Interculturalisatie CJG Den Haag Eindrapport
27 januari 2010
Interculturalisatie CJG Den Haag
1
Colofon © januari 2010, Pharos Kennis- en adviescentrum Vluchtelingen, Nieuwkomers en Gezondheid en Gemeente Den Haag. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door druk, fotokopie of microfilm of op een andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.
Interculturalisatie CJG Den Haag is ontwikkeld in opdracht van Gemeente Den Haag. Projectleider Arie Opstelten (Centrum voor Jeugd en Gezin Den Haag) Onderzoekers Roelof Vos & Mijntje Vreeswijk (Pharos) Auteur Roelof Vos (Pharos) Projectsecretariaat Pharos Herenstraat 35 Postbus 13318 3507 LH Utrecht Telefoon 030 234 98 00 E-mail
[email protected] www.pharos.nl
Dankwoord Een onderzoek als dit kan slechts gedaan worden met de inzet van veel mensen (zie bijlage II). We zijn zeer erkentelijk voor de inbreng van alle respondenten die bereid waren hun inzichten en ervaringen met ons te delen. Deze inbreng was van groot belang voor dit onderzoek.
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 3 van 33
Inhoud Managementletter........................................................................................................................................ 3 1. Inleiding ................................................................................................................................................ 7 2. Beleid .................................................................................................................................................... 8 3. De onderzoeksopzet.......................................................................................................................... 10 4. Aanbevelingen ................................................................................................................................... 12 Bijlage I Onderzoeksverslag ............................................................................................................... 16 Bijlage II Respondenten........................................................................................................................ 30 Bijlage III Topiclijst hulpverleners en managers.................................................................................. 31 Bijlage IV Topiclijst voor ouders, kinderen en jongeren..................................................................... 33
Managementletter Aanleiding In het kader van het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid en in opdracht van de gemeente Den Haag heeft Pharos onderzoek gedaan naar het ‘intercultureel gehalte’ van de Centra voor Jeugd en Gezin. Den Haag wilde een aantal dingen weten1: 1. Hoe is het gesteld met de toegankelijkheid van de CJG’s voor migranten? 2. Hoe is het gesteld met het bereik van migranten door het CJG? 3. Welke van de bestaande interventies en methodieken die door het CJG worden ingezet zijn bruikbaar en doelmatig voor migranten gezinnen en jongeren? En zouden dus in aanmerking komen voor verdere ontwikkeling? Onderzoek Om deze vragen te kunnen beantwoorden, hebben we gesproken met beleidsambtenaren van de gemeente, professionals en managers van de kern- en ketenpartners van de CJG’s en met migranten, zowel vertegenwoordigers van migrantenorganisaties als ouders van kinderen die tot de doelgroepen van de CJG’s behoren. Daarnaast hebben we de regelgeving rondom de CJG’s bestudeerd, rapporten van de gemeente en van zorg- en hulpinstanties en andere relevante (‘grijze’) literatuur. Een tussentijds verslag van de uitkomsten is voorgelegd aan een expertmeeting van migranten, professionals en managers. Conclusies De uitkomsten leren dat de vragen van de gemeente Den Haag niet eenduidig zijn te beantwoorden, maar wel dat initiatieven wenselijk zijn. Uit de resultaten laten zich vijf thema’s destilleren, waar het CJG Den Haag mee aan de gang zou kunnen om de interculturalisatie tot een succes te maken: 1. Samenwerking en partnerschap met zelforganisaties 2. Intercultureel vakmanschap 3. Communicatie 4. Ontwikkeling CJG 5. Interventies Adviezen Concentreren op samenwerking en vakmanschap. Neem de interculturele ontwikkeling van het CJG mee als belangrijk aandachtspunt in de ontwikkeling algemeen. Houd er rekening mee dat het in sommige wijken wel eens het belangrijkste aandachtspunt zou kunnen zijn. Maak van de interne en externe communicatie en informatievoorziening een speerpunt, waarbij vooral gezocht moet worden naar manieren die geschikt zijn om de migrantengroep te bereiken en van de juiste informatie te voorzien.
1
) De feitelijke onderzoeksvragen waren uitgebreider en gedetailleerder en komen verderop in het rapport nog uitgebreid aan de orde.
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 5 van 33
Ontwikkeling en doorontwikkeling van verschillende methodieken en interventies. Let daarbij vooral op het ontwikkelen en verstevigen van de evidence base. Wij suggereren de volgende interventies: Momenteel uitgevoerd door zelforganisaties: o Bijeenkomsten over opvoeden in huiselijke omgeving (methode “Tupperware”) o Dialoogbijeenkomsten o Eigen kracht bijeenkomsten o Huiswerkbegeleiding Momenteel uitgevoerd door het CJG o Moeders informeren Moeders o Gezinscoach
1.
Inleiding
Net als de andere grote steden in Nederland heeft Den Haag een zeer gemêleerde bevolking. Naast mensen van autochtoon Nederlandse komaf, zijn veel inwoners van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse origine. Verder zijn zo’n 200 nationaliteiten in Den Haag vertegenwoordigd. Het aandeel migranten in de bevolking van Den Haag zal de komende jaren blijven groeien tot circa 60%. De grootste groei zit daarbij in de groep migranten vanuit niet-geïndustrialiseerde landen. De overgang is met name voor hen erg groot en inburgering navenant moeilijker. De uitdaging van de culturele diversiteit wordt dus alleen maar groter, ook voor zorg- en hulpinstellingen. Die uitdaging zal ook in toenemende mate opgepakt moeten worden door mensen met een migratie achtergrond. Anders gezegd, de zorg- en hulpinstellingen in Den Haag kunnen niet ‘wit’ blijven; zij zullen de uitdaging van de multiculturaliteit ook intern moeten aangaan. In Den Haag leven ruim 151.000 kinderen en jongeren van 0 - 26 jaar. Zij vormen 31% van de totale populatie. De belangrijkste herkomstgroepen zijn Surinaams, Turks en Marokkaans. Met name in de stadsdelen Centrum en Laak is het aandeel van de genoemde bevolkingsgroepen hoog.2 Net als uit de landelijke cijfers is gebleken, maakt een groot deel van deze jeugd deel uit van gezinnen met een lage Sociaal Economische Status (SES). Van de Antilliaanse kinderen leeft in Den Haag 57% op maximaal Bron: GBA Gemeente Den Haag, 2009 110% van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM), van de Marokkaanse kinderen zelfs 67%.3 Een lage SES in combinatie met een niet-westerse culturele afkomst is een belangrijke risicofactor voor ontwikkelings- en gezondheidsachterstanden. De gemeente Den Haag stelt zich dus terecht de vraag of – bij alle andere inspanningen die de stad zich getroost op het brede gebied van de jeugdzorg4 – speciaal aandacht nodig is voor interculturaliteit van het CJG. Doel van het CJG is immers het bevorderen en beschermen van de ontwikkeling van alle kinderen en jongeren in fysiek, mentaal en sociaal opzicht.5
2
) Den Haag in Cijfers, 2009 ) Armoedemonitor 2008 (nog niet gepubliceerd) 4 ) Zie bijvoorbeeld het Actieprogramma Jeugd 2007-2010. Gemeente Den Haag, 2006. 5 ) Uit: Heel het kind. Haagse pedagogische visie in relatie tot het CJG. (2009) 3
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 7 van 33
2.
Beleid
Landelijk Alle jeugdigen moeten in Nederland dezelfde ontwikkelingskansen krijgen, zodat zij uitgroeien tot volwaardige deelnemers aan de samenleving. Toch is het zo dat allochtone jeugdigen vaker dan autochtone jeugdigen op achterstand staan. Dat begint al op zeer jonge leeftijd: het zijn vooral de allochtone kinderen die met taal- en ontwikkelingsachterstand aan het basisonderwijs beginnen. Op latere leeftijd zien we dat allochtone jeugdigen vaker zonder startkwalificatie het voortgezet- of middelbaar beroepsonderwijs verlaten. Bovendien zijn allochtone jeugdigen bij lichtere vormen van jeugdhulpverlening ondervertegenwoordigd, terwijl ze bij zwaardere vormen juist oververtegenwoordigd zijn. In afbeelding 2 wordt dit duidelijk. Het aandeel van de allochtonen in de verschillende vormen van hulpverlening loopt op van 21,3% in de ambulante hulpverlening tot 60% in de justitiële hulpverlening. Ter vergelijking is in de grafiek ook het aandeel allochtone jongeren in de totale jeugdpopulatie opgenomen. De bovenste lijn duidt het aantal allochtone jongeren in Nederland aan: 23% van de jeugd; de onderste lijn het aandeel niet westerse allochtone jeugdigen: 16%.
el
ie
tit
Ju s
O TS
el
en
tie
or g
gz
R es id
el in
Pl ee
nd
D
ag
be
ha
Am
bu
la n
t
g
%
Last but not least zijn bepaalde groepen allochtone jongeren (Marokkanen en Antillianen) duidelijk oververtegenwoordigd in de geregistreerde jeugdcriminaliteit.6 In 2002 was het aantal verdachten per 100 autochtone 12-17-jarigen 1,3. Onder allochtone jongeren was het aantal verdachten per 100 leeftijdgenoten bijna drie keer zo groot (3,3 verdachten per 100 leeftijdgenoten). Van de in Nederland wonende jongeren die op de Nederlandse Figuur 2 Allochtone jeugd in de hulpverlening Antillen of Aruba geboren zijn, werd 9,6% in 2002 door de Aandeel allochtonen in jeugdhulp politie als verdachte geregistreerd. Van de in Marokko geboren 70 jongeren 7,0%.7 60 Het Kabinet stelt op 50 Aandeel allochtoon grond van deze en 40 andere overwegingen Niet Nederlands 30 vast dat het huidige Niet Westers 20 jeugdbeleid 10 migrantenouders en 0 kinderen te laat bereikt en dat de aanpak niet effectief genoeg is.8 Met ‘Diversiteit in het Jeugdbeleid’ streeft het Kabinet naar een jeugdbeleid waarmee Hulpvormen migrantenkinderen en hun ouders even goed worden bereikt door algemene jeugdvoorzieningen en opvoedondersteuning. Het Kabinet wil dat 6
) Diversiteit in het Jeugdbeleid (2006). Commissariaat Jeugd en jongeren beleid. ) Bron: http://shadned.web-log.nl/shadned/2005/10/cijfers_jeugdcr.html geraadpleegd augustus 2009. Cijfers gebaseerd op CBS Statline (www.cbs.nl.) 8 ) Diversiteit in het Jeugdbeleid (2008). Beleidsbrief van het Kabinet (DjenG/AJG2862509) van 11 juli 2008. 7
problemen in de opvoeding en in de ontwikkeling ook bij allochtone jeugdigen vroegtijdig worden gesignaleerd. Met diversiteit in het jeugdbeleid zet het Kabinet in op kennis en vakmanschap in de praktijk. Het kabinet ziet – voortbouwend op het advies 'Jeugd en Jongerenbeleid' van Operatie Jong – een belangrijke rol weggelegd voor het CJG bij het wegwerken en voorkómen van achterstanden bij allochtone jeugd. In 2011 moet er een landelijk dekkend netwerk zijn van Centra voor Jeugd en Gezin (CJG).9 Directe ketenpartners van het CJG zijn het Bureau Jeugdzorg en er dient een schakel te zijn met de Zorg- en Adviesteams in het onderwijs (ZAT). Alle gezinnen met kinderen van –9 maanden tot 23 jaar moeten er terecht kunnen. Het gaat daarbij niet alleen om bundeling van het bestaande aanbod. Vanuit het CJG moet ook direct opvoed- en gezinsondersteuning kunnen worden geboden. Het basismodel CJG heeft als kern de integrale jeugdgezondheidszorg. Tevens betreft het basismodel de opvoed- en opgroeiondersteuning zoals bedoeld in prestatieveld 2 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO): op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden. Dit prestatieveld omvat vijf functies:10 1. Informatie en advies even aan ouders, kinderen en jeugdigen over opvoeden en opgroeien. 2. Signaleren van problemen door instellingen als jeugdgezondheidszorg en onderwijs. 3. Toegang tot het (gemeentelijk) hulpaanbod, beoordelen en toeleiden naar voorzieningen aan de hand van de ‘sociale kaart’ voor ouders, kinderen, jeugdigen en verwijzers. 4. Pedagogische hulp ( lichte hulpverlening), zoals maatschappelijk werk en coachen van jongeren. 5. Coördineren van zorg in het gezin op lokaal niveau (gezinscoaching). Gemeente De gemeente voert de regie over het CJG. In de Wet op de Jeugdzorg is vastgelegd dat gemeenten verplicht zijn sluitende afspraken te maken met de organisaties die de taken uit het basismodel Centra voor Jeugd en Gezin uitvoeren. Daarnaast hebben de gemeenten ook de wettelijke plicht te zorgen voor sluitende afspraken met en tussen andere relevante instellingen, zoals jeugdzorg, eerstelijns gezondheidszorg, justitie, politie, onderwijs, woningcorporaties en Raad voor de Kinderbescherming. Ook afspraken met de provincies over de aansluiting van de geïndiceerde jeugdzorg en de lokale jeugdzorg behoren hierbij. Een zogenaamd escalatiemodel – het overschakelen (“opschalen”) naar een hoger besluitvormingsniveau – maakt onderdeel uit van de afspraken die gemeenten met hun lokale partners moeten maken. Relevante partijen worden wettelijk verplicht om aan het maken van dergelijke afspraken mee te werken. De afspraken tussen gemeenten en hun partners hebben een wederkerig karakter. Niet alleen kan de gemeente andere partijen aanspreken, zij kan ook aangesproken worden door de andere partijen.
9
) Beleidsbrief van het Kabinet (DJB/APJB-2808738) van 16 november 2007. ) Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), 2006.
10
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 9 van 33
3.
De onderzoeksopzet
Dit exploratieve onderzoek werd uitgevoerd ten behoeve van kinderen en jongeren met een verhoogd risico op problemen bij het opvoeden en opgroeien, met name migrantenjeugd. De doelstelling was in lijn met de Haagse Pedagogische Visie: 1. Behoeften, vragen en problemen bij groepen en individuele kinderen en jongeren en hun opvoeders in kaart brengen. 2. Preventieve en curatieve interventies met en voor groepen en individuele kinderen en jongeren en hun opvoeders aanwijzen, ontwikkelen en beschikbaar maken. Onderzoeksvragen Deze doelstelling leidde tot de volgende onderzoeksvragen: 1. Welke jeugdvoorzieningen11 in het CJG in Den Haag12 bieden in de huidige situatie welke specifieke interventies(s), of hebben een speciale organisatie van hulpverlening aan risicogroepen? 2. Worden de beoogde risicogroepen van de aangeboden interventies bereikt en in hoeverre blijken deze interventies bij de beoogde doelgroepen effectief? 3. Welke risicogroepen worden niet bereikt en/of beoogd met de interventies aangeboden door de huidige jeugdvoorzieningen? 4. Is het aanbod van het CJG in Den Haag voldoende toegespitst /passend bij specifieke, cultureel bepaalde problemen van psychische of sociale aard? 5. Is het nodig dat het CJG Den Haag extra inspanningen gaat verrichten om risicogroepen (in het bijzonder migranten) te bereiken om hen bewust te maken van het feit dat zij voor zorg en advies bij het CJG terecht kunnen en, zo ja, welke? Uitvoering Voor het onderzoek werd gesproken met focusgroepen van migranten, vertegenwoordigers van migranten zelforganisaties en met professionals en managers van bij het CJG betrokken organisaties. De gesprekken werden gevoerd aan de hand van topiclijsten die als bijlage bij dit rapport zijn opgenomen. Nadat deze gesprekken waren gevoerd, werden twee dingen duidelijk. Ten eerste, de gesprekken leverden onvoldoende informatie op om de onderzoeksvragen adequaat en afdoende te beantwoorden. Ten tweede, de deelnemers aan de gesprekken hadden allemaal hun eigen verhalen. Verhalen die zo waardevol waren dat ze zijn meegenomen in de verslaglegging en de aanbevelingen.
11
) Onder jeugdvoorzieningen wordt in het kader van het onderzoeksvoorstel de ‘aan het CJG Den Haag deelnemende organisaties’ verstaan. 12 ) Onder het CJG Den Haag wordt zowel het reeds bestaande CJG bedoeld als het huidige aanbod van de CJGpartners dat nu nog buiten de CJG’s wordt geleverd
Om toch nog sluitende antwoorden te krijgen op de onderzoeksvragen én om recht te doen aan de eigen verhalen, werd op voorstel van de opdrachtgever voor dit onderzoek besloten een expertmeeting te beleggen met migranten én professionals gezamenlijk. Uitgangspunten voor die expertmeeting waren: 1. Een tussentijdse rapportage. 2. De oorspronkelijke onderzoeksvragen. 3. De volgende toegevoegde vragen: a Uit de gesprekken en de literatuur komen geen eenduidige antwoorden op de gestelde onderzoeksvragen. Kunnen we met behulp van de expertmeeting de vragen wel afdoende beantwoorden? b Welke conclusies kunnen we verbinden aan de uitkomsten van het onderzoek? c Welke aanbevelingen kunnen we afleiden uit de uitkomsten van het onderzoek, met name op de volgende gebieden: i. interculturalisatie van het aanbod; ii. versterking van het vakmanschap; iii. implementatiestrategie. d Welke vijf interventies komen in aanmerking voor verdere ontwikkeling, zodat ze specifiek geschikt worden om in een interculturele context te gebruiken? Uit het onderzoek zijn een vijftal aanbevelingen te destilleren die hierna aan de orde komen.
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 11 van 33
4.
Aanbevelingen
Het CJG heeft als uitdaging alle jeugd en hun ouders de kwaliteit van zorg te geven die nodig is. Op dit moment is dit volgens de respondenten bij migranten nog niet altijd het geval. Om dit te realiseren zullen het CJG en de gemeente Den Haag extra moeten investeren. Uit de resultaten van het onderzoek zijn de volgende aanbevelingen ontleend die hieraan bij kunnen dragen. Samenwerking met migrantenorganisaties Wil het CJG optimaal functioneren in de multiculturele context van de gemeente Den Haag, dan is het van belang om stelselmatig samen te werken met de zelforganisaties van migranten die in de gemeente actief zijn op het gebied van opvoeding, zorg en hulpverlening. De zelforganisaties worden doorgaans gekenmerkt door een grote gedrevenheid, zijn ingebed in de lokale gemeenschappen en veel van de mensen die er (meestal vrijwillig!) werken hebben een professionele achtergrond in zorg en hulpverlening. Welke rol de zelforganisaties en de formele organisaties precies moeten spelen binnen zo’n partnerschap moet niet op voorhand vastgelegd worden, maar is juist onderwerp van gesprek en ontwikkeling. Beide hebben hun expertise waar het gaat om een goede kwaliteit van zorg aan migrantenjeugd en ouders. Het CJG en de zelforganisaties zouden er goed aan doen om, zowel centraal als op wijkniveau, contact te zoeken en gezamenlijk modellen te ontwikkelen voor de samenwerking. Daarbij moeten twee belangrijke obstakels overwonnen worden. Eén obstakel is dat er een groot aantal verschillende zelforganisaties actief is in Den Haag. Sommige van die organisaties fungeren op buurt- en wijkniveau, sommige in de hele stad en sommige zelfs provinciaal of landelijk. Het is onmogelijk om daar één model voor te ontwerpen. Het is raadzaam om met name met die zelforganisaties in zee te gaan die qua organisatie al een zekere mate van professionaliteit hebben bereikt, omdat dat een basis is voor duurzaamheid en continuïteit in de samenwerking. Dat heeft ook te maken met een tweede obstakel, namelijk het probleem van de aansluiting tussen de formele en sterk gereglementeerde structuur van het CJG en de kern- en ketenpartners aan de ene kant en de veel lossere structuur van de zelforganisaties. Bij het ontwikkelen van modellen voor partnerschap moet hiermee rekening gehouden worden, omdat zelforganisaties niet altijd de spankracht hebben om te voldoen aan de eisen die de formele zorgstructuur stelt aan verantwoording en accountability. Vakmanschap Het tweede thema dat zou moeten worden aangepakt betreft het intercultureel vakmanschap. Bij intercultureel vakmanschap gaat het in veel gevallen niet zozeer om iets nieuws, maar om het aanscherpen en versterken van competenties waarover iedere professional in zorg en hulpverlening dient te beschikken. Er bestaat altijd een culturele ‘afstand’ tussen hulpvrager en hulpverlener en het is aan de professional om die afstand zo goed mogelijk te overbruggen, om adequate hulp mogelijk te maken. Die uitdaging vraagt meer aandacht, naarmate de culturele afstand groter is en stelt daarmee hogere eisen aan het vakmanschap. De algemene mening van de respondenten is dat de basis voor goed intercultureel werken ligt in de attitude van de hulpverlener. Dit wordt bevestigd door bestaande onderzoeken op het gebied van interculturele competenties. Een gewenste attitude wordt gekenmerkt door respect en waardering voor de ander, nieuwsgierigheid, onbevangenheid, zelfrelativering, flexibiliteit, relationele sensitiviteit en culturele sensitiviteit. Daarnaast is het voor CJG werkers bijzonder belangrijk dat ze bereid zijn om outreachend te werken: men moet naar de klant toe willen bewegen – letterlijk en figuurlijk. Naast de attitude zijn bepaalde kennis, inzicht en vaardigheden van belang. Ten eerste kennis van en inzicht in de eigen cultuurspecifieke waarden, normen en gedragspatronen, alsmede het vermogen daar als het ware uit te stappen en zich te voegen in de leefwereld van de ander. Dit is de voorwaarde voor werkelijke empathie. Ten tweede kennis van en inzicht in cultuurspecifieke verschillen in gedrag, communicatiepatronen, waarden en normen, met name op het gebied van opvoeden en opgroeien.
Ten derde kennis van verschillende vormen van outreachend werken (streetcorner work, vindplaatsgericht werken, enzovoort). Ten vierde de vaardigheid om te werken vanuit een systeembenadering, waarbij niet louter het gezin opgevat wordt als het systeem, maar het gezin samen met de leefwereld van familie, netwerk en gemeenschap. Kennis van het functioneren van gezinnen binnen dat grotere systeem is nodig, met name voor zover daarin cultuurspecifieke verschillen bestaan. Specifiek voor het werken met migranten is de taalbarrière. Die kan worden opgelost door met een tolk te werken. Voor het ontwikkelen en versterken van het vakmanschap staan verschillende wegen open. We noemen er twee. Scholing en training en intervisie. Er is landelijk een aanbod van verschillende modules beschikbaar, die zich richten op zowel beginnende als ervaren professionals en beleidsmakers. Intervisie is een methode die met name geschikt is voor professionals met een brede en lange ervaring in het werken met migranten. In zo’n traject leren mensen vooral van elkaar. De begeleiding hiervan is doorgaans gericht op het optimaliseren van het leerproces. Ons advies is om langs deze lijnen scholing te organiseren, waaraan alle CJG medewerkers deelnemen, en dit programma in te bedden in een integraal scholingsaanbod. Ook moet nagedacht worden over de verdere ontwikkeling van de leden van de zelforganisaties, niet zozeer vanuit het oogpunt van professionalisering, maar wel vanuit het oogpunt van partnerschap, aansluiting bij de formele ‘hulpverleningsbureaucratie’ en vergroting van de doeltreffendheid van hun inzet. Communicatie De communicatie met migranten over aard en aanbod van het CJG is doorgaans nog niet optimaal. 13 Het CJG is bij migranten nauwelijks bekend en voor zover het wel bekend is, is er het risico van een negatief imago. Dit in het verlengde van het imago dat het Bureau Jeugdzorg of het AMK bij migranten heeft. Goede communicatie kan hier in positieve zin aan bijdragen. Volgens zowel professionals als migranten is het dan zaak om de doelgroepen duidelijk te maken wat de precieze functie van het CJG is en waar de grenzen in verantwoordelijkheden en taken tussen de verschillende instanties liggen. De gangbare voorlichtingscampagnes zijn vaak schriftelijk, te weten folders, een website, advertenties in tijdschriften en dagbladen. Het is twijfelachtig of migranten met een dergelijke campagne voldoende en adequaat bereikt worden. Wat meer kans heeft is dat de medewerkers van het CJG, in gesprek met wijkbewoners, het ‘verhaal’ van het CJG vertellen. We adviseren om daarvoor een plan te maken en uit te voeren, dat voldoet aan de volgende voorwaarden: een heldere, eenduidige en breed gedragen boodschap; cultuursensitief; samenwerking en afstemming met de zelforganisaties; pro-actief; outreachend en vindplaatsgericht; gebruikmakend van moderne media (met name voor jongeren); gebruikmakend van onconventionele middelen; meer 'beeldend' dan 'talig'; meer face-to-face dan algemeen; 'lange adem'. Met name de lange adem is belangrijk. Het CJG is nieuw en onbekend én moet opboksen tegen de associatie met het negatieve imago van bestaande instellingen. Dat los je niet op met een campagne van een paar weken. 13 Dit geldt overigens niet alleen voor migranten. Het CJG is sowieso een nieuwe organisatie, die ook onder autochtone Nederlanders nog nauwelijks bekendheid geniet, niet bin de laatste plaats omdat de CJG’s nog volop in ontwikkeling zijn en zelf hun precieze vorm en inhoud nog niet gevonden hebben.
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 13 van 33
Interventies Bij de (door)ontwikkeling van interventies, zo dat ze doelmatig ingezet kunnen worden bij migranten, is het van belang om uit te gaan van de functie van het CJG. Die laat zich in de volgende trefwoorden kenmerken: preventie, tijdig signaleren, lichte opvoedondersteuning en adequate doorverwijzing. Met name het eerste punt is hier van belang, omdat veel interventies die door het CJG worden aangeboden meer curatief dan preventief lijken en vaak zwaarder zijn dan ‘lichte opvoedondersteuning’. Veel interventies zijn ontwikkeld met het oog op mensen die al (ernstig) in de problemen zitten. Dat brengt het risico met zich mee dat er te weinig aandacht is voor het eerste aspect van preventie, namelijk het ‘voorkomen van ontstaan’ van problemen. Daarnaast is het belangrijk dat interventies bruikbaar en aantrekkelijk zijn voor de migrantendoelgroep en dat zij in het beoogde effect resulteren. Over dit laatste punt zijn onvoldoende gegevens beschikbaar. Op basis van de resultaten van dit onderzoek en ons overeenkomstig onderzoek in vijf andere gemeenten adviseren we om vooral te investeren in de volgende interventies14. Deze scoren hoog op bruikbaarheid en aantrekkelijkheid, in de zin dat de migrantengroep wordt bereikt en zowel zij als de professionals tevreden zijn over het aanbod en het resultaat: bijeenkomsten in huiselijke kring (methode “Tupperware”); dialoogbijeenkomsten; eigen kracht bijeenkomsten; opvoeden in de buurt; huiswerkbegeleiding; Moeders informeren Moeders; gezinscoach15. De eerste vier interventies worden momenteel uitgevoerd door zelforganisaties en zijn te kenschetsen als ‘practice based’. Het is voor het CJG een uitdaging om ze samen met de zelforganisaties verder te ontwikkelen en te voorzien van een ‘evidence based’ erkenning. Hiermee wordt het voor de CJG’s makkelijker om ze op te nemen in het ‘standaardaanbod’. Opvoeden in de Buurt biedt opvoedondersteuning in de thuissituatie. Daarnaast kan de hulpvraag van een gezin verduidelijkt worden door bijvoorbeeld inzet van observatie thuis of op school. Het projectteam van Opvoeden in de Buurt werkt in de verschillende stadsdelen van Den Haag. Het is fysiek aanwezig in alle centra voor Jeugd en Gezin die in Den Haag geopend zijn. De inzet van het projectteam Opvoeden in de buurt kan alleen via verwijzing vanuit de ketenpartners in het lokale veld. Het project bevindt zich nog in de pilotfase. De interventie ‘Moeders informeren Moeders’ is qua bereik bij migranten een groot succes, niet alleen wat betreft de deelnemers, maar ook wat betreft de vrijwilligers, zo blijkt uit de rapportage hierover. Het is ook een interventie die puur preventief wordt ingezet. De ‘gezinscoach’ wordt gezien als een vertrouwenspersoon voor het gezin én de tussenpersoon tussen het gezin en de Nederlandse instituties. Hij of zij kan hen daarmee in staat stellen effectief gebruik te maken van beschikbare hulpbronnen. Dat is duidelijk iets waar veel allochtone gezinnen in nood behoefte aan hebben: iemand die hen helpt. De gezinscoach kan zo in beginsel prima ingezet kan worden bij allochtone multi-problem gezinnen. Voor de gezinscoach geldt wat voor veel andere interventies ook geldt: effectieve inzet is vooral afhankelijk van het vakmanschap van de professional. Ontwikkeling CJG Het is de bedoeling dat de CJG’s zich individueel ontwikkelen, omdat iedere wijk zijn eigen kenmerken heeft en zijn eigen eisen stelt. Als met die kenmerken en eisen serieus rekening wordt gehouden, kan het CJG werkelijk een ‘multiculturele’ organisatie worden, die alle bewoners in de wijk adequaat kan bedienen.
14
Almere, Nieuwegein, Rotterdam, Utrecht en Zaanstad. De rapporten staan op de website van Pharos. ) Deze interventie wordt met name ingezet als de problemen al zijn ontstaan, maar vervult een zeer belangrijke rol bij het ‘voorkomen van het voortbestaan’ van de problemen. 15
Een aantal aandachtpunten zijn daarbij van belang: • Binnen de eigen wijk moet een netwerk ontwikkeld en geactiveerd worden. Dat betekent zoeken naar partners (zelforganisaties), vrijwilligers en participanten. Niet alleen op organisatorisch niveau: een netwerk heeft alleen iets te betekenen, als het gedragen wordt door personen. Zo’n netwerk moet dan ook verbindingen hebben met belangrijke personen, organisaties en instanties buiten de eigen wijk. • In het verlengde daarvan is het zinvol om een sociale kaart te ontwikkelen, waar ook de zelforganisaties in zijn opgenomen. In het kader van de ontwikkeling van partnerschappen tussen CJG en zelforganisaties moet er goed nagedacht worden over de vraag hoe en door wie deze sociale kaart onderhouden wordt en wie hem kan raadplegen. Hij zal in elk geval digitaal beschikbaar moeten komen, al was het alleen maar vanwege het feit dat hij dan het beste ‘up to date’ kan worden gehouden. • Verder is het belangrijk aandacht te besteden aan de problemen aan de ‘achterkant’ van het CJG: doorverwijzing, wachttijden, ineffectieve hulpverlening. Het CJG zou beter kunnen functioneren, als de keten beter functioneert. Bij de ontwikkeling van het CJG moet ook daarin geïnvesteerd worden. De voorwaarden zijn aanwezig, want instanties als het Bureau Jeugdzorg en het ZAT zijn met de JGZ de kernpartners van het CJG. Een betere ‘match’ tussen behoefte en aanbod (doorverwijzing) en verkorting van wachttijden zullen voortijdig uitval van de migrantengroep beperken en mede daarmee de kwaliteit van zorg verbeteren. Als dan ook nog het CJG samen met de partners in staat is om wachttijden te overbruggen met lichte vormen van begeleiding en praktische steun, dan kan er daadwerkelijk gesproken worden van een ‘sluitende keten’. • Naast dat de CJG’s zich binnen de eigen wijken ontwikkelen en functioneren blijft er een gezamenlijkheid nodig die noopt tot het opzetten en ontwikkelen van een centrale organisatie (backoffice, kenniscentrum, of iets dergelijks). Het is raadzaam om hierin ook aandacht te schenken aan het interculturele vraagstuk en specialistische kennis en vaardigheid op te bouwen die voor de lokale CJG’s beschikbaar en toegankelijk gemaakt wordt. Hierin zou vruchtbaar samen gewerkt kunnen worden met zowel de zelforganisaties als met landelijke en regionale kenniscentra. Utrecht, januari 2010.
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 15 van 33
Bijlage I
Onderzoeksverslag
Om de onderzoeksvragen te beantwoorden was niet altijd voldoende schriftelijk en cijfermatig materiaal beschikbaar. Voor de beantwoording zijn met name resultaten uit de focusgroepen met migrantenorganisaties, migrantenouders, professionals en de expertmeeting gebruikt. Vooraf Ervaringen met reguliere zorg en hulp De meeste migrantenrespondenten hebben goede ervaringen met het consultatiebureau, de zorg rondom zwangerschap en geboorte. Slechte ervaringen en opmerkingen over ‘lopende band’ lijken vooral incidenten. Ook over peuterspeelzaal en school zijn de meeste mensen tevreden. Dat geldt tevens voor de huisarts. Deze wordt ook een belangrijke rol toegedicht in de zorg en hulp voor migranten. Instanties als Bureau Jeugdzorg en het AMK hebben in het algemeen een negatief imago. Dit geldt voor de migranten, maar ook voor een deel van de professionals. Men klaagt over de wachtlijsten en de trage opvolging van aanmeldingen en intakes. “Het AMK heeft verdorie een wachtlijst! Alleen bij noodgevallen kan het snel. Maar ik meld een kind toch niet aan omdat het de verkeerde sokken aan heeft? Dat kind ís toch in nood?!” Voor sommige migranten zijn het Bureau Jeugdzorg en het AMK de instanties die bij je over de vloer komen en je gezag over de kinderen kunnen ontnemen. Men heeft daar veel angst voor en die angst lijkt zich uit te strekken tot alle officiële instanties die zich met jeugd en opvoeding bezig houden. Het consultatiebureau vormt daarop een uitzondering. Het risico is echter aanwezig dat het CJG in diezelfde hoek geplaatst wordt.
Aanbod migrantenorganisaties versus reguliere hulpverlening De zelforganisaties van migranten organiseren ook zelf activiteiten en interventies die specifiek gericht zijn op de eigen groep. Zo houdt New Song zich bezig met Antilliaanse jongeren die in de criminaliteit zijn beland. Verder werken ze via kerkelijke en sociaal-culturele activiteiten ook op het gebied van opvoedondersteuning en begeleiding van kinderen en jongeren en geleiden ze mensen naar het maatschappelijk werk. New Song is een organisatie die werkt in heel Zuid Holland, niet alleen in Den Haag. In Capelle draait bijvoorbeeld een project begeleid wonen voor jongeren. Een ander voorbeeld is de ‘kids games’ met een opvoedkundige doelstelling door middel van sport en spel. Kinderen leren daar bijvoorbeeld hoe ze op een goede manier om kunnen gaan met zaken die als oneerlijk en onrechtvaardig worden ervaren. Ook geven zij vadertrainingen. Een ander voorbeeld is de On Dort Masumlar Cami Moskee. Deze organiseert huiswerkbegeleiding voor basisschoolleerlingen van met name groep 7 en 8. In 2008 hadden zij zo’n 350 kinderen in begeleiding. De ervaring daarbij is dat het prestatieniveau aanzienlijk verbetert. Migrantenorganisaties ervaren soms dat de samenwerking met de reguliere zorg en de gemeente Den Haag moeilijk van de grond te krijgen is. Zij verwijzen wel mensen door naar de reguliere hulpverlening, maar blijven daarbij met het onbevredigende gevoel zitten dat ze hun mensen doorsturen naar organisaties waarbij de ervaring is dat ze daar niet goed geholpen worden. De stichting Achabab ontplooit in dat kader nu haar activiteiten voor (bijvoorbeeld) de jeugd bij voorkeur buiten de gemeente om, hoewel ze dat liever anders zou doen. Binnen de focusgroepen migrantenjeugd en -ouders en zelforganisaties kwam ook de vraag aan de orde wat mensen zelf kunnen doen om uiteindelijk beter geholpen te worden. Over het algemeen vindt men dat ouders hun kennis moeten willen verbreden en zich meer op integratie moeten richten. Dat blijkt echter geen eenvoudige opgave. Met name mensen die hier als volwassene binnenkomen, hebben een grote culturele afstand tot de Nederlandse samenleving. Het is dan moeilijk om bruggen te bouwen.
Zij zien een rol voor het CJG weggelegd om ouders en jeugd te ondersteunen bij het zorgen voor een goede gezondheid en het inschakelen van de benodigde hulp. Vraag 1 Interventies voor risicogroepen De eerste vraag luidde: Welke jeugdvoorzieningen in het CJG in Den Haag bieden in de huidige situatie welke specifieke interventies(s) of hebben een speciale organisatie van hulpverlening aan risicogroepen? In de ‘Beleidsnotitie Centra voor Jeugd en Gezin Gemeente Den Haag’ (2007) zijn twee overzichten opgenomen van het aanbod van de CJG’s. Ten eerste een pakket van producten dat in elke CJG wordt geboden. Daarnaast een overzicht van voorzieningen die centraal worden georganiseerd.
Tabel 1 Productenaanbod lokale CJG’s I – Algemeen aanbod Inlooppunt met informatie en koffie Informatie en advies Meldpunt probleemsituaties Opvoedsteunpunt Casusgerichte zorgcoördinatie Inzetten gezinscoach CJG (outreachende begeleiding en zorgcoördinatie voor gezinnen met meervoudige problemen) Onderhouden van netwerken Toeleiding naar lokale (bv AMW) en geïndiceerde hulp (AMK, reclassering, jeugdbescherming), inclusief afstemming van afspraken en coördinatie met het lokale veld Lokale ambulante hulpverlening, max. 12 gesprekken gedurende een half jaar (Opvoeden in de buurt) Deelname aan casus overleg: Zorgloket onderwijs en bijvoorbeeld een overlast netwerk per stadsdeel.
Tabel 2 Productenaanbod lokale CJG’s II – Specifiek aanbod Zwangeren
Samenwerking met verloskundigen (eventueel in CJG) Zwangerschapsgym, prenatale cursussen Prenataal huisbezoek bij risicogroepen
0 – 4 jaar
Basistakenpakket JGZ / Vaste contactmomenten / inentingsprogramma Casus overleg multi-problem gezinnen Toeleiding naar VVE Moeders Informeren Moeders Diverse postnatale cursussen en themabijeenkomsten Diverse opvoedingscursussen en themabijeenkomsten Thuisbegeleiding via video Verlengde contactmomenten (Opvoeden in de buurt) Stevig ouderschap (Opvoeden in de buurt) Toegang tot team Integrale Vroeghulp / vroegtijdige onderkenning (IV/VTO Kinderoppas Samenspel
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 17 van 33
Tabel 2 Productenaanbod lokale CJG’s II – Specifiek aanbod 0 – 12 jaar
Aansluiting bij de schoolzorgstructuur (Interne zorgcommissies) Vangnet: voor kinderen tot 6 jaar die niet verschijnen op contactmomenten
4 – 12 jaar
Basistakenpakket / Onderzoeksprogramma / contactmomenten / inentingsprogramma / schoolgezondheidszorg Diverse cursussen waaronder “Opvoeden Zo” Individuele opvoedingsadviezen Spelotheek Kinderoppas
4 – 19 jaar
Basistakenpakket/Onderzoeksprogramma/contactmomenten/inentingsprogramma/ schoolgezondheidszorg Individuele opvoedingsadviezen Huiswerkbegeleiding voor ouders
12 –19 jaar
Puber-ouder cursussen
12 – 23 jaar
Contacten op indicatie, zorg op signaal Aansluiting bij de schoolzorgstructuur (ZAT)
Tabel 3 Speciale functies in het centrale CJG Bureau Basiszorg
Doel: Door middel van coördinatie van zorg rondom gezinnen er voor zorgen dat kinderen (0-18 jaar) van ouders die in behandeling zijn bij Parnassia voor psychiatrische problematiek en/of verslavingsproblematiek voldoende basiszorg ontvangen. De kinderen worden “gevolgd” zodat voorkomen wordt dat het hen ontbreekt aan voldoende zorg. Bureau Basiszorg is een onderdeel van het KOPP/KVO-project (een van de preventieprojecten van Parnassia Preventie in samenwerking met de Jutters).
IVVTO
Doel: Het in een zo vroeg mogelijk stadium onderkennen van zorgen over de ontwikkeling kinderen van 0 tot 4 jaar, hulp aanbieden aan deze kinderen en coördinatie van hulpverlening door diverse instellingen. Het IVVTO-team bestaat uit deskundigen van verschillende instellingen.
Vangnet 0-6 jaar
Doel: Ouders die geen gebruik maken van de Jeugdgezondheidszorg opsporen en hen motiveren wel gebruik te gaan maken van de Jeugdgezondheidszorg. Ook kunnen zij hulp bieden bij het zoeken van passende zorg of het verhelderen van problemen. Vangnet 0-6 jaar is een onderdeel van Meavita Opgroeiende Kinderen.
Casus overleg en contacten in de wijk
Doel: In elk CJG wordt indien nodig casuïstiek multidisciplinair opgepakt, met name bij kinderen en gezinnen waar meerdere problemen tegelijkertijd een rol spelen. De zorgcoördinator organiseert zonodig casusoverleg tussen betrokken partijen. De medewerker wijkcontacten en netwerken is de verbindende schakel tussen de wijk en de overleggen die daarin plaatsvinden en het CJG (bijvoorbeeld overleg overlast en overleg 1e lijn). Deze functionarissen maken deel uit van de Haagse welzijnsorganisaties.
CJG-Gezinscoaches16: Doel: Hulp- en zorgverlening optimaliseren voor gezinnen waar weerbarstige sociale en individuele problemen de ontwikkeling (psychisch, sociaal en/of lichamelijk) van kinderen van 0-19 jaar bedreigen: coördinatie van de bestaande zorgsystemen; ondersteunen van het gezin; versterken eigen kracht; doorbreken spiraal van elkaar versterkende problemen.
Het genoemde aanbod spreekt niet van migranten of allochtonen. Er lijken geen voorzieningen te zijn getroffen voor de specifieke behoeften en noden van migrantenkinderen en hun ouders. Migranten De interviews met de focusgroepen migrantenouders en zelforganisaties leveren op dit gebied weinig op. Zij blijken nauwelijks op de hoogte te zijn van het CJG aanbod. Dat maakt ook dat zij niet weten in welke mate dat aanbod is toegesneden op migranten. Professionals Alle ondervraagde professionals werken veel met migranten, omdat die nu eenmaal deel uitmaken van hun doelgroep. Zo kent stadsdeel Laak een zeer gemengde populatie van Turken en Marokkanen en ook Oost Europeanen, Pakistanen, Chinezen en Afrikanen. De Oosterleeschool heeft 20% autochtone en 80% allochtone leerlingen, waaronder woonwagenbewoners. Het blijkt echter moeilijk om interventies aan te wijzen die specifiek zijn toegesneden op migranten. In de organisaties is vaak ook geen duidelijk streven naar een betere afstemming van de hulp op de cultuurspecifieke behoeften van migranten. Incidentele voorbeelden zijn er wel. Zo heeft een leidinggevende van JGZ 4-19 deelgenomen aan een project vluchtelingen in werkgelegenheidstrajecten. Verschillende andere medewerkers hebben een scholing rondom het thema meisjesbesnijdenis gevolgd en passen het daarbij horende protocol toe bij gesprekken met meisjes en moeders. Er wordt door professionals wel gesproken over specifieke deskundigheidsbevordering en bijscholing. Niemand lijkt precies te weten wat er aan aanbod is, of hoe dit organisatorisch geregeld is. Wat wel duidelijk wordt, is dat alle organisaties die in of bij het CJG betrokken zijn, hun eigen regelingen hebben rond de benodigde stappen voor interculturalisatie.
16
) De CJG gezinscoaches maken deel uit van de GGD.
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 19 van 33
Expertmeeting Ook uit de expertmeeting kwamen geen duidelijke antwoorden op de eerste vraag. Meer dan de migranten kende men het uitgebreide aanbod op het gebied van opvoedingsondersteuning en –hulp van een CJG. Dit vond men echter niet verwonderlijk, omdat (potentiële) gebruikers meestal pas op de hoogte zijn van een specifieke interventie, als ze er daadwerkelijk mee te maken krijgen.
Vraag 2 Bereik van risicogroepen De tweede vraag luidde: Worden de beoogde risicogroepen van de aangeboden interventies bereikt en in hoeverre blijken deze interventies bij de beoogde doelgroepen effectief? Migranten Verschillende malen werd aangegeven dat eerst duidelijk moet worden wat men onder bereik verstaat. Als het er puur om gaat of migranten in contact komen met hulpverleners (of andersom), is het bereik behoorlijk, met name bij het consultatiebureau. Als echter bedoeld wordt of hulpverleners allochtone cliënten daadwerkelijk ‘bereiken’, tot ze door dringen en in staat zijn adequate zorg en hulpverlening te bieden, dan is het antwoord overwegend negatief. De Nederlandse zorg en hulpverlening is volgens de respondenten niet voldoende in staat om migranten op die manier te ‘bereiken’. Volgens de respondenten mist men de aansluiting, omdat voor het opbouwen van voldoende vertrouwen tijd en aandacht nodig is. Voor New Song betekent ‘bereik’ bijvoorbeeld dat je een band creëert, de tijd neemt om dieper op de problematiek in te gaan en vervolgens samenwerkt aan het vinden en realiseren van een oplossing. Nederlandse hulpverleners kunnen dat maar moeilijk opbrengen, zelfs als ze dat zouden willen, omdat teveel tijd opgaat aan overleg en rapportage. In het algemeen is men tevreden over de school – met name de basisschool – maar bij problemen ….. “zijn leerkrachten vaak onvoldoende in staat om allochtone kinderen te bereiken; ze schuiven het probleem te snel af op anderen/andere instanties.” Professionals Professionals geven aan dat migranten wel bereikt kunnen worden, onder voorbehoud dat je outreachend werkt en zichtbaar moet zijn. Dan stappen ouders makkelijk op je af met vragen en problemen. Voor de JGZ lijkt het bereik geen enkel probleem. Dat wil zeggen dat in wijken met overwegend gemengde populaties de allochtonen net zo goed bereikt worden als de autochtonen. “In gemengde wijken is het vrijwel onmogelijk om allochtonen niet te bereiken.” De JGZ biedt ook opvoedcursussen (‘Opvoeden zo’, Puber-oudercursussen en Triple P) waarbij de deelnemers voor de overgrote meerderheid migrantenmoeders zijn. Over de effectiviteit zijn geen gegevens beschikbaar. Andere organisaties noemen veel drop-out bij migranten. Dat komt vooral voor wanneer zaken stagneren, bij onbekendheid met het aanbod en bij een grote taalbarrière. Daarnaast is het met name voor de moeders bezwaarlijk om alleen ergens heen te gaan, zeker als ze er ver voor weg moeten. Ook blijkt dat veel mensen van andere culturen niet naar het CJG komen, omdat ze überhaupt nauwelijks de deur uit komen. Het CJG zou hier op in kunnen spelen. Het bereiken van risicogroepen is nu nog vaak van toevallige factoren afhankelijk. Bijvoorbeeld specifieke achtergronden of deskundigheid van medewerkers. Illustratief hiervoor is een leidinggevende bij ‘JGZ 0-4’. Zij heeft een achtergrond bij ‘Wereldkinderen’ en heeft mede daardoor veel oog voor interculturaliteit. Het risico is, dat als zij weggaat, ook die aandacht en deskundigheid verdwijnen.
Expertmeeting Het bereik wordt volgens de expertgroep ook ondergraven door de omgeving van de migranten-ouder en jeugd. Vaak gebeurt het dat mensen zelf wel willen, maar dat dit door hun omgeving (familie, netwerk, imam) tegen gehouden worden: je mag de vuile was niet buiten hangen; problemen binnen je gezin moet je zelf oplossen, daar moet je geen vreemden bij halen. Toch wordt geconstateerd dat het bereik onder allochtonen groot is. Dit wordt echter vooral als een gevolg gezien van het feit dat er in Den Haag nu eenmaal veel allochtonen wonen. Men twijfelt echter aan de effectiviteit van het aanbod, met name wanneer er doorverwezen wordt. De aansluiting met de ketenpartners is vaak nog problematisch vanwege de gebrekkige opvolging en de soms lange wachttijden. Die wachttijden hebben tot gevolg dat problemen vaak verergeren of dat mensen afhaken. Dit speelt vooral bij de risicogroepen, met name allochtonen met een lage sociaal economische status, waarbij de taal, de cultuur en sociale taboes factoren zijn die een succesvol gebruik van het hulpverleningsaanbod in de weg staan.
Vraag 3 Risicogroepen die niet bereikt worden De derde vraag luidde: Welke risicogroepen worden niet bereikt en/of beoogd met de interventies die door de huidige jeugdvoorzieningen worden aangeboden? Migranten Het is volgens de migrantengroep niet precies te zeggen wie wel en niet bereikt wordt, maar de reguliere zorg sluit vaak niet aan bij de leefwereld van veel migranten. Dit thema kwam vooral tijdens het gesprek met de Antilliaanse en Marokkaanse focusgroep aan de orde. Binnen de opvoeding wordt het kind gecorrigeerd en gedisciplineerd door juist die corrigerende tik. Als het kind geen respect toont – bijvoorbeeld een grote mond heeft tegen zijn ouders – krijgt hij een draai om zijn oren en wordt vervolgens naar zijn kamer gestuurd om zich te bezinnen. Men is best bereid die klap achterwege te laten, maar wat ze missen is een alternatief: hoe moeten ze hun kind dan corrigeren en disciplineren? Veel migranten geven verder aan gewend te zijn dat kinderen niet alleen door hun ouders worden opgevoed, maar ook door andere familieleden, de buren, leraren, enzovoort. Deze sociale structuur bestaat niet of nauwelijks in Nederland en de bijbehorende verwachtingen van mensen zijn niet te verenigen met de Nederlandse sociale en vaak bureaucratische structuur. Ook uit eerder onderzoek weten we dat migranten doorgaans moeite hebben met de ingewikkelde zorgstructuur in Nederland.17 Bij migranten bestaat daarnaast vaak de vrees dat hun kinderen zullen worden afgepakt, als de hulpverlening zich ermee gaat bemoeien. Dat betekent dat officiële instanties op voorhand gewantrouwd worden. Alleen al erover praten, roept angst en weerstand op. Mensen gaan zorg en hulp mijden en mede daardoor worden de problemen steeds erger. Al met al kunnen bovengenoemde voorbeelden er volgens de migrantenrespondenten toe leiden dat risicogroepen niet goed door het CJG bereikt worden. Professionals De uitspraken van verschillende migranten over de verschillen in opvoedingsstijlen en -gedrag worden bevestigd door de professionals. Ook zij zijn van mening dat het onvoldoende is om tegen ouders te zeggen dat ze niet mogen slaan. Je moet alternatieven aandragen. IB-ers en directeuren van scholen geven als voorbeeld: “Als we volgens de normen van autochtone, witte hulpverleners bij het AMK zouden moeten melden, kunnen we de hele school wel aanmelden!” 17
) Bijvoorbeeld: Pharos (2008). Rapport Interculturele Oké-punten Almere.
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 21 van 33
Manieren van opvoeden bij migranten kun je volgens professionals niet alleen bekijken vanuit je eigen westerse bril. Een balans vinden tussen de eigen normen en begrip hebben voor de migrantenouder is voor leerkrachten, hulpverleners, IB-ers en al die anderen steeds weer een dilemma, waarvoor geen eenduidige richtlijnen bestaan. Het aanbod van het CJG en de daaraan gelieerde organisaties is allemaal vrijwillig. Dat betekent dat mensen gemotiveerd moeten zijn of worden, voordat ze eraan deelnemen. De moeilijkste doelgroep, degenen die ‘het eigenlijk het hardst nodig hebben’, lijkt er door onder andere een verschil in perspectief over ‘wat gezond is en wat niet en wat dan al niet werkt’ niet mee worden bereikt. In die doelgroep zitten veel allochtonen, maar dat betekent volgens de professionals niet dat zij de enige groep zijn die moeilijk bereikt worden. Expertmeeting Ook de expertmeeting kon geen duidelijk antwoord geven welke groepen wel of niet bereikt en effectief geholpen worden. Wel werd duidelijk – met name uit de mond van de deelnemers die migranten zelforganisaties vertegenwoordigden – dat de effectiviteit van de interventies door de culturele afstand ernstig ondermijnd wordt. Naast de etnisch-culturele verschillen, gaat het ook om het verschil tussen straat- en jeugdcultuur aan de ene kant en de dominante Nederlandse cultuur aan de andere kant. Hulpverleners – van welke afkomst ook – kunnen maar moeilijk doordringen en effectief functioneren. “Zo’n jongen gaat jou als maatschappelijk werker echt niet vertellen waar hij mee zit. Je dringt niet eens tot hem door, want je spreekt zijn taal niet. Ik wel, want ik ben daar geweest waar hij is; ik was ook zo’n boefje. Ik ken de straattaal en ik weet hoe ik ze moet benaderen.” (allochtone hulpverlener) Tegelijkertijd wordt door de experts ook twijfel geuit over de vraag of een doelgroepspecifieke aanpak wel mogelijk is, gezien de complexiteit van de doelgroep.
Vraag 4 Culturele sensitiviteit van het aanbod De vierde vraag luidde: Is het aanbod van het CJG in Den Haag voldoende toegespitst op en passend bij specifiek cultureel bepaalde problemen van psychische of sociale aard? Migranten De migranten zien hier twee soorten problemen. Ten eerste houdt de hulpverlening volgens hen te weinig rekening met andere culturen. Aan de andere kant nemen allochtonen vaak teveel klakkeloos aan vanuit het idee dat de deskundige het wel zal weten. Dat betekent dat allochtonen kritisch moeten zijn en moeten leren doorvragen. De hulpverlening aan haar kant moet meer open staan voor de houding van migranten. Adviezen - in dit geval over taalverwerving - zijn ook niet altijd consequent. “Tot 2000 kreeg ik de boodschap dat ik mijn kinderen in het Berbers moest opvoeden en nog niet in het Nederlands. Dat is in de afgelopen jaren veranderd en nu lijkt het wel of die Berberse opvoeding de oorzaak is van alle problemen op het gebied van taal. Voortaan moet ik mijn kinderen van jongs af aan in het Nederlands opvoeden. Wat is nu waar?” (Marokkaanse vader.) Een ander punt dat naar voren werd gebracht is de politieke lading van een CJG. Dit werd genoemd in het kader dat de hele blauwdruk van het CJG in Den Haag al klaar was, dat alle belangrijke politieke beslissingen al genomen waren en dat men er toen pas aan dacht om de allochtonen ook eens naar hun mening te vragen. Deze ervaring werpt een grote barrière op voor het onbevangen gebruik maken van de voorzieningen en interventies die het CJG te bieden heeft. Vooral Marokkanen lijken daar gevoelig voor,
vanuit de ervaringen van verborgen agenda’s in het thuisland. Het idee is dat dit het wantrouwen vergroot en mensen verhindert om onbevangen gebruik te maken van de geboden zorg en hulp. Professionals De respondentengroep ziet weinig verschillen tussen het bieden van zorg aan allochtonen en autochtonen. Vaak is het ook niet ter zake doende, met name in omgevingen waar de overgrote meerderheid van de populatie allochtoon is. Het bereik onder allochtonen is dan vanzelfsprekend groot en het handelen van de professionals is daar in de praktijk ook op afgestemd, ook al zijn de methodieken dat op zich misschien niet. Een IB-er van groep 1-2 vertelde dat allochtone ouders met jonge kinderen weinig ‘bagage’ hebben en daardoor bijvoorbeeld niet weten hoe ze met hun kinderen moeten spelen, of welk speelgoed goed is voor hun kinderen. Zij geeft daar gerichte adviezen op. Bij deze ouders speelt niet alleen een taalbarrière; zij zijn vaak ook niet gewend om op een pedagogische manier met hun kinderen om te gaan. Ze zijn veel meer op verzorging gericht. De ervaring heeft hen wel geleerd dat je als hulpverlener steeds alert moet blijven bij allochtone ouders. Je moet er voor zorgen dat je op dezelfde golflengte blijft en dat je elkaar begrijpt. Het is toch zo, dat migranten vaak een andere beleving hebben van ziekte en gezondheid; dat ze een andere kijk hebben op opvoeding; andere ideeën hebben over gezond opgroeien. Door nieuwsgierig te blijven en door te vragen kun je veel leren van de achtergronden van mensen en ze steeds beter gaan begrijpen. Daar ligt de basis voor goede zorg en hulp. Je moet dan ook blijven waken voor te snelle generalisaties: er is veel diversiteit tussen de groepen, maar ook tussen individuen. Belangrijk daarbij is dat je steeds checkt of je aannames kloppen. Dit soort ‘interculturele competenties’ leer je niet op de opleiding; die doe je in de praktijk op, maar na- en bijscholing kan daarbij wel heel veel helpen. Het gaat dus met name over het vakmanschap van de professionals. Doorgaans wordt door professionals gebruik gemaakt van bestaande interventies. Belangrijk daarbij is dat per situatie bekeken wordt wat er nodig is, wat de ouders willen en hoe je op één lijn komt. Maatwerk is geen kwestie van een eenmalige keuze: je moet je werk voortdurend blijven afstemmen op hoe de situatie zich ontwikkelt. Ook hier blijkt vakmanschap de cruciale factor. In verschillende gesprekken kwamen de ‘gezinscoaches’ naar voren als een goede werkwijze. Zij brengen de problematiek in kaart en regisseren de hulp bij multi-problem gezinnen. Zij hebben veel oog voor het interculturele en het is een vorm die erg geschikt is voor allochtone gezinnen: outreachend, proactief en mediërend tussen gezin en instanties. Ook zijn het geen specialisten die zich op één onderdeel richten: gezinnen kunnen met hen spreken over alle mogelijke onderwerpen, zonder voor elke vraag naar een ander ‘loket’ gestuurd te worden. Tenslotte wordt met nadruk gepleit om bestaande initiatieven van ‘de mensen zelf’ te stimuleren en te ondersteunen. Expertmeeting Tijdens de expertmeeting kwamen geen andere gezichtspunten naar voren dan bij de diverse focusgroepen. De constatering is dat er veel aanbod is, maar niets daarvan is specifiek toegesneden op specifiek cultureel bepaalde problemen. Ook hier is de werkwijze van de gezinscoach naar voren geschoven als een manier van werken die met name voor allochtone multi-problem gezinnen een uitkomst zou zijn. De gezinscoach is voor het gezin én voor de hulpverlening het centrale aanspreekpunt. Op die manier kan het gezin het overzicht bewaren over wat er gebeurt en wat ze moeten doen, terwijl de hulp op het juiste moment en op de juiste manier kan worden ingezet. Ook vormt de gezinscoach de stabiele factor en heeft hij/zij de tijd om een vertrouwensband met het gezin op te bouwen.
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 23 van 33
Vraag 5 Verbetering van het bereik van risicogroepen De vijfde vraag luidde: Is het nodig dat het CJG in Den Haag extra inspanningen gaat verrichten om risicogroepen – in het bijzonder migranten – te bereiken om hen bewust te maken van het feit dat zij voor zorg en advies bij het CJG terecht kunnen? En zo ja, welke – gedifferentieerd naar instelling. Migranten De vraag voor de migranten is of je nu zoveel tijd moet steken in het opbouwen van het CJG. Zij gaan er vanuit dat je risicogroepen vooral beter bereikt door het bestendigen en verbeteren van wat al werkt, maar vooral ook in het investeren in initiatieven van de mensen zelf. Allerlei migrantenorganisaties zijn bezig met zorg en hulp en er zijn van een aantal ook goede methodische beschrijvingen. Daar zou de reguliere zorg meer gebruik van moeten maken. Zelforganisaties worden nu nog te weinig als partner beschouwd en teveel als ‘doorgeefluik’ van allochtone cliënten die anders zo moeilijk bereikbaar zijn. Daarnaast zou Den Haag moeten investeren in het onevenredige aantal OTS-sen onder migrantenjeugd. Vooral bij jonge kinderen zijn ouders vaak bang om uit de ouderlijke macht ontzet te worden. Daardoor ontwijken zij de zorg en komen de problemen niet vroeg genoeg aan het licht. “Het hoge percentage OTS bij allochtonen komt omdat men bij deze gezinnen eerder geneigd is om in te grijpen. Er is teveel sprake van tunnelvisie: als de vertrouwensarts van het AMK via school een beeld op papier heeft gezet, wordt door raadsonderzoekers vooral in de thuissituatie gezocht naar bevestiging van dat beeld.” Migrantenouders doen daarom veel om niet op te vallen. Om dit te voorkomen zijn vertrouwen, vertrouwelijkheid en anonimiteit van belang. Daar zou de gemeente energie in moeten steken. “Hulpverleners zouden zich beter moeten realiseren dat communicatie meer is dan alleen de taal. Taal is de drager van de communicatie, maar de manier waarop gesproken wordt, is minstens zo belangrijk. Die moet respect uitstralen.” Hulpverleners moeten volgens de migrantenrespondenten kennis hebben over de persoon en zijn (culturele) achtergrond, om mensen te kunnen helpen. Ze moeten zich verdiepen in de cultuur van de ander. Daarnaast zou ook de vraag en de behoefte sturend moeten zijn en niet het aanbod. Vraag en behoefte zijn per situatie verschillend. In de praktijk komt dat nog te weinig voor. Een ander punt is dat veel migranten zich benaderd voelen als een probleem dat op de één of andere wijze opgelost moet worden. Niet alleen door instanties, maar ook door de media en zelfs hun autochtone buren. Ze worden niet gezien als persoon, maar in de eerste plaats als één van ‘die Marokkanen’, of ‘één van die Antillianen’. “Als je constant het probleem bij mij neerlegt, wórd ik het probleem.” Vanuit de focusgroepen komt de suggestie naar voren om gezinnen te helpen vanuit de systeembenadering. Een gezin maakt deel uit van een systeem en als één van de gezinsleden een probleem heeft, is het hele systeem ontregeld. Je moet dus altijd het hele systeem erbij betrekken. Dat gaat niet vanzelf; met name de vaders zijn vaak onbereikbaar – als ze überhaupt al in beeld zijn. Dat systeem is overigens groter dan het gezin zelf, ook de familie, het sociale netwerk en de gemeenschap zijn er deel van en beïnvloeden het functioneren van het gezin en de individuele leden.
Professionals Voor de professionals is het met name van belang dat duidelijk wordt waar het CJG voor staat. Dat met name risicogroepen weten waar ze op kunnen rekenen. Evenals de migranten willen zij dat niet allerlei inspanningen die men al heeft verricht teniet gedaan worden, omdat er een nieuwe bureaucratische structuur is. Daarnaast moet het CJG laagdrempelig worden, niet alleen voor de gebruikers, maar ook voor de professionals. Daarvoor zijn korte lijnen nodig tussen de ketenpartners en het CJG en de gemeente en meer directe communicatie. Maar dat is allemaal nog theorie en geen praktijk. Professionals maken zich daar zorgen over. Vooral ook als het gaat om doorverwijzen. IB-ers, jeugdverpleegkundigen en jeugdartsen zijn professionals die in een stad als Den Haag al heel lang dagelijks te maken krijgen met allochtonen. In de praktijk hebben ze geleerd hoe het best met deze groep om te gaan. Waar men zich zorgen om maakt, is de zwaardere hulp die soms nodig is en die tot nu toe veel te weinig is toegesneden op de behoeften, opvattingen en mogelijkheden van allochtonen. Professionals geven daarnaast aan dat migranten niet altijd in staat zijn om een expliciete hulpvraag te formuleren, zeker niet als het een psychosociaal probleem betreft. Dat soort problemen manifesteren zich vooral somatisch en dat is dan ook het soort hulp dat gevraagd wordt, ook wanneer overduidelijk blijkt dat het niet helpt. Liever een andere pil of zelfs een andere dokter, dan jezelf voor ‘gek’ verklaren. Ook verwachten zij te vaak dat cliënten zelf het initiatief nemen om met een concrete hulpvraag te komen. Dat gebeurt lang niet altijd. Een antwoord is om meer outreachend en vindplaatsgericht te gaan werken. Dat vraagt om ‘bruggenbouwers’, mensen die een mediërende rol kunnen spelen en ook als rolmodel kunnen functioneren. Verder bestaat de wens om bepaalde thema’s breed aan te bieden. Dat wil zeggen niet alleen aan risicogroepen of aan cliënten waar al een vermoeden bestaat van bepaalde problemen, maar aan de bevolking als geheel, of specifiek gericht op bepaalde bevolkingsgroepen. Als voorbeeld wordt genoemd hoe je kindermishandeling en verwaarlozing kunt bespreken met migrantenouders. Men vindt het ook erg moeilijk om een gesprek te beginnen over meisjesbesnijdenis. Er is wel een stedelijk protocol voor, maar dat maakt het niet makkelijker. Het risico is dan dat gesprekken oppervlakkig blijven en uitmonden in wat vrijblijvende adviezen en het overhandigen van een folder. Het is van belang dit soort thema’s breed op te pakken. Mensen moeten er met elkaar over gaan praten en elkaar bewuster en sterker maken. Dat kan niet alleen via individuele hulpverleningscontacten. Ook wordt aangegeven dat mensen die in en voor het CJG werken niet mogen blijven ‘hangen’ in hun eigen specialisme. Ze moeten over de muren van hun eigen werk en hun eigen organisatie kijken en met anderen meedenken. Je kunt je niet meer verschuilen achter ‘ik ben van JGZ 0-4 en de rest daar ben ik niet van’. Vanuit het CJG constateert men wel dat steeds meer organisaties willen samenwerken, voorbeelden: Inventarisatie Risicojongeren Marokkanen; Precura; Maatschappelijk werk; lLgopedie; MEE; Stichting Jonge Mantelzorgers; Loket Participatie en Inburgering. Daar moet energie in gestoken worden, evenals in de samenwerking met scholen, het stadsdeelkantoor, bewonersorganisaties, welzijnswerk, de bibliotheek, enzovoort. Tenslotte wordt aangegeven dat succesvol intercultureel werken vooral een kwestie van mentaliteit en attitude is. Intercultureel competent betekent dat je de kennis, vaardigheid en de wil hebt om met mensen
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 25 van 33
uit andere culturen te werken. Maar de wil gaat daaraan vooraf: je moet het ook wíllen leren. Aan die mentaliteit moet aandacht en tijd besteed worden. Het CJG moet als het ware een cultuur van interculturele sensitiviteit en competentie krijgen. Expertmeeting Het grootste deel van de discussie tijdens de expertmeeting concentreerde zich op deze vraag. Daar kwamen waardevolle en werkbare adviezen en aanbevelingen uit naar voren. Die concentreerden zich op de volgende vijf thema’s: 1. Samenwerking. 2. Vakmanschap. 3. Communicatie. 4. Ontwikkeling CJG. 5. Interventies. Ad 1 Samenwerking Het belangrijkste thema was wel dat het CJG moet gaan samenwerken met de migranten zelforganisaties. Dat thema is bij de focusgroepen en de professionals ook naar voren gekomen, maar daar lag de teneur toch even anders. In de focusgroepen van migrantenorganisaties heerste een stemming van ‘we kunnen zoveel, we doen zoveel waardevols, maar missen soms erkenning en samenwerking’. Bij de professionals was het geluid vooral dat ‘we meer gebruik moeten maken van de zelforganisaties om de migranten te bereiken’. Tijdens de expertmeeting ging men een aantal stappen verder en werd er uitgebreid gesproken over een volwaardig partnerschap tussen de migrantenorganisaties en het CJG. De zelforganisaties kunnen – binnen zo’n partnerschap – een bijzonder waardevolle bijdrage leveren aan de (preventieve) zorg en hulp aan migranten. Zij maken deel uit van de gemeenschap en ze zijn er bekend. Een bekendheid die vooral ontstaat door mond tot mond ‘reclame’. En dat gaat heel ver: “Het komt wel voor dat er in de wijk iemand is overleden, waardoor een gezin in de problemen komt. Dan komt er een telefoontje vanuit Curaçao naar ons: ‘die persoon is overleden; kunnen jullie eens bij die mensen langs gaan, want volgens mij kunnen ze wel wat steun gebruiken.’” Zelforganisaties kunnen een brug vormen naar de officiële hulpverlening, waarbij mensen uit de eigen groep kunnen functioneren als voorlopers en vertrouwenspersoon. Zelforganisaties en CJG moeten elkaar leren kennen en vertrouwen opbouwen in elkaar. In dat partnerschap kunnen mensen toegeleid worden naar het aanbod dat er is en naar de hulpverlening die nodig is. In dat proces wisselt de regie al naar gelang de fase. Partnerschap moet wel beginnen met erkenning van elkaars waarde en bijdrage. Opgemerkt wordt, dat dat ook te maken heeft met status: erkenning door officiële instanties werkt statusverhogend voor zelforganisaties. Bij de ontwikkeling van modellen voor partnerschap zullen verschillende vragen aan de orde komen, zoals: Wat moet het partnerschap inhouden? Wie en wat zijn de partners en wat zijn hun rollen, functies en verantwoordelijkheden? Waar worden de zelforganisaties mee geconfronteerd en hoe gaan ze daarmee om? Welke rol kunnen/mogen zelforganisaties spelen bij doorverwijzingen? Ook wordt opgemerkt dat binnen zelforganisaties niet alleen maar ‘goedwillende amateurs’ werken, maar ook professionals: mensen die op allerlei terreinen en werkvelden hun sporen verdiend hebben. De ontwikkeling van partnerschap wordt bemoeilijkt door de enorme versnippering van organisaties, zowel aan de kant van de hulpverlening, als aan de kant van de zelforganisaties. Omdat het CJG onder meer een antwoord is op die versnippering aan de kant van de zorg en hulpverlening, ligt hier een grote kans om succesvolle samenwerking van de grond te krijgen.
Ad 2 Vakmanschap De ideeën die naar voren gebracht werden op het gebied van vakmanschap hadden vooral te maken met de attitude. Nieuwsgierigheid, onbevangenheid en zelfrelativering zijn hierbij de sleutelwoorden. Vanuit die houding moeten professionals nog beter leren doorvragen: altijd vragen of wat je denkt, klopt. Ook werkt een competente professional binnen en vanuit de leefwereld van mensen. Cultuur, traditie en religie spelen een rol bij de klant. Het is zaak daarachter te komen. Daarvoor is het nodig dat de professional inzicht heeft in zijn eigen cultuurspecifieke waarden, normen en gedragspatronen, daar uit kan stappen en zich kan voegen in die leefwereld. Verder is het belangrijk dat de professional zijn relationele sensitiviteit versterkt. De relatie is namelijk een belangrijk voertuig voor steun en hulp, zeker bij migranten. Het is belangrijk dat de professional kan werken vanuit een systeembenadering, waarbij niet louter het gezin opgevat wordt als het systeem, maar het gezin samen met de leefwereld van familie, netwerk en gemeenschap. Kennis van het functioneren van gezinnen binnen dat grotere systeem is nodig, met name voor zover daarin cultuurspecifieke verschillen bestaan. Verder werden als belangrijke aspecten van vakmanschap genoemd: outreachend werken; werken met tolken; onbevangen communiceren; basiskennis van cultuurspecifieke verschillen in gedrag, communicatiepatronen, waarden en normen, met name op het gebied van opvoeden en opgroeien. Ad 3 Communicatie Communicatie en informatievoorziening vindt men erg belangrijk. Er bestaat angst om elkaar te benaderen, om stappen naar elkaar toe te doen. In dat kader is het des te urgenter dat het CJG de wijk leert kennen en de wijk het CJG leert kennen. In elk geval moet het CJG volgens de experts de boodschap overbrengen dat het aanbod niet alleen maar voor mensen is die het allemaal niet kunnen, die problemen hebben. Het CJG is geen probleemloket en moet zich ook niet in die hoek laten drukken. Het CJG is ook geen verlengstuk of voorpost van de zogenaamde ‘echte’ hulpverlening. Het CJG moet duidelijk zijn over plaats en functie in de lokale samenleving en zorgvuldig werken aan het juiste imago in de eigen wijk. De wijk moet daarbij de Bühne zijn! Het wordt van belang geacht dat het CJG zich beter profileert. Het feit dat de communicatie vanuit en over het CJG niet optimaal verloopt, leidt ertoe dat het imago steeds negatiever dreigt te worden – onbekend maakt immers onbemind. Van belang hierbij is ook, dat het CJG niet te scheiden is van de mensen die het draaiende houden. Die mensen zijn het CJG, zij moeten zich ‘CJG’ gaan voelen en zich zo presenteren. Ad 4 Interventies In de expertmeeting kwam tevens de vraag naar voren of het CJG wel de goede dingen in de aanbieding heeft voor migranten. Dat betreft niet alleen de vraag of de interventies voldoende cultuursensitief zijn, maar ook of ze wel voldoende preventief zijn. Veel interventies neigen vaak naar het curatieve, terwijl het CJG vooral een preventieve rol moet vervullen. Men pleit er daarom voor om te zoeken naar preventieve maatregelen. Dat hoeft niet primair in en vanuit de organisaties te gebeuren, maar meer vanuit de vraag hoe je mensen uit de eigen omgeving erbij betrekt: wat kunnen mensen uit de eigen groep doen voor elkaar?
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 27 van 33
Er werden drie soorten interventies naar voren gebracht, die door de zelforganisaties met succes zijn ingezet bij migranten, namelijk:18 Bijeenkomsten in huiselijke kring (methode “Tupperware”), om zicht te krijgen op de behoeften en mogelijkheden van de doelgroep en een vertrouwensrelatie op te bouwen. Dialoogbijeenkomsten, gericht op het bevorderen van contacten tussen verschillende culturen. Eigen kracht bijeenkomsten, waarbij een gezin in een aantal fasen samen met andere leden uit hun sociale netwerk, hulpverleners en een speciaal getrainde coördinator een plan opstelt om problemen binnen het gezin op te lossen. Het CJG kan daarbij aanhaken. Enerzijds kan een CJG hiervan leren wat uit dit aanbod werkende factoren zijn. Anderzijds kan het CJG ondersteuning bieden in het bevorderen van de effectiviteit ervan en het overdraagbaar beschrijven van een bepaalde aanpak. Het is uiteraard niet de bedoeling dat het CJG interventies overneemt. De gezinscoach bleek ook tijdens de expertmeeting een goede en gewaardeerde vorm (niet alleen in Den Haag, maar overal waar de gezinscoach de hulp en andere institutionele bemoeienis coördineert en praktische hulp en steun mag verlenen). Uiteraard gaat deze functie veel verder dan preventie, maar het past qua karakter zeer goed bij de doelstelling van het CJG. Het gebruik van tolken is volgens de experts nu nog te facultatief. Vaak wordt er om onduidelijke redenen van afgezien, terwijl het in veel gevallen de communicatie aanmerkelijk verbetert. Het tolkgebruik zou daarom sterk gestimuleerd moeten worden. Wellicht is het raadzaam om tolkgebruik een methodisch onderdeel te maken van de verschillende interventies die het CJG in de aanbieding heeft. Tenslotte werd in de expertmeeting de suggestie gedaan om te onderzoeken of en in hoeverre het CJG alvast aan de gang kan gaan met cliënten die op hulp moeten wachten, bijvoorbeeld door ze tweewekelijks te zien en praktische tips en steun te geven. Men ziet hier ook een uitgelezen kans om de samenwerking met de zelforganisaties vorm en inhoud te geven. Ad 5 Ontwikkeling CJG Geconstateerd werd dat de ontwikkeling van het CJG niet een exclusief intercultureel vraagstuk is. Veel van wat hier gezegd is, geldt voor het CJG breed. Naar aanleiding daarvan werd overigens wel vastgesteld dat de zorg en hulpverlening aan migranten in Nederland al decennia ‘de slag mist’. Ondanks alle inspanningen staan migranten nog steeds structureel op achterstand. Er moet dus iets extra’s gebeuren voor de groep die de boot mist en niet volwaardig meedraait in de Nederlandse samenleving. Tijdens de expertmeeting werden de volgende aandachtspunten aan de orde gesteld: - Er is een enorme brij aan instellingen, organisaties en instanties die ook voor professionals steeds ondoorzichtiger wordt. - Nieuwe initiatieven krijgen geen tijd om zich te bewijzen en te beklijven. - Het CJG wordt door velen gezien als weer een nieuwe organisatie, bij al die andere, terwijl het juist bedoeld is als de oplossing voor dat probleem, met name waar het vraagstukken op het gebied van opvoeden en opgroeien betreft. Vandaar ook het credo ‘één gezin, één plan, één zorgcoördinator’. Die ambitie – want dat is het – moet overtuigend waargemaakt worden. Als dat lukt zullen migranten daar zeker van profiteren, omdat de toegang naar steun, zorg en hulp dan een stuk eenduidiger en eenvoudiger wordt. - Een CJG moet de kans krijgen zich individueel te ontwikkelen, omdat iedere wijk zijn eigen kenmerken heeft en zijn eigen eisen stelt. Binnen de eigen wijk moet een netwerk ontwikkeld en geactiveerd worden. Dat betekent zoeken naar partners, vrijwilligers en participanten. Niet alleen
18
‘Succes’ wil hier vooral zeggen, dat de bijeenkomsten goed bezocht worden en de migrantendoelgroep er tevreden over is. In het kader van het probleem van het bereik, is dat inderdaad een succes te noemen.
-
-
op organisatorisch niveau; een netwerk heeft alleen iets te betekenen, als het gedragen wordt door personen. Dat netwerk moet ook verbindingen hebben met belangrijke personen, organisaties en instanties buiten de eigen wijk. Naast dat de CJG’s binnen de eigen wijken functioneren, dan nog blijft er een gezamenlijkheid over die noopt tot het opzetten en ontwikkelen van een backoffice, een soort kenniscentrum (bijvoorbeeld een Academische Werkplaats). Bij de interculturele ontwikkeling van het CJG hebben migranten doorgaans het gevoel dat zij er als mosterd na de maaltijd bij betrokken worden: “Alles is al gedaan. De blauwdrukken zijn klaar. De politieke beslissingen zijn genomen. En nu mogen wij nog eens zeggen wat we willen.”
-
-
Men zal zich dus moeten inspannen om die weerstand weg te nemen en mensen te motiveren om constructief mee te denken en te werken. Wat ontbreek is een (digitale) sociale kaart, waar ook de zelforganisaties die zich met welzijn en hulp bezig houden met naam en toenaam zijn opgenomen. Daar moet in geïnvesteerd worden, zowel in de bouw als in het onderhoud. Er ligt een groot probleem aan de ‘achterkant’ van het CJG: doorverwijzing, wachttijden, mislukte hulpverlening. Het CJG zou veel beter kunnen functioneren, als die keten beter functioneert. Bij de ontwikkeling van het CJG moet ook daarin geïnvesteerd worden. Dat is goed mogelijk, want het Bureau Jeugdzorg en het ZAT zijn met de JGZ de kernpartners van het CJG. De organisatorische voorwaarden voor verbetering van de ketenaanpak zijn dus al vervuld.
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 29 van 33
Bijlage II
Respondenten
Respondenten 1. Focusgroepen: a. Zes vertegenwoordigers van Stichting Achabab, een Marokkaanse zelforganisatie die activiteiten voor jong en oud organiseert op sociaal-cultureel vlak. Vijf van hen zijn vader van (jonge) kinderen. b. Vier mannen en drie vrouwen van Antilliaanse herkomst, die verschillende Antilliaanse organisaties vertegenwoordigen: i. Haags Antilliaans en Arubaans Beraad (Stichting HAAB) ii. Stichting New Song in Zuid Holland en Dordrecht iii. Stichting The World Home te Delft c. Stichting Hindustani – 12 personen (2 stellen, 5 moeders waarvan 1 met haar ouders, 1 mannelijke geïnteresseerde zonder kinderen) d. On Dort Masumlar Cami Moskee – woordvoerder 2. Instellingen: a. Oosterleeschool – schoolmaatschappelijk werkster en twee IB-ers b. GGD JGZ 4-19 – schoolarts, jeugdverpleegkundige, leidinggevende c. CJG Laak – coördinator, medewerker wijkcontacten en netwerken d. Jong Florence (JGZ 0-4) – beleidsmedewerker, jeugdverpleegkundige, manager e. Opvoeden in de Buurt – ambulant hulpverlener, beleidsmedewerker f. ‘MOOI’ & ‘VOOR’ g. STIOM h. Bureau Jeugdzorg – beleidsmedewerker 3. Expertmeeting: a. Alette Broekens – CJG Laak, coördinator b. Annemieke Hoornhout – Florence JGZ 0-4, manager c. Arie Opstelten – CJG Den Haag, projectleider CJG Den Haag d. Corinne vd Geest –Stichting Opgroeiende Kinderen, beleidsmedewerker e. Derwisj A. Maddoe – STIOM; Nieuwe Sporen, coördinator vertrouwenspersonen f. Ellen van Veen – GGD Den Haag, coördinator 4-19 g. Ilène Michel Maria – STTWH; New Song h. Irino Marchena – STTWH; New Song i. Margot den Hollander – School Maatschappelijk Werk j. Matty Crone – LUMC; PHEG k. Sarita Gena – GGD Den Haag, jeugdarts
Bijlage III Topiclijst hulpverleners en managers Respondent(en) Wilt u zichzelf voorstellen en daarbij toelichting geven op: uw functie uw evt. betrokkenheid bij het CJG uw professionele betrokkenheid bij de doelgroep van het CJG: kinderen van –9 maanden tot jongeren van 23. De doelgroep Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de doelgroep van –9 maanden tot 23 jaar waaraan uw organisatie zorg biedt? Denk aan: etniciteit belangrijkste demografische kenmerken lage SES type vragen/problemen Welke verschillende ‘subgroepen’ kunt u vanuit uw perspectief onderscheiden? Indelingen bijvoorbeeld naar: leeftijd klasse sociaal-culturele achtergrond Welke van deze beschouwt u als risicogroepen? Voorbeelden: zwerfjongeren tienermoeders verslaafde jongeren mantelzorgers kinderen uit ‘probleemgezinnen’ Aan welk aanbod is voor de doelgroep de meeste behoefte? Waaraan specifiek bij welke sub/risicogroep? De organisatie Welke (in) formele zorg of hulp biedt uw organisatie aan de doelgroep van –9 maanden tot 23 jaar? Heeft de beoogde doelgroep makkelijk toegang tot deze zorg/hulp? Welke sub- / risicogroepen wel/niet? Biedt uw organisatie specifieke interventies voor risicogroepen (m.n. migrantenjeugd) of bent u van plan dit te gaan doen? Zo ja, welke interventies voor welke groepen? (vb ‘cultuurspecifieke’ interventies) Zijn deze interventies effectief en wat maakt ze effectief (methodiek/behandelaars)? Is uw zorg- / hulpaanbod voldoende toegespitst op problemen van psychische of sociale aard die eventueel als cultureel specifiek te beschouwen zijn? Ontbreekt er in de huidige situatie volgens u iets aan de mogelijkheden om de doelgroep van uw organisatie te bereiken en te helpen? Wat specifiek bij welke sub/risicogroep? Hoe is de samenwerking met andere hulpverleners en instanties/organisaties? Is het eenvoudig om de hulp van andere hulpverleners in te roepen? Kan er in de praktijk makkelijk informatie over een ‘cliënt’ gedeeld worden ? (vb verwijsindex) Verwijst u makkelijk door of wordt er makkelijk naar u doorverwezen? Welke factoren bepalen het gemak om in de praktijk met andere hulpverleners samen te werken? Eventueel cijfers over wachttijden, aantal cliënten in 2007/2008, in- en uitstroom en doorstroom.
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 31 van 33
Over het CJG Is het CJG in Den Haag een laagdrempelige voorziening voor de doelgroep van –9 maanden tot 23 jaar? Aan welke voorwaarden moet het CJG voldoen om een laagdrempelige voorziening voor de doelgroep te zijn, inclusief de risicogroep(en)? Is het volgens u wenselijk dat het CJG aan deze eisen gaat voldoen om de risicogroep(en) te bereiken? Zo ja, welke extra inspanningen zouden er daarvoor verricht moeten worden? Zijn er volgens u alternatieve methoden om deze groep(en) te bereiken? Gaat het CJG een rol vervullen in het hulp-/zorgaanbod voor de doelgroep van uw organisatie? Vervangt dit aanbod de huidige hulp/zorg vanuit uw organisatie? Wettelijk gezien is het de taak van de Centra voor Jeugd en Gezin om hulp en advies te leveren aan kinderen en jongeren tot 23 jaar. Vindt u het wenselijk dat het CJG betrokken wordt bij het aanbod vanuit uw organisatie? Is dit volgens u mogelijk? Welke rol moet het CJG volgens u hebben?
Bijlage IV Topiclijst voor ouders, kinderen en jongeren In de gemeente Den Haag wordt in elk stadsdeel een Centrum voor Jeugd en Gezin geopend. Hierin werken samen: GGD Jeugdgezondheidszorg Den Haag, Meavita Opgroeiende Kinderen, Bureau Jeugdzorg Haaglanden, Stichting MOOI, Stichting Jeugdformaat en Stichting de Jutters. (Ook het BO/VO/ROC onderwijs is betrokken via de ZAT’s- Zorg en Adviesteams). Heb je wel eens gehoord van deze organisaties en weet je wat ze doen? Heb je wel eens gehoord van het centrum voor Jeugd en Gezin en weet je wat het is? Zou je hier ooit naartoe gaan als je advies wil of iets wil weten over je lichamelijke of geestelijke gezondheid, of die van je kind(eren)? Waar ga je naartoe voor advies en informatie over alcohol en drugs of met vragen over seksualiteit; wat betreft jezelf en/of je kinderen? Ben je tevreden met het advies/ de info? Waar ga je naartoe voor advies en informatie over je lichamelijke en geestelijke gezondheid; wat betreft jezelf en/of je kinderen? Ben je tevreden met het advies/ de info? Ga je naar een consultatiebureau of heb je deze bezocht met je kind(eren)? Zo ja, hoe vaak/regelmatig? Hebben je kinderen vaccinaties gekregen? Ben je tevreden met de ontvangen zorg, inclusief de communicatie? Heb je of hebben je kinderen de schoolarts bezocht? Zo ja, hoe verliep dat? Hoe moet het Centrum voor Jeugd en Gezin er voor zorgen dat kinderen van –9 maanden tot jongeren/ ouders van 23 jaar, er naartoe gaan voor advies en informatie? Op welke manier moeten ze reclame maken voor zichzelf? Lijkt een CJG je een goede plek om de doelgroep van –9 maanden tot 23 jaar te bereiken? Hoe zou een CJG er idealiter uitzien in jouw ogen?
Interculturalisatie CJG Den Haag
pag. 33 van 33