208 worden verricht; bij de andere, Mottiat, de ontgoocheling in haar ontzaggelijke leelijkheid. Om er bij te huilen! En dan dat andere tafereel, dat afgerold wordt wat dieper in den achtergrond, met den ondergang van het Fransche ‘leger’! Henri Pélissier stopt te Tours; zijn nerveus organisme is niet meer bestand, om die zware last nog te dragen tot in Parijs. Brunier, op wien de Franschen al hun hoop hadden gevestigd, laat het ook staan in de eigenste stad. Alavoine en Barthelemy zijn te oud geworden, om nog op te kunnen tegen 't jong geweld. Bellenger en Jacquinot, twee jonge renners, venten lijk boomen en sterk lijk eiken, maar waarin geen wilskracht steekt, geen energie, en die begeven omdat... omdat het zoo lastig is! Blijft Frans Pélissier, de overwinnaar van 1922 en de groote leider van Parijs-Tours, veertien dagen te voren. Hij is dus de eenige Franschman die bleef, die kan winnen, die moet winnen. Moeten? Zijn er hier bevelen te geven? En waarom niet? - de wet der begeerte, vermits willen kunnen is! En Pélissier zou toch zoo geeren gewonnen hebben, omdat hij Franschman is en zoon van dat volk, dat tien jaar geleden, de scepter zwaaide over Westelijk Europa inzake wielersport, en dat zoo ongenadig verpletterd werd, door die groote renners van ons klein België! Te Amboise is hij 1 min. achter, te Blois liep hij in. Te Orleans 2 min. achter, te Angerville 1 min. 30 sec. en te Dourdan... daar zal hij bij zijn! Hoopte hij! Hij haalde Mottiat bij en overstak hem; 't volk juichte hem toe; helpers, verzorgers, gangmakers alles helpt, voelt en leeft in eenzelfde gemeenschap van gedachten: winnen! Een zege, die nationaal is! Ze zou zoo welkom zijn bij 'n volk dat leeft van eigenliefde, van rasbewustzijn en
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
209 nationale trots Maar Frans Pélissier zal niet winnen, omdat de weerbots kwam van geweldige en voorbarige inspanningen, en omdat er vooraan een renner te achterhalen is, die zich niet zal laten begaan: een dier athleten uit dat kleine België, waar zooveel groote renners wonen! Masson komt het Prinsenpark binnen gereden als groote overwinnaar. Hij wordt bewonderend toegejuicht. Pélissier is tweede. En die toejuichingen werden een gejubel, omdat er begeestering bij is. Daaraan voelt men de ziele van het volk, en den slag van 't hert. De sport is een beeld van materieele kunde. Maar in dat beeld steekt er algelijk een ziel. Kwestie is van er bij te zijn als die ziele zich laat aanvoelen. Bij de aankomst van dien Bordeaux-Parijs hebben we er zoo tastbaar aan gevoeld, omdat het Fransche volk vertroosting zocht voor een nederlaag, bij deze die een eereplaats bekleedde: Frans Pélissier. *** 't Is in 't eigenste jaar 1923 dat op een dag Gerard Debaets bij me kwam om te zeggen: - Als ‘Cycles Marcel Buysse’ een renner wil, om ermee de Ronde van België te winnen, dan moet ge Omer Huysse nemen. - Omer Huysse? Ik ken hem niet? - Ik ken hem zooveel te beter. Hij rijdt altijd in 't Noorden van Frankrijk, in de koersen ‘voor alle renners’, en hij is er onoverwinbaar. Te dien tijde was ik nog bestuurder bij de ‘Cycles Marcel Buysse’, en Omer Huysse werd aangeworven voor de Ronde van België, die hij ten andere won, na een ontegensprekelijk meesterschap te hebben betoond, zoodat we na afloop van die koers schreven: - Ziedaar een weerdig opvolger van Van Hauwaert,
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
210 waarvan hij alle lichamelijke eigenschappen heeft: sterk naar de natuur, goede klimmer en rap genoeg in den sprint, om zich tegen iedereen te kunnen verweren. En een jaar later zette die Huysse aan in de Ronde van Frankrijk, om bij de beklimming van den eersten grooten Col, namelijk den Aubisque, zich te ontpoppen als een klimmer van eerste gehalte, zoodat we van hem dierven voorspellen: een toekomende overwinnaar van Desgrange's ronde. Maar Omer Huysse, die blijven ‘hangen’ is, lijk zooveel anderen uit die dagen: Van Dam, Gust Verdyck, Parmentier, enz., enz. Zonder dat men best kan zeggen waarom. Of beter, omdat een klein, zeer klein wieltje in 't ingewikkeld raderwerk van 't menschelijk organisme, niet naar behooren wordt gesmeerd, en blijft haperen of hangen! Vraagstukken, die niet altijd op te lossen zijn.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
211
Een tweestrijd: Girardengo - H. Pélissier Op het einde van 1923 bereikte de tweestrijd Henri Pélissier-Girardengo zijn hoogtepunt. Een Fransch sportblad had namelijk de vraag gesteld aan zijne lezers: - Wie van de twee is de beste, Pélissier of Girardengo? Meer dan 11.000 antwoorden liepen binnen, waarvan 9.000 voor Pélissier, wat niet eens te verwonderen is, als men rekening houdt met het Fransch fanatisme, en slechts 2.000 voor den Italiaan. Dat verwekte natuurlijk meer dan ijverzucht in Italië, ook wel wrokkigheid. De dagbladen bemoeiden er zich mee, en eindelijk na zooveel dagen moeizame en langdradige onderhandelingen, en mitsgaders groote toegevingen op geldelijk gebied, kwam het bestuur van den Parijzer wintervelodrom er toe, de lang verbeide en nog langer te voren aangekondigde match op touw te zetten, in den vorm van omnium op Kerstdag van 1923. Die match werd druk besproken, in de bladen van alle kleur en kaliber in Frankrijk, en als de dag kwam van te pronostikeeren, dan helden 90 % der Fransche sportkronijkers over naar een zege van Pélissier. Waartegen we zelf hebben gewaarschuwd met de volgende bewoordingen: - We weten dat ge naar de overwinning van Pélissier smacht, lijk verloofden naar den dag van hun huwelijk, maar 't is altijd gevaarlijk van een pronostiek te grondvesten op gevoelens en begeerten, vooral als deze gemaakt zijn van fanatisme! Mijn persoonlijk oordeel is, dat Girardengo niet te verslaan is, omdat hij meer lichamelijke eigenschappen heeft, die bij het pistewerk passen, dan Pélissier. Hij heeft een leniger tert en wat meer snelheid bij den sprint. Pélissier werd dien dag meer dan verslagen: effenaf verpletterd in de drie reeksen! Nooit kwam een koeler bad
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
212 over de koppen der toeschouwers, dan op dien namiddag in den wintervelodrom van Parijs. En de sportkronijkers?... In plaats van eenvoudig en groothertig het meesterschap van Girardengo te belijden, werden er zijsprongen gemaakt om tot de slotsom te komen: - Girardengo is inderdaad de ‘meester’ op de piste, maar in de wegwedstrijden?... Is Pélissier de baas! Want er is geen enkele renner ter wereld, die kan bogen op een eerelijst lijk hij. - Dat Girardengo eerst de Ronde van Frankrijk en Bordeaux-Parijs kome winnen en dan zullen we zijn meesterschap erkennen! Aldus de Fransche konfraters, die er vergaten bij te voegen: dat Girardengo al zooveel keeren de Ronde van Italië won, en nooit te voren aan Bordeaux-Parijs deelnam. Een paar jaar later waagde hij het weliswaar in Desgrange's Ronde te starten, maar 't verging hem niet te best. Daar vertellen we meer van, als we dat kapitel onder handen zullen nemen. Intusschen houden we het bij die nederlaag, die haast een nationale rouw meebracht, juist omdat Frankrijk te hoog opliep met zijn Henri Pélissier. Of hij dan werkelijk zulk een groot kampioen was? Zeker! Een der grootste van alle tijden, vermits hij naast de lichamelijke eigenschappen, bovendien een zeer klaren kijk had op de dingen en tegenstrevers. Rap met de beenen, maar nog vlugger van geest. Zeer strijdlustig en impulsief van karakter. Altijd slagveerdig en vooral altijd gereed, om uit de omstandigheden en toestanden het nut te halen dat er bij lag. Niet gemakkelijk in zijn omgang, juist omdat hij zoo driftig was als impulsief. Als mensch heeft het hem veel onaangenaamheden berokkend, zelfs kostte 't hém een voorbarigen dood. Maar als renner haalde hij zooveel of mogelijk nut uit die vecht- en slagveerdigheid.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
213 Dat hij een ‘lastige kliënt’ was, leerde Baugé, destijds sportbestuurder van ‘La Sportive’, eene vereeniging van Fransche construkteurs. Op een dag kwam het tot de zooveelste botsing van gedachten, tusschen de gebroeders Pélissier en Baugé, en tenslotte tot een scheiding; de twee renners met hun jongeren broeder Charles, die ‘overgingen’ naar J.B. Louvet, die niet bij ‘La Sportive’ aangesloten was. Van af dat oogenblik kwam het tusschen de Pélissiers en de renners van ‘La Sportive’, tot geweldige botsingen, en alhoewel in de minderheid voor wat het getal betreft, bleven de Pélissier's dikwijls de meerderen op het ‘slagveld’. Het duurde echter ook niet te lang bij J.B. Louvet. De zeer bevoegde Pierrard was sportbestuurder geworden, bij het jonge, maar sterk opkomende merk ‘Automoto’. dat zich van ‘La Sportive’ Wou afscheiden, om zijn eigen koerszaken te beredderen. Pierrard, die vernomen had, dat het niet meer vlotte met de Pélissier's bij Maisonnas, droomde van een ploeg renners met de drie gebroeders Pélissier aan de leiding. Deze laatste vroegen niet beter en weldra werd het kond gedaan: - Automoto trekt zich terug uit ‘La Sportive’, en zal met een eigen ploeg renners aan de komende baankoersen deelnemen, met Henri Pélissier als ‘chef’ van de groep. Alcyon volgde het voorbeeld van Automoto, La Française eveneens, terwijl Baugé overging als Sportbestuurder bij Peugeot. En zoo kwamen, precies lijk vóór den oorlog, alle Fransche rijwielfabrieken weer tegenover mekaar te staan in de koersen, met hun wederzijdsche ploegen, tot meerder genoegen van Henri Desgranges, de groote inrichter van Parijs-Robaais, Bordeaux-Parijs, Parijs-Tours, Parijs-Brussel en de Ronde van Frankrijk. Om nu tot Henri Pélissier terug te komen, en de overwinning in de ronde van Frankrijk, waarmee de Fransche
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
214 sportkronijkers zoo hoog opliepen, bij hun ‘debat’ tegen Girardengo, ik meen hier even een woordje van toelichting te moeten bijbrengen. Dat Henri Pélissier de Ronde van Frankrijk van 1923 gewonnen heeft, kan hij in de eerste mate schrijven, op de rekening van zijn uitzonderlijk athletiek vermogen. Want wij herhalen het: hij was een groot, zeer groot kampioen. Maar die Ronde? Heeft hij ook voor een ander deel te danken, aan de hulp van Bottechia en Lucien Buysse, lijk we later zullen zien. Want Pierrard wilde kost wat kost voor zijn ‘heroptreden’ een overwinning, die populair zou zijn, en van sedert Faber, had nooit meer een renner in zulke hooge mate de volksgunst verworven, als Henri Pélissier in Frankrijk. Wat uit te leggen is door het feit dat, buiten de Pélissier's, Frankrijk geen groote renners meer had. Hier en daar een Bellenger, een Jacquinot, een Lacquehaye of Brunier, maar 't bleef over 't algemeen bij een hoop die geen waarof werkelijkheid werd. Daarom dat de Fransche sportmassa ziich halsstarrg vast bleef klampen, aan de Pélissier's, bij gebreke aan andere of betere kampioenen. En vandaar ook de fijne zet van Pierrard, die wel wist dat een overwinning voor zijn merk met Henri Pélissier, veel meer zou bijbrengen dan deze van Bottechia of Lucien Buysse. Daarom ook dat deze twee renners in den dienst moesten gaan staan, binst die ronde, van Henri Pélissier, die ten andere goed reed. *** Na dit woordje uitleg komen we terug tot den tweestrijd, tusschen den Franschman en den Italiaan. - De Franschen schrijven dat ge betere pisterenner zijt, maar het op de baan niet halen kunt tegen Pélissier. Welnu, ge zult bewijzen dat het tegenovergestelde waar is. Aldus de Italiaansche leiders tegen Girardengo. En met het oog op Parijs-Robaais van 1924, werd een flinke ploeg
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
215 uitgerust, om aan dezen wedstrijd deel te nemen met Girardengo, Belloni en Linari als leiders, en enkele helpers om bij te springen in geval van nood. Maar 't verliep weeral verkeerd met de Italianen. Belloni deed een val in 't begin van die koers, en bezeerde zich dusdanig dat hij wat verder opgeven moest. Linari had bandbreuk. Ook in 't begin. Vervoegde de groep na een zeer geweldige inspanning, waarvan hij de weerbots onderging, voorbij den berg van Doullens, waar Jules Van Hevel, Henri Suter en Masson tot het offensief overgingen. 't Is tijdens deze aanval dat Girardengo bandbreuk leed. We stopten om te zien en te vernemen, hoe hij zich uit den slag zou trekken. Hij herstelde en verloor ongeveer twee minuten. Dan begon hij aan de achtervolging. De groep, die te Doullens nog 50 koppen sterk was, werd een lange reke. Girardengo die een voor een die gelosten bijhaalde of overstak. Hier en daar een die zijn wiel zocht te houden, om weer bijgetrokken te worden. De wind blies van uit tegenovergestelde richting. En 't was bitter koud. En toch hield Girardengo er een tempo in, van boven de 30 per uur. Hij geleek een bloc-trein, die de omnibussen zijner geloste tegenstrevers voorbijvloog. We zagen hem zienderoogen naderen op den hoofdgroep, die nochtans alle zeilen bijzette, vermits ze wisten een ‘lastigen kliënt’ op de hielen te hebben. De Fransche sportkronijkers en sportbestuurders, gingen hun renners aanmoedigen en opjagen met de vermaning: - Als ge niet rapper door drijft, dan komt Girardengo terug bij. Want hij nadert geweldig. En inderdaad, te Arras is hij zoo dicht bijgekomen dat iedereen het voorspelde: nog enkele Km. en Girardengo zal zijn onbetwistbaar meesterschap bewezen hebben. Zoo leerden de ketters, die dolen. Want te Arras gekomen, vinden we ongeveer 40 renners die opgeven terwille van den wind, die van langs om nijdiger geworden was, en de koude, die zoo bitter beet.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
216 Girardengo komt in de kontrool. Zegt niets, maar voegt zich heel koelbloedig bij de bende, die statiewaarts gaat om den trein naar Robaais te nemen. Onnoodig te zeggen dat de Italiaansche volgers hem te lijve willen, en bezweren van voort te doen, maar... - Ik kan niet meer, ik ben letterlijk bevrozen! Was 't eenige antwoord dat hij gaf. En daarmee eindigde de zooveelste match op den weg tusschen Pélissier en Girardengo, die altijd spaak liep tengevolge van band- of andere breuken, zoodat het feitelijk nooit kon uitgemaakt, wie van de twee de beste was op de baan. Tenware de Groote Wolberprijs van 1924 kon gelden als maatstaf?... Want dat is feitelijk de eenige koers waarin de twee tegenover elkaar staande kampioenen, hun kans op winnen met gelijke middelen konden betwisten, te zeggen zonder band- of andere breuken, al moet het toegegeven dat Pélissier het voordeel had van in eigen land, voor eigen volk en in een gunstiger 'atmosfeer te rijden. Girardengo bleef de overwinnaar in den sprint, tegen Henri Pélissier. 't Verschil was niet groot. Maar verschil was er, en in 't voordeel van den Italiaan. Wij gebruiken deze uitslag niet om een uitspraak te doen ten bate van Girardengo. Henri Pélissier is een te groot kampioen geweest, zoo van athletisch als van verstandelijk standpunt beschouwd, om hem onder Girardengo te willen plaatsen. Maar toch?... De Italiaan, die bewezen heeft dat hij de betere was op piste: een ietske vlugger van tert. En de eenige keer dat hij het tegen Pélissier kon opnemen in den sprint, in den Wolberprijs waarvan hierboven spraak, bleef hij den overwinnaar. Verder willen we het problema niet uitdiepen. We houden het bij deze enkele vaststelling om tot de slotsom te komen: dat Henri Pélissier en Girardengo twee renners waren, lijk Lapize vóór den oorlog en Jules Van Hevel of Ronsse nadien bewezen te zijn: zeer groote en uitzonderlijke kampioenen,
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
217
Jules Van Hevel was een groot kampioen In hoever Van Hevel aan Girardengo kon gemeten? Ja, dat hangt af van het standpunt dat men inneemt. Op piste was eerstgenoemde minstens zoo goed als de Italiaan. In koersen lijk Parijs-Robaais of Wolberprijs bijvoorbeeld, zou ik nooit geaarzeld hebben, Van Hevel een lichte voorkeur te geven. Maar daartegenover kan Girardengo stellen, zijn zooveel overwinningen in de Ronde van Italiën Milaan-San Remo, vooral in eerstvermelde koers, waardoor hij. bewees van een zeer volledig en ‘allround’ baanrenner te wezen. Maar vermits we Jules Van Hevel vast hebben, en van het jaar 1924 sprekende zijn, zullen we trachten aan de hand van voorbeelden en uitslagen te bewijzen, dat hij zeer gemakkelijk het vergelijk met Girardengo kon ondergaan. Eerst en vooral won hij met klank Parijs-Robaais, en in den sprint tegen een groep van 29 tegenstrevers, waaronder de rapste van die tijden als daar waren: Ville, Henri Pélissier, Henri Suter, Jacquinot, Frantz, Gerard De Baets, Bellenger en meer anderen. Verder behaalde hij nog eene schitterende overwinning in den Omloop van Parijs, en als hij Parijs-Tours verloor tegen Mottiat, dan is 't omdat hij verwaarloosde, van in de laatste bevoorradingskontrool zijn eetzak te nemen. En waarom?... Omdat hij Matton, Berten Dejonghe, Mottiat, Brunier, Tiberghien en Frans Pélissier dievelinge ziet wegvluchten, en hij vreest dat het hier een te voren opgezet plan geldt. Zoodat hij de wegloopers achterna zet, zonder er den tijd af te doen om zijn eetzak te nemen. Met het gevolg dat hij begeeft. Op den berg van Chinon, te zeggen 30 Km. van de aankomst, gaat Mottiat ten aanval over. Brunier en Tiberghien lossen eerst. Dan Frans Pélissier, zoodat tenslotte Mottiat en Van Hevel alleen overblijven.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
218 Halfwege den berg voelt Van Hevel zich begeven, terwille van den honger, en hij beeft niets meer te eten. Hij lost, verliest 500 meter, maar komt terug bij. Een tweede berg, en hij is los voor goed. Hij is ontmoedigd, ontredderd en geeft op. Die koers wordt op schitterende wijze gewonnen door Mottiat. Maar we komen op Van Hevel terug, nadat ge vernomen hebt op welke manier hij Parijs-Tours verloor, lijk hij ook bandbreuk leed in de Ronde van Vlaanderen, op 't oogenblik dat hij nog van de hoofdgroep deel miek. We gaan met hem mee naar 't kriterium der kampioenen, dat hij voor de tweede maal zal betwisten, in het park van Longchamps te Parijs, en voor de tweede maal ook winnen lijk hij wilde. Mag ik even voorlezen wat we schreven in verband met die koers, en die overwinning in ‘Sportwereld’ van 23 September 1924? - Op het oogenblik dat ik deze regelen schrijf, is het juist 24 uren geleden dat Jules Van Hevel voor de tweede maal zijn naam zette, op die glorierijke lijst der overwinnaars, van het kampioenschap der kampioenen. Die overwinning en die koers, al dat volk, die ontelbare massa rondom dat prachtig park, dat tezelvertijde grootsch is en lief, die tientallen van gangmakers en rijders, die in geweldige vlucht ronddraaien, dat alles komt me voor als 'n schoone droom, als iets dat behoort tot het rijk der fantasie! 'k Heb er op staan kijken, op de koers, en hem gevolgd, aandachtig, voet voor voet; 'k lig met het verslag en de aanteekeningen voor me, en 'k heb al de moeite van de wereld, om het beeld van den koers in zijn geheel te herstellen. Alles gaat zoo vlug en volgt zoo rap op mekaar, dat men zich met moeite terugvindt in dien warboel van gebeurtenissen, en klaarte krijgt in die bende van honderd
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
219 dertig rijders, die gedurig komen en gaan, kenteren en keeren. Wie 't niet zag kan het zich niet inbeelden, hoe schoon die koers is, én als spektakel, én als daarstelling van sportkunde. 't Is spreekwoordelijk geworden dat er maar één Parijs is, en ik voeg er aan toe: er is maar een Kriterium en daar is maar één Parijs die 't geven kan - al 't andere is ‘erzats’. Voor de tweede maal dus is Van Hevel de kampioen der kampioenen, en hij kan het evengoed nogmaals worden in 1925. De visschen zijn gemaakt om te zwemmen, en bloedpeerden om te loopen. Welnu, Van Hevel is... neen, de vergelijking is niet goed. Laat ons de lokomotieven nemen: d'eene is voor d'express-treinen, d'andere voor goederenvervoer. Bij d'eene dus vluchten, bij d'andere trekken. En om een koers te winnen lijk in Longchamps, moet men de eigenschappen hebben der twee lokomotieven. En dat heeft Van Hevel bij uitmuntendheid. Hij is min vluchter dan Van Kempen, maar heeft meer macht. Hij is meer vluchter dan Pélissier, en beschikt terzelvertijde over meer geweld. In andere woorden, hij heeft juist genoeg van de twee, om de perfectie te zijn in 't vak. En wij, Vlamingen, die fier zijn op onzen kampioen, betreuren terzelvertijde dat Girardengo er niet bij was, al heb ik de persoonlijke overtuiging, dat ook de Italiaan van 't zelfde laken een broek zou krijgen. *** Jules Van Hevel wisten we als renner beginnen. Maar dat begin was voor ons de zekerheid, dat er in hem een groot kampioen stak, omdat zijn optreden getuigde van ongemeene kunde.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
220 Daarom ook dat we met den slag veel van hem zijn gaan houden. En als dan, in 1923, er tusschen ons en hem eene breuk kwam, met het gevolg dat onze betrekkingen ophielden van vriendschappelijk te zijn, op dien dag heb ik er veel, o, zooveel spijt van gehad. 'k Heb er om geleden, meer dan ik zeggen wilde en kon En 't is onder den indruk van dat spijtig scheiden, dat we schreven na afloop van dat kampioenschap der kampioenen in 1924: - Jules, hoe gij en uwe vrienden dit schrijven zult opnemen, laat me redelijk onverschillig. Mitsgaders ik mijn geweten gerust stellen kan, laat me al 't andere koud. Menschen van wien ge gelooft en hoopt, dat het betere vrienden zullen worden dan ik het was, zijn er in geslaagd een wig, te wringen tusschen uwe vriendschap ten mijnen opzichte, en mijne genegenheid vooru. Het zij zoo. Is de eeuwige gang van dingen. Maar toch zult ge naar me luisteren. - Toen ik u Zaterdag triomfantelijk rond de piste zag zwieren, en elk van uw pedaalstooten een slag was op 't open wezen van 't Fransche sportvolk, dat gekomen was om Pélissier te zien winnen, toen heb ik het gevoeld, o! zoo tastbaar gevoeld, dat ik van buiten uit veranderd ben ten uwen opzichte, maar van binnen nog niet. Want m'n herte heb ik voelen kloppen: 't was van voldaanheid omdat ge zegevierdet, 't was van fierheid omdat ge nog altijd dezelfde groote renner, groote kampioen zijt! - De mensch in u is veranderd, Jules, althans ten mijnen opzichte. Dat voel en dat zie ik. Ge zijt niet meer wat ge waart toen ge naast me stondt, in 1913 op de markt te Ichtegem na uwe eerste groote overwinning, en waar ik zegde: ‘Hier staat een kleine jongen die een groot kampioen zal worden’. - Toen heb ik een traantje in je oog weten komen. 't Was van voldoening. 't Was van erkentelijkheid. Aan dat traantje had ik mijn eigen voldoening, en mijn eigen trots,
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
221 Daaraan had ik meer dan genoeg. Maar van sedertdien?... De evolutie deed haar werk. Roem en fortuin brengen andere gedachten, begeerten en gevoelens. Bij u brachten ze ook andere vrienden. Het zij zoo. Ik zal denkelijk min gaan houden van den mensch in u; Zal ten andere wederzijdsch zijn. Maar als renner blijft gij voor mij wat ge waart: een groot kampioen. Misschien de grootste van uw tijd! - Gij vraagt niet naar deze belijdenis? Best mogelijk. Toch moet ze er uit. Voor mij is 't nood. Ik vraag er niets voor in vergelding. Ook geen erkentelijkheid. Want aan dingen die er maar bovenop liggen, heeft men niets. Die overwinning was 'n groote. Ze verdient een groot woord, uit een groot hert. Dat woord is er. En het kan er bij blijven.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
222
Masson tegen Frans Pélissier in Bordeaux - Parijs Er zijn van die dingen die men zag in 't leven, en die een ‘altijddurend teeken in de ziele prenten’, lijk... lijk de doodzonde, naar we leerden. En wat we gezien hebben in dien Bordeaux-Parijs van 1924, neen, dat vergeten we nooit meer! Daags na dien eigensten Bordeaux-Parijs, de gangmakers ontmoet aan de statie te Parijs voor hun afreis, en zoo de een, zoo de ander, die het er uitsmeet: - Vergeten we nooit meer in ons leven! - 't Ging allemaal zoo danig rap en zoo geweldig, zei Cyriel Buysse, dat ik goed na te denken heb, en te peinzen, 'k weet niet eens meer wat ik al heb gezien en beleefde. Voor mijn paart onthoud ik mijn leven lang dat stuk weg, dat ligt tusschen Chatellerault en St. Maure, zijnde 36 Km. in 49 minuten afgelegd. Als ge wilt halen we aan wat we daags na den koers schreven in ‘Sportwereld’: - Volg me een oogenblik met uw verbeelding en zet u nevens mij in den auto. De gangmakers hebben post gevat in de kontrool van Chatellerault, twee per rijder. Ik spreek natuurlijk maar van de renners van ‘La Sportive’. Dus met den slag gaan er 12 rijders en 24 gangmakers aan den strijd. Wij, dat zijn de auto's, staan te wachten, vijf kilometer buiten laatstgenoemde stad. We bevinden ons op 't einde eener rechte lijn, en zien de bende afgestormd komen vanuit de verte. De aanblik is prachtig, en ieder van ons gevoelt in zich die nerveuse gewaarwording, die bange verwachting in iets dat komen moet! Achter de bende is lijk een muur opgetrokken van stof,
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
223 alsof er buiten dat niets meer bestond in de wereld. De 36 rijders stormen voorbij met ongeveer 20 auto's. Nu komen de 12 wagens der rijders onder stoom, die aan echte tanks gelijken, beladen met gangmakers, wielen, velo's, tuben, eten, drinken, en al wat er noodig is voor rijders en verzorgers. Nu eerst begint de eigenlijke slag, iets dat terzelvertijde gruwelijk is en schoon. De eerste gangmakers moeten afgelost worden, door versche, en de afgeloste gangmakers moeten opgeladen worden, om later op hun beurt vooruitgebracht te worden, en weer in strijd te komen. De gangmakers vooruit brengen? Maar hoe? Vóór u rijden 30 tot 40 auto's en 30 tot 40 rijders, die een wolk van stof doen opwarrelen, waardoor ge geen 10 meter ver ziet! Doch hier valt niet te aarzelen, niet te redeneeren, hoe, waar of wanneer: het moet!... en daarmee al! Het moet! Het gebeurt! 't Is niet te gelooven, 't is niet mogelijk, maar 't gaat! En zoo zien we nu uren en uren lang, dat wonderbaar en altijd nieuw spektakel van rijders, die demareeren, van auto's, echte tanks, opgepropt met menschen, die vooruitstormen met versche rijders, altijd maar gedurig halen en brengen, en herbeginnen, in die wolken van stof, die uw keel verschroeien, omdat er de zonne zit op te laaien en te branden. En op en om dat alles hangt het één en eenig problema: wie? wie is er de sterkste? En al die hier bewegen en werkzaam zijn: rijders, verzorgers, gangmakers, bestuurders, fabrikanten, toeschouwers, alles en allen gaan op in dezelfde vraag, die zich herhaalt vanaf het ontstaan van de wereld en van de menschen: wie is er de sterkste? En ik denk op die zee van menschen die zich bevond te Orleans, te Tours, te Angerville, te Dourdan, en dan tusschen Versailles en Parijs ik denk op die onmetelijke som-
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
224 men van geld, van energie en wilskracht die aangewend worden, om dat grootsch en eenig spektakel, en ik schreeuw het er uit: neen! dat vergeet men niet zoo gemakkelijk! En dan die ongenadige strijd tusschen Frans Pélissier en Masson. Hier een woordje uitleg. Automoto zette drie renners in den strijd: Frans Pélissier, Oktaaf Bottechia en Lucien Buysse. - Gij, zei sportbestuurder Pierrard tegen mij, zult het kommando voeren over de ‘groep Buysse’, ik neem voor mijn deel Pélissier en Bottechia. Want deze wil niet dat iemand anders het kommando neemt over zijn groep. Ge kent hem en weet hoe eigenzinnig hij is. Als ik hem onder dat oogpunt geen voldoening geef, dan zal hij met zijn gedacht niet rijden en is hij een verloren man eer hij uitzet. ‘Alcyon’ streed met Masson, Sellier, Mottiat en Frantz; ‘Peugeot’ met Alavoine, Thijs, die toch zoo geeren een Bordeaux-Parijs op zijn eerelijst zou schrijven, en Tiberghien. Berten Dejonghe startte voor J.B. Louvet. En daarmee hebt ge de voornaamste deelnemers. Al deze renners waren nog tezamen in de omgeving van Tours. Sedert 'n heel tijdeke was René Vermandel, die dienst deed als gangmaker voor Masson, druk in de weer en reed gedurig over en weer, van zijn renner tot bij dezes sportbestuurder Ludovic. Zoodat we 't vermoedden: er was iets op til. Wat werd er beraamd of ontworpen?... - We mogen ons aan een aanval van ‘Alcyon’ verwachten, zei Pierrard. - Zeg tegen Buysse dat hij opgeeft, want hij rijdt toch maar verder om ons genoegen te doen, maar met de overtuiging van ‘een geslagen man te zijn’ Hij vraagt wellicht niet beter dan te mogen stoppen, en dan zet gij al zijn gangmakers in den dienst van Pélissier, van welker groep gij het kommando neemt. Ik houd me bij Bottechia.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
225 Zoo gezegd, zoo gedaan. En Buysse gaf op. Voor de zooveelste keer komt Vermandel om bevelen bij Ludovic. Dan zien we hem naar voren rijden, en iets vragen aan Masson. Deze knikt en Vermandel gaat zich aan de leiding zetten met Masson aan 't wiel. Wat we sedert een heel tijdeke verwachten gebeurt: de aanval is begonnen. Onmiddellijk verhoogt de snelheid en bereiken we de 40 Km. per uur. Al de gangmakers zijn in den strijd gemengeld en worden gedurig vernieuwd en afgelost. Toury is een klein gemeentje op 12 Km. van Angerville. De doortocht is lastig uit hoofde der slechte steenen. Masson roept gedurig: Rapper! Rapper! De strijd heeft zijn hoogtepunt bereikt. Sellier lost eerst, dan Tiberghien, dan Alavoine, en dan Mottiat. Masson richt zich even op en kijkt om, Dejonghe is nog mee, met Thijs, Frantz en Pélissier. Een oogenblik verpozing valt in. Is 't Masson die even adem wil halen? Zijn 't de gangmakers die niet in slagorde zijn? Genoeg en zooveel dat er 'n oogenblik inviel van kalmte, doch 't is de kalmte vóór het orkaan. Intusschen komt Alavoine terug bij, terwijl Sellier nadert en Mottiat verachtert. De verpozing duurt niet lang. Masson heeft zich diep op zijn guidon gebogen, de ruggen plooien, de beenen verdapperen, een nieuwe aanval is begonnen. Sellier verachtert opnieuw, Tiberghien en Mottiat zijn al ver, terwijl Alavoine voor de tweede maal lost. We komen in 'n voorstad van Angerville. Albert Dejonghe heeft bandongeval en gaat een ‘haastige boodschap’ doen, op den boord van den weg. Frantz heeft bandongeval, evenals Thijs en Alavoine. Dit alles gebeurt in min dan 6 minuten tijd. Masson en Pélissier zijn nu alleen aan de leiding. De Waal kijkt even om, ziet dat zijn werk vruchten draagt en hop!... hij beveelt een nieuwen aanval.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
226 Intusschen zijn we te Angerville gekomen, op 85 Km. van Parijs. Aan de leiding: Masson en Frans Pélissier. Volgen op afstand: Alavoine, Thijs, Frantz en Dejonghe. Opeens blijft Alcyon's sportbestuurder achter. Wat verder vernemen we waarom. Hij deed Mottiat opgeven, om dezes gangmakers te kunnen stellen in den dienst van Masson. Pierrard deed hetzelfde met Bottechia, en hij zond me een briefje met een motorrijder: - Ik zit in ‘panne’ met mijn wagen. Ik zend u de gangmakers van Bottechia. Neem het bevel over de geheele groep. Masson schijnt een oogenblik te willen verpozen. Ik rijd naast Pélissier om te vragen, of een tegenoffensief soms niet te wagen is. Niet wetende dat ik met zijn gangmakersdienst gelast ben, kijkt hij me wantrouwig aan alsof hij vragen wilde: - Met wat komt ge u hier bemoeien? ‘Alcyon’ laat niet los en werpt nieuwe gangmakers in den strijd. Masson volgt gedwee. De strijd is geweldig, bitsig, ongenadig. De ‘tanks’ komen gedurig maar voorwaarts met nieuwe en versche gangmakers. Het gelijkt een stormloop, waarbij altijd en gedurig versche troepen moeten, omdat de vesting niet begeven wil. Er zijn nooit min dan 10 gangmakers rond elk der twee kampers. Dourdan. In de kontrool zelf veranderen ze van rijwiel: om een kleiner verzet te nemen, vermits er nu heel wat bergen te beklimmen zijn. Voorbij de stad, een steile hoogte van nagenoeg 2 Km. lang. Pélissier demareert. Boven heeft hij 75 meter voorsprong. Maar Masson komt terug bij en gaat onmiddellijk zelf ten aanval over. Pélissier springt recht op zijn pedalen en laat niet los. Hoe onverbiddelijk is die tweestrijd! Versailles met zijne bosschen en kasteelen, zijne bergen en valleien. Drie of vier ‘tanks’, die gedurig versche
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
227 mannen aanvoeren. In den achtergrond drie andere ‘legers’: van Alavoine, Frantz en Dejonghe. - Wie zal 't halen?... De vraag brandt op ieders lippen. Opeens wordt er van in den achtergrond gedurig getrompt. Dat moet een renner zijn die in aantocht is. Berten Dejonghe, meenen we. Een wagen met gangmakers komt voorbij. Maar die dragen de roode truien niet van J.B. Louvet maar wel de ‘baai’ van Peugeot. Wie mag het dan wel zijn?... - Alavoine! roept een verzorger, die van achter naar voren kwam, om 't nieuws mede te deelen. - Vooruit, schreeuwt Ludovic tegen de gangmakers van Masson. Maar deze die juist een ei kwam op te slorpen. 'k Zie 't nog gebeuren: onder de viaduc van Buc, op 16 Km. der aankomst. Maar enkele seconden later wil dat ei er weer uit. 't Was een slecht en 't ontstelde Masson dusdanig, dat hij overgeven moest. Het duurde niet lang: enkele minuten. Maar toch?... Daar verloor hij dien Bordeaux-Parijs, daar onder die brug. - Masson is ziek! ging ik tegen Pélissier en zijn helpers schruwelen. Een groep versche gangmakers wordt onmiddellijk afgezet: Ville, Verberkt, Fierens, Van Hoorebeke, Rich, Gerbaud, en Cyriel Buysse aan wien ik zegde: een bijzondere premie als ge Masson kunt los krijgen. Cyriel vezelt iets in 't oor van Pélissier, en deze gaat aan 't huilen en aan 't tieren. Slechte steenen en berg op. Hij schreeuwt nu zelf: nog rapper! 't Is tegen zijn gangmakers. Masson is los. Van niet veel: 50 meter. Maar 't is genoeg. Want Pélissier gaat te werk lijk een vermetele, lijk een wanhopige. Boven gekomen. heeft hij maar twee gangmakers meer: Buysse en Verberkt. Al d'anderen zijn los. De strijd bereikt zijn hoogtepunt. Verzorgers en gangmakers schreeuwen en schruwelen nu mee. Zoowel deze van Masson als van Pélissier. Deze gelijkt een gekwetsten
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
228 tijger. Masson doet onmenschelijke pogingen om bij te houden. Maar 't gaat niet. Die ongesteldheid! Een slecht ei! En daardoor Bordeaux-Parijs moeten verliezen, op 16 Km. der aankomst. Want Pélissier is op, glad-op! Maar de moed van de wanhoop die hem recht houdt. Hij zwenkt en hij zwinkelt. Hij valt. Staat weer op. Valt nog eens, nog drie, vier keer. Maar altijd weer recht, en vooruit. Altijd schruwelende en tierende. Hij weent en hij legt zijn kop op den schouder van Cyriel Buysse, die naast hem rijdt. Hij kan niet meer en toch doet hij voort. En roept: ‘nog rapper’. Al kan hij niet volgen. Hij raaskalt en hij doolt. Maar hij rijdt voort! En hij wint! Hoe betreur ik het van niet de kleuren te vinden, en de kracht van schepping om dat gruwelijk tafereel van tragische schoonheid te borstelen. Het doet bijwijlen denken aan de ‘Kruissprook’ van Multatuli. Het volk van de baan, dat heet: duizenden, honderd duizenden van toeschouwers, die wuiven met hoeden en zakdoeken, om Pélissier aan te moedigen. Het schouwspel is eenig. En nooit, nooit zien we nog zoo iets. Kan niet meer. Pélissier doet een triomfantelijke intrede in het Prinsenpark, toegejuicht door een begeesterende massa van wel 50.000 toeschouwers. Een minuut later komt Masson toe, Hij weent lijk een kind. - Een onpasselijkheid die 5 minuten duurde, en in die korte tijdspanne ‘mijn’ Bordeaux-Parijs verloren. 't Is zoo wreed, zoo ongelukkig! Meer zegde hij niet. Maar in die enkele woorden lag een wereld van verdriet, die hij loosde in een vloed van bittere tranen. En daarmee eindigde een der meest indrukwekkende koersen, die ik in mijn lange loopbaan van sportkronijker heb gevolgd.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
229 Met de Pélissier's heb ik nooit zeer vriendschappelijke betrekkingen gehad. Laat ons mekaar verstaan: nooit ruzie gehad of woordenwisselingen. Maar ieder van ons die op zijn stuk stond, en op zijn plaats bleef, en Frans Pélissier heeft eerst 13 jaar nadien, van mij persoonlijk vernomen dat ik het kommando had bij den ‘slag’ van Buc tegen Masson. 't Gebeurde op een dag binst de Ronde van Frankrijk, te Perpignan, dat ik het hem vertelde. Pierrard, die er hem nooit iets van gezegd had.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
230
Een jaar met storende gebeurtenissen Het is in de Ronde van Vlaanderen van 1925, dat we weer eens kwamen te staan, voor dat wonderbaar verschijnsel in de sport, van athleten die, van buiten uit bekeken, zoo breekbaar zijn, maar van binnen een wereld van weerstandsvermogen dragen. Een huis dat gemaakt is met muren van één steentje, en dat blijkt zoo sterk te zijn als deze van twee. Ik spreek van Julien Delbecque. Als onafhankelijke was hij den weerdigen tegenhanger van Gerard De Baets en Jules Verschelden. Van eerstgenoemde weten we al, dat hij een groot, zeer groot kampioen geworden is. Later heeft Jules Verschelden, die lijk op 't eigenste model gegoten was - zeer licht van bouwtrant het hoogste bereikt, in de pistekoersen wel te verstaan. Want als de ploeg Persijn-Verschelden in 1925 de Zes Dagen van Berlijn won, dan is 't voornamelijk omdat Verschelden den besten renner was uit het heele veld. Julien Delbecque was een tenger manneke. Maar Cesar De Baets hield altijd staande dat er een groot renner in stak. Heeft hij ten andere enkele jaren later ook gepredikt van Gust Danneels, die op dezelfde leest geschoeid was als Delbecque. En in beide gevallen was 't gelijk langs den kant van De Baets, want zoowel Delbecque als Danneels gerochten bij middel hunner uitslagen, tot op den hoogsten trap in de galerij der groote kampioenen. Verschelden en Delbecque hebben niet een lange loopbaan gehad. Voor Verschelden is er een uitleg: een zware schedelbreuk opgeloopen tijdens een Zes Dagen koers te Brussel, en langen tijd tusschen leven en dood gehangen. Heeft zeker wel een breuk gemaakt in den draad van zijn rennersleven? Delbecque lei er op zekeren dag den riem af, zonder
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
231 dat we zoo heel juist kunnen zeggen waarom, al meenen we te weten dat de raad van een geneesheer, er niet heelemaal vreemd aan was. Maar toch?... Tijdens zijn korte loopbaan heeft Julien Delbecque wonderen verricht, en heb ik moeten toegeven aan zijn sportbestuurder Ludovic: - Dat ik me aan hem bedrogen had, en dat er meer lichamelijke eigenschappen in staken dan ik eerst wilde aannemen. Zat dien rijkdom van kunde hem in 't bloed?... In het staal van zijn karakter? Of was het hart hier de grootste faktor, en den aanvoerder van zooveel lichamelijke energieën?... 'k Heb het nooit kunnen achterhalen, omdat het antwoord te diep lag, in de plooien van een organisme dat er, van buitenuit bekeken, ‘breekbaar’ uitzag, maar van binnen goed vergaard en ineengestoken moet geweest zijn, want die Ronde van Vlaanderen van 1925?... Daar heeft hij 't werk verricht van een groot athletiek kunstenaar! *** Sellier won veertien dagen later Parijs-Robaais in den sprint tegen 29 tegenstrevers, waaronder de rapsten van die tijden als daar waren: Van Hevel, Linari, Girardengo, Henri Suter, Hillarion, Ville, Vermandel, Binda, Gerard De Baets, Bellenger en Henri Pélissier in hoogst eigen persoon! Sellier heeft nooit de faam gekend waarop hij recht had. Hij won nochtans onder meer drie maal Parijs-Brussel, om van zooveel andere overwinningen niet te spreken. En toch?... Toch was hij niet een beroemdheid, lijk Van Hevel bijvoorbeeld of Vermandel. Hoe dat kwam?... Weet ik het! Is 't misschien omdat hij zoo onhandig op zijn rijwiel zat, dat niemand er geeren langen tijd op keek?... Hij zat diep voorover gebogen, met de armen wijd open, die meer aan haken geleken omdat één ervan niet behoorlijk
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
232 plooien kon, ter oorzake eener vroegere breuk. De beenen sloegen naar buiten en naar binnen, en aan de heele positie was er niets te vinden, dat maar min of meer harmonieus wilde aandoen. Sellier ging niet wel om op te kijken. Is 't daarom dat hij nooit die hoogte bereikte, in de achting van de sportmenschen, waarop hij aanspraak had mogen maken?... Die overwinning in Parijs-Robaais? Was weeral een verrassing. Want onderwege wisten we hem wel tien keeren lossen en weer bijkomen. Maar omdat er dertig tegelijk toekwamen om te sprinten was hij er ook bijl En waarom niet?... En dan die sprint zelf?... Laat ons Henri Pélissier aan 't woord, die er van vertelde aan een konfrater van ‘L'Auto’: - Hoe het kwam dat Sellier won?... Terwille van zijn groot verzet? Is maar 'n halve waarheid, want een groot verzet is niet voldoende om een Parijs-Robaais te winnen: men moet het nog meester kunnen! - Ik ga liever recht op den man af, zoo ging Pélissier voort, en verklaar het ronduit: als Sellier gewonnen heeft, dan is het omdat hij op het oogenblik van den sprint, de beste was, en de rapste. Ik zie het nog gebeuren. Van Hevel had Verschueren om hem te ‘trekken’. Girardengo had Bestetti voor gangmaker, en Linari beschikte ook over een helper. Ik hong aan 't wiel van Sellier, die Van Hevel vóór hem had. Op 200 meter van de aankomst demareert hij zoo plots en zoo geweldig, dat we allemaal los gegooid worden, Van Hevel en ik inbegrepen, zoodat hij eigenlijk won omdat hij de beste was. - Wel heb ik vernomen dat Linari zou gehinderd zijn geweest tijdens den sprint, maar dat belet me niet te zeggen en te herhalen, dat Sellier won omdat hij de beste was! ***
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
233 Tijdens dat jaar 1925 heel wat aardige dingen beleefd, en opstootjes of opstandige gebeurtenissen. Het begon met de Ronde van België, door Denis Verschueren gewonnen, die voor den Franschen construkteur ‘Wonder’ reed. ‘Alcyon’ zond een ploeg renners die, ‘op 't papier gezien’, niet te kloppen was; maar heel die ploeg die opgaf na den eersten rit, met het treurig gevolg dat de Ronde dusdanig verminkt werd, dat alle belangstelling te loor ging. En de reden dier opgave?... We waren tijdens den eersten rit gekomen, in de omgeving van leper. Denis Verschueren demareert met zijn ploegmaat Remon Decorte. 't Gebeurde op een oogenblik dat een volgende auto voorbij stoomde. De tegenstrevers, met Vermandel en Mottiat aan 't hoofd, beweerden: - Dat Verschueren baat had gekregen van dien auto, vermits hij er een wijle achter reed. - En als ge hem niet onmiddellijk doet stoppen, dan zullen al de renners van ‘Alcyon’ opgeven! Aldus de woordvoerder Vermandel, tegen koersleider Fernand Paul. Maar deze die moeilijk een beslissing kon nemen, omdat hij het gebeurde maar van op afstand had gezien. En toch reed hij onmiddellijk naar voren, om Decorte en Verschueren te ondervragen, maar deze die 't zwoeren: - Wij hebben inderdaad gedemareerd op 't oogenblik dat een auto voorbij den groep kwam, maar die wagen die onmiddellijk 30 meter voorsprong op ons had, en wij die hem nooit dichter benaderden. En Fernand Paul die niet goed wist waaraan zich vast te houden. En hoe de zaak opgelost. Hij wachtte den groep Vermandel af om te zeggen: - Denis Verschueren beweert van zich niet plichtig te hebben gemaakt, en zijn voorsprong te hebben genomen zonder de hulp van dien auto. Het onderzoek moet dus
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
234 voortgezet, en 't is me niet mogelijk onmiddellijk een beslissing te nemen. Gij zult dus voort rijden en heden avond ter aankomst te Gent, zullen we ondervragen, onderhooren en uitspraak doen. Maar tijdens die onderhandelingen en palabers, hadden Verschueren en De Corte meer dan 10 minuten voorsprong genomen. Die 10 werden er 15, en intusschen was er den moed en het vuur uit bij de mannen van ‘Alcyon’, die zich geslagen voelden door een Verschueren, die niet meer te onttronen zou wezen. Zij reden weliswaar voort maar de gang was van alles, uitgenomen deze van renners die koersen. En het gevolg? Meer dan één uur achterstel te Gent. Het sportkomiteit van Brussel werd onderwege telefonisch op de hoogte der gebeurtenissen gebracht, en gedagveerd om nog denzelfden avond naar Gent te komen, om te beraadslagen en te beslissen wat er te doen stond. Ludovic van ‘Alcyon’ werd uit Parijs ook naar Gent geroepen, en gevraagd om deel te nemen aan de bespreking. De uitspraak luidde: behoud der rangschikking met vraag van straf voor de werkstakende renners. De gevolgen bleven niet uit: Ludovic die bevel gaf aan zijn renners van op te geven, en die waren: Vermandel, Benoit, Sellier, Masson, Gerard De Baets, Beeckman, Delbecque en De Busschere, te zeggen al de eigenlijke tegenstrevers van Verschueren, zoodat de Ronde met den slag al haar aantrekkende kracht verloor. In 't algemeen was de pers tegen de renners gekant, en de meening toegedaan dat, als de renners hun eigen rechter mochten worden, het gedaan zou zijn met de baankoersen, vermits de inrichters zich bij elken wedstrijd aan een soort ultimatum mochten verwachten. Het sportkomiteit was ten andere niet zacht ten opzichte der ‘werkstakers’, waarvan de voornaamsten voor drie maanden werden geschorst. Later kwam er een ge-
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
235 deeltelijke kwijtschelding, maar intusschen werd er een gestreng voorbeeld gesteld. Wat noodig was, want intusschen was een geest van opstand door de rangen van de renners gaan waaien, en het dreigde zelfs te komen tot een soort ‘staatsgreep’ van het Syndikaat der renners, die zich van het bewind der sportbeweging zocht meester te maken. Hier een woordje uitleg. *** De zetel van het syndikaat was eigenlijk te Parijs, en de oorzaak een geschil tusschen Henri Pélissier en Henri Desgrange, twee ‘koppen’ van menschen, zooals het in den volksmond heet, en twee machtige figuren uit de wielerbeweging dier tijden: de machtigste. Pélissier beschikte inderdaad over een populariteit in Frankrijk, waartegen alleen deze van Girardengo in Italië op kon. Desgrange was de inrichter van Frankrijk's grootste en klassieke baankoersen, bestuurder van ‘L'Auto’, en beheerder van den velodrom van het Prinsenpark te Parijs, en den wintervelodroom. Twee katten dus om niet zonder handschoenen aan te pakken. En waarom ging het geschil eigenlijk?... In den grond om verhooging van prijzen. De eischen waren redelijk, omdat de prijzen van Parijs-Robaais bijvoorbeeld, niet meer waren in evenredigheid van den tijd en de levensduurte. Het is best mogelijk dat Desgrange het beleed: dat de prijzen moesten verhoogd. Maar hij kon niet dulden dat de eischen gesteld werden, onder den vorm van een ultimatum, en wilde daarom niet toegeven. Henri Pélissier was niet diplomatisch genoeg aangelegd, om de onderhandelingen te voeren en stelde koppigheid tegenover macht, zoodat het heele syndikaat meegesleept werd in
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
236 een geschil, dat wel ging onder het uithangbord ‘verhooging van prijzen’, maar in den grond had moeten heeten Desgrange zal buigen of bersten! Want Henri Pélissier predikte het op de bijeenkomsten van het syndikaat: - Als wij volhouden winnen we het pleit, want ‘hij’ kan toch geen koersen inrichten zonder renners. Maar Desgrange die 't zwoer: - Liever geen koersen inrichten dan me te plooien voor die oproermakers. Zoo stonden de zaken als het geschil der Ronde van België oprees. Het Syndikaat van Henri Pélissier, waarbij ook de Italiaansche renners aangesloten waren, verklaarde zich solidair met de gestrafte renners, en... en het konflikt dat zich verscherpte en uitbreidde. Maar Pélissier, die zonder den waard had gerekend. Hij had weliswaar de sterke koppigheid van een Jan Breydel, maar miste de behendige diplomatie van Pieter De Coninck. Hij meende dat alles van het zweerd kon komen, en verwaarloosde daarom de moreele hulp van de konstrukteurs en de pers, die zich min of meer vernederd voelden, terwille van het eigenwijs optreden van Pélissier. Intusschen naderde de datum van Parijs-Tours; het syndikaat stemde een besluit dat onverbiddelijk was: - Verhooging van Prijzen of niet mee doen! Desgrange weigerde niet alleen te onderhandelen, met den vertegenwoordiger van het syndikaat, maar wilde niet eens nota nemen van de vraag naar prijsverhooging. - Die zal ik toestaan, maar niet onder dwang. Eerst zullen de renners hun goeden wil betoonen en starten. Dan komt de belooning. En de stem der konstrukteurs? - Aan renners, die zelf beslissen of ze zullen rijden of niet, hebben we niets. Zij zullen dus starten, waar en wanneer wij het zeggen, of uit onzen dienst ontslagen worden.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
237 Was erg voor de leiders van het syndikaat. Lijk de pers ook niet onzacht was met hare bemerkingen: Als wij, inrichters, afhankelijk worden van de goede of slechte luimen van de Pélissier's, dan zijn we slecht ingespannen. Het eene dat het andere bijbracht, en een groot gedeelte der renners die afvallig werden van het syndikaat, zoodat op den dag van Parijs-Tours, de groep van Henri Pélissier's persoonlijke vrienden schier alleen stond, om zich van deelname te onthouden. Heeft Pélissier nooit goed kunnen kroppen en vergeten. In elk geval kwam hij tot het wijselijke besluit: van het op te geven tegen Desgrange. - Maar in den Omloop van Parijs zullen we eens toonen wat we kunnen. De trouw geblevenen van het syndikaat, schaarden zich dien dag rond Henri en Frans Pélissier, om een strijd aan te gaan tegen al de andere deelnemers, met den verbazenden en bewonderensweerdigen uitslag ‘dat de mannen van Pélissier’ de koers wonnen, namelijk: Souchard eerste en Lacquehaye tweede. Welnu, in die koers hadden de Pélissier's weer eens betoond en bewezen, wat ze als renners werkelijk weerd waren: de meerderen van al hun tegenstrevers! De meerdere in athletieke, maar vooral de meerderen in verstandelijke kunde. Lastige kliënten, we geven toe. Maar onverbiddelijke kampers, dat moeten we belijden, en groote kunstenaars, naar den dubbelen zin van 't woord, vooral Henri, die welbespraakt was en zeer onderlegd, van intellectueel standpunt beschouwd. *** Maar daarmee was 't nog niet uit, met de storende gebeurtenissen en opstootjes in de wielerbeweging. Want de grootste kwam nog met het kriterium der kampioenen
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
238 van Longchamps. Het reglement voorzag: tijdens de laatste ronde, en op 500 meter der aankomst, zullen de gangmakers stoppen om de renners alleen te laten voor den sprint. Nog 2 ronden voor 't einde. Martin, Van Hevel en Souchard bevinden zich aan de leiding, met 33 seconden voorsprong op den volgenden groep. Tijdens die voorlaatste ronde, en op 500 meter der aankomst, deed de dienstdoende sportafgevaardigde teeken aan de gangmakers, dat ze te stoppen hadden. Deze gangmakers, alsmede de drie renners keken verbaasd op, vermits ze meenden dat het 'n ronde te vroeg was. Maar intusschen was 't gebeurd. Van Hevel én Martin strijden zij aan zij, en zoo ijlen ze de aankomstlijn over. De aankomstrechter is verrast, vermits hij die rijders eerst de ronde nadien verwachtte om te sprinten. Toch is hij op post en... - Martin eerste, Van Hevel tweede op 10 cm. en Souchard derde op 50 meter. Protest van Van Hevel, die beweert eerste te zijn! Protest van den konstrukteur van Souchard, die aan deze het bevel geeft van voort te doen, ‘vermits er nog een ronde te doen is’. Martin rijdt er achter. Maar Souchard is reeds 150 meter weg. En 't volk, dat al protesteerende de ordedienst omver loopt, en naar de aankomstlijn stormt, zoodat Van Hevel er niet door geraakt. En dan?... Enkele minuten later geraakt Souchard met veel moeite terug aan de meet. Wie dan wordt er overwinnaar?... Of Martin? Of Souchard? Maar Van Hevel die beweert van eerste te zijn, en ook zijn aanhangers heeft! Is me dat een spel! De koersleiders worden door de menigte bedreigd, want de Fransche supporters houden het natuurlijk bij Souchard
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
239 ‘de eenige die den volledigen afstand aflegde’. Van rechterlijk standpunt beschouwd, hebben ze gelijk. Maar Martin en Van Hevel die beweerden: - Als de koersleiders zeggen dat we moeten sprinten, en we doen het, moeten we daarom bestraft met het verlies van een koers die we wonnen?... Na lange beraadslaging beslissen de koersleiders van het te houden bij: Martin le; Van Hevel 2e; Souchard 3e. Deze teekent beroep aan bij de Fransche Wielrenners-Vereeniging, die de eerste uitspraak te niet doet en volgende uitslag afkondigt: - 1e Souchard, 2e Martin. Van Hevel wordt niet geplaatst om den afstand niet volledig te hebben afgelegd. En deze heeft schoon in te brengen, dat hij niet kon omdat de toegestroomde toeschouwers, wellicht 100.000 in getal, hem den weg versperden, de F.W.V. bleef bij haar besluit. Van Hevel ging in beroep bij de Internationale Vereeniging, evenals Martin, maar 't bleef bij de beslissing van de Fransche Wielrenners - Vereeniging. Onnoodig te zeggen dat de heele Belgische pers verontwaardigd protesteerde, tegen deze uitspraak, bij zoover dat een paar maanden nadien, toen Souchard kwam starten in een koers te Brussel, hij zoodanig uitgejouwd werd dat hij er bloedige tranen bij weende. De storm der verontwaardiging ging eindelinge liggen en... en het berucht kriterium werd vergeten, lijk zooveel andere dingen, die stormen veroorzaken in glazen water! *** Het is in 1925 dat Girardengo de eerste gevoelige aanval te verduren had van Binda, die hem onttroonde als overwinnaar der Ronde van Italië. Ik zeg: gevoelig, en met opzet. Want reeds te voren werd Gira geslagen in die
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
240 Ronde, door Belloni, door Brunero, door Linari zelfs, maar geen der drie renners die over zooveel toekomstmogelijkheden beschikte als Binda, in wien Girardengo werkelijk zijn rechtstreekschen en hardsten tegenstrever vreesde te vinden. Wat dan werkelijk werd bewaarheid, zooals we verder zullen zien, en vooral op dien dag in 1927, op den berg van Nurnbergring in Duitschland, waar het wereldkampioenschap werd betwist, en waar Binda zijn tegenstrever Girardengo letterlijk uit het wiel reed. Deze nederlaag heeft Girardengo nooit goed verteerd, en dien dag is 't uitgangspunt geworden voor een tweestrijd tusschen hen, die maar ging luwen op den dag dat Girardengo zijn wapens als renner neerlegde. *** Het is ook in 1925, en voornamelijk in Bordeaux-Parijs, dat Gerard De Baets zijn hoogtepunt bereikte. In die koers legde hij een zulkdanig meesterschap aan den dag, dat men het van af Orleans zegde: dat hij niet meer te kloppen was! Te Dourdan had hij maar één tegenstrever meer te overwinnen, nl. de Zwitser Suter. Maar tusschen Dourdan en Parijs leed hij drie maal bandbreuk. Twee maal kwam hij terug bij, dank zij de broederlijke hulp als gangmakers van Cesar en Gaston, en van Jules Huyvaert. Maar bij zijn derde bandbreuk, op 16 Km. van Parijs, overviel hem een ontmoediging die zoo groot was, dat hij zijn rijwlel in den gracht wierp bezijden de baan, en eerst weigerde van nog verder te rijden. Maar zijn broeder Cesar die hem vaststekte, en terug in het zadel zette, hem dwingende voort te doen. Wat hij ook deed, maar zonder de minste begeestering of bezieling. Van lieverlede echter kwam de vechtlust in hem boven, vooral onder den druk zijner twee broeders, en lijk te voren begon hij gedurig te roepen en
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
241 te tieren: nog rapper! Meter voor meter haalde hij opnieuw in op Suter. Maar de volgende auto's, die hem in den weg liepen, en de aankomst die nakend was. Bij de intrede van den velodrom had hij maar 1 minuut achterstel meer. Nog 10 Km. verder en hij zou Suter bijgehaald hebben. Met Hector Martin en Gust Verdijck vormde Gerard De Baets een trio van jonge renners, die 't met de allerbesten van de wereld kon opnemen. De loopbaan der twee eersten is gebroken geworden. Daar vertellen we meer van. Maar Gerard De Baets integendeel, bereikte eerst het allerhoogste op de baan, om naderhand uit te groeien tot een der beste Zes-Dagen-renners van alle tijden, en de meest populaire der Belgen in Chapmann's Six Days, tijdens de periode die ging van 1930 tot 1940 in Amerika. *** Gust Verdijck won in 1925 den omloop der Baskische landen in Noordelijk Spanje. Zoo dikwijls of ik dien naam op het papier breng, denk ik aan Deolet, aan Jef Van Dam, aan André Verbist, aan Arthur Dewit, zooveel renners, zooveel wonderbare athleten die ondergingen eer ze ooit tot volle opbloei waren gekomen, omdat het raderwerk van hun anders zoo kloek organisme ontredderde. Deolet en Verdijck waren de beste: van het gehalte der grootste kampioenen. Over eerstgenoemde zullen we 't hebben, als we spreken van de Ronde van Frankrijk. Maar Gust Verdyck, die de Ronde van België ‘won op zijn één been’, precies lijk Omer Huysse 't jaar te voren, en van wien we aan Pierrard schreven, die toen sportbestuurder was bij ‘Automoto’: ‘een nieuwe Lucien Buysse gevonden voor u, maar die over nog meer athletieke middelen beschikt. Misschien wordt hij zoo goed als Lucien voor de Ronde van Desgrange, maar is alleszins van nu al beter in de gewone klassieke koersen’.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
242 In 1925 liep hij de Ronde mee, en bewees met den slag van ‘iemand te zijn en nog meer te zullen worden’. - Ik zou kost wat kost den omloop der Baskische landen moeten winnen. Aldus Pierrard. - En 'k weet niet met wie van de twee ik best zou varen: met Bottechia of Lucien Buysse? - Met geen der twee, was mijn antwoord. Omdat ge wel de athleten zult mee hebben in Spanje, maar de moreele menschen in hen niet. Want ze zullen op de piste willen rijden en veel geld winnen. Maar ik ken een die niet te kloppen is: Verdijck. Zoo gezegd, zoo gedaan. Bottechia en Buysse gingen mee als figuranten. Pé, Dossche, Jules Buysse en meer anderen als ‘knechten’. En zoo kwamen we aan den laatsten rit met Verdijck aan de leiding der algemeene rangschikking, en Bidot van ‘Alcyon’ als eenige konkurrent. - Die laatste rit en gevolgenlijk den omloop moeten we kost wat kost winnen, terwille van onze algemeene vertegenwoordiger voor Spanje, die op 't punt staat van groote leveringen te krijgen. En dien laatsten rit vergeet ik mijn leven niet. - Daar, even voorbij die stad, ligt een lastige berg, Gust, die redelijk lang is. Ge moet eerst boven komen, en vermits er dan maar 40 Km. meer af te leggen zijn, zult ge uw voorsprong gemakkelijk behouden, mitsgaders gij er u voor inspant! - En waar moet ik dan beginnen? - Aan den voet van den berg zelf. Bidot moet kost wat kost los. En dat kunt gij, als ge wilt! Die rit kwam, die berg en... en... - Is 't hier?... vroeg Verdijck, toen we naast hem gingen rijden, om 't bevel tot den aanval te geven. We knikten, en... en zooveel sekonden later lag Verdijck
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
243 alleen aan de leiding, met Jozef Pé aan 't wiel en Bidot in derde positie. Eer we nog heelemaal boven gekomen waren, moest ook Pé achter blijven. - Ik zou anders mijn braven ploegmaat niet los gereden hebben, maar g'hadt me toch gezegd dat ik alleen moest toekomen? Kon het eenvoudiger?... In onze lange loopbaan veel schoone en treffende dingen gezien, maar zulk een onbedingd en onvoorwaardelijk meesterschap, als dat van Verdijck in dien omloop van Spanje, neen, nooit te voren en nooit nadien gezien, al vergeten we het meesterschap niet van Lucien Buysse, bij de beklimming van de Pyreneeën in 1926. of van Bartali bij de bestijging van den Izoard in 1938. Verdijck zou een wereldkampioen worden. Daar waren we zeker van. Maar een ziekte in de darmen, die dat fijne kunstwerk van zijn sterk organisme ondermijnde met het gevolg, dat Verdijck omlaag werd gehaald, nog eer hij den hoogsten trap van de athletieke kunde had bereikt! Welk een ongekende en pijnlijke tragedie? Welk een afgrond van verdoken en verzwegen menschelijke miserie?...
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
244
Van groote renners die achterwege bleven We kennen geen ander jaar uit de wielergeschiedenis, tijdens hetwelk zooveel jonge en veelbelovende renners ten onder gingen als in 1926. Renners, van dewelke we dachten dat ze de grootste kunstdaden zouden stellen omdat ze zoo begaafd waren van athletiek standpunt beschouwd, en die bleven hangen tusschen worden en zijn. We hebben in vorige bladzijden reeds gewezen op het tragieke in de loopbaan van Gust Verdijck, wier opgang in 1925 begon, en die reeds in 1927 een kentering naar beneden nam. Tusschen de zooveel renners, die zich in 1926 onderscheidden noemen we: Lode Eelen, Jackie De Graevelinck, Jan de Busschere, Hector Martin, Arthur Dewit en André Verbist, al renners van dewelke we moeten zeggen: dat ze gingen kruipen op de daken van den roem, om het aan de wereld te verkonden, dat ze wat konden, dat ze zooveel konden. Maar?... Eer de haan drie maal gekraaid had!... Ik wil zeggen: dat die renners nooit geweest zijn, wat we eerst hoopten dat ze zouden worden. En de oorzaak?... Verschilt van geval tot geval, van renner tot renner. Lode Eelen?... Een stoere, stroeve Kempenzoon. Hij kwam de Ronde van Vlaanderen voor onafhankelijken te winnen. Was 4e in Parijs-Robaais, om van zijn andere eereplaatsen niet te spreken. Maar verder bracht hij het niet. En de reden?... Of zijn beroep hem genoeg ter herte lag?... Karel Meunier? Wallonië bouwde er kerken op van ‘hoop op zege’. Want men wilde omhoog met de wielersport, die te laag gezakt was. Maar die kerken?... Stonden op 't zand der ontgoocheling!
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
245 Jackie De Graevelinck?... ‘Pourri de classe’ heet het in 't Fransch. Athletieke middelen te veel. Onder dat oogpunt was hij begaafd. Maar moreele?... Te kort. En veel. De willende mensch in den athleet, die begaf. En de renner meteen! Jef Van Dam? Na zijn prachtige overwinning in Parijs-Luik, tegen Pierrard gezegd: ‘Ik heb u een nieuwen kampioen gevonden’. Maar naderhand? Een wielke dat ging haperen in 't mysterieus organisme, en Jef ging te loor voor de wielersport, precies lijk die machtige figuur en sierlijke athleet, die Arthur Dewit noemt, en door Ons Heere werd begenadigd, met de gave van den sprint. Moest een groote, zeer groote kampioen worden. En werd niets! Om er bij te wanhopen, niet zoo, Thuur?... En dan die schoone ‘pedaleur’, die André Verbiest noemde, of die andere, Jules Deschepper, twee renners, die als Juniors hun gelijke niet vonden, en de ‘bazen’ waren van hun geweste. Dat jaar 1926? Zoo rijk aan bottende krachten! En zoo mager aan rijp wordende vruchten! Maar het meest tragieke geval is dat van Hector Martin. Als onafhankelijke was hij de onbetwistbare ‘meester’, deze die letterlijk al zijn tegenstrevers overvleugelde. Als beroepsrenner kon hij zich aan de beste meten. Ten bewijze zijn kampioenschap der kampioenen van Longchamps te Parijs, waarvan we vertelden op een andere plaats in dit boek. In 't begin van 1926 zou hij, om genoegen te doen aan zijn vriend Odiel Defraeye, mee doen aan een oefenkoers op den weg Rumbeke-Middelkerke en terug. En wat gebeurt er?... De deelnemers rijden in groep tusschen Roeselaere en Torhout. Uit tegenovergestelde richting komen drie ingespannen koerspeerden, die op training zijn. Ter hoogte van den groep gekomen, verschiet een der peerden van een auto, die uit tegenovergestelde richting komt, en
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
246 springt midden in de bende renners, die allen ten gronde werden geworpen. Meerdere gekwetsten, maar Hector Martin is er het ergst aan toe: gebroken en gesplinterde arm. Zijn konstrukteur laat hem naar Parijs brengen, waar hij door specialisten wordt behandeld. Een proces volgt, dat hij natuurlijk wint, vermits de voerder van het peerd op den linkerkant van de baan reed, inplaats van op de rechterzijde. De arm werd weer in mekaar gezet, maar de loopbaan, die zoo schitterend beloofde te worden en het al was - werd ten grooten deele gebroken. Niemand die de schade kan schatten door Hector Martin geleden, en het verlies dat de Vlaamsche wielerwereld boekte. *** Even zoo pijnlijk was het geval Kastor Notter, al was er min tragiek bij. Want zijn loopbaan werd gebroken ter oorzaak eener verzwering aan de maag. Hij genas weliswaar een jaar nadien, maar de athleet in hem, die nooit meer zijn volle macht en weergalooze kunde terugvond. Het schoonste, wat we van hem zagen, was zijn Parijs-Tours met zijn oefenmakker en ploegmaat Henri Suter. We zien het nog gebeuren in de bevoorradingskontrool van Bourgeuil. Te voren hadden zij hun voorzorgen genomen, en zich van eten voorzien. Alle renners, die te Bourgeuil stoppen om hun eetzak te nemen. Maar Notter en Suter, die voorbij stormen, en met den slag wel 300 meter voorsprong nemen. Gust Verdijck is de eenige die 't snapt en gebeuren zag. Hij zet de vluchters onmiddellijk na, en slaagt er in ze te krijgen. Maar, spijtig voor hem, wat verder heeft hij bandbreuk. Suter en Notter bevinden zich weldra met 500 meter voorsprong aan de leiding. Op dit oogenblik komt het tegenverweer, van de samenwerkende krachten, uit den
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
247 grooten groep. Elke renner komt om de beurt zijn streng trekken aan de leiding, maar hoe zij zich ook inspannen, Notter en Suter verhoogen gedurig hun voorsprong. Ze gelijken twee lokomotieven op vollen stoom, tegen zooveel anderen bij dewelke het aan brandstof mangelt. Suter heeft bandbreuk. Notter rijdt op 't gemak verder, wachtende naar zijn ploegmaat. Kostte een tijdverlies van 2 minuten. Intusschen naderde de groep, die er zoo flink op los stormde, van sedert hij Suter en Notter in 't oog kreeg. Maar deze laatste? Bekommerde zich niet eens om de naderende bende. Eerst wat gegeten en gedronken, en dan?... Met de zelfzekerheid van menschen, die zich de sterksten weten, zetten zij zich weer in gang en zwier, en het achterstel van de bende, dat zienderoogen vergroot. Suter wint in den sprint, omdat hij de rapste is, en ook, omdat Notter zich niet eens verweert. En enkele dagen later hernieuwen zij hun kunststuk in de Ronde van Keulen. Samen weg, en door niemand meer bij te halen. Naar het oordeel van meer bevoegde sportkronijkers uit die dagen, was Notter de beste temporenner zijner generatie. Spijtig dat zulke sterke boomen zoo vroegtijdig worden ontworteld in de stormen van 't leven! *** Zelfs Georges Ronsse sloeg tegen in dat onzalig jaar van 1926. Wij hadden hem bij ‘Automoto’ aanbevolen, met de mare: - Ik denk; de grootste renner der laatste tijden! En 'k hoore het Pierrard nog zeggen op 't einde van het seizoen: ‘ik geloof dat ge u van dezen keer misrekend hebt’. Verder zullen we zien, dat ik het algelijk bij 't goed einde had, maar 't is eender: het kwaad dat er lijk mee bemoeid was in 1926. En de eenige, die stand hield en de verwachtingen, die in hem werden gesteld, niet beschaamde, is
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
248 Denis Verschueren, want hij won Parijs-Brussel, Parijs-Longwy en de Ronde van Vlaanderen, om tijdens den winter 1926-27 met Pé Verhaeghen, het sterkste koppel te vormen dat onder Van Hammée's beleid startte, in den wintervelodrom van Brussel. De kunde van dat koppel? Was gemaakt van kracht en macht. Ze deden meer dan hun tegenstrevers verwinnen: ook verpletteren! Als ik van den ‘opkomenden Denis Verschueren’ spreek, dan denk ik onwillekeurig en terzelvertijde aan mijn ouwen vriend Eugeen Wauters. Want onze kennismaking ging eerder in aardige voorwaarden. De club van Heist op den Berg, waarvan Wauters voorzitter was, kwam het Interclub-kampioenschap te winnen met renners, die over meer kunde beschikten dan naam en faam. Die verrassende uitslag bracht kritische beschouwingen mee, waarvan de toon te Heist op den Berg niet bevredigde. En ik herinner me een brief te hebben gekregen van Eugeen Wauters, waarin onder meer werd gezegd: - Ge twijfelt aan de kunde van onze clubrenners? Wel, ik zal u onmiddellijk in de gelegenheid stellen van uit te maken, of dat twijfelen ja dan neen gegrond is. Uit name van Denis Verschueren, doe ik dan een uitdaging aan eender welke renner, om over den afstand van het clubkampioenschap een rit aan te gaan, om in den minsten tijd. Inzet naar beliefte. En 'k dring er op aan: ge kunt gerust uw beste en sterkste Flandriens zetten! Het bleef natuurlijk bij die uitdaging, en maar best ook, want nadien heeft Denis Verschueren het bewezen, van in dien tijd de beste temporenner van 't land te zijn. En wat wonderbaar mag heeten: vanaf dien dag heb ik met Eugeen Wauters, en de mannen van Heist op den Berg - Sportief, vriendschapsbanden aangeknoopt, die nooit meer werden doorgehakt - en aan die vriendschap altijd veel genoegen gehad!
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
249
Waarom bleven de Kempen ten achter bij de Vlaanders? In verband hiermee zou ik een ontwerp willen aansnijden, dat we reeds meerdere keeren onder handen namen, in ‘Sportwereld’. - Het Oostelijk gedeelte van 't Vlaamsche land, en hoofdzakelijk de streek van Kempen en Haspengouw, heeft precies lijk in de Vlaanders, zijn gezonde en krachtige jonge menschen en athleten. Hoe komt het dan dat zij inzake wielerkunde, nooit die hoogte bereikten die we in 't Westelijk gedeelte van het land wisten halen? Dit problema is weerdig van aandachtig bekeken en zorgvuldig uitgediept te worden. Want 't is een feit: in de Kempen en in Haspengouw hebben ze groote renners gehad, kampioenen die zoo veelzijdig waren als de allerbesten uit eender welk gewest van 't land. Maar ze bleven hangen, en groeiden niet ten toppen uit. Afzonderlijk bekeken konden ze 't vergelijk ondergaan met de besten. Maar als groepeering, als vertegenwoordigers van 'n gewest, bereikten ze nooit de hoogte der West-Vlamingen bij voorbeeld. - Hoe dat komt? vragen we. Naast Denis Verschueren vonden we Gust Mortelmans, die in 1927 het kampioenschap van België won, en naast Denis Verschueren zijn man stond in Parijs-Tours van 1925. Naderhand kwam die wonderbare Pé Verhaeghen, met zijn ‘peddelend pootje’ en Gerard Loncke met Fons Schepers, die twee kampioenen van het zuiverste en beste karaat, zoodat we in die tijden geneigd waren te schrijven: - Eindelijk! De zonne van de sportglorie zal gaan doorbreken, in de mistige luchten van de Kempen! Maar 't bleef bij... ja, hoe zal ik het nu zeggen?... Laat ons even stilstaan en ‘inventaris’ maken.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
250 Rond de vijf vernoemden: Lode Eelen, Huysmans, Vermeerbergen, Haesendonck, Goris, Huygens, Dils, Rik Aerts, en meer anderen die voorafgegaan waren door Fons Lauwers, Leenaerts, Claes, Valckenaerts, Budts of Nijssens. Al goede renners, flinke elementen. Maar zou men het durven zeggen dat ze in de wereld die aan sport doet, zooveel naam en faam hebben als de Flandriens bij voorbeeld van Mac Bolle?... En hoe komt dat? Welk is de reden? *** Van Denis Verschueren belijden we 't: hij bereikte wel het hoogste, en kwam de eigenlijke wereldfiguren het dichtst bij. Maar Mortelmans?... Of hij wel uitgroeide in zijn volle lengte en hoogte als renner?... Gerard Loncke?... Zou men kunnen zeggen waarin hij onder lag bij Jules Van Hevel?... We hebben hem dingen zien doen op piste, om er bij te blijven stille staan, en het te belijden: neen, niemand die meer en beter kan, zelfs Jules Van Hevel niet! En toch?... Deze is een wereldfiguur geworden. Heeft Loncke ooit zooveel bereikt? Neen! En waarom niet?... En Pé Verhaegen, die we wondere dingen zagen doen en waarvan we zullen vertellen in ons boek: ‘Van menschen en dingen uit de Ronde van Frankrijk’. Wat had hij dan te kort om te worden wat. Van Hauwaert is geweest en Odiel Defraeye?... Hij heeft het zelf eenmaal gezegd aan konfrater Jaak Veltman: - Ik heb gekoerst om wat te verdienen. Maar de passie voor de sport, en voor mijn beroep als renner? Die heb ik nooit aangevoeld! Fons Schepers? Ik weet hem nog beginnen aan 't Aubisque-gebergte in 1931, waar hij eerst boven kwam, en 'k hoore 't Desgrange nog zeggen:
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
251 - Waar hebt gij dien nieuwen Ronde van Frankrijkwinnaar nu weer uitgehaald! Zoo sterk was de indruk die de machtige Schepers miek, op de volgende sportkronijkers! En hij won: Ronden van Vlaanderen, Omloop van Morbihan, Parijs-Nizza in zes ritten, Luik-Bastenaken, Parijs-Belfort, kampioenschap van België en meer andere groote koersen. Hij was geboren en gemaakt om nog grooter uitslagen te behalen. Maar opeens? Die zonne, die onderging aan 't firmament van de sport, eer ze ooit het Zuiden had bereikt! De trekwortel van dien sterken boom die geschonden was! Van waar nu kwam dat onzalig verloop?... Bij Schepers een ontreddering van 't organisme. Denis Verschueren vloog zijn vollen afstand uit. Maar Mortelmans? Pé Verhaeghen en vooral Gerard Loncke? Van die werd meer verwacht en verhoopt. En terecht. Van waar nu die teleurgang?... Of 't soms niet lag in den aard van hun karakter en niet hong in de lucht van de streek?... Loncke was de rustige, passieve athleet: het evenbeeld van de lijdzame bewoners van de droge, dorre heide. Pé Verhaeghen meende een andere bestemming te hebben dan deze van ‘rijden om het rapst’. Mortelmans had een ietske van Loncke: lichamelijke kracht te veel, maar impulsieve machten te kort! Ze misten de verbetenheid van Vervaecke, de wilskracht van Romain Maes, de volharding van Lucien Buysse, de vechtlust van Van Hevel, de overmoed van Van der Meerschaut! Zijn moreele factoren die voor den renner zijn, wat de brandstof is voor een motor! ***
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
252 Confrater Achiel Van den Broeck, die des te meer van zijn Kempenland houdt, omdat hij er geboren en gewonnen werd, heeft het vraagstuk meenen te kunnen oplossen, en zijn besluit kwam hierop neer: De renners van Limburg, Kempen en Haspengouw, boeten hun achterstel op deze van 't andere gedeelte van het land en vooral op de West-Vlamingen: 1) - Doordien dat de nijverheid er min ontwikkeld is, faalt het min of meer - eerder meer dan min - aan voeling met de menschen van buiten hun streek, wat mee brengt dat men niet genoeg weet, wat er voor de wereld van nut en van belang is. Dus? men weet er niet genoeg af van de sport, en daaruit volgt dat de renners niet genoeg gewaardeerd werden, om te kunnen genieten van de supporterswarmte en volksaanmoediging. Die onverschilligheid van de massa brengt onvermijdelijk mee, gebrek aan bezieling bij de renners. En omdat de kunde van de sport zoowel een zaak is van innerlijken toestand, als Van uiterlijke gesteltenis, blijven de Kempische renners te veel buiten de zonne van den vooruitgang. 2) - Er wordt geen begeestering verwekt, en daarom faalt het aan leidende en steunende elementen als daar zijn clubs, velodroms, besturende menschen uit de hoogere standen, te zeggen menschen die den weg kunnen wijzen naar verbetering en vooruitgang, en die stoffelijke hulp kunnen aanbrengen, die onontbeerlijk is bij jongens uit den volke. De jonge en beginnende renners worden er te veel aan hun eigen overgelaten. Van daar zedelijke ontmoediging, naast stoffelijke ontreddering en medegaande, gebrek aan lust om te volharden. Tot daar Achiel Van den Broeck. En wij die het beamen: zeer juist gekeken en raak gezegd. Maar die er ook een andere vraag bijhalen: - Sport beteekent strijd. En of de Limburger en deze uit de Kempen, wel zoo strijdlustig aangelegd zijn als de
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
253 West-Vlamingen bij voorbeeld?... En of deze niet war mer zijn en heftiger van karakter?... Wat Felicien Vervaecke op een dag in Luchon-Pau van 1935 verwezenlijkte voor Romain Maes, dat kan men maar alleen gedaan krijgen van iemand, die vloekt en tempeest tegen zijn eigen. Hij vloekt, omdat hij zich voelt begeven, hoort ge 't, voelt, en algelijk niet wil! Ik weet Loncke nog opgeven in een Zes Dagen koers van Antwerpen waarin hij gedurende 5 dagen en 23 uren de meerdere was. Hij gaf op, ‘omdat hij toch zoo moe was’! Welnu, die woorden zou men nooit gekregen hebben uit den mond van een Vervaecke of Sylveer Maes. En 't is in 't verschil van die karakters, dat het gebrek ligt aan diepte- en aan hoogtegang bij de renners van Limburg, en van de Kempen. Wij zeggen dit niet om te kritikeeren, maar wel opdat deze, die na zullen en moeten komen, het zouden weten en er aan verhelpen!
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
254
De groote Ronsse Wij hebben het reeds gezegd: in 't jaar 1926 was Ronsse een ontgoocheling, niet alleenlijk voor hem zelf, maar vooral voor zijn sportbestuurder Pierrard, en ook wel een weinig voor mij, die het dierf voorspellen in de sportmiddens te Parijs: - Misschien wel de grootste renner der jongste tijden! Maar in 1927 nam hij al zijn weerwraak, en begon met Parijs-Robaais te winnen, tegen een groep van wel 20 renners in den sprint. Op den berg van Doullens betoonde hij reeds een zeker meesterschap, want zonder er feitelijk om te doen, reed hij al zijn tegenstrevers uit het wiel, uitzondering gemaakt voor Karel Pélissier, die eenige die hem bij houden kon. Samen deden ze een lichte inspanning om weg te loopen, maar inziende dat het nog te vroeg was, lieten ze zich weer inloopen. Een tweede ontsnapping van Ronsse, te Arras, en voor een tweede maal liet hij de groep weer bij komen. En toen we hem nadien vroegen: waarom die nuttelooze en overbodige krachtverspillingen? Toen antwoordde hij zoo heel koelbloedig: ‘omdat ik met de weelde van m'n macht geen weg wist’! En dan, die sprint?... Hoeveel was 't nu?... Nagenoeg twintig renners. Ik zie de bende nog aangestormd komen, van 800 meter ver. Aanzwellende golven die weg en weere drijven op de branding van den strijd. Nog 300 meter. Ik zie Ronsse in de vorenste lijnen. Ik sta naast den aankomstrechter en instinktmatig haal ik het naar boven: - Ronsse! Ronsse! Niemand anders dan Ronsse! De groep bolt over de lijn. Een rookwolk van stof, om er niet door te zien, komt hem achterna. En ik houd niet
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
255 op van te roepen en te herhalen: Ronsse, 't is Ronsse die wint! 'k Zei het voor mijn eigen. Maar de aankomstrechter die den naam sedert zooveel seconden hoorde uitschruwelen, en in zijn ooren tuiten, zoodat hij - misschien ook wel instinktmatig, of onder den invloed - op 't papier zette: Ronsse! Maar aan den anderen kant van de laan stonden de Fransche sportbestuurders, en daar luidde het: Curtel, 't is Curtel die wint! Wie was 't nu?... Ik heb den indruk dat het Ronsse was. De foto's die nadien verschenen, stelden ons, en medegaande den aankomstrechter, in 't gelijk. Maar op 't oogenblik zelf? Ging het er schuw toe! Want de massa hield het bij Curtel, die zelfs, we weten niet eens van wie, de bloemtuil kreeg voor den overwinnaar bestemd, terwijl het Fransche volkslied werd aangeheven door het muziek. Maar de aankomstrechter die zich niet van zijn stuk liet brengen, en het staande hield: Eerste, Ronsse! 't Verwekte opstand, 't schopte herrie, maar 't bleef Ronsse! Eerlijk gesproken, ik heb de overtuiging dat Ronsse won met... laat ons zeggen: met 10 centimeters. Maar waarvan ik niet eens zeker ben is 't volgende: of de aankomstrechter zich niet liet beinvloeden door mijn geschruwel, en of hij Ronsse reeds niet op 't papier zette als overwinnaar, eer hij eigenlijk de meet over was?... *** Een paar maanden later won hij Bordeaux-Parijs, ‘zonder ooit te hebben moeten duwen’, heeft hij me dikwijls gezegd, en er bij herhaald in latere jaren: - Mijn gemakkelijkste Bordeaux-Parijs - hij won er
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
256 immers drie - is deze geweest die ik voor de eerste maal betwistte. Ik lei me in den namiddag te slapen, en dacht wel eens aan dien langen afstand van 600 Km. Maar omdat ik niet heel goed wist, hoe lastig het is, en hoe lang het duurt, had ik ook niet het minste benul van wat er noodig was aan energieën en volharding, om dat lastig werk ten goede te brengen. - Ik hield het bij de eenvoudigste aller beredeneeringen: wat een ander vermag, dat kan ik ook. En de kilometers zijn voor mij niet langer en niet lastiger dan voor anderen. - Maar later, als ik reeds goed wist wat Bordeaux-Parijs was, toen?... Kon ik me wel gerust op 't bed leggen na den middag, maar aan slapen hoefde ik niet te denken, omdat m'n gedachten niet vrij waren, maar gebonden aan dat eenbaarlijk einde weg van 600 Km. Die eerste Bordeaux-Parijs - van 1927 dus - won Ronsse in den sprint, tegen Benoit en Van Slembroeck, niettegenstaande zijn band half ledig geloopen was. En daarmee kunt ge. 't voor je zelf uitmaken, over hoeveel meer kunde en vermogen - in 't Fransch: classe - Georges Ronsse beschikte dan zijn tegenstrevers. En als we van hem zeggen dat hij den weerdigen tegenhanger is geweest van Girardengo, van Lapize en Jules Van Hevel, dan hebben we ons te voren bedacht, en nemen we de volle verantwoordelijkheid voor die getuigenis. Ten andere, we zullen onze bewering staven met uitslagen, met feiten en gebeurtenissen. *** Intusschen moeten we even een oogenblik stil staan, bij die andere ‘opkomende zon’, die Fred Hamerlinck noemde, en die in de wereld van de wielerkunde zulke wondere dingen heeft verrricht. Hij veroverde immers den titel van ‘koning der kermiskoersen’, waarin hij, als alles
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
257 regelmatig verliep, schier niet te verwinnen was; daarbij was hij omzeggens de beste achtervolger van zijn tijd, en een der beste ploeg- en omniumrenners. Terzelvertijde was hij zeer sympathiek, al pleitte zijn voorkomen nu niet eens te zijnen voordeele. Want Hamerlinck was een natuurmensch. We bedoelen: van voorkomen. Hij was altijd deftig en beleefd, sober en eenvoudig. Maar hij miste de gebaren en de mimiek van den artistwielrenner, lijk Karel Pélissier of Jan Aerts er waren. Fred diende het eten op, lijk de pot het gekookt had. En als 't volk trots alles op die kost verzot was, dan is 't doodeenvoudig omdat er kruim in stak, en hij met zuivere boter was bereid, niet met margarine. Wij herinneren ons zijn eerste optreden in den Omloop van Zuid-Frankrijk, een koers van dewelke men zei: om hem te winnen moet men klimmer zijn! Maar de sportbestuurder van Hamerlinck, die wilde leeren, of deze klimmen kon. Daarom dat Pierrard hem in lijn bracht naast de befaamde klimmers van dien tijd: Fontan en Lucien Buysse. Eerstgenoemde kwam eerst boven op den Aspinberg, maar Fred die met hem mee naar boven ging, en al de remmen moest toetrekken, anders ging hij den befaamden klimmer zelf voorbij. Lucien Buysse kwam in derde positie boven, maar was algelijk 4 minuten achter bij Fontan en Hamerlinck. Deze laatste zullen we nog achterhalen in koersen, die we verder zullen bespreken, maar voor 't oogenblik houden we 't bij die beroemde match tegen Jules Van Hevel, te Gent in den Wintervelodrom, waarvoor het heele sportieve België opgekomen was. Hamerlinck tegen Van Hevel! De man van morgen tegen deze van heden en van gisteren! De kampioen in wording
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
258 tegen deze die reeds lang zat op den troon, die van roem en glorie was gemaakt! Welk een botsing Welke spanning! Welke belangstelling! En welk een nasleep! Want Hamerlinck won de achtervolging ‘cop stap’; Van Hevel was de betere in het rijden over een Km. ‘om in den minsten tijd’; en na de snelheid gaf de aankomstrechter: 1e Hamerlinck; 2e Van Hevel op 10 cm.! Maar supporters van Jules die met die uitspraak geen vrede namen, en beweerden dat deze wel 10 centimeter voren was. Het werd daarbij niet gelaten en de passies werden opgezweept, bij middel van perspolemieken, zoodat er ten slotte twee groepen scherp tegen over mekaar kwamen te staan. Middelerwijl waren de renners, te zeggen Hamerlinck en Van Hevel beste vrienden geworden. Wat nog al dikwijls 't geval is: dat de supporters het erger opnemen dan de renners zelf. *** Het is in 't eigenste jaar 1927 dat we het eerste wereldkampioenschap op de baan kregen, op den Nurnbergring in Duitschland. Wij gingen er naartoe met onze beste renners, namelijk: Van Hevel, Gerard De Baets, Vermandel, Sellier en Ronsse. Jan Aerts was ook van de partij, maar er werd niet eens op hem gerekend, of er zelfs niet aan gedacht bij de heenreis, vermits hij toch ‘maar een liefhebber was’. Maar 'k geloof niet dat ik me in mijn leven meer heb misrekend, en dat ooit een groep renners meer heeft ontgoocheld, dan deze die voor ons dat wereldkampioenschap ging betwisten, uitzondering gemaakt wel te verstaan voor... ja, voor Jan Aerts! Er waren 8 ronden af te leggen van 21 Km. ieder, en na drie van die ronden waren al onze beroepsrenners reeds buiten strijd: opgegeven omdat het te lastig was.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
259 Ge moet weten, er was bij elke ronde een zeer lastigen berg te beklimmen, die wel 2 Km. lang was, en stijgt tegen nagenoeg 10 %. Het werd meer dan een nederlaag: een faljiet, eene katastroof! En 'k zie stuk voor stuk ieder van onze renners te voet den berg opkomen, na drie ronden om te zeggen: ‘dat ze niet boven konden!’ De Italianen integendeel betoogden daar een meesterschap dat juist zoo onbetwistbaar was, als onze nederlaag verpletterend. De vier eersten van dat kampioenschap noemden: Binda, Girardengo, Piemontesi en Belloni. En als er geen vijf waren, dan is 't omdat die vijfde uitgeschakeld werd door breuk. Binda werd dus wereldkampioen, tot meerder ontstemming en ontgoocheling van Girardengo, die daar voor de eerste maal heeft gevoeld, dat er een tijd is van komen en een van gaan! Girardengo was verre van versleten, en nadien heeft hij nog meer dan eens Binda verslagen, maar deze laatste die nieuw was en frisch en jong, en hij die 't voelde: een weinig sleet. Menschen uit de onmiddellijke omgeving hebben het nadien dikwijls verteld: Girardengo die meer geleden heeft onder die nederlaag, dan onder eender welke andere, tijdens zijn lange en rijke loopbaan. Een andere verrassing, maar dan een zeer aangename voor ons: Jan Aerts won het wereldkampioenschap zijner categorie. We zullen wel gelegenheid hebben van op Aerts terug te komen, als we 't wereldkampioenschap van 1935 bespreken, dat hij won te Floreffe. *** Ik weet niet of Georges Ronsse wel ooit beter heeft ge-
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
260 reden dan in 't jaar 1928, en nochtans, als we zoeken naar de overwinnaars der groote baankoersen, dan komen we Jef Dervaes meer tegen dan Ronsse. Dit om te betoonen dat de kunde niet altijd te meten is, aan de uitslagen zelf. Al voegen we er onmiddellijk aan toe, dat Ronsse zijn baanseizoen afsloot met eene roemrijke overwinning in 't Wereldkampioenschap te Boedapest, op de beste renners van dien tijd. Maar nooit wisten we hem beter rijden, in heel zijn loopbaan, dan in den Parijs-Robaais van dat jaar, die hij nochtans niet won. In de omgeving van Pontoise ontsnapte hij een eerste maal, met Karel Pélissier, maar zoowel de eene als de andere wist het: nog te vroeg! Te Doullens, bij de beklimming van den berg, geeft Ronsse ‘een duwke meer’, ééntje maar, en hij komt alleen boven - al de anderen los. Hij laat zich inloopen, en zoo gerochten we te Arras, met een hoofdgroep die 20 koppen sterk was. Ik zie het nog gebeuren, op dat stuk weg van Arras naar Courrières. Ronsse zet zich aan de leiding, en gaat zijn ‘gang’. Nu en dan keert hij zich om, lijk een boer die zijn land aan 't beploegen is, en wil zien of de voren wel recht getrokken zijn. Ronsse bedoelt wat anders: hoeveel verwoesting hij wel heeft aangericht? En dat duurt? Tien, twintig, dertig, veertig kilometer, onverdroten en ongenadig voort, tot dat... ja, ja, hoe was 't nu weer?... Tusschen Courrières en Seclin, nog twee renners aan zijn wiel: Karel Pélissier en Meunier. Rebry, die juist los gereden was, volgde op 100 meter. Maar dieper in den achtergrond was er een ander renner, die 't eigenste werk van Ronsse verrichtte, namelijk André Leducq, een jong Fransch renner, waarop kerken van hoop en verwachting werden gebouwd. Leducq leed bandbreuk op 30 Km. van de aankomst. Hij herstelde en terwijl andere groote renners door Ronsse
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
261 uit het wiel werden gereden, kwam hij, Leducq, weer naar voren en naderde het trio Ronsse-Pélissier-Meunier. Ik zie het nog gebeuren, 't was te Seclin: Ronsse keert zich voor de zooveelste maal om, wellicht om te zien of zijn twee tegenstrevers nog niet zouden begeven. Pélissier was juist aan 't rekken, te zeggen gereed om achter te blijven. Maar van die ‘zooveel seconden verpozing’ - binst dat Ronsse zich oprichtte en omkeek - miek hij gebruik om ‘weer aan te kleven’; maar een paar Kin. verder moest hij zich eindelijk - en voor goed - verwonnen geven. Hij stapte van zijn rijwiel en liet zich boomslag omvallen, op den graskant, bezijden de baan. Men wilde. hem weer oprichten, en bezweren van voort te doen, maar 't kon niet baten, want... - Laat me gerust! In Godsnaam, laat me gerust, want ik kan niet meer l 'k Ben op! 'k Ben dood! 't Gebeurde op 10 Km. der aankomst! Tragisch, zeg ik, en diep-roerend! Maar de trompende auto's die 't aankondigden dat er plaats moest gemaakt voor een opdagenden renner. Wie kon het zijn?... Leducq met Rebry! Ongelooflijk en toch waar! Leducq won ten andere die Parijs-Robaais in den sprint, met een half wiel op Ronsse. We doen niets af van deze prachtige overwinning en beamen de woorden van André Trialoux, toen algemeen leider van den koers: - Eindelijk heeft Frankrijk weer een kampioen gevonden! Inderdaad, Leducq heeft nadien bewezen - en daar spreken we van als we de Ronde van Frankrijk zullen verhandelen - dat hij een groot kampioen was. Maar die Parijs-Robaais won hij, omdat Ronsse van te ver den sprint inzette, en omdat hij dien sprint te betwisten had, met een half ledig geloopen band.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
262 Leducq was de groote overwinnaar, maar Ronsse een nog grooter overwonnene! *** Hij werd eveneens verwonnen in Parijs-Tours, waarin hij den wondertoer verwezenlijkte, van twee maal de leiders weer te vervoegen, na twee maal bandbreuk te hebben geleden. Iets wat er hem niet te veel konden nadoen. Maar die inspanning die te groot was, en de bekommering van Ronsse om zich degelijk te bevoorraden, te klein, en de weerbots die onvermijdelijk kwam: een inzinking in 't zicht van Tours zelf. Het is na afloop van deze koers dat de renner Cuvelier - die de vijfde plaats veroverde - van Karel Pélissier zegde tegen een der koersinrichters: - Hij is bij ons gekomen op 4 Km. van Tours. En al die er bij waren hebben het gezien: dat een auto te dicht naast hem reed ; lijk elke volger het weet, dat hij uit den tweeden groep ontsnapte, achter een auto rijdende; het is ook van algemeene bekendheid dat hij tijdens den sprint, Denis Verschueren een zwenk gaf - balanceeren - en dat alles mag in Frankrijk. Waarom? Omdat hij Pélissier noemt! *** Ronsse startte als groot favoriet in Bordeaux-Parijs, maar daar werd hij letterlijk dood gereden door de saamgepakte krachten van Alleluia, J.B. Louvet en Alcyon. Dat kwam in de eerste mate omdat Ronsse eigenlijk de grootste tegenstrever was, en hij vanzelfsprekend vijand nummer 1 werd. Maar er was. ook wat anders bij gemoeid. Het jaar te voren viel Van Slembroeck in oneenigheid met zijn konstrukteur Maisonnas, van J.B. Louvet, met het gevolg dat mits wederzijdsche overeenkomst, de ver-
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
263 bintenis te niet gedaan werd, en Slem nu bij Automoto aangeworven werd. Dat bracht een sterke wrijving te weeg tusschen J.B. Louvet en Automoto, die in Bordeaux-Parijs zouden uitvechten, wie van de twee de sterkste was. Automoto met: Ronsse, Van Slembroeck en Notter. J.B. Louvet met: Verschueren, Hector Martin en Julien Delbecque. Alcyon stelde in lijn: Dewaele, Mertens en Delannoy. Delbecque, die van af den eersten dag ingelijfd was bij Alcyon, had kort te voren zijn opzeg gekregen, en was bij J.B. Louvet gegaan om te zeggen: - Laat me voor uwe rekening Bordeaux-Parijs betwisten, en ik durf het te zeggen dat Alcyon dien koers niet wint! Het is in die gemoedsgesteltenis dat de drie groepen aan den ‘Derby’ begonnen. De eerste botsing kwam tusschen Poitiers en Chatellerault, waar om de beurt de renners van J.B. Louvet en Alcyon demareerden, aan Ronsse de zorg overlatende van telkens bij te trekken. Want Notter was reeds buiten strijd, en Van Slembroeck hielp over dat het ging; binst den nacht bandbreuk geleden hebbende, had hij een groote inspanning moeten doen, en bijna 100 Km. rijden om bij te komen, zoodat hij, als de ‘slag’ begon, er niet meer zoo snijdig op zat! Met het gevolg dat Ronsse een vreeslijk ongelijken strijd door te voeren had. Dat duurde dertig, veertig, vijftig Km. Slem was als razende, en Ronsse was er 't herte van in, van zijn eigen en beste vrienden, Mertens en Delannoy, met wien hij schier alle dagen op oefening ging, ook zoo ongenadig tegen hem te zien vechten. - Wat wilt ge?... 't Is Alcyon die betaalt en beveelt. Wij hebben niets anders te doen dan te gehoorzamen! De uitslag bleef niet achter: Dewaele, Neuhard en Hector Martin namen voorsprong, Delbecque, Verschueren,
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
264 Delannoy en Mertens hielden Van Slembroeck en Ronsse in bedwang, tot dat deze, op de boorden van de Loire, tusschen Tours en Amboise, aan zijn sportbestuurder Pierrard vroeg: ‘om te mogen opgeven’. - Lichaamlijk gebroken en zedelijk geknakt! - Ik kan het toch onmogelijk volhouden, alleen tegen zes! Aldus Ronsse, die bittere tranen weende! Was een smartelijk en treffend oogenblik. Eenmaal Ronsse ‘buiten strijd’ had Delbecque geen andere bekommering meer, dan ook ‘Alcyon’ er uit te rijden, wat hem wel niet gelukte omdat Maurits Dewaele flink op dreef was, maar ‘Potter’ mancevreerde toch dusdanig dat hij zijn ‘stalmaat’ Hector Martin bevoordeeligde, bij zoover dat laatstgenoemide een schitterende zege behaalde, des te meer dat hij in deze koers gereden had zooals hij het kon, voor dat hem het ongeval overkwam, waarvan we spraken op andere bladzijden in dit boek. Ronsse werd verwonnen door de overmacht, en Alcyon gedeeltelijk geslagen omdat Delbecque zich wreken wilde!
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
265
Het wereldkampioenschap van 1928 Ronsse won weliswaar Parijs-Brussel, maar ter waarheids-wille moet beleden, dat de bezetting van die koers niet van de sterkste was. De konstrukteurs hielden zich min of meer afzijdig, en de voornaamste renners kwamen niet starten. - Ik heb nog geen enkele koers dit jaar gewonnen, en 'k loop gevaar van niet aangeduid te worden voor 't wereldkampioenschap. Laat me die Parijs-Brussel betwisten en 'k win hem. Aldus Ronsse tegen Pierrard, die zich eindelinge liet overhalen en Ronsse liet starten, die won ‘op zijn één been’. 't Gevolg was, dat hij eerste kandidaat werd voor 't wereldkampioenschap, naast Jules Van Hevel en Jef Dervaes, die de eene overwinning na de andere kwamen te behalen. Die ‘keuze’ voor 't Wereldkampioenschap liep ook niet van een leien dakje. Gust Mortelmans van Heyst op den Berg was immers Kampioen van België, en stond er op van aangeduid te worden. - Als de nationale kampioen niet weerdig is van afgevaardigd te worden, wie heeft er dan wel recht op?... Aldus Mortelmans en zijn clubleiders, die 't geding brachten tot op een zitting van den Hoogeren Raad van den Belgischen Wielrijdersbond, waar Mortelmans dreigde van zijn trui af te leggen en terug te sturen. De Bond liet zich echter niet beïnvloeden, des te meer dat de Antwerpsche afdeeling de kandidatuur van Jef Dervaes steunde, en het bleef tenslotte bij wat gekijf in de pers, en opstootjes onder de supporters. Maar dat wereldkampioenschap?... Had bijna een dramatisch verloop. Italië zette zijn allerbeste renners: Girardengo, Belloni en Binda.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
266 ‘Die waren niet te kloppen’. Zoo meende men in Italië, en zoo dachten al diegenen die wisten dat de weg redelijk bergachtig was. Maar?... Ze rekenden zonder den naijver die ontstaan was tusschen de ‘komende’ Binda en de ‘dalende’ Girardengo, van sedert het wereldkampioenschap dat in 1927 door Binda werd gewonnen. De deelnemers waren geen 20 Km. ver, of daar demareert Jef Dervaes, zoo maar eens om te lachen. Hij wordt bij gehaald. Maar onmiddellijk daarop vliegt Jules Van Hevel uit, zooals hij dat alleen kan, en in min dan één minuut heeft hij 300 meter voorsprong. Op dit oogenblik zet Girardengo het verweer in. Maar Binda komt hem niet ter hulp. Belloni, die ‘voor Binda rijdt’, evenmin. En de overige deelnemers zitten mekaar zwijgend te raadplegen om te vernemen ‘wie het dan wel zal doen’. Van die korte aarzeling maakt Ronsse gebruik, om op zijn beurt te demareeren. Nieuwe en andere aarzeling in den groep. Van Hevel ziet Ronsse afkomen. Hij vertraagt een weinig, en samen gaan ze dan een strijd ‘op leven en dood aan’, tegen de gansche groep. Ronsse en Van Hevel! Twee volbloedpaarden! Twee bloktreinen! Twee ‘vechters’! Bezield met de vurigste begeerte om te winnen, en die kans voor 't grijpen zien! En als twee zulke renners in volle ‘actie’ zijn, wie dan is er wel bekwaam - altans over een zekeren afstand om ze in bedwang te houden, en bij te halen?... Na 50 Km. afstand hebben ze 10 minuten voorsprong. Het gebrek aan verstandhouding bij de tegenstrevers deed het eene, de ontmoediging het andere, en de drie Italianen gaven weldra op. Van af dit oogenblik was het zeker: of Ronsse of Van Hevel zouden wereldkampioen worden! Maar?... 't Gebeurde aan Km. 80. Ronsse lag op kop. Van Hevel aan 't wiel. Vóór hen, een gespan met ossen. Een der dieren slaat weg en weder met den steert. Ronsse op kop, rijdt er rakeling naast. Hij komt voorbij. Jules
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
267 volgt. Op 't oogenblik dat hij voorbij komt, hapert de steert - lees goed, beste lezer - van den os aan het handvat der remmen op de stuurstang, met het gevolg, dat Van Hevel zoo plots als ongenadig ten gronde wordt geslingerd. Hij is gekwetst, aan handen en beenen, en over het heele lichaam. Toch springt hij weer recht, en op 't rijwiel. Ronsse is 300 meter voren. Deze die 't zich afvraagt: - Wat zou ik? Wachten?... Dan laat ik een gevaarlijk tegenstrever weer bij komen. Alleen voort doen? Nog zoo ver en nog zoo lastig. Wachten deed hij eigenlijk niet. Maar hij reed ook niet al wat hij kon. Na 10 Km. achtervolging komt Van Hevel weer bij: hij ziet rood van 't bloed. En lijdt erge pijnen aan de hand. Maar?... Als het gaat om een wereldkampioenschap? Dan heeft men het recht niet te zwichten voor die ‘kleinigheden’. En Van Hevel trekt zijn streng naast Ronsse, tot dat... ja, 't was aan Km. 130 dat hij het zei: - Aflossen? Ik kan niet meer. 't Begint me te duizelen in den kop. Hij verloor immers veel bloed, en daarbij, en dat was 't ergste: zijn eten en zijn drinken was bij den val gebleven, en hij dierf het niet aan, van er te vragen aan Ronsse, wetende dat deze ook maar 't hoogst noodige had. Deze laatste drong aan bij Jules om te helpen, omdat hij er niet zeker van was: of hij veinsde, met de bedoeling van zich wat te herstellen van de gedane inspanningen, om een meer vermoeiden Ronsse dan te kloppen in den sprint; ofwel, als hij werkelijk niet meer en niet beter kon! - Het antwoord zal ik zelf halen... Zei Ronsse bij zichzelf, aan den voet van een berg, waartegen hij wat rapper ging opklauteren. Almeteens een zucht, en een: ‘ga maar, ik kan niet meer’. Van Hevel stapte af, en 't was met hem gedaan: teenemaal uitgeput!
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
268 - Nog 70 Km. alleen, en die gloeiende hitte en over die lastige bergen! Dat kan ik nooit bolwerken! Aldus Ronsse. Maar zooveel seconden later speelde 't in zijn hoofd: wereldkampioen worden?... Daarvoor moet men heel wat kunnen lijden en verdragen. Later vertelde hij dat hij meer dan eens, op 't laatste van dien rit, voelde aan 't gevaar van te duizelen en te bezwijmen, maar telkens vocht hij er tegen met den moed van de wanhoop, en met de altijd sterker wordende begeerte om wereldkampioen te worden. Hij won dat kampioenschap en werd te Antwerpen gehuldigd als een Prins. Samen met dien anderen Sinjoor, Jef Dervaes, die niet gewonnen had, maar zoo behendig in de kaart van de wegloopers Ronsse en Van Hevel speelde bij dezer ontvluchting, door elke poging van de tegenstrevers om na te zetten, zoo handig te neutraliseeren met een tegenaanval van zijnentwege. Volgens mij is 1928, Ronsse's beste jaar geweest. Hij won maar één koers van beteekenis. Maar 't is juist bij die eenige zege dat hij betoonde van een groot en weerdig wereldkampioen te zijn.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
269
Fred Hamerlinck Het is in 1927, als we ons niet bedriegen, dat we 't zegden tegen Automoto's sportbestuurder: - We hebben een nieuwe en kostelijke aanwinst voor uw ploeg: Fred Hamerlinck. Inderdaad, deze kwam van bijna zooveel juniorskoersen te winnen als hij er betwistte. En die overwinnigen?... Haalde hij thuis met een weergalooze sprint, waarmee hij scheen begaafd, of met voorsprong, al naar beliefte, of naar gelang het paste. Menschen uit zijn onmiddellijke omgeving beweerden, dat hij een groot kampioen in wording was. Van daar onze aanbeveling bij Pierrard, want persoonlijk hadden we hem nog niet zien rijden, omdat we nooit den tijd vonden om ons bij de juniors op te houden. En dat jaar 1927 verliep, zonder dat Hamerlinck zich bijzonder onderscheidde bij de beroepsrenners; hetzelfde voor 1928, al bewees hij nu en dan wel eens, dat er meer in hem stak, dan hij er tot dan toe uithaalde. Aardig toch? Maar zooveel beste juniors die, bij den overgang naar de beroepsrenners, blijven nestelen gedurende een zekeren tijd, tusschen ‘hangen en wurgen’. Zoo was Ronsse in 1927, en Hamerlinck in 1927 en 1928. Alleen Deolet miek eene uitzondering, die in 1929 beroepsrenner werd. en zich bijzonder onderscheidde in Parijs-Robaais, waarin hij de zege aan 't betwisten was tegen Ronsse, toen hij samen met deze ten gronde stuikte, op 100 meter r der aankomst. Daar hebben we 't verder over; eerst houden we 't bij Hamerlinck, die in de eigenste Parijs-Robaais met Ronsse, Deolet en Meunier ontsnapt was, en zoo goed als eender wie, zijn kans op winnen had, toen hij op 40 Km. der aankomst bandbreuk leed. Ik herinner me nog dat bevel van Ludovic tegen de
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
270 drie voornoemde renners, die bij den groep Alcyon behoorden: - Hamerlinck zal zijn deel aan de leiding gaan, ofwel zult ge hem niet meer laten colleeren. Gebeurde te Henin-Lietard. En Fred, die, zonder beschutting en tegen den van bezijden komenden wind, aan 't worstelen was, één tegen drie dus, toen zijn band begaf. Of hij het anders zou uitgehouden hebben? Weten we niet. Maar waarin hij het wel uithield, dat was in de kermiskoersen, waarin hij den ongekroonden koning werd. Ik weet het nog van die week toen hij er drie won: te Wondelgem, Heusden en Balgerhoeke. In dat slag was hij werkelijk onklopbaar. Maar 't belette hem algelijk niet op 't einde van 't seizoen, den grooten Wolberprijs te winnen, en daarmee bediende hij deze van antwoord die dierven schrijven en beweren: - Een beste kermiskoerser, dat, ja, maar baanrenner naar den eigenlijken zin van 't woord, dat is Hamerlinck niet! De waarheid is, dat deze door Ons Heere bedeeld werd, met uitzonderlijke athletieke eigenschappen, zonder daarom over een sterke gezondheid te beschikken. Van daar een klein tekort aan uithoudingsvermogen. Misschien wel omdat de nerveuse tert van den sprinter niet genoeg getemperd was. Van sprinters gesproken, het is in dat eigenste jaar 1929, dat we Jef Scherens een baankoers wisten winnen bij de onafhankelijken, namelijk te Melsele. Maar laat het ons voorloopig bij Hamerlinck houden, want in wezen en zijn als renner, is hij altijd voor sportkronijkers meer geweest, dan een groote kermiskoerser en kampioen op de piste: ook een schier ondoordringbaar raadsel. ***
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
271 Inderdaad. Het mangelde hem wat aan dat onverstoorbaar uithoudingsvermogen, van den Bordeaux-Parijs-winnaar Ronsse; en als tegenstelling daarvan moeten we aanstippen: dat hij in achtervolgingsmatch op de piste, schier onklopbaar was, en geweest is. Het is ons niet te doen om hier een eerelijst af te kondigen, van Hamerlinck's overwinningen allerhande, vooral op de piste en in achtervolgingen en omnium's. Maar veel van dit slach koersen zal hij er toch niet verloren hebben. Voor een begin haalde hij het, alhoewel niet gemakkelijk, tegen den sterken Jules Van Hevel en den schier onklopbaren Girardengo. In zijn verdere loopbaan heeft hij al de specialisten dier vertakking van de wielersport ontmoet, en beurt om beurt verwonnen ook, en ondermeer den ongenaakbaren Raynaud in achtervolging, lijk het een andere waarheid is, dat hij het, tegen alle verwachting in, op een dag moest afleggen tegen Jan Pijnenburg, die weeral een artist-kunstenaar was in de pistekoersen. Hamerlinck, we zegden het al - was een dankbaar onderwerp voor den sportjournalist, die naar den mensch wil gaan zoeken in den athleet. Zelfs van buiten-uit bekeken was hij een tastbaar raadsel. Men zag het hem aan dat hij niet uit hard, zeer hard hout gesneden was. En nochtans, als men zijn vader bekeek, dan zou men bang geworden zijn van in die handen terecht te komen. De schouders van een reus en de armen van een smid. Van vader kreeg hij een zeker deel van die macht. Werd men gewaar in zijn beruchte achtervolgingsmatchen. En in zijn ‘kilometer om in den minsten tijd’. Of hij zich weren kon, en sterk inspannen?... Alleen Scherens en Kaers konden hem, op dat gebied, te bij komen. Als Hamerlinck een achtervolgingsmatch te loopen had, was het altijd een ‘of winnen of er bij vallen’. Of hij er soms niet aan bezweken is?... Want hij heeft ten slotte aan 't koersen
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
272 moeten verzaken, om gezondheidsredenen, nog eer hij het hoogste had bereikt, en toen de zon van zijn sport-glorie nog in een zeer hooge hemel hong. Er altijd zooveel spijt van gehad, meer dan we zeggen en schrijven kunnen, om die voorbarige aftocht, want Hamerlinck was sympathiek, zeer sympathiek zelfs, zonder dat we zelfs kunnen zeggen waarom, en hoe het kwam. Hij zocht nooit te vleien. Hij was noch handig noch kunstig van voorkomen. Volstrekt niet aanstellerig. Hij drong zich niet op, tenzij... ja, tenzij in de arena, als het vuur van den strijd hem te pakken had, of de vlam van de achtervolgingskoorts hem verteerde Dan was hij meer dan schoon: hij was subliem! Prachtig in het ontplooide machtsvertoon en heerlijk in de uitgestalde en weergalooze kunde. Indien ik dierf, 'k zou zeggen dat Hamerlinck schoon was in zijn leelijkheid! Niet het minste aanstellerig en juist zoo groot van kunde, als eenvoudig van manieren en gebaren of voorkomen. Een heerlijke figuur uit de wereld der wielerkunde, en waarvan we nog zullen vertellen, en wondere dingen verhalen, uit de eenige ronde van Frankrijk die hij betwistte; en een van wien men zei bij zijn vroegtijdig afscheid: hij laat een leemte! Spijtig dat de wielerbeweging niet meer van dat slach kampioenen voortbrengt.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
273
Ronsse wint Bordeaux - Parijs en 't Wereldkampioenschap In dat jaar won Jef Dervaes de Ronde van Vlaanderen, en Kamiel Degraeve van Beirvelde, de Ronde van België. En beide renners, precies lijk André Verbiest uit die dagen, die van het tooneel van de sport verdwenen, eer hun rol uitgespeeld was. Verbiest had zoo enorm veel athletieke vermogens. De draad ervan werd zoo ineens stukkend gesneden. En Kamiel Degraeve? Die verdween lijk hij kwam: op een verrassende en onaangevoelde wijze. Wie dacht er aan, van hem favoriet te maken voor die Ronde van België, die hij won omdat hij de beste was?... En wie zou het hem aangegeven hebben, als men er voren stond, dat hij het kon?... Hij won die Ronde en nadien?... Die overwinning was tezelvertijde zijn zwanenzang. Anders is 't gesteld met Dervaes: gezondheid te koop, kunde te over. Hij won koersen, en veel. Maar niet genoeg. We bedoelen: had hij gewild, hij klom veel hooger. Ronsse heeft het me meer dan eens gezegd: Jef Dervaes, die kan meer dan ik! Ronsse won drie maal Bordeaux-Parijs en twee maal het wereldkampioenschap. En Dervaes?... Hij was lijk Marcel Buysse: rijk begaafd uit de natuur, maar niet rijk aan eeretitels. Ronsse had meer van Hamerlinck dan van Dervaes, naar den uitwendigen vorm bekeken. Of beter, hij had genoeg van de twee om den grootsten renner van zijn tijd te zijn: én snelheid én uithoudingsvermogen, en, vooral, liefde voor zijn beroep en zijn kunde! Wij schreven het reeds: hij won het wereldkampioenschap van 1928. Hij won ook dat van 1929, en ik vraag het me nu nog altijd af, of ik wel ooit in mijn lange loopbaan meer bereerd werd, dan op dien dag te Zurich, toen
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
274 men Ronsse de vlag van wereldkampioen om de schouders hong?... Dat kwam zoo. 't Jaar te voren werden Girardengo, Binda en Belloni gestraft door de Italiaansche wielervereeniging met schorsing, om hun kansen op winnen in 't wereldkampioenschap niet naar behooren te hebben verdedigd. En voor Zurich? Zond Italië Binda, met Frascarelli en Piemontesie als tegenhangers, of beter, als knechlen. Want ze hadden werkelijk betere renners, dan deze laatste, om Binda te vergezellen, als daar waren, Girardengo, Belloni, Linari, zelfs Negrini, maar juist daar zat het hem: die renners zouden hun eigen kans loopen, en dat wilde Italië doen, ‘omdat ze zeker waren van te winnen met Binda’, als deze maar behoorlijk geholpen werd door renners, die hun eigen kansen offerden ten zijnen bate. Wij gingen er naar toe met Ronsse, Dervaes en Jef Wanters. Deze laatste heeft bandongeval in den beginne. Dervaes wat verder. Ze gerochten om de beurt wel bij den hoofdgroep, maar Wauters begaf bij het bestijgen van den berg, die de aankomst vooraf ging, en Dervaes voelde bij den sprint, dat hij wat te kort kwam aan krachten: deze die hij verspeelde om na band- en guidonbreuk weer te vervoegen. Bij de bestijging van den berg, waarvan hooger spraak, daar zou Binda al zijn tegenstrevers verspelen, om alleen toe te komen. Zoo was er van hooger hand beslist, en dat hoopte heel het sportieve Italië. En inderdaad, bij de beklimming verspeelde Binda al zijn tegenstrevers, uitzondering gemaakt voor Ronsse, en dat deze hem bijhouden kon, was meer dan een verrassing en ontgoocheling, 't was een ontmoediging, wat hem de goeste benam om zijn inspanning voort te zetten, met het gevolg dat Dervaes en Frantz en nog een paar andere renners weer bij kwamen, om mede te sprinten voor de overwinning.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
275 Ronsse die won met enkele centimeters vóór Frantz. Binda behaalde de derde plaats. Was voor de Italianen de grootste ontgoocheling die ze ooit in wereldkampioenschappen opliepen. En voor mij?... Een der schoonste dagen uit mijn lange loopbaan! Ronsse was meer dan een groot renner: hij was ook een schoone figuur als mensch en sportman. *** 'k Zie hem nog staan weenen, na afloop van Parijs-Robaais, van dat jaar. Want Ronsse was juist zoo koppig in den strijd, als lauw en gevoelig bij tegenslagen. De aankomst van Parijs-Robaais zou plaats hebben op een stadion welker ‘piste’ vierkantig aangelegd was. Ronsse komt eerst binnen. Deolet aan 't wiel, Meunier in derde positie. De sprint is volop aan den gang. Men kwam in de laatste bocht, of als ge wilt, aan den laatsten hoek, waarachter de rechte lijn van honderd meter lag die naar de aankomstlijn leidde. Deolet kwam opzetten naast Ronsse. Of ze bij het aanwenden van geweld mekaar raakten? Denkelijk, want ze stuikten alle twee ten gronde. En Meunier, die op twee lengten volgde, kon voorbij, en won op die wijze Parijs-Robaais van 1928. Hier even een woord over Deolet. Als we zullen spreken over ‘Menschen en Dingen uit de Ronde van Frankrijk’ zullen we meer vertellen over dezen renner, die geroepen was om Ronsse op te volgen, en misschien - wie weet? - over meer lichamelijke eigenschappen beschikte. Van junior ging hij met den slag over naar beroepsrenner, en dat werd hem wel, en ook mij persoonlijk wat aangewreven: ‘die sprong’ van 't laagste naar 't hoogste die te gewaagd was. Zoo schreven de konfraters. Ik meende 't anders: - Als men kan wat Deolet vermocht, was men op zijn
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
276 plaats bij de beroepsrenners. En hij bewees het met zijn Parijs-Robaais en met zijn Parijs-Rennes, die hij won. Ik herhaal het: In ons boek over de Ronde van Frankrijk zullen we van hem meer vertellen, en vooral van zijn voorbarig en betreurd afscheid uit de wielerbeweging. Hij was een boom die te vroeg ontwortelde. *** Bonduel won de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Rijsel, en had zijn kans op zege in Bordeaux-Parijs, toen een stom ongeval te Poitiers hem buiten koers kwam te stellen. Ik zie. het nog gebeuren: de gangmakers voor Bordeaux-Parijs stonden opgesteld boven op een berg, ongeveer 3 Km. voorbij Poitiers. De deelnemers waren gekomen aan den voet van dien berg, en in een draai van den weg, toen een auto van uit tegenovergestelde richting komende, dus berg-af rijdende, met volle snelheid in den groep terecht kwam! Was me dat eene ramp! Rijwielen die opgeheven en in de lucht geworpen werden Vijf, zes, zeven renners die ten gronde stuikten, hals over kop! Verwrongen kaders Gebroken wielen! Gehuil en gekerm der gekwetsten! - Of er geen dooden zouden te betreuren zijn?... Was onze eerste vraag en bekommernis. Bonduel en Merviel waren er het ergst aan toe. Martin niet veel min. Van Rijsselberghe zette de achtervolging in en moest 165 Km. rijden om den hoofdgroep weer te krijgen. Romain Gijssels, die als gangmaker optrad, werd ook gekwetst, evenals Miel Decroix, die een schouderbreuk opliep. Gelukkiglijk geen dooden. 't Had anders kunnen verloopen, want de schok was brutaal en geweldig. Ronsse won dien Bordeaux-Parijs in den sprint tegen Frans Pélissier en meer anderen. De Franschman had
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
277 noehtans een list verzonnen.. Hij wist dat or pisterijwielen gereed stonden, aan den ingang van den velodrom om den sprint te betwisten. Was toegelaten door het reglement. Pélissier liet zich ook een rijwiel bereiden, en gereed zetten, maar buiten iemands weten hadden zijn sportbestuurder Veron, en Pélissier beslist van een lichte baanvelo te nemen met pisteverzet, tusschen Versailles en Parijs, dit om tijd te winnen bij het binnenrijden van den velodrom, en mogelijks zijn tegenstrevers te verrassen. Maar de verzorger van Pélissier, die te Parijs gebleven was, en van die verandering niets afwist, greep zijn renner vast bij het binnenkomen van den velodrom, om hem. te helpen bij de verandering, en eer hij het aannam dat Pélissier niet van rijwiel veranderen zou, verloor deze ongeveer 30 meter. Niettegenstaande dat, nam hij toch nog 50 meter voorsprong, en. het publiek dat hem naar de eindmeet dreef met begeesterende en vertwijfelende kreten van aanmoediging, Maar intusschen was Ronsse onder doom gekomen, en meter voor meter knaagde hij tijdens die laatste ronde aan den voorsprong, om ten slotte toch nog te winnen met 3 lengten! Daarmee veroverde Georges Ronsse In drie jaar tijd, drie maal Bordeaux-Parijs, en twee maal het wereldkampioenschap. Iets wat er hem nooit renners hebben voren gedaan en wat hem ook niet rap zal nagedaan worden. Maar ter waarheidswille moet het gezegd: dat Frans Pélissier de verdienstelijkste koers deed. Hier een bijzonderheid die niet genoeg meer geweten of gekend is. Twee jaren te voren meende Frans Pélissier ‘dat zijn tijd om te gaan gekomen was’ en hij ‘legde er de pees af’ - lees: stoppen van koersen. Maar nadien?... Had hij er spijt van en hij zou herbeginnen. Gebeurde in 1930. Welnu, in zijn besten tijd reed hij niet beter dan in Bordeaux-Parijs van dat jaar.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
278
Het geding Maréchal - Vervaecke De meest schokkende gebeurtenissen van dat jaar 1930 zijn nochtans geweest: het wereldkampioenschap dat te Luik werd betwist, en waarin de groote kanshebbers Hamerlinck en Joly de wapens uit de handen werden genomen, beurtelings op 35 en 20 Km. der aankomst, ter oorzake van ongevallen, zoodat Ronsse alleen overbleef om het tegen de saamgepakte krachten van Guerra en Binda op te nemen. Daar vertellen we verder van. Eerst van het geding dat ontstond na Parijs-Robaais van dat jaar. Maréchal was de opkomende kampioen, waarnaar men al zoo lang en zoo vurig verlangde in Frankrijk, om de generatie der Pélissier's te vervangen, en weer post te kunnen vatten in de arena der internationale baankoersen. Tusschen Doullens en Arras, demareert Leander Ghijssels - niet verwarren met Romain Gijssels, waarover we 't wat verder hebben, en die een opvolger moest worden van Georges. Ronsse. Als hij nagenoeg 100 meter voorsprong heeft, wipt Maréchal er achter, met Julien Vervaecke aan 't wiel. Deze drie komen bij mekaar, en gaan onmiddellijk de onuitgesproken overeenkomst aan, van mekaar te helpen om vooruit. In de groote roep zitten de favorieten naar mekaar te kijken, als wilden ze vragen: wie van u begint aan de achtervolging?... Maar er werd zoo lang getalmd tot dat... ja, tot dat het te laat was, want de drie ontsnapten gingen zich niet bij de pakken neerzetten, en eer de tegenstrevers goed het gevaar hadden gesnapt, waren Maréchal, Vervaecke en Ghijssels al buiten schot. En dan?... Te Henin Lietard heeft deze laatste bandbreuk. Vervaecke rijdt voor Alcyon. En dezes sportbestuur-
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
279 der moet bij zich zelf de volgende. overweging hebben gemaakt: - Maréchal is rapper dan Vervaecke in den sprint. Waarom hem dan naar de aankomst helpen trekken?... Terwijl ik in den achtergrond Ronsse heb, om dien sprint te winnen, als hij kan vervoegen. Vervaecke zullen we dan maar verbieden, van nog aan de leiding te gaan. Zoodat Maréchal verplicht wordt van het werk alleen te doen, met de hoop dat hij er zich bij vermoeie, zoodat Vervaecke de kans krijgt van ten slotte alleen weg te geraken. Aldus redeneerde Ludovic. En 't is tusschen Carvin en Seclin op ongeveer 30 Km. der aankomst, dat hij deze onderrichtingen aan Vervaecke overmaakt. Onnoodig te zeggen dat Maréchal ‘er niet geeren bij was’, bij zooverre dat hij Vervaecke schold en Ludovic de grofste benamingen naar 't hoofd slingerde. Hij ging te werk lijk een razende, en tempeestte lijk een dierentemmer. Te Leurquin springt hij van de grove kalseide op den effenen zijweg. Vervaecke heeft het niet gesnapt en verloor dus voeling. Maréchal beproeft het van zijn tegenstrever kwijt te spelen, maar deze slaat den aanval af, en te Hem neemt hij zelf het offensief; maar ook Maréchal weerstaat aan den aanval. En ten slotte - we waren gekomen op 7 Km. der aankomst - vraagt Maréchal aan Vervaecke voor de allerlaatste maal, van ‘kop te gaan’. Deze weigert, en dan?... Opeens maakt Maréchal een gebaar, en paf!... met zijn hand slaat hij Vervaecke in 't open wezen, en wel met zooveel geweld dat deze ten gronde stuikt, en in den gracht terecht komt. Maréchal kiest het hazenpad. Vervaecke kruipt al schreiende en tempeestende uit den gracht, weer op zijn rijwiel, en zet den Franschman na. Hij nadert meter voor meter, maar de aankomst is te nakend. Maréchal komt eerst over de meet, met nagenoeg 150 meter voorsprong op Vervae-
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
280 cke, die van zijn rijwiel afspringt, en den Franschman te lijve wil. Toeschouwers en helpers of verzorgers mengen zich in het geschermutsel, en 't is aan de gendarmerie te danken, dat er niet een gevecht in regel ontstond, tusschen Fransche en Belgische toeschouwers. Alcyon protesteert. Maréchal verweert zich met het uitvluchtsel ‘dat hij het niet met opzet deed’, maar de Fransche koerskommissaris Degraine is kranig en kordaat: - Hij heeft moedwillig geslagen en met opzet gehinderd! De koersleiders zochten eerst de zaak op de lange baan te schuiven, onder voorwendsel dat de Fransche Wielrijdersbond over het geschil zou uitspraak doen, na nader onderzoek. Maar Alcyon liet niet los ‘vermits er een beschuldigende verklaring is van een koerskommissaris die ooggetuige was’. Na een korte beraadslaging viel het besluit: - Maréchal achteruit gesteld, naar de tweede plaats, en Julien Vervaecke overwinnaar van Parijs-Robaais! Onnoodig te zeggen dat deze beslissing viel, lijk een steen op het hert van de Fransche supporters, die nu al zoo lang zaten te wachten, naar een zege in Parijs-Robaais, en naar een weerdigen opvolger van Lapize en andere Trousseliers. Er werd nog wel wat herrie geschopt in de bladen, en geschermutseld in de middens der rijwielnijverheid, maar enkele weken later ging het orkaan van zelf liggen, toen Maréchal op schitterende wijze, en met een onbedingd meesterschap, Parijs-Tours veroverde. In die koers bewees hij, en ten overvloede, dat Frankrijk nu werkelijk weer een groot kampioen rijk geworden was. Jammer genoeg voor de Fransche sportmassa in 't algemeen, en voor Maréchal in 't bijzonder, maar de zonne zijner kunde en glorie ging. rap ten onder, in de wolken van overmoed en zelfgenot, om niet te zeggen in de drukkende atmosfeer van een liederlijk leven.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
281 Spijtig, want we kunnen het getuigen: Maréchal was een groot kampioen, gemaakt naar het model van Girardengo. Schoone liedjes, die niet lang duren! *** 't Is In 't eigenste jaar, dat Ronsse zijn derde wereldkampioenschap miste. Het werd te Luik betwist, op een omloop die we zelf hadden verkozen en die hem zoo wonderwel paste. Onze andere vertegenwoordigers waren: Joly, die breuk leed op 25 Km. der aankomst, en Fred Hamerlinck, die voor de tweede maal van band moest verarderen op 15 Km. van Luik. Zoodat Ronsse alleen overbleef met Guerra, Binda, Grandi, Frantz en Stoepel, om den laatsten berg van Theux te beklimmen. Tot dan toe had Binda zich heel koes gehouden, en al 't werk laten doen door Grandi, die uitsluitelijk aangesteld was geworden, om te gaan in den dienst van Binda. En dààr, op dien berg, zou deze het beproeven, van al zijn tegenstrevers los te gooien, om zegevierend Luik binnen te rijden. En inderdaad, aan den voet van den berg gekomen, ging Binda aan de leiding en ten aanval over. Om de beurt lossen Grandi, Frantz, Stoepel en ten slotte ook Guerra, zoodat Binda geen andere tegenstrevers meer aan zijn wiel heeft dan Ronsse, die op een paar honderd meter van boven, van enkele lengten los geraakt. Doch onmiddellijk weer vervoegt. Samen hebben ze nagenoeg 500 meter voorsprong op Guerra, die in derde positie volgt. Voor Ronsse was de keus niet groot. - Als ik Guerra weer laat bij komen, krijgt Binda een bondgenoot die hem helpen zal bij den sprint. Wil ik het beletten dan zal ik verplicht zijn aan de leiding te gaan, en den Italiaan mee te trekken naar de meet, waar hij zal zoeken van me te kloppen. Vermits hij ruimschoots tijd zal gevonden hebben, om aan mijn wiel te verpozen, en zich uit te rusten voor den sprint.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
282 Die overweging, zoo vertelde hij ons na afloop, duurde een paar seconden, meer niet. Want onmiddellijk was zijn besluit genomen: - 'k Was er zeker van, hem meester te kunnen in den sprint, als ik beletten kon dat Guerra ons vervoegde. Maar 'k moest algelijk zorgen van niet te veel van mijne krachten te verspelen, en wat over te houden voor dien sprint. - Ik regelde dus het tempo dusdanig dat ik meende dat niemand meer bij komen zou. Maar 'k had gerekend zonder die zooveel volgende auto's, die in zekeren zin als gangmakers dienden voor Guerra, en opeens - we waren al op 't grondgebied der stad Luik - hoorde ik trompen in den achtergrond. Zou dat soms Guerra zijn die in aantocht was?... Even omgekeken, en 'k had juist den tijd om me weer voorover te buigen, het stuur van onder te nemen, en te demareeren, want Guerra was me intusschen in volle snelheid voorbij gevlogen. - Ik demareerde nu zoodanig rap, dat Binda zelf van enkele lengten los geraakte. Maar op 't wiel van Guerra gekomen stopte deze, om zijn kameraad weer te laten vervoegen. Guerra demareerde verder nog eens. Ik moest er weer achter, en intusschen waren we gekomen in de rechte lijn die naar den sprint leidt. Guerra springt voor de derde maal; ik beantwoord zijn aanval, maar dan... op ongeveer 250 meter van de meet, komt de goed uitgeruste Binda van achter mijn wiel, en dat wrocht zoo ontmoedigend, zoo ontredderend op mijn gemoed, dat het me voorkwam, of ik ineens de beenen afgesneden werd. Die strijd van alleen, tegen twee zulke machtige tegenstrevers was te ongelijk en te sterk. En ik verloor dat wereldkampioenschap, als wanneer ik nooit zekerder eener overwinning was geweest, als toen ik met Binda boven op den berg van Theux gekomen was. - Die tegenslag is me lang op 't gemoed blijven liggen.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
283 't Is het laatste wereldkampioenschap geweest, dat ik betwistte, omdat 't jaar nadien reeds andere kandidaten werden verkozen. En dien dag te Luik? Voelde ik me minstens een lengte rapper dan Binda. Spijtig dat ik Hamerlinck niet bij me had, of Joly, boven op den berg van Theux. 't Lot besliste er anders over. 't Zij zoo. Voor mij was 't gedaan, vermits ik plaats te maken had voor jongeren, die opdaagden.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
284
Het beste jaar van Romain Gijssels Romain Gijssels was een tijdgenoot van Gerard Loncke. Ik zou niet eens durven zeggen, dat hij over meer athletieke kwaliteiten beschikte dan de Limburger, maar wat we wel kunnen verklaren is: dat Gijssels het veel verder bracht, in zake baankocrsen op internationaal gebied. Gijssels was nochtans ook niet wat men noemt een ijzerbreker. Hij was niet meer aanvallend dan Loncke, maar ik meen te mogen zeggen dat hij meer doorzicht had, een klaarder kijk. op tegenstrevers en wedstrijden. Maar dat het hem ook faalde aan doortastendheid, en die wilskracht, waarmee Felicien Vervaecke wonderen verrichtte, dat leerden we in de eenige Ronde van Frankrijk die hij betwistte. Daar stond hij eigenlijk ver beneden zijn eigenlijke weerde als renner, en deed meer denken aan een winkeljuffrouw, dan aan een ‘dwangarbeider van de baan’. Hij kon niet tegen de cols op, en nog min tegen de lijvelijke miserie van dat zwaar werk. Hij was juist zoo lauw van binnen, als hij sterk was naar buiten. Maar buiten die Rende?... Heeft hij wondere uitslagen geboekt, en kwam de groote Ronsse te bij. Hij won in 1931 de Ronde van Vlaanderen in den sprint, en als hij Bordeaux-Parijs niet won, dan kan Van Rijsselberghe het getuigen: 't is ter oorzaak van twee bandbreuken, die rekewijs kwamen, op 't laatste van den koers. Wat nu nog niet wil zeggen, dat Bernard Rijsselberghe dien wedstrijd als geschenk kreeg. Want tegen alle verwachtingen in, reed hij bijzonder goed achter de kleine moto's, die voor de eerste maal werden gebezigd als gangmakers. Maar 'k heb toch den indruk dat de overwinnaar zich in die koers ‘een deuk gegeven heeft’?... Want nadien?... Heeft hij nooit meer die hoogten gekend, die hij
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
285 bereikte in vermelde Bordeaux-Parijs. Dat werk achter die moto's, dat zoo sloopend was! - Die moto's, zegde mij Mithouard eens, die zoo onverbiddelijk en zoo ongenadig konnen zingen aan het lied van den zwaarsten arbeid! En ge waart verplicht van onverstoorbaar te luisteren en op te letten. Want het duwen op de pedalen, was nu eigenlijk nog niet het lastigste, en het meest sloopende werk, maar die gespannen aandacht op dat achterwiel, dat men nooit, al ware 't maar één enkele seconde, uit het oog mocht verliezen, op gevaar af van er tegen te rijden, en te vallen, dat? Dat was feitelijk het lastigste! En gaf vreeselijke pijnen in rug en lenden, ter oorzake van de stijve en onveranderlijke positie, die ge in te nemen had. En is 't soms niet bij dat sloopend werk, dat Van Rijsselberghe een deel zijner kunde en vermogen gelaten heeft?... Misschien wel! *** Maar we komen op Romain Gijssels terug en zijn ‘wonderjaar’ van 1932, na gezegd te hebben dat hij in 1931 nog even den Wolberprijs won. Drie koningen van de baan die de zege betwistten in den sprint: Romain Gijssels, Georges Ronsse en Fred Hamerlinck! De drie beste van onze baanrenners uit die tijden, en die met kop en schouders boven hun Fransche tegenstrevers stonden! Ieder volger verwachtte zich aan de zege van Hamerlinck, of bij gebreke aan deze van Ronsse. Maar dat Romain Gijssels zoo rap was in den spurt?... Neen, niemand die 't wist. En toch won hij het met klank! Maar 1932 was zijn wonderjaar. Wij zien het nog gebeuren te Zottegem, in de Ronde van Vlaanderen. Nog zes renners aan de leiding: Gijssels,
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
286 Fons Deloor, Jan Aerts, Felicien Vervaecke, Kemper Horemans en Hamerlinck. Even buiten de stad, een lange helling. Gijssels zet zich aan de leiding, en tegen dat hij boven komt, heeft hij er vier uit het wiel gereden: Hamerlinck, Vervaecke, Aerts en Horemans. Fons Deloor houdt stand. Maar te Erpe, in de kontrool, verloor Deloor nagenoeg 30 meter bij het teekenen van het kontroolblad, en die 30 meter achterstel?... Heeft hij nooit meer goed kunnen maken. Romain Gijssels was onweerstaanbaar! Lijk hij onweerstaanbaar was in Parijs-Robaais en Bordeaux-Parijs, waarin Frans Bonduel de tweede plaats behaalde. Ik zei het al: we moesten terug keeren naar Ronsse's besten tijd, om op dergelijke uitslagen van een renner te kunnen wijzen. - Het wereldkampioenschap? Dat zou en dat kon hij niet verliezen! Zoo redeneerden wij, en al wie van die koersen iets af wist. Ook hij geloofde er aan. Daarom dat hij er zich speciaal voor wilde uitrusten en bereiden. Met dit inzicht ging hij zich te voren aan de zee vestigen, waar hij in alle eenzaamheid en rust leefde, in afwachting van het groote gebeuren. Enkele dagen te voren, herbegon hij de oefening: kwestie van de lenigheid te bewaren. Maar de tert die lijk zoo zwaar geworden was, en de bewegingen zoo log, en zoo moeilijk. Het kwam hem voor dat de zee lood in zijn armen en beenen gegoten had. Hij was dezelfde niet meer van Bordeaux-Parijs en zijn andere koersen. Wat was het dan?... Romain Gijssels die zelf 't antwoord schuldig bleef op de vraag. Hij kon maar niet begrijpen. Die rust, na de zooveel inspanningen, moest hem toch deugd doen, hem verkwikken en opknappen? Zoo dacht Romain, en zoo moesten allen denken die van de sport iets afwisten. Maar dat wereldkampioenschap kwam, en
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
287 den berg van de Roca di Papa, waartegen Gijssels niet op kon! - Mijn fiets die lijk niet meer voorwaarts wilde... zei Gijssels, die er op liet volgen: wat mag het toch wel zijn? - Ik weet het, schreef Joris van den Berg, enkele jaren later in zijn boek ‘Geheime krachten in de sport’: 't is het gemoed in den renner dat vastgeloopen was. Bij de rust aan de zee liet hij zijn gedachten aan de koersen los, en met de stemming ging er ook de forme uit. Daarmee heeft Van den Berg willen betoonen, van welk een sterken invloed de geestelijke vermogens van den mensch inwerken, op de lichamelijke krachten van den athleet. Wij gelooven vast aan de stelling van Van den Berg, maar of het ‘geval Gijssels.’ nu wel juist dat was?... En niet een voorbijgaande inzinking van lichamelijke vermogens, waarvan datgene gemaakt is, dat in sporttaal noemt: de forme?... Het raadsel is nooit opgelost geworden, zelfs niet door Romain Gijssels in hoogst eigen persoon. Genoeg en zooveel is 't, dat hij ‘niet goed ging’, in dat wereldkampioenschap, dat met klank gewonnen werd door Binda, die iedereen los reed bij de bestijging van den berg Roca di Papa. Romain Gijssels is een groot kampioen geweest. Naast Binda en Guerra een der grootsten van zijn tijd. Maar op Ronsse en Van Hevel heeft hij dat achter, precies lijk Fons Schepers ten andere, en Hamerlinck: dat hij niet zoo lang op den hoogsten trap bleef staan, of beter, dat de draad zijner loopbaan eerder stukkend werd gesneden. Anders een zeer sierlijk kunstenaar geweest, die bovendien van verstandelijk standpunt beschouwd, misschien wel het hoogst stond van de drie!
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
288
Aankomstrechters in 't gedrang! In 1931 werd het wereldkampioenschap op de baan betwist in Denemarken, in een rit ‘om in den minsten tijd’, omdat dat slach van koersen het meest in voege was in dat land. Vele natiën die zich tegen deze formule verzetten, maar 't baatte niet, omdat het land waar de kampioenschappen worden betwist, ten slotte het laatste woord heeft, voor wat aangaat de formuul en de wegwijzer. Ik heb dien koers gevolgd en kunnen vaststellen, hoe weinig belang de Denen stellen in wegwedstrijden, want dat kampioenschap ging door den lande, lijk de postbode 's morgens onopgemerkt zijn brieven rond voert! De menschen die op het land wrochten - we spreken niet van de toeschouwers langs den weg, die er niet waren - gaven zich ternauwernood de moeite om op te kijken, bij den doortocht van de Guerra's of andere Binda's en Van Hevel's. De wedstrijd, hebben we al gezegd, ging in den vorm van rit ‘om in den minsten tijd’; onze kandidaten waren: Gaston Rebry, die zijn eerste Parijs-Robaais kwam te winnen, en zich zoo flink wist te onderscheiden als ‘treinlooper’; Maurits Dewaele, de overwinnaar van meerdere lange afstandsritten, en ten slotte, de ouwere renner met de nog altijd jonge beenen: Jules Van Hevel. Guerra won dat kampioenschap ‘op stap’. Maar Binda was, precies lijk Romain Gijssels 't jaar voordien, een tegenvaller. Rebry, Van Hevel en Dewaele behaalden beurtelings de 7e, 8e en 9e plaats. ***
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
289 't Is in het eigenste jaar, en te Kopenhagen, dat we het berucht geding hebben gehad, waarbij de heele wereld die aan wielersport deed, zich heeft opgehouden. De finale voor de snelheid ging tusschen den Deen Falk Hansen en den Franschman Michard. Deze was de groote favoriet, of beter gezegd: alle bevoegdheden gaven hem de grootste kans op winnen. Maar onnoodig te zeggen dat Hansen de favoriet van het publiek was. Is de Deensche begeestering, bij het betwisten der finale, nu van invloed geweest op het gemoed van den aankomstrechter?... En op zijn uitspraak? Of was Hansen werkelijk de winnaar van een zeer hardnekkige en sterk betwiste sprint?... De aankomstrechter gaf: Hansen. Terwijl het meeste paart der aanwezige gazetschrijvers geloofden in Michard. Wij houden het natuurlijk bij de uitspraak van den aankomstrechter, maar wij herinneren ons niet, dat ooit een uitslag meer werd besproken en betwist, in de dagbladen en sportmiddens. Michard heeft zelfs met een proces gedreigd tegen den aankomstrechter, maar 't is algelijk bij die bedreiging gebleven. Ik stond zeer dicht bij de aankomstlijn, maar zeggen wie er won, wie van de twee, kan ik niet. Wat echter pleit ten bate van den aankomstrechter is 't feit, dat Amsterdam enkele dagen nadien een herkansing inrichtte, en dat Hansen daar op ontegensprekelijke en zeer zichtbare wijze de overwinning behaalde. Erger was 't gesteld met de uitspraak van Parijs-Tours, van dat jaar, want ik heb persoonlijk, en met eigen oogen gezien, dat Parioleau, met minstens een half wiel voorsprong de meet overbolde, terwijl de aankomstrechter tot grootere ergernis en verbazing, de overwinning toekende aan André Leducq.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
290 Hoe dat gekomen was?... Een twintigtal renners zouden dien sprint betwisten. Bij het binnenrijden van den velodrom lag Jef Demuysere aan de leiding, met Karel Pélissier aan zijn wiel, in wier dienst hij ten andere te rijden had, op bevel van zijn sportbestuurder - want De Muysere en Pélissier reden voor den eigensten rijwielfabrikant. - Op ongeveer 200 meter van de meet demareerden te gelijk: Leducq en Parioleau, en kwamen met den slag ter hoogte van Demuysere. Pélissier snapt het gevaar, en snakt Demuysere bij de trui, hem naar achteren trekkende, met het gevolg dat hij, Pélissier, naar voren kwam, ter hoogte van Leducq en Parioleau, terwijl Demuysere ten gronde stuikte, en Maréchal en een paar andere renners in den val mee sleepte. Was een eerste fout van Pélissier. Intusschen waren de drie voornoemde renners, met 'n heele bende tegenstrevers aan 't wiel gekomen, tot in de laatste bocht, waar Pélissier aan de trui van Leducq ging trekken. Deze liet niet begaan en trok op de beurt aan de trui van Pélissier, zoodat de twee renners mekaar zichtbaar hinderden. Middelerwijl kwam Parioleau aan den buitenkant aanvallen, en ging de twee voorbij, om met een half wiel te winnen op Leducq, die zich eindelijk kon los maken van Pélissier, en geweldig kwam opzetten. Stond de aankomstrechter nu onder den indruk van den opkomenden Leducq? Had hij Parioleau, die al den buitenkant reed, uit het oog verloren? Was hij misschien nog altijd bezig met de storende manieren en gebaren van Pélissier? Genoeg en zooveel is 't, dat Parioleau ontegensprekelijk en zonder den minsten twijfel Parijs-Tours won, en algelijk maar tweede werd geplaatst! Onnoodig te zeggen dat de aanwezig zijnde sportjournalisten, en andere bevoegdheden ten hefstigte protesteerden, maar... de wet die 't zegt: dat een aankomstrechter
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
291 onfeilbaar is, ook als hij de grofste fouten bedrijft, en tergende uitspraken doet. Pélissier kreeg weliswaar 6 maanden schorsing, maar daar had Parioleau nu eigenlijk niet veel aan, al werd het altijd gezegd, dat hij algelijk het bedrag van den eersten prijs gekregen heeft, van Henri Desgrange, in wier dienst de aankomstrechter stond.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
292
Bordeaux - Parijs achter moto's In 1932 won Julien Vervaecke Parijs-Brussel met 9 minuten voorsprong, na nagenoeg 150 Km. alleen te hebben afgelegd, en alle aanvallen van de samenwerkende tegenstrevers te hebben afgeweerd. Later won hij eens den lastigsten rit der Ronde van Frankrijk: Nizza-Briançon, met de beklimming van den Izouard, Allos en Vars. Julien is nooit geweest wat men in rennerstale noemt: een crack. Maar nu en dan kwam hij toch aan uitslagen, die getuigden van meer athletieke vermogens, dan men hem wilde toekennen. Hij stierf een zeer treurige en geheimzinnige dood, al weet men met zekerheid, dat er geweld op hem werd gepleegd. Het gebeurde in de eerste dagen van den oorlog, op 27 Mei 1940 als wij ons niet bedriegen. De Engelschen waren in aftocht voor het aanrukkende Duitsche leger, en bereikten op den vermelden dag de stad Meenen, die. onder het vuur der kanonnen werd genomen, en de bombardementen der vliegers. Julien was, met zijn familie en nog andere geburen, zich in een kelder gaan verschuilen. Van daar uit kon hij zijn huis zien. Op een gegeven oogenblik ziet hij zijn meubelen buiten brengen. Hij verlaat de kelder om te gaan protesteeren, en van sedertdien heeft men zijn spoor verloren, al vernam men later, dat hij dood gevonden werd op enkele kilometer van Meenen, in Noord-Frankrijk. Arme jongen, hij verdiende werkelijk een beter lot! Een ander goed renner, Georges Lemaire, die in 1932 het kampioenschap van België op de baan won, kwam later op een min brutale maar toch zeer tragische wijze om 't leven. Hij betwistte namelijk het interclubkampioenschap op de baan Brussel-Leuven, en onderwege kwam hij in
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
293 botsing, zoo dat hij een schedelbreuk opliep, waaraan hij enkele dagen later bezweek, tot meerder treurnis zijner jonge vrouw en eenig kind. Lemaire was niet een Romain Gijssels, maar bij wijlen haalde hij het toch tegen de besten, lijk in dat kampioenschap van België in 1932. Hij was een buitengewoon ridderlijk renner, en zeer sympathiek van voorkomen. Aan hem verloor de Belgische wielerwereld een zijner schoonste figuren! *** De twee eerste groote koersen van 1933 waren: Parijs-Nizza in 5 ritten, en de Ronde van Vlaanderen. Ze werden alle twee gewonnen, en op schitterende wijze, door Fons Schepers. Dan kwam Parijs-Robaais met de nationale overwinning van Sylveer Maes, en Julien Vervaecke op de tweede plaats. En dan?... Dan was 't de eene nederlaag na de andere, namelijk in Parijs-Brussel, waarin de Fransche renner Barthelemy won, waarop niemand rekende, lijk Merviel iedereen verrastte in Parijs-Tours. Mithouard in Bordeaux-Parijs en Speicher in 't wereldkampioenschap. Om nu samen te vatten komt het hierop neer: we zetten het jaar triomfantelijk in, en eindigden op zeer triestige wijze. Hoe dat kwam?... De jongere Fransche renners. die van beter gehalte waren als hun voorgangers, en d'onzen die wel min of meer teerden op verworven roem en eei. Ik herinner me te hebben geschreven, vijf dagen na de Ronde van Vlaanderen. en twee dagen vóór Parijs-Robaais: - 't Zal 't eene of 't andere zijn: Sylveer Maes wordt een groot kampioen, ofwel zal hij verloren loopen tusschen de bende renners van dewelke men zegt: ze rijden niet slecht! Wij gelooven eerder aan 't eerste, en 't zal niet lang duren eer we 't weten. En wat gebeurt er in Parijs-Robaais? We zijn pas 10 Km.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
294 ver, of daar demareeren Julien Vervaecke en Sylveer Maes, andere deelnemers vervoegen hen, en de twee voornoemden verweeren zich lijk duivels in gewijd water, zoodat we er de bemerking bij mieken: - Ge moet werkelijk gek zijn, om zoo voorbarig te werk te gaan! Ze werden weer ingeloopen, maar later, ergens rond Doullens, zijn zij opnieuw bij deze die hun heil zochten in eene ontsnapping. Na wat verwikkelingen van allerlei aard, kregen we ten slotte te Arras aan de leiding: de onbekende Abandis, de veelbelovende Toon Magne, Julien Vervaecke en Sylveer Maes. De vier die aan den eigensten streng trokken, in voorwaartsche richting, zoodat de groep weldra 2 minuten achterstel had. Dan kwam de tegenaanval te Henin Liétard, met een nog hardnekkiger verweer van de leiders. Romain Gijssels, die 't gevaar snapt, en meent dat de tijd gekomen is, om de beslissende tegenaanval te doen: ‘al of niet!’ Karel Pélissier is de eenige die hem volgen kon, en de twee naderen met reuzenschreden. Maar Alcyon gaat Maes en Vervaecke verwittigen, en deze die op hun beurt een ‘al of niet’ uithalen. De strijd is werkelijk boeiend en zoo hardnekkig als ongenadig. Abandis moet weldra lossen, en te Carvin begeeft Magne op de slechte steenen. Gijssels nadert geweldig. Hij is nu alleen, want Pélissier leed bandbreuk. Hij komt over Abandis en Magne tot op 100 meter van Maes-Vervaecke, en dan?... Dan heeft hij bandbreuk. Van zijn sportbestuurder krijgt hij een ander wiel; zoodat hij niet herstellen moet, wat hem toelaat slagveerdig te zijn tegen dat de groep aankomt. Wat verder ontsnapt hij opnieuw uit die groep, maar dan komt de genadeslag: een tweede bandbreuk, die hem voorgoed uitschakelt. De groote bende nadert tot op nagenoeg 200 meter van Maes-Vervaecke, maar dan? Dan halen deze twee er de laatste kruimelkens macht uit. En 't is met 1 minuut 53 sekonden
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
295 voorsprong op den groep, dat Sylveer Maes de aankomstlijn overschrijdt, terwijl zijn dappere strijdmakker Julien Vervaecke volgt op 10 meter. Dit slottafereel van Parijs-Robaais, was werkelijk prachtig en boeiend, en bij wijlen heb ik meer gevreesd dan Maes en Vervaecke zelf, want ik verduik het niet: die koers was meer dan een wedloop over 268 Km., het was een soort match tusschen Frankrijk en België om 't meesterschap, en nog meer tusschen de jongere renners en de oûwere generatie. Ik herinner mij nog altijd dat stuk weg, tusschen Seclin en Wattignies, met die lange reeks van auto's, die lijk een verbinding wilden leggen, tusschen de achtervolgers en achtervolgden. Inderdaad, wij die bij de achtervolgers bleven, joegen gedurig en standvastig de vóór hen rijdende auto's op, zoo dat er altijd een afstand van 100 meter over bleef, tusschen de laatsten dier auto's en de eersten der renners. Zonder dat?... Als de achtervolgers ooit in 't vaarwater der auto's gerochten, dan was 't gedaan met de leiders, die 't pleit moesten verliezen, omdat al die volgende auto's zooveel gangmakers zouden geworden zijn, ten bate van de achtervolgers. Dat wilden we beletten, en we slaagden er ook in. Misschien weet Sylveer Maes het nog altijd niet, dat wij op die wijze geholpen hebben aan zijn zege in Parijs-Robaais?... *** We verloren, schreven we al, nadien Parijs-Brussel en Parijs-Tours. Dan kwam Bordeaux-Parijs, dat ‘we niet konden verliezen met Romain Gijssels’, die dan ook algemeen als groot favoriet vertrok. Wij zelf, wij rekenden er zoo stellig op dat Romain zou winnen, omdat we die zege noodig hadden in dien match tusschen Franschen en Belgen. Want in dat teeken waren de groote klassieke koersen-van Frankrijk komen te staan.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
296 Men vroeg niet meer: wie wint dat? Maar wel: wordt het een Fransche of Belgische overwinning? Bordeaux-Parijs werd betwist naar de volgende formule: 260 Km. naar Poitiers lijk een gewone koers. Daar, te Poitiers, zouden de renners achter hun gangmakers rijden, op kleine motoren gezeten. Tegen alle verwachting in, was het de Franschman Mithouard, die de zege behaalde, en op klinkende wijze, met 7 minuten voorsprong op Van Rijsselberghe en 8 minuten op Romain Gijssels. Mithouard nam onmiddellijk voorsprong bij het opkomen der gangmakers, en iedereen die 't wist, dat hij het niet uithouden zou, want Gijssels, die wat trager onder stoom kwam, daagde uit de diepte van den achtergrond op, om te Tours maar 3 minuten achterstel meer te hebben, en in tweede positie te volgen. Op dat oogenblik stond het vast bij alle volgers: Gijssels zou Mithouard overrompelen. Maar het tegenovergestelde dat gebeurde, want op 't laatste van den rit, verhoogde de Franschman zijn voorsprong, terwijl Gijssels overstoken werd door Bernard van Rijsselberghe. Ik hoor het Gijssels nog zeggen na afloop: - Mithouard?... Inderdaad, voor de wereld die uitslagen leest, is Mithouard de overwinnaar. Maar voor ons, die in den ‘dans’ zaten. en den strijd mee hielpen uitvechten, voor ons zijn Henri en Frans Péissier de overwinnaars. Zij zijn de leiders geweest, die 't gepaste verzet wisten te kiezen. en Mithouard zoodanig bezielden dat deze blindelings gehoorzaamde. Daar is wel iets van, want wij weten het nog gebeuren, boven op den berg van Buc, zijnde nagenoeg 20 Km. van de aankomst: Mithouard had meer dan 10 minuten voorsprong en de aankomst zoo nakend. Maar dien berg?... Die haalde nu eenmaal het laatste kruimelke van macht en weerstandsvermogen uit zijn organisme, hij zoo ver dat,
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
297 boven gekomen, hij zijn hoofd op den schouder van zijn gangmaker Henri Pélissier ging leggen, en zich zoo heel zachtjes op den grond en van zijn rijwiel liet zakken. Hij lag op den grond, deed zijn oogen toe, en... -Laat me gerust, want ik kan niet meer! 't Is al wat er uit kwam. Frans Pélissier stapte uit zijn auto, nam Mithouard in zijn armen, zette hem op het rijwiel, gaf 'nen duw, en instinktmatig zette deze zich weer in gang, zonder dat hij werkelijk wist wat hij deed. Henri Pélissier die hem als gangmaker diende, wist hem met aanmoedigende bewoordingen dusdanig op te beuren, dat Mithouard van lieverlede weer aan een ‘40 per uur’ gerocht, en ten slotte zegevierend het Prinsenpark te Parijs binnen reed. Ik zie hem nog al zwijmelend van zijn rijwiel komen, en zelfs de geestdriftigste toejuichingen van de 60.000 aanwezig zijnde toeschouwers, lieten hem koud en onverschillig, omdat hij zoo uitgeput was en ten einde krachten. Dat slottafereel van Bordeaux-Parijs was werkelijk tragisch. *** Hier nu een paar aanmerkingen: Het was de tweede maal dat de kleine moto's dienst deden, als middel van gangmaking in Bordeaux-Parijs. En het was de eerste maal dat een deelnemer zich bediende in dien koers, van het zoo pas uitgevonden versnellingsapparaat, waarvan Mithouard zich op bijzonder behendige wijze wist te bedienen, wat hem des te meer van nut was, omdat een geweldige wind in medegaande richting blies. Hij reed met 26 × 6 en met pistetuben van 160 gram. Deze die van 't beroep zijn, of renner waren, die zullen het weten: welk een waaghalzerij dat beteekent. 't Is dank aan dat versnellingsapparaat dat hij zooveel voorsprong nam, bij het optreden der gangmakers. Men
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
298 vreesde wel - ik was er ook een van - dat hij die voorbarige inspanning zou bekoopen, maar 't gebeurde niet. In dien koers hebben Henri en Frans Pélissier bewezen, dat hun bevindingen van dien koers, goed te pas kwamen, want ze legden werkelijk van technisch standpunt beschouwd, een onbedingd meesterschap aan den dag. Ter waarheidswille moet er bij gevoegd: dat Mithouard ten toppen uit ledig gereden was. Want het heeft vele maanden geduurd, eer hij zich van die geweldige inspanning herzette. Het eigenste verschijnsel 't jaar nadien met Noret. Het was ook zijn eerste keer dat hij Bordeaux-Parijs betwistte. - En als ge wilt winnen, zegde Mithouard hem, dan zet ge u te Bordeaux in den zadel, en stopt van denken en overwegen of overleggen. Laat alles over aan Henri en Frans Pélissier. Die zullen voor u denken en beleggen. Gij zult u vergenoegen met te duwen, en 't is de eenige manier om te winnen. Ende het gebeurde zoo. Noret won Bordeaux-Parijs, lijk het van hem moet gezegd: dat hij nadien nooit meer is geweest, wat hij beloofde te worden. Had hij misschien meer gedaan dan hij vermocht? Misschien wel. Maar 't is eender: zijn naam prijkt op de eerelijst van Bordeaux-Parijs, lijk wij het weten: dat de twee Pélissier's hun: leeuwenaandeel hadden in die zege. 't Verschil ligt hierin: dat de geschiedenis wel van een Noret zal spreken, maar niet van de Pélissier's. *** Na de zegevierende aankomst van Noret - dat was in Bordeaux-Parijs van 1934 eischten de toeschouwers - minstens 50.000 in getal - dat de twee Pélissier's eene eereronde zouden doen. Want dat zij de bewerkers waren der overwinning van Mithouard en Noret, dat wist het publiek maar al te goed.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
299 Een Fransch journalist kreeg ze tot bij den luidspreker, en stelde hen voor de vraag: - Het Fransche Volk zou het toch zoo geeren vernemen, hoe gij er toe gekomen zijt, die twee renners die Mithouard en Noret noemen, te voren schier onbekend, en in geen geval beroemd, zegevierend over de meet te leiden? - Dat is ons geheim en daar heeft niemand zaken mee!... was het zoo kordaat als overmoedig antwoord van Henri. In andere omstandigheden zou de massa, om zulk een uitdagend als onbeschoft antwoord hebben gejouwd. Hier werd geestdriftig goedgekeurd. De roes der overwinning die tezelfdertijde de heropstanding der Fransche spierkracht beteekende, hong die toeschouwers in het hoofd, en de twee Pélissier's waren de verafgoodde artisten, die zich alles veroorloven mochten op dat oogenblik. Vermits zij de zege brachten, en eene kentering naar omhoog, in de Fransche Wielerbeweging. Ter waarheidshalve moet het gezegd: zij kenden er iets van. Zeer veel zelfs, en bewezen, althans in die' twee Bordeaux-Parijs, dat zij de andere Sportbestuurders den baas waren, al hadden deze nochtans ook veel ondervinding en beroepskennis. - Geef me een renner met een groot hert, en een groot verzet achter die kleine moto's, en ik win voor hem Bordeaux-Parijs, zei Henri Pélissier eens. - Om Bordeaux-Parijs te winnen, zegde Frans, moet ge jonge renners hebben, met onaangetaste reserven van energieën, en die blindelings willen gehoorzamen! Mitsgaders die voorwaarden kunt ge mirakelen verrichten! Zij hielden het dus bij de leering dat er meer kan verwezenlijkt met de innerlijke mensch die sterk wil, dan met de athleet die hard kan duwen. Is precies niet altijd en overal waar geweest, maar toch is er iets van. Ten andere, zij zelf, de drie Pélissier's, zijn de levende beelden geweest van athleten, die noch buik
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
300 noch bil hadden, geen vleesch om 't lijf, en geen schouders onder den kop. - Ga er voren staan, zei Henri Desgrange van hen, en bekijkt ze goed: noch vorm noch gewicht, noch uitzicht. Maar dat hert?... Zoo groot als een arsenaal met onmeetlijke en ontplofbare energieën! Henri, Frans en Karel Pélissier hebben werkelijk wonderen verricht op Wielergebied! En zoo wel in woelige als rustige omstandigheden, wisten ze zich op zeer bijzondere en soms ophefmakende wijze te onderscheiden!
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
301
Het Wereldkampioenschap te Montléry Aan 't wereldkampioenschap van 1933, zijn ook een paar herinneringen verbonden, die weerd zijn van even verteld te worden. Dat Kampioenschap zou betwist worden op den autodroom van Montléry in Frankrijk. Deze renbaan bestond uit twee rechte lijnen, met twee groote en breede bochten. De grond was gecimenteerd. Rechts een redelijk lange berg-af, en links de gekende Lapizeberg, nagenoeg 1 Km. lang, en die op 't laatste rees, tegen 9 %. Was redelijk lastig om bestijgen. En hoofdzaak was van het gepaste verzet te kennen. In Juli werd er het Kampioenschap van Frankrijk betwist, en ik werd afgeveerdigd, door den Belgischen Wielrijders-Bond, om dien koers te gaan volgen, om te leeren en te vernemen, met welk verzet er moest gereden. Ik kwam terug met de meening, dat het moeilijk om zeggen was, welk verzet voor elke deelnemer zou passen, omdat het zou verschillen naar gelang der athletieke vermogens, of lichaamlijke gesteltenis der aangeduide renners. Daarom dat we een voorstel neerlegden: van er een koers te gaan inrichten met 20 van onze beste baanrenners, om dan ter plaats uit te maken, wie best zou passen, en welk verzet moest genomen. 't Is Fred Hamerlinck die den koers won, met 10 centimeters voorsprong op Danneels, de nieuwe beroepsrenner, die het Kampioenschap der Onafhankelijken kwam te winnen, en zoo heel goed deed denken aan de Pélissier's, voor wat de bouwtrant betreft, en 't uitzicht: tenger, licht, bleek. maar met de zenuwen die aan gespannen kabels deden denken. Enkele der tegenwoordig zijnde menschen, waren zelfs van oordeel dat Danneels de overwinnaar was, en niet
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
302 Hamerlinck. Zoo klein was het verschil. Loncke was derde en Schepers vierde. Deze vier werden dus de kandidaten voor 't wereldkampioenschap. Maar we mochten er maar drie in lijn stellen. De vierde was dus reserve. Maar wie van de vier als reserve genomen?... De keus was moeilijk, en kiesch terzelvertijde. Voor Hamerlinck was er geen twijfel. Danneels verdiende de tweede plaats maar... Hij was de jongste der vier, en... ‘ja, zijne loopbaan die pas begon, en hij zou nog wel in de gelegenheid gesteld worden, van te mogen mee doen’ - en na veel aarzeling werden Hamerlinck, Schepers en Loncke verkozen. *** Na dat wereldkampioenschap hebben we geschreven: - We hadden mogelijks wel ongelijk van Danneels te weeren, want juist omdat hij nog jong en strijdlustig is, zou hij meer aanvallend zijn opgetreden toen Speicher voor de tweede maal ontsnapte! Ter herinnering: Speicher liep weg vanaf de eerste ronde. Hij werd later bijgehaald. Maar tijdens de negende, beproefde hij het voor de tweede maal, om niet meer bijgehaald te worden en 't Wereldkampioenschap te winnen met klank. De laatste 10 ronden of 140 Km. legde hij af tegen een gemiddelde snelheid van meer dan 35 per uur! Aan Binda en Guerra werd in Italië het verwijt gemaakt, dat ze te defensief geweest waren. Want dat deze nederlaag opspraak verwekte is niet om te verwonderen, vermits ze groote favories waren, niet alleenlijk in Italië, maar bij allen die meenden er iets van te kennen. Hoe dat gegaan was?... Binda en Guerra die meenden dat het voldoende was, van Hamerlinck in bedwang te houden. Deze was naar hunne berekening, de groote om niet te zeggen de eenige tegenstrever.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
303 Ik hoore 't Willem Van Wynendaele nog roepen, tijdens de twaalfde ronde naar Hamerlinck: - Maar 8 ronden meer, en als ge niet onmiddellijk de tegenaanval doet, krijgt ge Speicher niet meer! - Moet ik dan alles alleen doen?... schruwelde Hamerlinck tegen; en wat zit die dan daar vanachter te verrichten?... Hij wees op Schepers. Maar deze die meende dat zijn heil lag bij Binda en Guerra. - Dat zijn de vermoedelijke overwinnaars, zegde Schepers bij zijn eigen, en als ik me bij hen houden kan, heb ik zoowel mijne kans op winnen in den sprint, als eender wie. En Loncke, hoor ik u vragen? Wel, die leed vier bandbreuken tereke, verweerde zich als een vermetele, maar tegen zooveel onkans kon hij algelijk niet op. Guerra en Binda dus hielden het bij Hamerlinck; Schepers bij de Italianen, en intusschen?... Verhoogde Speicher zijn voorsprong. Want dat de Franschen niet achter Speicher liepen, spreekt voor zich zelf; en de andere tegenstrevers? Die redeneerden als volgt: De Belgen en de Italianen zijn de favories, en hebben hier meer te verliezen dan wij; dus voor hen het werk van den tegenaanval! Hamerlinck beproefde het nu en dan wel eens, om op zijn eentje loopen te gaan, lijk Binda op 't laatste hemel en aarde bewoog, om Speicher bij te halen, maar 't was te laat den put gevuld: het kalf was verdronken! - Ware ik er bij geweest, aldus Danneels, ik zou het nooit zoo ver hebben laten komen, en gesprongen hebben, eer Speicher buiten schot was! Van daar de kritiek vanwege de supporters van Danneels tegen het keuzekomiteit: - Als we 't Wereldkampioenschap niet wonnen, dan is 't uwe schuld, omdat ge de impulsieve kracht van de jeugd geweerd hebt, ten bate van renners die al te veel
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
304 rekenen en cijferen, om nog strijdlustig en aanvallend te kunnen wezen! *** Zijn van die argumenten die te dicht bij de hand liggen, om van groote weerde te wezen. Al steekt er algelijk eene betrekkelijke waarheid in. Want te voren reeds, na de Ronde van Frankrijk hadden we de meening geopperd en vorengedragen, op het Sportkomiteit: - Als we nog ooit de Ronde van Fankrijk willen winnen, moeten we met nieuwe en jongere krachten naar den strijd! Twee jaren later werd het bewaarheid: met de overwinning van Romain Maes! Maar daar spreken we van in ons boek over de Ronde. Intusschen houden we 't bij Speicher, en bij al wat er uit die overwinning te leeren viel. Eerst en vooral, Speicher had een maand te voren de ronde van Frankrijk gewonnen. Dus kon hij geen kandidaat zijn voor 't Wereldkampioenschap. Want de Ronde winnen, en een maand later nog goed rijden? Dat ging niet! Kon niet! Predikten al diegenen die meenden er iets van te kennen! Ik behoorde bij het getal! Des te meer dat, van sedert het einde van de Ronde, Speicher elke nacht in den trein sliep, doordien dat hij van 't eene einde van Europa naar het andere moest, omdat alle velodroombestuurders hem op hun programma wilden, als zijnde de groote aantrekkende kracht voor het publiek. Niemand dus, noch in Frankrijk, noch in eender welk land, bij wien 't gedacht zou ingang gevonden hebben, van aan Speicher de kans op winnen te geven, zelfs niet om te starten. Maar 't wilde nu, dat een van Frankrijk's kandidaten ongesteld werd, op den Vrijdag die 't Kampioenschap voorafging, en...
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
305 - Ja, wie dan genomen?... Gezocht, gerekend, overlegd, uitgecijferd, van gedacht gewisseld, en... - Neen, er blijft geen andere uitweg dan Speicher te nemen! Dat was het besluit. - Kans op winnen heeft hij niet, maar wie moeten we anders nemen? Dan maar van den nood 'n deugd gemaakt, en... ja, waar hem nu te vinden?... Vrienden en naast-bestaanden geraadpleegd, en eindelijk den Vrijdagnamiddag, kreeg men hem te snappen. Hij zat in eene kinemazaal, en... - Ge zoudt u seffens in verbinding moeten stellen met de Fransche Wielervereeniging, want men heeft u noodig voor 't Wereldkampioenschap? - Wereldkampioenschap? Mij?... Maar dat kan niet! 's Avonds van dien dag zat Speicher in de bureelen van de Vereeniging, en... - Mijnheeren, ik kan niet meer kans op winnen hebben dan gij! Maar vermits er niets anders op staat, dan maar aangenomen! En Speicher vertrok dien Zondag morgen in 't Wereldkampioenschap, met het vast besluit van ‘zijn vel duur te verkoopen’, maar zonder veel hoop op winnen! - Vermits mijne kansen klein zijn, dan maar een ‘al of niet gespeeld’. In dien gemoedstoestand zette hij aan, liep weg van bij den uitzet, werd weer bij gehaald, maar deed eene tweede poging, tijdens de 9e ronde, om het 11 ronden lang uit te houden, tegen meer dan 35 per uur, en alhoewel op 't laatste, de Italianen hemel en aarde bewogen om hem te krijgen! En hiermee werd eene valsche leering uit de wereld gedaan. Want tevoren geloofde men - en 't was eene meening die door alle bevoegdheden gedeeld werd - dat het niet samen ging: de Ronde van Frankrijk uitloopen
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
306 - we spreken nog niet van winnen - nadien heel Europa afketsen, met trein of auto en rijwiel - om overal te koersen, 't zij op velodrooms, 't zij in kleine Omloopen, en zonder de minste verpozing of voorbereiding, een snelheidskoers over 250 Km. winnen, tegen wel uitgeruste en voor dien koers goed bereide tegenstrevers. Dat kon niet. En dat zou niet. Maar omdat het in Frankrijk niet anders kon, beproefde men het toch met Speicher, met het gevolg dat men kent. Waaruit we leeren: dat de kunde van de Wielersport noch in vormen, noch in maten, noch in regels of vaste voorschriften te leggen is! In het menschelijk organisme liggen er van die geheime krachten, waarachter men met het bloote oog niet komt! Speicher heeft het bewezen in 't Wereldkampioenschap van 1933!
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven
307
Een jaar met groote overwinningen De zooveel nederlagen op internationaal gebied, tijdens het verloopen seizoen van 1933 opgeloopen, lagen ons zwaar op de maag, en daarom dat we een veldtocht aangingen binst den winter van 1934 - met de pen wel te verstaan - om onze renners te bezweeren van de steven te wenden, zoo niet... - Geraakt ge uwe leidende positie kwijt in de Internationale Wielerbeweging, en terzelfdertijde uwe befaamdheid, wat automatisch zal mee brengen, eene weerdevermindering van uw naam, bij de Fransche rijwielconstructeurs. Op dien nagel hebben we gedurig en herhaaldelijk geklopt, de heele winter door, en we hebben redenen om te gelooven, dat we ons doel bereikten, want nooit te voren hebben we een jaar gekend, dat zoo rijk was aan overwinningen allerhande, als dat van 1934. Het is Gaston Rebry die de zegereeks inzette met Parijs-Nizza, lijk hij nadien de Ronde van Vlaanderen won, en Parijs-Robaais, een krans van overwinningen waarop slechts de grootste onder de groote renners kunnen bogen, waaronder: Girardengo, Lapize, Jules Van Hevel, Ronsse, Romain Gijssels, Odiel Defraeye en Henri Pélissier. Gust Danneels won Parijs-Tours; Fons Schepers, Parijs-Rennes; Hardiquest, Parijs-Brussel; Wierinck de Omloop van Morbihan; en De Muysere Milanen - San Remo, eene overwinning die des te meer indruk miek, omdat Jef in eigen land verongelijkt werd, ten gevolge eener valsche beschuldiging tegen hem uitgebracht, na de Ronde van Frankrijk van 1930, waarvan we ten andere meer zullen spreken in een boek dat volgt, gaande uitsluitelijk over ‘Menschen en Dingen uit de Ronde van Frankrijk’.
Karel Van Wijnendaele, Het rijke Vlaamsche wielerleven