IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose
Intelligentieprofielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD en de dubbele diagnose: een wezenlijk verschil?
Liesbeth Timmers 908642
Masterthesis Psychologie en Geestelijke Gezondheid Klinische Kinder- en Jeugdpsychologie Universiteit van Tilburg
Onderzoeksbegeleider: Dr. J.G.M. Scheirs Tweede beoordelaar: Dr. M.J.A. Feltzer
Augustus 2007
1
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose
2
Samenvatting Het doel van dit onderzoek was om te bepalen of het mogelijk was een intelligentieprofiel op te stellen voor kinderen met PDD-NOS en ADHD om op die manier te differentiëren tussen beide groepen. Tevens werd gekeken of kinderen met de dubbele diagnose van PDD-NOS en ADHD qua intelligentieprofiel verschilden van kinderen die de enkele diagnose PDD-NOS en ADHD hadden gekregen. Dit dossieronderzoek heeft de WISC-IIINL gegevens gebruikt van 115 participanten met PDD-NOS (n = 55), ADHD (n = 40) en de dubbele diagnose (n = 20) in de leeftijd van 6 tot en met 16 jaar. De kinderen met PDD-NOS scoorden significant hoger dan de kinderen met ADHD wat betreft het VIQ en PIQ, alsook op de factor-indices VBI, POI en VSI. Binnen de diagnosegroepen verschilden de gemiddelde scores van het VIQ, PIQ, VBI, POI en VSI niet significant van elkaar. Hierdoor was het niet mogelijk om een specifiek intelligentieprofiel te onderscheiden voor de verschillende diagnosegroepen. De kinderen met de dubbele diagnose verschilden niet significant van de andere diagnosegroepen voor wat betreft de intelligentie. Het was eveneens niet mogelijk op een intelligentieprofiel te onderscheiden voor deze groep kinderen.
Keywords: PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose, kinderen, intelligentie
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose
3
Intelligentieprofielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD en de dubbele diagnose: een wezenlijk verschil? De pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (PDD-NOS) is één van de pervasieve ontwikkelingsstoornissen (PDD’s), die allemaal gekarakteriseerd worden door significante beperkingen in sociale en communicatieve vaardigheden en door stereotiepe patronen van interesses en gedrag (Mash & Wolfe, 2002). De diagnose PDD-NOS wordt gesteld bij kinderen die een ernstige beperking in de ontwikkeling hebben die doordringt in alle levensgebieden. Deze kinderen hebben een beperking in de ontwikkeling van de sociale interactie, samen met tekortkomingen in ofwel de verbale ofwel de non-verbale communicatieve vaardigheden, of zij vertonen stereotiepe gedragingen, interesses en activiteiten terwijl er niet voldaan wordt aan de criteria van een specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis (bijv. autisme, stoornis van Asperger, stoornis van Rett of desintegratiestoornis van de kinderleeftijd) (American Psychiatric Association, 2000). Over het algemeen vertonen kinderen met PDD-NOS minder autistische kenmerken dan kinderen met autisme of de stoornis van Asperger, vooral binnen het domein van herhaalde, stereotiepe activiteiten (Walker et al., 2004). Toch kunnen kinderen met PDD-NOS bepaalde stereotiepe interesses, zorgen of beperkingen in het fantasiespel hebben, net als kinderen met een autistische stoornis, hoewel deze kenmerken dan vaak heel mild zijn (De Bruin, Ferdinand, Meester, De Nijs & Verheij, 2007). De diagnose PDD-NOS is de meest voorkomende vorm van de autismespectrum-stoornissen die gesteld wordt. De reden hiervoor is dat PDD-NOS een breder autistisch fenotype omvat en het kinderen betreft die enkele autistische symptomen hebben, maar van wie de symptomen tevens passen binnen de criteria van een andere stoornis van de kindertijd (bijv. aandachtstekortstoornis met hyperactivititeit (ADHD) of een leerstoornis) (Walker et al., 2004).
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose
4
De prevalentie van kinderen met een stoornis binnen het autismespectrum is de laatste jaren gestegen (Wing & Potter, 2002). Onderzoeken hebben aangetoond dat de prevalentie van alle pervasieve ontwikkelingsstoornissen bij kinderen 27/10000 is. Daarvan hebben 10/10000 kinderen de diagnose autisme en ongeveer 15/10000 kinderen de diagnose PDDNOS gekregen (Fombonne, 2003), hoewel er van uitgegaan wordt dat de prevalentie van PDD-NOS waarschijnlijk vele malen hoger ligt dan hier wordt beschreven. Chakrabarti en Fombonne kwamen immers al in 2001 met uitkomsten van een prevalentie van 36/10000 voor kinderen met PDD-NOS. Dit is meer dan het dubbele van wat eerder is vermeld. Dit geldt eveneens voor de prevalentie van alle PDD’s, deze is namelijk 62/10000. In de klinische praktijk krijgen kinderen met PDD-NOS vaak in eerste instantie de diagnose ADHD (Luteijn et al., 2000). Dit kan gebeuren omdat op het eerste gezicht bepaalde problemen, zoals onoplettend gedrag of overmatig focussen op andere kinderen, primair kunnen lijken. Dit kan vervolgens leiden tot incorrecte en inadequate behandeling van deze kinderen (Perry, 1998). Onderzoek van Hattori et al. (2006) toonde aan dat kinderen met ADHD veel PDD-symptomen vertoonden op het gebied van communicatieproblemen en beperkt herhalend gedrag. Omgekeerd vertoonden kinderen met de diagnose PDD ook veel ADHD-symptomen op het gebied van onoplettendheid en hyperactiviteit/impulsiviteit. Door deze overlap in symptomen is het moeilijk om de juiste diagnose te stellen. Ondanks dat er overeenkomsten zijn voor de klinische symptomen van deze twee ontwikkelingsstoornissen, laat de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders Text Revision (4th edition) (DSM-IV-TR) slechts een dubbele diagnose toe als de ADHD-symptomen niet uitsluitend voorkomen in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (American Psychiatric Asscociation, 2000). Hoe vastgesteld moet worden of de symptomen al dan niet uitsluitend tijdens een pervasieve ontwikkelingsstoornis voorkomen, wordt niet medegedeeld. De DSMIV-TR maakt het daardoor erg moeilijk, zoniet onmogelijk, om de dubbele diagnose te stellen.
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose
5
Er is behalve overlap van symptomen kennelijk ook veel verwarring. In de klinische praktijk is immers gebleken dat de dubbele diagnose van PDD-NOS en ADHD wel degelijk gesteld wordt in bepaalde gevallen, ondanks dat de DSM-IV-TR het diagnosticeren daarvan zo moeilijk maakt. Sommige kinderen met PDD voldoen namelijk tevens aan de diagnostische criteria van ADHD en een comorbide diagnose van ADHD zou dan gesteld moeten worden (Corbett & Constantine, 2006; Frazier et al., 2001; Gadow, DeVincent & Pomeroy, 2006; Goldstein & Schwebach, 2004; Lee & Ousley, 2006; Ogino et al., 2005; Yoshida & Uchiyama, 2004). Voor PDD-NOS geldt eveneens dat sommige kinderen tevens nog voldoen aan de diagnostische criteria voor ADHD. Uit onderzoek blijkt dat comorbide ADHD in PDD-NOS geregeld voorkomt (De Bruin et al., 2007). Bij het stellen van een diagnose is het van groot belang, dat er een goede overeenstemming is tussen de verschillende beoordelaren. Dit geldt voornamelijk voor het diagnosticeren van een dubbele diagnose, omdat dit blijkbaar nogal ter discussie staat. Het is zeer belangrijk om goed te weten aan welke criteria een cliënt moet voldoen om een bepaalde diagnose te krijgen. Dit houdt in dat er een goede interbeoordelaarbetrouwbaarheid moet zijn: als twee beoordelaren afzonderlijk van elkaar een cliënt zien, zouden ze beiden dezelfde diagnose moeten toekennen aan die cliënt zonder overlegd te hebben. Aan dit onderwerp wordt niet altijd evenveel aandacht besteed. Toch hadden een tweetal onderzoeken hier wel degelijk aandacht voor (Gadow et al., 2006; De Bruin et al., 2007). Er blijkt een zeer goede overeenstemming te bestaan tussen diagnostici bij de beoordeling van een PDD. Hierbij werd het onderscheid gemaakt tussen kinderen met een PDD en kinderen zonder een PDD, maar met ADHD of oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (Gadow et al., 2006). In het onderzoek van
De
Bruin et al.
(2007) bleek er een gemiddelde tot goede
interbeoordelaarsovereenstemming te zijn. Hier betrof het de aanwezigheid of afwezigheid
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose
6
van PDD-NOS. Naar de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de dubbele diagnose is nog geen onderzoek gedaan. Er is inmiddels veel onderzoek gedaan naar de intelligentie van kinderen met autisme of kinderen met de stoornis van Asperger (Dennis et al., 1999; Bölte & Poustka, 2004; Mayes & Calhoun, 2003). Daarentegen is onderzoek naar de intelligentie van kinderen met PDDNOS, op twee recente onderzoeken na, nog niet gedaan (De Bruin, Verheij & Ferdinand, 2006; Koyama, Tachimori, Osada & Kurita, 2006). Vandaar dat het belangrijk is om te kijken naar de mogelijke invloed van PDD-NOS en ADHD op de intelligentie (verbaal en performaal). Door de overlap in symptomen kan het moeilijk zijn om te differentiëren tussen PDDNOS en ADHD. De mogelijkheid bestaat dat er op grond van intelligentie een onderscheid gemaakt kan worden, zoals bij de stoornis van Asperger. Over het algemeen hebben kinderen met de stoornis van Asperger een betere verbale intelligentie dan performale intelligentie (De Bruin et al., 2006). Het is niet mogelijk om op basis van de totale intelligentie (TIQ) een onderscheid te maken tussen deze twee stoornissen, want uit onderzoek is gebleken dat de totale intelligentie van kinderen met PDD-NOS en ADHD binnen het gemiddelde bereik viel. Dit houdt een TIQ tussen de 90 en 110 in (De Bruin et al., 2006; Koyama et al., 2006; Mayes & Calhoun, 2006), maar mogelijk geldt dat niet voor de verbale en performale intelligentie. Dergelijke kennis van de intelligentie kan belangrijk zijn om op die manier een onderscheid te maken tussen de verschillende ontwikkelingsstoornissen in de klinische beoordeling. Als namelijk blijkt dat het Verbaal IQ (VIQ) van kinderen met PDD-NOS verschilt van het Performaal IQ (PIQ), dan zouden diagnostische procedures meer aandacht aan deze discrepantie moeten besteden. Wanneer er geen verschil wordt aangetoond, dan is het ook duidelijk dat intelligentie ten aanzien van de diagnosestelling niet van belang is (De Bruin et al., 2006). Uit onderzoek is gebleken dat kinderen met ADHD een hoger VIQ dan
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose
7
PIQ hebben. Daarentegen hebben kinderen met PDD-NOS een hoger PIQ dan VIQ (Koyama et al., 2006). In het onderzoek van De Bruin et al. (2006) werden echter geen significante verschillen gevonden tussen het VIQ en PIQ bij de groep kinderen met PDD-NOS. Een vergelijking met ADHD was in het laatste onderzoek niet gemaakt. Wel werd er onderscheid gemaakt tussen verschillende PDD’s, te weten autisme en het syndroom van Asperger. Het feit dat er een grote mate van overlap is tussen PDD-NOS en ADHD maakt het interessant om het intelligentieprofiel van beide groepen rechtstreeks te onderzoeken. Er is op het gebied van vergelijkend onderzoek tussen PDD-NOS en ADHD nog bijna geen werk gedaan. Er is alleen een Japans onderzoek geweest om PDD-NOS met ADHD te vergelijken met betrekking tot de intelligentie (Koyama et al., 2006). Uit dat onderzoek is gebleken dat kinderen met PDD-NOS significant lager scoorden op de subtesten Woordenschat en Begrijpen van de Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-III), maar significant hoger scoorden op de subtest Blokpatronen dan kinderen met ADHD. Daarnaast bleek, zoals hierboven reeds beschreven, dat er verschillende intelligentieprofielen konden worden opgemaakt. Kinderen met PDD-NOS hadden een hoger PIQ dan VIQ en voor de kinderen met ADHD gold, dat zij een hoger VIQ dan PIQ hadden. Het hierboven beschrevene leidt tot de eerste onderzoeksvraag: Is het mogelijk om op basis van intelligentieprofielen (VIQ en PIQ) van de WISC-III verschillen te ontdekken tussen kinderen met PDD-NOS en ADHD, alsook verschillen met kinderen die de dubbele diagnose hebben? Het is uiteraard interessant om te weten of kinderen met een dubbele diagnose van PDD-NOS en ADHD overeenkomsten vertonen met kinderen die de enkele diagnose van PDD-NOS of ADHD hebben gekregen wat betreft het intelligentieprofiel. Daarnaast is het interessant om te bepalen of de kinderen met de verschillende diagnoses verschillen wat betreft de verschillende factor-indices van de WISC-III. Deze factor-indices bestaan uit de Verbaal Begrip Index (VBI), Perceptuele Organisatie Index
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose
8
(POI) en Verwerkingssnelheid Index (VSI). Dit leidt tot de tweede onderzoeksvraag: Verschillen de drie onderzoeksgroepen van elkaar met betrekking tot de verschillende factorindex scores? De WISC-IV gaat namelijk niet meer uit van VIQ en PIQ zoals de WISC-III, maar maakt een profiel op aan de hand van de factor-indices (Mayes & Calhoun, 2006). Vandaar dat ervoor gekozen is om eveneens naar de factor-indices te kijken, naast het VIQ en PIQ. Dit is het eerste onderzoek dat kinderen met PDD-NOS, ADHD en de dubbele diagnose vergelijkt met betrekking tot hun intelligentie. Op grond van dit vergelijkende onderzoek tussen kinderen met PDD-NOS en ADHD, wordt verwacht dat kinderen met ADHD een lager PIQ hebben dan kinderen met PDD-NOS. Vervolgens wordt verwacht dat kinderen met ADHD een hoger VIQ hebben dan kinderen met PDD-NOS. Tevens wordt verwacht dat voor de tweede onderzoeksvraag geldt, dat kinderen met PDD-NOS een lagere VBI hebben dan kinderen met ADHD. Deze verwachting komt voort uit de wetenschap dat deze index-score gebaseerd is op dezelfde subtests als het VIQ, met uitzondering van de subtest Rekenen. Vervolgens wordt verwacht dat kinderen met PDD-NOS een hogere POI hebben dan kinderen met ADHD. Dit is gebaseerd op het feit dat de score van POI voorkomt uit dezelfde subtesten als het PIQ, met uitzondering van de subtest Substitutie. Als laatste wordt verwacht dat kinderen met PDD-NOS een hogere VSI hebben dan kinderen met ADHD. De VSI is opgebouwd uit de subtesten Symbool Vergelijken en Substitutie. Deze verwachting is gebaseerd op eerder onderzoek uitgevoerd door Koyama et al. (2006). Zij vonden dat kinderen met PDD-NOS een hogere VSI hadden dan kinderen met ADHD. Wat betreft de dubbele diagnose van PDD-NOS en ADHD zijn er geen concrete verwachtingen aangaande het VIQ en PIQ en de overige factor-indices (VBI, POI en VSI).
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose
9
Methode Participanten Dit onderzoek was een dossieronderzoek. Er werd gewerkt met reeds bestaande gegevens.
De
dossiers
waren
afkomstig
van
een
grote
instelling
binnen
de
jeugdgezondheidszorg in Nederland. De onderzoeksgroep bestond uit 55 kinderen met de diagnose PDD-NOS, 40 kinderen met de diagnose ADHD en 20 kinderen met de dubbele diagnose. De groepen bestonden in totaal uit meer jongens (n = 91) dan meisjes (n = 24). In totaal zijn de gegevens van 115 participanten gebruikt voor dit onderzoek. Een chi-kwadraat analyse heeft geen significante verschillen aangetoond tussen de drie groepen wat betreft de geslachtssamenstelling (χ2 (2) = 2.15, p = .341). De leeftijd van de participanten was van 6 jaar tot en met 16 jaar (M = 9.7, SD = 2.8). Drie afzonderlijke t-toetsen hebben alleen significante verschillen aangetoond wat betreft de leeftijdssamenstelling voor kinderen met de diagnose ADHD (M = 9.59, SD = 2.70) en de dubbele diagnose (M = 11.21, SD = 3.02) (t (58) = -2,11, p = .039). De kinderen met PDD-NOS (M = 10.11, SD = 2.84) verschilden niet significant van kinderen met ADHD (t (93) = .91, p = .366) en de dubbele diagnose (t (73) = -1.45, p = .15). Er was een aantal criteria waar de kinderen aan moesten voldoen. Allereerst moesten de kinderen in de groepen PDD-NOS en ADHD een enkele diagnose hebben. Dit hield in dat kinderen als hoofddiagnose enkel PDD-NOS of ADHD moesten hebben gekregen. Kinderen die naast de diagnose PDD-NOS een aantekening hadden van hyperactief gedrag of iets dergelijks werden buiten het onderzoek gehouden. Dit gold eveneens voor de diagnose ADHD. De kinderen mochten naast de diagnose ADHD geen aantekening hebben van pervasieve trekken. Alleen in het geval van de groep kinderen met een dubbele diagnose gold, dat naast de hoofddiagnose van PDD-NOS ofwel ADHD er eveneens een volwaardige diagnose van één van de andere stoornissen moest zijn, namelijk PDD-NOS of ADHD.
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 10
Vervolgens moesten de kinderen behoren tot de leeftijdscategorie van 6 tot 17 jaar. Dit is namelijk de leeftijdsgrens die de WISC-III hanteert. De diagnoses moesten gesteld zijn door een gekwalificeerde psycholoog of psychiater aan de hand van de DSM-IV. Vervolgens was het noodzakelijk dat in ofwel het papieren dossier ofwel het elektronische dossier van de cliënten de resultaten van de WISC-IIINL zaten, de Nederlandstalige versie van de WISC-III.
Meetinstrumenten In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de gegevens van de WISC-IIINL. De resultaten van de WISC-IIINL werden vergeleken voor de drie groepen. De WISC-IIINL is de Nederlandstalige bewerking van de WISC-III. Het is een algemene intelligentietest die individueel wordt afgenomen en dient om het cognitief functioneren van kinderen van 6 tot 17 jaar vast te stellen. De WISC-IIINL bestaat uit 13 verschillende subtests binnen de verbale en performale schalen. De subtests zijn: Onvolledige Tekeningen, Informatie, Substitutie, Overeenkomsten, Plaatjes ordenen, Rekenen, Blokpatronen, Woordkennis, Figuur Leggen, Begrijpen, Symbool Vergelijken, Cijferreeksen en Doolhoven. De resultaten die het kind op de afzonderlijke subtests behaalt, worden samengevat in een drietal IQ-scores, te weten het Verbaal IQ, het Performaal IQ en het Totaal IQ. In aanvulling hierop kunnen tevens nog drie factorscores (te weten VBI, POI en VSI) voor deelgebieden van intellectueel functioneren vastgesteld worden (Kort et al., 2005). Wat betreft betrouwbaarheid en validiteit bleek de WISC-IIINL, op het punt van de criteriumvaliditeit na, voldoende tot goed beoordeeld te worden (Evers, Van Vliet-Mulder & Groot, 2000). De normen van de WISC-IIINL werden eveneens voldoende geacht. De uitgangspunten bij de testconstructie, alsmede de kwaliteit van de handleiding en van het testmateriaal werden als goed beoordeeld.
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 11
Procedure Het onderzoek dat gedaan is bestond uit een dossieronderzoek. Er werd gekeken naar reeds bestaande gegevens van de WISC-IIINL. De DSM-IV classificatie werd nagegaan en vervolgens werd beoordeeld of deze cliënt voldeed aan de eisen die gesteld zijn om mee te mogen doen aan dit onderzoek.
Statistische procedure De statistische analyse is uitgevoerd met SPSS 14.0. Er was één onafhankelijke variabele met drie niveaus. De onafhankelijke variabele was diagnose en de niveaus waren: kinderen met de diagnose PDD-NOS, kinderen met de diagnose ADHD en kinderen met de dubbele diagnose van PDD-NOS en ADHD. De afhankelijke variabele was in dit geval IQ, met de onderverdeling in TIQ, VIQ en PIQ. In de statistische analyses werd TIQ niet meegenomen, aangezien TIQ een lineaire combinatie is van VIQ en PIQ en op deze manier multicollineairiteit werd voorkomen. Er waren twee afhankelijke variabelen, namelijk VIQ en PIQ. Voor beantwoording van de tweede onderzoeksvraag gold dat er gewerkt werd met dezelfde onafhankelijke variabele, namelijk diagnose. De afhankelijke variabele was in dit geval factor-index en deze bestond uit drie variabelen, te weten VBI, POI en VSI. Om beide onderzoeksvragen te beantwoorden werd een herhaalde-metingen-ANOVA uitgevoerd.
Resultaten In Tabel 1 zijn de gemiddelde IQ-scores te zien voor de verschillende groepen. In deze tabel is tevens het TIQ te zien, maar deze gemiddelden werden zoals gezegd niet meegenomen in de statistische analyses.
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 12
Tabel 1. Gemiddelde IQ-scores voor de verschillende groepen
PDD-NOS
ADHD
Dubbele Diagnose
M
SD
M
SD
M
SD
TIQ
102,3
12
95
12
96,5
11,8
VIQ
101,1
13
96
12,4
98,8
13,1
PIQ
103,1
13,2
95
13,2
95
13,4
In dit onderzoek werd een alpha niveau van .05 gebruikt voor alle statistische tests. Alle gerapporteerde F-waarden gingen uit van de Greenhouse-Geisser corrected values. Er was geen sprake van een hoofdeffect van IQ, F(1, 112) = .37, p = .545. Uit de ANOVA bleek dat de gemiddelde scores voor VIQ en PIQ, behaald op de WISC-IIINL, binnen de groepen niet significant van elkaar verschillen. Daarentegen bleek er sprake te zijn van een hoofdeffect van diagnose, F(2, 112) = 4.86, p = .009. Dit betekent dat er tussen de verschillende groepen significante verschillen gevonden zijn. Om te bepalen welke groepen daadwerkelijk significant van elkaar verschillen is post hoc de Tukey-toets uitgevoerd. De groepen met de diagnose PDD-NOS en ADHD verschilden significant van elkaar, ten gunste van PDD-NOS (mean difference = 6.54, p = .01). Er bleek geen interactie-effect te zijn voor IQ en diagnose, F(2, 112) = 1.25, p = .289. Dat betekent dat het verschil tussen de diagnostische groepen gelijk is voor VIQ en PIQ. Zie ook Figuur 1, waarin de data uit Tabel 1 deels nog eens zijn weergegeven. Voor de groep met de dubbele diagnose werden geen significante verschillen ten opzichte van de andere groepen gevonden. Gemiddeld lagen de IQ-scores van deze groep tussen die van de twee andere in.
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 13
Vervolgens werd gekeken naar de scores op de verschillende factor-indices van de WISC-IIINL. Hier werd dezelfde trend gezien als bij de resultaten van de vorige onderzoeksvraag. In Tabel 2 zijn de gemiddelde factor-index scores te zien van de drie diagnostische groepen.
Tabel 2. Gemiddelde factor-index scores voor de verschillende groepen (Verbaal Begrip Index, Perceptuele Organisatie Index en Verwerkingssnelheid Index)
PDD-NOS
ADHD
Dubbele Diagnose
M
SD
M
SD
M
SD
VBI
100,8
12,2
96,5
13,5
100,2
14,5
POI
102,9
13,2
95,6
12,4
97
14,1
VSI
103,4
13,4
98,6
18,4
92,6
15
Er was geen hoofdeffect van IQ, F(1.943, 211.765) = .16, p = .844. Dit betekent dat de factor-index scores niet van elkaar verschillen als we het onderscheid tussen de groepen buiten beschouwing laten. Daarentegen was er sprake van een hoofdeffect voor diagnose, F(2, 109) = 4.29, p = .016. Dit houdt in dat tussen de groepen de gemiddelde scores wel significant van elkaar verschillen. Om te bepalen voor welke diagnoses dit gold werd wederom gekozen
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 14
om dit post hoc te analyseren met de Tukey-toets. De groep kinderen met de diagnose PDDNOS scoorde gemiddeld significant hoger op de verschillende niveaus van de factor-indices dan de kinderen met de diagnose ADHD (mean difference = 5.48, p = .03). Wanneer gekeken werd naar het interactie-effect tussen de factor-indices en diagnose kon geconstateerd worden dat daarvan geen sprake was, F(3.886, 211.765) = 1.69, p = .155. De verschillen tussen de drie diagnostische groepen waren op de factor-indices vergelijkbaar. Dit ondanks het feit dat het gemiddelde voor de dubbele-diagnosegroep op VSI duidelijk lager leek te zijn dan alle anderen (zie Figuur II).
Discussie De resultaten van dit onderzoek tonen aan, dat er op grond van deze uitkomsten geen specifiek intelligentieprofiel is op te maken voor de verschillende diagnostische groepen. Wel hadden de groepen PDD-NOS en ADHD significant verschillende gemiddelde IQ-scores en eveneens significant verschillende gemiddelde scores op de drie factor-indices. De ADHDgroep scoorde steeds lager dan de PDD-NOS-groep. Het verbale en performale IQ verschilden echter in geen van de groepen. Dit in tegenstelling tot het onderzoek van Koyama et al.
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 15
(2006). Uit de resultaten van dat onderzoek bleek het mogelijk te zijn om een intelligentieprofiel op te maken voor de groep met PDD-NOS en ADHD. De kinderen met PDD-NOS hadden een betere performale intelligentie dan verbale intelligentie, terwijl het voor de groep kinderen met ADHD juist andersom was. Het huidige onderzoek kan deze bevindingen van Koyama et al. (2006) niet staven. De richting van het verschil was zoals bij Koyama et al., maar de verschillen waren niet significant. Verwacht werd dat kinderen met PDD-NOS een hoger performaal IQ zouden hebben dan een verbaal IQ. Voor de kinderen met ADHD werd verwacht dat zij verbaal een hogere intelligentie zouden hebben dan performaal. Ondanks dat de verschillen tussen VIQ en PIQ niet significant zijn, wordt de trend dus wel gezien. Wat betreft de kinderen met een dubbele diagnose worden grotere verschillen gevonden, doch deze zijn eveneens niet significant. De huidige resultaten zijn wel in overeenstemming met eerder gedaan onderzoek naar de intelligentie van kinderen met enkel PDD-NOS. De Bruin et al. (2006) vonden toen eveneens geen significante verschillen tussen het VIQ en PIQ voor kinderen met PDD-NOS, hoewel voor het meten van de intelligentie gebruik was gemaakt van de Wechsler Intelligence Scale for Children Revised (WISC-R), dit in tegenstelling met de thans gebruikte gegevens van de WISC-IIINL. Wat betreft de factorindices werd eenzelfde trend verwacht, omdat de VBI en POI voortkomen uit respectievelijk het VIQ en PIQ. In Figuur II is te zien dat de richting van het verschil overeenkomt met de verwachtingen, maar desondanks zijn de verschillen niet significant. De verwerkingssnelheid van kinderen met PDD-NOS is hoger dan die van kinderen met ADHD, wat eveneens verwacht werd. Het VIQ en PIQ kunnen op grond van dit onderzoek dus niet gebruikt worden om te differentiëren tussen PDD-NOS en ADHD. Dit was de eerste insteek van dit onderzoek, omdat er veel overlap in symptomen is gebleken tussen deze twee ontwikkelingsstoornissen. Het is tevens niet mogelijk om op basis van de factor-indices een specifiek profiel op te
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 16
maken. In eerder onderzoek werd eveneens aangegeven op welke subtests kinderen met PDDNOS hoger scoorden dan kinderen met ADHD, om op die manier een onderscheid aan te geven tussen deze twee stoornissen. Zo waren kinderen met PDD-NOS significant beter in Blokpatronen en significant slechter in Woordenschat en Begrijpen dan kinderen met ADHD (Koyama et al., 2006). In Bijlage I is een overzicht te vinden van de resultaten op de verschillende subtests van de verbale en performale schaal. Deze resultaten zijn niet meegenomen in de statistische analyses, omdat men op basis van een enkele subtest niets mag en kan zeggen over de intelligentie. Daarom is gekozen om alleen te kijken naar mogelijke intelligentieprofielen. De resultaten tonen aan dat over het algemeen genomen de kinderen met PDD-NOS significant hoger scoorden op de verschillende schalen en factor-indices van intelligentie dan de kinderen met ADHD. Kinderen met ADHD scoren zelfs een halve standaarddeviatie lager op PIQ en POI dan kinderen met PDD-NOS. Over de groep kinderen die de dubbele diagnose hebben gekregen is weinig te zeggen. Ondanks dat de score op VSI duidelijk lager leek te zijn, is het niet tot een significant verschil gekomen. Dit heeft mogelijk te maken met de kleine onderzoeksgroep. Gezien het feit dat er enige controversie bestaat over het diagnosticeren van de dubbele diagnose, zijn er weinig kinderen te vinden die voldoen aan deze eis. Mogelijk zouden met meer participanten andere resultaten verkregen kunnen worden. Opvallend aan deze onderzoeksgroep was het feit dat de gemiddelde scores van deze groep geregeld tussen de gemiddelde scores van de overige twee groepen vielen. Dit gold voor VIQ, VBI en POI. ADHD had een relatief lage intelligentiewaarde en PDD-NOS een relatief hoge intelligentiewaarde. De gemiddelde score van de dubbele diagnose-groep kwam vaak tussen de gemiddelde scores van de andere diagnosegroepen uit, met uitzondering van de gemiddelde score op VSI. De kinderen met de dubbele diagnose scoorden op deze factor opvallend laag. Het lijkt erop dat PDD-NOS de
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 17
score van de kinderen met de dubbele diagnose omhoog haalt, hoewel men het niet met zekerheid kan zeggen. Een beperking van dit onderzoek is dat het gegevens van participanten betreft uit één instelling van de jeugdgezondheidszorg. Hierdoor is het moeilijk om de resultaten te generaliseren naar andere settings. Andere beperkingen van dit onderzoek kunnen eveneens gezien worden als een aanbeveling
voor
toekomstig
onderzoek.
Het
onderscheid
tussen
ADHD
en
aandachttekortstoornis zonder hyperactiviteit (ADD) is in dit huidige onderzoek niet gemaakt. DSM-IV-TR (2000) maakt onderscheid tussen aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit: het gecombineerde type, het overwegend hyperactief-impulsief type en het overwegend onoplettendheid type. Waarbij ADD dan staat voor het overwegend onoplettendheid type. Diamond (2005) geeft aan dat ADHD en ADD twee geheel verschillende stoornissen zijn. Kinderen met ADHD hebben voornamelijk problemen met de responsinhibitie, terwijl kinderen met ADD voornamelijk problemen ervaren met het werkgeheugen. Deze kinderen zijn snel verveeld en ervaren meer problemen met motivatie. Gegeven dit feit is het voor toekomstig onderzoek belangrijk dit onderscheid wel degelijk te maken, aangezien gebleken is dat de verschillende stoornissen, verschillende problemen met zich mee brengen. Het is daardoor niet mogelijk om beide stoornissen onder één naam te vangen. Dit doet geen recht aan deze twee verschillende stoornissen en kan mogelijk een vertekend beeld geven. Tevens is er geen onderscheid gemaakt in het gebruik van medicatie bij de kinderen met ADHD. Uit een onderzoek naar de cognitieve aandachtsvaardigheden van kinderen met ADHD, is gebleken dat kinderen na gebruik van medicatie, in dit geval methylfenidaat (dit kan een bestanddeel zijn van bijvoorbeeld Ritalin), significante verbeteringen lieten zien in hun prestaties in vergelijking met de prestaties zonder de medicatie. Vooral op het gebied van volgehouden aandacht waren er zonder medicatie slechtere prestaties (Hood, Baird, Rankin &
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 18
Isaacs, 2005) . De WISC-IIINL bestaat voor een groot deel uit volgehouden aandacht, want de test wordt over het algemeen in één keer afgenomen en duurt gemiddeld anderhalf uur. Van kinderen wordt dan verwacht dat zij de gehele tijd door geconcentreerd zijn. Voor veel kinderen is dit een hele opgave, maar vooral voor kinderen met ADHD, zeker als zij geen medicatie gebruiken. De afzonderlijke subtests van deze intelligentietest doen tevens een beroep op de aandacht en concentratie, voornamelijk de subtests van de performale schaal. Binnen dit onderzoek is geen onderscheid gemaakt in medicatiegebruik. Men er van uit kan gaan, dat het overgrote deel van de participanten nog geen medicatie gebruikt. Het intelligentieonderzoek vindt plaats aan het begin van het traject. De diagnose wordt op grond van de ontwikkelingsanamnese en het psychodiagnostisch onderzoek gesteld. Dus alvorens een diagnose is gesteld en een mogelijk advies voor medicatie wordt gegeven, heeft het intelligentieonderzoek plaatsgevonden. Dit neemt niet weg dat er altijd uitzonderingen zijn en er kunnen wel degelijk kinderen zijn die reeds voor het onderzoek medicatie namen. Dit gegeven kan een verklaring zijn voor de lagere intelligentiewaarden van de kinderen met ADHD in vergelijking met PDD-NOS, aangezien deze kinderen geen medicatie innamen. Zoals reeds is beschreven heeft medicatie een significante positieve werking op cognitieve aandachtsvaardigheden van kinderen met ADHD. De mogelijkheid is aanwezig dat na gebruik van medicatie er andere resultaten gemeten worden, die op gelijke lijn liggen met de intelligentiewaarden van de kinderen met PDD-NOS, omdat de kinderen met ADHD zich beter kunnen concentreren dan voorheen. Voornamelijk zal de volgehouden aandacht verbeteren na het gebruik van medicatie. Voor volgend onderzoek zouden de gegevens met betrekking tot de medicatie van de participanten van het huidige onderzoek uitgezocht kunnen worden. Het is goed mogelijk om met dit onderzoek in de toekomst verder te gaan en het uit te breiden. Het onderzoek bestond over het algemeen uit een redelijk grote onderzoeksgroep,
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 19
namelijk in totaal uit 115 participanten. Dit was niet het geval voor de groep met dubbele diagnose; deze bestond uit slechts 20 participanten. Het is zeer interessant om verder te gaan met onderzoek naar de groepen PDD-NOS en ADHD, zeker op het gebied van intelligentie. Naar deze twee onderzoeksgroepen is maar in zeer geringe mate vergelijkend onderzoek verricht. Uiteraard zou gekeken kunnen worden naar de mogelijke invloed van medicatie op de intelligentie, door een onderscheid te maken in participanten die wel en geen medicatie gebruiken. Alsook zou een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen participanten met ADHD en ADD, omdat dit twee verschillende stoornissen bleken te zijn met andere problemen. Dit onderzoek heeft al enkele zaken aangetoond, maar mogelijk krijgt men met een grotere onderzoeksgroep overtuigender resultaten. Tevens is er nog weinig onderzoek geweest naar de dubbele diagnose, terwijl het toch een controversieel thema is. Volgens de DSM-IV is het namelijk bijna niet mogelijk om de dubbele diagnose te stellen, hoewel het toch gebeurt in de klinische praktijk. Vandaar dat het belangrijk is om daar eveneens onderzoek naar te doen. In Figuur I was te zien dat er een verschil was tussen het VIQ en PIQ voor de dubbele diagnose-groep ten gunste van het VIQ. Met meer participanten zou er een significant verschil aangetoond kunnen worden en dit zou kunnen leiden tot een specifiek intelligentieprofiel voor deze diagnosegroep. Een andere reden voor onderzoek naar deze diagnosegroep zou kunnen zijn, dat de DSM-IV mogelijk versoepeld kan worden en de dubbele diagnose officieel wordt toegestaan. Inmiddels is door genoeg onderzoeken aangetoond, dat sommige kinderen daadwerkelijk symptomen vertonen van beide ontwikkelingsstoornissen en daardoor moet het mogelijk zijn om de dubbele diagnose te stellen (Corbett & Constantine, 2006; Gadow, DeVincent & Pomeroy, 2006; Goldstein & Schwebach, 2004; Ogino et al., 2005; Yoshida & Uchiyama, 2004). De resultaten van het huidige onderzoek, die laten zien dat de groep met een dubbele diagnose ook qua intelligentie niet gelijk lijkt te zijn aan de twee groepen met de enkelvoudige diagnose, ondanks dat door
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 20
de kleine onderzoeksgroep er geen significante verschillen zijn gevonden, dragen daar extra argumenten voor aan.
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 21
Referenties American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders Text Revision (4th ed.). Washington, DC: Author. Bölte, S. & Poustka, F. (2004). Comparing the intelligence profiles of savant and nonsavant individuals with autistic disorder. Intelligence, 32, 121-131. De Bruin, E. I., Verheij, F. & Ferdinand, R. F. (2006). WISC-R subtest but no overall VIQPIQ difference in Dutch children with PDD-NOS. Journal of Abnormal Child Psychology, 34, 263-271. De Bruin, E. I., Ferdinand, R. F., Meester, S., De Nijs, P. F. A. & Verheij, F. (2007). High rates of psychiatric co-morbidity in PDD-NOS. Journal of Autism and Developmental Disorders, 37, 877-886. Chakrabarti, S. & Fombonne, E. (2001). Pervasive developmental disorders in preschool children. Journal of the American Medical Association, 285, 3093-3099. Corbett, B. A. & Constantine, L. J. (2006). Autism and attention deficit hyperactivity disorder: Assessing attention and response control with the integrated visual and auditory continuous performance test. Child Neuropsychology, 12, 335-348. Dennis, M., Lockyer, L., Lazenby, A. L., Donnelly, R. E., Wilkinson, M. & Schoonheyt, W. (1999). Intelligence patterns among children with high-functioning autism, phenylketonuria, and childhood head injury. Journal of Autism and Developmental Disorders, 29, 5-17. Diamond, A. (2005). Attention-deficit disorder (attention-deficit/ hyperactivity disorder without hyperactivity): A neurobiologically and behaviorally distinct disorder from attention-deficit/hyperactivity
disorder
(with
hyperactivity).
Development
Psychopathology, 17, 807-825. Evers, A., Van Vliet-Mulder, J. C. & Groot, C. J. (2000). Documentatie van tests en
&
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 22
Testresearch in Nederland. Assen: Van Gorcum & Comp. Fombonne, E. (2003). Epidemiological surveys of autism and other pervasive developmental disorders: An update. Journal of Autism and Developmental Disorders, 33, 365-382. Frazier, J. A., Biederman, J., Bellordre, C. A., Garfield, S. B., Geller, D. A., Coffey, B. J., & Faraone, S.V. (2001). Should the diagnosis of attention-deficit/hyperactivity disorder be considered in children with pervasive developmental disorder? Journal of Attention Disorders, 4, 203-211. Gadow, K. D., DeVincent, C. J. & Pomeroy, J. (2006). ADHD symptom subtypes in children with developmental disorder. Journal of Autism and Developmental Disorders, 36, 271-283. Goldstein, S. & Schwebach, A. J. (2004). The comorbidity of pervasive developmental disorder and attention deficit hyperactivity disorder: Results of a retrospective chart review. Journal of Autism and Developmental Disorders, 34, 329-339. Hattori, J., Ogino T., Abiru, K., Nakano, K., Oka, M. & Ohtsuk, Y. (2006). Are pervasive developmental disorders and attention-deficit/hyperactivity disorder distinct disorders? Brain & Development, 28, 371-374. Hood, J., Baird, G., Rankin, P. M. & Isaacs, E. (2005). Immediate effects of methylphenidate on cognitive attention skills of children with attention-deficit-hyperactivity disorder. Developmental Medicine & Child Neurology, 47, 408-413. Kort, W., Schittekatte, M., Dekker, P. H., Verhaeghe, P., Compaan, E. L>, Bosmans, M. & Vermeir, G. (2005). Nederlandse bewerking WISC-IIINL. London: Harcourt Assessment. Koyama, T., Tachimori, H., Osada, H., Kurita, H. (2006). Cognitive and symptoms profiles in high-functioning pervasive developmental disorder not otherwise specified and
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 23
attention-deficit/hyperactivity disorder. Journal of Autism and Developmental Disorders, 36, 373-380. Lee, D. O. & Ousley, O. Y. (2006). Attention-deficit hyperactivity disorder symptoms in a clinic sample of children and adolescents with pervasive developmental disorder. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 16, 737-746. Luteijn, E. F., Serra, M., Jackson, S., Steenhuis, M. P., Althaus, M., Volkmar, F. & Minderaa, R. (2000). How unspecified are disorders of children with a pervasive developmental disorder not otherwise specified? A study of social problems in children with PDD-NOS and ADHD. European Child & Adolescent Psychiatry, 9, 168-179. Mash, E. J. & Wolfe, D. A. (2002). Abnormal child psychology. Belmont: Thomson/ Wadsworth. Mayes, S. D. & Calhoun, S. L. (2003). Analysis of WISC-III, Stanford-Binet:IV, and academic achievement test scores in children with autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 33, 329-341. Mayes, S. D. & Calhoun, S. L. (2006). WISC-IV and WISC-III profiles in children with ADHD. Journal of Attention Disorders, 9, 486-493. Ogino, T., et al. (2005). Symptoms related to ADHD observed in patients with pervasive developmental disorder. Brain & Development, 27(5), 345-348. Perry, R. (1998). Misdiagnosed ADD/ADHD; Rediagnosed PDD. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 37, 113-114. Walker, D. R., Thompson, A., Zwaigenbaum, L., Goldberg, J., Bryson, S. E., Mahoney, W. J., Strawbridge, C. P. & Szatmari, P. (2004). Specifying PDD-NOS: A comparison of PDD-NOS, Asperger syndrome, and autism. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 43, 172-180. Wing, L. & Potter, D. (2002). The epidemiology of autistic spectrum disorders: Is the
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 24
prevalence rising? Mental Retardation and Developmental Disabilities Research Reviews, 8, 151-161. Yoshida, Y. & Uchiyama, T. (2004). The clinical necessity for assessing Attention Deficit/hyperactivity Disorder (AD/HD) symptoms in children with high-functioning Pervasive Developmental Disorder (PDD). European Child & Adolescent Psychiatry, 13, 307-314.
IQ-profielen van kinderen met PDD-NOS, ADHD, dubbele diagnose 25
Bijlage I