Jaarverslag 2006 I.T.E.R. Centrum voor daderhulp
C.A.W. Archipel - Groot Eiland C.G.G. Ahasverus Leerprojecten
Behandeling, Begeleiding en Vorming van Plegers van Seksueel Misbruik regio Brussel-Halle/Vilvoorde
INHOUD Inleiding
3
Deel 1 Werkingsverslag en cijfergegevens 2006 Globaal cijferoverzicht Werkingsverslag voor het begeleidingscomité Overzicht van de curatieve activiteiten van de vestiging
4 4 6 13
Deel 2 Achtergronden bij de werking Uitbouw van het jongerenteam Mindfulnesstraining voor seksuele delinquenten
20 20 23
Deel 3 Onderzoek
Psychodiagnostisch testmateriaal Populatiebeschrijving Sadismemeting
27 27 28 30
Deel 4 Publicaties en vorming Standpunt van I.T.E.R. vrijspraak in Heikruismoorden Woorden die werken Publicaties, presentaties en vorming
32 32 34 46
INLEIDING Nieuwe en bekende gezichten vervoegden het team in 2006; Els Van Daele kwam terug uit loopbaanonderbreking, Ninke Duquet nam de fakkel over van Jessica Opsteyn, Frederik D‟ Hooghe en Agnes Delville verstevigden het jongerenteam (met dank aan de provincie Vlaams Brabant en Agnes die als kinderpsychiater met jarenlange forensische ervaring op vrijwillige basis meewerkt in het jongerenteam). Over de opstart van dit jongerenteam kan u trouwens in dit jaarverslag meer lezen. Welkom (terug) aan de nieuwe gezichten en succes aan de vertrekkers. Samen met de lente werd ons boek „Zeg het aan (n)iemand‟ boven de doopvont gehouden. Veel positieve en hartverwarmende reacties waaiden onze richting uit. Bedankt hiervoor. De ITER constructie, drie subteams (met drie werkgevers) die één team vormen, heeft heel wat voordelen maar daar zijn ook een paar nadelen aan verbonden. Samen met het organisatiebureau VOCA hebben wij hier uitvoerig bij stilgestaan om zo te trachten onze teamwerking verder te optimaliseren. In 2007 zullen wij hier intern verder over praten en nagaan welke weg naar verdere „verzelfstandiging‟ we kunnen inslaan. Niet alleen onze cliënten zijn zoekende… Over cliënten gesproken: ook zij wisten de weg naar ITER terug te vinden, hierbij meestal geholpen door justitie assistenten, vertrouwenscentra kindermishandeling, instellingen… In 2006 zijn de aanmeldingen lichtjes gestegen in vergelijking met het jaar ervoor. De traditie van het werken in en met groepen binnen ITER blijft onaangetast; twee groepen „hervalvoorkoming‟, de impulscontrolegroep, de seniorengroep, de „vervolggroep‟ en de groep relationele en seksuele vorming. De „opvolgingsgroep‟ (meer uitleg over deze groep vindt u terug in het jaarverslag van 2004) werd stopgezet; té weinig kandidaten waarvoor deze groep zinvol was. Een nieuwkomer was de groep „mindfulness‟, waarvoor we een beroep deden op een externe therapeut. Ook hierover kan u meer lezen in dit jaarverslag. Voor 2007 staan een partnergroep en nazorggroep in de steigers. Momenteel onderzoeken we hoe dit het beste (praktisch) kan georganiseerd worden. Het „huisvestiging-monster‟ is in 2006 terug ontwaakt uit z‟n middagdutje: het team blijft vurig hopen op een beter onderkomen, in het najaar van 2007 staat dit met stip op de agenda. Niet alleen onze cliënten zijn hopende….
Flip Van Canegem Teamcoördinator ITER
3
DEEL 1 WERKINGSVERSLAG en CIJFERGEGEVENS 2006 (Art. 9 van het samenwerkingsakkoord) kwantitatieve en kwalitatieve analyse
1. globaal cijferoverzicht De onderstaande tabellen bieden een globaal overzicht van het aantal dossiers waar I.T.E.R. in 2006 in betrokken was. In §2 volgt dan een weergave van het cijfer- en analysemateriaal dat I.T.E.R. als werkingsverslag aan de overheid moet bezorgen. In §3 geven we ten slotte nog wat meer cijfers zoals die door ons registratieprogramma gegenereerd worden. Vanaf 2006 hebben we consequent aparte cijfers van de jongerenwerking bijgehouden. Over de uitbouw van een apart jongerenteam leest u verder in dit jaarverslag ook meer. Tabel 1: Aantal in 2006 geopende dossiers Aantal dossier behandeld door het volwassenenteam volwassenen Op 1/1/2006 nog lopende dossiers uit vorige jaren
jongeren
135
13
voor behandeling/begeleiding
82
13
voor nazorg
21
0
voor lessenreeks “therapievoorbereiding”
18
-
voor advies
4
0
nog geopend maar op non-actief bij I.T.E.R.
5
0
nog niet afgewerkte consultvraag
5
0
Aanmeldingen 1/1 – 31/12/2006
157
26
voor behandeling/begeleiding/vorming
92
14
voor advies
14
0
voor lessenreeks “therapievoorbereiding”
12
-
voor consult/coaching
39
12
Totaal dossiers
292
39
Tabel 2 geeft een stand van zaken op 31 december 2006. Elk dossier dat in 2006 geopend was, wordt erin gescoord ofwel als geopend ofwel als gesloten dossier.
4
Tabel 2: Toestand op 31 december 2006 (één vermelding per in 2006 geopend dossier – consult uitgezonderd) Aanbod Aanmeldingsfase therapie dossier nog in afwachting cliënt niet toegekomen geweigerd/verwezen Evaluatiefase nog lopend of in afwachting van behandeling afgebroken door cliënt/verwijzer afgewezen/verwijzing door I.T.E.R. voorlopig verdere opvolging i.f.v. verwijzing Behandeling en begeleiding Enkel individueel behandeling/vorming Enkel groepstherapie groepstherapie + individueel afgebroken door cliënt stopgezet door I.T.E.R. uitbesteed of op non-actief Probleemverkennend aanbod stopgezet nog lopende speciale motiveringsfase Nazorg en afronding nazorg lopend verwijzing voor vervolgtherapie afgerond Lessenreeks “Therapievoorbereiding” In onderzoek geweigerd nog lopend afgebroken door cliënt afgerond Adviesvragen In onderzoek geweigerd nog lopend afgebroken door cliënt afgerond Consult Vragen gesteld door hulpverleners Vragen gesteld door burgers Andere Totaal dossiers
volwassen
jongeren
11 14 21
1 3 3
14 8 9 5
2 1 2 0
11 39 6 5 4 7
8 2 2 1
1 5
-
17 2 21
0 0 2
3 4 11 4 8
-
3 4 1 4 6
0 0 0 0 0
28 12 4 292
12 0 0 39
Tot 53
41
85
6 42
30
18
56
331
I.T.E.R. krijgt ook heel wat vragen om informatie of medewerking aan onderzoek die niet rechtstreeks aan een cliëntdossier gebonden zijn. Vele vragen bereiken ons via de website die druk bezocht wordt door studenten en andere geïnteresseerden. Het is voor ons onmogelijk om op al die vragen in te gaan. Hieronder geven we enkel het overzicht van de vragen waarin we meer tijd gestoken hebben dan enkel een beleefd antwoord met een verwijzing naar een goede bibliotheek.
5
Tabel 3: niet-cliëntgebonden vragen in 2006 waarop het team ingegaan is Herkomst van de vragen
N
Pers
14
Supervisie/vorming voor hulpverleners
28
Preventieprojecten
4
Vorming voor studenten
12
Werkjes/onderzoek van studenten
20
Onderzoeksvragen van instituten/universiteiten
10
Vragen van overheden
9
Andere
4
Totaal aantal vragen
101
2. Werkingsverslag voor het Begeleidingscomité IDENTIFICATIESGEGEVENS I.T.E.R. Lokaal coördinator: Flip Van Canegem Algemeen coördinator Groot Eiland: Peter Callens Algemeen coördinator Ahasverus: Erik Stijnen Algemeen coördinator Leerprojecten: Sofie Van den Camp/Vanessa Verhaeghe Artesiëstraat 5 te 1000 Brussel Tel.: 02.5126243 Fax: 02.5128053
[email protected] website: www.iter-daderhulp.org
GEOGRAFISCHE SPREIDING Werkingsgebied: Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven Voor de regio Brussel zijn we bereikbaar in de Artesiëstraat 5. Om de regio Leuven van een aanbod te voorzien werd een samenwerkingsverband opgezet met het c.g.g.z. Leuven. Concreet betekent dit dat één collega (Kathy Verspreet, halftijds) het daderteam te Leuven versterkt en er consultaties doet die passen binnen het algemeenwelzijnswerkaanbod.
6
SAMENSTELLING VAN DE VOORZIENING Geertje Walravens Maatschappelijk werkster, systeem- en gezinstherapeut 24 u. tewerkgesteld Gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap Gevolgde opleiding 2006: - Studiedag „Het brein in therapie‟ VUB (8u) Jessica Opsteyn Criminologe Voltijds tewerkgesteld Gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap Werd in juni 2006 vervangen door (Jessica Opsteyn nam ontslag in 2006): Ninke Duquet Psychologe (lic.) Voltijds tewerkgesteld Gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap Gevolgde opleiding in 2006: - Studiedag rond het decreet op de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. - Congres IATSO Hamburg (30u) Flip Van Canegem Maatschappelijk werker, systeemtherapeut 25 u. tewerkgesteld Gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap Gevolgde opleiding 2006: - Studiedag rond het decreet op de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. Kris Vanhoeck Lic. Psychologie 32,5 u. tewerkgesteld Gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap Bestuurslid van de Vereniging voor Forensische Seksuologie en lid van de Advisory Board van de International Association for the Treatment of Sex Offenders (IATSO) Gevolgde opleiding 2006: - Middagsymposium (jeugdige plegers): VFS- Utrecht (9u) - Uitbouw forensische teams: stuurgroep daderhulp VVI (4u) - EMDR-level 1: BIPE (36u) - Psychopathie: Ahasverus (5u) - Middagsymposium (neurobiologie en risicotaxatie): VFS- Utrecht (9u) - Middagsymposium (The state of the art): VFS- Utrecht (9u) - Middagsymposium (verslag ATSA congres): VFS- Utrecht (9u) - Psychiatriecongres (Het brein, en wat met de geest?): overlegplatform GGZ (16u) Els Van Daele Criminologe, seksuologe, systeemtherapeute Halftijds tewerkgesteld Gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap Lid van de Association for the Treatment of Sexual Abusers (ATSA) 7
Gevolgde opleiding 2006: - Studiedag „Het brein in therapie‟ VUB (8u) Conny Naulaerts psychiater 7 u. tewerkgesteld Gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap Rebecca Tournicourt Administratief bediende 25u. tewerkgesteld Gesubsidieerd door Ahasverus Ina Raymenants Psychologe, relatietherapeute 19u. tewerkgesteld Leerprojecten Gevolgde opleiding 2006: - Supervisie gesprekken (15u) Frederik D‟Hooge Psycholoog (lic.) 19u. tewerkgesteld/jongerenteam Gesubsidieerd door de Provincie Vlaams Brabant in het kader van de experimentele projecten. Agnes Deville Kinderpsychiater 4u. op zelfstandige basis/jongerenteam Teamsupervisie: In het najaar 2006 werd er stilgestaan (8u) bij de teamwerking samen met een VOCA medewerker. Deze dag werd geëvalueerd met de algemene coördinatoren; een aantal adviezen werden geformuleerd. Dit zal in 2007 verder opgevolgd worden. Kathy Verspreet (standplaats Leuven) Criminologe, seksuologe Halftijds tewerkgesteld Gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap Gevolgde opleiding 2006: - Langdurige therapieopleiding De Kern, St. Niklaas.
KWANTITATIEVE GEGEVENS ITER WERKINGSJAAR 2006 De onderstaande cijfers zijn een resultaat van de ganse teamwerking. (zowel c.a.w., g.g.z., als de leerprojecten, exclusief Leuven)
overgedragen cliënten vorige jaren: 136 aanmeldingen: 157 waarvan er 84 een intake werden. 8
Van deze 157 aanmeldingen werd er bij 73 personen geen intake opgestart. Reden: info of consult vraag: 39 prétherapie vraag: 12 adviesvragen: 14 geen opdracht voor het centrum/direct verwezen: 8 De 84 personen waarbij een intake werd gestart werden verwezen door: eigen initiatief: 7 familie: 1 advocaat : 3 C.G.G.Z. : 3 C.A.W.-algemeen: 1 C.A.W.-justitieel welzijnswerk: 1 Begeleidingstehuis (bijzondere jeugdbijstand): 2 Dagcentrum: 1 Consulent comité bijzondere jeugdzorg: 1 Psychiatrische afdeling volwassenen: 4 Psychotherapeut: 1 Vertrouwenscentrum Kindermishandeling: 9 justitie: - federale/lokale politie: 2 - jeugdrechtbank: 3 - justitiehuizen: 6 - justitiehuis-probatie: 3 - justitiehuis- vrijheid onder voorwaarden: 8 - onderzoeksgerechten: 2 - probatiecommissie: 5 - procureur: 2 - commissie ter bescherming van de maatschappij: 2 - straf-en herstelbemiddeling: 9 - psycho-sociale dienst van gevangenis: 8 Van de 84 intakes werden er bij 77 personen een begeleiding/therapie opgestart. Bij 7 personen werd geen therapie/begeleiding opgestart waarvan: cliënt gaat niet in op het aanbod: 5 ITER weigert en/of verwijst: 2
GEGEVENS NIEUWE CLIËNTEN 2006 * leeftijd cliënt: - minderjarigen: 8 - 18-25 jarigen: 10 - 26-35 jarigen: 14 - 36-45 jarigen: 23 - 46-65 jarigen: 20 - 65 plus : 2
9
* geslacht: - mannen: 77 - vrouwen: 0 * kader bij aanmelding: - jeugdrechtbank: 5 - internering: 17 - probatie: 10 - vrijheid onder voorwaarden: 11 - veroordeling - detentie: 8 - strafbemiddeling: 9 - voorlopige invrijheidstelling: 5 - niet strafrechterlijk kader: 12 * aard van de feiten (77 nieuwe dossiers): - pedofilie-intrafamiliaal: 4 - pedoseksualiteit-intra.: 15 - efebofilie- intra: 1 - efeboseksualiteit-intra: 4 - pedofilie-extrafamiliaal: 2 - pedoseksualiteit-extrafam: 12 - efebofilie-extrafam: 1 - efeboseksualiteit-extrafam: 3 - verkrachting: 4 - exhibitionisme: 7 - voyeurisme: 3 - aanzet tot ontucht: 1 - aanranding van de seksuele integriteit: 7 - ander seksueel probleemgedrag: 6 - afhankelijkheid van pornografie: 4 - kinderpornografie: 8 - seksuele partnermishandeling: 2 Bij een aantal dossiers werden er meerdere feiten weerhouden.
BEGELEIDINGSGEGEVENS -
Evaluatiegesprekken (inclusief kennismakingsgesprekken): 244 evaluatiegesprekken tijdens de therapie: 20 gezinstherapie: 9 groepstherapie: 1289 (komt overeen met 258 groepssessies) individuele therapie: 483 psychiatrisch consult: 109 oudertherapie: 9 partnertherapie: 16 crisisinterventie: 2 follow-up contacten: 46 psychosociale begeleiding: 71 diagnostisch onderzoek: 57 adviesgesprek: 5 10
KWALITATIEVE GEGEVENS ITER WERKINGSJAAR 2006 1. VISIE EN DOELSTELLINGEN Geen veranderingen ten opzichte van de vorige jaren. De visietekst van I.T.E.R. is gepubliceerd in het tijdschrift Panopticon (zie Opsteyn, J., I. Raymenants & K. Vanhoeck (2003)). Visietekst van I.T.E.R. - Centrum voor daderhulp: kader voor opgelegde ambulante daderhulp aan plegers van zedenfeiten (rubriek Recht en geestelijke gezondheidszorg). Panopticon, 25(1), 70-77. Het aanbod aan jeugdige plegers heeft concreter vorm gekregen in de uitbouw van een specifiek jongerenteam (zie verder).
2. PROGRAMMA EN METHODIEKEN 2.1. Behandeling, begeleiding en vorming I.T.E.R. biedt een geïntegreerd plegeraanbod waarin zowel behandeling volgens GGZmaatstaven, begeleiding naar CAW-maatstaven en vorming zoals voorzien in de opdracht van de Leerprojecten vervat is. 2.2. Groepstherapie I.T.E.R beschikt over een ruim aanbod van groepstherapie: twee hervalpreventiegroepen; groep “van bewustwording naar verandering”; impulscontrolegroep voor zwakbegaafde plegers groep “relationele en seksuele vorming”; seniorengroep 2.3. Intakes I.T.E.R. is een samenwerkingsverband tussen het A.W.W., C.G.G.Z. en de Leerprojecten. Er wordt bekeken tijdens de wekelijkse teamvergaderingen wie welke cliënt opneemt. De “evaluatiefase” omvat: individuele intake gesprekken, afname en bespreking van psychodiagnostische testen, gesprek met een belangrijke derde en minstens één psychiatrisch consult. 2.4. Psychodiagnostiek en psychiatrische behandeling I.T.E.R neemt tijdens de intakeprocedure wel een testbatterij af specifiek voor seksuele delinquenten. 2.5. Specifieke doelgroepen Doelgroep Aanbod Jongeren I.T.E.R. voorziet individuele begeleiding van minderjarigen; In 2006 werd de „jongerenwerking‟ uitgebreid. De provincie Vlaams Brabant keurde de aanvraag goed (in het kader van de experimentele projecten) om het jongerenteam uit te breiden met een halftijdse kracht. Zie verder in dit jaarverslag. Zwakbegaafde I.T.E.R. heeft een groep voor zwakbegaafde en lichtmentaal gehandicapte plegers plegers “Vrijwillige” I.T.E.R. biedt ook therapie aan plegers aan die niet via justitie verwezen aanmeldingen worden Partners van In 2006 werden in I.T.E.R. partners op individuele basis gezien. Plegers Er werd eveneens verder stilgestaan bij de „visie‟ betreffende het werken met partners van plegers. Dit resulteerde in een artikel „de verantwoorde11
Ontkenners
Senioren geïnterneerden
Allochtonen
Vrouwelijke plegers
lijkheid van de therapeut voor de verantwoordelijkheid van de cliënt‟. Dit artikel werd in december 2006 aangeboden voor publicatie aan het „Tijdschrift voor Familietherapie‟. I.T.E.R. heeft probleemverkennend aanbod voor ontkenners. In 2006 werd beslist dat aanbod niet meer te handhaven in het kader van een V.O.V.maatregel I.T.E.R. heeft een groep voor senioren. Geïnterneerden kunnen in het reguliere aanbod opgenomen worden mits bijzondere psychiatrische aandacht en opvolging. I.T.E.R. vraagt wel dat de medische voogdij door een externe psychiater opgenomen wordt. Allochtone plegers worden in het reguliere aanbod opgenomen. In de mate van het mogelijke wordt voor deze cliënten supervisie gezocht bij gespecialiseerde collega‟s. Hoewel het aantal verwijzingen beperkt blijft, biedt I.T.E.R. ook therapie aan vrouwelijke plegers aan.
3. SAMENWERKINGSVERBANDEN EN STRUCTURELE OVERLEGMOMENTEN Hierbij onderscheiden we interne en externe structurele overlegmomenten, de organisatie van intervisiemomenten en samenwerkingsverbanden met andere partners. 3.1. Interne structurele overlegmomenten Het team komt wekelijks op dinsdag bijeen rond de bespreking van cliëntdossiers, inhoudelijke en organisatorische aspecten van de werking. Sinds juni 2006 wordt er bijkomend éénmaal per week op donderdag een team georganiseerd voor ieder teamlid dat betrokken is bij de „jongerenwerking‟. 3.2. Externe structurele overlegmomenten I.T.E.R. neemt deel aan het tweemaandelijks werksoortelijk met de andere gespecialiseerde A.W.W.-teams onder coördinatie van een stafmedewerker van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk met volgende doelstellingen: visieontwikkeling, informatie-uitwisseling, standpunten strategiebepaling t.a.v. de overheids- en andere instanties, evaluatie van de uitvoering van het samenwerkingsakkoord, beleidsvoorbereidend werk ten behoeve van de begeleidingscommissie, deontologische vraagstukken, e.a. I.T.E.R. neemt ook deel aan het polyvalent team (om de zes weken) dat georganiseerd wordt door c.a.w. Groot Eiland. Een gelijkaardig overleg met de gespecialiseerde ggz-voorzieningen vindt plaats in de Stuurgroep Daderhulp (Verbond van Verzorgingsinstellingen). ITER is ook vertegenwoordigd in de werkgroep „forensische psychiatrie‟ (Vlaams Brabant). Ook de Leerprojecten hebben een eigen teamoverleg waaraan I.T.E.R. deelneemt. Daarnaast zijn er de jaarlijkse netwerkvergaderingen onder leiding van het Universitair Forensisch Centrum (U.F.C.), waarop de gespecialiseerde voorzieningen van het samenwerkingsakkoord en de Leerprojecten worden uitgenodigd. De bijeenkomsten gaan over relevante thema‟s voor de gespecialiseerde voorzieningen. In Brussel organiseert ITER om de zes maanden een "sectoroverleg" waar alle betrokkenen bij de uitvoering van het samenwerkingsakkoord (alsook de diensten die verwijzen binnen een vrijwil-
12
lig kader) op worden uitgenodigd. Tweemaal per jaar plant ITER samen met het Brusselse justitiehuis een overlegmoment. Ten slotte neemt I.T.E.R. ook deel aan het bemiddelingsoverleg georganiseerd door Suggnomé Brussel. 3.3. Intervisiemomenten Het I.T.E.R.-team organiseert om de zes weken een supervisiemoment voor alle teamleden. In 2006 werden deze supervisiemomenten stopgezet en werd er met een VOCA-medewerker een grondige evaluatie gemaakt van de werking en het functioneren van het team. De conclusies van deze evaluatie worden verder intern besproken en opgevolgd. 3.4. Samenwerkingsverbanden met andere partners - met de Vertrouwenscentra Kindermishandeling van Leuven, Halle en Brussel - met de dienst Urologie van het A.Z.-VUB voor andrologische consultaties - met de dienst psychiatrie van het A.Z.-VUB voor gespecialiseerd diagnostisch onderzoek - met het CGG-Laken voor etnopsychologische consultaties
4. PERSPECTIEVEN NAAR DE TOEKOMST
Blijven ijveren om de problematiek van de minderjarige plegers aan te kaarten en verder zoeken naar middelen om de „jongerenwerking‟ werkbaar te houden. Partnerwerking verder uitbouwen Zoeken naar nieuw onderdak en middelen om dat te financieren. De werkdruk blijvend zichtbaar in kaart brengen en in teamverband nagaan hoe hiermee om te gaan. De conclusies van de „evaluatie van de werking‟ verder bespreken en in de praktijk toepassen. De evaluatiefase terug bijsturen nadat in 2006 bleek dat het nieuwe model niet het gewenste resultaat opleverde.
3. Overzicht van de curatieve activiteiten De volgende registratiegegevens komen uit het Idefix-registratieprogramma en zijn gedefinieerd in zorgperiodes. De kwaliteit van de cijfers hangt natuurlijk af van de kwaliteit van de registratie. Registratie is niet altijd de eerste bekommernis van therapeuten, maar we doen ons best. Wellicht zijn de hieronder opgegeven cijfers dus toch eerder onderschattingen en moeten ze als minimale waarden gelezen worden. Het gebruikte Idefix-programma was voor 2006 nog niet zodanig ingesteld dat er voor de jongerenwerking aparte cijfers kunnen worden uitgehaald. De onderstaande cijfers zijn dus globaal voor alle I.T.E.R.-cliënten. We hopen dat dit voor 2007 wel opgesplitst kan worden.
Tabel 4: aantal zorgperiodes in het werkjaar
13
2004 Daderhulp
2005
2006
Lopend
Nieuw
Totaal
Lopend
Nieuw
Totaal
Lopend
Nieuw
Totaal
96
49
145
117
71
188
136
70
206
Tabel 5: verwijzers Daderhulp
2004
2005
2006
%2003
Totaal
%
1 14 5 4 8 2 67 3 1
4 20 9 3 15 2 74 2 1
2 23 13 2 19 2 86 2 3
1,32% 15,13% 8,55% 1,32% 12,50% 1,32% 56,58% 1,32% 1,97%
7 57 27 9 42 6 227 7 5
1,81% 14,73% 6,98% 2,33% 10,85% 1,55% 58,66% 1,81% 1,29%
Totaal
152
387
BIJZONDERE JEUGDBIJSTAND Diensten KINDEREN EN JONGEREN EIGEN INITIATIEF GEHANDICAPTENZORG (VFSIPH) GEZONDHEIDSZORG INITIATIEF VANUIT OMGEVING JUSTITIE ONBEKEND WELZIJNSZORG
Tabel 6: totaal aantal face to face contacten
Totaal vestiging
2005
2006
2199
2404
Tabel 7: type activiteiten
Afwezig Begeleiding Behandeling Indicatiestelling (oriëntering) Psycho-educatie
2004
2005
2006
%
Totaal
%
248 216 1738 207 0
386 281 1989 337 0
373 314 2096 312 30
11,94% 10,05% 67,07% 9,98% 0,96%
1007 811 5823 856 30
11,81% 9,51% 68,29% 10,04% 0,35%
3125
Totaal
8527
Tabel 8: gemiddeld aantal weken
Kind en Jongeren Ouderen Volwassenen
2004
2005
2006
23,0 12,0 32,0
20,6 15,3 28,2
25,0 18,3 26,8
14
Tabel 9: leeftijdsgroep en geslacht Man
Vrouw
Aantal
%
Aantal
%
Totaal
Kind en Jongeren
7
4,83%
0
0,00%
7
Ouderen
15
10,34%
0
0,00%
15
Volwassenen
123
84,83%
3
100,00%
126
Totaal
145
3
148
Tabel 10: inkomstenbron Man Aantal
vrouw %
aantal
%
totaal
Andere
2
1,40%
0
0,00%
2
Beroepsactiviteiten Deeltijds
5
3,50%
0
0,00%
5
Beroepsactiviteiten Voltijds
58
40,56%
2
66,67%
60
Geen
27
18,88%
1
33,33%
28
Mindervalide
1
0,70%
0
0,00%
1
OCMW
1
0,70%
0
0,00%
1
Onbekend
15
10,49%
0
0,00%
15
Pensioen
5
3,50%
0
0,00%
5
Werkloosheidsvergoeding
18
12,59%
0
0,00%
18
Ziekte/Invaliditeit
11
7,69%
0
0,00%
11
Totaal
143
3
146
Tabel 11: beroep Man
%
aantal
Vrouw
%
totaal
aantal
Andere beroepsactiviteit
1
0,70%
0
0,00%
1
ARBEIDER
7
4,90%
0
0,00%
7
BEDIENDE
6
4,20%
0
0,00%
6
Gekwalificeerd bediende
15
10,49%
0
0,00%
15
Geschoold arbeider
13
9,09%
0
0,00%
13
Hoger/middenkader
9
6,29%
0
0,00%
9
Lager bediende
6
4,20%
1
33,33%
7
Niet Beroeps Actief
20
13,99%
0
0,00%
20
Onbekend
9
6,29%
0
0,00%
9
Ongeschoolde arbeider
21
14,69%
0
0,00%
21
Student/leerling
23
16,08%
0
0,00%
23
ZELFSTANDIGE
9
6,29%
2
66,67%
11
Zelfstandige Beroepsactief
3
2,10%
0
0,00%
3
Zelfstandige zonder BO (41)
1
0,70%
0
0,00%
1
Totaal
143
3
146
15
Tabel 12: onderwijsniveau Man
vrouw
Aantal
%
Aantal
%
Totaal 1
(nog) geen onderwijs
1
0,70%
0
0,00%
Deeltijds onderwijs
1
0,70%
0
0,00%
1
Hoger Onderwijs (Niet-universitair)
14
9,79%
0
0,00%
14
Hoger Onderwijs (Universitair)
15
10,49%
0
0,00%
15
lager onderwijs
9
6,29%
0
0,00%
9
lager onderwijs (bijzonder)
1
0,70%
0
0,00%
1
Leercontract
5
3,50%
0
0,00%
5
Onbekend
16
11,19%
0
0,00%
16
Secundair onderwijs (Algemeen)
14
9,79%
0
0,00%
14
Secundair onderwijs (beroeps)
36
25,17%
1
33,33%
37
Secundair Onderwijs (Buitengewoon)
10
6,99%
0
0,00%
10
Secundair onderwijs (Kunst)
1
0,70%
0
0,00%
1
Secundair onderwijs (technisch)
20
13,99%
2
66,67%
22
totaal:
143
3
146
Tabel 13: Seksuele daders: statuut in de teams Ander Jeugddelinquentie Samenwerkingsakkoord seksuele delinquenten totaal Daderhulp
38 17 90 145
Tabel 14: detail van de instroom Instroomstatus
aantal zorgperiodes
03. Weigering na face to face intake
1
10 Aanmeldingsactiviteiten gevonden, nog géén behandelplan ingevuld
9
10 Aanmeldingsactiviteiten gevonden, nog géén behandelplan ingevuld
6
20 Screeningsactiviteiten gevonden doch behandelplan ontbreekt
1
30 Face to face intake gedaan, nog géén behandelplan ingevuld
7
30 Face to face intake gedaan, nog géén behandelplan ingevuld
1
43 Behandeling beslist, doch slechts activiteiten t/m intake gevonden
1
40 behandelingsactiviteiten, doch géén behandelplan ingevuld
50
40 behandelingsactiviteiten, doch géén behandelplan ingevuld
37
5. Behandeling of begeleiding gestart
22
91. Onbepaald (géén relevante activiteiten gevonden)
3
Totaal
138
16
Tabel 15: aanmeldingsjaar aanmeldingsjaar
Aantal zorgperiodes
1999
2
2001
8
2002
10
2003
17
2004
30
2005
66
2006
67
Totaal
200
Tabel 16: duur afgesloten begeleidingen (ongeacht oud of nieuw) Therapie duur (aanmelding -> afsluiting)
aantal afgesloten
vanaf 6 maanden, minder dan een jaar een volledig jaar
8 11
twee volledige jaren
2
drie volledige jaren
1
vijf tot zes volledige jaren
2
Totaal
24
Tabel 17: aantal contacten per dossier aantal face to face contacten
aantal dossiers
één contact in werkjaar
17
twee contacten
13
drie contacten
7
vier contacten
14
vijf contacten
10
zes tot tien contacten
40
elf tot twintig contacten
42
twintig tot vijftig contacten
8
Totaal
151
17
Tabel 18: alle activiteiten in dossiers waarin er minstens één face-to-face contact geweest is Hulpverleningsactiviteiten Indicatiestelling (aanmelding - oriëntering) Groepsbehandeling Individuele therapie Begeleiding Psycho-educatie Afwezig
401 1288 863 317 30 373 Subtotaal
Indirecte hulpverleningsactiviteiten Teambespreking Externe contacten Rapporten
3272 1124 378 160
Subtotaal Algemeen totaal
1662 4934
Tabel 19: aantal per gemeenten Affligem Asse Beersel Bever Dilbeek Galmaarden Gooik Grimbergen Halle Herne Kampenhout Kapelle-op-den-Bos Kraainem Lennik Liedekerke Linkebeek Londerzeel Machelen (Bt) Meise Merchtem Opwijk Overijse Pepingen Roosdaal Sint-Genesius-Rode Sint-Pietersleeuw Steenokkerzeel Ternat Vilvoorde Wemmel Wezembeek-Oppem Zaventem Zemst TOT Halle/Vilvoorde
0 8 0 1 3 0 0 1 2 1 1 2 0 2 1 0 2 1 1 2 2 4 2 2 0 5 0 2 8 0 1 3 1 58
1 8 3 0 4 1 2 2 2 2 1 1 0 1 1 1 2 1 1 0 2 4 2 2 1 7 1 1 11 0 1 4 1 71
1 5 3 0 6 1 2 3 8 0 3 1 1 1 1 1 1 4 2 1 2 3 2 2 1 4 2 0 11 2 1 2 4 81
59 %
18
gemeente Brussel 19 gemeenten TOTAAL Brussel
2004 20 208
2005 23 23
2006 24 24
% 2006
gemeente Bertem Diest Huldenberg Kortenaken Kortenberg Leuven Scherpenheuvel/Zichem Tervuren Tielt-Winge Tienen TOTAAL Arr. Leuven
2004 2 1 1 0 2 0 1 0 0 0 8
2005 1 2 0 0 3 3 2 1 1 2 15
2006 1 3 0 1 1 4 1 1 1 2 15
% 2006
Mechelen (Stad) Mechelen (rest Arr.) Antwerpen (Arr.) Turnhout (Arr.) Dendermonde (Arr.) Geraardsbergen Oost-Vlaanderen (rest) Limburg West-Vlaanderen Wallonië TOTAAL rest
3 1 0 1 1 1 1 2 1 2 13
3 1 2 1 2 1 1 3 0 0 14
4 2 1 0 2 0 5 3 1 0 18
17 %
11 %
13 %
19
DEEL 2 ACHTERGROND bij de WERKING
1. uitbouw van een jongerenteam 1. INLEIDING Juni 2006 werd, met de steun van de provincie Vlaams-Brabant, het jongerenteam opgestart. Dit team is multidisciplinair samengesteld en bestaat uit Flip Van Canegem (teamcoördinator), Agnes Delville (kinder- en jeugdpsychiater), Frederik D‟Hooghe (psycholoog) en Ninke Duquet (psychologe). De doelstelling van het project is het aanbieden van vorming, begeleiding en behandeling aan jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben gepleegd.
2. OPRICHTING VAN HET TEAM EN BEKENDMAKING De eerste periode hebben we ons vooral gericht op het ontwikkelen van ons aanbod. We verdiepten ons in recente wetenschappelijke literatuur en organiseerden een denkdag. Op deze eerste denkdag bespraken we voornamelijk de concrete werking: Op welke jongeren richten we ons? Hoe verloopt de aanmeldingsprocedure? Wie willen we allemaal betrekken in een begeleiding? Enzovoort… Een tweede denkdag is gepland in juni 2007. Daarnaast werd er beslist de opstart van onze jongerenwerking bekend te maken. Daartoe stuurden we in de zomerperiode een nieuwsbrief naar de belangrijkste verwijzers in Vlaams Brabant en Brussel. Na de denkdag werd er ook een folder (zie bijlage) ontwikkeld, die opnieuw werd rondgestuurd naar de belangrijkste verwijzers. Wanneer de jongere (en hun ouders) op intake komen, wordt hen deze folder meegegeven, zodat ze rustig de werkwijze van I.T.E.R. kunnen nalezen. Tot slot hebben we geconcludeerd dat aanmelding en verwijzing vlotter verlopen wanneer verwijzers persoonlijk hebben kennisgemaakt met het team. Daartoe zijn we ons en onze werking gaan voorstellen op de Sociale Dienst van de Jeugdrechtbank Brussel en op het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg Brussel. We plannen om in 2007 een bezoek te brengen aan de Sociale Dienst van de Jeugdrechtbank Leuven en aan het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg Leuven.
3. DOELGROEP Onze doelgroep bestaat uit jongeren tussen de dertien en de achttien jaar die beschuldigd worden van, en/of veroordeeld zijn voor het plegen van seksueel grensoverschrijdend gedrag kan bij ons terecht. We hanteren slechts twee strikte exclusiecriteria: jongeren moeten Nederlandstalig zijn en ze moeten in staat zijn het centrum te bereiken. Er bestaan wel een aantal randvoorwaarden. Hiermee bedoelen we dat deze voorwaarden vervuld moeten zijn voor het van start gaan van de therapie, maar dat we zelf willen meedenken over en willen meewerken aan het vervullen van deze voorwaarden. Randvoorwaarden zijn: o Er moet voldoende veiligheid zijn ten opzichte van het slachtoffer. Het kan bijvoorbeeld niet dat pleger en slachtoffer na de feiten nog een slaapkamer delen.
20
o Een verslavingsproblematiek is geen exclusiecriteria, maar we stellen toch de voorwaarde dat jongeren nuchter op consultatie komen. o Wanneer er sprake is van een psychiatrische stoornis wordt bekeken of deze de ambulante therapie niet in de weg staat en of dat een residentiële behandeling niet eerder aangewezen is.
4. AANMELDING EN EVALUATIEPROCEDURE Jongeren kunnen verwezen worden door de Jeugdrechtbank, het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg, vertrouwenscentra en instellingen of de jongere kan vrijwillig komen. De aanmelding gebeurt telefonisch, waarbij relevante informatie wordt genoteerd. Daarna wordt op de teamvergadering besproken op er een aanmeldingsprocedure kan opgestart worden. Indien een intake mogelijk is wordt er zo snel mogelijk een kennismakingsgesprek gepland. Op dit gesprek verwachten we de jongere, betrokken opvoedingsverantwoordelijken en eventueel de verwijzer. Doelstelling van dit gesprek is om de jongere te leren kennen en zicht te krijgen op het probleemgedrag. Na het kennismakingsgesprek kan er een evaluatieprocedure opgestart worden. Het doel van de evaluatieprocedure is om een beter zicht te krijgen op de jongeren en een therapie te kunnen aanbieden die afgestemd is op de noden van de jongere. Gemiddeld kan men rekenen dat een evaluatieprocedure drie donderdagnamiddagen (van 14 uur tot 17 uur) in beslag neemt. De evaluatie omvat verschillende onderdelen waaronder: * anamnesegesprekken waarin onder andere volgende thema‟s aan bod komen thuissituatie, school, hobby‟s, vrije tijd, seksuele ontwikkeling, relatie met familie… Ook het seksueel grensoverschrijdend gedrag en mogelijk ander grensoverschrijdend gedrag wordt besproken. * een psychiatrische consultatie om na te gaan over sprake is van een psychiatrische problematiek en of er medicatie nodig is. * een gesprek met een opvoedingsverantwoordelijke * psychologische testing: er worden een aantal vragenlijsten afgenomen die peilen naar persoonlijkheid, intelligentie, seksuele beleving, zelfwaardegevoel, … Na de evaluatie wordt alle verkregen informatie in het team besproken. Het team stelt, op basis van de bevindingen van de evaluatieprocedure, een therapieplan op, dat afgestemd is op de noden van de jongere en zijn ouders.
5. BEGELEIDING Na het doorlopen van de evaluatieprocedure kan er een begeleiding opgestart worden. Het voornaamste doel van de therapie is het voorkomen van nieuw seksueel grensoverschrijdend gedrag. Om dit te bereiken proberen we samen met de jongere meer inzicht te verwerven in het seksueel grensoverschrijdend gedrag. We gaan op zoek naar factoren die hebben bijgedragen aan het ontstaan van het seksueel grensoverschrijdend gedrag en risicosituaties. Vervolgens trachten we alternatieve gedrag aan te leren en bekijken we met de jongere op welke wijze hij risicosituaties kan vermijden en eventueel ontvluchten. Naast het voorkomen van herval wordt er ook gewerkt aan het bevorderen van groei. We onderschrijven het Good Lives Model en streven ernaar om de jongere in zijn gehele persoon te begeleiden. Dit betekent dat er onder andere aandacht is voor het bevorderen van het zelfwaardegevoel, voor het leren van seksuele, relationele en sociale vaardigheden; voor het opnemen van verantwoordelijkheid; ... 21
Natuurlijk is er binnen de therapie ook plaats voor vragen die de jongere zelf stelt, hij heeft inspraak in de thema‟s die opgenomen worden in de therapie. Voorlopig bestaat er binnen de jongerenwerking enkel individuele begeleiding. We streven er echter naar om op termijn ook groepstherapie aan te bieden. Hoe deze groepstherapie er zal uitzien is nog een vraagteken. Gaan we een klassieke groep rond hervalvoorkoming opstarten of bieden we jaarlijks een aantal korte groepen aan rond bepaalde thema‟s, zoals bijvoorbeeld sociale vaardigheden of agressiebeheersing? We kampen met een aantal vragen rond dit thema en blijven er rond nadenken. Verder trachten we ook ouders te betrekken in de begeleiding. We streven ernaar om ouders maandelijks op gesprek te kunnen uitnodigen. Indien de jongere verblijft in een instelling zullen ook met hen nauw contact onderhouden.
6. VORMINGSAANBOD Naast het werken met jongeren zelf, biedt het jongerenteam ook vorming op maat aan hulpverleners. Onderwerpen van deze vormingen zijn: hoe omgaan met jonge plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag, de grens tussen „normaal‟ seksueel gedrag en seksueel grensoverschrijdend gedrag, … We richten ons voornamelijk op opvoeders en leerkrachten. Wanneer we een vraag naar vorming krijgen, stellen we steeds voor dat de betrokkenen ons hun vragen doorspelen. Zo kunnen we een heel concrete vorming aanbieden die inspeelt op de noden van de vragende partij. We pretenderen zeker niet om de alwetende expert te zijn, maar zijn steeds bereid om mee te zoeken naar oplossingen en om eventueel de zaken eens vanuit een ander standpunt te bekijken.
7. NOOD AAN EEN KADER We hebben ervaren dat, wanneer er sprake is van een kader, de begeleiding meestal vlotter verloopt. Met een kader bedoelen we een opgelegde begeleiding van de Jeugdrechtbank, een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling die de begeleiding volgt, opvoeders uit de instelling die de therapie onderschrijven, … Kortom een toezichthoudende derde. Dit voorkomt een strijd met de jongere over het al dan niet nodig zijn van therapie en creëert duidelijke grenzen voor de begeleiding. Wanneer volwassen plegers therapie krijgen opgelegd is het duidelijk wat de gevolgen zijn wanneer zij niet aanwezig zijn of geen nuttig gebruik maken van de begeleiding. Bij jongeren ontbreekt vaak de spreekwoordelijke stok achter de deur, waardoor er vaak veel energie geïnvesteerd wordt om de jongere enkel al tot bij ons te krijgen. Zeker wanneer ouders de therapie niet ondersteunen is het vaak heel moeilijk werken. Natuurlijk is het werken rond motivatie eigen aan een forensische populatie en is dit een thema dat aanwezig blijft doorheen de hele therapie. Ook wanneer er wél een kader aanwezig is, maar dit kader neemt vaak de strijd weg rond het al dan niet moeten komen zodat we ons qua motivatie kunnen concentreren op het nuttig gebruik maken van de therapie.
22
Verder leidt het bestaan van een kader ertoe dat risicosituaties snel gesignaleerd kunnen worden, dat probleemgebieden sneller en beter opgevangen kunnen worden en dat overleg mogelijk is, waardoor de begeleiding in het algemeen meer kans op slagen heeft. Hiermee bedoelen we niet dat we jongeren waarbij er geen sprake is van een toezichthoudende derde niet in begeleiding zullen nemen. Nee, het is gewoon een oproep aan verwijzers om, indien mogelijk, een kader te creëren.
2. Mindfulnesstraining voor seksuele delinquenten In 2006 organiseerden we voor het eerst een training in acht sessies van Mindfulness specifiek voor onze doelgroep van seksuele delinquenten. We konden hiervoor een beroep doen op de ervaren Mindfulnesstrainer Jaak Vermeiren. Twee korte artikels van zijn hand verduidelijken de werkwijze en onze argumenten om met een mindfulnesstraining voor onze doelgroep te starten. 1. STRESSREDUCTIETRAINING DOOR MINDFULNESS Stress wordt grotendeels bepaald door de wijze waarop we er mee omgaan. Met mindfulness gaan we op zoek hoe met stress en andere dingen om te gaan. Door met de ademhaling te oefenen (trainen) onderbreken we waar we mee bezig zijn, we doen de maalstroom van gedachten, onze automatische piloot, stoppen. We leren op te merken hoe de automatische piloot aan het werk is en we oefenen hoe deze automatische piloot kan worden uitgeschakeld om onze eigen weg te kiezen. We raken vertrouwd met wat er zich binnen in ons afspeelt, ons lichaam is namelijk onze stressdetector. Door te oefenen maken we contact met ons gevoel, hoe we met gevoelens kunnen omgaan zonder er onszelf in te verliezen of ons te laten overspoelen, we creëren vrijheid. Ontspannen voelen opent veel meer mogelijkheden dan krampachtig reageren. We zien dat dit kan door: te oefenen met de ademhaling en het lichaam en door - ontspannen naar gedachten te kijken; krampachtig reageren versterkt alleen maar wat we willen vermijden. Ontspannen kijken helpt assertiever, evenwichtiger, meer op ons gemak om te gaan met moeilijke situaties. De training bestaat uit acht wekelijkse sessies van ongeveer twee en een half uur. Sessies één en twee zijn gericht op het leren richten van de aandacht zonder te oordelen, op elk moment. Eerst worden deelnemers opmerkzaam gemaakt hoe weinig aandacht ze doorgaans besteden aan het dagelijkse leven en hoe snel de geest van onderwerp wisselt. Om de geest op één aandachtspunt te richten gebruiken we de “bodyscan”. Daarbij krijgt ieder lichaamsdeel aandacht, het wordt gescand met de ademhaling. Er wordt geleerd zich bewust te worden van het afdwalen van de aandacht. Dit schept ruimte aan negatieve gedachten en gevoelens. De volgende 2 sessies gaan we actiever met het lichaam aan de slag. De bodyscan wordt afgewisseld met aangepaste strekoefeningen (yoga), liggend en staand. Dit leert ons om aandacht te geven aan sensaties in het lichaam wanneer we in de buurt van onze grens komen (automatismen herkennen bij het omgaan met grenzen, bewust worden van wat we doen, zelf aan het stuur zitten) waardoor de lichamelijke en emotionele flexibiliteit vergroten. In sessies 5 en 6 wordt geoefend met aandacht voor gedachten, gedachten toelaten en accepteren, tot rust komen en onderzoeken van wat er in en rondom ons gebeurt (stoppen, kijken en handelen). Dit wordt uitgebreid naar gevoelens en communicatie met anderen (assertief, evenwichtig, op ons gemak zijn in moeilijke situaties).
23
De laatste 2 sessies worden technieken aangereikt voor gebruik in het dagelijkse leven. Het overheersende thema is op een andere manier leren omgaan met wat het moeilijkst is, met onze gedachten, gevoelens en lichamelijke gewaarwordingen. Bewust met dingen omgaan leert ons met aandacht open te staan voor situaties, ze te accepteren, in plaats van meteen een reeks voorgeprogrammeerde reacties af te draaien. Accepteren is dikwijls een springplank om verstandige veranderingen teweeg te brengen. Aantoonbare verbeteringen van stress, angst, depressie, chronische pijn, hoge bloeddruk, hartklachten, psoriasis enz... worden bereikt door deel te nemen aan alle sessies en door thuis minimaal 1 uur per dag te oefenen. Door te blijven oefenen kunnen de verbeteringen worden aangehouden. Deelnemers met ernstige klachten of specifieke psychische stoornissen dienen hun deelname te melden aan hun therapeut of arts. De training vervangt immers geen specifieke therapieën, het is er meestal wel een gunstige aanvulling op. Het trainingspakket bevat een tiental bladzijden tekst per sessie, huistaken en 4 cd‟s om thuis mee te oefenen. De ganse aanpak is wetenschappelijk onderbouwd en gebaseerd op het Handboek meditatief ontspannen van dr. Jon Kabat-Zinn, Medisch Centrum Universiteit van Massachusetts, U.S.A., een Effectief programma voor het bestrijden van pijn en stress, 1990. Hierna volgen enkele kernbegrippen uit de training: Beginnen: elk ogenblik is nieuw hoe is het nu, waar ben je, hoe zit je? Open, milde, respectvolle aandacht: onbevangen, niet concreet een oplossing zoekend: buiten de lijntjes ligt misschien de oplossing die je dikwijls binnen de lijnen van je geest zoekt mild is hoe je verlangt dat iemand met je omgaat als je het moeilijk hebt. Relaxatie: je maakt jezelf tot vriend, je leert je eigen reacties kennen. Ervaringen: merk hoe je je identificeert met prettige (hechting) en onprettige ervaringen (afkeer) het ene is niet meer jezelf dan het andere. Controle: merk waar je controle over hebt en waarover je geen controle hebt je bijt je tanden stuk op wat je niet kan veranderen. Ademruimte: Hoe gaat het nu met je, neem contact met jezelf Hoe is je ademhaling nu, blijf ademend aanwezig bij wat je voelt in je lichaam. Gedachten: Worden pas gevaarlijk als je ze hard laat worden (er is onrecht, het is mijn schuld...): hou ze vloeibaar. Geluk: Kun je met de golfslag van vreugde en verdriet meegolven? Luisteren: Hoe zie jezelf en hoe beleef je jezelf: om te luisteren moet je stoppen, kijken en handelen, niet jezelf verliezen in het verhaal van de ander. Emotioneel probleem oplossen: Emoties kunnen blijven duren, zelfs als ze opgelost lijken Afleiding zoeken, alleen of met anderen en ruimte maken voor je emotie door je reactiepatronen te leren kennen waardoor je vrijheid creëert en je veerkracht toeneemt. Intimiteit: Creëer intimiteit met je eigen ja en nee: daar schuilt de vrijheid om niet door je reactie bepaald te worden maar om te antwoorden na goed te hebben gekeken en nagedacht. 24
Angst: Halt houden, niet weglopen: angst hoort erbij, stop, kijk om Het vraagt moed maar door je angst te erkennen kom je telkens dichterbij en je kan dan zien hoe het verder gaat. Lijden: De erkenning ervan is het begin van elk contact Door ruimte te creëren komt er openheid en wordt een spontaan proces van herstel op gang gebracht. Verwacht niet dat al je problemen opgelost geraken, maar een warm hart is je toeverlaat.
2. TERUGVALPREVENTIE 1. signalen benoemen 2. praten over gevoelens 3. (terug) denken aan de gevolgen van delictpleging (herkennen, erkennen) Welke zijn belastende situaties, gebeurtenissen en hoe zie je die, hoe ga je ermee om? Door je kijk op jezelf in relatie daarmee te herkennen, te begrijpen wat je doormaakt, kan je je ervaring van de relatie veranderen. Niets is onveranderlijk, het hangt er vooral van af hoe we tegen verandering aankijken en dit hangt af van de betekenis die we aan gebeurtenissen toekennen, hoe we over het leven en onszelf denken en hoe we bewust kunnen reageren wanneer iemand onze gevoelige punten raakt. Gevoelens moeten onderkend, tegemoet getreden worden, in al hun kracht worden gevoeld. Anders knagen ze, bieden ze geen oplossing en geen vrede. Als je je daarvan bewust wordt liggen daar de kiemen van heling. Het zijn geen krachten van buitenaf maar het voelen gebeurd in jezelf, in je leven waar je verantwoordelijkheid voor kunt nemen. Om beter te functioneren dient de disconnectie met de buitenwereld hersteld. Dit doen we door te letten op relevante feedback, zelfregulerende functies. Dit doen we door de gevoeligheid van ons lichaam en onze denkprocessen te verhogen. Velen hebben diepgewortelde gewoonten ontwikkeld om met wrijvingen en conf1icten om te gaan (vaak via ouders). Als je gewoonte is om op een dreiging te proberen ruzie te vermijden door passief te zijn, de ander gunstig te stemmen, zal je alles doen om een uitbarsting te voorkomen. Anderen kunnen met hun onzekere gevoelens omgaan door altijd en overal conflicten te creëren. Zij zien al hun interacties in termen van macht. Van elke interactie wordt een gelegenheid gemaakt om op de een of andere manier macht uit te oefenen, om de eigen zin te krijgen, zonder daarbij aan of om anderen te denken. Mensen die deze gewoonte hebben, neigen tot agressief en vijandig gedrag en zijn zich er vaak niet van bewust hoe dat op anderen overkomt. Ze kunnen puur uit gewoonte kwetsend, grof of ongevoelig zijn. Ze spreken vaak op een ruwe manier, zowel qua woordgebruik als qua toon. Het gevolg is dat ze een spoor van bitterheid bij andere mensen achterlaten. De automatische impuls om te vechten of te vluchten beïnvloedt ons gedrag zelfs wanneer ons leven niet in gevaar is. Wanneer we menen dat onze belangen of onze status bedreigd worden, kunnen we voor we beseffen wat we doen onbewust reageren om onze positie te beschermen of te verdedigen. Dit gedrag verergert onze problemen meestal, omdat het conflict er groter van wordt. Aan de andere kant kunnen we ons ook onderdanig gedragen. Wanneer we dat doen, gaat dat vaak ten koste van onze eigen opvattingen, gevoelens en zelfrespect. Maar aangezien we ook kunnen nadenken en oplettend kunnen zijn, hebben we een reeks andere opties tot onze beschikking, die ver boven onze meest onbewuste en diepgewortelde instincten uitstijgen. Deze opties 25
moeten we echter doelbewust cultiveren. Ze komen niet bij toverslag tevoorschijn, vooral niet als onze manier van met andere mensen omgaan altijd door automatisch defensief of agressief gedrag gedomineerd werd en we nooit de moeite hebben genomen ernaar te kijken. Het is een kwestie van een respons kiezen in plaats van je door een reactie te laten meeslepen. In mindfulness leren we de stressfactoren te herkennen. Wat gebeurt er in het lichaam? We kunnen leren op te merken de signalen te herkennen die de automatische piloot aan het werk zetten en we kunnen oefenen hoe deze automatische piloot kan worden uitgeschakeld om een andere weg te kiezen, om van doen naar zijn om te schakelen. Van kindsbeen af zijn we gericht om meer waarde te hechten aan doen dan aan zijn, aan doen en presteren. Onze machtigste bondgenoten om te helen zijn de ademhaling en de geest. De adem verandert met de stemming, gedachten en lichaamsgewaarwordingen. We gebruiken de adem om stabiliteit in lichaam en geest te brengen. We leren signalen te herkennen in het lichaam met de bodyscan. Met de staande en de liggende yoga tasten we de grenzen af van onze mogelijkheden, we onderzoeken onze lichamelijke gewaarwordingen, we trachten te voelen, gewaar te worden waar we mee bezig zijn. We merken stilaan dat er een parallel is met mentale en emotionele grenzen. Hoe we met ons lichaam omgaan, hoe we reageren op lichamelijke gewaarwordingen, is dikwijls een indicator van hoe we met emoties en gedachten omgaan. Door te oefenen met zittende aandacht proberen we de tijd los te laten, we geven ons over aan het tijdloze, het hier en nu. Als je vaststelt dat je aandacht afgeleid wordt is dat een bijzonder moment: je ontwaakt uit je gedachteproces dat onbewust verliep. Je kan je aandacht ten alle tijde terugbrengen naar je lichaam en je adem. Op zo een moment kan je een keuze maken, je ziet wanneer gedachten of beelden komen, dat er irritatie is of een andere emotie. De interpretatie kan je loslaten en je aandacht terugbrengen naar geluid of gedachten of de adem. Je wordt uiteindelijk toeschouwer van wat de geest doet, je ziet en laat zijn. Overweldigende gedachten kan je observeren en je kan kiezen tussen loslaten en terugkeren naar je adem en je lichaam. Van dwangmatige gedachten probeer je jou alleen maar gewaar te worden, er niets mee te doen. Door er zorg voor te dragen, ze te koesteren in zacht gewaar zijn, ze te verwelkomen, kun je er mee aanwezig zijn en ze voelen en ervaren wat ze doen in je lichaam, zonder met de inhoud aan de haal te gaan. Je zegt ja tegen wat je voelt terwijl je jou ankert in je adem en je lichaam. Hoe meer we kunnen loslaten, hoe meer we kunnen ontspannen. Hoe we met onze tijd omgaan, op ieder moment, heeft grote invloed op ons algemeen welzijn, op ons vermogen om doeltreffend om te gaan met klachten. Er worden wekelijks kalenders bijgehouden van ervaringen met prettige gebeurtenissen, onprettige gebeurtenissen, stressvolle situaties en stressvolle communicatie. We structureren wat het moeilijk maakt, waaraan je het voelde of herkende, hoe je reageerde vanuit je gewoonte en hoe je met aandacht de situatie kunt beantwoorden. Naar het einde toe focussen we op het gegeven dat gedachten geen feiten zijn. Uiteindelijk bekijken we hoe we best voor onszelf kunnen zorgen, hoe we onaangename gevoelens of dwanggedachten de baas worden. We zetten een actieplan op: een preventief waarschuwingssysteem moet ons verwittigen dat de dwanggedachte eraan zit te komen. Het ingeoefend systeem van het nemen van een ademruimte moet ons er op wijzen dat we een activiteit moeten gebruiken om onaangename gevoelens, dwanggedachten aan te pakken zodra ze opkomen. Doe in de plaats iets leuk, onderneem iets plezierig, waar je goed in bent en met aandacht. Jaak Vermeiren, Drs. gezondheidspsychologie
26
DEEL 3 ONDERZOEK
1. Psychodiagnostisch testmateriaal In de evaluatieprocedure is psychodiagnostiek een belangrijk, maar geen doorslaggevend onderdeel. Conclusies worden steeds multidisciplinair genomen op basis van het samenleggen van alle beschikbare gegevens: dossier, anamnese, psychiatrisch interview, psychosociale consultaties en psychodiagnostiek. Aan een gestandaardiseerd diagnostisch onderzoek voor de minderjarige plegers wordt nog gewerkt. 1. BIJ NORMAALBEGAAFDE VOLWASSEN PLEGERS: 1.1. Zelfrapportagevragenlijsten die van iedereen worden afgenomen: PM-38 (aanduiding niet-verbale intelligentie); MMPI-2; Multiphasic Sex Inventory; Dis-Q (eerste inschatting van dissociatieproblematiek); Rotter Incomplete Sentences Blank (zinnenaanvultest); Evolutiemeting : zelf samengesteld vragenlijstboekje dat bestaat uit: - Thornton self esteem; - Emotional loneliness scale; - Interpersonal Reactivity Index (empathie); - Adult Nowicki-Strickland internal-external Locus of Control scale; - Eysenck & Eysenck Impulsivity Scale; - Zelfanalysevragenlijst Woede; - Fear of Intimacy Scale; - Motivatie voor opgelegde Therapie; - Buss-Durkee Hostility Inventory – Dutch Version; - SHAPS-leugenschaal - Relationship Questionaire (hechting). De naam evolutiemeting kozen we om aan te geven dat deze vragenlijst niet enkel tijdens de evaluatiefase wordt afgenomen, maar ook halverwege en aan het einde van de therapie. 1.2. Checklists (controlelijsten) bij iedereen: Static 99: statisch risicotaxatie-instrument; SVR-20 : risicotaxatie met inbegrip van therapierelevante items. I.T.E.R.-controlelijst voor inschatting van 1.3. Facultatieve instrumenten voor normaalbegaafden zijn: Hyperseksualiteitsvragenlijst + zelfcontrolevragenlijst (uittestfase, we overwegen om deze gecombineerde vragenlijst ook bij iedereen af te nemen) Sexual Projective Card Set; Psychopathy CheckList – Revised (Hare); SONAR dynamische risicotaxatie .Rorschach volgens de Exner-scoring (bij defensieve ingesteldheid) Rivermead Behavioural Memory Test: neuropsychologische testing van de geheugenfunctie
27
2. BIJ ZWAKBEGAAFDE ANALFABETE VOLWASSEN PLEGERS: 2.1.Observatieschalen : we werken met observatieschalen die we laten invullen door de strafinrichting of door de instelling waar de pleger verblijft of verbleven heeft: Temperamentsschaal voor zwakzinnigen (TVZ); Autisme- en verwante stoornissenschaal Revisie (AVZ-R); Sociale-zelfredzaamheidsschaal (SRZ-P). 2.2. Daarenboven nemen we steeds af: Static 99: statisch risicotaxatie-instrument; SVR-20 : risicotaxatie met inbegrip van therapierelevante items; Sexual Projective Card Set. 2.3. Facultatieve schalen voor zwakbegaafden zijn: Psychopathy CheckList – Revised (Hare); SONAR dynamische risicotaxatie Rorschach volgens de Exner-scoring Rivermead Behavioural Memory Test: neuropsychologische testing van de geheugenfunctie
2. populatiebeschrijving In 2006 heeft I.T.E.R. deelgenomen aan een valideringsstudie van een sadismecontrolelijst voor seksuele delinquenten. Het betreft een experimentele lijst die samengesteld is door het Rockwood-instituut van Bill Marshall. Voor dit onderzoek nam Gaëlle D‟Hooghe, stagiaire psychologie bij I.T.E.R. als steekproef uit alle cliëntdossiers al die dossiers die op 4 oktober 2006 geopend waren. In samenspraak met Bill Marshall werden dan alle dossiers uitgesloten van vrouwelijke plegers, van de minderjarige plegers en van plegers die enkel veroordeeld waren voor kinderpornografie (tenzij deze van sadistische aard was). Na toepassing van deze criteria bleven 82 dossiers over. De onderstaande populatiegegevens hebben betrekking op deze 82 cliënten. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom we niet voor de hele groep over alle testresultaten beschikken: zwakbegaafdheid, protocol niet valide, test niet afgenomen omwille van beschikbare dossiergegevens, … Met dank aan An Pues, stagiaire criminologie, die hielp bij de opmaak van de tabellen. Tabel 20 : DIS-Q (valide = 42) Totaal Identiteitsverwarring Controleverlies Amnesie Verhoogde concentratie
N 9 7 8 5 15
% 21 17 19 12 36
criterium >1,9 >1,9 >2,2 >1,9 >2,3
In de tabel staat het aantal cliënten dat klinisch verhoogd scoorde op de totale schaal en op de subschalen. Als criterium is genomen één standaarddeviatie boven het gemiddelde bij een normale populatie.
28
Tabel 21 : MMPI (valide = 54)
T-score >69
Hoofd- en validiteitschalen Hypochondrie Depressie Hysterie Psychopathische deviatie Mannelijk/vrouwelijk Paranoia Psychasthenie Schizofrenie Manie Sociale introversie L-schaal F-schaal K-schaal
N 9 11 1 21 6 16 7 11 5 6 5 12 4
% 17 20 2 39 11 30 13 20 9 11 9 22 7
Tabel 22: MSI (valide = 55) subschalen Sociaal wenselijke seksualiteit Seksuele obsessies Cognitieve distorties en immaturiteit Verrechtvaardigingen Houding tav therapie Seksuele kennis Seksuele disfuncties Fetisjisme Voyeurisme Telefoonscatologie Bondage & discipline Sadomasochisme Bijkomende parafilieën totaal
N 25 3 9 15 20 32 25 19 19 10 13 6 40
% 45 5 16 27 36 58 45 35 35 18 24 11 73
criterium <24 >9 >9 >6 <3 <18 >2 >0 >0 >0 >0 >0 >0
Tabel 23: INTELLIGENTIE (valide = 48) PM-38 Decielen <11 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 >90
N 6 5 4 3 2 2 7 3 6 9
% 13 10 8 6 4 4 15 6 13 19
29
Tabel 24: EVOLUTIEMETING (valide = 53) decielen 7-10 Gemeten variabele Lage zelfwaarde Hoge emotionele eenzaamheid Externe locus of control Lage empathievaardigheid: standpuntinname Lage empathievaardigheid: betrokkenheid Lage empathievaardigheid: “fantasie” Hoog empathieverlies “eigen onwelzijn” Hoge impulsiviteit Hoge woede toestandsmeting Hoge woede dispositie Hoge angst voor intimiteit Hoge directe agressie Hoge indirecte agressie Hoge sociale wenselijkheid Leugenschaal
N 18 15 0 14 4 1 6 10 0 24 13 26 26 11 14
% 34 28 0 26 8 2 11 19 0 45 25 49 49 21 26
De evolutiemeting is een zelf samengestelde testbatterij die een aantal voor seksuele delinquenten relevante variabelen meet. Als criterium voor “klinische verhoging” hebben we voor alle vragenlijsten genomen dat de score in de decielen 7 tot 10 valt bij een normale populatie. Tabel 25: Relationship questionaire (valide = 57) decielen 7-10 hechtingsstijl Vermijdend Gepreoccupeerd Angstig Veilig
N 19 38 33 27
Tabel 26: RISICOTAXATIE risiconiveau Low Medium low Medium high High
N 12 22 25 14
Tabel 27: SVR-20 risiconiveau Low Medium High
N 7 41 24
% 33 67 58 47 Static 99 (N=73) % 16 30 34 19
(N=72) % 10 56 33
3. sadismemeting De sadismemeting zoals door Marshall voorgesteld is een experimentele controlelijst bestaande uit 20 items. De therapeut vult de controlelijst in op basis van dossier - en gespreksgegevens. De items worden gewogen naargelang van hun belangrijkheid. Marshall stelt als voorlopige interpretatie van de gewogen eindscore voor: 30
Kleiner dan 100: weinig aanwijsbare redenen voor een sadismeproblematiek Tussen 100 en 140: sadistische kenmerken Vanaf 140: aanwijzingen voor een sadistische hoofdproblematiek Tabel 28: score op de sadismecontrolelijst
(N=82)
sadismescoring N % < 100 69 84 >99; < 140 12 15 >139 1 1 Gemiddelde 76; SD = 23,1 Hoewel de sadismeproblematiek volgens de interpretatiehandleiding van Marshall bij de I.T.E.R.-cliënten slechts in beperkte mate aanwezig is, levert een verdere analyse over de verdeling van de scores toch enkele interessante resultaten op: Tabel 29: verdeling naar intelligentie PM-38 percentiel < 33 >32; < 66 >65
sadismescore 66 69 82
(N=46) N 15 6 25
Bij de volgende tabel zijn er meerdere scores per cliënt mogelijk. Tabel 30: verdeling naar aarde van de feiten Aard van de feiten Kindermisbruik intrafamiliaal Kindermisbruik extrafamiliaal Kindermisbruik intra + extra Kinderpornografie Verkrachting/aanranding volwassene exhibitionisme Tabel 31: verdeling naar leeftijd Leeftijd < 30j >29j; <45j >44j; <55j >55j
(N=46)
sadismescore 73 76 81 72 80 72
N 23 39 8 12 15 13
(N=81)
sadismescore 64 83 75 76
N 5 30 36 13
Tabel 32: verdeling naar plegertype zelfregulatiemodel (N=79) Plegertype sadismescore Antisociaal 81 Emotieregulatie 78 Intimiteitsproblemen 73 Seksuele regulatie 79 Multiple problemen 77 Geen (laag risico) 52
N 8 14 20 21 14 2
31
DEEL 4 PUBLICATIES en VORMING
1. standpunt van I.T.E.R Vrijspraak in Heikruismoorden (gepubliceerd in januari 2007 in het tijdschrift Panopticon) Vrijspraak in Heikruismoorden brengt geen gerechtigheid. Nu de mediaheisa rond de Heikruismoorden wat gaan liggen is, willen we in alle sereniteit over de vrijspraak van de twee hoofdverdachten reflecteren. Nog even in het kort de feiten zoals we die uit de media konden vernemen: * Een jonge tiener wordt binnen een vertrouwensrelatie op zeer ernstige wijze misbruikt. Hij vindt pas later de kracht om klacht neer te leggen maar op dat moment is de zaak spijtig verjaard. * De dader blijkt nog meer jongens in gelijkaardige omstandigheden misbruikt te hebben en zijn vrouw was hiervan op de hoogte. Toch gaan ze omwille van de verjaring vrijuit. * Jaren later zoekt het slachtoffer nog steeds naar een manier om erkenning te vinden voor wat hem aangedaan is. Hij besluit om zich samen met een vriend naar het huis van de dader te begeven. Het draait uit op een hoogoplopende ruzie. Het echtpaar wordt vermoord, er wordt geroofd en het huis in brand gestoken. * Niemand betwist de identiteit van de daders van de roofmoorden. Ze worden voor het Assisenhof gebracht dat hen vrijspreekt op basis van een onweerstaanbare drang. We willen het niet hebben over de uitspraak zelf. De jury heeft een oordeel geveld in eer en geweten, na beluistering van de debatten en pleidooien en in toepassing van de wet. De vraag die ons bezighoudt, is of er gerechtigheid geschied is. Gerechtigheid enerzijds voor het slachtoffer dat een dader geworden is; en anderzijds gerechtigheid voor de dader en medeplichtige die slachtoffer geworden zijn. Maar wanneer kan je zeggen dat er gerechtigheid geschied is? Gerechtigheid is in dit geval misschien meer dan het loutere toepassen van de rechtsregels. Gerechtigheid ontstaat als de rechtsregels zo zijn toegepast dat recht gesproken is en het gerecht als onafhankelijke instantie iedereen (dader, slachtoffer en samenleving) recht gedaan heeft. We hebben lang getwijfeld of we onze bedenkingen zouden opschrijven. Dadertherapeuten die tegen het volksgevoel ingaan en gerechtigheid voor slachtoffers én daders van seksueel misbruik vragen, dat ruikt naar goedpraten en belangenbehartiging? Als dadertherapeuten ervaren we dagelijks hoe belangrijk het gerecht als neutrale instantie is. Slachtoffers moeten er in volle vertrouwen een beroep op kunnen doen als hen onrecht aangedaan is. En in de Heikruiszaak is dat niet gebeurd. Maar ook beschuldigden moeten er vertrouwen in kunnen hebben dat er recht zal gesproken worden. En de vraag is of dat in deze zaak wel gebeurd is. Als dadertherapeuten stellen we echter vast dat de samenleving, de media en de publieke opinie erg betrokken zijn bij dossiers van seksueel misbruik. Het gaat om een ernstig vergrijp dat veel schade aanricht. Juist daarom is een zorgvuldige en rechtvaardige rechtspraak zo belangrijk. Onrecht met onrecht vergelden schept geen recht. Onverantwoordelijkheid (misbruik) wordt niet rechtgezet door een andere onverantwoordelijkheid (wraak). Een gevoel van "zijn verdiende loon" en "hij verdient niet beter" zijn heel begrijpelijk bij slachtoffers die in hun pijn vastzitten, maar het is geen gevoel waarop een samenleving gerechtigheid kan bouwen. Ook de wreedste dictator met bloed aan zijn handen moet tegen de volkswoede beschermd worden om een rechtvaardig proces te kunnen krijgen. Daarin kunnen op lange termijn alle partijen heling vinden. Als burger en professioneel betrokkene brengen we alle sympathie voor een slachtoffer dat geen 32
erkenning gekregen heeft voor de aantasting van zijn seksuele integriteit en radeloos op zoek is naar een oplossing voor zijn trauma. Maar vanuit de maatschappij moeten we ons afvragen wat er misgegaan is en hoe dit voorkomen had kunnen worden. Het siert de procureur dat hij tijdens het proces kon toegeven dat het gerecht bij de afhandeling van de misbruikklacht gefaald had. Maar de indruk is in de media ontstaan dat dit een reden kan zijn om de wraakmoorden minder ernstig te bestraffen. Dit is geen gerechtigheid. Dit zou het opstapelen van onrecht zijn. Het lijkt ons meer aangewezen om verder na te denken over hoe het zo verkeerd is kunnen lopen. Twee wettelijke instrumenten hebben ons inziens hier gefaald: de verjaring en de “onweerstaanbare drang”. De verjaring is een billijk instrument. Indien er na verloop van jaren en zonder nieuwe feiten geen veroordeling is, moet iemand een nieuwe kans krijgen. Dat opent een perspectief. Verjaring bestaat voor alle delicten (behalve misdaden tegen de mensheid) en voor seksueel misbruik is er een speciale en billijke regeling (verjaringstermijn begint maar te lopen vanaf de meerderjarigheid van het slachtoffer). Maar er zou een procedure moeten bestaan waarbij na verjaring alsnog schuld en onrecht kan vastgesteld worden zonder dat er nog een straf aan kan verbonden worden. In onze ervaring zou zo'n procedure veel aanslepend leed kunnen oplossen. Het zou ook de stap naar een burgerlijke procedure tot schadevergoeding vergemakkelijken waarvoor de verjaringstermijn immers dertig jaar is. Op deze manier wordt een gerechtelijk onderzoek ook na verjaring nog zinvol. Voor de jongeman die nu vrijgesproken is, had zo'n procedure nog erkenning en schadevergoeding kunnen opleveren. Daarenboven was het gerecht tijdens een onderzoek dan misschien ook op de andere slachtoffers van deze pedofiele dader uitgekomen. Ten tweede vragen wij ons af of de onweerstaanbare drang zoals hij nu in het Strafwetboek omschreven is, niet aan herziening toe is. De onweerstaanbare drang is immers niet opgenomen als verzachtende omstandigheid maar als overmacht en schulduitsluitingsgrond: "... een dwang vreemd aan de persoon van de dader die van buitenaf op hem werkt, een onweerstaanbare drang vreemd aan passies, dronkenschap of intoxicatie". Veel plegers van seksueel misbruik beweren ook dat ze dun daden stellen vanuit een "onweerstaanbare drang die sterker is dan henzelf”... Als dadertherapeuten vragen we ons af welke conclusies de maatschappij aan deze vrijspraak wil verbinden. Professor Criminologie Hilde Tubex sloeg onlangs nog alarm, omdat de strenge aanpak van seksuele delinquenten na veroordeling maakt dat velen voor strafeinde kiezen en niet meer vervroegd onder voorwaarden vrijkomen. Dat wil zeggen dat er geen therapie is, geen opvolging, geen kans om onder begeleiding een nieuw leven op te bouwen. Hoe meer daders van seksueel geweld gemarginaliseerd en gestigmatiseerd worden, hoe groter de kans op recidive. Daders van seksueel misbruik hebben recht op een rechtvaardige berechting. Of om het een beetje provocatief te stellen: daders zijn mensen en wat ze doen is "des mensen". Hoe gruwelijk en ondenkbaar ze ook handelen, het zijn en blijven mensen die recht hebben op menselijke waardigheid. Mensen zijn helaas tot veel in staat. Als samenleving moeten we de uitdaging aangaan om seksueel misbruik in te dijken en uit te bannen. Maar niet door seksueel misbruikers uit de weg te ruimen. I.T.E.R. Centrum voor Daderhulp Ninke Duquet, Ina Raymenants, Flip Van Canegem Els Van Daele, Kris Vanhoeck, Geertje Walravens
33
2. Woorden die werken: Pretherapeutisch schrijven met gedetineerde daders van seksueel misbruik (gepubliceerd in het Tijdschrift voor Familietherapie) Els Van Daele & Kris Vanhoeck Beste mevrouw, Hier een brief van dhr. René Miskens omdat ik van start wil gaan met het werkboek daderhulp. Het is namelijk zo dat ik terug in de gevangenis zit omwille van een conditiebreuk: ik heb mijn medicatie niet tijdig genomen en ik heb contact ondernomen met een vrouw die minderjarige kinderen heeft. Ik heb het zwaar omdat ik hier in de gevangenis geen vooruitzichten heb. Ik ben bang om terug in de eenzaamheid terecht te komen. Ik voel mij heel slecht maar toch heb ik mij voorgenomen om voorlopig geen relatie meer te hebben en om mij te concentreren op mijn voorwaarden zodat ik niet telkens binnen moet voor kleine dingen. Ik voelde mij in het ziekenhuis veel beter dan nu. Hoe zou dat komen? Misschien omdat ik daar geen zorgen had? Ik hoop dat u mij een positief bericht terugstuurt. René
INLEIDING Het probleem van seksueel misbruik is een complex en hardnekkig probleem. Verondersteld wordt dat straffen alleen onvoldoende is om aan deze problematiek tegemoet te komen. Daarom wordt aan plegers die zich weer in de vrije maatschappij zullen begeven, een gecontroleerde vorm van zorg opgelegd. Als de gedetineerde akkoord gaat met de opgelegde voorwaarden, kan er een vervroegde invrijheidstelling toegekend worden. Het volgen van een gespecialiseerde hulpverlening gedurende een bepaalde periode van toezicht behoort meestal tot die voorwaarden. De gemiddelde seksuele delinquent is in die zin geen „gewone‟ cliënt voor de hulpverlening. Meestal is hij verplicht zich tot de hulpverlening te wenden als gevolg van een justitiële dwangmaatregel, zonder een eigen hulpvraag dus. Los van de vraag of hij enig probleeminzicht heeft, staan voor de gedetineerde vooral de gevolgen van zijn detentie op de voorgrond. Hij voelt zich op vele vlakken belemmerd door de samenleving en wantrouwt de instellingen waarmee hij te doen krijgt, niet in het minst de hulpverleningsinstanties. In die zin kan toestemmen met therapie een middel zijn om zich aan het penitentiair regime te onttrekken. Meestal wordt de detentietijd op zich als vrij zinloos ervaren. Vele gedetineerden zijn dan ook bereid om zich te schikken naar de voorwaarden van een toekomstige gespecialiseerde begeleiding. In de praktijk betekent dit dat seksuele delinquenten die bij een hulpverleningscentrum aangemeld worden, weinig probleeminzicht tonen en niet gemotiveerd zijn voor de gespecialiseerde begeleiding die zij moeten volgen. Integendeel, vaak wordt de hulpverlening onder dwang als een verzwaring van de detentiemaatregel ervaren. Hulpverleners anderzijds raken vaak uitgeput niet alleen omdat de aard van de problematiek hen als mens niet onberoerd laat, maar ook omdat de therapeutische inspanningen die zij leveren veelal niet in overeenstemming zijn met de resultaten. Het voorkomen van recidive blijft, ondanks straf en gespecialiseerde hulpverlening, een onzekere zaak. Het is in dit kader dat pretherapie voor seksuele delinquenten in een detentiecontext gesitueerd wordt. Pretherapie is een vorm van hulpverlening die het de gedetineerde en ook de hulpverlener mogelijk maakt om zich beter voor te bereiden op de moeilijke lat-relatie die deze partijen „moeten‟ aangaan. In dit artikel wordt eerst de ruimere context van daderhulp verduidelijkt. Daarna wordt beschreven wat pretherapie in een detentiecontext betekent. Aansluitend wordt de vraag gesteld hoe schrijven helpend kan zijn. We stellen het pretherapeutisch „Werkboek Daderhulp‟ voor dat ontwikkeld werd op het Centrum voor Daderhulp te Brussel. Tot slot doen we enkele suggesties voor evaluatie. De tekstfragmenten die dit artikel illustreren, zijn bedoeld om de lezer een beeld te geven van de pretherapeutische praktijk. Uiteraard zijn deze fragmenten fictief.
34
DENKEN OVER SEKSUEEL MISBRUIK: INTERFERERENDE VISIES VAN SEKSUELE DELINQUENTEN, SAMENLEVING EN HULPVERLENING Seksueel misbruik is een ernstig maatschappelijk probleem dat veel schade en ellende teweegbrengt. De emotionele reacties die seksueel misbruik oproepen, liegen er niet om. Een omvangrijk circuit van personen, instanties en contexten is erbij betrokken: de dader, het slachtoffer, politie en justitie, de media, de woonbuurt, de huisarts, crisisdiensten, maatschappelijk werkers, psychiaters en psychologen, de familie en de kennissenkring. Elke actor heeft een eigen idee over hoe met deze problematiek moet omgegaan worden. Deze visie bepaalt welke aspecten in de reactie op seksueel misbruik het belangrijkste zijn: bestraffing, chemische castratie, therapie, confrontatie, risicotaxatie, afzondering, controle, informeren van de bevolking, bekendmaken van lijsten met de namen van gekende seksuele delinquenten. De hulpverlening aan gedetineerde seksuele delinquenten wordt in die zin best niet beschouwd in een duale relatie tussen therapeut en cliënt, maar steeds vanuit een drievoudig perspectief: dader, hulpverlener en samenleving die als toekijkende derde bij de hulpverlening betrokken is. -
Perspectief van de dader
Een pleger van seksueel misbruik brengt vanzelfsprekend een eigen visie over het misbruikend karakter van de feiten die hij gepleegd heeft. De kans is groot dat het seksueel grensoverschrijdend gedrag geminimaliseerd, gerationaliseerd, ontkend of gelegitimeerd wordt. In die visie lijkt het vaak de samenleving die of het slachtoffer dat een probleem heeft en niet hijzelf. Daders begrijpen met andere woorden dikwijls niet waarom zij naar een hulpverleningscentrum verwezen worden. Het komt vaak voor dat uitgerekend seksuele delinquenten een zeer afkeurende houding hebben tegenover seksueel misbruik, zeker als het slachtoffer een kind is. Maar hoe repressief hun houding tegenover seksueel misbruik in het algemeen ook is, toch hebben zij een persoonlijke theorie over waarom het seksueel misbruik dat zij gepleegd hebben, niet als dusdanig moet veroordeeld worden (bv. het is liefde en geen misbruik) of moet gezien worden als een afkeurenswaardige, maar éénmalige gebeurtenis die hen overkomen is (bv. ik was onder invloed en het zal nooit meer gebeuren). -
Perspectief van de samenleving
De samenleving vindt seksueel grensoverschrijdend gedrag een ernstig maatschappelijk probleem en besteedt op beleidsvlak veel aandacht aan het voorkomen en bestrijden van seksueel geweld. Deze bezorgdheid vertaalt zich zowel op het niveau van de criminalisering als van de penalisering en behandeling van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De inrichting van ons seksueel leven wordt niet zonder meer overgelaten aan de vrije wil van individuen. Belangrijke invloeden zijn tal van religieuze voorschriften, ethische normen, gebruiken, opvattingen en rechtsvoorschriften. Deze institutionele dimensie van de menselijke seksualiteit laat zo ook haar sporen na in het Belgisch strafrecht ( Pauwels, 1982). Sinds de jaren zeventig is er een evolutie waar te nemen in de criminalisering en de penalisering van seksueel gedrag (Tubex, 2000). Enerzijds wordt het niet langer nodig geacht om bepaalde seksuele gedragingen, zoals overspel en abortus, strafwettelijk te reglementeren. Anderzijds is er een verminderde tolerantie ten opzichte van gevaarlijk geachte seksuele gedragingen (bv. verkrachting, incest, pedoseksueel geweld) in die zin dat ze schade kunnen toebrengen aan anderen. De aanwezigheid van een geldige toestemming is daarbij een belangrijk criterium om te bepalen of er sprake is van misbruik. Deze evolutie ligt mede aan de basis van een zwaardere bestraffing van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast werden specifieke behandelingsprogramma‟s voor seksuele delinquenten ontwikkeld. Het geloof in de behandelidee heeft niet alleen te maken met de visie dat er van uitgegaan wordt dat seksuele delinquenten een hoog recidiverisico hebben maar ook met de aanname dat de afwijkende vormen van seksualiteit verband houden met psychopathologische problemen en in die zin ook behandeld moeten worden in een medische setting. Ten slotte is er het besef dat het recidiverisico niet kan teruggedrongen worden door bestraffing alleen (Cosyns & De Doncker, 1996).
35
-
Perspectief van de hulpverlening
Sinds 1996 zijn er een aantal ambulante en residentiële forensische equipes opgericht die in de gespecialiseerde therapie aan seksuele delinquenten moeten voorzien. In deze vorm van hulpverlening interfereren minstens drie verschillende perspectieven van respectievelijk de plegers van seksueel misbruik, van de hulpverleners en van de samenleving. Hierna verduidelijken we daarom eerst in welke mate de forensische hulpverlening verschilt van klassieke hulpverleningsvormen. Daarbij aansluitend verduidelijken we het belang van verantwoordelijkheid en van contextualisering in de forensische hulpverlening. We refereren daarbij aan de visie op daderhulp aan seksuele delinquenten zoals die op het Centrum voor Daderhulp te Brussel uitgewerkt is (Opsteyn et all, 2003).
VERSCHILLEN TUSSEN FORENSISCHE EN KLASSIEKE HULPVERLENING Vooreerst is het vertrekpunt van daderhulp specifiek. Niet de hulpvraag van een cliënt maar het feit dat de betrokkene een delict gepleegd heeft, is de directe aanmeldingscontext voor de hulpverlening. De focus van de begeleiding ligt op het verwerken van de gepleegde feiten in het verleden, op het voorkomen van herhaling in de toekomst en op het aanpakken van de delictgerelateerde problemen in het heden. In tweede instantie is ook het eindpunt van daderhulp specifiek en met name steeds wezenlijk gericht op terugvalpreventie. Dit neemt niet weg dat een pleger van seksueel misbruik zoals iedere andere burger recht heeft op andere vormen van hulpverlening maar het is niet daarvoor dat hij verplicht wordt om therapie te volgen. De verbreding van daderhulp naar andere thema‟s zoals bijvoorbeeld relationele problemen of depressie, moet met andere woorden steeds verantwoord worden vanuit de prioritaire doelstelling van terugvalpreventie. Ten slotte is het kenmerkend voor forensische hulpverlening dat in het therapeutisch aanbod rekening gehouden wordt met het feit dat vele daders bij de aanvang van het hulpverleningsproces niet gemotiveerd zijn voor hulpverlening. Motivatie is in de forensische hulpverlening geen voorwaarde waaraan de cliënt moet voldoen, maar wordt beschouwd als een doelstelling die hoogtes en vooral laagtes kent tijdens het therapeutisch parcours. Motivatie in forensische therapie wordt begrepen als datgene wat een cliënt feitelijk tot bij de therapeut brengt (Casselman, 1996). Dit vraagt een therapeutische basishouding die niet vertrekt van de motivatie van de cliënt maar die motiveerbaarheid als uitgangspunt neemt (Vanhoeck, 2002).
VERANTWOORDELIJKE HULPVERLENING In een hulpverleningsperspectief wordt seksueel misbruik gezien als onverantwoordelijk gedrag dat schade berokkend heeft aan anderen. Dit verantwoordelijkheidsmodel appelleert zowel de pleger als de hulpverlener. Enerzijds komt het er bij forensische therapie op aan om verantwoordelijkheid te geven en te laten bij de pleger van seksueel misbruik. Het is aan de pleger om verantwoordelijkheid te nemen én te dragen voor het seksueel misbruik. Anderzijds is het de verantwoordelijkheid van de forensische hulpverlener om in veilige omstandigheden een gepast therapeutisch aanbod te doen. In de samenwerkingsrelatie tussen hulpverlening en justitie vormen de hoogdrempeligheid en de selectiviteit van sommige hulpverleningsinstanties wat dit betreft een pijnpunt (Vanacker, 2005). Verantwoordelijkheid opnemen in dit vak betekent dat je soms risico‟s durft nemen en met cliënten wil werken die je ondanks de gevaarlijke en afschuwwekkende feiten die ze gepleegd hebben, liever kwijt dan rijk bent. Anderzijds betekent het opnemen van professionele verantwoordelijkheid dat een cliënt soms geweigerd wordt omdat de hulpverleningssituatie te riskant is. Risicotaxatie is in de forensische hulpverlening een basisvereiste. Vertrekken vanuit verantwoordelijkheid en vanuit daderschap mag forensische hulpverleners er echter niet van weerhouden om seksuele delinquenten als mensen met toekomstmogelijkheden te zien. De notie „verantwoordelijke hulpverlening‟ betekent dat er per situatie grondig nagedacht wordt over de mogelijkheden en de randvoorwaarden die nodig én mogelijk zijn om op een veilige manier te kunnen starten met een hulpverlening die een redelijke kans op slagen heeft. Zekerheden bestaan niet in de forensische hulpverlening, mislukkingen horen erbij en zijn niet uitzonderlijk.
36
CONTEXTUALISEREN Het is duidelijk dat een verantwoordelijke hulpverlening aan gedetineerde seksuele delinquenten contextualisering vraagt. Meer bepaald was het nodig om een therapeutisch aanbod te ontwikkelen dat kan aangepast worden aan de eigenheid van de gevangeniscontext en aan de specifieke noden van de doelgroep van seksuele delinquenten. Het probleem van seksueel misbruik is immers een complexe en hardnekkige problematiek. Meerdere factoren, alcoholgebruik, financiële schulden, relationele problemen, sociale factoren, persoonlijkheidsstoornissen, traumatische ervaringen, ziekte en handicap, kunnen in deze problematiek interfereren zodat het niet zinvol is om de therapie op één aspect te richten of om te wachten met de begeleiding tot de betrokkene uit de gevangenis is. Terugvalpreventie is een zeer ambitieuze doelstelling in de hulpverlening aan seksuele delinquenten. Pretherapie is een eerder bescheiden maar meer realistische manier van werken om seksuele delinquenten aan te spreken op hun mogelijkheden om hun potentieel aan verantwoordelijkheid reeds tijdens de detentiecontext in beweging te brengen. Hierna wordt aan de hand van een aantal belangrijke kenmerken verder verduidelijkt waar het bij pretherapie om te doen is.
WAT IS PRETHERAPIE IN EEN DETENTIECONTEXT
1. Pretherapie is een vorm van begeleiding die de gespecialiseerde therapie in tijd voorafgaat (Vandenbroucke, 1999) . Pretherapie kan dus aangeboden worden in een detentiecontext nog voor er sprake is van verdere gespecialiseerde begeleiding. Overigens kan een pretherapeutisch proces ook plaatsvinden als de gedetineerde de gespecialiseerde therapie weigert en voor strafeinde kiest. In die zin is het ook een mogelijkheid om doelgroepen te bereiken die nu in de kou blijven staan wegens te gevaarlijk of die wegens een te lange straf nog geen vooruitzicht op hulpverlening hebben. In de praktijk is het mogelijk dat sommige seksuele delinquenten gedurende jaren met rust gelaten worden en dan plots, met het oog op hun invrijheidsstelling, georiënteerd worden naar een gespecialiseerde hulpverleningssetting op basis van strafbare feiten die zich in een ver verleden situeren. 2. Plegers van seksueel misbruik hebben doorgaans geleerd om hun beleving af te sluiten van zichzelf maar ook van anderen, in de eerste plaats het slachtoffer. Meestal is hun belevingswereld moeilijk te bereiken (Gunst, 2006). De connectie is verbroken zodat ook het reflectieve proces geblokkeerd is zoals bijvoorbeeld beschreven wordt in het hiernavolgend fragment uit een psychiatrisch verslag. „Betrokkene sluit zich af voor alle gevoelsmatige elementen die zijn uitgesproken rationeel discours zouden kunnen doorkruisen. Meer nog, hij lijkt geen voeling te hebben met zijn emotionele leefwereld. Omdat hij enkel op een rationele manier bestaat, wordt hij in zijn spreken en handelen ook niet gehinderd en verschijnt hij als megalomaan wanneer hij hierin wordt tegengesproken.‟ Een tweede kenmerk van pretherapie is juist dat er met deze storing rekening gehouden wordt en dat er geprobeerd wordt om terug een begin van contact te leggen. Pretherapie wil in veilige omstandigheden, zowel voor de samenleving als voor de dader, een proces mogelijk maken waarbij een gedetineerde aangemoedigd wordt tot meer besef van de eigen gevoelens, gedachten, motieven en verlangens maar ook tot het besef dat anderen, zoals het slachtoffer of familieleden, hun eigen gevoelens, gedachten en motieven hebben. Pretherapie moet er volgens Prouty (2001) op gericht zijn om het psychologisch contact te herstellen met mensen die in het algemeen als therapieresistent beschouwd worden, te herstellen. 3. Ten derde suggereert het begrip „pretherapie‟ zelf dat het om een vorm van begeleiding gaat waarbij de nadruk gelegd wordt op de noodzakelijkheid om de behandeling verder te zetten na ontslag uit de gevangenis (Cosyns, 1994). Op korte termijn wil het pretherapeutisch aanbod tegemoet komen aan het recht dat ook gedetineerden hebben om met kennis van zaken over de gespecialiseerde daderhulp te oordelen of ze in een therapeutische relatie willen stappen dan wel kiezen voor strafeinde. Via het pretherapeutisch proces wordt dit keuzemoment benadrukt. Meteen is duidelijk dat de essentie van terugvalpreventie niet
37
kan gereduceerd worden tot een aantal cognitieve en gedragsgerichte modules maar een emotioneel groeiproces is dat, als het goed verloopt, zich ontwikkelt over een termijn van jaren. 4. In vierde instantie kan pretherapie in een detentiecontext bijdragen tot een verbetering van de psychische gesteldheid van gedetineerden en de negatieve effecten van de gevangenisstraf enigszins doorkruisen. Het hoeft niet te verwonderen dat het langdurig verblijf in een „detentiecontext‟ de fysieke en psychische toestand van gedetineerden aantast met als bijkomende consequentie dat hulpverleningsmogelijkheden niet optimaal kunnen ingezet worden (Tubex, 2000). Op termijn kan deze situatie resulteren in een langere behandelingsduur, een verhoogde maatschappelijke kost maar vooral een minder efficiënte terugvalpreventie. Gedurende de periode dat seksuele delinquenten in de gevangenis verblijven, kunnen zij meestal slechts in zeer beperkte mate een beroep doen op hulpverleners. Door mee te werken aan een pretherapeutisch aanbod kiest de gedetineerde zelf om iets te ondernemen in de precaire detentiesituatie en kan hij een meer realistisch beeld verwerven over daderhulp (Vanhoeck & Van Canegem, 2001). Maar al te vaak denken cliënten dat therapeuten kwaadaardige tovenaars zijn die er op uit zijn om hun persoonlijkheid te breken. 5. Ten slotte is pretherapie voor seksuele delinquenten in het bijzonder bedoeld om het motivatiepotentieel van de betrokken dader in kaart te brengen en te activeren. Tijdens de pretherapeutische fase kan de externe begeleider zich een beeld vormen van de verschillende aspecten waarmee de betrokkene zijn seksueel misbruik omschrijft en van de mate waarin hij enig probleeminzicht heeft (Vanhoeck, 2002). Daardoor wordt de externe hulpverlener beter voorbereid op de specifieke situatie van een nieuwe cliënt en kan de basis gelegd worden voor een betere samenwerking. In ieder geval geeft deze voorbereidende fase ook aan hulpverleners de ruimte om na te denken over de hulpverlening die door hen aangeboden wordt enerzijds en over de hulpverlening die in een bepaalde situatie nodig is anderzijds. Verwacht wordt dat zowel de overgang naar de condities van de hulpverleningssituatie als het volhouden van het therapeutisch parcours geoptimaliseerd kunnen worden omdat de betrokkenen, dader én therapeut, beter voorbereid zijn. Samenvattend wordt in het kader van dit artikel met de term pretherapie verwezen naar de fase die in tijd voorafgaat aan de gespecialiseerde gesprekstherapie die buiten de gevangenis zal plaatsvinden. De preklinische interventies hebben eigen kenmerken en vallen niet zonder meer samen met de geëigende therapeutische interventies die gericht zijn op terugvalpreventie. Het doel van deze preklinische interventies is contact maken met de betrokkene en het informeren over en voorbereiden op de latere therapie. Deze informatie en voorbereiding zijn essentieel gedacht vanuit het cliëntenstandpunt en niet vanuit het perspectief van de hulpverlener. Al te vaak verwacht de hulpverlener dat een cliënt zich voegt naar zijn mensvisie en manier van werken. Tijdens de pretherapie is het de bedoeling dat de hulpverlener zoveel mogelijk aspecten uit de leefwereld van de betrokkene in beeld krijgt zodat een betere samenwerking mogelijk wordt. Hierna verduidelijken we hoe schrijven en briefwisseling daarin een rol kunnen spelen.
THERAPEUTISCH SCHRIJVEN: HOE HELPT SCHRIJVEN? De belangrijkste resultaten van het pretherapeutisch schrijven in het werkboek daderhulp, worden verwacht van zowel het schrijven zelf als van de briefwisseling die met een externe hulpverlener op gang gebracht wordt. De vraag kan gesteld worden waarom een seksuele delinquent moeite zou doen om schriftelijk een aantal vragen te beantwoorden over seksueel misbruik en om die dan ook nog te versturen naar een externe hulpverlener die hij van haar noch pluimen kent? Wat leveren dit schrijfproces en correspondentie op? Schrijven in een hulpverleningscontext Schrijven wordt sinds lang toegepast in verschillende hulpverleningscontexten voor therapeutische doeleinden. Het wordt meer en meer gewaardeerd als een waardevol hulpmiddel ter voorbereiding van gesprekstherapie of juist als bijkomende, versterkende interventie van een veranderingsproces dat al aan de gang is. In de klinische praktijk worden verschillende soorten schrijfinstructies gegeven. We geven enkele voorbeelden.
38
-
opschrijven van een levensverhaal door de cliënt ( Lange, 1985) schriftelijk bijhouden van angsten en dwanghandelingen in een agenda (Landsman, 1951) in koppel- en familietherapie (Jordan, 1998) bij aanpassing van kinderen aan echtscheiding (Jordan, 2001). therapeutische brieven als interventie in gezinstherapie bij de behandeling van een schoolfobie (Czech & Wernitznig, 1994) specifiek bij delinquenten is het schrijven van een brief aan de slachtoffers (Webster, 2002)
En ook het schrijven van brieven door de therapeut aan de cliënt is gekend. - voorbeelden zijn het opschrijven en verzenden van de reflecties van het team aan het cliëntensysteem over een bepaalde therapeutische sessie in een „reflecting team‟-setting (Payne, 2000) - het versturen van brieven om partners of andere gezinsleden uit te nodigen voor gezinstherapie of relatietherapie (Payne, 2000). Uit onderzoek blijkt dat therapeutisch schrijven de efficiëntie van gesprekstherapie kan vergroten (Esterling e. a., 1999). Therapeutisch schrijven over bepaalde thema‟s (bijvoorbeeld depressie, angst) heeft in eerste instantie als resultaat dat de cliënt aangepaste informatie over de betreffende problematiek en over de mogelijke emotionele, cognitieve en gedragsmatige reacties aangereikt krijgt. Daarnaast krijgen de betrokken cliënten bij het lezen van de lessen in het werkboek alternatieve verklaringen en perspectieven voor hun problemen. Verder blijkt uit onderzoek dat het opschrijven van gedachten en gevoelens in bewuste en verbale taal, de intensiteit van de moeilijke gedachten en gevoelens, maar eveneens het gevoel van erdoor overweldigd te worden, doet afnemen (Keltner et al., 1993). De act van het opschrijven zelf biedt een soort van kader waarbinnen overweldigende ervaringen enigszins gestructureerd worden. Vooral op langere termijn blijkt het schrijven over stressvolle gebeurtenissen bij te dragen tot een verbetering van de algemene psychische en fysieke gezondheidstoestand (Esterling, 1999). Deze bevindingen worden vanuit meer theoretische hoek bevestigd vanuit het sociaal - constructionisme en de narratieve richting in het systeemtherapeutisch denken. Esterling e. a. (1999, p. 94) schrijft in dit verband: „The construction of a story rather than having a constructed story, therefore, may be the desired end point of writing and, by extension, psychotherapy. …Many people, perhaps most, are able to guide their own therapy. Writing itself is a powerful therapeutic technique.‟ Ten slotte blijkt dat wanneer geprogrammeerd schrijven op afstand gekoppeld wordt aan gesprekstherapie, de duur van de psychotherapie en dus ook het maatschappelijk kostenplaatje, duidelijk kan verminderd worden (Esterling, 1999). Motieven voor schriftelijke pretherapie Maar terug naar de vraag waarom seksuele delinquenten de moeite zouden doen om huistaken schriftelijk te maken en brieven te versturen. De belangrijkste motieven om zich te engageren voor de schriftelijke pretherapie vinden we terug in de zelfdeterminatietheorie (Vansteenkiste, 2006). Volgens deze theorie leveren de basisnoden van alle mensen aan autonomie, competentie en verbondenheid, de energie die nodig is om veranderingsprocessen mogelijk te maken. Volgens deze theorie is het de opgave van hulpverleners om contexten en condities te creëren waarin mensen zichzelf kunnen motiveren tot veranderings- en groeiprocessen. Het aanbieden en vooral het ervaren van keuzemogelijkheden is daarbij de belangrijkste sleutel om veranderingsprocessen die steeds in de leefwereld van mensen aan de gang zijn, te ondersteunen. Wat wordt daarmee bedoeld?
AUTONOMIE Vooreerst hebben mensen de nood om hun gedrag enigszins zelf te sturen en te beheren, veeleer dan dat het zou geïnitieerd worden door externe personen of motieven. Het pretherapeutisch aanbod komt daar aan tegemoet omdat de betrokkenen uitgerekend in een detentiecontext zelf kunnen kiezen of ze willen meewerken of niet.
39
Mijnheer, Ik heb bericht gekregen van de PSD dat u de lessen van het werkboek wil volgen. Het is een belangrijke beslissing dat u aan uw probleem wil werken. De ervaring leert dat de tijd die in de gevangenis doorgebracht wordt, een goed startmoment is om aan uw probleem te werken. Ik wil er u wel van in het begin op wijzen dat de lessen de therapie niet vervangen maar er slechts op voorbereiden. Ik stuur u hierbij nog bijkomende uitleg over het boek en een vragenlijst. Indien u geïnteresseerd blijft, wil u de vragenlijst dan invullen en terugsturen? Hoewel u dat misschien raar kan vinden, wil ik beklemtonen dat u volledig vrij bent om op dit aanbod in te gaan of niet. De keuze om in het werkboek te starten is uw beslissing. Dat betekent dat u ook op elk moment kan stoppen met de lessenreeks. Indien u afhaakt, zal u daarvan geen negatieve juridische gevolgen ondervinden. Omgekeerd is uw deelname aan dit schriftelijk programma niet van invloed op een eventuele vervroegde invrijheidstelling.
COMPETENTIE Naast autonomie hebben mensen de nood om zich op minstens enkele terreinen in hun levenssituatie competent te voelen in de keuzes die ze maken. Dit gevoel van competentie wordt optimaal aangesproken als mensen uitdagingen kunnen ervaren die afgestemd zijn op hun individuele situatie. Mijnheer, Ik heb uw brieven en de bijkomende huistaken bij les 3 goed ontvangen. Het is moedig dat u met de lessenreeks gestart bent en dat u op die manier wil werken aan uw problemen. Ik merk dat u de teksten gemakkelijk begrijpt en dat u inspanningen doet om over uw eigen situatie na te denken. Dat is prima. U schrijft dat u graag wat harder zou willen door werken. Dat wil ik zeker ondersteunen. U mag de taken dus gerust wat sneller doorsturen. Om goed te zijn zou u minstens één hoofdstuk per maand kunnen afwerken. Naar mijn ervaring is het nog beter indien u er zou in slagen om één hoofdstuk per 14 dagen af te werken. Aangezien u mij de indruk geeft dat u iemand bent die zichzelf in vraag kan stellen, wil ik u vragen om over het volgende na te denken. Het is belangrijk dat u meer en meer over uw slachtoffers durft te schrijven. Als ik uw huistaken lees, heb ik de indruk dat u nogal bezitterig bent. Het lijkt wel alsof de slachtoffers uw bezit zijn. Klopt dat of is mijn indruk verkeerd? Als dat voor u mogelijk is, mag u me daar iets meer over schrijven? Ten slotte wil ik u vragen om mij in de toekomst geen brieven van andere personen op te sturen. Deze brieven zijn namelijk niet aan mij geschreven en de persoon in kwestie weet waarschijnlijk niet dat u die aan mij doorstuurt. Dat is niet correct. Denkt u ook hierover nog eens na? Om je competent te voelen is het met andere woorden niet nodig om de beste te zijn. Tijdens de pretherapeutische cyclus kunnen gedetineerden een aantal vaardigheden verwerven zoals het leren werken in stappen, zichzelf in vraag stellen op een positieve manier, tijd vrijmaken om aan een probleem te werken en daar woorden voor vinden.
VERBONDENHEID Naast autonomie en competentie hebben mensen ten slotte ook de nood om zich met andere mensen verbonden te voelen. Daarmee wordt bedoeld dat mensen van nature relaties opzoeken waarin zij hun gevoelens, gedachten en overtuigingen gerespecteerd weten. In een pretherapeutische fase wordt een begin van verbinding met de buitenwereld mogelijk gemaakt. Daarmee wordt niet alleen verwezen naar het contact met de hulpverleners die het pretherapeutisch proces begeleiden maar eveneens naar het zich weer stilaan invoegen in een ruimer socialiseringsproces waarbij de gedetineerde zichzelf niet louter als een outsider ervaart, maar veeleer als behorend tot een samenleving wiens waarden en normen meer en meer geïntegreerd worden in de eigen identiteit.
40
Beste mevrouw van Iter, Deze keer heb ik veel tijd moeten nemen. De les was niet gemakkelijk en ik heb meerdere gesprekken moeten aanvragen met de psychologe van de PSD om de huistaken te kunnen maken. In deze les moest ik echt kijken naar wie er allemaal betrokken is geraakt. Slachtoffers, hun familie, mijn familie, de toneelvereniging, de babysitter. Ik denk nu dat ik hun vertrouwen heb misbruikt. Ik heb niet alleen het vertrouwen van de slachtoffers misbruikt maar ook van de mensen die mij hun kinderen hebben toevertrouwd. Voor hen is het ook een hele schok geweest. Ik heb mij heel slecht gevoeld bij deze les omdat ik nu moet beseffen wat ik allemaal aangericht heb. Ik begrijp nu ook waarom het vroeger zo dikwijls verkeerd gelopen is in mijn relaties met andere vrouwen. Ik was gewoon niet eerlijk. Hierna verduidelijken we hoe pretherapeutisch schrijven wordt opgevat in het Werkboek Daderhulp (Vanhoeck & Van Daele, 1999).
HET WERKBOEK DADERHULP Het werkboek Daderhulp (Vanhoeck & Van Daele, 1999) richt zich tot een grote doelgroep van hulpverleners en andere geïnteresseerden maar in eerste instantie tot gedetineerde meerderjarige plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zowel pedoseksuelen, exhibitionisten, incestplegers, verkrachters, als seksuele stalkers kunnen via het werkboek een zinvolle start maken met de aanpak van hun problematiek. De auteurs hebben gepoogd om in dit boek niet zozeer over plegers van seksueel misbruik te schrijven dan wel de plegers zelf aan te spreken. Het is geschreven in de „jij‟-vorm en probeert de lezer direct en actief bij dit pretherapeutisch schrijfproces te betrekken. Het werkboek kan in verschillende begeleidingscontexten en op verschillende tijdsstippen van een behandelingsparcours zinvol ingezet worden. De belangrijkste doelstelling van het werkboek is om personen die een probleem hebben met seksueel grensoverschrijdend gedrag, uit te nodigen om zich voor te bereiden op een gespecialiseerde begeleiding. Na het doorwerken van het boek heeft de lezer een duidelijker beeld van wat hij wel en niet van een behandeling kan verwachten. Het pretherapeutisch aanbod is opgevat als het doorlopen van een werkboek dat bestaat uit 20 hoofdstukken die als een les opgesteld zijn en telkens over een specifiek onderwerp met betrekking tot seksueel misbruik gaan. In het eerste gedeelte van het werkboek, de hoofdstukken 1 tot 11, wordt uitleg gegeven over verschillende aspecten van de gespecialiseerde behandeling voor plegers van seksueel misbruik. De auteurs gaan ervan uit dat het geven van uitgebreide informatie over therapie in het algemeen en over daderhulp in het bijzonder, een positieve invloed kan hebben op de weerstand en het gebrek aan motivatie die voor plegers van seksueel misbruik zo kenmerkend zijn. In het tweede gedeelte, les 12 tot 20, worden vooral de doelstellingen die in de latere behandeling aan bod komen meer in detail besproken. In een aparte les wordt de pleger van seksueel misbruik aangemoedigd om eigen doelstellingen te formuleren. Ieder hoofdstuk volgt een bepaald stramien. De theorie over een bepaald thema wordt verder uitgelegd aan de hand van concrete voorbeelden. Ieder hoofdstuk wordt afgerond met een aantal leerpunten en ten slotte met de huiswerkopdrachten. Een deelnemer kan ten allen tijde zelf beslissen of en wanneer hij in dit werkboek bezig wil zijn, waarmee tegemoet gekomen wordt aan de nood die ook gedetineerden ervaren om autonoom een aantal beslissingen te kunnen nemen. Het is eveneens een „werk‟-boek: de lezer wordt aangemoedigd om de inhoud grondig te lezen maar ook om na te denken over de huistaken die bij een bepaalde les horen en ten slotte om de bijhorende opdrachten schriftelijk te maken en op te sturen naar de begeleider van de pretherapie. Kunnen lezen en schrijven en een eenvoudige tekst van een vijftal bladzijden begrijpen, zijn de minimumvereisten. Doorheen dit schrijfproces kan de gedetineerde zowel een aantal vaardigheden ervaren als verwerven. Wie met het werkboek van start wil gaan, wordt aangemaand niet zonder externe begeleiding te werken. De auteurs raden herhaaldelijk aan om de lessenreeks niet alleen te maken hoewel ze eveneens stellen dat het werkboek zonder begeleiding doornemen beter is dan niets doen. Hoewel het boek in een zo eenvou-
41
dig en op de praktijk gerichte taal geschreven is, blijkt uit de praktijk dat het toch niet zo evident is om alle theorie te begrijpen of alle taken op te lossen. Er worden bijvoorbeeld aan de lezer veel en niet zo evidente vragen gesteld. -
Hoe is het voor jou om hulp nodig te hebben? Heb je vaak hulp nodig? Kun je hulp vragen? Aan wie? Kun je hulp aanvaarden? Van wie wel? Of ben je meer het gevende type dat anderen graag helpt?
-
In wie heb jij vertrouwen? Probeer eens een paar situaties te bedenken waarin je echt vertrouwen gevoeld hebt. Wanneer was dat? In wie had je vertrouwen? Is vertrouwen binnen de gevangenismuren mogelijk?
De lezer wordt van bij het begin gewaarschuwd dat de voorbereiding op therapie niet van een leien dakje loopt, maar een zekere inzet én eerlijkheid tegenover zichzelf vraagt. Dit is geen gemakkelijke noch een evidente vereiste. Antwoorden worden daarom steeds als voorlopig beschouwd die later kunnen aangevuld of genuanceerd worden. De ruggengraat van het werkboek wordt gevormd door de huistaken. Deze moeten schriftelijk gemaakt en opgestuurd worden aan de externe begeleider van de pretherapie. De lezer wordt ook gevraagd om niet vooruit te lopen of overhaast te werk te gaan. Het is belangrijk om een hoofdstuk helemaal af te ronden en op de reactie van de begeleiders te wachten, vooraleer naar het volgende hoofdstuk over te gaan. Twee weken per les is een realistisch werkritme, volgens de auteurs. Een nadeel van deze manier van werken is dat het boek niet kan gebruikt worden bij cliënten die niet kunnen lezen of schrijven of die te weinig intellectuele mogelijkheden hebben. Het vraagt bovendien een zekere inspanning en niet iedereen is bereid om die inspanning te leveren. Daarom is het belangrijk dat de begeleiders ten allen tijde een ondersteunende houding blijven aannemen. Ten slotte kan een werkboek niet lukraak aangeboden worden. Hoewel nooit bewezen is dat schriftelijke opvolging niet werkt bij psychopaten, raden de auteurs af om het werkboek bij deze doelgroep te gebruiken. Voor een externe begeleider is het te moeilijk om van op afstand te kunnen inschatten hoe integer iemand met de leerstof omgaat.
PRAKTISCHE MODALITEITEN: de samenwerking tussen de begeleiders Bij het pretherapeutisch proces zoals het in dit artikel beschreven wordt, zijn er minstens 2 begeleiders vereist, de ene binnen de gevangenis en de andere buiten de detentiecontext. Vooreerst is er de begeleider die het pretherapeutisch aanbod vanuit de gevangenis initieert en ondersteunt. Ons inziens gebeurt die opvolging het best door een medewerker van de Psycho-Sociale Dienst (PSD). De PSD volgt de meeste gedetineerden op in het kader van het adviesverslag dat zij moeten schrijven over de risico‟s op herval en de resocialisatiemogelijkheden van de betrokkene. Deze diensten hebben een jarenlange expertise opgebouwd en zijn in die zin goed geplaatst om gedetineerden voor wie hulpverlening aangewezen is, aan te spreken en uit te nodigen om mee te werken aan het pretherapeutisch aanbod. Zij weten ook welke externe hulpverleners bereid zijn om de pretherapie op te volgen en kunnen de eerste contacten leggen om een verdere communicatie tussen de gedetineerde en de externe hulpverlener mogelijk te maken. Mijnheer, Ik heb uw vragenlijst om de schriftelijke lessenreeks te starten goed ontvangen. Met deze brief kan u naar mevrouw Delville, psychologe in de gevangenis gaan en de inleiding en les 1 van de lessenreeks afhalen. Het is Mevrouw Delville die met mij contact opgenomen heeft. Zij zal u verder opvolgen binnen de gevangenis mochten er zich problemen stellen. Het verdere verloop is eenvoudig. U leest de les grondig door. Neem er uw tijd voor. Als u iets niet verstaat, kan u hulp vragen aan mevrouw Delville maar het maken van de huistaken doet u
42
best alleen. U moet de huistaken niet door haar laten controleren. U mag ze rechtstreeks naar ITER sturen. We raden u aan om uw huistaken één keer over te schrijven. Het is een manier om nog eens na te gaan wat u geantwoord hebt en dan bent u meteen in de mogelijkheid om één exemplaar op te sturen en één voor u zelf te houden. U heeft een goede keuze gemaakt om uw tijd in de gevangenis nuttig te gebruiken. Ik verwacht binnenkort uw eerste huistaken. Ik zal ze aandachtig lezen en u een reactie sturen. De sterke nadruk op expertise- en adviesverslagen vraagt van de Psychosociale Dienst een ander soort professionaliteit dan in een therapeutische setting aan de orde is. Daardoor kunnen zich in de samenwerking met de verschillende begeleiders problemen stellen op ethisch en deontologisch vlak. Het is daarom niet aangewezen dat ook zij diegenen zijn die de huistaken van het pretherapeutisch werkboek concreet begeleiden. Hierna volgen enkele voorbeelden van brieffragmenten die deze problematiek illustreren en waarin gepoogd wordt om de samenwerking tussen alle betrokkenen transparant te houden. 1. Aan ITER, Mijnheer Vollens is sinds enkele dagen in onze forensische afdeling van het ziekenhuis opgenomen. Hij vertelde dat hij tijdens zijn verblijf in de gevangenis meegewerkt heeft aan de pretherapie. Binnenkort beslissen we of mijnheer Vollens voor een gespecialiseerde behandeling hier op zijn plaats is. Is het mogelijk om informatie over te maken over de taken die hij in het Werkboek Daderhulp moest maken? Hij heeft ons de toestemming gegeven om deze informatie bij uw centrum op te vragen. 2. Aan de forensische afdeling van het ziekenhuis, We hebben de vraag die u aan ITER gesteld heeft over mijnheer Vollens vanmorgen op de teamvergadering besproken. Wij kunnen u geen kopie sturen van de huistaken die mijnheer Vollens gemaakt heeft. Dat komt onder andere omdat wij met de deelnemers aan de pretherapie altijd afspreken dat wij hierover nooit zullen rapporteren. Nu vragen jullie geen rapportage maar het lijkt ons duidelijker indien mijnheer Vollens jullie zelf zijn huistaken bezorgt. Hij heeft normaal gezien van iedere huistaak een dubbel bijgehouden. Voor verdere rapportage over de risicotaxatie wil ik u verwijzen naar de psycholoog van de Psychosociale Dienst die de heer Vollens tijdens zijn detentie opgevolgd heeft. 3. Aan mijnheer Vollens, We kregen vanuit het ziekenhuis waar u momenteel verblijft een vraag om informatie door te sturen over de huistaken die u gemaakt heeft. De afspraak die we daarover hebben, is dat we over de pretherapie geen verslagen versturen zelfs al geeft u ons daartoe de toestemming. Ik heb wel aan het ziekenhuis laten weten dat u doorheen de lessenreeks een positieve ontwikkeling doorlopen heeft maar meer mag ik daarover niet mededelen. Het is wel mogelijk dat u zelf de kopies van de huistaken die u gemaakt heeft, laat zien aan de verantwoordelijken van de afdeling waar u nu verblijft. Voor een meer gedetailleerde rapportage heb ik verwezen naar de PSD die uw adviesverslag geschreven heeft. De Psychosociale dienst kan er verder ook op toezien dat de gedetineerde een plaats heeft in de gevangenis waar hij in alle veiligheid en privacy de lessen van het werkboek kan lezen en de huistaken schriftelijk kan voorbereiden. We herinneren hier aan de problemen van interne veiligheid die zich in een gevangeniscontext stellen met de groep zedendelinquenten (Tubex, 2000). De PSD kan ten slotte de teksten van een volgend hoofdstuk van het werkboek aan de betrokkene overhandigen nadat de externe begeleider daartoe het sein gegeven heeft. De begeleiders van de pretherapie moeten vanuit verschillende werkcontexten en met een verschillend mandaat samenwerken. Het belang van duidelijke afspraken kan daarom niet genoeg beklemtoond worden. Deze transparante manier van werken waarbij de wederzijdse rollen duidelijk zijn, bevordert de samenwerking tussen de betrokken instanties en komt de latere hulpverlening ten goede. Formele afspra-
43
ken die de samenwerkingsrelatie regelen in een problematiek die bij uitstek gekenmerkt wordt door het overschrijden van grenzen, maakt het mogelijk dat de verschillende actoren ieder vanuit hun professionele context, hun autonomie kunnen bewaren en dat er efficiënter kan gewerkt worden. Naast een begeleider in de gevangenis is er een externe begeleider nodig aan wie de schriftelijk gemaakte huistaken opgestuurd worden en die schriftelijk feedback geeft. Idealiter werkt die externe begeleider in de setting waarnaar de gedetineerde met een grote waarschijnlijkheid zal verwezen worden na zijn detentie. De externe begeleider ziet toe op de procesmatige opvolging van het programma door een „gepaste feedback‟ te geven die de cliënt aanmoedigt tot het actiever verkennen van diens problematische situatie en gedrag. Uitgangspunt is dat er geen goede of foutieve antwoorden zijn op de huistaken en dat de cliënt in zijn brieven vooral een momentopname weergeeft en schrijft over diens actuele toestand. Beste mevrouw van ITER, Ik wil u mijn excuses aanbieden omdat ik zo lang gewacht heb met het opsturen van de vragenlijst. Ik kan de laatste tijd moeilijk slapen omdat ik niet kan accepteren dat ik zo een zware straf gekregen heb. Diegenen die zich „slachtoffer‟ noemen, hebben mijn leven kapot gemaakt. Ik heb een zeer moeilijke tijd achter de rug, maar nu gaat het een beetje beter en na wikken en wegen heb ik toch besloten om verder te werken al is het moeilijk om te erkennen dat ik zelf ook een dader ben. Als u het goed vindt, wil ik u bij de volgende les ook mijn levensverhaal opsturen zodat u meer inzicht kan krijgen in mijn persoonlijkheid. De manier waarop de externe begeleider reageert op de huistaken, kan van grote invloed zijn op het verdere verloop van het hulpverleningsproces. In eerste instantie is het belangrijk dat de betrokkene zich tijdens de briefwisseling niet gereduceerd voelt tot zijn seksueel misbruik maar zich als een persoon aangeschreven voelt die zelfs in een detentiecontext, bepaalde keuzes kan maken. Identificatie als persoon met het seksueel misbruik versterkt de negatieve kijk op zichzelf en ondermijnt de competenties die zo nodig zijn om een terugvalpreventie op langere termijn mogelijk te maken. Beste mevrouw van Iter, Wat mij bijzonder aangesproken heeft in de vorige les, is hoe vaak het woord therapie voorkomt. Het stoort mij heel erg dat het woord pleger zo vaak herhaald wordt. Ik durf hier geen kopies bij te houden want niemand kent hier de waarheid over mij. Het is waar dat ik veel opgekropte agressie in mij heb. Ik voel vooral haat tegenover de mensen die mij beoordelen en veroordelen. Ik kan wel goed praten met de psychologe van de PSD. Waar ik ook baat in vind, is het schrijven van een dagboek. Dat doe ik al een tijdje en dan kom ik tot uiting want u zal merken dat ik een gesloten persoon ben. Het is belangrijk dat de begeleiders een steunende context aanbieden waarin de betrokkene zich als persoon aangemoedigd voelt maar die daarnaast ten allen tijde duidelijkheid creëert over het problematisch karakter van het seksueel grensoverschrijdend gedrag. Cliënten zijn doorgaans niet gediend met een houding van afkeuring maar ook niet met een houding van goedkeuring door de begeleider. Teveel kritiek of wantrouwen net zoals teveel zorg of emotionele betrokkenheid belemmeren de betrokkene om zelf aan de slag te gaan met zijn problematische situatie.
SUGGESTIES VOOR EVALUATIE EN VERDER ONDERZOEK Er bestaat op dit moment nog maar weinig onderzoek over het verband tussen detentie en hulpverlening. Of pretherapie in dit verband een constructieve rol kan spelen, werd tot op heden niet wetenschappelijk onderzocht. De vraag kan gesteld worden wanneer pretherapie de moeite waard is. Maar om op die vraag te antwoorden, moeten vooreerst heel wat andere vragen gesteld en beantwoord worden, zoals: -
Hoe gedraagt de doelgroep zich? Wie worden bereikt en wie niet? Wie valt uit? Hoe lang duurt het vooreer pretherapie kan starten eens de aanvraag gebeurd is?
44
-
-
Wat zijn de effecten van pretherapie voor wat betreft de overgang van de detentie- naar de hulpverleningssituatie? Kan er gesproken worden van een betere voorbereiding op de latere therapeutische context? Zijn die eventuele effecten anders als het programma niet helemaal afgewerkt wordt? Wat maakt dat een gedetineerde de 20 hoofdstukken van het pretherapeutisch aanbod wel of juist niet afwerkt? Hoe ervaren de seksuele delinquenten de pretherapie? Welke moeilijkheden ervaren de gedetineerden met de pretherapie? Hoe ervaren de professionele begeleiders de pretherapie? Welke moeilijkheden ervaren de begeleiders? Welke situationele factoren hinderen de continuïteit van het pretherapeutisch proces? Betekent het doorlopen van een pretherapeutisch parcours op langere termijn meer garanties voor recidivepreventie?
Een wetenschappelijk verantwoorde evaluatie van een pretherapeutisch programma vereist derhalve ook dat de doelstellingen van pretherapie concreet geoperationaliseerd worden. Voorlopig volstaan we hier met de opsomming van enkele voordelen van het gebruik van een pretherapeutisch werkboek zoals blijkt uit de praktijkervaringen op het Centrum voor Daderhulp in Brussel. We maken daarbij een onderscheid tussen voordelen voor de begeleider en voordelen voor de betrokken gedetineerde.
VOORDELEN VOOR DE BEGELEIDER Een werkboek biedt meestal een bepaalde opbouw die de begeleider een basisstructuur kan bieden om zijn interventies op af te stemmen. - In het werkboek kunnen een aantal specifieke ideeën of perspectieven aangereikt worden, die de begeleider van een bepaalde problematiek nog niet kende. Het volgen van dit programma kan bijvoorbeeld verhinderen dat de begeleider meegezogen wordt in het verhaal van de cliënt, een valkuil die bij de begeleiding van seksueel misbruik zeker op de loer ligt. - Werkboeken bieden de mogelijkheid om hulpverleners in opleiding bepaalde leerervaringen aan te bieden. Het gebruik van een werkboek kan nuttig zijn voor beginnende therapeuten die op die manier kennis kunnen maken met de specifieke kenmerken van een bepaalde problematiek, zoals bijvoorbeeld de dadergerichte invalshoek bij hulpverlening aan seksuele delinquenten. - Een werkboek kan gebruikt worden los van andere therapeutische gesprekken, als voorbereiding van de therapeutische gesprekken, of parallel met gesprekstherapie. - Een werkboek is zeker interessant bij hulpverlening aan cliënten die zich niet kunnen verplaatsen naar de therapiekamer of die onvoldoende financiële middelen hebben.
VOORDELEN VOOR DE BETROKKEN GEDETINEERDE -
-
-
De gedetineerde die bepaalde schrijfopdrachten uitvoert, kan deze opdrachten vooreerst maken op een eigen tempo. Het is daarna steeds mogelijk om de eigen geschriften te herlezen en bepaalde evoluties zelf op te volgen. Voor cliënten die overmand worden door gevoelens, biedt schrijven een mogelijkheid om een zekere afstand te installeren en enige toegang te zoeken tot hun meer reflectieve zelf. Schrijven en lezen is voor heel wat cliënten beter haalbaar of minder confronterend dan de face-to-face gesprekken met een therapeut. Schrijven biedt een alternatief aan cliënten voor wie de drempel naar gesprekstherapie te hoog is en die zich in de huidige omstandigheden niet tot de hulpverlening wenden om allerlei redenen. Voor cliënten in een gevangenisregime behoort gesprekstherapie vooralsnog niet tot de reguliere mogelijkheden en kan een therapeutisch werkboek een zinvolle voorbereiding zijn op extrapenitentiaire gesprekstherapie. Een werkboek richt zich meestal tot een grote doelgroep. Het programma zelf kan eventueel aangepast worden aan particuliere situaties en doelgroepen. Daarom is het uitvoeren van schrijfopdrachten uit een werkboek ook kostenbesparend.
45
BESLUIT Pretherapeutische begeleiding van gedetineerden is ons inziens een tot op heden ondergewaardeerd instrument in een detentiecontext. Het kan nochtans perspectieven openen zowel voor een meer aangepaste motivatie voor hulpverlening als voor gedragsverandering op langere termijn. Getuige hiervan een laatste brieffragment uit een pretherapeutische cyclus die bijna afgerond is: „Persoonlijk heb ik veel tijd gestoken in het nemen van verantwoordelijkheid. Niet de verantwoordelijkheid uit de strafwet. Ik had snel door dat ik moest boeten voor het misdrijf dat ik gepleegd had. Ik heb het hier over de emotionele kant van verantwoordelijkheid nemen. Op een bepaald moment was dat voor mij heel zwaar omdat ik begon in te zien dat mijn gedrag het resultaat was van mijn verkeerde keuzes. Ik werd geconfronteerd met mezelf en besefte dat mijn seksueel misbruik én alle gevolgen daarvan, uitsluitend aan mezelf te wijten waren. Ik, de man die alles aankon en die op alles voorbereid was, had het deksel op mijn neus gekregen. Ik moest alles, maar dan ook alles herzien en dat heeft me heel wat tijd gekost. „ Of de eventueel verhoogde motivatie na het volgen van een pretherapeutisch programma bij de aanvang van het gespecialiseerd terugvalpreventieprogramma „gespeeld‟ dan wel „echt‟ is, is in het kader van de hedendaagse opvattingen over motivatie voor therapie als een meervoudig bepaald proces, minder ter zake. Veeleer dient men zich zorgen te maken over plegers van seksueel misbruik die op geen enkele wijze te motiveren zijn voor hulpverlening en die voor strafeinde kiezen. BIBLIOGRAFIE Hiervoor verwijzen we naar het gepubliceerde artikel. Ze kan ook opgevraagd worden bij I.T.E.R.
3. Publicaties, presentaties en vorming 1. PUBLICATIES Walravens, G., F. Van Canegem & K. Vanhoeck (2006). Zeg het aan (n)iemand: therapie voor plegers van zedenfeiten. Leuven : Acco. Vanhoeck, K. (2006). Eén zwaluw maakt de lente niet, maar kondigt ze wel aan! Een kijk vanuit de ambulante forensische gezondheidszorg. Orde van de dag, 34, (juni), 25-28. Van Daele, E. & K. Vanhoeck (2006). Woorden die werken. Pretherapeutisch schrijven met gedetineerde daders van seksueel misbruik. Tijdschrift voor Familietherapie, 12(1), 39-68. Duquet, N., I. Raymenants, F. Van Canegem, E. Van Daele, K. Vanhoeck & G. Walravens (2007). Vrijspraak in Heikruismoorden brengt geen gerechtigheid. Panopticon, 28(1), 62-64.
2. PRESENTATIES Vanhoeck, K. (2006). Ontkenning is geen risicofactor op herval bij seksuele delinquenten. Werkwinkel op het Psychiatriecongres Het brein in therapie: en wat met de geest? Leuven, 2122 september ‟06. Walravens, G., Van Daele E (2006). Partners van Seksuele Delinquenten. Werkwinkel op het Psychiatriecongres Het Brein in therapie: en wat met de geest? Leuven, 21 – 22 september ‟06.
46
Van Daele, E., K. Vanhoeck & G. Walravens (2005). Motivatiebevordering als centrale methodiek bij opgelegde hulpverlening aan seksuele delinquenten. Tiendaagse trainingmodule. Brussel, I.T.E.R., november 2005-april 2006.
Van Daele, E., K. Vanhoeck & G. Walravens (2006). Motivatiebevordering als centrale methodiek bij opgelegde hulpverlening. Achtdaagse trainingmodule. Brussel, I.T.E.R., oktober 2006maart 2007. Walravens, G. (2006). Supervisie H.S.D.-team van het C.A.W. ‟t Verschil te Hasselt.
47