SocInterventie0306
06-09-2006
16:17
Pagina 28
Filip Coussée is doctor-assisent bij de Vakgroep Sociale Agogiek, Universiteit Gent, H. Dunantlaan 2, 9000 Gent,
[email protected].
Binnengekomen 3 juli 2006 Geaccepteerd 4 augustus 2006
JEUGDWERK ALS SOCIAALPEDAGOGISCHE
JEUGDWERK ALS SOCIAALPEDAGOGISCHE INTERVENTIE – FILIP COUSSÉE
28
FILIP COUSSÉE
INTERVENTIE Pleidooi voor een verruim(en)de jeugdwerkdefinitie
De discussie over het jeugdwerk slingert heen en weer
Vandaag lijkt dat wel het geval. Alles staat netjes in
tussen twee vragen: ‘wat is jeugdwerk?’ en ‘hoe krij-
het gelid, het jeugdwerk heeft zich ingepast – geïnte-
gen we de jeugd in het jeugdwerk?’ De tweede vraag
greerd – in een mooi aaneensluitende interventieke-
krijgt vandaag duidelijk de bovenhand. Ze is minder
ten. Het jeugdwerk is de eerste schakel van die keten
bedreigend voor het jeugdwerk dan de eerste. De
of eerder het sluitstuk, de preventieve schakel. Het
meerwaarde van het jeugdwerk wordt immers niet in
jeugdwerk voorkomt dat andere schakels in actie
vraag gesteld. Het is nog maar de vraag of dat ook
moeten komen. Jeugdwerk, tieneropvang, buurtsport-
een goede zaak is voor het jeugdwerk. En voor de
werk, jeugdhulpverlening... moeten één aaneenslui-
jeugd. In het eerste deel van dit artikel wordt bepleit
tende keten vormen en zo onder meer de jeugdcrimi-
dat dit niet het geval is. Zeker niet voor de meest
naliteit indammen. Wat er precies in de praktijk van
kwetsbare jeugdigen (en het jeugdwerk dat met hen
dat jeugdwerk gebeurt, daar horen we niet veel over.
werkt). In het tweede deel worden de bevindingen
In Nederland lijkt men het vandaag niet meer te heb-
geschetst van een empirisch onderzoek waarbij werd
ben over ‘methodiek in het jeugdwerk’, maar over ‘de
gekeken naar de mogelijke meerwaarde van jeugd-
methodiek van het jeugdwerk’.
werk en worden perspectieven geschetst voor een minder marginaliserende jeugdwerkdefinitie.
J E U G D W E R K E M A N C I P E E R T. P U N T
METHODIEK IN HET JEUGDWERK
In Vlaanderen hadden we het twintig jaar terug – in het spoor van Van Ewijk, Hazekamp en Van de
Meer dan twintig jaar terug reeds schreef Hans van
Zandes – ook over een geïntegreerd jeugdwelzijnsbe-
Ewijk het – ook in Vlaanderen gretig gelezen – boek
leid. Ook bij ons heeft het jeugdwerk met dat discours
Methodiek in het jeugdwerk. Het jeugdwerk was toen
overigens de poten onder zijn eigen stoel vandaan
al een zeer divers gegeven. ‘Het beschrijven van een
gezaagd. Als er aandacht moest zijn voor jeugdigen in
basismethodiek is dan ook een hachelijke onderne-
alle beleidsdomeinen, waarom dan nog een apart
ming’, zo startte Van Ewijk (1985:9). Hij voegde eraan
jeugdwerk? (Zie Bouverne-De Bie & Coussée, 2001.)
toe nog niet het gevoel te hebben dat ‘alles netjes in
De situatie evolueerde anders dan in Nederland.
het gelid staat’.
Ondertussen hebben wij ook een heuse ketenbenade-
SOCIALE INTERVENTIE - 2006 - 3
SocInterventie0306
06-09-2006
16:17
Pagina 29
het jeugdwerk zich niet invoegen in een preventiedis-
Onze keten omvat leerlingenbegeleiding, bijzondere
cours. Het hoopt daarmee te ontsnappen aan allerlei
jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg en nog wel
perverse effecten. Preventie belaadt jongeren met alle
een en ander, maar het jeugdwerk hoort er niet bij.
zonden Israëls, werkt bovendien niet en maakt aldus
Het jeugdwerk is daar blij om, want het jeugdwerk is
de weg vrij voor een ongebreideld beheersingsdenken
geen preventie, laat staan hulpverlening. In
(cf. Redig, 2003). De combinatie met het oprukkende
Vlaanderen hebben we sinds 2000 voor het eerst een
effectiviteits- en efficiëntiedenken leidt actueel tot nog
minister van Jeugd en werd een jeugdwerkbeleidsplan
meer ingrijpende contraproductieve fenomenen.
opgesteld. De aanhef van het plan luidt: de definitieve
Kijken we naar het onderwijs. De obsessie om zo
erkenning van de waarde van het Vlaamse
vroeg mogelijk in te grijpen verscherpt de focus op
Jeugdwerk. En vervolgt: deze erkenning moet het
potentiële risicogevallen. We lijken met een aan zeker-
oneigenlijke gebruik van het jeugdwerk tegengaan.
heid grenzende waarschijnlijkheid te kunnen voorspel-
De groeiende trend om het jeugdwerk te beperken tot
len welke kinderen zullen uitvallen uit het onderwijs
allerlei preventie-initiatieven moet worden gestopt.
en wie later de aansluiting met de arbeidsmarkt niet
(Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001:4.)
zal kunnen realiseren. Door zo vroeg mogelijk in te
Het wordt niet duidelijk wat een ‘eigenlijk gebruik’
grijpen worden deze groepen vanaf het begin verbij-
van jeugdwerk dan is: Het jeugdwerk is belangrijk
zonderd. We gooien hen er maar meteen uit, zodat
omwille van wat het is: de plezante vrijetijdsbeste-
we goed werk kunnen maken van hun reïntegratie.
ding voor, van en door kinderen en jongeren, vertrek-
Wat we willen voorkomen, lijken we door ons optre-
kend vanuit de rechten die kinderen en jongeren heb-
den steeds maar in de hand te werken. De actuele
ben. Op een speelse en ongedwongen manier wordt
opvoedingsondersteuningshype in Vlaanderen zou op
er gewerkt aan gemeenschapsvorming. Het jeugdwerk
het vlak van het gezinsbeleid wel eens dezelfde pre-
is democratisering, sluit in in plaats van uit, doet ver-
ventieparadox in het leven kunnen roepen.
antwoordelijkheid opnemen. Het jeugdwerk smeedt
Het Vlaamse jeugdwerk is ontsnapt aan deze instru-
vriendschapsbanden voor het leven, leert omgaan met
mentalisering en anders dan overal elders ter wereld
mensen, leert intiem zijn... Het jeugdwerk is nog
(Hart, 2006) gaan de deelnamecijfers aan het jeugd-
steeds de onuitputtelijke bron voor het verenigingsle-
werk niet naar beneden. Vraag is echter of het jeugd-
ven, de welzijnssector, het onderwijs, de politiek, de
werk inderdaad gevrijwaard blijft van perverse effec-
culturele wereld... Jeugdwerk leert op een informele
ten?
wijze spreken en luisteren, opkomen voor jezelf en anderen, leert samenwerken, leert creatief zijn, leert
HET DOORSTROMINGSDISCOURS
assertief zijn. Het jeugdwerk emancipeert, punt. (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2001:5.)
In onze jeugdwerkdiscussie worden positieve uitgangspunten gehanteerd – het jeugdwerk is fun en
D E P R E V E N T I E PA R A D O X
emancipeert bovendien – het blijft echter een vrij abstracte discussie. De nadruk ligt op de toegankelijk-
Punt. In Vlaanderen lijkt de discussie gesloten. Dat
heid van het jeugdwerk. Het jeugdwerk heeft immers
heeft een positieve kant. Ook bij ons leek het jeugd-
een selectief bereik. Jeugdigen uit lagere sociale klas-
werk in de jaren negentig gekoloniseerd te worden
sen, laaggeschoolde jeugdigen en allochtone jeugdi-
vanuit die machtige sectoren onderwijs en jeugdhulp-
gen nemen minder deel aan het jeugdwerk (Smits,
verlening, maar het jeugdwerk is zich daar koppig
2004). Als het jeugdwerk dan toch zo’n magische
tegen blijven verzetten. Ondanks ingenieuze kunst-
kracht heeft (zie ook hiervoor het Vlaamse
grepen als ‘offensieve preventie’ (De Cauter, 1990) en
Jeugdwerkbeleidsplan), moeten we dat toegankelijker
recent nog het invoeren van het onderscheid tussen
maken, zo luidt het. Het jeugdwerk is democratise-
initiatieven met een preventief effect en initiatieven
ring, maar moet gedemocratiseerd worden.
met een preventief doel (Vettenburg et al., 2003), laat
Toegankelijkheid lijkt voor het Vlaamse jeugdbeleid
SOCIALE INTERVENTIE - 2006 - 3
29 JEUGDWERK ALS SOCIAALPEDAGOGISCHE INTERVENTIE – FILIP COUSSÉE
ring ontwikkeld: de integrale jeugdhulpverlening.
SocInterventie0306
JEUGDWERK ALS SOCIAALPEDAGOGISCHE INTERVENTIE – FILIP COUSSÉE
30
06-09-2006
16:17
Pagina 30
wat de ketenbenadering is voor het Nederlandse
bestaat uit jeugdige vrijwilligers – het prototype is van
jeugdbeleid.1 Beide concepten houden de aandacht af
dat zinvolle jeugdwerkaanbod.
van de eigenlijke jeugdwerkpraktijk. Het is niet zozeer
Dat leidt tot een doorstromingsdiscours: andere jeugd-
de vraag wat de betekenis is of kan zijn van jeugd-
werkvormen, in het bijzonder de geprofessionaliseerde
werk voor jeugdigen, het is veeleer de vraag hoe we
jeugdwerkvormen, krijgen een afgeleide functie. Hun
jeugdigen toeleiden naar dat jeugdwerk. Een jeugd-
taak is het om jongeren door te sluizen naar het echte
werk waarvan de waarde buiten kijf staat. Elders
werk, de hoogste vorm van jeugdwerk. Een bekom-
(Coussée, 2006) heb ik dat beschreven als de ver-
mernis die we in vele jeugdwerkbeleidsplannen terug-
schuiving van onze jeugdwerkdiscussie van een
vinden. Dat zal wel te maken hebben met bezuini-
‘Duitse traditie’ (Was ist Jugendarbeit?) naar een
gingsperspectieven, maar het lijkt in de eerste plaats
‘Angelsaksische oriëntatie’ (informal learning for good
een oprechte bekommernis om moeilijk bereikbare
citizenship). De vraag ‘wat is jeugdwerk?’ wordt nog
jongeren, ‘zij die er het meeste nood aan hebben’
wel gesteld, maar krijgt vooral een methodisch ant-
(Mortelmans e.a., 2003), te leiden naar die werkvorm
woord – hoe bakenen we binnen- en buitengrenzen af
die zovele ontplooiingskansen biedt. Daarbij sluit de
van het jeugdwerk? (Redig, 1993) – of blijft hangen in
jeugdwerkdiscussie aan bij de historisch gevormde
lovende, maar vrij abstracte bespiegelingen over de
aanname dat jeugdwerk ‘werkt’ en dat het bovendien
grote inherente waarde van jeugdwerk, over het
ook zou, kan en moet werken voor degenen die er
belang van het proces boven dat van het product,
niet aan deelnemen. Vooral het tweede deel van die
enzovoort (Redig, 1993; Verbist, 2001). Dergelijke
aanname is empirisch niet onderbouwd.
antwoorden hebben zeker mee bewerkstelligd dat het jeugdwerk in Vlaanderen een minder kwetsbare posi-
D E T O E G A N K E L I J K H E I D S PA R A D O X
tie heeft verworven. Tegelijk echter dekt dit positieve jeugdwerkdiscours de fundamentele vragen toe.
Dat doorstromingsdiscours zadelt het jeugdwerk in
Daardoor wordt (paradoxaal genoeg) naadloos aange-
Vlaanderen op met haar eigen paradox: de toeganke-
sloten bij het door haar zo verguisde preventiedis-
lijkheidsparadox. Teneinde alle jeugdigen in contact te
cours.
brengen met de weldadige invloed van jeugdwerk,
Dat heeft te maken met de ‘punt’ van daarnet. Er
worden nieuwe werkvormen gecreëerd die meer toe-
worden wel kritische vragen gesteld ten aanzien van
gankelijker zijn voor de moeilijk bereikbare groepen:
het jeugdwerk, maar die focussen op het selectieve
open jeugdwerkvormen, mobiel jongerenwerk, vind-
bereik en niet op de vraag naar de ‘identiteit en zin
plaatsgericht werken, enzovoort. Vaak worden die
van jeugdwerk’ (en vooral de vraag wat dat dan bete-
geprofessionaliseerde werkvormen ook omschreven als
kent voor welke jeugdigen). Dat is bedreigender dan
jeugdwelzijnswerk. De participatie aan het jeugdwerk
de vraag hoe we jeugdigen kunnen toeleiden naar het
wordt verhoogd, maar het doorstromingsdiscours
– evident zinvolle – jeugdwerkaanbod. De methodi-
blijkt niet te werken: er tekenen zich gescheiden cir-
sche identiteit van dat aanbod kennen we: jeugdbe-
cuits af. De maatschappelijke breuklijnen die door het
weging, speelpleinwerking, jeugdhuis... Ze is ook
onderwijs worden geïnstalleerd, hebben we doorge-
decretaal bepaald: onder jeugdwerk wordt verstaan
trokken naar de vrije tijd. Bovendien lijken die nieuwe
groepsgericht sociaal-cultureel werk op basis van
jeugdwerkvormen toch minder goed te passen in de
niet-commerciële doelen voor of door de jeugd, die
klassieke jeugdwerkideologie. Ze werken overwegend
daaraan deelneemt op vrijwillige basis, in de sfeer
met beroepskrachten, doen veel sportactiviteiten,
van de vrije tijd, onder educatieve begeleiding en
bewegen zich buiten het derde milieu (huiswerkbege-
georganiseerd door particuliere jeugdverenigingen, of
leiding, arbeidstrajectbegeleiding...) ... De
door gemeentelijke of provinciale openbare
Angelsaksische oriëntatie van onze jeugdwerkdiscussie
besturen.2
laat overigens vermoeden dat we ons binnenkort ook
Het wordt niet expliciet gesteld, maar in de
jeugdwerkdiscussie wordt duidelijk dat de jeugdbewe-
mogen verwachten aan onderzoek naar de minder
ging – die jeugdwerkvorm waar ook de begeleiding
goede (Furlong et al., 1997; Dworkin et al., 2003) of
SOCIALE INTERVENTIE - 2006 - 3
SocInterventie0306
06-09-2006
16:17
Pagina 31
zelfs contraproductieve resultaten van dit soort werk
JEUGDWERKONDERZOEK GENK
(Mahoney et al., 2004). We weten niet wat jeugdwerk betekent (voor welke
Wat is de meerwaarde van jeugdwerk vanuit het per-
jeugdigen), maar dat belet ons blijkbaar niet om de
spectief van jeugdigen? Biedt het jeugdwerk mogelijk-
vraag te stellen of jeugdwelzijnswerk wel jeugdwerk
heden tot zinvol bezig zijn? Hoe en aan wie? Om de
is. Alsof jeugdwerk gedefinieerd kan worden, los van
vraag Wengeriaans (1998) uit te drukken: ‘hoe komt
de jeugdigen waar we het over hebben. Deze ‘decon-
jeugdwerk tussen in de vrije tijd van jeugdigen en in
textualisering’ leidt ertoe dat de jeugdwerkdiscussie
welke mate is die interventie faciliterend dan wel frus-
nog steeds een belangrijke bijdrage levert aan de mar-
trerend voor de mate waarin die jeugdigen zinvolle
ginalisering van allochtone, kwetsbare, laaggeschoolde
activiteiten kunnen ontplooien?’
jeugdigen. Zij blijven de ‘ongeorganiseerde jeugd’: die
Een vraag van de stad Genk stelde ons in staat een
jeugdigen die het meeste nood hebben aan het jeugd-
uitgebreid onderzoek op te zetten. Genk is een ‘dank-
werkaanbod en er het minste aan deelnemen.
bare’ setting voor dit onderzoek. Een centrumstad (meer dan 60.000 inwoners), een jonge stad (meer
NOOD AAN VERRUIMEND ONDERZOEK
dan 21.000 inwoners tussen 0 en 25 jaar), een interculturele stad (de helft van de jonge inwoners is van jeugdwerk heeft geïnvesteerd. De stad Genk onder-
in een afdammingsmechanisme. Erger nog: de door-
steunt een dertigtal particuliere jeugdwerkinitiatieven
stroming lijkt in de verkeerde richting te gaan. In het
en ondersteunt ook een uitgebreid netwerk van buurt-
geval we erin slagen om kwetsbare kinderen en jon-
huizen (ook wel jeugdwelzijnswerkingen genoemd).
geren naar de speelpleinwerking te leiden, worden ze
Zij hebben professionele jeugdwerkers in dienst en
blijkbaar vlugger doorverwezen naar de hulpverlening
richten een vrij gevarieerd aanbod van kinder- en tie-
(Verschelden en Vanthuyne, 2006). Laat dat nu net
nerwerk in: speelpleinwerk, vormingsactiviteiten, uit-
die sector zijn waar we de instroom willen verlagen.
stappen, kamp, sport... Ze fungeren vaak als
Het is nog maar de vraag hoe die ‘nood aan hulpver-
naschoolse kinderopvang en sommigen doen aan
lening’ wordt bepaald. Wordt die vooral gevonden bij
huiswerkbegeleiding. Ze worden niet omschreven als
die jeugdigen die de ‘leefbaarheid van de jeugdwer-
jeugdwerkers.3 Ze zijn er nochtans gekomen vanuit de
king’ verstoren? Dat zou dan in essentie betekenen
vaststelling dat de bestaande jeugdwerkinitiatieven
dat we kwetsbare jeugdigen leiden naar een aanbod
voornamelijk autochtone jeugdigen uit de middenklas-
waar ze extra worden gekwetst. We kunnen daar
se bereikten. Daarom werden in de vroegere mijncités
geen gefundeerde uitspraken over doen, wat ook al
(Winterslag, Waterschei en Zwartberg) en in andere
het te abstracte gehalte van onze jeugdwerkdiscussie
zogenoemde impulswijken (voornamelijk sociale
illustreert.
woonwijken ingericht in de zeventiger jaren) jeugd-
Willen we de hiervoor geschetste paradoxale en con-
welzijnswerk opgezet.
traproductieve mechanismen overstijgen, dan hebben
De situatie in Genk is een illustratie van de toeganke-
we empirisch onderzoek nodig. Onderzoek dat ons
lijkheidsparadox. De participatie aan het jeugdwerk
een beter zicht geeft op de meerwaarde van jeugd-
wordt verhoogd, maar dit gebeurt binnen gescheiden
werk. Wat hebben jeugdigen aan jeugdwerk en wie of
circuits. Bovendien wordt betwijfeld of jeugdwelzijns-
wat zijn elementen die daartoe bijdragen?
werk wel jeugdwerk is. De Stad Genk vroeg ons te
Fundamenteel onderzoek eerder dan oplossingsgericht
‘onderzoeken of het jeugdwelzijnswerk tegemoet
onderzoek dus. Een paradox – een schijnbare tegen-
komt aan de (jeugdwerk)behoeften van jeugdigen’.
stelling – kan je immers niet oplossen, je kan hem wel
We hebben deze vraag vanaf het begin – in overleg
overstijgen door een ander perspectief in te nemen
met stad en jeugdwelzijnswerk – verbreed naar de
(cf. Heyting, 1997).
vraag ‘hoe jeugdwerk tussenkomt in de vrije tijd van de Genkse jeugdigen’.
JEUGDWERK ALS SOCIAALPEDAGOGISCHE INTERVENTIE – FILIP COUSSÉE
allochtone afkomst) en een stad die relatief veel in Het doorstromingsdiscours is in de praktijk uitgemond
SOCIALE INTERVENTIE - 2006 - 3
31
SocInterventie0306
06-09-2006
16:17
Pagina 32
‘DIE KINDEREN HEBBEN HIER ALLES W AT Z E N O D I G H E B B E N ’
gesteld: ‘wat doen kinderen en jongeren en hoe kan het jeugdwerk hen (beter) bereiken?’ Uiteindelijk was ook de enquête een zinvolle stap in een samen met
JEUGDWERK ALS SOCIAALPEDAGOGISCHE INTERVENTIE – FILIP COUSSÉE
32
Het probleemveld bekijken vanuit het perspectief van
het praktijkveld gevoerde discussie.
jeugdigen is moeilijk zonder het bevragen van jeugdi-
We bevroegen 663 kinderen (zowat alle tienjarigen in
gen zelf. We interviewden een grote en gediversifieer-
Genk) en 303 jongeren. De jeugdwerkdeelname4 blijkt
de groep kinderen (tienjarigen) en jongeren (vijftienja-
inderdaad vrij hoog. Bij de tienjarigen ligt die net
rigen). Bijkomende data haalden we uit een ruim ver-
boven de 30%, bij de vijftienjarigen ligt die op 34%.
spreide enquête. Daarmee verzamelden we cijfergege-
In die vragenlijst peilden we naar wat ze doen, wat de
vens die ons beeld over de verhouding tussen jeugdi-
dingen zijn ‘waar ze iets aan hebben’ en de mate
gen en jeugdwerk vervolledigden. De verschillende
waarin ze die dingen kunnen doen in het jeugdwerk.
onderzoeksmethoden naast interviews en enquête
We leerden er – tot veler geruststelling – dat het
zijn dat ook observatie en gesprekken met sleutelfigu-
jeugdwerk activiteiten biedt waar kinderen en jonge-
ren – werden in overleg met een onderzoeksgroep
ren iets aan hebben én dat jeugdigen die naar het
ingezet.
jeugdwerk gaan, zich minder vervelen dan jeugdigen
Verder hebben we talloze uren ‘rondgehangen’ in
die niet deelnemen aan jeugdwerk. Jeugdigen bren-
Genk. Niet alleen in het jeugdwerk en niet alleen als
gen ook veel tijd door in het jeugdwerk, zeker wan-
tijdverdrijf, maar om ons een beeld te kunnen vormen
neer we het jeugdwelzijnswerk apart bekijken. Vele
van ‘hoe het is om jong te zijn in Genk’. We frequen-
kinderen en jongeren komen dagelijks naar het buurt-
teerden die plaatsen waarvan we uit interviews wisten
huis. Dat kunnen we op zich al kwalificeren als een
dat sommige jeugdigen er veel kwamen: moskee, win-
voorname opvoedingsondersteunende functie. De cij-
kelcentrum, sportcentrum, park, skatepiste, biblio-
fers tonen verder scherpe breuklijnen tussen de diver-
theek... en hebben goed onthouden wat Whyte leerde
se groepen. Het ledenbestand van de jeugdbeweging
in Cornerville: ‘As I sat and listened, I learned the
bij de tienjarigen is voor 4/5 wit gekleurd. In de
answers to questions that I would not even had the
jeugdwelzijnswerking krijgen we een omgekeerd
sense to ask if I had been getting my information solely
beeld. Het lijkt erop dat de selectieve werking trou-
on an interviewing basis.’ (Whyte, 1943/58:303). Als
wens niet alleen speelt bij het rekruteren, maar ook
de gelegenheid zich voordeed, spraken we informeel
een actief element is in de werking. Zeker bij de
jongeren aan. Ook volwassenen trouwens. Een van
jeugdbeweging is dat zo, want op vijftienjarige leeftijd
die volwassenen wees ons op hoe goed jeugdigen het
kleurt het ledenbestand voor 95% wit. Er zijn ook
hadden in Genk, een mooi voorbeeld van ‘externe
opvallend minder BSO-leerlingen lid van de jeugdbe-
behoeftedefiniëring’ en een mooi kopje voor deze
weging. Onderzoekers hebben het in dat verband
paragraaf.
vaak over de totaal verschillende leefwerelden van ‘laaggeschoolden en hooggeschoolden’, en van
DE GESCHEIDEN LEEFWERELDEN VA N J E U G D I G E N
‘allochtonen en autochtonen’ (Dekeyser en Verbert, 2002). De verschillen tussen de activiteiten die ze (graag) doen, blijken echter niet enorm groot, het
Het afnemen van een enquête van een representatie-
gaat eerder om waar en met wie ze die activiteiten
ve steekproef behoorde aanvankelijk niet tot de
doen. De breuklijnen tussen de groepen worden dus
onderzoeksopzet. Dat we na verloop van tijd toch tot
niet per se bepaald door verschillende interesses, maar
deze onderzoeksmethode overgingen, illustreert hoe je
evenzeer door en in het maatschappelijk georganiseer-
als onderzoeker ook vanuit het praktijkveld als het
de aanbod. De ‘totaal verschillende leefwerelden’
ware naar het ‘mainstream’ oplossingsgerichte jeugd-
waar we met onze gedifferentieerde interventies op
werkonderzoek wordt gezogen. Hieronder wordt
wensen in te spelen, worden dus evengoed vormge-
onderzoek verstaan dat een onmiddellijk en bruikbaar
geven door die tussenkomsten. Dergelijke vaststellin-
antwoord geeft op de (beleids)vraag die wordt
gen zijn op zich niet spectaculair, maar vormden in dit
SOCIALE INTERVENTIE - 2006 - 3
SocInterventie0306
06-09-2006
16:17
Pagina 33
onderzoek een goede basis voor verdere discussie en
ting bij de leefwereld en leefwereldverbreding. In de
reflectie. Dat geldt evenzeer voor een andere – voor-
woorden van de jeugdigen: in het jeugdwerk kun je je
spelbare – vaststelling: het jeugdwerk is onderhevig
thuis voelen en tezelfdertijd dingen doen die je thuis
aan een sterk mattheüseffect. Bij het jeugdwelzijns-
niet kan doen. Het ontmoeten van vrienden en het
werk is het omgekeerd. Deze werkvorm rekruteert
doen van dingen die je graag doet, zijn voorbeelden
haar leden – ook gezien binnen de (allochtone) wijk
van ‘vertrouwde’ activiteiten in het jeugdwerk. Het
waar de werking gelegen is – voornamelijk uit de soci-
leren van nieuwe dingen en vooral ook het leren ken-
aaleconomisch meest achtergestelde gezinnen. Vanuit
nen van nieuwe mensen, drukken de honger naar
deze vaststelling konden de selectiemechanismen van
leefwereldverbreding uit.
het jeugdwerk ter discussie worden gesteld. De doelgerichte selectie van het professionele jeugdwelzijnswerk5,
JEUGDWERK EMANCIPEERT?
maar ook de onbewuste selectiemechanismen
die in de jeugdbeweging spelen (het opzetten van
We zijn ervan overtuigd dat dit spanningsveld ons een
wervingsacties in ASO-scholen, eerder dan in BSO-
stap dichter brengt bij de concretisering van die ab-
scholen bijvoorbeeld).
stracte, emancipatorische kracht van jeugdwerk. Een
33
concretisering die deze ‘magische’ kracht ook relateert HEBBEN
aan de kinderen en jongeren waar het over gaat. Het weze duidelijk dat dit spanningsveld niet enkel speelt bij de zogenoemde kwetsbare jeugdigen. Ook bij
De kern van het onderzoek lag in de gesprekken met
jeugdigen die we als kansrijk zouden kunnen omschrij-
jeugdigen zelf. We probeerden deze groep zo divers
ven, herkennen we dat spanningsveld in de dingen
mogelijk samen te stellen. We interviewden jeugdigen
waar ze iets aan hebben. Bij beide groepen wordt een
van Belgische, Nederlandse, Turkse, Berberse,
prominente plaats ingenomen door de begeleider in
Arabische, Italiaanse, Spaanse, Poolse, Griekse,
het jeugdwerk. Het is de jeugdwerker die de ‘span-
Hongaarse, Portugese en Koerdische origine. We spra-
ning’ erin houdt. Jeugdwerk houdt niet op bij het aan-
ken jongeren van de diverse onderwijsniveaus en
reiken van leefwereldverbredende activiteiten. Als
interviewden zowel jeugdwerkleden als jeugdigen die
jeugdigen die geen plaats kunnen geven, zullen die
niet deelnemen aan jeugdwerk. We hadden ook aan-
immers veeleer vervreemdend zijn of zelfs bedreigend.
dacht voor verschillen die door de ‘klassieke breuklij-
Jeugdwerk houdt evenmin op bij het bieden van ver-
nen’ heen lopen. Jeugdigen die veel vrije tijd thuis
trouwde activiteiten. ‘Daar heb je uiteindelijk weinig
doorbrengen, jeugdigen die veel vrije tijd in georgani-
aan.’ ‘Dat kan je thuis ook wel.’ Het invullen van par-
seerd verband doorbrengen, jeugdigen die veel tijd
ticipatie als ‘zelforganisatie’ of ‘vraaggestuurd werken’
spenderen aan ‘wandelen in Genk’... Uiteindelijk inter-
blijft daar wel eens in hangen. Jeugdwerkers hoor je
viewden we vijftig tienjarigen en achtenvijftig vijftien-
dan bijvoorbeeld klagen over de lage opkomst bij acti-
jarigen.
viteiten die jeugdigen zelf hadden ’aangevraagd’. Het
De meeste interviews hielden we voor de enquête.
is ook duidelijk dat die begeleidershouding niet een
Het is uit die interviews dat we de uitdrukking ‘de din-
zaak is van toepassen van het juiste methodiekje. Het
gen waar je iets aan hebt’ haalden. Dat leek ons de
lijkt in elk geval zo dat jeugdwerkers die zichzelf voor-
uitdrukking die het meest treffend weergaf wanneer
al zien als beroepskrachten die voornamelijk gericht
jeugdigen een meerwaarde toekenden aan een activi-
zijn op animeren en organiseren ook zo benaderd
teit. Dat zijn niet noodzakelijk de activiteiten die het
worden door jeugdigen. Jeugdwerkers zijn dan ‘pro-
meest worden gedaan. In de interviews probeerden
fessionele entertainers’. Misschien gaat de nadruk op
we te vatten onder welke voorwaarden activiteiten
‘jeugdwerk organiseren’ wel ten koste van ‘het wer-
ook ‘zaken zijn waar je iets aan hebt’. We kwamen uit
ken met jeugd’. Het is in elk geval duidelijk dat een
op een spanningsveld dat door jeugdwerkers goed
goede jeugdwerker vanuit het perspectief van kinde-
gekend is, maar vrij abstract wordt ingevuld: aanslui-
ren en jongeren – en de verschillende werkvormen –
SOCIALE INTERVENTIE - 2006 - 3
JEUGDWERK ALS SOCIAALPEDAGOGISCHE INTERVENTIE – FILIP COUSSÉE
D E D I N G E N WA A R W E I E T S A A N
SocInterventie0306
06-09-2006
16:17
Pagina 34
er een is die waardering toont, ondersteunt en
jeugdwelzijnswerk en tussen jeugdwerk en volwasse-
beschermt waar nodig (cf. De Winter en Noom,
nenwerk de emancipatorische kracht van jeugdwerk
2003). Hij of zij hoeft niet voortdurend in te grijpen,
zich beperkt tot ‘een aanvullende bijdrage aan indivi-
maar is wel alert. Dit is een pleidooi vanuit het per-
duele ontplooiing binnen de bestaande verhoudin-
spectief van kinderen en jongeren voor het herstellen
gen’. Dat is een vaststelling die weer binnen moet
van het pedagogische in de sociale pedagogiek (cf.
worden gebracht in de jeugdwerkdiscussie. Nu heb-
Van de Zande, 1990).
ben we een ‘vrijwilligersjeugdwerk’ dat zich afsluit voor de discussie over de meerwaarde en een profes-
EN HET SOCIALE IN DE SOCIALE PEDAGOGIEK?
sioneel jeugdwelzijnswerk dat – mede daardoor – in een wel bijzondere kwetsbare positie terechtkomt. De nadruk komt, zeker binnen het professionele werk,
JEUGDWERK ALS SOCIAALPEDAGOGISCHE INTERVENTIE – FILIP COUSSÉE
34
Met nog meer nadruk houden we een pleidooi voor
heel sterk te liggen op individuele begeleiding. Dat is
het sociale in de sociale pedagogiek. Kinderen en jon-
ook wat men in de andere sectoren – jeugdzorg,
geren vinden in het jeugdwerk – in vrijwilligersjeugd-
onderwijs, justitie, arbeidsbemiddeling – lijkt te ver-
werk en professioneel jeugdwelzijnswerk – activiteiten
wachten van het jeugdwelzijnswerk. We zien een stij-
waaraan ze iets hebben. Dat pleit voor een gedifferen-
gende nadruk op huiswerkbegeleiding, taalondersteu-
tieerde aanpak. Andere jeugdigen, in andere opvoe-
ning, individuele vorming... Het werken met kleinere
dingssituaties, vragen een andere aanpak. We moeten
groepen (inclusief numerus clausus) en strakkere
echter goed nadenken over de breuklijnen waarop we
structuur (inclusief stipt aanvangsuur) maakt in naam
deze differentiatie uitbouwen. ‘Nieuwe mensen leren
van kwaliteitsbewaking opgang in het jeugdwelzijns-
kennen’ bijvoorbeeld blijkt een belangrijke voorwaarde
werk. Methodisch wordt de jeugdbeweging trouwens
waaronder kinderen en jongeren ‘iets hebben’ aan een
vaak als voorbeeld genomen. Zo knopen we aan bij
activiteit. Het is opvallend dat kinderen en jongeren in
het reeds vermelde aloude mechanisme: een dubbele
het jeugdwerk vooral mensen ontmoeten die ze al
problematisering van de non-participanten.
kennen van school of buurt. Daar is niets op tegen, maar veel jeugdigen geven toch aan dat het ‘hier ook altijd dezelfde mensen zijn.’ Allochtone, laaggeschool-
T O T S L O T: P L E I D O O I V O O R E E N HISTORISCHE BENADERING
de jongeren problematiseren dat trouwens – anders dan vaak gedacht – in sterkere mate dan autochtone
Het hoge abstractiegehalte van onze jeugdwerkdiscus-
leerlingen. Een andere breuklijn die eigen is aan jeugd-
sie zorgt ervoor dat de klemtoon bijna uitsluitend op
werk, de leeftijd, lijkt ook niet zo evident. Jeugdigen
methodische aspecten ligt. Het jeugdwerk zelf, vooral
geven aan dat ze contact met volwassenen wel leuk
het vrijwilligersjeugdwerk, krijgt een soort mythische,
vinden. ‘s Avonds op het plein, in de ontmoetingsruim-
democratiserende en emanciperende kracht toege-
te onder de moskee, op het wijkfeest... Jeugdigen vin-
kend. Tegelijk wordt bedekt hoe onze jeugdwerkde-
den het fijn om met volwassenen te praten en activitei-
finitie beperkend werkt. Het uitsluiten van volwasse-
ten te ondernemen, op voorwaarde dat ze geen ‘vol-
nen, het opsluiten van jeugdigen binnen hun eigen
wassenenhoofd’ hebben. Een derde breuklijn is die tus-
sociaal-culturele groep, het afsluiten van het jeugd-
sen jeugdwerk en sectoren die zich wel bezighouden
werk van onderwijs en gezin... het zijn allemaal ele-
met vrije tijd maar ‘minder pedagogisch’ zouden zijn
menten die er mede voor zorgen dat emancipatie
(sport bijvoorbeeld). De enorm hoge deelname van
wordt beperkt tot individuele ontplooiing binnen de
allochtone BSO-leerlingen6 aan sportactiviteiten (bij de
bestaande maatschappelijke verhoudingen. Elementen
jongens overstijgt dat de 70%) toont dat we de sport-
die actueel gezien worden als oneigenlijk voor jeugd-
vereniging (en de figuur van de trainer) sociaal-peda-
werk. Nochtans zijn ze historisch gezien niet altijd
gogisch gezien onderbelichten.
‘jeugdwerkvreemd’ geweest (Coussée, 2006). De dif-
We kunnen stellen dat onder meer door de – soms
ferentiatiebewegingen binnen het jeugdwerk worden
letterlijke – barrières tussen vrijwilligersjeugdwerk en
vaak voorgesteld als een permanente zoektocht naar
SOCIALE INTERVENTIE - 2006 - 3
SocInterventie0306
06-09-2006
16:17
Pagina 35
de democratisering van (de magische kracht van) het
er ook nog sport bijnemen, vormt de ‘niet-geor-
jeugdwerk. Een wat minder presentistische (Depaepe,
ganiseerde’ jeugd wel een bijzonder kleine min-
2004) jeugdwerkbril toont ons echter een ander
derheid van jeugd.
beeld. De werkvormen die we vandaag kennen, zijn
5
Doelgerichte selectie die in de hand wordt
een verenging – een ‘elitarisering’ bijna – van het
gewerkt door de grote nadruk vanuit het beleid
gedifferentieerde werkveld dat we kenden voor de
op het verhogen van de participatiecijfers bij de
boom van de jeugdbeweging in het interbellum. Met
moeilijk bereikbare groepen. Jeugdwelzijnswerk
wat we de derde milieubenadering zijn gaan noemen
dreigt dat nu overigens als een boemerang in het
– en het naar voren schuiven van de jeugdbeweging
gezicht te krijgen, gezien het stijgende belang in
als het ideale jeugdwerkmodel – werden er vele ele-
de actuele discussie aan diversiteit van de cliënt-
menten weggeknipt uit jeugdwerk. Dat zouden wel
groep.
eens precies die elementen kunnen zijn die het meest
6
Beroeps Secundair Onderwijs.
emancipatorische handvatten boden voor degenen ‘die daar het meeste nood aan hebben’. Door een
L I T E R AT U U R
punt te zetten achter de discussie ontlopen we bedrei-
Bouverne-De Bie, M. en F. Coussée (2001) ‘Participatie: van compensatie naar dialoog’. In:
uit om deze beperkende, abstracte en a-historische
Van Bouchaute, B., I. Vandewalle en D. Verbist
jeugdwerkdefinitie te breken.
(red.) Strax. Jeugdwerk verkent de toekomst, p. 123-132. Leuven/Apeldoorn: Garant.
NOTEN 1
Even ‘googelen’. ‘Toegankelijkheid van het jeugdwerk’ levert meer dan vijfhonderd hits op waaronder slechts een Nederlandse (de website van
2
projectwerking. Leuven: Acco. Dekeyser, L. en V. Verbert (2002) Groepsvorming bij
jeugdwerkbeleidsplan van Baarle-Hertog). De
jongeren. Een explorerend onderzoek bij 14- en
combinatie ketenbenadering en jeugdwerk levert
15-jarige jongeren in Vlaams-Brabant.
het spiegelbeeld op (30 juni 2006).
Eindrapport. Leuven: KUL/Provincie Vlaams
Decreet van 14 februari 2003 houdende de
Brabant. Depaepe, M. (2004) ‘Europa als voorwerp van histo-
telijk, het intergemeentelijk en het provinciaal
risch pedagogisch onderzoek’. In: D’hoker, M. en
jeugd- en jeugdwerkbeleid.
M. Depaepe (red.) Op eigen vleugels. Liber
In het Zoekboek Jeugd van de Vlaamse
Amoricum Prof. dr. An Hermans, p. 459-470.
Gemeenschap zijn deze initiatieven bijvoorbeeld niet opgenomen
4
Gent: Academia Press. De Cauter, F. (1990) Methodiek van de preventieve
Baarle-Nassau waar wordt verwezen naar het
ondersteuning en de stimulering van het gemeen-
3
Coussée, F. (2006) De pedagogiek van het jeugdwerk.
Antwerpen/Apeldoorn: Garant. De Winter, M. en M. Noom (2003) ‘Someone who
(http://www.wvc.vlaanderen.be/jeugdbeleid/zoek
treats me as an ordinary human being... Homeless
boekjeugd/3600.html).
youth examine the quality of professional care’.
Met jeugdwerk doelen we wel degelijk op vrijwilli-
In: British Journal for Social Work 33(3),
gersjeugdwerk (jeugdbeweging) en jeugdwelzijnswerk. Het jeugdwelzijnswerk heeft – zowel in de
p. 325-337. Dworkin, J., R. Larson en D. Hansen (2003)
groep tienjarigen als bij de vijftienjarigen – een
‘Adolescent’s accounts of growth experiences in
iets hoger bereik dan de jeugdbeweging. De deel-
youth activities’. In: Journal of Youth and
namecijfers variëren uiteraard naargelang de definiëring van jeugdwerk die wordt gehanteerd. Als
Adolescence 32(1), p. 17-26. Ewijk, H. van. (1985) Methodiek in het jeugdwerk.
ook grabbelpas, speelpleinwerking, muziek- en
Basisleerboek jeugd- en jongerenwerk. Alphen
tekenacademie en koranlessen worden aangezien
aan den Rijn: Samsom Uitgeverij.
als jeugdwerk, komen we boven de helft. Als we
SOCIALE INTERVENTIE - 2006 - 3
JEUGDWERK ALS SOCIAALPEDAGOGISCHE INTERVENTIE – FILIP COUSSÉE
gende vragen, maar sluiten we ook de mogelijkheid
35
SocInterventie0306
06-09-2006
16:17
Pagina 36
Furlong, A., F. Cartmel, J. Powney en S. Hall (1997)
ning van opvoedingssituaties, p. 53-90.
people. Glasgow: Scottisch Council for Research
Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
in Education. Hart, R. (2006) Participation in What?: The changing
Gils, D. Verdonck en L. Walgrave (2003) Preventie gespiegeld:visie en instrumenten voor wenselijke
opportunities. Paper presented at the international
preventie. Lannoo: Leuven.
Participation.’ University of Sheffield, 4-6 juli 2006. Heyting, F. (1997) Het vanzelfsprekende en het discutabele. Een schets van opvoedkundig grondslagenonderzoek. Utrecht: SWP. Mahoney, J, H. Stattin en H. Lord (2004)
JEUGDWERK ALS SOCIAALPEDAGOGISCHE INTERVENTIE – FILIP COUSSÉE
Vettenburg, N., D. Burssens, P. Goris, B. Melis, J. Van
boundaries of children’s roles, responsibilities and conference ‘Childhood and Youth: Choice and
36
een hobbelpaard. Over preventie en ondersteu-
Evaluating youth work with vulnerable young
Wenger, A. (1998) Communities of Practice. Learning, meaning and identity. Cambridge: Cambridge University Press. Whyte, W.F. (1943/58) Street Corner Society. The Social Structure of an Italian Slum. Enlarged Edition. Chicago: The University of Chicago Press. Zande, I. van der (1990) De jongerenwerker als cultu-
‘Unstructured youth recreation centre participation
reel erflater. Het praktisch en theoretisch leerren-
and antisocial behaviour development: selection
dement van een handelingsonderzoek.
influences and the moderating role of antisocial
Amersfoort/Leuven: ACCO.
peers’. In; International Journal of Behavioral Development 28(6), p. 553-560. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2001)
SUMMARY In the debate on youthwork two questions are
Vlaams Jeugdwerkbeleidsplan. Brussel: Ministerie
alternately emphasized: ‘what is youthwork?’ and
van de Vlaamse Gemeenschap.
‘how do we get young people into youth work?’
Mortelmans, D., V. Van Assche en W. Ottoy (2002)
At the moment the second question receives most
Fijngehakt en voor u opgediend: tieners en vrije
attention. That question looks less threatening
tijd. Antwerpen: Stedelijke Jeugddienst.
than the first for the added value of youth work is
Redig, G. (1993) ‘Jeugdwerk: Het Machtig Reservoir.
not questioned. It remains to be seen whether this
Een inleiding over het fenomeen jeugdwerk in een
is a good thing for youth work and for youth. In
Vlaamse context’. In: Gids voor Sociaal-Cultureel
the first part of this article we argue that this is
en Educatief Werk, Kluwer, afl. 6.
not the case. Certainly not for the most vulnerable
Redig, G. (2003) ‘Duet of duel. Relatieproblemen tussen preventie en jeugdbeleid’. Krax 3(1), p. 23-29. Smits, W. (2004) Bewegen in de sociale, vrijetijds- en
young people, since interventions by youth work working with that group can lead to counter productive effects. For instance, preventive
culturele ruimte. Eindverslag van het programma
signaling, with it’s strong focus on potential risc
beleidsgericht onderzoek ‘Maatschappelijke parti-
cases, can lead to interventions that might be
cipatie van jongeren’. Brussel: VUB/TOR.
premature and do not always seem adequate (the
Verbist, D. (2001) ‘Even in de hoeken plassen. Een
prevention paradox). And the adjustment of youth
terreinverkenning van het jeugdwerk’. In: Van
work to specific groups tends to enhance the
Bouchaute, B., I. Van de Walle en D. Verbist (red.)
seperate circuits that already exist in the domain
Strax. Jeugdwerk verkent de toekomst, p. 25-41.
of education (the accessability paradox). In the
Leuven-Apeldoorn: Garant.
second part we give a rough sketch of our
Verschelden, G. en T. Vanthuyne (2006) ‘Sporen voor
findings from an empirical research on the added
de ondersteuning van opvoedingssituaties met bij-
value of youth work. Finally we open up new
zondere aandacht voor het perspectief van kinde-
perspectives for a less marginalising and more
ren en ouders’. In: Decoene, J., F. Myny,
historical definition of youth work.
T. Vanthuyne en G. Verschelden (red.) Samen op
SOCIALE INTERVENTIE - 2006 - 3