)’. Met de nieuwe omschrijving wordt beter aangegeven waar de vogel in deze rubriek op beoordeeld wordt. Van voor gezien moet de kop een goede breedte bezitten. De schedel moet een ronde gebogen lijn vormen, zonder afplattingen. Je ziet wel eens op een tentoonstelling Japanse meeuwen met een ietwat afgeplatte kop. Kijkend naar kleur, tekening en het lichaamsmodel ben je snel geneigd de vorm van de kop over het hoofd te zien. De ene keurmeester kijkt er ook wat strenger naar dan de ander. Bij de selectie van onze kweek- 23 -
der. Met een fijn schuurpapiertje of een scherp mesje kan de bovensnavel egaal geschuurd worden. Wanneer deze ook nog met een klein beetje vet wordt ingesmeerd zal de keurmeester in deze rubriek altijd het volle pond geven, d.w.z. 8 punten. Japanse meeuwen hebben soms de fout dat de bovensnavel niet egaal zwart van kleur is. Dit euvel is er bij de meeuwen ingeslopen als gevolg van bastaardering met andere lonchurasoorten en is dus na 30 jaren intensief en doelgericht kweken nog steeds niet verdwenen, al zie je op een tentoonstelling wel steeds minder vogels met een tweekleurige bovensnavel. Deze fout heeft geen betrekking op de vorm of de kwaliteit van de snavel als zodanig maar is een kleurfout en wordt daarom niet in de rubriek ‘Snavel’ maar in de rubriek ‘Kleur’ bestraft.
Kleurregelmatigheid en kleurdiepte In de rubriek ‘Kleur’ valt voor een zwartbruine Japanse meeuw de meeste punten te verdienen. Gewoonlijk is 92 punten de maximaal te behalen score. Alleen wanneer er meerdere vogels van 92 punten zijn kan de uiteindelijke kampioen door een extra punt toe te kennen in de rubriek conditie, kleur of tekening ‘gelift’ worden naar 93 punten, maar dit is eerder een keurtechnische kunstgreep dan een reële afspiegeling van de werkelijkheid. We concentreren ons derhalve op het maximum van 92 punten. Een dergelijke topvogel heeft in de rubriek ‘kleur’ de in de praktijk maximale waardering van 33 punten gekregen. Van deze Japanse Meeuw zijn het voorhoofd, de schedel, achterschedel, wangen, bef en bovenborst tot aan de kleurafscheiding egaal zwartbruin. Ook de grote vleugeldekveren, de slagpennen de boven- en onderstaartdekveren, alsmede de staartpennen moeten egaal zwartbruin zijn. De bovensnavel is zwart en de ondersnavel grijs. De poten zijn donkergrijs tot zwart en de nagels zwart. De keurmeester let in de rubriek ‘Kleur’ vooral op de kleurdiepte en de kleuregaliteit. Wat betreft de kleurdiepte moet de Japanse meeuw dus van kop tot start zo diep mogelijk zwartbruin te zijn, waarbij de vogel eigenlijk niet zwart genoeg kan zijn. Wel moet de voor de zwartbruine kleurslag kenmerkende bruine zweem over de vogel zichtbaar blijven. Op de tentoonstellingen zien we nog heel veel Japanse meeuwen die niet zwart genoeg zijn. De keurmeester schrijft dan vaak op het keurbriefje de opmerking ‘Moet dieper zwartbruin’ en geeft dan, al naar gelang de kleuregaliteit 31 of 32 punten in de rubriek ’Kleur’. Het is van het grootste belang dat de zwartbruine kleur zo egaal mogelijk over het lijf verdeeld is. Het is niet gemakkelijk een Japanse meeuw te kweken die bovenop van kop tot en met mantel en rugdek egaal gekleurd is. Vaak zijn er toch kleurnuances te constateren. Een veel voorkomende en ernstige kleurfout is een aanmerkelijk lichtere kleur van de wangen. Van oudsher is de wangstreek van de Japanse meeuwen, zoals die van de eenkleurige uit de jaren ’50 en ’60 en uiteraard ook van nature bij de spitsstaartbonzemannen beduidend lichter van kleur dan de achterschedel en bovenborst. Dankzij de bastaardering met nonnen werd de kleuregaliteit beter en kan nu ook van de zwartbruine Japanse Meeuwen vereist worden dat de wangstreek even goed doorgekleurd is als de rest van de kop. Hiervoor kwam al aan de orde welke kleurfouten regelmatig voorkomen in de snavel en poten en in de rubriek ‘Kleur’ worden bestraft. Zoals gezegd wordt de topvogel gewaardeerd met 33 punten in de rubriek ‘Kleur’. Een kwalitatief goede Japanse meeuw van 89 punten wordt veelal beloond met 32 punten voor ‘kleur’. Wanneer de vogel wel
Poten In de rubriek ‘Poten’ wordt in de praktijk 5 punten gegeven. Poten van Japanse meeuwen kunnen soms op het oog wat ruw worden. Met een kleine beetje vet is dit probleem snel uit de wereld. Zoals vele lonchurasoorten bezit ook de Japanse meeuw een snelle nagelgroei. Wanneer de zitstokken wat aan de dunne kant zijn leidt dat onherroepelijk tot te lange nagels. Voor de tentoonstelling moeten de nagels dus wel op de vereiste lengte geknipt worden. Strafpunten in de rubriek ‘Poten’ zijn dus vaak te herleiden tot slordigheidjes van de inzender. Wanneer de pootjes een beetje worden ingevet en de nageltjes worden geknipt zijn bij een gave vogel de 5 punten al bij voorbaat binnen. Het wordt natuurlijk een heel ander verhaal wanneer er (een) teentje(s) en/of (een) nageltje(s) aan de vogel ontbreken. Deze fout wordt minimaal bestraft met 2 punten in de rubriek ‘Poten’ en 1 punt in de rubriek ’Conditie’. Het heeft dus geen enkele zin om vogels met een potengebrek voor een tentoonstelling in te zenden. De laatste jaren wordt er door de keurmeesters wat strenger gelet op de kleur van de poten. De poten moeten namelijk zo donker mogelijk gekleurd zijn en het komt nogal eens voor dat de poten en nagels zo licht worden dat ze neigen naar een huidkleur. Evenals de kleur van de bovensnavel is dit geen onvolkomenheid aan de poten als zodanig, maar een kleurfout en daarom wordt een vogel met duidelijk te licht gekleurde poten niet gestraft in de rubriek ‘Poten’. Overigens wordt er door de keurmeester niet altijd even consequent op de pootkleur gelet. Je moet daarom op dit punt wel eens zelf keurmeester zijn en bij het selecteren van de kweekvogels ook je eigen ogen de kost geven en niet alleen afgaan op het keurbriefje.
- 25 -
veel van de standaard begint af te wijken wordt afgezakt naar 31 punten of zelfs lager. Dergelijke vogels zijn, mijn inziens, niet geschikt om de kleur van de Japanse meeuwen in een stam te verbeteren en moeten dus voor dit doel zeker niet aangeschaft worden.
Ook de buikkleur, de ondergrondkleur van de Vvormige buiktekening, is van belang. Die was in het verleden donker crèmekleurig, maar is door selectie steeds witter geworden. Van de huidige zwartbruine Japanse meeuwen vragen we een zo wit mogelijke buikkleur waardoor de zo zwart mogelijke V-tekening optimaal tot z’n recht komt.
.
Een voorbeeld van een keurlijst, die de kwekers van zwartbruine Japanse meeuwen regelmatig onder ogen krijgen: Kleur moet dieper zwartbruin. Ook hier was de keurmeester abuis door bij ’Tekening’ 28 punten op te schrijven terwijl hij 18 bedoelt. beoordeelt? In de eerste plaats moet de scheiding van de zwartbruine borst en de buik met de V-vormige tekening scherp afgebakend zijn. Hiervoor werd al gesproken over de zogenaamde ‘geparelde borst’. Dit is een grove tekeningsfout. Verder behoort op het zeer lichtcrème onderlijf zich een scherpe, fijne, regelmatige V-vormige tekening te bevinden, die zwartbruin van kleur moet zijn. Tevens moeten op de zwartbruine mantel, evenwijdig aan de lengteas van het lichaam, fijne, scherpe, streepjes zichtbaar zijn, die zeer lichtcrème van kleur moeten zijn. Hét probleem voor de zwartbruine Japanse meeuwenkweek is, in mijn ogen, de ideale combinatie van de zo zwartbruin mogelijke kleur, de fijne ‘visgraattekening’ en een duidelijk zichtbare manteltekening. De mooiste manteltekening tref je aan bij vogels die niet echt diep zwartbruin zijn. De ‘ouderwetse’ donkerbruine meeuw bezat een veel sprekender manteltekening dan de huidige zwartbruine Japanse meeuw. Met het door selectie zo veel mogelijk elimineren van het bruinbezit en het inten-
Kop-, vleugel-, en lichaamstekening Onwillekeurig wordt bij een globale beoordeling van een zwartbruine Japanse meeuw het eerst gekeken naar de buiktekening. Daarmee valt de vogel op en wie wordt niet enthousiast al je een meeuw ziet met een sprekende V-vormig tekening in de flanken en op de buik? Toch is de rubriek ‘Tekening’ na ‘Kleur’ en ‘Formaat’ de derde in belangrijkheid. In de praktijk beloont de keurmeester de vogel met de mooiste tekening met niet meer dan 18 punten. Ter vergelijking: een topvogel krijgt ‘bovenin’ 28 en voor ‘kleur’ 33 punten. Om het maximale aantal punten voor tekening te kunnen krijgen moet je werkelijk over een topvogel beschikken, met niet alleen een goede buiktekening maar ook een goede manteltekening. Dat is niet eenvoudig. Mij is het in ieder geval nog niet vaak overkomen. Misschien vind ik het daarom wel de moeilijkste en tevens grootste uitdaging van mijn kweek met Japanse meeuwen om een vogel op stok te krijgen met een vrijwel ideale tekening. Waar kijkt de keurmeester naar wanneer hij de vogel op ‘tekening’ - 25 -
Foto. De borstafscheiding van deze vogel zou wat strakker kunnen. De V-tekening is schitterend van vorm en scherpte, maar moet zeker niet zwaarder worden. (Bron: Japanse meeuwen en overige Lonchura’s, p. 19)
siveren van de zwarte kleur bleek met het bruin ook de manteltekening stilaan te verdwijnen. Men heeft zich daarom ook serieus de vraag gesteld of, genetische gezien, een diep zwartbruine vogel eigenlijk wel een mooie manteltekening kan laten zien. Bij de keuring vraagt men dan ook van de diep zwartbruine meeuw geen manteltekening zoals een donkerbruine meeuw die bezit. Toch moet ook de meeuw met de welhaast ideale kleur een duidelijke manteltekening laten zien. Veel discussie is er ook geweest over de zogenaamde visgraattekening en dat zal voorlopig, denk ik, ook wel zo blijven. Er is weinig verschil van mening over de kleur. De V-vormige tekening in de flanken en op de buik moet dezelfde zwartbruine kleur hebben als het rugdek van de vogel en tot tussen de poten doorlopen. De meningsverschillen concentreren zich op de vorm van de tekening. Hierin zijn verschrikkelijk veel variaties te constateren: Van zwaar tot uitermate fijn en scherp en van langgerekte tot korte gedrongen V-vormen. Mijn ervaring is dat de V-vorm het meest duidelijk herkenbaar is in een naar verhouding zware tekening en waarbij de V-vorm niet langwerpig maar gedrongen, compact, is. Naarmate de tekening fijner wordt krijgt deze de neiging in de flanken geheel z’n V-vorm te verliezen en op de buik te veranderen in twee naar elkaar convergerende streepjes die in het puntje nauwelijks meer contact met elkaar maken. Ook heb ik wel gezien dat de V-vorm wel heel erg langgerekt werd en dus van de ideale vorm maar weinig overbleef. Hoewel de standaard duidelijk is over V-vormige tekening, nl. fijn en scherp, kan ik me niet aan de indruk ontrekken dat sommige keurmeesters toch ook wel gecharmeerd zijn van een wat
grover tekeningspatroon, mits de V-vorm maar duidelijk aanwezig is. Mij is het wel overkomen dat een fijne, scherpe V-vormige tekening zelfs lager werd gewaardeerd dan een zwaardere wat meer uitgesproken V-vormige tekening. Ik heb op tentoonstellingen regelmatig met keurmeesters over dit onderwerp gesproken en het is me toen wel duidelijk geworden dat een door alle keurmeester eenduidige en consequent toegepaste beoordeling van de Vvormige tekening moeilijk realiseerbaar is. Om dit discussiethema wat meer zichtbaar te maken is hierbij een foto geplaatst van een kampioen, die 92 punten had gekregen. Toen deze foto met een uitermate lovend onderschrift in het Kontaktblad van de Japanse Meeuwen Club werd geplaatst kon ik het niet nalaten om te reageren. Vertoonde deze vogel nu de bijna ideale, fijne, scherpe V-vormige tekening? De V-vorm was duidelijk en bijzonder fraai aanwezig, zeker, maar was die ook fijn en scherp? Ik heb daar toen mijn vraagtekens bij gezet en deze geplaatst in de context van wat hierboven al aan de orde kwam, namelijk dat er nogal wat interpretatieverschillen bestaan tussen keurmeesters bij het toepassen van het criterium ‘fijn en scherp’. De auteur van het desbetreffende onderschrift bleef bij zijn mening dat het een bijzonder fraaie vogel betrof, hetgeen ik niet bestreden had en ook wel met hem eens was, maar aan een uitspraak over ‘fijn en scherp’ brandde hij toch maar niet z’n vingers. Op welke manier ga ik als kweker van Japanse meeuwen nu met dit probleem om? In de eerste plaats gaat mijn voorkeur uit naar vogels met een duidelijke gedrongen V-vormige tekening, die best wel aan de zware kant mag zijn. Deze vogels beschouw ik als mijn uitgangspunt voor verdere kweek.
- 26 -
Foto. Een schitterende zwartbruine Japanse meeuw met goed doorgekleurde wangen en toch is de manteltekening duidelijk zichtbaar. De visgraattekening is V-vormig, fijn en redelijk scherp. Als er nog iets over deze vogel te zeuren valt dan zou, naar mijn mening, de kleur van de V-tekening nog iets dieper zwartbruin kunnen zijn. (Bron: Japanse meeuwen en overige Lonchura’s, p. 23)
Foto. Wederom een foto van een zwartbruine Japanse Meeuw die menig kweker graag als kweekvogel zou bezitten. Is hier nu sprake van een fijne, scherpe, tekening? Vergelijk de vogel op deze foto eens met die op de vorige foto. (bron: JMC Contactblad, januari/februari 1993, fotobijlage)
- 27 -
Door deze vogels te koppelen aan een wederhelft met een fijnere tekening hoop ik jongen te kweken met een visgraattekening, die de mooie V-vorm van de ene ouder heeft doorgekregen en dankzij de andere ouder toch wat fijner en scherper is geworden. Dit is overigens geen gemakkelijkeopgave. Het is, naar mijn ervaring, een van de grootste uitdagingen in de kweek met Japanse meeuwen om uit vogels met een duidelijke V-vormige, maar wat te zware, tekening vogels te kweken met een fijne, scherpe tekening, die ook nog een hele mooie V-vorm bezit en bij vogels die over een dergelijke mooie tekening beschikken dit ook aan het nageslacht te laten overdragen.
Slot In bovenstaande ben ik wel heel uitgebreid ingegaan op de uiterlijke verschijningsvorm van de zwartbruine Japanse meeuw. Ik hoop dat het verhaal, ook voor de niet Japanse meeuwenkweker, toch begrijpelijk is gebleven. In ieder geval spreek ik de wens uit dat door het lezen van dit artikel vogelhouders wat meer inzicht hebben gekregen in de achtergronden van de kweek van een op het oog zo eenvoudig vogeltje; zij zich hierdoor niet laten afschrikken, maar juist de uitdaging aan willen gaan om ook met de kweek met Japanse meeuwen te beginnen. Een volgende keer zal ik, tenslotte, wat meer vertellen over de Japanse meeuw als kweekvogel.
Een keurlijst waarvan iedere kweker droomt. Meestal zijn dromen bedrog, maar soms komen ze uit:Vogel met ringnummer 52 van 2005 behaalde zilver tijdens de Bonds-
kampioenschappen in Apeldoorn in januari 2006.
- 28 -