4 0 d e p s yc h o lo o g / j u n i 2 0 1 1
Wanneer het gaat over de relatie tussen psychologische theorie en praktijk, vallen vandaag de dag veelal termen als ‘valorisatie’ en ‘protocollisering’ – een jargon ontleend aan commercie en bureaucratie. Volgens Willem Hofstee laten psychologen zich al te makkelijk ringeloren door economen en bedrijfskundigen, biologen en medici. En niet alleen in de praktijk, maar zelfs op het theoretische vlak. Hofstee ziet voor psychologen in de maatschappelijke strijd tussen de disciplines echter juist een bijzondere en bovengeschikte opdracht: het verdedigen van de persoon.
d e p s yc h o lo o g / j u n i 2 0 1 1 4 1 de persoon als brug auteur: wim k.b. hofstee
de brug tussen wetenschap en praktijk
De persoon zelf
O
ver de relatie tussen wetenschap en praktijk doen allerlei verhalen de ronde en er komen nog steeds nieuwe bij, of althans, de jasjes waarin ze steken zijn eigentijds. ‘Valorisatie’ vind je bij Van Dale nog niet in de huidige betekenis en ‘protocollisering’ staat er überhaupt niet in. Erg opwekkend zijn zulke woorden en praktijken niet, je zou haast de neiging krijgen het onderwerp te laten voor wat het is. Daar valt zeker van alles voor te zeggen, maar er is een overwegend bezwaar: dan gaan anderen ermee aan de haal, daadkrachtige types voor wie de relativering een gruwel is; voor je het weet loop je aan hun leiband. Mijn motief voor dit betoog ligt dus in de sfeer van de intellectuele-milieudefensie. Conform het uitgangspunt dat aanval de beste verdediging is, zal ik de daadkracht zijn plaats wijzen, namelijk in andere disciplines dan de mijne, want zeg zelf, wij psychologen zijn een tamelijk weerloos volkje met gering verstand van systemen en macht. We laten ons maar al te makkelijk ringeloren, in de praktijk maar zelfs op het theoretische vlak, door aanpalende economen en bedrijfskundigen, biologen en medici, bureaucraten onder de juristen. Van de weeromstuit zal ik betogen dat psychologen in de permanente maatschappelijke strijd tussen de disciplines juist een bijzondere
en bovengeschikte opdracht hebben, namelijk de defensie van de persoon. Uiteindelijk zal ik ook die stelling op gepaste wijze relativeren, maar niet dan nadat ik hem met kracht van argumenten heb uiteengezet.
Alsjeblieft geen voorbarige ‘synthese’ tussen theorie en praktijk Een opmerking vooraf: wetenschap en praktijk vinden elkaar in de learned profession beoefend door de practitioner-scientist, maar dat houdt bepaald niet in dat hier sprake is van een harmonische relatie. We hebben eerder te maken met een vechthuwelijk waarin wederzijdse verwijten niet van de lucht zijn: de theoreticus krijgt kromme tenen van het gebrek aan discipline van de praktijk, de praktijkpsycholoog ergert zich aan de wereldvreemdheid van de wetenschap. In zeker opzicht moet dat ook vooral zo blijven. Niet dat ik reclame wil maken voor vechthuwelijken in het algemeen, maar dit lijkt me een speciaal geval. Wetenschap en theorie enerzijds, en praxis en realiteit anderzijds, zijn elkaars tegenpolen. Ze dienen als elkaars ontkenning. Dat houdt ze beide scherp; zonder elkaar vervallen ze beide tot zelfgenoegzaamheid en sleur. U zult misschien tegenwerpen dat zulke antitheses vragen om een synthese, in dit geval een brug in de vorm van geleerde professionaliteit. Dat is prima, zolang u zich daar geen overdreven voorstelling van maakt. De synthese
42 d e p s yc h o lo o g / j u n i 2 0 1 1 de persoon als brug auteur: wim k.b. hofstee
van theorie en praktijk is natuurlijk de wijsheid, maar die kan niet veel meer zijn dan een zeker gevoel voor humor, waarin de tegenstelling wordt gerespecteerd in plaats van opgeheven. Wijsheid draagt ertoe bij dat controverses niet uit de hand lopen. Maar zodra zo’n scheidsrechter zelf punten denkt te gaan scoren, is een mate van achterdocht geboden.
De psychologie is niet zo’n sociale wetenschap Tot slot van deze inleidende schermutselingen: het thema van theorie en praktijk staat niet alleen in een interdisciplinaire, maar ook nog in een bredere maatschappelijke context. Ik begin met aan te geven wat ik daar niet mee bedoel. Tot in de nip-codes uit de jaren zeventig vind je de neerslag van de toen heersende gedachte dat het persoonlijke politiek was en dat psychologen moesten meehelpen de maatschappij te veranderen in plaats van ‘blaming the individual’. Intelligentie en zeker de erfelijkheid daarvan waren taboeonderwerpen. De neiging was de psychologie disciplinair ondergeschikt te verklaren aan de sociologie (en, weet u nog, de andragologie). De tijd dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de psychologie zo werd opgevat, ligt achter ons, al zal ik wel betogen dat de geschiedenis zich herhaalt in de vorm van andere oneigenlijke definities. Reden temeer om te argumenteren dat de psychologie op haar eigen manier maatschappelijk relevant is.
Valorisatie: speeltje van economen en aanverwanten Maatschappelijk relevant stond in de sixties voor anti-autoritair en maatschappijkritisch; via een list der historie is het begrip nu vrijwel op zijn kop komen te staan. Uit beleidsstukken is de term ‘valorisatie’ van wetenschap niet meer weg te slaan. Het woord is een vertaling van ‘Verwertung’, door Marx gebruikt om kapitaalgroei door uitbuiting van arbeid aan te duiden. Voor de universiteiten, met Twente als gangmaker, geldt als paradigma de ondernemingsgewijze productie. Zelfs de enig overgebleven Rijksuniversiteit spiegelt in een brochure haar wetenschappelijke ambtenaren voor dat ze als bonus een kwart van de inkomsten uit octrooien en dergelijke in eigen zak kunnen steken. Zulke snoepjes moeten onderzoekers prikkelen tot geheimhouding, want zoals in de brochure van de Rijksuniversiteit Groningen staat: ‘bedrijven zijn alleen serieus in kennis geïnteresseerd als die beschermd is’; zonder alleenrecht verdwijnt immers hun concurrentievoordeel. Einde van Robert Mertons klas-
Als de protocol lisering nog verder doorschiet, is de professional daadwerkelijk omgevormd tot een volgzame lopende-band werker sieke ideeën over communaliteit, universaliteit, belangeloosheid en georganiseerd scepticisme als kenmerken van wetenschap; wat resteert is technologie.
De toegepaste psychologie is geen geschilde aardappel Aan de valorisatiehype ligt een eenvoudige opvatting ten grondslag van de brug tussen theorie en praktijk: de wetenschap ontwerpt technieken en de praktijk past die toe. Merk op dat iedere gedachte aan professionaliteit hier radicaal is uitgebannen: de onafhankelijke deskundige die zich verdiept in de individuele casus en in gesprek gaat met de cliënt, is louter een spook uit het verleden. Al in 1968 stak oud-nip-voorzitter Jan Snijders de draak met de term ‘toegepaste psychologie’ in deze betekenis; hij vergeleek die passieve constructie met ‘een geschilde aardappel’. Maar pas op, straks is de protocollisering zover doorgeschoten dat de professional daadwerkelijk in een volgzame lopende-bandwerker is omgevormd; op die tendens kom ik nog terug. In de wetenschapseconomische context is een ander argument aan de orde, namelijk dat professionele dienstverlening een marktartikel zou zijn. We hebben het hier over wat in het jargon de productie van bemoeigoederen heet, waaronder publiek gefinancierde diensten. Die productie, aldus het argument, kan worden geprivatiseerd. Dat gaat via quasi-markten, waarin beleidsmakers en managers zelf, als quasi-consumenten, de waarde
d e p s yc h o lo o g / j u n i 2 0 1 1 43 de persoon als brug
van het product definiëren via output-indicatoren, targets, benchmarks en dergelijke. De cliënt komt hier niet aan te pas; de manager produceert een abstract ballet waarin iedereen naar zijn pijpen danst. Een krachtige drijfveer voor het opspannen van zulke riante managementconstructies vormde de overproductie van halfeconomen en bedrijfskundigen sinds de jaren tachtig, voor wie in het bedrijfsleven geen emplooi meer was en die dus op de rug van de publieke sector terechtkwamen; zo kon die overproductie alsnog worden gevaloriseerd, volgens de beginselen van de aanbodeconomie.
Op de rug van de professional zitten managers De eerdergenoemde eenvoudige psycholoog die zulke taalspelen niet direct overziet, doet er goed aan zich er wel in te verdiepen. Inzicht is weliswaar geen remedie tegen de totale decadentie van de economie, die van derivaten en bubbels aan elkaar hangt. Maar misschien helpt zulk inzicht bij de defensie van een professioneel toevluchtsoord, een enclave waarin de kwaliteit van het handelen primair wordt gedefinieerd in de verantwoordelijkheidsrelatie tussen professional en cliënt. De maatschappelijke verantwoordelijkheid van beide gesprekspartners vormt daarvan een onlosmakelijk aspect. In die relatie, en niet in perverse externe prikkels, liggen ook de delicate fundamenten voor een brug tussen psychologische theorie en praktijk. Tussen de regels door was tot nu toe vooral de clinicus onderwerp van beschouwing. Degene die van oudsher aanschurkt tegen het economisch denken is eerder de arbeidsen organisatiepsycholoog. Zo realiseer ik me dat ik jarenlang colleges selectiepsychologie heb gegeven op basis van het klassieke nutsparadigma van Cronbach en Gleser – waarin de waarde van een selectieprocedure wordt afgemeten aan de geldelijke opbrengst voor de opdrachtgever – en daar van alles over heb geschreven. Helemaal kritiekloos zijn die activiteiten wat mij betreft nooit geweest, en ik heb ook geen reserves achteraf over de kwaliteit ervan. Alleen, ik zou ze niet meer onder psychologie rangschikken. Psychologisch gezien is bijvoorbeeld een sollicitant een persoon en een potentiële mede-eigenaar van de toekomst van de organisatie, in plaats van een instrument ter maximalisatie van andermans rendementen. De selectie-adviseur noch de sollicitant zijn geschilde aardappels, gezien vanuit de learned profession.
Het speeltje van de bureaucraat: protocollisering Protocollen zijn niet nieuw. Mijn eerste ervaring met bureaucratieproblematiek in de psychologie
dateert van een werkcollege over diagnostiek, gegeven door dezelfde Jan Snijders, midden jaren vijftig. Aan de orde was de regel dat voor toelating tot de lom-school een iq beneden de 85 vereist was. Snijders zei ‘en als het nu hoger blijkt, en je vindt dat die jongen daar toch thuishoort, dan vervals je de testuitslag’. Wij fronsten daar de wenkbrauwen over; we waren meer gecharmeerd van Paul Meehls Clinical versus statistical prediction en demonstraties van de feilbaarheid van clinical judgment in het algemeen. Pas dertig jaar later, geïnspireerd door de Paarse-Septemberbeweging met haar slagzin ‘liever lesbisch’, kwam ik wetenschapstheoretisch uit de kast met een artikel getiteld ‘Liever klinisch?’ (over grenzen aan het objectiviteitsbeginsel bij beoordeling en selectie), maar ik zette na rijp beraad alsnog een vraagteken achter die titel.
Protocollen leveren autoritaire waarheidsdefinities Protocollen voeren terug op het positivisme van de Wiener Kreis, waarin Protokollsätze het archimedisch punt waren om beweringen aan op te hangen. Voor de relatie tussen theorie en praktijk is de moraal eenvoudig: evidence-based protocollen dicteren wat het geval is en wat er moet gebeuren, de praktijk gedraagt zich als de aardappel die stilzit als hij wordt geschild. Protocollisering was vooral bedoeld om de eigenrichting van autoritaire dokters een beetje aan banden te leggen en te voorkomen dat de daarmee gepaard gaande budgetten de pan uit vlogen. Maar het vermakelijke is dat protocollisering juist heel goed aansluit bij het medisch model. Geen psycholoog zal nog beweren dat ‘intelligentie is wat ik meet met mijn intelligentietest’, en naïef operationalisme wordt al minstens een halve eeuw met de nek aangekeken. Maar onder medici is de ‘gouden standaard’ nog steeds een onomstreden begrip. Je moet toch ergens je gezag aan ontlenen. Coassistenten die aan het umc Groningen diagnoses leerden stellen, kregen bijvoorbeeld te horen dat de diagnose van de zaalarts hun gouden standaard was. Zo werden ze tussen de regels door ook nog wetenschapstheoretisch geschoold. Het protocol is dus niet zozeer een stap terug als wel een reculer pour mieux sauter, een geschiktere fundering voor de medische autoriteit. De Ironie der Geschichte kent geen grenzen. Bij de rechtspraak doet zich een interessante tegenhanger van deze figuur voor. De juridische professie ontleent van oudsher juist haar autoriteit aan het protocol, in casu de wet waar niemand boven staat. Maar juristen weten ook als geen ander dat de wet voor de concrete casus nu juist
4 4 d e p s yc h o lo o g / j u n i 2 0 1 1 de persoon als brug auteur: wim k.b. hofstee
Beleidsmakers en managers definiëren in quasi-markten de waarde van het product via outputindicatoren, targets en benchmarks geen archimedisch punt verschaft. Hun oplossing voor dit probleem is de rechtspraak, een term die je constitutief moet opvatten: de uitspraak van de rechter schept recht. Simpeler uitgedrukt: de rechtspraak is waar omdat de rechter hem spreekt. Het gezag van de wet straalt aldus af op het oordeel, hoewel dat er hoogstens naast heeft gelegen. Pogingen een deuk in dit boterzachte gedachtegoed te slaan moesten komen van psychologen zoals Crombag, Wagenaar en Van Koppen; succes is beperkt aangezien de boter nog steeds behoorlijk bevroren is.
De psychologie is een beetje minder autoritair Te midden van de meer gevestigde learned professions neemt de psychologie een wat verlichtere positie in. De onzekerheid wordt er bij ons terdege ingeramd via het statistiek- en methodiekonderwijs; autoriteitsargumenten worden zelden vernomen en grote namen, voor zover je die al tegenkomt, zijn omstreden, zoals die van Freud en Eysenck. Misschien hebben we het in dit opzicht makkelijker omdat er in de psychologie minder omgaat dan in de operatiekamer en de rechtszaal, zodat we enigszins in de luwte werken van de belangen die daar op het spel staan, immaterieel en zeker ook materieel. Maar laten we dan ook zeggen dat die relatieve vrijheid verplichtingen met zich meebrengt: de plicht de
ogen open te houden voor de vrijheid van de persoon, in een tijd waarin bijvoorbeeld preventisme en paternalisme in de vorm van de plicht tot gezond en oppassend leven dictatoriale vormen aannemen.
De missie van de psychologie Daarmee komen we bij het sluitstuk van dit vertoog waarin de relatie tussen psychologische theorie en praktijk wordt geplaatst in een interdisciplinaire en maatschappelijke context. In die context, aldus mijn stelling, rust de brug tussen psychologische wetenschap en praktijk op de pijler van de cliënt in kwestie. De argumentatie gaat als volgt: disciplines en professies belichamen bepaalde waarden, die niet samenvallen en elkaar zelfs kunnen bijten; verabsolutering waardoor een of enkele de overhand krijgen, leidt tot perversie ervan; te midden van deze concurrentiestrijd heeft de psychologie de vrijheid van de persoon zelf te behartigen. De relativering van ook die missie bewaar ik tot het laatst. Dat disciplines en professies geen neutrale intellectuele exercities vormen, beschouw ik als een gemeenplaats. Ook als beoefenaars door de samenleving geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld om zuivere wetenschap te beoefenen, doen ze dat in de context van maatschappelijke waarden. De medicus is er voor de gezondheid, de jurist voor de rechtvaardigheid, de theoloog voor het zielenheil, enzovoort. Allemaal samen behartigen de disciplines iets als de kwaliteit van het bestaan; alleen, zoals gezegd is dat bepaald geen begrip-uiteen-stuk, maar eerder een zootje ongeregeld met gespannen onderlinge relaties tussen de elementen.
Verabsolutering leidt tot perversie van waarden Als je waarden op de spits drijft, treedt een proces van pervertering op. Een magistraal voorbeeld van een negatieve utopie waarin het streven naar fysieke gezondheid allesoverheersend is geworden, is vervat in Juli Zehs roman Corpus delicti. Het leven, anno 2050, speelt zich daar af in een volledig ontsmette omgeving; iedere burger heeft een chip in de bovenarm waarmee de lifestyle en de staat van gezondheid centraal worden gemonitord. De hoofdpersoon, een oppassende jonge vrouw, raakt van slag waardoor ze haar gezondheidsplichten verwaarloost, soms de gedesinfecteerde zone verlaat en incidenteel zelfs toxische Substanzen gebruikt. Ze wordt gearresteerd door de gezondheidspolitie. Uiteindelijk, als blijkt dat ze er niet toe komt haar leven te beteren en zelfs een beetje gaat rebelleren, wordt ze veroordeeld tot invriezing voor onbepaalde tijd, zijnde de beste manier om gezond te blijven.
d e p s yc h o lo o g / j u n i 2 0 1 1 4 5 de persoon als brug
Wie wel eens stukken leest van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg over de noodzaak van compliance door patiënten en van premiedifferentiatie met het oog op ongezonde lifestyles, kan een gevoel van herkenning moeilijk onderdrukken. Pogingen om dit soort voorstellen te voorzien van eigentijdse economische argumenten zijn jammerlijk mislukt: immers, een ongezonde leefwijze blijkt juist een goudmijn te vormen voor de verzekeraar. Wat overblijft is regelrecht paternalisme: de zucht om uit te maken wat goed voor ons is.
De missie van de psychologie is ‘negatieve vrijheid’ Te midden van de dreigingen der disciplines die hun kracht in belangrijke mate ontlenen aan het inboezemen van angst, heeft mijns inziens de psychologie als maatschappelijke factor de taak het individu te helpen vrijwaren van bevoogding. Zelf op weg naar een levensfase waarin zorg een prominentere plaats gaat innemen en gemakkelijk overgaat in bemoeienis, ben ik de homo psychologicus gaan zien als degene die zich afvraagt of iets goed is voor hemzelf of haarzelf. Als je dat hardop doet, kan die gesprekstechniek een licht ontregelend effect hebben op de zorgverlener: zijn bijvoorbeeld die vaatverwijders, die prima werken op mijn bloeddruk, ook goed voor mij? Zouden ze me eigenlijk niet het liefst willen invriezen? – Waar heb je het over, zie je ze denken. Het gezichtspunt van de persoon zelf is nu eenmaal niet hun handel en winkel. Meer in het algemeen is mijn stelling dat de bijdrage van de psychologie aan de kwaliteit van het bestaan primair ligt in de bewaking en bevordering van iemands eigen regie. Je kunt weliswaar mensen met recht verhinderen schade aan anderen toe te brengen, maar wat goed is voor henzelf maken zij uit. In de woorden van John Stuart Mill: Over himself, over his own body and mind, the individual is sovereign. Voor zover de psycholoog hulp en bijstand verleent, zou dat moeten zijn met het oog op het hervinden en handhaven van deze ‘negatieve vrijheid’, de ontkenning van andermans recht om mensen te bevoogden. Geldt met name ook voor gezondheidspsychologen. In deze formule ligt meteen mijn antwoord op de vraag naar de brug tussen theorie en praxis besloten: de psycholoog bevordert dat wetenschap, in de ruime zin van het woord en met inbegrip van hetgeen door hulpwetenschappen zoals de biomedische wordt aangeleverd, ter beschikking van de persoon komt. De psycholoog vervult de rol van regie-assistent. De persoon zelf slaat de brug tussen wetenschap en praxis.
Deze positionering van de psychologie brengt met zich mee dat aangrenzende professies en disciplines op hun plaats worden gezet. Dat kan vrij nauwkeurig. Waarden hebben een tegenpool: de arts bestrijdt de ziekte, de jurist het onrecht, de theoloog het kwaad, enzovoort. Opmerkelijk genoeg is er met zulke missies, in hun negatieve formulering, niets mis. Ze zijn nauwelijks aanvechtbaar, ze botsen nauwelijks met elkaar. Kortom, het ligt op onze weg te bepleiten dat de schoenmakers zich bij deze klassieke leest houden. Dat geldt, helemaal tot slot, ook voor de psychologie. Een positieve opvatting ervan, in de vorm van streven naar zelfvervolmaking en autonomie, ontaardt in het gunstigste geval in de vorming van een libertaire elite. In het ergste geval roept zelfverheffing associaties op met passages uit religieuze geschriften van diverse origine, waarin aan een uitverkoren volk de heerschappij over ongelovigen in het vooruitzicht wordt gesteld. Met het oog op de bijdrage van de psychologie aan de kwaliteit van het bestaan is de vraag gerechtvaardigd of het misschien ook een onsje minder kan – om het maar weer negatief te formuleren. Een beetje management van eigen onvrijheid en beperkingen is mooi genoeg. Wim K.B. Hofstee is emeritus hoogleraar psychologie, Rijksuniversiteit Groningen. E-mailadres:
[email protected].
Noten
Dit betoog is een bijdrage aan het symposium ‘De brug tussen wetenschap en praktijk’, belegd ter gelegenheid van het afscheid van Rein Baneke als directeur van het nip, Amsterdam, 2 februari 2011.
Summary
The bridge between science and practice: the person Wim K.B. Hofstee Contemporary notions regarding the interplay between theory and practice tend to carry a commercial (‘valorisation’), bureaucratic (‘protocollisation’) and/or species-oriented (‘prevention-throughcompliance’) signature. The relationship between the learned professional and the client or person is under heavy pressure from economic, juridical, and biomedical value paradigms. In this disciplinary field of force, the responsiblity of psychologists is to defend the perspective of the person, who should be empowered to apply theories to his or her case, in a responsible manner. Thus the person, with the assistence of the professional, bridges the gap between science and practice.