1
Jos van der Lans
Delfzijlse notities Vooraf: Van 24 februari tot en met 1 maart 2011 woonde ik op de Finsestraat 158 in Delfzijl-Noord. Buiten was het koud en mistig, binnen leefde ik in een kantoorwoning in een flatgebouw dat wel iets deprimerends had. Het was niet Delfzijl-op-zijn-best, zal ik maar zeggen. Ik was hier naar toe gelokt door twee heren, welzijnsdirecteur Pim Loeff en het hoofd onderwijs en welzijn van de gemeente: René Bosscher. In eendrachtige samenwerking hadden zij mijn nieuwsgierigheid weten te prikkelen. Delfzijl was voor mij vreemd grondgebied. Ik wilde in vijf dagen de stad en in het bijzonder Delfzijl-Noord verkennen. Op de volgende pagina’s treft u de notities aan die ik tijdens en na mijn verblijf heb gemaakt. Het is mijn wederdienst aan al die mensen die mij met de grootste welwillendheid te woord hebben gestaan en hebben rondgeleid. Voordat u dit echter gaat lezen, wil ik u waarschuwen: het is geen advies. Er zijn al veel te veel externe adviezen, in de wereld, in Nederland en in Delfzijl in het bijzonder. Leest u het als de impressies van een buitenstaander. Wees er verder onverschillig over, leg ze in een la of doe er uw voordeel mee. Alles mag, maar doe het vooral zelf. En doe het uit volle overtuiging. Want van buitenstaanders zal Delfzijl het niet moeten hebben. Finsestraat 158, 1e etage, net links van de ingang
2
De gemeente Delfzijl lijkt nog steeds getekend door de bestuurlijke crisis die het stadhuis in het begin van deze eeuw heeft geteisterd. De buitenwacht is zich doorgaans niet bewust van de langdurige invloed die dergelijke crises hebben op de bestuurscultuur en het ondernemend vermogen van het ambtelijk apparaat. Maar uit de ervaringen op tal van plaatsen in het land weten we dat zulke crises niet voorbij zijn als ze zijn opgelost: het wantrouwen suddert nog lang na. En die naweeën zorgen er voor dat de hoofdwet van het lokale openbare bestuur - hoe dynamischer en energieker het politieke bestuur hoe beter en dynamischer de ambtenaren – in het tegendeel lijkt te verkeren: ambtenaren kruipen in hun schulp. En precies dat gebeurt als een bestuur in crisis raakt; er zetelt zich een ambtelijke cultuur van voorzichtigheid en afwachten. Delfzijl kan daar over mee praten. Maar de Groningse havenstad is op de weg terug. Het ambtelijk apparaat begint weer wat uit te stralen, het zelfvertrouwen is groeiend. Er klopt weer elan op de deuren van het stadhuis. Dat moet ook wel, want de urgentie is groot: een krimpgemeente vraagt het uiterste aan creativiteit en out-of-the-box denken. Je moet werkelijk alles kunnen verzinnen om de goede route te vinden. Dat is in de Nederlandse bestuurlijke cultuur nog tamelijk onbekend terrein. Het vraagt ook om een ander repertoire dan in een groeigemeente. Daar kan men immers op routines en beproefde denkwijzen terugvallen. Delfzijl kan dat niet. Een krimpgemeente vraagt om een nieuw soort ambtenaren. Dat maakt de gemeente ook interessant. Delfzijl loopt immers in tal van opzichten voorop. De stad is in bestuurlijk opzicht een proeftuin voor Nederland. Wie in Delfzijl gewerkt heeft kan overal terecht. Het zou mooi zijn als die mentaliteit bezit zou kunnen nemen van het stadhuis. Weg met de somberheid, het defaitisme van de stad die aan het kortste einde trekt. Niks is te gek voor Delfzijl. Want laten we wel wezen: Delfzijl is Nederland in het klein. De stadplatteland tegenstelling waarin menig regio mee geworsteld wordt, zit hier in een gemeente. Dorp en stad, behoudzucht en stedelijke vernieuwingsdrang lopen hier door elkaar heen en klotsen in elke gemeenteraadsvergadering tegen elkaar op. Krimp is een probleem van het centrum niet van de periferie, zeggen ze in de omliggende dorpen. Daar zeggen de inwoners: wij hebben geen krimp, we worden hooguit ouder. Daarmee botsen oud en nieuw denken, het Nederland van 1990 met het Nederland van 2050. Hoe je dat oplost weet ik niet, maar dat het bestuurlijk een geweldig interessante opgave is staat buiten kijf. Hoe interesseer je Godlinze voor Delfzijl Noord of Tuikwerd? Op excursie in eigen gemeente? Waarom niet eigenlijk? In feite zijn dat tegenstellingen die overal in Nederland zullen gaan opspelen, tussen krimp en groei, tussen vasthouden aan het bestaande en aanpassen aan het noodzakelijke, tussen rijke en voortvarende wijken en wijken in de min, tussen minder middelen en meer doen. Nogmaals, Delfzijl is niet een achtergebleven gebied; Delfzijl is frontgemeente. Het zou geen kwaad kunnen als iedereen daar wat meer van doordrongen raakt.
3
En misschien passen daar ook wel heel nieuwe concepten bij. Een mobiel stadhuis bijvoorbeeld, in de vorm van een bus die zich regelmatig inclusief bestuurders op tal van plekken laat zien en daar ook aan het werk gaat. In deze footloose informatiemaatschappij is een vast stadhuis eigenlijk een behoorlijk achterhaald concept en het is al helemaal vreemd om het nieuwe werken meteen op te sluiten binnen de muren van het stadhuis. Technologisch kan er van alles, niet eens met zoveel extra investeringen. Maar durven we het ook te bedenken, en vooral te doen? Ik breng dit onderwerp ter sprake, omdat Eropaf! (op basis waarvan ik ben uitgenodigd om in Delfzijl neer te strijken) staat voor een mentaliteit die veel verder reikt dan alleen de houding van professionals in de sfeer van zorg en welzijn. Het gaat ook om bestuurders en ambtenaren. In feite staat het Eropaf!denken voor een mindset waarin permanent en actief pogingen worden ondernomen om het vertrouwen te organiseren tussen publieke professionals en burgers. En dat is het bijzondere van Delfzijl. In mijn optiek heeft de stad de schaal om in deze sfeer echt iets moois neer te zetten. *** Laat ik ter zake komen. De professionals die in Delfzijl in de weer zijn met moeilijke gevallen, ingewikkelde gezinnen, problematische jongeren en andere mensen uit de c–categorie uit de gemeentelijke Paraplunota (waarover later meer), al die professionals kennen elkaar. Delfzijl is redelijk overzichtelijk; alleen op papier wordt de stad abstract, complex en onpersoonlijk. Alle professionals die er in dit opzicht toe doen, die het moeilijke werk opknappen, passen op een A4-tje. De wijkagent, de spv’er, de buurtopbouwwerker, de buurtconciërge, de coördinator van de OGZ, de maatschappelijk werker, de jongerenwerker, huisarts, het zijn geen vreemden in een grote anonieme stad. We hebben het over een overzichtelijk aantal mensen. Dat is een gegeven dat we bij het bestuderen van alle sociale nota’s, paraplunota’s en beleidsvoorstellen niet moeten vergeten. Het gaat als we dingen beter willen organiseren niet over massa’s professionals, maar goed beschouwd over een aantal mensen dat in een klaslokaal past. Misschien zouden we ze daar ook eens in moeten opsluiten. Die pak weg 20 professionals die het vuile werk doen. Laten we ze een moment losmaken van hun organisaties, van hun subsidiëringen en financieringen, en hun kennis en enthousiasme het woord geven. Ik heb er tijdens mijn vierdaagse verblijf een aantal gesproken; en met hun energie en daadkracht is niks mis. Ik ben ervan overtuigd dat ze in zo’n klaslokaal vermoedelijk tamelijk snel de contouren van een snelle en effectieve vorm van hulp- en dienstverlening in bijvoorbeeld Delfzijl-Noord kunnen tekenen. Het is dus goed om ons steeds opnieuw te blijven realiseren dat voor de hand liggende oplossingen en werkvormen er niet komen omdat in het dagelijks
4
functioneren inmiddels niet professionele inzichten en ervaringen leidend zijn geworden voor de gekozen aanpak, maar de protocollen en routines van de afzonderlijke organisaties waarbij professionals in dienst zijn. Hun moederorganisaties/werkgevers dicteren in- of expliciet hoe zij zich moeten opstellen. En omdat al deze structurele routines gaten laten vallen, moeten professionals bij elkaar gaan zitten om te komen tot een sluitende aanpak, ketensamenwerking. Dat is een harde materiële werkelijkheid geworden. Maar we moeten ons elke keer opnieuw realiseren dat we dat we deze problemen zelf gemaakt hebben. De werkelijkheid is niet complex, we hebben de werkelijkheid complex georganiseerd. Deze meervoudig gefinancierde structuur staat eenvoud en dus ook effectiviteit in de weg. Daarom is dat idee van het klaslokaal zo slecht nog niet. Het is een mogelijkheid om professionals te bevrijden van hun institutionele bagage. Pas dan hoeven ze niet langer een probleem in een structuur te persen, maar zouden ze structuren kunnen verzinnen die uit het probleem voortkomen. Die filosofie vormt de kern van het Eropaf!-denken en het adagium dat nu ook in Welzijn Nieuwe Stijl gepredikt wordt: ruimte geven aan professionals. Daarmee kan een richting van verandering worden ingeslagen die ook in Delfzijl inspiratie kan brengen: laat de ervaring/deskundigheid van mensen in het front leidend zijn voor de structuur en niet andersom. Simpel gezegd: waarom moeilijk doen als het eenvoudig is? *** Eerst nog wat anders. Iets bizars eigenlijk. Vijf overnachtingen in Delfzijl brengen mij tamelijk hoog op de Delfzijl-verblijfranglijst van mensen die zich met de stad bemoeien. Er zijn weinig ambtenaren en professionals die me dat na kunnen zeggen. Het gros van de gemeenteambtenaren heeft nooit zo’n lange aangeschakelde tijd op Delfzijls grondgebied doorgebracht. Dat geldt overigens niet alleen voor gemeentelijke ambtenaren, dat geldt ook voor andere professionals die in Delfzijl met Delfzijlse mensen in de weer zijn. Ze wonen elders. De eerste dagen van mijn verblijf haalde ik daar mijn schouders over op. Ik zou zelf ook niet onmiddellijk de aandrang voelen om in Delfzijl te gaan wonen. Maar met het verstrijken van de dagen bezorgde het mij toch steeds meer een soort unheimisch gevoel. Dagelijks trekt er ’s ochtends een stoet van tientallen auto’s en een aanzienlijke schare treinreizigers vanuit Groningen en/of Veendam naar Delfzijl, om bij het vallen van de avond de omgekeerde weg te gaan. In de tussentijd zijn ze bezig Delfzijl naar hun hand te zetten, bestuurlijk en professioneel te kneden en van een aantrekkelijke toekomst te voorzien. Delfzijl tussen 9.00 en 17.00 uur. Wel werken, maar wonen…. nou nee, mij niet gezien. Hoe zou dat forensische leger worden bekeken door de mensen die wel sinds jaar en dag in Delfzijl wonen en die niet over de mogelijkheden beschikken om te vertrekken? Zouden Delfzijlers daar geen idee van hebben? Of voelt het zoals de inwoners
5
van een Afrikaans dorp naar de passerende ontwikkelingswerker kijkt. Als een vreemde. Een buitenstaander. Wat mij uiteindelijk een beetje bozig maakte was de onverschilligheid, zo niet lacherigheid waarmee mensen reageerden als ik de kwestie ter sprake bracht. Wie daar over begint wordt toch snel als een zeur gezien. Wat maakt dat nu uit, forenst half Nederland niet? Nou dan. Mij lijkt dat een te gemakkelijke reflex. De vraag is reëel of er door deze woonafstandelijkheid niet iets belangrijks verloren gaat. Zou er in het werken aan de stad Delfzijl door al deze forenzende gelederen niet iets essentieels worden gemist? Iets dat je feeling zou kunnen noemen, voelhoorns, gevoel voor de stad. Een stad is meer dan een reeks agendapunten. Het lijkt mij van een wat elitaire mentaliteit getuigen om zo’n feit onbesproken te laten, alsof het er niet toe doet. Het doet er wel toe. Eigenlijk zou het normale uitgangspunt moeten zijn dat je van ambtenaren in principe mag verwachten dat ze – bij langdurige aanstellingen - in Delfzijl gaan wonen, en mocht dat onverhoopt niet mogelijk zijn dat ze zich goed realiseren dat ze zich met een handicap opzadelen die ze op een of andere manier moeten compenseren. Mogelijkheden genoeg: vrijwilligerswerk, bestuurswerk, een vast avondje stappen, een pied à terre nemen. Waarom richt de gemeente in al die leegstand niet een paar flats in waar professionele werknemers van gemeenten of aan de gemeente gelieerde diensten en instellingen regelmatig in overnachten. Ik ben ze vijf nachten voorgegaan, en ik kan het ze van harte aanbevelen. Dames en heren werkers aan Delfzijl: de civil society => dat zijn we zelf. *** Laat ik naar Delfzijl-Noord terugkeren. Naar de grote vlakte die ik vanuit mijn flat aan de Finsestraat 158 dagelijks mocht overzien en waar ik als ik naar mijn woning fietste steeds met een ergerlijke boog omheen werd geleid. Om voor mij duistere redenen is de vlakte er zo neergelegd dat elke herinnering aan oude straten is verbannen. Iemand heeft zijn best gedaan om een woestenij achter te laten, een bewuste no go area, waar je als burger wordt geacht een grote boog omheen te maken. Een woestenij van steengruis, kleiklompen en distels. Je zou er maar elke dag tegenaan moeten kijken! Het slopen van 1600 woningen in een volkswijk als Delfzijl-Noord kan je met gerust hart gelijk stellen aan een ernstige, misschien wel levensbedreigende medische ingreep in het menselijke lichaam die erop gericht is om vitale onderdelen te verwijderen en te vervangen in de verwachting dat het leven daarna beter en kansrijker wordt. Het is een operatieve ingreep die artsen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid van het begin (de operatie) tot het einde (het herstel) zouden uitvoeren. Het gaat immers niet alleen om het slopen van leegstaande woningen, het gaat niet om het operatief weghalen van wat stenen, het gaat om het verplaatsen van mensen, het vernietigen of op zijn minst
6
7
ontrafelen van in jaren gevormde sociale weefsels. Sloop van zulke aantallen brengt een keten van kleine menselijke drama’s op gang. Daarom is het van het grootste belang dat er veel aandacht wordt besteed aan het herstel van de patiënt. Want welbeschouwd is het proces van recuperatie, van nazorg, van revalideren met het oog op de toekomst belangrijker dan de ingreep op zichzelf. In het herstel, zo weten de artsen, moet de patiënt immers zijn nieuwe toekomst, zijn nieuwe mogelijkheden verkennen en omarmen. Ben ik een onbeleefde gast als ik mijn vermoeden uitspreek dat men in Delfzijl zich niet ten volle van deze verantwoordelijkheid bewust is geweest? Zeker, er is hard gewerkt en nagedacht over wat in vaktaal herontwikkeling wordt genoemd. Er staat een prachtige brede school, grenzend aan een geheel nieuw winkelcentrum, met een fraai woon-zorgcomplex, Bettingestaete en daarachter wordt een verzorgd park aangelegd. Dat is indrukwekkend, maar het is, zonder er ook iets aan af te willen te willen doen, toch vooral tekentafelherstel. Het zijn stenen en bomen. Hier is de hogeschool van de stedenbouw aan het werk, geïnspireerd door het idee om verspreide functies samen te brengen. Daarmee was de stedenbouwkundige kous kennelijk af. Althans vooralsnog. Maar voor de mensen die in dit gebied van Delfzijl-Noord wonen waren de wonden nog niet allemaal genezen. Zij worden elke dag aan de operatie herinnerd door een ruimte die als een slecht afgehecht litteken aan het verleden herinnert. Een triest monument van het verval. Het plein van de Krimp. Er zijn plannen, verneem ik. Men is bezig, om een project op gang te brengen dat ooit moet resulteren in een sessie waarin een landschapsarchitect opgesloten wordt met bewoners net zo lang tot er een ontwerp uitkomt, dat bewoners willen. Ik vraag het veel mensen, maar niemand weet het fijne ervan te melden. Er zijn contacten met Dienst Ruimtelijke Ordening in Amsterdam (wat mij als Amsterdammer alles behalve geruststelt), er is een pijplijn. Er wordt aan gewerkt. Je zou er maar tegenover wonen. Ik vraag mijn flatbewoners in de lift wat ze ervan vinden en of ze weten wat er mee gaat gebeuren. Ze vinden het niks, en hebben geen idee. Men is onverschillig. ‘Ach meneer’, vertelt mijn bovenbuurman, ‘ze gaan nog veel meer slopen, daarom doen ze niks meer. Deze flat gaat er ook aan.’ Dat krijg je. Ik ben er ook van overtuigd dat de meeste mensen die op het stadhuis te Delfzijl werken onverwijld actie zouden voeren als een dergelijk tafereel zich voor hun deur zou voltrekken. Maar dat is niet de eerste reflex van mijn buren op de Finsestraat, die hebben sowieso niet het idee dat het stadhuis er voor hen is. Die zijn het vertrouwen allang kwijt en de gapende ruimte is daar alleen maar het levende bewijs van. Ze zien wel. Eerlijk gezegd, vind ik de troosteloze vlakte een vorm van minachting. Je hoeft heus geen universitaire opleiding gevolgd te hebben om te begrijpen dat op deze vlakte de komende tien jaar niks definitiefs zal gebeuren. Dat begrijpen bewoners ook heel goed. Maar neem je verantwoordelijkheid: laat weten dat de
8
middelen beperkt zijn, stel de ruimte ter beschikking aan bewoners; aan initiatieven, aan plannen, aan tijdelijke gebruiksmogelijkheden. Als ik er bij een paar bewoners op doorvraag doemen er mogelijkheden genoeg op. Ideeën zat, plannen ook die voor een deel deze zomer al gerealiseerd hadden kunnen worden. Maak tuintjes, zet er een podium neer, zaai er fatsoenlijk gras, verkavel het in leuke stukken, laat de mensen het zelf, verbouwen en beheren. Begin met kleine stukken en laat het groeien. Waarom niet? Alles beter dan dit troosteloze Plein van de Krimp. Geef de lead in dit proces echt aan het wijkplatform van bewoners. In tegenstelling tot de beslissers wonen zij er wel. Ik denk dat ze er veel energie in zullen steken. Op een haar na wonnen bewoners met het plan voor een speeleiland een paar jaar geleden een forse prijs bij een nationale door de NCRV georganiseerde televisiecompetitie. Geheel op eigen kracht. Maar goed, dat veronderstelt durf. En dat is niet onmiddellijk een eigenschap waar ambtelijke molens in uitblinken. Eigenlijk wil men zekerheid vooraf; wat gaat er gebeuren en hoeveel kost het? Dus: liever troosteloosheid dan rommeligheid, liever controle dan onduidelijkheid, liever leegheid dus dan risico’s. Maar hoe redelijk is dat? Als je het zelf niet kunt, moet je durven loslaten. En loslaten is het moeilijkste wat er is in georganseerd-bestuurlijk Nederland bestaat, maar misschien is dat het eerste dat men in Delfzijl zou moeten leren. Een krimpende stad red je alleen als je op zoek gaat naar de vitaliteit van bewoners die er nieuw leven in moeten blazen. Met een dagelijks retourtje Groningen-Delfzijl lukt dat niet. Tekenend is de wijze waarop wordt omgesprongen met een voorstel van SI!/SW&D om op een deel van het terrein een parkpodium te maken, met de mogelijkheid om daar dan iets te vertonen, te doen, te organiseren. Zij stelden voor om het restsaldo van een opgeheven stichting (van het buurthuis Brakzand) daarvoor te gebruiken, zodat dit geld ten goede zou komen aan de gemeenschap. Halleluja, zou je denken. Maar op het gemeentehuis stuit ik op een reeks van bezwaren. Typisch hbo-plan waar mensen op mbo- en lbo-niveau geen boodschap aan hebben, zeggen ze daar. Hebben bewoners daar wel behoeften aan? Het ene hbo-niveau verwijt het andere hbo-niveau dat ze niet weten wat het volk wil. Mensen zouden geen podium willen. Kom op zeg. Willen mensen soms een leeg veld, een gapende met distels geplaveide ruimte, een open wond? Nee, dan maar liever een sessie met een landschapsarchitect die zonder twijfel uitmondt in een Poolse landdag en een teleurstelling. Dat lijken mij echt geëigende omstandigheden om vmbo-verlangens tot hun recht te laten komen. Ik kan me er echt kwaad om maken, merk ik na een paar dagen. Die gapende leegte en de omtrekkende redeneringen daarover, vond ik, naast mijn confrontatie met twee enge pitbulls en een slungelachtige Antilliaanse hondenbegeleider in mijn lift op de Finsestraat (onmiskenbaar lbo-niveau), het dieptepunt van mijn Delfzijlse kennismaking.
9
*** Mijn eerste kennismaking met Delfzijl loopt via de gemeenteraad. Ik arriveer de laatste donderdag van februari, net op de dag dat de Delfzijlse volksvertegenwoordigers in vergadering bijeen komen. Geen gekke entree, denk ik, terwijl ik op de publieke tribune plaats neem. Wat is representatiever voor een stad dan een vergadering van volksvertegenwoordigers? Terwijl de vergadering doorkabbelt valt mijn blik op een stoer doek in de raadszaal van Delfzijl. Een schilderij waar stoomboot, driemaster, meeuwen, rook en klotsend water de kijker meenemen naar een wereld van drukke havens en noest sjouwende mannen. Die wereld is er zeker geweest in Delfzijl, vroeger. Nog steeds is het stadje aan de Eems de derde haven van Nederland, maar om nu te zeggen dat het een koortsachtige havencentrum is…. ik heb het niet ontdekt. Delfzijl heeft, zo lijkt het, meer verleden dan toekomst. In vervlogen tijden is er om de stad gevochten door Alva, door prins Maurits, de Fransen hielden er tot 1814 stand en de Duitsers weigerden vanwege de strategische liggen van de haven in de meidagen van 1945 tot op het laatst de stad op te geven. Na de oorlog werd het gebied een grote toekomst toegedicht, op de tekentafels verschenen de contouren van een stad die wel 80.000 inwoners zou gaan herbergen. Het bleek een illusie. Verder dan 35.000, omstreeks 1980, is deze Groningse stad nooit gekomen. Na de economische crisis van de jaren tachtig, die in Nederland de nekslag betekende voor de industriële bedrijvigheid, ging het bergafwaarts met Delfzijl. De werkgelegenheid verdween en bewoners, en vooral jongeren, begonnen hun heil elders te zoeken. De kennissamenleving lokte jongeren eerst naar Groningen, waar ze via het hoger onderwijs de grote wereld tegemoet traden, om meteen maar definitief afscheid te nemen van hun geboortegrond. Sindsdien krimpt Delfzijl, als een van de eerste gemeenten in Nederland. Er lijkt weinig tegen te beginnen. De krimp heeft iets onvermijdelijks gekregen. Het proces voltrekt zich langzaam maar zeker. Het gaat met honderden per jaar en soms wel, zoals in 2008, met meer dan duizend inwoners. De havenstad telt inmiddels nog maar 26000 inwoners en de prognoses laten zien dat dat aantal in 2020 wel eens in de buurt van 20.000 kan belanden. Dat is zorgelijk, hoewel de raadsleden deze donderdagavond geen zin hebben om daar al te somber over te worden. J.H. Meninga, oud-wethouder en thans fractievoorzitter van de lijst 2014, een afsplitsing van de PvdA, is het gezeur over sloop en krinp in al die fraai gekleurde notities meer dan zat. ‘We moeten ons niet in de put laten praten door dure adviseurs.’ Ik begrijp de boodschap. De raad vergadert deze donderdag ook niet over krimp, hoewel dat woord in alle vormen van bestuurlijk handelen op de achtergrond een rol speelt, maar vooral
10
over participatie van burgers. Paraplunota wordt dat hier in het hoge noorden genoemd, om voor buitenstaanders verder moeilijk te doorgronden redenen. De paraplunota heeft – enigszins cryptisch – als titel mee gekregen Achter het stuur, achter de stuurman en schetst drie mogelijke perspectieven voor participatiebeleid. In het eerste scenario staat de gemeente aan het roer, in het tweede is de individuele burger de stuurman over zijn eigen leven en in het derde is het de burgers en zijn verbanden. De voorkeur gaat uit naar drie, maar zover is het nog niet, dus eerst dan maar scenario twee. Tenminste zoiets begrijp ik ervan. Het is een beetje een abstracte notitie die net zo goed over Boxmeer of Drachten geschreven had kunnen worden. In een rondetafelgesprek met uitvoerende organisaties is er echter wat meer richting aan gegeven, zo lees ik in een aan vullende notitie. Geconstateerd wordt dat 85% van de Delftenaren op eigen kracht door het leven gaat, 12% mogelijkerwijs in de problemen komt, en dus ondersteuning nodig heeft en 3% daadwerkelijk en ernstig in de problemen zit. De bedoeling is nu dat in de toekomst 10% van het welzijnsbudget naar de 85% probleemlozen gaat, 70% naar de potentiële probleemgevallen en 20% naar de probleemgevallen. Dat is de denkrichting die het college heeft uitgestippeld. Daar past het volgende schema bij:
85% zelfredzaam
Thema
12% Belemmeringen
3% ingrijpen
Wonen
Huur/koop van huis
Begeleid wonen
Huisuitzetting
Werk
Werkplein/re‐integratie
Baan of kunnen zoeken via uitzendbureaus, wervingbureaus, advertenties
Inkomen
Salaris uit werk of studiebeurs
WSNP, curator
Opvoeding
Ouders en kind hebben geen problemen
Schulden, VKB Uitkering WSW‐dienstverband Gedragsproblemen kinderen
School
LO, VMBO, HAVO, VWO enz.
Jeugdzorg, OTS
Gezagsproblemen ouders Geen startkwalificatie/voortijdig school verlaten
Leerplichtmaatregel
Spijbelgedrag Zorg
Zelfstandig of zelfstandig met behulp van mantelzorg
NIet in staat om zelfstandig het huishouden te doen
Verzorgingshuis
Gezondheid
Gezond
Beperkte gezondheidsklachten
Chronisch ziek
Welzijn
Deelname aan maatschappelijk
Beperkte sociale omgeving
Isolement,
11
leven Taal/ inburgering
ROC, particuliere lessen
verwaarlozing Niet kunnen lezen/schrijven
Nog niet ingeburgerd
Ik ben gek op schema’s. Ik geloof dat er in mijn boek Eropaf! wel zo’n tien staan. Schema’s zijn een soort vereenvoudiging van de werkelijkheid, ze helpen met het ordenen van de gedachten en maken het mogelijk om zaken in onderdelen uiteen te leggen, zonder dat je het overzicht kwijt raakt. Een schema maakt ook altijd indruk: het lijkt er op alsof de bedenker de zaak onder controle heeft, want hij heeft immers alles in een schema vervat. Zo kijk ik ook naar het schema uit de paraplunotitie van de gemeente Delfzijl. Mooi schema, zeker, maar bij mij roept het alleen maar vragen op. Want wat moet er nu gebeuren? Waar zit de taak van de welzijnsorganisaties? En kunnen ze dat volbrengen met de bezuiniging van zo’n 45 procent? Ik krijg daar geen antwoord op. Ook de discussie in de raad maakt mij niet veel wijzer. Ik begrijp dat het college wil ontkokeren, en meer vasthoudendheid en verantwoordelijkheid wil leggen bij de dienstverleners waar zich voor het eerst een probleem openbaart, zodat mensen niet van de ene naar het andere loket worden gestuurd. Wat de probleemloze burgers uit de 85% kolom kunnen betekenen voor de andere groepen blijft onduidelijk. Niemand stelt daar tijdens de gemeenteraadsvergadering ook een vraag over. Vreemd, want het zou immers heel goed kunnen dat een investering in de betrokkenheid van krachtige burgers (via succesvolle projecten als homestart, buddycoaches, schoolmentoraten) door bijvoorbeeld de uitgaven voor deze groep naar 20% te laten stijgen zich op termijn terugbetaalt door een kostenreductie voor de middelste groep van 70 naar 50 procent van het totaal aantal kosten. Dan is er dus al tien procent gewonnen. Dat zou zomaar kunnen. Maar niemand vraagt er naar deze donderdagavond in het Delfzijlse stadhuis. Dat gaan we nu allemaal nog uitzoeken, vertelt men mij later op het stadhuis. De Paraplunota wordt zonder veel problemen unaniem aangenomen. Mij ontgaat eigenlijk wat dat betekent. Heeft Delfzijl nu een heldere visie? *** Henk van Dijken is al bijna tien jaar actief als opbouwwerker in Delfzijl-Noord, ruim voldoende om min of meer vergroeid te raken met de buurt. We fietsen op de ochtend na de gemeenteraad door de wijk, die zich het best laat omschrijven als een naoorlogse uitbreidingswijk. Ruim van opzet, rijtjes eengezinswoningen en de wederopbouwflats waar Nederland patent op heeft. Vier hoog, lift in het midden, in de onderste bouwlaag de bergingen, bij elkaar meestal 7 x 4
12
woningen. Er is geen stad die dit type woningen niet kent. Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn er in Nederland vele honderdduizenden neergezet. In Delfzijl-Noord staan er steeds minder. Eigenlijk nog maar een stuk of tien van dergelijke flats. Dat was twintig jaar geleden wel anders. Toen waren er zeker zo’n dertig. Tweederde van dat aantal is de afgelopen jaren gesloopt, alsmede vele straten eengezinswoningen. Bij elkaar zijn in Delfzijl-Noord op deze manier dus zo’n 1600 woningen verdwenen. Als nagedachtenis hebben ze grote lege vlakten achtergelaten, hobbelig grasland dat nergens anders voor geschikt is dan voor het uitlaten van honden, die of klein kefferig zijn of dreigend bouvier/pitbull-achtig. De laatste sloophamers zijn een paar weken geleden verdwenen. ‘Als ik hier doorheen fietste’, vertelt Henk van Dijken, ‘dacht ik elke keer: zo moet een oorlogsgebied er uit zien. Troosteloze uiteengeslagen steenmassa’s, grijs en grauw, elk leven is er uit weg. Ik zou er het liefst volkstuintjes van maken. Veel allochtone mensen hebben nu volkstuintjes die ver weg zijn en bovendien op die plek weg moeten. Nu kunnen ze dichtbij, voor hun deur aan de slag. Dat kan ontzettend goed werken. Zo’n initiatief scoort op alle punten, dus waarom niet?’ Van Dijken is een opbouwwerker-oude-stijl, wat als compliment moet worden opgevat. Hij spreekt mensen aan, mobiliseert mensen en probeert samen met hen verandering en beweging op gang te brengen, gedragen door bewoners zelf. Zo zijn er huismeesters gekomen in de twee hoogbouwflats nabij de dijk bij de Eems. Van Dijken werkt samen met de buurtagent, de gebiedsregisseur van de gemeente, de mensen van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz), de woonconsulent van de woonstichting Acantus. Bij elkaar vormen ze het buurtkernteam, een kleine groep in het gebied samenwerkende professionals die normaliter ‘mijn woning’ op de Finsestraat als uitvalsbasis gebruiken. Dat wil de gemeente ook: gebiedsgericht werken, samenwerken, dicht bij mensen. Van Dijken is er erg voor, maar is nog lang niet tevreden. Zo’n team moet ook echt als team functioneren in het gebied, met het daarbij horende mandaat. Dat is nog lang niet het geval. Het is nog vooral samenwerking vanuit de eigen organisatie. De belangen van de eigen organisatie zijn zwaarwegender en richtinggeverder dan de behoeften die vanuit het gebied naar voren komen. De buurtagent doet even niet mee als hij werkzaamheden moet verrichten in een onderzoeksteam van de politie naar aanleiding van een misdrijf. De woonconsulenten van de corporatie werken toch voornamelijk vanuit het hoofdkantoor in Veendam. De OGGz zit wel in probleemgezinnen, maar daarbuiten doen ze niets. Kortom, het is een overleg zonder tanden. Voorbeeld: overlast van Antilliaanse jongeren in de Schuitenzand-flats moest uit de bijna uit de hand lopen (buurtbewoners dreigden eigen rechter te gaan spelen) voordat er tot actie kon worden overgegaan. Daarvoor werden de signalen niet serieus genomen; politie en corporatie had geen meldingen (bewoners waren te bang om te melden). De corporatie zei geen klachten te kennen, de politie ook niet. Eigen waarneming van de organisaties ging boven de signalen van de professionals het buurtteam.
13
Eigen prioriteiten eerst. Dat zou je dus moeten veranderen. Maar ja… hoe? Henk van Dijken is somber, vooral ook omdat zijn eigen organisatie SW&D stevig wordt gekortwiekt. Dat maakt zo’n consequente inzet er niet makkelijker op. Er is in de gemeente wel buurtgericht beleid, maar niet een buurtgericht punt waar dat zichtbaar en gematerialiseerd wordt. Er is samenwerking, maar geen probleemeigenaar. Zo kan het dus voorkomen dat de corporatie overlastgezinnen verhuist van de ene kant van de wijk naar de andere zonder de naast betrokken professionals daarvan op de hoogte te stellen. Tja… daar word je wel eens moe van. Henk van Dijken is een bekend gezicht in de buurt. Het is voortdurend hoi, hoi, hoi, als je met hem door de buurt fietst. We komen bij een hoge flat aan de dijk. Vast een mooi uitzicht daarboven, zeg ik. Wil je kijken, antwoordt hij. Een minuut later belt hij aan bij Cobi, tien hoog bij de flat Eemszicht. Het lijkt alsof ze hem verwacht: Ha die Henk, kom boven. Even later sta ik op haar balkon richting Eems en Duitsland te turen. Ik zie niks. Alles is verdwenen in een grote grijze deken kille mist. *** Veertig procent van de OGGz-problemen in Delfzijl en omgeving betreft mensen die woonachtig zijn in Delfzijl-Noord. Het gaat om overlast, opvoedingsproblemen, huiselijk geweld, psychiatrische problemen, verslavingsproblemen, armoede en schulden. Eigenlijk de bekende mix van problemen die er voor zorgen dat we sommige gebieden zijn gaan betitelen als achterstandsgebieden. Delfzijl-Noord is – althans voor sommige stukken en straten - zo’n gebied, net zoals elders in de stad Tuikwerd zo’n – zij het wat kleinere - wijk is met vergelijkbare problemen. Delfzijl Noord is net geen Vogelaarwijk, maar wel een zogeheten 40+ wijk, zeg maar de eerste divisie van de probleemwijken in NL. Dat is niet nieuw, dat is al jaren zo, en de krimp maakt het er niet makkelijker op. De zwakste groepen zijn het minst mobiel en blijven min of meer achter, terwijl de betere krachten wegtrekken. Je zou verwachten dat er daardoor een goede voorzieningenstructuur is die de vinger aan de pols houdt, overzicht heeft, nabij georganiseerd is en snel kan optreden. Ik heb het niet ontdekt. Sterker, toen ik op de Brede School Maaike van Leusden hoorde praten over kinderen die veel te weinig bewegen en zich systematisch onttrekken aan bewegingsprogramma’s op school, vroeg ik me af wie de ouders daar dan op zou aanspreken. Waar kon Maaike terecht op zo’n kind te melden en proberen druk op de ketel te zetten. Eigenlijk nergens, ja via leerkrachten en directie….. Maaike van Leusden is combinatiemakelaar, wat zoveel wil zeggen dat ze kinderen via school in verbinding brengt met sportverenigingen of sportmogelijkheden. Dat gebeurt op basis van een provinciaals programma. Maaike’s werk is om de beweging en voeding van kinderen te verbeteren. Dat
14
lukt best aardig, want door extra aandacht aan beweging en voeding heeft ze de afgelopen drie jaar de zwaarlijvigheid bij kinderen met tien procent teruggedrongen. Maaike leidt mij rond door de Brede School in Delfzijl Noord. De school is net uit de verf, staat volgestouwd met dozen en tijdens deze vakantie zijn de leerkrachten druk in de weer om hun lokalen op orde te krijgen. In de Brede School komen drie basisscholen bij elkaar, een kinderdagverblijf, de naschoolse opvang, culturele verenigingen en sportverenigingen die een onderkomen vinden in de enorme sporthal die aan de school is gebouwd. Het ziet er prachtig uit. Het is niet gemakkelijk om in deze wijk te werken, vertelt Maaike. Het is trekken en sleuren. Het normatieve kader van de school, de afspraken, de regels, de normen en waarden, moeten voortdurend worden bevestigd, want permanent wordt er aan geknaagd. Kinderen die niet komen opdagen bij afspraken voor sport, terwijl ze door hun ouders wel zijn opgegeven. Tot commotie leidde de regel dat kinderen verplicht moeten douchen na het gymmen. Kinderen protesteren, ouders komen klagen, terwijl douchen na het sporten in feite toch als een normale kwestie van hygiëne moet worden beschouwd. Dat doe je gewoon! Maar veel mensen, nogal eens van allochtone afkomst, weigeren. Zij dreigen hun kinderen naar andere scholen te sturen (wat vervelend is in een krimpregio), en komen zelfs met verklaringen van huisartsen (die zich kennelijk gemakkelijk voor dit karretje laten spannen) waarin wordt gemeld dat kinderen vanwege astmatische klachten niet mogen douchen. Dat betekent elke keer tegengas geven, ouders direct benaderen, maar daarvoor ontbreekt de tijd, dus verslappen de regels. Je zou dan verwachten dat basisscholen in dit soort kwesties een gelijk normatief kader hebben, of dat er goede contacten zijn met jeugdzorg of het buurtkernteam dat bij dit soort signalen (er komt heel veel op scholen af, volgens Maaike) er meteen op af kunnen. Maar dat is niet zo. Er blijft veel hangen, omdat er geen adressering is, geen plek waar iets neergelegd kan worden met het vertrouwen dat er ook wat gebeurt. Zo blijft een veel te dikke jongen, 9 jaar oud, die langzaam maar zeker overal buiten valt, gepest wordt en steeds minder mee kan doen, ongemoeid. Zijn ouders, ook redelijk in het vet, ontkennen het probleem… en ja…en dan…ja niks. Tja. Zo’n jongen is wel zijn hele leven getekend. *** Ik spreek eigenlijk voortdurend gedreven professionals in Delfzijl. Bijna allemaal komen ze langs in mijn ‘appartement’ op de Finsestraat 158, en zo niet dan komen ze me ophalen, bang dat ik anders verdwaal in de straten van Delfzijl. Ik spreek met wijkagent Bert Braams en zijn leidinggevende Meini Boneschansker. De wijkagent weet mij onmiddellijk te vertellen dat de begeleider van de twee pitbullachtige honden die mij al eerder de schrik van mijn leven hebben bezorgd niet dezelfde is als de eigenaar van de honden, want die is een tijdje elders werkzaam en vraagt nu aan deze jongeman de honden uit te laten. De arme
15
beesten zitten verder de hele dag en ’s avonds thuis opgesloten. Van dat soort mensen wordt Bert Braams niet vrolijk. Overigens gaat het een stuk beter in mijn flat dan pakweg een jaar geleden. Toen werd er rondgehangen, gedeald, gehandeld, was er overlast, graffiti, enfin het bekende patroon van ellende. Door het kantoortje hier te vestigen, er bovenop te zitten, mensen aan te spreken, eropaf te gaan, graffiti steeds opnieuw te verwijderen; eigenlijk door iedereen te kennen, zegt Bert Braams, is de flat nu redelijk onder controle. Kennen en gekend worden, net zoals bij opbouwwerker Henk van Dijken is dat ook voor wijkagent Braams het eieren eten. Dat betekent dus aanwezig zijn in de wijk, er snel zijn, aangesproken kunnen worden en door kunnen schakelen. Dat laatste gaat niet altijd even snel, vindt Braams. Ze werken wel goed samen, maar het kan beter, sneller. Hij heeft het niet zo op de bureaucratische spons die open gaat om problemen op te zuigen; hij steekt liever de handen uit de mouwen. Maar ja, aanwezigheid in de wijk staat soms op gespannen voet met andere politietaken die ook uitgevoerd moeten worden. Soms gebeurt er elders wat, en wordt er op andere terreinen politionele inzet verwacht en dan is Bert Braams even in geen velden of wegen te bespeuren in Delfzijl-Noord. Die spanning zit Braams niet altijd lekker, want zichtbaar in de wijk zijn, dat is de basis van zijn werk. Eigenlijk is het heel simpel, vertelt hij me: ‘Elke oplossing begint met koffie drinken.’ Daar lijkt mij geen speld tussen te krijgen. Jammer alleen is dat koffiedrinken nu net niet de prestatiefactor is waar de politie op wordt afgerekend. Ik schenk ook koffie en koekjes aan Diny Schenzel, coördinator van de OGGzaanpak. Je kunt ook zeggen: voorganger van het bemoeizorg-netwerk, waarin ondermeer politie, kredietbank, sociale dienst, ggd, Acantus en Lentis (ggzaanbieder) samenwerken. Dit gaat om de zware gevallen, de multi-probleem mensen, verwaarlozing en verloedering en ook nog eens vol achterdocht. Voor dit soort mensen is in ons hulpverlenersjargon wel een heel bijzondere term gereserveerd: zorgwekkende zorgmijders. Zij mijden de zorg, maar de zorg mijdt hen ook, want ze passen niet meer in spreekuren en loketten, in diagnoses en vakjes. Ze worden gemeld via de corporaties, de politie, niet zelden omdat ze op enige manier overlast (stank of herrie) veroorzaken. Er staan nu 40 van zulke gevallen op de OGGz-lijst: Diny is bezig om het aantal tot 25 terug te brengen. De methode is om er eropaf te gaan, contact te zoeken, op dat punt zou Diny ook veel intensiever willen samenwerken met het buurtkernteam. In dat eropaf gaan zit ook meteen de crux, want soms moet je wel twaalf keer langs om de deur op een kier te krijgen. Vertrouwen komt te voet en gaat te paard, wordt wel gezegd, maar dat geldt zeker in deze contacten. Met kleine stapjes en kleine doelen wordt er aan herstel gewerkt. Diny is een groot voorstander om eigen kracht conferenties hiervoor te gebruiken. Daar is geld voor, maar het moet nog wel van de grond komen. Je
16
moet wel proberen mensen in hun netwerken te zetten, weer een omgeving te creëren, ze ergens bij aan te halen, want dat is de basis van herstel. Je moet mensen weer ergens op inhaken. Dit is echt professioneel monnikenwerk. Diny zet thuis wel eens wat van haar verhalen op papier. Een paar heeft ze me gestuurd. Het zijn kleine indringende inkijkjes in de wereld van achterdocht en isolement, waar de professional zijn weg in moet zien te vinden. Ik wil u er een niet onthouden: De eerste stap Als hij de deur voor me opent deins ik achteruit. Niet voor de jongen zelf, die een wat onbenullige maar vriendelijke uitstraling heeft, maar voor de stank, die overweldigend is. Ik hoop bijna dat hij me de toegang zal weigeren, maar ik mag mee, naar binnen. ‘Ga zitten’, zegt hij. Maar waar, zijn te warme huiskamertje is volgebouwd met jarenlang verzameld afval. Hij wijst me een stoel en ik zak maar gewoon neer op wat kleurloze kledingstukken, zonder enige illusie dat deze net gewassen zouden kunnen zijn. Net zo kleurloos en ongewassen is het nadrukkelijk aanwezige hondje. Ik probeer me aan te passen aan het binnenklimaat, met een zo oppervlakkig mogelijke ademhaling en concentreer me op hem, die tegenover me gaat zitten op een vuilnisbelt, waaronder ik desondanks een bank vermoed. We observeren elkaar zwijgend, hij afwachtend, ik zoekend naar een aanknopingspunt. Dan zie ik achter hem een PC scherm, en ik herken Google Earth. Ik vraag hem wat ik zie en zeg hem dat ik het niet ken. Even later zitten we samen achter het scherm en vol enthousiasme legt hij het me uit, zoomt in en uit, toont me de mogelijkheden van het programma. En dan, bijna spelenderwijs, laat hij me de plaatsen zien waar hij woonde, waar het mis ging in zijn leven. Het internaat, het dorp waar hij bij het pleeggezin verbleef en waar het jarenlange misbruik begon, de locaties van de psychiatrische inrichtingen, de zwerftochten in zijn bestaan. Google Earth geeft de richting aan van zijn eenzame leven, maakt mij wegwijs in zijn treurigheid en nodigt hem uit tot vertellen. Als ik op wil stappen, met de belofte dat ik weer terugkom, houdt hij me tegen. Hij vraagt mijn mailadres, want wil me een link sturen voor het programma. Niet alleen ik wil hem wat komen brengen, ook hij heeft mij iets te bieden, we hebben elkaar gevonden in iets wat gelijkwaardigheid voor hem betekent. We hebben nog een lange weg te gaan, maar de eerste stap van vertrouwen is gezet. En dat is het enige wat nu telt.
Diny Schenzel
*** Het zou te ver voeren om in deze notities aan alle gesprekken te refereren. Ik sprak nog met mensen van Arcantus (Bé Hagedoorn en Jarik van der Velde), van SI! (Peter Molter en Anneke Wortelboer en Fatma Ongan). Ik reisde met participatiecoach Lidy van Opzeeland en beleidsmedewerker Jitske Schaafsma
17
naar Appingedam naar een sprankelend re-integratieproject, ik sprak met managers van de SW&D (Popko Hooijveld en Lidy Nijboer), ik dronk een stuk in mijn kraag met jongerenwerkster Maja Dijkstra, en luisterde op het stadhuis naar Monique Veldt en Petra Brockmöller over de aanpak van Delfzijl-Noord en de toekomst van het welzijnswerk. Het was veel. Ik had nauwelijks de tijd om alleen te zijn, en toen ik die tijd dacht te hebben op zondagmiddag belde Tjeerd Volmer, van het Jongerenwad, een paar straten verder, dat ik met hem een afspraak had. Ai, helemaal vergeten. Een half uur te laat leidde hij me alsnog door de woning zien waar twee jongeren begeleid wonen. In Delfzijl kost het niet heel veel moeite om zulke woningen ter beschikking te krijgen. Dat is dan weer het voordeel van krimp. Ik hoorde veel verhalen, warme verhalen van mensen die met liefde over hun vak praten. Ik hoorde ook vreemde verhalen, zoals het verhaal van een jongerenstel dat in Delfzijl-Noord geen woning kan krijgen van de corporatie, terwijl in de flat waar ik vanuit mijn woonkamer tegenaan kijk zo snel geteld zeven acht woningen leeg staan. Hoe dat kan is me een raadsel, maar er wordt beweerd dat er veel meer mensen niet tussen komen. De mensen van Acantus zeggen van niks te weten, dus het verhaal blijft een beetje hangen. Maar raadselachtig blijft het. Bij leegstand had ik voor elke zich melden bewoner een ontvangstcomité verwacht. Zoals het ook vreemd is dat men op het stadhuis vertelt dat voor de flatcomplexen in Delfzijl-Noord een buurtconciërge – volgens velen moet Acantus-medewerker Marienus Weseman onmiddellijk in die functie benoemd worden – alleen dan benoemd kan worden als 70% van de bewoners daarmee instemt. Een vreemde regel, die natuurlijk alleen geldt als de corporatie van mening is dat de bewoners zelf de buurtconciërge moeten betalen. Als dat standaardregel zou zijn, zouden er in Nederland weinig buurtconcierges rondlopen, terwijl het in de corporatiewereld een van de snelst groeiende beroepsgroepen is. Simpel, omdat die corporaties inmiddels dit type sociaal en fysiek beheer als een kerntaak zijn gaan zien. Maar kennelijk was dat gedachtegoed in Delfzijl-Noord ten tijde van mijn verblijf nog niet helemaal aangekomen. Maar dat kan zomaar ineens veranderen natuurlijk. *** Een speciaal gesprek kan echter niet onvermeld blijven. Op zaterdagochtend om tien uur had ik drie dames op de koffie. Glenda Meijers, Silly Udema en Dirkje Tuit. Alle drie lid van het wijkplatform. Het bewonersplatform dat als overlegorgaan functioneert tussen gemeente en buurt en dat door opbouwwerker Henk van Dijken en de gebiedsregisseur van de gemeente Petra Brockmöller begeleid wordt. Alle drie doen ook nog andere vrijwilligersactiviteiten, Dirkje zit in de WMO-raad, Glenda is ook nog vrijwilligster bij SI! en Silly is een soort bewonersknooppunt: zij wordt door alles en iedereen over van alles en nog wat gebeld. Als er iemand in de ellende zit belt men eerder Silly dan een instantie.
18
Ik vind het eigenlijk elke keer weer als ik met vertegenwoordigers van bewoners spreek (en ik heb er als voorzitter van de visitatiecommissie van de wijkaanpak in de Vogelaarwijken heel wat gesproken), een bemoedigende ervaring. Het zijn mensen die zich hart en ziel inzetten voor de wijk, die van alles weten, die door buurtbewoners vaak als eerste benaderd worden. Zij vormen vaak het hart van de wijk. Zij wonen er echt, wat je van de mensen die over hun beslissen dus niet kunt zeggen, ja: ik wrijf het er nog maar even in! Tegelijkertijd is mijn ervaring dat vanuit de beleids- en systeemwereld een soort scepsis over deze bewoners wordt uitgestraald. Niet op papier, want daar worden bewoners altijd op het schild gehesen, maar in de informaliteit, in de terloopse opmerkingen. Er heerst op tal van plekken in het land een soort laatdunkendheid over bewonersparticipatie: het zijn altijd dezelfde mensen, ze zijn oud, zijn ze wel representatief?, er zijn geen allochtonen bij, ze bereiken bepaalde groepen niet, et cetera, enzovoorts. Eigenlijk, zegt men tussen neus en lippen, kan je deze mensen niet helemaal serieus nemen. Luisteren oké, maar je beleid ervan afhankelijk maken, nee, nee dat kan niet. Bewoners voelen die scepsis over het algemeen haarfijn aan. En betalen deze impliciete houding terug met gepast wantrouwen. Precies dat patroon is ook in Delfzijl-Noord aan de hand. De drie dames zitten nog niet op hun bank of ze blikken verontwaardigd terug op het laatste bezoek van B&W aan de wijk een paar weken eerder. Daar waren verrassend veel mensen op af gekomen, maar de dames hebben er eensgezind het gevoel aan overgehouden dat ze niet serieus werden genomen. Silly: ‘Het voelde als een verplicht nummer. Een moetje. Ongeïnteresseerd, onduidelijk, onhelder wat ze willen. Voor mij was het een bevestiging dat de plannen die gesmeed worden buiten ons om gaan. De besluiten vallen op de burelen van buitenstaanders. Wij horen het alleen maar.’ Of het klopt, doet er dan niet meer toe. Het kwaad is geschiet, partijen zitten in de loopgraven. Het grappige is dat dat wantrouwen eigenlijk meteen weer uit ons gesprek verdwijnt als de dames gaan praten over wat ze van de wijk vinden, wat er kan gebeuren, wat voor problemen er zijn. Dan verlaten ze het sombere en machteloze doemdenken over de autoriteiten, dan willen ze er wat van maken. Krimpen, als het moet dan kan het niet anders, maar blijf vooral het positieve benadrukken, zeggen ze me. Anders kom je in een negatieve spiraal terecht, die zichzelf bevestigt. Ze ergeren zich aan de negatieve berichtgeving in de pers. Gisteren, melden ze me verontwaardigd, nog een oude foto (meer dan twee jaar oud!) van een sloopflat in het Dagblad van het Noorden. Met hun energie is niks mis, alleen het vertrouwen ontbreekt. De gapende grote vlakte vol distels (‘we hebben twee jaar geleden al gevraagd de distels op te ruimen’) is voor hun het bewijs dat ze niet serieus genomen worden. Ze geloven gewoon niet dat de gemeente hen daar echte zeggenschap over zou geven. ‘Daar beginnen ze echt niet aan.’
19
20
Als ik dit gevoel op het stadhuis voorleg aan de gebiedsmanager is ze verbaasd, in haar optiek is het overleg met bewoners juist op dit punt heel goed geweest. Zo werkt wantrouwen dus. Het vertroebelt alles. *** Ik sprak met zo’n 25 mensen, op maandagavond belandde ik in Spijk, een dorpje zo’n tien kilometer boven de stadskern Delfzijl, in een beraad tussen gemeente en een dertigtal dorpsbewoners over het voorzieningenniveau in de omliggende dorpen. Ook dat was een leerzame ervaring Al die verhalen, al die indrukken dienden er toe om mij te voeden zodat ik iets zinnigs zou kunnen zeggen over de vraag of Delfzijl niet een Eropaf!gemeente zou kunnen worden. Want met die vraag werd ik – tot mijn grote schrik sprak men zelfs over Van der Lans-gemeente - naar het noorden gelokt. Enthousiasme over mijn boek Eropaf! De nieuwe start van het sociaal werk en het daarop aansluitende programma Welzijn Nieuwe Stijl hadden Pim Loeff, directeur van welzijnsorganisatie SW&D en René Bosscher (hoofd dienst onderwijs en welzijn) doen besluiten om zich tot mij te wenden met de vraag om Delfzijl van advies te dienen. Daar ben ik niet van, was mijn antwoord. Daar heb je dure adviesbureaus voor. Waar je – toegegeven - ook niks aan hebt. Eropaf! is ook geen boek dat een blauwdruk schetst, een model neerzet, maar vooral een boek dat een denkrichting aangeeft. En die moet iedereen zelf invullen en concreet maken. Met deze reactie dacht ik van het Delfzijlse verzoek af te zijn, maar de heren Loeff en Bosscher lieten zich niet met een kluitje in het riet sturen en wisten mij tot een vijfdaags verblijf in Delfzijl te verleiden. Want ja, een appartement in een volkswijk, een participerende observatie in een krimpgemeente, ik ben nu eenmaal het type journalist dat daar ineens erg enthousiast van kan worden. Zo belandde ik dus in de Finsestraat 158 en begon ik met het verzamelen van verhalen, waarvan u hierboven een weerslag heeft kunnen lezen. Toch ga ik de gemeente Delfzijl en de welzijnsorganisatie SW&D niet van advies dienen. Ik ga mij niet mengen in de vraag hoeveel er bezuinigd kan of moet worden op de SW&D; ik wil hooguit kwijt dat ik de argumentatie daarvoor wel erg mager en bozig vind. Net zoals er tussen bewoners en gemeente wantrouwen groeide, zo heeft dat wantrouwen ook bezit genomen van de beslissers bij de SW&D en de gemeente. Ze leken tijdens mijn bezoek vooral hun best te doen om geen gemeenschappelijke taal te spreken en elkaar met onderhuidse verwijten te bestoken. Als ik dan toch een advies mag geven: probeer daar aan te ontsnappen; spreek de taal van de problemen die je wil oplossen en de sociale doelstellingen die je wilt bereiken.
21
Ik ga ook niets zeggen over de kleine Stichting Inburgering & Integratie (SI!) nu met de grote welzijnsorganisatie SW&D moet samengaan. Daar wil ik me niet in mengen. Maar in feite geldt ook hier hetzelfde: vernietig niet wat je daarna na wilt streven. Wat kan ik dan wel zeggen? Ik kan vertellen wat nu eigenlijk mijn boodschap is en vervolgens nagaan wat voor toepassingen ik denkbaar acht als ik de Delfzijlse verhalen daarmee vermeng. Daarmee wil ik deze Delfzijlse notities eindigen. *** Wat is voor mij de essentie van het eropaf-denken, van welzijn nieuwe stijl? Laat ik het in een beperkt aantal kernuitspraken, axioma’s, samenvatten. 1. 2. 3. 4. 5.
Georganiseerde nabijheid brengt vertrouwen Organisatievormen dienen zich aan te passen aan problemen, niet andersom. Generalisten aan zet, specialisten op afroep Burgers sturen mee, mobiliseer krachten uit de samenleving Creëer verbindingen tussen burgers
Wat zou dat nu voor Delfzijl-Noord kunnen betekenen? Ik neem de eerste drie maar even tegelijkertijd. Het geheim van Diny Schenzel is vertrouwen winnen door echt aandacht te geven. Het kost moeite om het ijs te breken, maar als het lukt kan je stappen zetten. Dat doe je niet op een kantoor, in een spreekkamer, op afgesproken tijden, dat doe je in iemands omgeving. Een sociale dienstverlener zou eigenlijk per definitie een bezoeker moeten zijn. Dat zij in de praktijk een ontvanger van mensen is geworden, zou je kunnen zien als een deformatie van de moderne verzorgingsstaat. Ook opbouwwerker Henk van Dijken baseert zijn professionaliteit op aandacht, op interesse, op er zijn. Hetzelfde geldt voor wijkagent Bert Braams. Sociale professionaliteit vindt met andere woorden zijn praktijk tussen mensen. Dat lijken eenvoudige constateringen, maar in feite hebben we het zo vormgegeven, dat niet de professionele nabijheid voorop staat, maar dat er verschillende mensen vanuit verschillende organisaties hun ding doen in de wijk. Zo is het ook in Delfzijl-Noord georganiseerd. Wat professionals in DelfzijlNoord doen wordt eerder door de organisaties ingefluisterd dan door wat voor problemen ze aantreffen en zouden willen aanpakken. Er is in Delfzijl-Noord, waar toe ik me hier maar even beperk, ondanks alle goede mensen geen hecht team in de wijk, er is een verzameling professionals die samenwerkt. Dat zijn twee verschillende dingen. In een team leg je aan elkaar verantwoording af, maak je samen plannen, creëer je je eigen wijkagenda, zet je acties op. In een verzameling vergader je over taakverdelingen en leg je verantwoording af aan je eigen moederorganisaties, je baas.
22
Georganiseerde nabijheid (axioma 1) is dus niet zo’n verzameling, maar gaat over de formatie van een goed team die in een wijk er toe doet en los van eventuele organisaties een eigen agenda kan samenstellen en kan gaan vergroeien met de buurt (axioma 2). Dat is precies het type formatie dat we op steeds meer plaatsen in het land zien ontstaan. Het zijn de wijkcoaches in Enschede, de frontlijnwerkers in Leeuwarden, de sociale makelaars in Utrecht, sociale wijkteams in Tilburg of Kerkrade. Overal zie je de beweging om dicht bij mensen in wijken professionele substantie, aanspreekbaarheid en nabijheid te organiseren. Die trends vormen ook een reactie op het feit dat de meeste professionele inspanningen op wijkniveau nu zo georganiseerd zijn dat iedere professional voor een deel verantwoordelijk is en niemand voor het geheel. Daardoor krijg je een enorme versplintering aan organisaties die potentieel wat voor mensen te bieden hebben maar op wijkniveau in feite te weinig massa kunnen maken om echt in de buurt een eigen winkel op te trekken. Dus verzamelen zij hun gespecialiseerde professionals op een centraal adres en laten de mensen tot zich komen. Dat is de gegroeide praktijk in Nederland. Maar nu moeten we constateren dat precies die versplintering voor mensen in kwetsbare posities problematisch geworden; zij komen nergens meer. Georganiseerde nabijheid is een poging om dat probleem te overwinnen. Weg met versnippering, weg met hokjesgeest en te snelle specialismen; we schuiven generalistische professionals naar het sociale front (axioma 3). *** Het probleem van Delfzijl-Noord is dat er wel van alles is, maar dat eendracht en slagkracht ver te zoeken zijn. Als er uit de school iets voorkomt dat tot handelen in de richting van ouders (Eropaf!) zou moeten leiden dan stagneert het. Als er een signaal van overlast is dan is er geen vanzelfsprekende plek waar de koppen bij elkaar komen en men in het geweer komt. En omgekeerd vinden burgers ook niet automatische een weg naar zo’n team. Delfzijl-Noord heeft echter voldoende urgentie om zo’n sociaal wijkteam dat zich echt in de wijk plant van de grond te tillen. De problemen in de wijk vragen erom. De wijk heeft het nodig en verdient het. Er zijn ook mensen die het kunnen, er is al een buurtkernteam. Versterk die trend, laat dat team groeien. Maak een sterke combinatie van een opbouwwerker, jeugdwerker, maatschappelijk werker, participatiewerker, sociaalpsychiatrische dienstverlener. Maak een sterk team van vijf, zes mensen, in de flank permanent gesteund door een wijkagent die deel uitmaakt van het team en laat die zoveel mogelijk problemen vangen met wat in de Paraplunota categorie b is, kwetsbare mensen. Geef ze mandaat om voor zware multi-probleem gevallen echt specialisten in te schakelen (axioma 2). Geef ze een herkenbare plek in de wijk. Wat mij betreft is dat niet de Brede School. Ik ben een groot voorstander van brede scholen, maar een verklaard tegenstander van brede scholen als een pakhuis waar alles in wordt gepropt dat iets met een wijk van doen heeft. Laat
23
de brede school er zijn voor onderwijs, opvoeding, sport en aanpalende bezigheden en besognes. Maar laat daar niet een sociaal wijkteam in onder sneeuwen. Dat wordt te veel. Geef die een eigen plek, haal ergens (Marktplaats!) een noodgebouw vandaan met een paar leuke lokalen en zet dat niet ver van de school op de grote grijze vlakte. Noem het buurtlab, wijkteam en laat het financieren uit de bestaande financieringsstromen. Verzin een structuur/vorm waar organisaties een aandeel in nemen, maak niet iets nieuws, maar maak het van de wijk. Niet van de SW&D, niet van de gemeente, dat zijn potentiële aandeelhouders, maar niet de eigenaren. Het eigendom ligt in de wijk zelf, in een nieuw te smeden coalitie tussen professionals en burgers. Breng de verantwoordingsbureaucratie terug, en buig de verantwoording ook een andere richting op: richting bewoners. Zoek hiervoor investeerders die er belang bij hebben. De corporatie, zorgverzekeraars, het zorgkantoor, de gemeente, regionale werkgevers. Ik ben ervan overtuigd dat dit alles een investering is in efficiënt handelen, zeker ook als de signalen die in de school gevonden worden of in het wijkplatform snel doorkomen in het wijkteam en daar tot actie leiden. Het is een investering in preventie. Ik denk echter dat het vooral een investering is in vertrouwen. Ik denk dat een buurtlab/wijkteam ook een motor kan worden voor nieuwe bewonersinitiatieven en nieuwe verbindingen tussen burgers. Kortom, ik denk dat het een investering is die zichzelf financieel en mentaal terugverdient. Na alle ellende die Delfzijl-Noord is overkomen zou een echte stap in die richting ook een gebaar vormen in de richting van bewoners. Na het hoofdstuk fysieke herontwikkeling, zou dit de kern moeten vormen van het slothoofdstuk over Delfzijl-Noord, dat nog geschreven moet worden – het hoofdstuk sociale herontwikkeling. *** En dat brengt me bij de laatste twee axioma’s, die gaan over de rol van burgers en de eigen kracht van de samenleving. Laat ik het maar meteen concreet maken. Ik stel u voor aan wat ik maar even mijn buurvrouw noem. Ze woont weliswaar niet in mijn flat, maar met man en kinderen in het rijtje huizen waar ik op uitkijk. Ze heet Fatma Ongan, als vrijwilliger begonnen werkt ze inmiddels als gastvrouw bij de Stichting voor Inburgering & Integratie (SI!). Zij kent in DelfzijlNoord naar eigen zeggen alle mensen van Turkse komaf, en ik heb geen reden om daar aan te twijfelen. Ze weet alles van de Turkse gemeenschap, brengt hen in contact met de stichting SI!, legt verbindingen. Ze is, met andere woorden, goud waard. Ze is – in dienst van een welzijnsstichting - nu min of meer professional, maar tegelijkertijd is ze een actieve burger, iemand die zich inspant voor anderen. Ze is net zo iemand als wijkplatformlid en buurtknooppunt Silly Udema, maar dan heel anders, want ze is van oorsprong Turks en Silly oerNederlands. Zij, en nog veel meer andere mensen vormen een sociaal kapitaal in
24
Delfzijl-Noord dat geen professionele organisatie kan vergaren. Zij kennen mensen, zij kennen de verhalen, zij helpen mensen verder. Zij behoren wel tot wat in het schema uit de Paraplunota de A-categorie wordt genoemd, de 85 % mensen die het zelf wel redden. Die zich op eigen kracht door het leven slaan en zonder hulp van professionals hun weg vinden. Maar zij doen meer, op enigerlei wijze verbinden zij zich, of zijn hun netwerken verbonden met mensen die wel eens moeilijk zitten of vast komen te zitten. Hun netwerken zijn verschillend, maar hun functie misschien wel hetzelfde. In Delfzijl-Noord hebben zij weet van mensen uit de B-categorie, de 12 procent van de mensen die in hun bestaan belemmeringen ondervinden, en ze hebben daar niet alleen weet van: ze wijzen hen de weg, bieden hen de helpende hand. Dat is op zichzelf een belangrijke constatering. Wie – zoals in de Delfzijlse Paraplunota gebeurt - een indeling hanteert van 85% zelfredzamen, 12% mensen met belemmeringen en 3% zeer kwetsbare en zorgbehoevende mensen, heeft al snel de neiging om de professionele zorgbemoeienis te concentreren op de laatste twee categorieën: de mensen met belemmeringen en de mensen die echt in de problemen zitten. Dat is ook wat er in de Paraplunota gebeurt: 90 procent van de middelen zou in de toekomst naar deze twee groepen moeten gaan. Maar hier doemt meteen een beperking op van zo’n schematische indeling, want in de werkelijkheid gaat het niet om mensen die of zelfredzaam zijn of professionele ondersteuning nodig hebben, in de werkelijkheid vormen die mensen netwerken met elkaar, waar deze indelingen dwars doorheen lopen. Op die netwerken doen mensen ook als eerste een beroep; ze wenden zich eerder tot Silly Udema en Fatma Ongan dan tot een professionele instantie. Zo hoort het ook, dat is de natuurlijke weg. Sterker, uit onderzoeken weten we dat mensen om hun levensomstandigheden te veranderen meer baat hebben bij een meewerkend en meedenkend sociaal netwerk dan bij een professionele interventie. Eenvoudig gezegd: als oom Piet, die twee straten verder woont, optreedt als iemand die het inkomen beheert van de alleenstaande moeder Marijke en wekelijks een uurtje met haar de financiën doorneemt, is dat vele malen effectiever dan een regelmatige gang naar de burelen van de schuldhulpverlening. Eigenlijk sluit deze boekenkastenwijsheid nauw aan bij ons intuïtieve weten, bij onze common sense. Bij tegenspoed en ongelukken valt immers elk mens in principe terug op zijn eigen omgeving, zijn gezin of familie. Het probleem is alleen dat in sommige gevallen, die vaker voorkomen in kwetsbare buurten, dat sociale steunsysteem onder druk staat, verscheurd is, dat mensen ervan geïsoleerd zijn geraakt, of dat de (financiële) problemen te groot zijn geworden; kortom, dat de natuurlijke gang van zaken niet automatisch haar beloop krijgt. Dan is er iets nodig om er een slinger aan te geven, om weer verbinding te maken, om het sociale netwerk in beweging te krijgen of te vernieuwen. Bij mensen met een geschonden levensverhaal of andere
25
haperingen dan wel tekortkomingen in hun sociaal netwerk is het dus zaak om hun verbindingen te herstellen of te versterken. Het vergroten van de wereld biedt precies dat tegenwicht aan wat Rob van Pagée, de voorman van de Eigen Kracht Centrale in Nederland, als de bijna natuurlijke neiging van mensen ziet als zij in een problematische situatie komen: ‘Ze maken zich klein.’ Ze trekken zich terug, ze zwijgen en negeren het probleem zo lang mogelijk. Het is de uitdrukking van hulpeloosheid die we met zijn allen in stand houden, in feite: een soort institutionele hulpeloosheid. Je maakt je klein in afwachting van de grote redder: de publieke professional die de overheid levert. Volgens Van Pagée is daarom les 1: ‘Maak je wereld groter, deel het probleem met anderen.’ Maar die anderen zijn dus niet per definitie professionals, sterker: liever niet. Cylly Udema is zo’n ander, Fatma Ongan ook. En er zijn er veel meer. Er zijn er miljoenen in Nederland. Wij leven niet in hun land waarin de zelfredzamen zich in hun eigen geluk opsluiten en de kwetsbaren aan het lot overlaten. Elke jaar weer is deze conclusie de verrassende uitkomst van de onderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau: wij blijken elke keer weer meer met elkaar te zijn begaan, meer vrijwilligerswerk te verrichten dan dat de spraakmakende elite voor mogelijk houdt. Mensen zijn nog steeds enorm op elkaar betrokken. Niet alleen in oude kerkelijke organisaties, maar ook in nieuwe vormen waarin mensen hun betrokkenheid kunnen tonen. Maatjes-projecten, buddy’s, coaches, er zijn vrijwilligers actief in de opvoedingsondersteuning, in de schuldhulpverlening. De sociale kracht van de samenleving is veel groter dan in professionele organisaties voor mogelijk wordt geacht. De kunst is om die kracht ook volledig te benutten (axioma 4). En voor wie dat handig aanpak en de juiste verbindingen weet te leggen vindt misschien wel iemand in een van de aanpalende dorpen die een vmbo-leerling uit Delfzijl-Noord of Tuikwerd een tijdje wil ondersteunen of iets in de opvoeding wil betekenen van een problematisch gezin. Want verbindingen tussen mensen, tussen zelfredzame en kwetsbare mensen, moeten in veel gevallen wel georganiseerd worden of als ze er wel zijn bij tijd en wijle ondersteund worden. Het gaat niet meer, zoals in de oude tijden van de verzuiling, vanzelf. De individualisering heeft er toe geleid dat het sociale cement in de samenleving brozer is geworden en mensen niet alleen gemakkelijker uit sociale verbanden loskomen en geïsoleerd raken, maar elkaar op sommige momenten ook moeilijker vinden. Dat is nog een extra reden om het principe van professionele nabijheid (axioma 1) serieus te nemen, want door er dicht op te zitten is het mogelijk om zulke vormen van isolement eerder te signaleren waardoor je mogelijk eerder hulpbronnen aan kunt spreken die mensen weer aansluiting geven. *** De kunst is dus niet om een onderscheid te maken tussen mensen die geen zorg, een beetje zorg of veel zorg nodig hebben. Dat is vooral een redenering die
26
vertrekt vanuit een institutioneel-bestuurlijk perspectief: bij wie moeten we wat doen en bij wie kunnen we dat laten. Vanuit een maatschappelijk perspectief is de redenering echter: hoe kunnen we de krachten van de samenleving nu zoveel mogelijk tot hun recht laten komen; hoe kunnen we verbindingen leggen tussen mensen die geholpen willen worden en mensen die mogelijk hulp nodig hebben en hoe kunnen sociale professionals deze verbindingen ondersteunen (axioma 5). Of in termen van het schema uit de Paraplunota: hoe kunnen we burgerinitiatieven stimuleren en faciliteren die het mogelijk maken dat vanuit de 85% Delfzijlse zelfredzamen verbindingen tot stand komen met de 12% mensen die mogelijk wel een steun in de rug kunnen gebruiken. Welke coalities tussen professionals en behulpzame burgers zijn daarvoor nodig? Dat is geen nieuwe vraag, want die vraag speelt op veel meer plaatsen in Nederland. Er zijn ook op alle levensterreinen die in het schema worden onderscheiden de laatste jaren vele interessante en vaak ook bloeiende initiatieven ontstaan. Daar valt veel inspiratie te halen. Ik heb het schema aangepast en aangevuld met mogelijke burgerinitiatieven, maar dat oogt allemaal wat ingewikkeld, daarom heb ik het schema voor de fijnproevers in een bijlage opgenomen. Wat het schema wil vertellen is dat het gaat om nieuwe verbindingen tussen professionals en burgers, tussen informele en formele zorg. Dat is ook wat met Welzijn Nieuwe Stijl wordt beoogd. Een nieuw verbond tussen wat we maar even amateur-professionals (betrokken burgers) en professionele professionals noemen. Je zou dat bijna ook als een hersteloperatie kunnen zien, want helemaal nieuw is zo’n verbond niet. Eigenlijk is elke vorm van sociale hulpverlening met zo’n verbond begonnen. Midden jaren zestig telde men bijvoorbeeld in de kinderbescherming in Nederland zo’n 7000 vrijwilligers en waren er een kleine 250 professionele maatschappelijk werkers. Daarna veranderde dat radicaal. In de jaren zestig en zeventig wilde men af van de liefdadigheid en koos men voor professionalisering. Mensen hadden recht op goede en professionele hulp. Voor de kinderbescherming betekende dat in een periode van tien jaar afscheid werd genomen van het leger van 7000 vrijwilligers en dat het aantal professionals verdrievoudigde. Deze beweging is op tal van terreinen in de publieke sector (niet zonder reden vroeger als particulier initiatief aangeduid) te zien. Nu ruim dertig jaar later moeten we inzien dat deze professionaliseringsslag ook een vernietiging van sociaal kapitaal is geweest. De professionals konden bovendien hun behandelingspretenties niet goed waarmaken. Ze bleken toch uiteindelijk steeds passanten, mensen die met een beetje tijd veel mensen moesten helpen. Dat is geen groot succes geworden en geëindigd in steeds grotere professionele bureaucratieën die weinig effectief zijn. Daar proberen we nu juist aan te ontsnappen. Wat we nu nodig hebben is dus minder institutionele zorg en nieuwe verbanden tussen professionals en betrokken burgers. Juist in het smeden van die verbanden kan het welzijnswerk, als faciliterend bedrijf voor burgerinitiatieven, als leverancier van vrijwilligers een
27
nieuwe rol gaan spelen. Welzijnsachtige organisaties hoeven in een moderne samenleving niet langer te voorzien van allerlei leuke dingen voor de mensen. Ze moeten juist de eigen kracht van mensen mogelijk maken, en waar nodig tot leven wekken. *** En daarmee is ander modieus woord gevallen: eigen kracht. Om misverstanden te voorkomen is het van belang om eigen kracht te onderscheiden van een ander populair beleidsmantra: ‘eigen verantwoordelijkheid’. Voor nogal wat beleidsmakers liggen de twee aanduidingen in elkaars verlengde. Soms wisselt men ze zelfs voor elkaar in: zoek ‘eigen verantwoordelijkheid’, vervang door ‘eigen kracht’. Zo eenvoudig is het echter niet. Er schuilen wezenlijke verschillen tussen de twee aanduidingen. Ze staan voor twee verschillende registers. Eigen verantwoordelijkheid is zo ongeveer een moreel-juridische aanduiding, die nauw aansluit bij het dominante moderne geïndividualiseerde denken. Het begrip zegt: niet de overheid, niet anderen, maar het individu is verantwoordelijk voor zijn eigen leven en zijn levenswandel. Het is een soort toetsingskader om de daden van individuen op een weegschaal te leggen. Eigen kracht daarentegen is meer een dynamisch begrip. Het appelleert niet aan een beoordelingskader, maar aan een vermogen. Aan iets wat mensen hebben en kunnen aanwenden. Eigen verantwoordelijkheid heeft dat niet: dat is min of meer een vorm van zijn, een status die aan burgers wordt toebedeeld, en waar op zichzelf weinig aan te doen valt. Het ‘eigen-kracht’-denken kiest dus voor een andere benaderingswijze. Dynamischer. Het is niet een oordeel (‘dat is nu eenmaal uw eigen verantwoordelijkheid’), maar een aansporing. Het voedt een vermogen dat opgezocht en aangesproken kan worden. Het is ook iets dat niet alleen gevonden kan worden bij individuen (zoals eigen verantwoordelijkheid dat in principe wel is), maar iets wat mensen samen of in onderlinge betrekkingen realiseren. Toch spreken we tegenwoordig over ‘eigen kracht’ vooral als het gaat om mensen bij wie die eigen kracht op een of andere manier in gebreken blijft, stagnatie ondervindt of zelfs afwezig lijkt. Het onvermogen heeft de overhand genomen, het leven is vastgelopen. Door het vizier te richten op eigen kracht, of het zoeken dan wel herstellen daarvan, wordt gericht een poging ondernemen om de motor weer op gang te brengen. Om energie toe te voegen. Dat is een heel andere binnenkomer dan die benadering die start vanuit het register ‘eigen verantwoordelijkheid’. Eigen kracht is per definitie een relationeel begrip. In meerdere opzichten. Eigen kracht is geen privébezit (zoals eigen verantwoordelijkheid dat wel is), maar iets wat je realiseert in samenwerking met anderen. Wat dat betreft zijn Eigen Kracht Conferenties de meest consequente uitvoering van het eigenkracht-denken. In die conferenties worden problemen als het ware ge
28
29
ontindividualiseerd, waardoor meerdere mensen het zich kunnen toe-eigenen. Vervolgens is de oplossing het resultaat van de inspanningen die een groot aantal direct betrokkenen zegt te gaan leveren. Het is dus niet: ik ga…., maar wij gaan……. Volkskrant-columnist Pieter Hilhorst heeft daar het begrip samenredzaamheid voor gemunt (als contramal voor het begrip zelfredzaamheid, die veel meer past in het eigen-verantwoordelijkheidsregister). Dat maakt het ook mogelijk om in dit proces van het opwekken van ‘eigen kracht’ nog een andere, niet onbelangrijke, relatie te betrekken. Dat is de rol van professionals, misschien zelfs: de (lokale) overheid. Bij zelfredzame mensen komt zo’n betrekking niet of nauwelijks aan de orde. Zij hebben hun levens op orde, redden het zelf of samen met anderen prima, en slaan zich op eigen kracht door het leven. In het geval van tegenslagen zijn hun netwerken voldoende sterk om het probleem op te vangen en nieuwe stappen te zetten. Professionals komen pas in zicht als dat niet lukt en er een beroep op voorzieningen en/of instanties moet worden gedaan. In het eigen verantwoordelijkheidsregister toetst deze professional als eerste of de tegenslag buiten de ‘eigen schuld’ van de betrokkenen is ontstaan, zodat er ‘rechtmatig’ een beroep op hulp wordt gedaan. Dat is zeker in de sfeer van de sociale zekerheid een leidend principe. Maar ook op andere terreinen is het een ordenend principe. Het compensatiebeginsel in de WMO is ook op dit denken gestoeld. Als iemand niets te verwijten valt, en dus met reden onmachtig wordt verklaard, mag hij/zij worden geholpen.. In het eigen kracht-denken is er echter geen sprake van individuele nalatigheid of onvolkomenheid, maar van falende netwerken, van drooggelegde sociale hulpbronnen. Er is – redenerend vanuit het eigen-kracht-register - eerder sprake van een collectief tekortschieten dan van een individueel falen of schuld. Voor de aanpak van professionals is dat verschil cruciaal. Opereert hij/zij vanuit het register van het eigen verantwoordelijkheidsdenken dan diagnosticeert hij de aard van de tekortkoming en begint hij aan het repareren of compenseren van de individuele tekorten (via een scholing, therapie, cursus, noem maar op). In het register van het eigenkracht-denken start men vanuit een andere invalshoek: wie in jouw omgeving zou je kunnen helpen? En: als deze er niet meer zijn, niet sterk of ondersteunend genoeg zijn, hoe kunnen er dan omgevingen gecreëerd worden die jou verder kunnen brengen? Het eigen-kracht-denken laat zich visualiseren aan de hand van tamelijk eenvoudig schema (zie hiernaast), waarbij de zwarte pijl de reisgids vormt voor de professionele interventie. ***
30
Eigen kracht vraagt om een andere mindset - op institutioneel niveau, op het niveau van het professioneel handelen. En ook op het niveau van burgers en hun verhouding tot de overheid en publieke instanties. Want zoals professionals in hun institutionele reflexen schieten, zo kennen ook burgers hun consumptieve reflexen ten opzichte van de (lokale) overheid. In hun omgeving houden ze de problemen klein, maar als ze stappen zetten verwachten ze van de overheid oplossingen. Ook die reflexen komen in het huidige maatschappelijke klimaat ter discussie te staan. Het eigen-kracht-register veronderstelt dus dat iedereen een andere bril op zet. Dat is nodig om andere zaken te zien en andere betrekkingen tussen burgers onderling en tussen burgers en overheden, cq publieke diensten tot stand te brengen. Dat is niets meer dan een omwenteling. De hele economie van de verzorgingsstaat is er immers op gericht om individuen van een diagnose te voorzien, in een hokje te plaatsen en in een traject te zetten. Die manier van ordenen en financieren is de dienst gaan uitmaken in de dagelijkse routines van de verzorgingssystemen. De intakes, de vragen, alles richt zich op het te veranderen/te helpen individu. Wil je dat veranderen, wil je oefenen in professionele bescheidenheid (waar alle reden toe is), wil je mensen helpen hun wereld groter te maken, dan zal je in je bejegening, in je vragen, in je kennisverzameling, in de vervolggesprekken moeten laten doorklinken. Al die routines zul je dus moeten ondervragen en van oude gewoontes en routines zuiveren. Pas dan ontstaat de ruimte om nieuwe praktijken tot stand te brengen, nieuwe verbindingen te zien. Dat is een omslag in het denken. De financiële sanering van de gemeentekassen jaagt die trendbreuk nog eens aan. Het biedt een unieke kans om wat je het individualiserend systeemdenken zou kunnen noemen achter ons te laten en het zwaartepunt van institutionele overheidsarrangementen te verplaatsen naar de verbanden en initiatieven van burgers zelf. We kunnen de crisis aangrijpen om de (dure en omslachtige) logica van de bureaucratie definitief ondergeschikt te maken aan de logica van burgers. Dat opent vast ongetoonde vergezichten. Ik zou wel eens willen weten wat er gebeurt als men het beheervan en het besluit over het Plein van de Krimp aan burgers toevertrouwd. Ik zou wel eens willen weten wat bewoners van de flat bij mij aan de overkant zelf zouden doen als zij iets te zeggen krijgen over het toewijzingsbeleid om bijvoorbeeld de leegstand tegen te gaan? Nu gebeurt er ook niks, dus slechter kan het niet worden. Dat mogelijk maken vraagt durf, maar ik denk eigenlijk dat durf precies datgeen is wat Delfzijl nodig heeft. Hoe zei Arnhemse Loesje het ook al weer? Leven is het meervoud van lef. *** Overal in Nederland staan gemeenten nu op een vergelijkbaar keerpunt. Maar wees gerust: nog nergens heeft men het definitieve antwoord gevonden. Nadat
31
ik naar aanleiding van mijn Eropaf!-boek op tal van plaatsen in het land in gesprek ben geweest met professionals, ambtenaren, politici en burgers durf ik die conclusie met gerust hart te trekken. Maar uit al die ervaringen blijkt ook dat dat ene definitieve antwoord niet gevonden zal worden. Overal is het net weer anders, kent men andere tradities, andere configuraties van organisaties en instituties, andere bestuurlijke gewoonten, andere problemen. Dat betekent dat er overal nieuw passend hang en sluitwerk moet worden gemaakt voor de nieuwe welzijn- en zorgpraktijken. Dat is secuur werk waarbij bezuinigingen dus tegelijkertijd een kans als indien men ondoordacht te werk gaat een bedreiging vormen. Delfzijl is ook in dat opzicht niet uitzonderlijk. Net zo min als Delfzijl een treurig geval is, een zielige krimpgemeente. Er lopen voldoende professionals rond die morgen zouden kunnen beginnen met die nieuwe welzijnspraktijken, die nieuwe coalities met burgers willen vormgeven. Er zijn burgers genoeg die nu al inspanningen leveren en morgen ook nieuwe verantwoordelijkheid durven aan te gaan. Kortom, de energie is er, de mensen ook, het enige wat nodig is dat dit alles in goede banen wordt geleid. Zo geformuleerd is het eigenlijk een betrekkelijk eenvoudige opgave waar men zich op het Delfzijlse stadhuis voor gesteld weet. Ik kan eigenlijk geen reden verzinnen waarom dat niet zou lukken.
Delfzijl, 24 februari – 1 maart Amsterdam, 7 – 10 april
32
Bijlage
85% zelfredzaam
Thema Wie
Burger‐Vrijwilligersinitiatieven
12% Belemmeringen
3% interventie
Burgers / vrijwilligers Generalistische professionals Begeleid wonen
Specialistische professionals Huisuitzetting / Opvang
Wonen
Huur/koop van huis
Pleegzorgachtige constructies – maatjes/coaches / buren als partner
Werk
Werkplein/re‐integratie
Baan of kunnen zoeken via uitzendbureaus, wervingbureaus, advertenties
Inkomen
Salaris uit werk of studiebeurs
WSNP, curator
Schulden, VKB Uitkering WSW‐dienstverband Uitkeringen koppelen aan burgercoaches
Bij schulden: budgetcoaches (zie bijv. www.budgetcoach‐breda.nl) Opvoeding
Ouders en kind hebben geen problemen
Gedragsproblemen kinderen
Homestart‐projecten: www.home‐start.
Jeugdzorg, OTS
Gezagsproblemen ouders
Zie voor allochtonen: Al Amal – Utrecht: www.al‐amal.nl/ School
LO, VMBO, HAVO, VWO enz.
Geen startkwalificatie/voortijdig school verlaten
Leerplichtmaatregel
Spijbelgedrag
Huiswerkbegeleiding, vmbo‐coaches
Goal‐Amsterdam, er zijn talloze mentoren‐projecten in NL Zorg
Zelfstandig of zelfstandig met behulp van mantelzorg
NIet in staat om zelfstandig het huishouden te doen
Verzorgingshuis
Informele zorg, burenhulp, buurtdiensten
Gezondheid
Gezond
Beperkte gezondheidsklachten
Chronisch ziek
Sportverenigingen, voedingscoaches
Welzijn
Deelname aan maatschappelijk
Beperkte sociale omgeving
Isolement,
33
leven
verwaarlozing
Van Harte‐restaurants / vernindigen tussen school en ouderen. / senioren inschakelen.
Taal/
ROC, particuliere lessen
Niet kunnen lezen/schrijven
inburgering
Nog niet ingeburgerd
Alloctone vrijwilligersorganisaties, ondersteunende professionals
34