1
Inhoudsopgave Inleiding | Het heilig weven 1 | Een inspirerende cultuurtekst
§ 1.1 | Psyche’s transformaties door de eeuwen heen § 1.2 | Couperus’ Rijk van de Toekomst § 1.3 | Apuleius’ nieuwsgierige prinses
2 | Hoogmoed, noodlot en schoonheid § 2.1 | Mythische motieven 10 § 2.2 | Moderne mythe over onzekerheid
3 5 5 6 8
10 12
3 | Het karakter van de sprookjeswereld
13
4 | Het goede, ware en het schone
19
5 | Liefde leidt tot eeuwige levensadem 6 | Bijlage 1: Propp’s formule 7 | Bronnenlijst
29 31 32
§ 3.1 | Stijl: psychologisch verantwoord schilderij? § 3.2 | Verhaalstructuur: een zielige zoektocht? § 3.3 | Verwant aan een Javaans sprookje? § 4.1 | Ziel in wereldbeeld: Tussen wetenschap en geloof § 4.2 | Couperus’ leven: Platonische liefde § 4.3 | Plek in het oeuvre: een web van motieven § 4.4 | Literatuur: Oude en nieuwe geluiden
13 15 17 19 21 24 26
2
Inleiding | Het heilig weven -Je kan niets ontvluchten, antwoordde de spin, somber in de hoogte des gewelfs, in het midden van haar web. Alles is als het is, alles wordt als het wordt, geschiedt als het geschiedt, alles vergaat tot stof; iedere dag verzinkt in de diepe gewelven van de sombere putten onder ons, onder ons; alles wordt het Verleden, en alles komt in de macht van Emeralda. Zoodra iets is, is het geweest, en is het in de macht van Emeralda. Poog niet te ontvluchten: dat is ijdelheid: onderga je lot. Het beste is, dat je wordt een van ons, heilige spin, en je webbe weeft. Want ons weven is heilig, ons web onverstoorbaar, en met al onze webben, het een voor het ander, dienen wij de vorstin en beschermen haar schatten; de schatten van het Verleden, die achter ons weefsel vergaan tot stof. - Maar als ze vergaan tot stof, wat zijn ze dan waard? -Dom kind, stof is alles, het Verleden is stof; herinnering, stof; alles wordt stof; liefde, juweelen, alles wordt stof, en de heilige stof bewaken wij achter ons weven. Word spin als wij, weef je web, en wees wijs.1
Weefsel, weven, stof, webben. Het begrip tekst gaat terug op het Latijnse ‘texere’: weven. Intertekstualiteit is daarmee te definiëren als tekstuele verwevenheid: verhalen, motieven, thema’s, structuren, stijlen en denkbeelden uit andere teksten die in een nieuwe tekst een geheel nieuw, samenhangend weefsel vormen, maar voor lezers nog steeds naar de bron blijven verwijzen. De bovenstaande passage uit Psyche (1898) lijkt hier zo goed als naadloos op aan te sluiten, zeker wanneer Couperus’ ‘stof ’ opgevat wordt als verhaalstof. Draden worden geweven, verbanden worden gelegd, uiteindelijk blijkt alles stof. Zoals de passage van de spinnen zich laat verbinden met intertekstualiteit, zo laat het sprookje van Couperus zich verbinden met een schat aan bronnen. In deze nota zullen we gaandeweg diverse teksten introduceren, vooral om duidelijk te maken waar Couperus in genoemd verhaal de accenten plaatst. Van Louis Couperus (1863-1923) weten we dat zowel zijn Indische jeugd als zijn verblijf in Den Haag bepalend zijn geweest voor zijn oeuvre. Bekende werken zijn onder ander Eline Vere (1889), De stille kracht (1900) en Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan... (1906). In Psyche beschreef hij de psychologische ontwikkeling van de gelijknamige hoofdpersoon. Zij groeit samen met haar zussen Emeralda en Astra op in het Rijk van het Verleden. Als haar vader sterft, komt het koninkrijk in handen van haar hebzuchtige oudste zus. Psyche besluit te vertrekken en begaat tijdens deze reis een onherstelbare fout. Om boete te doen, neemt de gevleugelde prinses het op tegen haar machtsbeluste zus. Hoewel Couperus aangaf een verhaal te willen schrijven zonder enige bijbedoeling, kan worden gesteld dat dit verhaal veel mogelijkheden biedt voor een grondige analyse. In hoofdstuk 1 geven we allereerst een overzicht van allerlei kunstwerken waarin Psyche een 1
Couperus 1992, p. 34-35. Verdere citaten uit dit werk zullen met paginanummers worden aangegeven in superscript, voorafgegaan aan de letters PS.
3
rol speelt, om vervolgens in te zoomen op de sprookjesachtige vertelling van Couperus. Tot slot behandelen we daar de tekst die hoogstwaarschijnlijk ten grondslag ligt aan vele daar genoemde werken, waaronder die van Couperus: Apuleius’ vertelling over Amor en Psyche in De Gouden Ezel uit de tweede eeuw na Christus. De mythische elementen in Psyche behandelen we in hoofdstuk 2, de sprookjesmotieven en -structuur in hoofdstuk 3. Aan de hand van contemporaine wereldbeelden, Couperus’ leven en oeuvre, maar ook door te refereren aan andere literaire werken komen we in hoofdstuk 4 tot een samenhangende interpretatie. Hoofdstuk 5 knoopt ten slotte de conclusies uit de verschillende hoofdstukken aan elkaar vast.
4
1 | Een inspirerende cultuurtekst
De mythe van Psyche is in de westerse cultuur voornamelijk bekend geworden door Apuleius, maar het lijkt erop dat het verhaal al eerder werd verteld. De versie van Apuleius gebruiken we als genotekst omdat veel bronnen hierop teruggrijpen. Aan de hand van deze tekst benoemen we in dit hoofdstuk een aantal veelzeggende transformaties die Couperus heeft aangebracht. Maar eerst tonen we dat de geschiedenis van Psyche door de eeuwen heen op allerlei vlakken terug te vinden is.
§ 1.1 | Psyche’s transformaties door de eeuwen heen Met zijn vertelling over Psyche en Eros was Couperus zoals gezegd niet de eerste: het liefdesverhaal kwam, hoewel in een andere gedaante, al voor in de tweede eeuw na Christus. Apuleius heeft deze vertelling ingebed in De Gouden Ezel, ook wel bekend als Metamorphosen. De versie van Apuleius bevat het eerste schriftelijk overgeleverde verhaal, maar oudere afbeeldingen en muurschilderijen wijzen erop dat het sprookje van nog eerdere datum is2; Moormann en Uitterhoeve geven aan dat de oudste voorstelling van Psyche, aangetroffen op een wandschildering in Pompeii, dateert uit de eerste eeuw na Christus.3 Met bonte vlindervleugels staat het meisje afgebeeld naast Eros. Noemenswaardig is dat Psyche – een woord dat zowel vlinder als ziel betekent - hier nog niet specifiek een symbolische functie toegekend heeft gekregen. Dit verklaart waarom er op een aantal schilderijen meerdere ‘Psychai’ naast elkaar konden worden geschilderd. De huidige symbolische betekenis krijgt Psyche in de loop der eeuwen steeds meer. In de Middeleeuwen is een christelijke uitleg van het verhaal terug te vinden. Boccacio vergelijkt de vertelling in zijn De genealogiis deorum gentilum (tweede helft van de veertiende eeuw) met de bijbelse zondeval. Deze christelijke, allegorische uitleg wordt in de Renaissance vervangen door een andere interpretatie. In de humanistische literatuur is het beeld van de amor divinus veelal terug te zien: het verhaal van Psyche staat symbool ‘voor de tot vereniging met God leidende liefdesband tussen God en de sterfelijke’. Het verhaal van de liefdesgod die zelf verliefd wordt en de theatrale bruiloft zijn eveneens gewaardeerde motieven. La Fontaine grijpt hier op terug in zijn Les Amours de Psyché et Cupidon (1669) en ook 2
Bij Apuleius was namelijk al sprake van vermenging van de bestaande mythe(n) met een volksverhaal. Zie Megas 1977, p. 463. 3
Informatie uit deze paragraaf komt grotendeels uit Moormann & Uitterhoeve 2003, p. 260. Verdere citaten komen ook uit dit werk, tenzij anders aangegeven.
5
Corneille, Moliere en Quinault maken een tragédie-ballet (1678) over deze historie. De bruiloftscène is daarnaast veelvuldig terug te vinden in de schilder- en beeldhouwkunst. Eén van de bekendste schilders die het huwelijk van Psyche en Eros op een fresco vervaardigde is de Italiaan Rafaël (1517-1518). Ook in de negentiende eeuw gaf de vertelling veel aanleiding tot bewerkingen: in 1884 verscheen een Nederlandstalige versie van het episch gedicht Amor und Psyche (1882) van Hamerling, ingeleid door Carel Vosmaer. Hoewel de inhoud bijna volledig overgenomen is van Apuleius’ versie heeft de poëtische vertolking een ‘plechtiger en meer gedragen toon’.4 Hamerling voegt bovendien vleugels toe; die ontbreken bij Apuleius. Bastet stelt dat Couperus de uitgave van Hamerling en Vosmaer, als groot bewonderaar van beide auteurs, zeker gekend moet hebben. Met Hein Boekens vertaling van Apuleius (1901) heeft Couperus pas kennis kunnen maken nadat zijn Psyche klaar was. Maar dat Couperus het werk van Apuleius gekend heeft, staat vast: in het voorwoord van De verliefde Ezel (1918) bekent hij het motief ervan - de metamorfose van een mens in een ezel - ontleend te hebben aan Apuleius' Gouden Ezel, volgens zijn kennis ‘de tweede [roman], die er ooit geschreven werd, als ge ten minste Petronius' Satyricon de eerste noemen wilt! (Ik kan mij met dit alles best vergissen; informeer dus, als gij het naadje van de kous wilt zien, waar gij meent onfeilbaar te zullen worden ingelicht.)’5 In de moderne tijd blijkt het Psyche-verhaal nog steeds een bron van inspiratie voor zowel muziek, kunst als literatuur te zijn. Onlangs componeerde Wibi Soerjadi het muziekstuk Amor en Psyche (2010). In 2000 verscheen een werk van Imme Dros, waarin de liefdesgeschiedenis van Amor en Psyche een belangrijke plaats inneemt.6 Veel gelijkenissen met de vertelling over Psyche bevat bovendien de Javaanse saga Telaga Warna.7
§ 1.2 | Couperus’ Rijk van de Toekomst Couperus situeert zijn verhaal in een sprookjesachtig slot, gelegen op de hoge en massieve bergen. Daar zetelt de koning van het Rijk van het Verleden. Samen met zijn drie dochters woont hij in een kasteel met maar liefst driehonderd torens. Aan elk van zijn kinderen is door een fee bij hun geboorte een bijzondere gift gedaan. Emeralda, de oudste dochter, is oogverblindend mooi. Een hart van robijn en ogen als smaragden werden haar geschonken. Astra, de tweede prinses, kreeg een levende ‘star’ op haar voorhoofd. Aan de jongste dochter, werden de edele Naaktheid en twee kleine vleugels toebedeeld. Dat de kleine Psyche haar
4
Zie Cram-Magré 1973, p. 66.
5
Couperus 1994, p.5. Hij schrijft er ook dat hij met dat werk een ‘ouderwetschen, ja antieken avonturenroman, - zónder psychologie, zónder symboliek, realistiesch noch naturalistiesch’ wilde brengen. 6
Zie §2.2.
7
Zie §3.3.
6
vleugels niet kan gebruiken, stemt haar droevig; ze voelt zich daarnaast vaak alleen in het grote kasteel. Psyche vindt troost turend in de wolken naar de werelden buiten het rijk. Hoop vindt ze bij de Chimera, het gevleugelde paard dat ze bij Oostenwind ziet. Ook de momenten die ze samen met haar oude vader doorbrengt, doen haar goed. De koning vertelt zijn dochter over de boze wereld en laat haar beloven dat ze altijd bij hem blijft. Als op een dag Prins Eros, heerser over het Rijk van het Heden, het kasteel bezoekt, mag hij een keuze maken uit de drie prinsessen. Emeralda wil met hem trouwen als hij haar het Juweel van het Mysterie bezorgt. Astra wil zijn vrouw worden als hij haar telescoop kan versterken. Alleen Psyche eist niets. De prins wil met haar trouwen, maar het kleine meisje durft niet te beslissen. Als de oude koning overlijdt, neemt Emeralda de macht van haar vader over. Psyche is bang voor haar haatdragende zuster en besluit te vluchten: op de rug van de Chimera vliegt ze over sneeuwschuimende zeeën naar een verlaten woestijn. Psyche blijft hier wenend alleen achter en maakt kennis met de Sfinx. In haar eenzaamheid vraagt het meisje haar het raadsel des levens op te lossen, maar de sfinx blijft zwijgen. Wanneer Psyche weer ontwaakt ziet ze prins Eros, die het spoor van haar tranen is gevolgd. Uit smart, zo voorspelt Eros, wordt het geluk in Toekomst geboren. Psyche gaat met hem mee naar het heden en wordt in dit rijk gekroond tot koningin. Het liefdespaar leidt een onbezorgd leven. Dit verandert echter op het moment dat Psyche wordt geroepen door een sater, die haar verleidt mee te gaan naar het bos van de bacchanten en de nimfen. Psyche leeft er samen met prins Bacchus: er wordt veel gedanst en gedronken. Ze laat zich ertoe overhalen haar vleugels te laten kortwieken. Psyche beseft dat ze een grote fout heeft gemaakt door Eros achter te laten, en keert terug naar het Rijk van het Heden. Ze komt tot de ontdekking dat dit is overgenomen door Emeralda, heerseres van het Verleden: Prins Eros is gestorven. Psyche besluit dat ze boete wil doen voor haar zonde. Van Emeralda krijgt ze de opdracht het Juweel van de Oppermacht te zoeken. Tijdens haar zware tocht, waarbij ze zelfs neerdaalt tot in de onderwereld, ziet Psyche in dat het Juweel niet bestaat. De zoektocht naar zo’n schat is ijdelheid. Het meisje brengt deze boodschap over aan Emeralda. De koningin barst in woede uit en verplettert haar volk met haar door tientallen paarden getrokken zegekar. Ook de kleine Psyche sterft onder het getrappel van de paarden. De waanzinnig geworden koningin rijdt zich vervolgens in haar woede dood tegen de poten van de Sfinx. Maar het verhaal is nog niet ten einde: zwevend herleeft Psyche. Ze vliegt op de rug van de Chimera richting het Rijk van de Toekomst. Als ze haar vader en haar verloren echtgenoot ziet, maant ze het paard sneller te gaan. Met haar nu weer aangegroeide vleugels vliegt Psyche uiteindelijk zelf naar haar geliefden.
7
§ 1.3 | Apuleius’ nieuwsgierige prinses Het is de vraag hoe grondig Couperus het verhaal van Apuleius heeft bewerkt, als we zijn tekst ten minste als grondtekst beschouwen. In de liefdesgeschiedenis van Apuleius staat de schoonheid van koningsdochter Psyche centraal. Zij wekt de jaloezie op van Venus, die geen aanbidders meer heeft. Ze draagt haar zoon op om Psyche met zijn pijlen op een nietswaardig mens verliefd te laten worden. Ongeveer tegelijkertijd gaat haar vader naar het orakel, omdat zijn dochter ongelukkig is en hij vermoedt dat de goden hier achter zitten. Hij wordt opgedragen om haar naar een rots te brengen, waar ze de bruid zal worden, niet van een man, maar van een monster. Psyche wordt echter door de wind weggevoerd naar een prachtig kasteel. Elke nacht wordt ze bezocht door haar onbekende echtgenoot, die ze dus nooit kan en mag zien. Omdat ze overdag ongelukkig is, belooft hij haar dat haar zussen langs mogen komen. De zussen halen haar uit jaloezie over om een olielamp naast haar bed neer te zetten en een mes klaar te leggen, zodat ze dit monster kan vermoorden. Als ze ‘s nachts inderdaad de olielamp aansteekt, ziet ze dat haar echtgenoot helemaal geen monster is, maar de knappe Amor. Doordat ze enkele hete druppels olie morst, ontwaakt Amor. Hij haar niet meer wil zien en vertrekt. Venus komt achter hun nachtelijke avontuurtjes en straft Psyche: ze moet voor Venus drie moeilijke opdrachten uitvoeren. Deze voltooit Psyche met bovennatuurlijke hulp, maar bij haar laatste opdracht gaat ze de fout in: ze opent de doos die ze in de onderwereld haalt - ze denkt dat er een goddelijk schoonheidsmiddel in zit - terwijl haar gezegd is dat ze dat niet mag doen. Ze valt in een op de dood gelijkende slaap. Amor kan dit niet meer aanzien; met medewerking van Jupiter wordt besloten dat Psyche tot de godenwereld verheven wordt, zodat ze samen kunnen zijn. Het liefdespaar krijgt een kind: Voluptas, wat wellust betekent. Overeenkomsten zijn er alom. In beide werken verspeelt Psyche de liefde van Eros. Nadat het meisje gezuiverd is van al haar zonden, wordt het stel op een hoger niveau met elkaar vereeuwigd. Interessanter zijn natuurlijk de verschillen. Al in de eerste regel - ‘In een zekere stad woonden een koning en koningin.’8 - stuiten we op een niet onbeduidend verschil: bij Apuleius groeit het meisje Psyche op met beide ouders. Bij Couperus heeft Psyche een goede band met haar vader, maar waar haar moeder is, blijft hier de vraag. Uit het verhaal blijkt niet of de koningin slechts afwezig is, - al is het dan zeker opvallend dat zij niet bij de begrafenis van haar man verschijnt - of al is overleden. Een derde mogelijkheid is dat er geen sprake is van een moederfiguur. De prinses zou in dit geval op een andere manier ter wereld zijn gekomen, maar hier blijft de lezer in het ongewisse. De fysieke aantrekkingskracht is zeker bij Apuleius nadrukkelijk aanwezig, en leidt uiteindelijk tot een kind. Bij Couperus speelt de seksualiteit zelf geen rol. Een voorzichtige aanname is dat dit samen-
8 Apuleius
1989, p. 76.
8
hangt met Couperus’ ideeën over liefde.9 Fascinatie voor het andere geslacht komt wel naar voren. Het verschil schuilt voornamelijk in de rol van de geliefden. In de oudst overgeleverde tekst heeft Psyche slechts één geliefde, terwijl ze in het negentiende-eeuwse verhaal door meerdere mannelijke figuren gefascineerd raakt. Ze trekt afwisselend een tijdje op met de Chimera, met Eros en met de bacchanten. Hoewel ze Eros later weer tegenkomt, verwekt hij geen kind bij haar. Hiermee verandert Couperus niet alleen de rol van Psyche, maar ook Eros krijgt een andere functie toebedeeld. Apuleius introduceert de prins als boodschapper. In opdracht van zijn moeder Venus verschijnt hij voor Psyche; het is allerminst zijn bedoeling om verliefd te worden op het meisje. In de roman van Couperus is hier geen sprake van: Eros en Psyche maken voor het eerst kennis met elkaar als hij de hand van de prinsessen komt vragen. Uit de antwoorden van de dochters wordt onder meer duidelijk welke karaktertrekken zij vertegenwoordigen. Wetenschap, wereldlijke macht en de menselijke ziel worden door Couperus tegenover elkaar geplaatst. Door de verschillende karakters heeft Psyche geen aansluiting en voelt ze zich eenzaam. Het gebrek aan verbondenheid kwam ook bij Apuleius naar voren, hetzij op een andere manier; in De Gouden Ezel leidt Psyche een teruggetrokken bestaan door haar schoonheid en niet door verschillen met haar zussen. Hoewel Psyche bij Apuleius haar zussen in eerste instantie vertrouwt, blijkt al snel dat dit niet geheel terecht is: het zijn haar zussen die Psyche’s nieuwsgierigheid aanwakkeren, waardoor ze de vergissing begaat te bekijken hoe haar echtgenoot eruit ziet. In beide teksten leidt de hang naar het onbekende tot een fatale keuze, waarvoor het meisje boete moet doen. Deze boetedoening kent twee invullingen. Waar Couperus Psyche menselijk maakt – ze schaamt zich voor haar naaktheid in het bijzijn van anderen – verkeert Apuleius’ Psyche bij het ondergaan van haar straf onder de goden. Hierbij is de rol van Venus, die bij Couperus overigens geheel ontbreekt, erg groot. De meerdere opdrachten die ze van Venus krijgt, worden door Couperus vervangen door boetedoening, met als belangrijkste onderdeel de éne opdracht van Emeralda. Er zijn daarnaast enkele elementen door Couperus aan de tekst toegevoegd, die niet bij Apuleius ter sprake komen. Deze uitdieping is te vinden in de functie van de Chimera en de Sfinx. Opvallend is dat in het orakel van Apollo bij Apuleius wel een verwijzing kan zitten naar de mythologische Chimera, wanneer er gesproken wordt over ‘een monster, grimmig en wreed, dat door het luchtruim vliegend elke vijand vernietigt’10 . Markant is tot slot de verwijzing bij Apuleius naar de weefsters en de spinnen: ‘Aan de overzij voert je weg al gauw langs een paar oude vrouwen, weefsters, die je zullen smeken een handje te helpen bij het weefwerk’.11 De spin wordt door Apuleius slechts eenmaal genoemd, maar Couperus werkt dit verder uit tot een schijnbaar symbolischer onderdeel van het verhaal. 9
Hierover meer in § 4.2.
10 Apuleius
1989.
11 Apuleius
1989, p. 107.
9
2 | Hoogmoed, noodlot en schoonheid
Couperus’ fascinatie voor Griekse en Latijnse teksten is terug te zien in Psyche, waarin hij meerdere mythen met elkaar in verbinding brengt. Deze mythen zullen we in dit hoofdstuk behandelen. In het Grieks betekent μυθος ‘gesproken woord’ of ‘verhaal’. In de literatuurwetenschap heeft de term mythe vooral de betekenis gekregen van een verhaal over goden en halfgoden, waarin de oorsprong gegeven wordt van een (vaak cultureel) aspect van het menselijk leven, of van een natuurverschijnsel. Wat is nu eigenlijk het verschil met het sprookje? Welke mythische aspecten komen naar voren bij Couperus? En hoe verhoudt dit zich tot de hertelling van Imme Dros?
§ 2.1 | Mythische motieven Volgens Lüthi berusten veel sprookjes op mythische motieven, die in de nieuwe vertelling boven zichzelf uitstijgen. Die Mythe fürht die wesentlichen, stetig sich wiederholenden Ablaüfe der Wirklichkeit bildlich auf einen einmaligen grundsätzlichen Vorgang züruck; einen Vorgang, der zum Geschick wird. Das Märchen aber greift die von diesen einfachen Erzählformen herausgearbeiteten Motive auf, sublimiert sie und läßt sie Glieder werden einer weit ausgreifenden Erzählung, die viele Episoden umfassen kann und doch zielstrebig bleibt.12
Hoeveel episoden het verhaal ook kent, het blijft doelgericht. Het blijven beide volksverhalen, maar in sprookjes is het goddelijke bovennatuurlijk en zijn de helden menselijker. Het sprookje lijkt bijna de monotheïstische versie van de polytheïstische mythe. De wereld in Couperus’ Psyche is zeker niet puur monotheïstisch. Prins Eros stamt af van God Eros, en Psyche van zijn geliefde. Ook komt Psyche, wanneer ze Eros verlaat, in het bos van de nimfen, saters en bacchanten terecht; Bacchus is in de Latijnse mythologie de God van feest en wijn. Daar wordt hij verliefd op het prinsesje Ariadne. Couperus verbindt de god van de wijn in zijn sprookje aan de kleine Psyche. Hoewel zij zelf wilde ontsnappen uit het Rijk van het Heden, is ze bij Bacchus niet gelukkig: al haar dagen staan in het teken van zingen, dansen en drank. Door Psyche kennis te laten maken met de aardse geneugten, wordt de liefde van Eros in een ander licht geplaatst. Uit de mythologie afkomstig is ook het gevleugelde paard. De uiterlijke beschrijvingen van de Chimera doen in eerste instantie niet denken aan het vuurspuwende, monsterlijke wezen uit Anatolië. Opvallend is dat in de onderwereld van Psyche wel zulke monsters
12
Luthi 1947, p. 100.
10
voorkomen: ‘helsche chimera's met staartarabesken; half arabesk, half beest; half draak, half krul: vlamme-zeepaarden’.PS
93
En in Metamorfoze wordt de Chimera ook niet gracieus
afgeschilderd.13 Met het gevleugelde schepsel dat gouden manen draagt, lijkt Couperus in Psyche juist eerder te verwijzen naar Pegasus, die net als de boosaardige Chimera in de mythe van Bellerophon naar voren komt. Deze jonge prins krijgt de opdracht de monsterlijke Chimera te doden, maar om dit te volbrengen zal hij eerst Pegasus moeten vangen. Dit gevleugelde paard vliegt zo snel als de wind en nooit eerder was het een sterveling gelukt het paard te temmen - ook Psyche slaagt er bij Couperus niet in, hoe graag zij dit ook wil, het magische wezen voor zichzelf te houden. Met de hulp van Athena lukt het Bellerophon uiteindelijk om het dier te berijden en de Chimera te vangen. De prins kan nu veilig terugkeren. Jarenlang leidt Bellerophon een probleemloos leven in zijn welvarende rijk. Maar als hij niets meer te wensen heeft, denkt hij terug aan de tochten op het goddelijke paard. Zijn verlangen is op te stijgen tot de heilige Olympos. De prins roept het magische wezen en wil hoger en hoger. Voor deze hoogmoedige houding wordt Bellerophon gestraft: Pegasus werpt hem op de grond. Psyche weet haar verlangen om sneller en sneller bij haar geliefden te komen wel tot een goed einde te brengen; de hoogmoed is terug te zien bij Emeralda. Een ander verband tussen de mythe van Pegasus en de figuur van de chimera is de donder. Als beloning voor zijn daadkrachtig handelen wordt Pegasus namelijk drager van de donder en bliksem. Dat Couperus de Chimera altijd met donder laat verschijnen, zou deze verbondenheid kunnen onderstrepen. Ook de spinnen in het verhaal kunnen vanuit mythologisch perspectief worden bezien. Een eerste associatie is met het verhaal van Arachne, de dochter van een wolverver die door Pallas Athena de kunst van het weven werd geleerd. Haar talent maakt het meisje in het hele land beroemd: vrouwen uit de omgeving komen om haar werk te bewonderen. In haar hoogmoed roept Arachne dat ze een wedstrijd aan wil gaan met de godin zelf. Arachne wint de wedstrijd, maar wordt door Pallas Athena veranderd in een spin, gedoemd om voor eeuwig draden te spinnen. Omdat de spinnen meestal voorkomen in combinatie met Emeralda zou het motief van de spinnen dus naar Arachne’s hoogmoed kunnen verwijzen. Maar de spinnen zijn al aanwezig in het kasteel voordat Emeralda koningin is, dus er moet nog een ander verband bestaan. Een verwijzing naar de schikgodinnen ligt meer voor de hand. Deze godinnen bepaalden het lot van goden en stervelingen door een levensdraad te weven, te meten en af te knippen. Dit is gemakkelijk te verbinden met het idee dat het niet mogelijk is te ontsnappen aan het lot. Een treffende passage hierbij is het moment waarop het prinsesje in afwachting is van de manier waarop zij boete moet doen, het moment waarop Emeralda haar lot bepaalt: 13
In Couperus 2008, p. 88 valt te lezen: ‘En in de aanbiddelijke naïviteit van haar moederziel, die bang was voor de kunst, als voor een monster, een chimaera.’ Verdere citaten uit dit werk worden aangegeven met de paginanummers in superscript, voorafgegaan door de letters MET.
11
En voor Psyche werd zij als een reusachtige spin van juweel, die loeren zou uit het midden van haar web van schitterstralen, de stralen van haar eigen zonneglans. Maar wat zij ook ware, vorstin, zon, spin, of juweelkunst, vrouw was zij niet, mens was zij niet, en door het opaal van haar boezem heen, schemerde haar hart van robijn. Psyche zweeg stil, afwachtend haar lot, en Emeralda loerde. […] Eindelijk sprak zij, onbeweeglijk, spin in haar web van schitterstralen, en haar stem klonk orakel-gelijk in een knarsende bezwering. PS 80-81
De weg die Psyche moet afleggen wordt uitgestippeld door de wevende beesten; zowel Emeralda als haar spinnen bepalen het lot van Psyche, net als de schikgodinnen.
§ 2.2 | Moderne mythe over onzekerheid Om onder andere te laten zien dat een bewerking ook veel minder ingrijpend kan zijn, behandelen we hier kort een recentere versie van de mythe. Imme Dros ‘hertaalde’ in Liefde en wat ervoor doorgaat (2000) de liefdesgeschiedenissen van Medeia, Alkestis, Psyche en hun geliefde mannen. In haar krachtige, heldere bewerking van het Psyche-verhaal legt ze de nadruk op schoonheid en jaloezie. De wrok van Afrodite, de liefde van Eros, het gemis van de echtgenoot overdag, de zusters die het geluk van Psyche benijden en haar daarom overhalen tegen het gebod in te gaan, het verlangen naar de identiteit van de geliefde; het zijn allemaal motieven die direct te koppelen zijn aan fysieke schoonheid. Niet in het minst de laatste opdracht waarbij Psyche ondanks de waarschuwing het doosje met het goddelijke schoonheidsmiddel opent: dit doet ze in de hoop dat Eros haar dan weer mooi genoeg vindt. Wat het schoonheidsideaal is, blijft onduidelijk; dat het er is, staat vast. Dat (liefde voor) innerlijke schoonheid te verkiezen is, wordt nergens expliciet gezegd. Zo wordt des te meer duidelijk dat Couperus een andere bedoeling heeft met zijn verhaal; hij legt nergens nadruk op fysieke schoonheid en de idealen die daarbij horen. Bij Dros is het primair een liefdesverhaal, over verlangens, onzekerheid en over (verlatings-)angst; de accenten zijn moderner. Het mythische karakter van het verhaal blijft behouden, maar bepaald gedrag wordt soms verkapt geïllustreerd door middel van hedendaagse gebruiken.
12
3 | Het karakter van de sprookjeswereld
Wat uit de vergelijking met het verhaal van Dros duidelijk wordt, is dat Couperus in zijn bewerking minder gebruik maakt van de mythische mogelijkheden die het verhaal van Apuleius hem aanreiken. Daarom staat in dit hoofdstuk de vraag centraal in hoeverre Psyche nu werkelijk een sprookje is. Bastet stelt in zijn Couperusbiografie al dat Psyche ‘eigenlijk nauwelijks een sprookje te noemen is.’14 Toch heeft het verhaal behoorlijk wat kenmerken gemeen met het prototypische sprookje. Interessant zijn de overeenkomsten, maar zeker ook de verschillen. We behandelen achtereenvolgens stilistische en structurele kenmerken, om tot slot nog een klein Indisch sprookje onder het voetlicht te brengen.
§ 3.1 | Stijl: psychologisch verantwoord schilderij? Lüthi behandelde in zijn studie naar vorm en essentie van het Europese sprookje achtereenvolgens eendimensionaliteit, oppervlakkigheid, abstracte stijl, afzondering en samenhang, sublimering en toepasbaarheid.15 Joossen en Vloeberghs hebben op basis van deze studie en recentere literatuur een rijtje met handzamere kenmerken opgesteld.16 Dit komt min of meer neer op: ongedetailleerdheid, verwonderingsgebrek, transparantie, voorspelbaarheid, handelingssnelheid en sprookjesmotieven. Deze zes aspecten van sprookjes zullen hieronder per alinea behandeld worden. Sprookjes kennen een onbepaalde tijd en ruimte en liggen als het ware buiten ons bereik, zoals in een aantal sprookjes expliciet gemaakt wordt met de eerste zin: Er was eens in een land hier ver vandaan... Ook in Psyche is er veel onbepaald. Er worden specifieke details genoemd - zoals bijvoorbeeld maliënkolders en Latijn sprekende priesters - maar het is niet mogelijk dit onomstotelijk aan een historische tijd te verbinden. De Rijken van Verleden, Heden en Toekomst zijn geografisch onherkenbaar; ze hebben weliswaar namen, maar die zijn te abstract, te symbolisch gemarkeerd en corresponderen niet met de aardrijkskundige gebieden die wij kennen. Deze tijd en ruimte vormen bovendien een samenhangende eenheid. Hoe wonderlijk het op de lezer mag overkomen; de personages kennen slechts één dimensie. Desalniettemin is er wel sprake van een verschil tussen de vertrouwde, veilige omgeving en de onverkende 14
Bastet 1987, p. 199.
15
In vrije vertaling van ‘Flachenhaftigkeit’, ‘Abstrakter Stil’, ‘Isolation und allverbundenheit’, ‘Sublimation’ und ‘Welthaftigkeit’ uit Lüthi 1947. 16
Joossen & Vloeberghs 2008, pp. 70-71.
13
en mogelijk dus gevaarlijke omgeving. Op deze manier kan er net als in veel sprookjes sprake zijn van grensoverschrijding: deze rijken vormen één vanzelfsprekend geheel, samen met de onderwereld, maar niet alles is even bekend. In Psyche zien we meerdere grensoverschrijdingen die functioneel zijn. Als de hoofdpersoon in aanraking komt met een nieuwe omgeving, markeert dit een fase in haar ontwikkeling. In het Rijk van de Toekomst is ze niet langer de jongste prinses, maar staat zij op gelijke hoogte met haar echtgenoot. Het woud van de bacchanten is haar introductie tot een wereld van grenzeloosheid. Het wegvluchten van de bacchanten en de ontmoeting met de kluizenaar illustreren dat ze tot inkeer is gekomen. De reis naar de onderwereld symboliseert haar bereidheid tot boetedoening. De reizen op de rug van de Chimera verruimen haar (verbeeldings-)wereld en geven inzicht in de essentiële levenszaken. De vanzelfsprekendheid van magische elementen - en daarmee dus het gebrek aan verwondering over de sprookjesrealiteit - is eveneens een sprookjeskenmerk. Dat Psyche edelstenen huilt, dat er een onderwereld is, dat nimfen en saters bestaan, dat spinnen en bloemen kunnen praten; het overgrote deel van de magie wordt als inherent aan de leefwereld beschouwd. Toch lijkt Psyche, zeker in het begin, nog wat moeite te hebben dit alles te geloven. Bij haar eerste ontmoeting met de Chimera is ze blij verrast dat dit fabeldier inderdaad kan spreken en vliegen. Het bestaan ervan echter lijkt geen echte verrassing. Ook over de hoofdpersonen in een sprookje valt niets uit te leggen; ze zijn oppervlakkig en eendimensionaal geportretteerd en daarmee volledig transparant. Het zijn typen in plaats van karakters; ze maken geen ontwikkeling door en kennen geen noemenswaardige voorgeschiedenis (of toekomst). Nuances ontbreken dus: de afbeelding van de sprookjeswerkelijkheid is zwart-wit, goed en kwaad zijn voor de lezer duidelijk herkenbaar. Hier is het eerste belangrijke verschil, want Psyche is eerder een romanpersonage: zo menselijk mogelijk afgebeeld, met gebreken, angsten en grotere kwetsbaarheid dan de wezens waarmee zij in aanraking komt. De lezer komt te veel van Psyche’s innerlijke wereld te weten om haar nog een type te kunnen blijven noemen. Het traditionele sprookje is doorgaans optimistisch en daarmee ook grotendeels moralistisch: uiteindelijk overwint het goede en trekken de ethisch slecht handelende personages aan het kortste eind. Ook Psyche wordt in het verhaal steeds min of meer gestraft voor de overtredingen die ze begaat - zo valt het in elk geval te interpreteren: omdat ze haar vader verlaat, raakt ze hem kwijt; omdat ze de Chimera niet gelooft, komt ze in de woestijn terecht; omdat ze voor de saters en bacchanten kiest, sterft Eros. Pas als ze spijt krijgt, gaat ze boete doen. Het einde is echter eigenaardig: Emeralda krijgt de volledige macht waarnaar ze zo verlangt door Psyche uit de weg te ruimen, en Psyche sterft. Zo gesteld lijkt het juist een gruwelijk einde, maar Emeralda heeft slechts macht over een rijk dat bestaat uit leegte. Psyche wordt uiteindelijk herenigd met Eros; na de dood leven zij toch nog lang en gelukkig. 14
Show, don’t tell lijkt bij het sprookje uit den boze. Schilderachtige beschrijvingen blijven uit om de handeling op de voorgrond te plaatsen en die zo snel en zo duidelijk mogelijk te laten verlopen. Er valt weinig tussen de regels door te lezen. In Psyche zijn er beschrijvingen in overvloed en moet de lezer soms juist wel aan het werk om gebeurtenissen te duiden. Beschrijvingen van de lucht, de stralen van de zon en het landschap dienen vaak om haar stemming te ondersteunen, als een couleur locale. De nadruk licht veel minder op de handeling, maar meer op de manier waarop die handelingen beschreven worden. In het taalgebruik zijn ook verschillende topen aan te wijzen die des sprookjes zijn. Voor het gemak noemen we dit hier de sprookjesmotieven: terugkerende verhaalelementen die bij het sprookje voorkomen, maar niet noodzakelijk bijdragen aan de interpretatie. Hieronder vallen de vaste formuleringen, met name die aan het begin en aan het eind, alsmede een voorkeur voor herhalingen, primaire kleuren en bepaalde getallen (zoals o.a. drie, zeven en twaalf). Vooral de hang naar getallensymboliek en de herhaling vinden we in Couperus’ sprookje terug. De drie prinsessen, de drie vluchten met de Chimera, drie kreten van smart, voor de derde maal vragen om een boodschap door te geven aan Eros. De kleuren daarentegen zijn vaak te specifiek voor een sprookje. Couperus brengt graag nuance aan en schildert ons een heel kleurenpalet: karmozijnen wiekjes, een purperen woestijn, zwartpurperen karbonkel, het purper, goud-rood en roze gloeiende lover, koraalrood licht, zwavelgeel licht mos, azuren vlammen, groene smaragden en vlammen. Objectief gezien komt bijvoorbeeld de kleur purper vaker voor dan geel of rood.17 Zilver komt zelfs nog vaker voor. Blauw, wit en zwart komen alledrie dertig keer of meer in de tekst voor, maar goud wint het daar dan weer van met in totaal zevenenvijftig keer. Nauw verwant aan de aandacht voor formules is de positie van voorspellingen in een sprookje. Als deel van de magische wereld komen ze - natuurlijk - altijd uit. Zo ook de verkapte voorspelling in Psyche’s gesprek met haar vader en Eros’ voorspelling dat het geluk voort zal komen uit smart in de Toekomst.18 Naast voorspellingen dienen ook beloftes in deze wereld zeer serieus genomen te worden.
§ 3.2 | Verhaalstructuur: een zielige zoektocht? Sprookjes hebben niet alleen een kenmerkende stijl, maar vaak ook een typerende verhaalopbouw. Als je de structuur van een sprookje wilt analyseren, kom je al snel terecht bij Vladimir Propp. Hij heeft naar het verloop van de handeling in toversprookjes gekeken en constateerde terugkerende elementen in de verhaalopbouw.19 De zeer wiskundige, abstracte formule is zo algemeen dat hij zonder veel problemen ook toegepast kan worden op andere 17
Samenstellingen en vervoegingen zijn meegeteld.
18
Zie voor het gesprek met haar vader Couperus 1992, pp. 13-14 en voor Eros voorspelling p. 42.
19
Zie bijlage 1.
15
genres; in de moderne literatuur is het vaak een gebrek of een leegte die in de roman al dan niet wordt opgelost. Of het stramien dus specifiek is voor het sprookje is nog maar de vraag. Voor de volledigheid zullen we zijn theorie toch kort toepassen op Psyche, om meer grip te krijgen op de verschillende verhaal-episoden. Psyche doet een belofte aan haar vader, die ze overtreedt (A) door voor de derde keer op de Chimera te vliegen. De overgang (B) is dan dat haar vader sterft en Emeralda koningin wordt. De queeste van Psyche gaat van start. De held vertrekt (↑) en wordt, alleen in de woestijn, op de proef gesteld. Daar huilt ze als reactie (E) een rivier van tranen en edelstenen. Met enige fantasie kan de liefde die Eros haar vervolgens geeft worden gezien als het tovermiddel (F). Onze heldin begeeft zich naar het Rijk van het Heden en is dus verplaatst (G). De lokroep der bacchanten kan worden gezien als een strijd met de tegenstander (H), een verleiding die ze tijdelijk niet kan weerstaan, maar waar ze zich uiteindelijk toch met succes tegen kan verzetten (J). Het is dan echter te laat om terug te keren naar de oude situatie; Eros is inmiddels gestorven. Door Eros achter te laten heeft Psyche dus een tweede ‘misdaad’ begaan (A), daarom zal ze Eros moeten missen en is ze weer alleen. Uit eigen wil besluit Psyche boete te doen, ze wil zich zuiveren en dat blijkt een zware opdracht (M). De terugkeer (↓) gaat min of meer gepaard met een incognito aankomst (o), om zich direct weer te onthullen (Q). Het vinden van de steen der wijzen blijkt niet de werkelijke zware opdracht, het is in ieder geval geen opdracht die vervuld kan worden. Dat gebeurt pas met de dood van Psyche, waarmee de onechte held ontmaskerd (Ex) en gestraft wordt (U), Psyche een transfiguratie ondergaat en herenigd wordt met haar koninklijke eega (W*). Punt van discussie zou kunnen zijn of Emeralda nu de onechte held of de tegenstander is. In dat laatste geval eindigt het met een overwinning op de tegenstander (J) en gek genoeg met een overwinning op de dood: door het loslaten van de hang aan het aardse wordt haar geluk hersteld (K). Opvallend is dat het elke keer een nieuwsgierig verlangen is, waaraan Psyche gehoor geeft, en op deze manier door eigen toedoen uiteindelijk zielig en alleen achterblijft. Anders gezegd gaat Psyche in elke liefdesrelatie vreemd, waardoor ze de eerdere geliefde uit het oog verliest. Pas als ze de betekenis van de verbondenheid met haar geliefde volledig doorziet, is ze in staat die nieuwsgierigheid los te laten.20 Door het invullen van Propps schema wordt in het bijzonder duidelijk dat Psyche twee keer dezelfde fout begaat. Ze verlaat iemand voor een ander uit nieuwsgierigheid, en verliest daardoor respectievelijk haar vader en Eros. Dit brengt ons bij een andere manier om naar de verhaalopbouw te kijken, namelijk met behulp van het grondschema of het verhaaltype. Over het algemeen wordt het verhaal van Psyche geschaard onder verhaaltype ATU 425 (De
20
Deze nieuwsgierigheid speelt zoals gezegd een rol in De Gouden Ezel van Apuleius.
16
zoektocht naar de verloren echtgenoot), met name subtype 425B (Zoon van de Heks).21 Het gaat om een verhouding met een bovennatuurlijke, mysterieuze of in elk geval ongebruikelijke echtgenoot. Vaak is er een verbod in het spel rondom de ontdekking van de werkelijke identiteit van de geliefde. De verhouding duurt zolang het gebod nog ongebroken is. De vrouw overtreedt de regels, de partner verdwijnt, de queeste start, met hereniging tot gevolg. Verwant aan dit verhaaltype is Belle en het Beest (425C), waarin de oudere zussen juwelen en kleren aan hun vader vragen; de jongste wil een roos en eindigt ten slotte met het beest. Overkoepelend lijkt het feit dat het besef van liefde pas komt na een scheiding; geluk wordt pas herkend als het voorbij is. De zoektocht wordt gestart vanwege de persoonlijkheid van de geliefde en niet vanwege zijn status, vanwege innerlijk in plaats van uiterlijk, vanwege de mens als geheel in plaats van de functie die hij moet vervullen. Door de innige liefde is de hoofdpersoon in staat de zwaarste of onmogelijkste opdrachten tot een goed einde te brengen. Ook bij Couperus schenkt de liefde voor Eros een ongekende kracht aan Psyche om haar beproeving te doorstaan. Tot slot zijn er enkele andere sprookjeselementen, die we eerder in Apuleius’ versie dan in Couperus’ vertelling kunnen signaleren. De jaloezie van Venus op de schoonheid van Psyche doet sterk denken aan de boze stiefmoeder in Sneeuwwitje (Grimm 53), die vervolgens ook een jager op pad stuurt om Sneeuwwitje met zijn pijlen te doden. De opoffering van een prinses lijkt terug te gaan op het verhaal van de drakendoder. Het slapen en daardoor schijndood zijn van Psyche als ze het doosje opent, kan in verband gebracht geworden met Doornroosje (Grimm 50) en Sneeuwwitje. Het doet ook denken aan de de doos van Pandora: het vat dat als het gesloten bleef niemand kon treffen, maar bij opening rampen en ziekten zou verspreiden. Ook hier speelt nieuwsgierigheid een belangrijke rol. De vermenselijking die bij Psyche plaatsvindt als ze gekortwiekt wordt, en als ze zich schaamt voor haar naaktheid, roepen alle tot slot de echo op van De kleine zeemeermin; Ariël offert haar stem op om bij haar geliefde te zijn.
§ 3.3 | Verwant aan een Javaans sprookje? Er moet niet uit het oog worden verloren dat Couperus een Indische achtergrond heeft. De verhalen uit zijn jeugd moeten ook een belangrijke bron geweest zijn waaruit hij in zijn hele leven heeft geput, bewust of onbewust. Een zoektocht door alle Indische sprookjes is onbegonnen werk, maar een sprookje dat er na een oppervlakkige verkenning bovenuit springt in verband met Psyche is in elk geval Telaga Warna.22 De hoofdpersoon Kasminten heeft de keuze uit drie potentiële huwelijkskandidaten, die haar elk, zich niet bewust van hun con-
21
Uther 2004 heeft de typering van Aarne en Thompson grotendeels overgenomen en heeft getracht de kritiek op het systeem te verwerken. Verwante verhalen van hetzelfde type zijn onder andere: Koning Valemon en Ten oosten van de zon en ten westen van de maan. 22
Zie voor volledige versie <www.beleven.org>.
17
currentie, een bruidsschat schenken. Hebzucht en ijdelheid zijn sleutelwoorden in dit sprookje. Schoonheid wekte in het verhaal van Apuleius de jaloezie van Venus op; Couperus gebruikte hebzucht in zijn karaktertekening van Emeralda. Wanneer je de teksten naast elkaar legt, wordt echter duidelijk dat er in het Indische sprookje veel elementen afwezig zijn die bij Couperus en Apuleius een belangrijke functie vervullen; andere onderdelen zijn in verhulde vorm aanwezig, waardoor het verhaal een andere betekenis krijgt. Er komt geen ware geliefde als Eros voor in het Indische sprookje en de berggeesten vervullen hier dezelfde functie als de goden uit de oudheid. Het verhaalstramien dat we kennen van Apuleius en Couperus is weliswaar duidelijk te herkennen; de invulling daarvan kent – waarschijnlijk door verschil in cultuur - andere accenten.
18
4 | Het goede, ware en het schone
Door het hoofdpersonage - en daarmee het boek - Psyche te dopen, is een interpreet al snel geneigd alle theorieën over de ziel paraat te hebben staan. In hoeverre zien we filosofische of religieuze denkbeelden terug in Couperus’ Psyche? Op welke plek staat Psyche in Couperus’ leven en in zijn oeuvre? En wat vertellen andere thematisch verwante werken uit de literatuur over de accenten die Couperus legt?
§ 4.1 | Ziel in wereldbeeld: Tussen wetenschap en geloof Het denken over de ziel kent een lange en rijke geschiedenis. Elk mens - en daarom elke auteur - stoelt zijn doen en laten, bewust of onbewust, op denkbeelden over de verhouding van de ziel tot het lichaam en het aardse bestaan. Bepaalt onze ziel, ons innerlijk, hoe we ons gedragen? Of ligt de oorsprong van onze identiteit toch in de ‘dierlijkere’ aspecten die nog sluimeren in ons binnenste? Feit blijft dat er vele bewoordingen zijn geweest voor dat ongrijpbare, onzichtbare, onbewuste deel van elk mens. Opvallend is dat zowel het Griekse ψυχή (psyche) als het Latijnse spiritus - nu beiden vooral bekend in de betekenis van ‘geest, ziel’ - afgeleid zijn van ‘ademen’ en dus van oorsprong ‘(levens-)adem’ betekenen.23 Alles wat ademt, is levend en bezield. Maar is de ziel onsterfelijk, of onlosmakelijk verbonden met het levende lichaam? Tijd om wat denkkaders onder de loep te nemen; niet alleen die van de psychologie en het spiritisme, maar ook filosofische en theosofische. Driedelingen behoren niet enkel tot het sprookjesdomein: wetenschappers en vooral filosofen zijn er dol op. Zo ook Plato, Aristoteles en Freud, wier ‘cultuurteksten’ niet weg zijn te denken uit onze Westerse samenleving. Vele van hun driedelingen zijn vandaag de dag inderdaad naar het rijk der sprookjes doorverwezen. Maar dat neemt niet weg dat ze verankerd zijn in onze cultuur, met name in het denken over de ziel, de menselijke geest. Bovendien moet men niet uit het oog verliezen dat bepaalde levensbeschouwingen in andere tijden wél een belangrijke rol hebben gespeeld. Aristoteles stelde weliswaar dat ziel en lichaam één waren, maar zag de ziel als bestaand uit drie delen: het vegetatieve (gericht op overleving), het animale (overleving én waarneming) en het rationele deel (het animale deel plus de mogelijkheid tot redeneren). Deze ratio is ook volgens Plato wat de mens onderscheidt van andere dieren. In zijn wereldbeeld is de ziel echter niet onlosmakelijk verbonden met het lichaam; de mogelijkheid van een onsterfelijke ziel is essentieel in Plato’s filosofie. Zijn dualistische wereldbeeld heeft voor 23
Psychè komt van het werkwoord psuchein, spiritus van het werkwoord spirare; beide betekenen ‘ademen’.
19
een belangrijk deel het christelijk denken beïnvloed. Zijn bekende allegorie van de ziel is die van de wagenmenner, die een balans moet zien te vinden tussen twee paarden met elk tegengestelde belangen. Voor het gemak schilderen we het eerste paard zwart, het tweede wit. Het zwarte paard is gericht op een zo direct mogelijke bevrediging van de primaire levensbehoeften, het witte paard is een passionele Don Quichot die nobele idealen wil najagen. De menner - het intellect en dus de ziel in beperkte zin - zal deze twee neigingen van de ziel op hetzelfde pad moeten brengen. Een vergelijkbare indeling is tweeduizend jaar ouder: Freud deelde de menselijke geest op in Id, Ego en Superego (Es, Ich en Überich), die kort door de bocht respectievelijk staan voor de menselijke onderbewuste verlangens, ons bewustzijn en ons ideaalbeeld. Opmerkelijk is dat Eros bij Freud terugkomt in het Id; daar is Eros de term die hij hanteert voor seksuele energie, een levensdrift die aan het werk is in ons onderbewustzijn, naast Tanatos: woede of doodsdrift. Freuds gedachtegoed was voor het overgrote deel nog niet gepubliceerd toen Psyche verscheen. Maar dezelfde wil om grip te krijgen op het onwaarneembare en het onderbewuste was ook in het fin de siècle sterk aanwezig. Men wilde het hogere ‘ervaren’ en er kwam dus een zogenaamde ‘nieuwe mystiek.’24 De bewegingen van zowel de theosofie als het spiritisme gaven hier een invulling aan. ‘Beide stelsels droegen de aantrekkelijke gedachte uit van eenheid, evolutie en wetenschappelijke waarheid.’ Het primaat van de wetenschap over religie en de daardoor ontstane kloof was sommigen te groot geworden; de theosofie lijkt een beweging die deze afstand wil overbruggen, een verzoening in de vorm van occulte wetenschap. In feite is het een voortzetting van al bekende, alternatieve, occulte leringen, steunend op eclecticisme en syncretisme. De theosofie beoogt ‘onderdak aan alle godsdiensten’ te geven, maar is zelf geen godsdienst. Deze levensbeschouwing put namelijk uit zowel filosofische als religieuze stromingen, en smeedt de elementen daaruit tot een nieuwe eenheid; elk geloof heeft gelijk. Een belangrijk werk is De Geheime Leer (1899), een vertaling van The Secret Doctrine (1888) door Helena Blavatsky, een werk dat vanwege de titel doet denken aan het gnosticisme. ‘Uitgangspunt is een ondoorgrondelijk en geheim begin, onbegrijpbaar voor goden en mensen. Dat begin is tijdloos en vormloos, een niet-zijn.’25 Uit dit niet-zijn komt het leven voort. Over de oorsprong valt niet te speculeren, daarnaast is het heelal grenzeloos en eeuwig. Het derde principe is dat in het leven op aarde - en daarvoor en daarna - de ziel centraal staat. God is alom aanwezig en een ‘zintuiglijke ervaring van dit goddelijke’ in de mens is mogelijk door de ziel. Alle zielen zijn gelijk en omdat alle leven cyclisch is, ontwikkelen de zielen zich door middel van (re-)incarnatie tot een steeds hogere geestelijke staat, met een eindstadium; een soort verplichte pelgrimstocht.
24
Kemperink 2001, pp. 259-267 behandelt de theosofie in het fin de siècle. Verder informatie in deze alinea komt deels uit deze bron. 25
Habets 1999, p 6.
20
Ook het spiritisme was in zwang rond 1900. Kemperink merkt al op dat spiritisme en theosofie bij Couperus zijn ‘samengesmolten tot één levensbeschouwelijk concept.’26 Het spiritisme berust op de gedachte dat er een geestenwereld bestaat waarmee contact kan worden gemaakt. Met dit idee moet Couperus waarschijnlijk al in zijn Indische kindertijd zijn geconfronteerd. De ziel had volgens sommigen in deze stroming een eigen ‘lichaam’: het astrale lichaam, in tegenstelling tot het stoffelijke. Dit zijn twee delen die elk ‘los van het andere’ opereren.27 In verband met het astrale lichaam, is het de naam Astra die opeens in het oog springt. Hier hebben we een andere naam die net als Psyche in verband gebracht kan worden met het geestelijke aspect van het bestaan. De driedeling in de zussen lijkt te verwijzen naar de driedeling zoals we hem kennen in de filosofie. Natuurlijk bezit Psyche - ‘toekomstgericht, idealistisch, constant in geestelijke vervoering’28 als ze is - in principe alle eigenschappen van de ziel zoals Plato en Freud die zien. Maar afgezet tegen Astra en Emeralda heeft ze toch het meest gemeen met de idealistische kant van de ziel. Emeralda - is een edelsteen niet het tastbare symbool voor wereldlijke rijkdom? - representeert met haar kapitalistische machtswellust het bevrediging van een dierlijk verlangen. Net als het id en het zwarte paard heeft zij van Astra, het puur rationele deel van de vergelijking, niets te vrezen. Astra heeft alleen maar oog voor de wetenschap; zelfs als ze blind is, staat kennis boven wereldlijke macht. Wie Emeralda wél vreest is Psyche, de prinses van de Naaktheid met de Wieken, die in haar kuis-, puur- en zuiverheid al het goede, ware en schone representeert. Natuurlijk moet Psyche eerst fouten maken voordat ze hiervan het toonbeeld is, maar bij de laatste confrontatie is ze dat zonder twijfel. Psyche is echter meer dan slechts een allegorie van de ziel. Het gaat om de verhouding van de ziel tot de liefde, en de schoonheid. Wat de liefde ermee te maken heeft, wordt vooral duidelijk als we naar het oeuvre en het leven van Couperus kijken. Het verband tussen ziel en schoonheid behandelen we aan de hand van vergelijkingen met andere interteksten.
§ 4.2 | Couperus’ leven: Platonische liefde Het draait bij Psyche niet hoofdzakelijk om de filosofische gedachte dat de ziel uit verschillende delen bestaat. Het lijkt eerder te gaan om de theosofische gedachte dat de ziel een ontwikkeling doormaakt en dat deze uitmondt in een nastrevenswaardig eindpunt. Dat Couperus op de hoogte moet zijn geweest van het theosofische gedachtegoed staat vast. Ten eerste was zijn zeer goede vriend Pier Pander in hoge mate geïnteresseerd in deze
26
Kemperink 2001, p. 267.
27
Kemperink 2001, p. 269.
28
Uit Janssen 1993, die overigens de feiten in zijn samenvatting niet helemaal chronologisch op een rijtje heeft staan.
21
geestesstroming.29 Daarnaast bevindt zich in een ander werk van Couperus een verhulde bewerking van The Secret Doctrine - zoals gezegd een van de belangrijkste theosofische werken uit die tijd. Deze bewerking is het verhaal Jahve, in God en Goden (1903), ‘een veel abstracter en kernachtiger verhaal’ dan dat van Blavatsky. Alles begint met het niet-zijn, in een ‘duizelende onbegrijpelijkheid.’ Dan is er een eeuwige Adem, en zijn zoon, Jahve: ‘de eerste echte scheppergod [...] die welbewust vormen schept naar zijn eigen beeld’. Dat beeld berust echter op de illusie dat Jahve zelf het licht heeft geschapen, terwijl dat licht gevloeid was uit ‘de Bron, het ondoorgrondelijk Geheim,’ of het ‘overgoddelijke’ begin.30 Of Couperus zich nu ten tijde van het schrijven van Psyche al zo indringend verdiept had in de beginselen van de theosofie of niet; het boek blijft het relaas van een zielsontwikkeling die uiteindelijk leidt tot het ontdekken van een hogere werkelijkheid. Misschien is dit wel de ontwikkeling die Couperus zelf heeft doorgemaakt. Zoals het een biograaf betaamt, merkt Bastet op dat niet moet worden vergeten dat de sprookjes Psyche en Fidessa tussen autobiografische boeken in zijn verschenen. Beide zijn zeer vergelijkbaar en zijn voorkeur is dan eigenlijk ook om ze samen te behandelen, vooral natuurlijk om de schrijver verder te kunnen duiden. Bastet verbindt de verhalen inderdaad met het zielsproces van Couperus zelf. Waar Psyche de symbolische samenvatting van Louis’ innerlijke ontwikkeling is, staat in Fidessa dat van zijn echtgenote Elisabeth centraal. Couperus schrijft dat zijn tijd in Parijs hem aan deed ‘als een woestijn’31 en in het echte leven was het min of meer Elisabeth die hem uit die woestijn vandaan trok. In het sprookje is het Psyche die letterlijk bij de Sfinx in de woestijn zit, en door een geliefde wordt gered. En in het volgen van de geliefde tot in de dood constateert Bastet Couperus’ levensbeschouwing: ‘De ware, reine liefde die de sexualiteit overwint brengt de ziel tot loutering, zo wil Couperus hiermee zeggen.’32 In het verlengde hiervan ligt ook Couperus’ interesse voor androgynie: ‘de eenwording van man en vrouw, een idee dat samenhangt met de zogenaamde coincidentia oppositorum (het botsen der tegendelen)’ dat duidt op ‘een diepgewortelde behoefte om te ontkomen aan de menselijke beperkingen die men ervaart in ziekte, dood, het te kort schieten van de liefde en de scheiding der seksen.’33 Seksualiteit is een beperking die bij Couperus overwonnen moet worden. Psyche en Fidessa illustreren volgens Bastet indirect de rol die Elisabeth Baud in Couperus’ leven heeft gespeeld. Door de louter platonische liefde tussen hen gaf Couperus invulling aan zijn eigen ideaal. Het huwelijk was daarmee een weloverwogen zet:
29
Zie Couperusmuseum. Het was Panders wens dat de ideeën van deze nieuwe mystiek hun plek kregen in ‘het Pier Pander tempeltje te Leeuwarden, dat [echter pas] na de dood van de beeldhouwer tot stand kwam’. 30
Habets 1999, p. 3.
31
Bastet 1986, p. 10.
32
Bastet 1986, p. 15.
33
Goedegebuure 1987, pp 131-132.
22
om een compromis te sluiten met het normale leven en zichzelf een partner te verschaffen. Deze onorthodoxe verbintenis is getypeerd als een ‘emotioneel arrangement’ waarmee Couperus zich verzekerde van onbeperkte moederlijke liefde en aandacht. Er was zeker geen sprake van een verlangen zich voort te planten. [...] Couperus was emotioneel niet in staat een vrouw seksueel lief te hebben en meende dat seks de liefde degradeerde. [...] In zijn vroegere werk meende Couperus dat een man een diepe en blijvende vriendschap met een vrouw kon hebben, een relatie die door haar intensiteit en via de ontdekking van gemeenschappelijke overtuigingen in staat zou moeten zijn het materialisme van fysieke liefde te overstijgen. 34
Couperus heeft een liefde voor ogen die belangrijker is dan de fysieke, die deze zelfs overbodig maakt. Zonder direct aan Plato te refereren is Psyche eigenlijk een uitwerking van de platonische liefde die de filosoof onder andere in zijn Symposium heeft beschreven. Hierin beschrijft Plato een fictief gastmaal. Als er door de gasten vol lof gesproken is over liefdesgod Eros, laat hij Socrates een speech geven. Hij benadrukt in die redevoering het nauwe verband tussen liefde en schoonheid; verliefden zijn op zoek naar het goede, ware en schone en herkennen dit in hun geliefde. De liefde brengt hen voor het eerst in contact met de puur rationele ideeënwereld van Plato, maar in hun geliefden is het nog slechts een afspiegeling van het goede, het ware en het schone. Liefde spoort ons volgens Plato aan om een steeds beter begrip te krijgen van die ideeënwereld, er steeds dichterbij te komen. Deze opvoeding door de liefde in onder andere schoonheid is trapsgewijs. Eerst is er de concrete, aardse en dus zinnelijke liefde, die gevolgd wordt door de liefde voor abstracte schoonheid of de indirect waarneembare schoonheid. Eindstadium is de schoonheid als zuiver idee, die de mens pas kan bereiken als hij niet langer gebonden is aan zijn fysieke vorm. Eros voert dus de mensenziel, onze psyche naar ‘steeds hoger sferen van schoonheid, zij ontwikkelt zich, legt het aardse element in zich steeds meer af en sublimeert haar schoonheidsdrift, totdat zij in vruchtbaar kontakt met de geheel onstoffelijke Idee de “ware zieleadel” voortbrengt en de onsterfelijkheid wint.’35 Het is geen wonder dat zowel de mythe van Amor & Psyche als Symposium uit min of meer dezelfde cultuur stammen, en het is niet vreemd om te stellen dat de ene tekst ten grondslag ligt aan de ander. In essentie vertellen zij namelijk hetzelfde verhaal: liefde leidt tot de eeuwigheid en schoonheid. De mythe doet dat alleen minder uitgesproken dan de filosofische verhandeling.36 Net als in Symposium vinden we in Psyche verschillende soorten liefdes. Ten eerste is er de Chimera, die staat voor verbeelding,37 maar ook voor idealen, en komt van ‘de wereld
34
Beekman 1998, p. 272.
35
Eliassen-de Kat 1972, p. 4-5.
36
Eliassen-de Kat 1972 merkt dit ook al op.
37
De chimera staat symbool voor ‘kunstzinnige verbeelding’ of zoals Couperus het formuleert voor ‘gouden stralenshelle fantazie...’ Zie Bastet 1986, p.12.
23
achter de wereld.’38 Dit fabeldier laat Psyche in contact komen met liefde en schoonheid. Maar ze herkent deze nog niet, ze lijkt op zoek te zijn naar een ander geluk. Omdat een verbintenis met de Chimera onbereikbaar is, volgt een verstandshuwelijk met Eros, een periode van abstracte schoonheid. Ze liggen ten minste in elkaars armen en hebben elkaar lief, maar dat lijkt eerder te verwijzen naar platonische liefde dan naar de werkelijke geslachtsdaad. Later maken prins Bacchus en de zijnen de verleiding van het grenzeloos zinnelijk genieten toch onweerstaanbaar. De kussen lijken hier passioneler dan bij Eros. Zingen, dansen, drinken met nimfen, saters en bacchanten. De hedonistische tijd met Bacchus gaat echter snel vervelen. Het lijkt bijna de omgekeerde volgorde: omdat Psyche nog blind is voor de zuivere schoonheid, moet ze eerst een afspiegeling van het goede, ware en het schone ervaren in Eros, maar die schoonheid weet ze pas op waarde te schatten nadat ze de roes van Bacchus’ eindeloze feest ervaren heeft. Cram-Magré brengt Psyche en de platonische liefde in verband met het symbolisme en noemt daarbij begrippen als ‘irreële wereld’, ‘muziek’, ‘natuur-mystiek’, ‘natuurwezens, droom, synesthesie.’39 Interessanter is dat ze meldt dat Eros’ verlangen ‘naar liefde van ziel tot ziel, past in het symbolistisch denken dat het conflict tussen ziel en zinnen scherp stelde en doorleefde. Ook het verlangen naar het deelhebben aan het leed van de ander en de verheerlijking van weemoed en smart passen in deze sfeer, die mede beïnvloed werd door Indische filosofie, Schopenhauer en Von Hartmann.’40 Ze verwijst vervolgens naar Extase (1892), waarin dezelfde thematiek speelt.
§ 4.3 | Plek in het oeuvre: een web van motieven Couperus heeft sowieso een oeuvre vol werken die zich makkelijk met elkaar laten verbinden. In de dichtbundel Orchideeën (1886) introduceert hij het Chimera-motief: Wufte Chimera, die ons wellust biedt, En ons verlaat zoo loom en levensmat… En toch… vizioen van licht en schaduw, schijn! Chimera, met uw serafijn gelaat! Daal op uw flonkerblanke drakenwiek! Schouw met uw raadselvolle blik mij toe! En zing mij van uw raadselvolle troost, Bevallig monster met uw elvenstem…41
Klein wijst erop dat de auteur in zijn oeuvre meerdere malen aandacht besteedt aan het goddelijk paar.42 In 1884 deed Couperus dit in dichtvorm: Eroos en Psyche werd in septem38
Deze uitspraak van de chimera, maar ook andere uitspraken, laten zich gemakkelijk in verband brengen met de theosofie, onder andere het ondoorgrondelijke begin. 39
Cram-Magré 1973, p. 68.
40
Cram-Magré 1973, p. 75.
41Bastet 42
1987, p.203.
Klein 1998, p.235.
24
ber van dat jaar gepubliceerd in de Nederlandse Spectator. Ook in zijn romans is het Psychemotief herhaaldelijk aanwezig. De hoofdpersonen van Eline Vere (1899) en Langs lijnen van geleidelijkheid (1899) hebben beiden een beeldje van het beroemde liefdeskoppel in hun kamer staan. Overeenkomsten met het verhaal van Psyche zijn bovendien te vinden in Metamorfoze (1898). Door Psyche een motto mee te geven uit dit werk laat Couperus al zien dat deze verhalen thematisch nauw verwant zijn. Het motto komt uit een passage waarin hoofdpersoon Aylva vertelt over zijn kleine, kwetsbare ziel. Het geluk zou deze ziel gerust moeten stellen ‘door een mooi sprookje te vertellen, omdat de wereld niet meer dan een sprookje is.’MET 129-130 Daar houdt de aandacht voor sprookjes niet op: die van Leander, Grimm en Andersen komen voorbij als de boekenkast wordt opgeruimd.MET217 Sprookjes vertegenwoordigen voor hoofdpersoon Aylva ‘een wereld van een andere orde waarin vage overdenkingen gestalte en leven krijgen, waarin nauwelijks bewuste verlangens en verwachtingen werkelijkheid kunnen worden.’43 Maar de gelijkenis gaat verder dan aandacht voor sprookjes alleen. Ook hier komen, net als bijvoorbeeld in Orchideeën, motieven als Eros, Psyche en de Chimera weer terug. Er is een veelzeggende beeldspraak over Verleden, Heden en Toekomst.MET 166 En ook het idee van de platonische liefde die boven alles gaat, zelfs ten koste van de eigen ik, komt in Metamorfoze min of meer naar voren in de frase, de wens ‘te zijn voor anderen.’MET 237 Ook of misschien juist als dat gepaard gaat met een lijdende ziel. Hieruit spreekt een altruïstische gedachte die ook bij monde van Eros terugkomt in Psyche: Lijden is het grootste geven. Te geven aan wie men liefheeft, het leed van zijn lijdende ziel, is de grootste gift, die te geven is. Mijn kind en mijn vorstin! Poog, met de herinnering heilig aan Leed en Liefde, geleden en geliefd, gelukkig te zijn in het Heden.PS 49
Heeft dit soort opoffering voor Couperus wellicht ook betrekking op de literatuur? Is het lijden van personages het grootste liefdevolle geven van een schrijver aan zijn lezers? Metamorfoze is in elk geval een autobiografie in zoverre dat het handelt over ‘de kunst-evolutie van een modern auteur, die eerst poëzie schrijft en later proza’.44 Hoe dan ook, het aardse leven is niet altijd rozengeur en maneschijn; opoffering in de ware liefde hoort erbij, de wensen van de ander zijn belangrijker dan de eigen wensen. Maar dat is nog niet alles met betrekking tot Metamorfoze. Met name de driehoeksverhouding tussen ziel, liefde en kunst speelt een centrale rol in het werk. En dat is niet voor niets: in feite onderzoekt Couperus in hoeverre het goede, ware en het schone uit de ideeënwereld via de romankunst over te brengen zijn. In dit verband is het betekenisvol dat Gorters’ Mei meerdere malen genoemd wordt. Dat lijkt niet slechts een aanwijzing dat dit
43
Cram-Magré 1973, p. 68.
44
Cram-Magré 1973, p. 68.
25
werk zo’n impact had op de literaire wereld, maar vooral dat Couperus een literair spel speelt met dit werk.
§ 4.4 | Literatuur: Oude en nieuwe geluiden Gorters Mei kan net als Psyche gelezen worden als een bewustwording en ontwikkeling van de ziel, met ten dele een overname, maar zeker ook een kritiek op Plato’s gedachtegoed. Van Eyck signaleerde al een tweeslachtigheid in het gedicht. Het tweede boek gaat om meer dan ‘zintuigelijkheid, de vergankelijke aardse natuurlijkheid’ van de mens, omdat er ook een geestelijker verlangen naar voren komt; het gaat dan om ‘ziel én zinnen’.45 De prachtige Mei geniet eerst van de uitbundigheid van de natuur - Dionysos en Bacchus - en maakt kennis met de zinnelijke liefde. Door Balder - de Noorse lichtgod geroemd om zijn schoonheid! komt ze in aanraking met hogere waarden. De idealen blijven echter onbereikbaar, de blinde Balder vertrekt weer naar zijn hemel. Mei gaat op zoek, wil afstand doen van haar gebondenheid aan het aardse, wil zich zuiveren. Maar als ze Balder bereikt dwarsboomt hij het contact waar ze naar op zoek is. Hoe graag Mei het misschien ook wil, de meest zuivere schoonheid is niet te vinden in het hiernamaals. Indien de mogelijkheid van opstijging naar de ideeënwereld al bestaat, is dit voor een dichter - in elk geval voor Gorter - onvruchtbaar. In het derde boek speelt het zielelement dan ook geen rol meer. Schoonheid is te vinden in de natuur; daar is de zuivere schoonheid direct te vinden. Gorter slaat hiermee zijn eigen nieuwe weg in. Het opstijgen naar de ideeënwereld en daarmee het streven om onsterfelijk te worden, is bij Couperus juist wél waar het om draait. Maar als dit Rijk van de Toekomst om de zuivere schoonheid gaat, gaan de eerdere rijken dan over andere stadia van de zielsontwikkeling? Dat lijkt niet de symboliek die de rijken van Verleden en Heden oproepen. Het gaat vooral om de machtsbeluste en steeds groter wordende geschiedenis, tegenover het kleine tijdelijke rijk van het moment. Het ene rijk is niet per se lichamelijker dan het andere. Ze verschillen vooral in grootte en vorst. Zo is Eros’ liefde zo omvangrijk dat hij geen behoefte nodig heeft aan een rijk met zo groot als dat van Emeralda; hij is tevreden zoals het is. Plato wijst de realistische kunst af omdat het de nabootsing is van datgene wat al een afspiegeling is van de ‘ware’ werkelijkheid of de ideeënwereld. Zoals Eliassen-de Kat laat zien, zegt Gorters Mei iets over in hoeverre ‘tegenstrijdige elementen als ziel en stof, geest en zinnen, het eeuwige en het vergankelijke, het algemene en het bijzondere’ verenigd kunnen worden. Daarmee zegt het indirect iets over de verhouding tussen kunst, ziel en liefde. Als het immers liefde is die de ziel naar een ‘hoger’ begrip van schoonheid leidt, zorgt dat er dan niet voor dat de ziel door deze liefde in staat is ‘betere’ kunst te scheppen? Gorter ziet de
45
Eliassen-de Kat 1972, p. 8.
26
ideeënwereld niet als het hoogst bereikbare – als het al bereikbaar is – maar in Psyche is het Rijk van de Toekomst dat juist wel. Couperus is het dus oneens met de conclusie die Gorter trekt; Metamorfoze en ook Psyche zijn in zekere zin een reactie op Mei. Opvallend in dit verband is ook dat mei de enige maand is die in Psyche genoemd wordt en zo terloops de tijd van het jaar markeert: Mei strooit tussen de heesters ‘geurige sneeuw van bloesem’.PS 51 Voor Psyche, Aylva en Couperus is het absolute ware, goede en schone wel degelijk mogelijk, en wenselijk. Om dit te illustreren een uitspraak van Aylva: het zoeken is geluk, of moet het tenminste zijn, omdat de volmaking van kunst of van leven een Nirwana is, en een Nirwana geen geluk kan zijn voor een nog aardse mens: heb ik u wel begrepen...?MET 107
In 1896 verschijnt de vertaling die Couperus van Flauberts’ La Tentation de Saint Antoine (1874) heeft gemaakt, zij het geen volledige vertaling. Als we deze vertaling in ons achterhoofd houden, onderstreept dit in vergelijking met Psyche nog eens hoe belangrijk de zoektocht naar het goede, ware en het schone voor Couperus is. Het intensief bezig zijn met La tentation zorgde niet alleen voor De verzoeking van den H. Antonius, maar werkte vooral door in Psyche, in ‘een belangrijk motief daaruit, nl. dat van de Sfinx en de Chimera, dat echter gesplitst en met andere motieven verweven in Psyche verschijnt. De rol die de Chimera in dit sprookje speelt is dezelfde als in Flauberts boek: die van de vrije fantasie die de menselijke ziel van de aarde ontvoert. In La tentation mislukt deze ontsnapping, in Psyche wordt ze na enkele pogingen gerealiseerd.’46 En er zijn meer overeenkomsten: de tocht op de Chimera lijkt op Antonius’ vlucht ‘met de duivel door het heelal’.47 Zowel de duivel als de Chimera hebben het over de eindeloosheid der dingen. Ook de sfinx komt in La tentation voor. De intocht van de koningin van Saba heeft wel iets weg van de triomftocht van Emeralda. De heilige Antonius lijkt ook even een bijrolletje te hebben: de kluizenaar doet in de verte denken aan de heremiet Antonius. Deze geestelijke droomt onder andere ‘dat Satan hem lokte, maar dat zijn vrome ziel hem weêrstond’ en ‘dat hij stierf in gebed, en zijn ziel verklaard omhoog steeg.’PS 73-74 Ook hier is het nog steeds een ‘allegorisch sprookje’ waarin ‘de ontwikkeling die de menselijke ziel via kennis en ervaringen doormaakt centraal’ staat. Niet uit te vlakken verschil met Flaubert is dat fantasie in de vorm van de Chimera wél een bevrijding is, en uiteindelijk ‘tot de apotheose voert’. Tot slot nog een tekst die wat minder voor de hand ligt op basis van Couperus’ oeuvre, maar wel op basis van de thematiek. Precies de combinatie van psyche en het kunstenaarschap komen we tegen bij Andersens De Psyche (1861), een verhaal dat duidelijk in Rome is 46
Goedegebuure 1976, p 505. De citaten in de rest van de alinea komen ook uit dit werk, tenzij dit anders vermeld staat. 47
Cram-Magré (1973, p. 74) merkt verder op dat de‘vlucht op Chimera doet denken aan Couperus vertaling van een gedicht van Hamerling: Het Paradijs’.
27
gesitueerd, en niet al te lang na Rafaël en Michelangelo. De hoofdpersoon is een jonge kunstenaar, die weinig succes heeft. Op een dag loopt hij langs één van de paleizen en staat oog in oog met een jonge vrouw die hij herkent als een Psyche die door Rafaël geschilderd is. De vrouw blijft op zijn netvlies staan, hij boetseert haar, en toevallig komen vader en de door de kunstenaar afgebeelde dochter in zijn atelier. Ze zien het beeld; het lijkt sprekend. De vader vraagt hem dat beeld in marmer te reproduceren. Hij doet het, hij maakt haar onsterfelijk in marmer. Maar als hij met de echte vrouw praat en haar zijn gevoelens kenbaar maakt, stuurt ze hem weg. Hij kan niet meer naar het beeld kijken, begraaft het, gaat het klooster in en sterft daar. Eeuwen later ziet de morgenster - de ‘enige getuige’ van de gebeurtenissen - dat het beeld opgegraven wordt. Nog even mooi, en alleen de Morgenster weet nog wie de maker ooit was. ‘Het aardse vergaat en is vergeten, en de Ster in het wijdse firmament weet dat. Wat hemels is blijft stralen bij het nageslacht; en als ook het nageslacht ophoudt te bestaan, leeft de psyche - de ziel - nog steeds voort!’48 Dit verhaal is niet langer een bewerking van de mythe van Psyche, maar het gebruikt zonder twijfel dezelfde thematiek. De Psyche-figuur hier heeft helemaal geen behoefte aan de kunstenaar en beschouwt hem bijna als een monster, waardoor de liefde van de kunstenaar onbeantwoord blijft. Maar die liefde heeft hem wel in staat gesteld een groot, eeuwig kunstwerk te maken, een waarlijk bezield kunstwerk dat eeuwig voortleeft. Precies dat verband is de spil waar het oeuvre van Couperus om draait: Liefde geeft de kunstenaarsziel de kracht om schoonheid te (her)scheppen, schoonheid die eeuwig doorleeft en nooit tot stof vergaat.
48
Samenvatting op basis van Andersen 1872. Citaat is een eigen vertaling van de laatste regels.
28
5 | Liefde leidt tot eeuwige levensadem
Elke bewerking van Psyche vertelt het verhaal van de keerzijde van nieuwsgierigheid, maar vooral van de allesoverwinnende liefde. Vanwege dit tijdloze thema keert het in alle perioden en kunststromingen terug. Indirect grijpen de bewerkingen wellicht terug op Socrates uiteenzetting van de platonische liefde in Symposium, of op een nog oudere bron, maar vooral het verhaal zoals Apuleius het in De gouden ezel heeft genoteerd, heeft velen tot de verbeelding gesproken. Couperus heeft de mythe verrijkt door aan de ene kant mythische figuren als Bacchus en de Chimera ten tonele te voeren. Verder liggen associaties met de mythen van Pegasus, Arachne en de schikgodinnen voor de hand. Aan de andere kant ademt het verhaal zeker een sprookjessfeer door zowel bepaalde stilistische als structurele aspecten; het is meer sprookje dan bij Apuleius. 49 Maar in de kern, en zeker waar het de psychologische uitwerking van de hoofdpersoon betreft, is Psyche een roman, waarin vooral de menselijke kant van de hoofdpersoon wordt benadrukt. In de roman vinden we vooral bij de Chimera uitspraken die in verband te brengen zijn met de theosofie, een levensbeschouwelijke stroming die ten tijde van de roman aan populariteit won. De essentie van de roman – dat liefde de mens uiteindelijk tot een hogere, eeuwige wereld verheft – vinden we zeker ook terug in deze stroming, maar ook al in het oeuvre van Couperus. Zijn houding ten opzichte van de liefde vinden we terug in meerdere werken, niet alleen in Psyche. Ware liefde overwint alles, ook de seksualiteit. Apuleius kan liefde echter niet los zien van die seksualiteit; de liefde tussen Eros en Psyche wordt uiteindelijk in verband gebracht met genot, getuige de naam van het kind: Wellust. Bij Couperus is geen sprake van een zwangerschap, ware liefde heeft juist niets met die lichamelijke behoeften te maken. Ze overwint uiteindelijk zelfs de dood; niet door op te stijgen naar de wereld van de Goden, maar door te verlangen naar het goede, ware en het schone. Nieuwsgierigheid hiernaar is bij uitstek een menselijke eigenschap; de offers die de mens moet maken in aanloop naar deze kennis zijn noodzakelijk. Innerlijke schoonheid blijkt superieur aan fysieke, tastbare, concrete schoonheid. Liefde, de menselijke geest en de zoektocht naar schoonheid; zonder die thema’s zouden er maar weinig (volks)verhalen bestaan die de moeite van het lezen waard zijn. Elke bewerking lijkt een oerverhaal waarin de verhouding tussen de drie opnieuw literair ver49
In Couperus’ Legende, mythe en fantazie (1918) is ongetwijfeld ook nog veel onderzoek te doen rondom sprookjeselementen.
29
kend wordt. Doordat zoveel literatuur thematisch verwant is aan het verhaal, is het mogelijk te laten zien dat juist Couperus in zijn versie van het sprookje de nadruk legt op waar de platonische liefde de mens toe in staat stelt. Het bestaan van het Rijk van de Toekomst ondermijnt de voorspelling van de spinnen dat alles tot stof zou vergaan: niet alles komt in de macht van Emeralda. Het Rijk van de Toekomst valt buiten haar begrip en bereik. Zelfs met hun acht poten is het voor de spinnen onmogelijk vat te krijgen op deze eeuwige, absolute, abstracte wereld. Wie het pad van de platonische liefde bewandelt, zal merken dat hij de eeuwige levensadem bezit, ook zonder tastbaar, ademend lichaam. Dat zou, in iets andere bewoordingen, wel eens het levensmotto van Couperus zijn geweest. En zoals elk mens volgens hem op zoek zou moeten zijn naar het goede, het ware en het schone, zo moeten ook alle schrijvers misschien wel met hetzelfde bezig zijn in hun romankunst. Ook schrijven en lezen zijn vormen van platonische liefde, soms zelfs met een zo goed als onsterfelijk resultaat. Al met al schuilt er een kern van waarheid in de profetie van de spin. Alle verhaalstof is te vinden in het verleden, dat zich uitstrekt tot het moment dat net voorbij is. Schrijvers zijn als spinnen, die uit de oude stoffige materie steeds weer nieuwe webben weven, nieuwe webben die de oude schatten beschermen. ‘Schatten uit de menselijke geschiedenis die tot verhaalstof zijn vergaan’, is dat niet een treffende definitie van literatuur? Of alleen al van het world wide web? Gelukkig hebben we wevers als Couperus die met hun oeuvre een zeer samenhangend, betekenisrijk, maar allesbehalve een angstaanjagend of stoffig web hebben gesponnen. Schrijven is voor Couperus een heilig weven met de draden die ons onlosmakelijk verbinden met onze cultuur. En daarmee kunnen we afsluitend stellen: Psyche is een Rijk van Betekenis, een onsterfelijke, monumentale en symbolische zoektocht naar het Goede in de ziel, het Ware in de liefde en het Schone in de literatuur.
30
6 | Bijlage 1: Propp’s formule
De morfologie van het toversprookje:50
A = misdaad, gebrek B = overgang C = beginnende tegenactie ↑ = vertrek van de held D = beproeving van de held E = reactie van de held F = ontvangst tovermiddel van de held G = verplaatsing van de held H = strijd van de held met tegenstander J = markering I = overwinning op tegenstander K = herstel ongeluk of gebrek L = onrechtmatige aanspraak van de onechte held M = zware opdracht N =vervulling van de zware opdracht ↓ = terugkeer van de held Pr = achtervolging van de held Rs= Redding van de held o = incognito aankomst Q = herkenning van de held Ex = ontmaskering van de onechte held T = transfiguratie U = straf van onechte held of tegenstander W*= huwelijk en kroning Na de verplaatsing van de held (G) kan uit twee lijnen worden gekozen. Niet al deze functies komen tegelijk in sprookjes voor. Propp onderscheidt zeven mogelijke personages in een sprookje: de held, de onechte held, de tegenstander, het gezochte personage, de helper, de opdrachtgever en de schenker.
50
Overgenomen uit Hart 2007, p. 211.
31
7 | Bronnenlijst
Andersen 1872
Andersen, Hans Christian: Fairy tales and Stories. Vert: H.P. Paull. Geraadpleegd op 13-4-2011.
Apuleius 1989
Apuleius: De gouden ezel. Metamorphosen. Vert: M.A. Schwartz. Amsterdam, 1989.
Bastet 1986
Bastet, F.L: Tussen sfinx en eenhoorn. Over Psyche en Fidessa van Louis Couperus. Raamsdonk, 1986. 45 genummerde exemplaren, verschenen bij de Roofpers.
Bastet 1987
Bastet, F.L.: Louis Couperus. Een biografie. Amsterdam, 1987
Beekman 1998
Beekman, E.M.: Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit NederlandsIndië, 1600-1950 (vertaling Maarten van der Marel en René Wezel). Amsterdam, 1998.
Couperus 1992
Couperus, Louis: Psyche. Eds. H.T.M. van Vliet, J.B. Robert en M. Boelhouwer. Amsterdam/Antwerpen, 1992
Couperus 1994
Couperus, Louis: De verliefde ezel. Eds. H.T.M. van Vliet, J.B. Robert, Jan Fontijn en Oege Dijkstra. Amsterdam/Antwerpen, 1994
Couperus 2008
Couperus, Louis: Metamorfoze. 2008.
Couperusmuseum 1999 Couperusmuseum: Louis Couperus en Piet Pander. Geraadpleegd op 20 mei 2011. Cram-Magré 1973
Cram-Magré, A.M.: ‘Couperus als sprookjesschrijver.’ In: Weerwerk. Opstellen aangeboden aan professor dr. Garmt Stuiveling ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam. Assen, 1973. p. 66-80
Dros 2000
Dros, Imme: Liefde en wat ervoor doorgaat. De mythen van medeia en Iason, Alkestis en Admetos, Psyche en Eros. Met prenten van Harry Geelen. Amsterdam, 2000.
Eliassen-de Kat 1972
Eliassen-de Kat, M. H. : ‘Gorters Mei en de mythe van Amor en Psyche.’ In: Spiegel der letteren 14 (1972), pp. 1-16.
Goedegebuure 1976.
Goedegebuure, Jaap: ‘Couperus’ vertaling van La Tentation de Saint Antoine en de nawerking daarvan in zijn oeuvre.’ In: NTG 70 (1977) p. 500507
Goedegebuure 1987
Goedegebuure, Jaap: Decadentie en literatuur. Amsterdam, 1987.
Habets 1997
Habets, Danny: Couperus en de theosofie. Het verhaal “Jahve.” Geraadpleegd 18- 05-2011.
32
Hart 2007
Hart, Kees ‘t: De kunst van het schrijven. Amsterdam, 2007.
Janssen 1993
Janssen, Dries: ‘Van een akelig fabeldier en een gevleugelde psyche’ In: Kruispunt 153 (juni 1993)
Joossen & Vloeberghs 2008
Joossen, Vanessa & Vloeberghs, Katrien: Uitgelezen jeugdliteratuur. Ontmoetingen tussen traditie en vernieuwing. Leuven, 2008.
Kemperink 2001
Kemperink, Mary: Het verloren Paradijs. De literatuur en de cultuur van het Nederlandse fin de siècle. Amsterdam, 2001.
Klein
Klein, Maarten: ‘Op weg naar Het. Over het sprookje Psyche van Louis Couperus.’ In: TNTL 114 (1998).
Lüthi 1947
Lüthi, Max: Das Europäischen Volksmärchen. Form und Wesen. Bern, 1947.
Lüthi 1966
Lüthi, Max: Volksmärchen und Volkssage. Zwei Grunformen Erzählender Dichtung. 2e, verm. dr. Bern, 1966.
Megas 1977
Megas, Georgios A.: ‘Amor und Psyche’ In: Ranke, Kurt; Bausinger, Hermann; Brückner, Wolfgang[e.a.]: Enzyklopädie des Märchens. Handwörterbuch zur historischen und vergleichenden Erzählforschung. Red: Lotte Baumann, Ines Köhler, Elfriede Moser Rath[e.a.] 12 dln. Band 1. Berlijn, 1977.
Moorman & Uitterhoeve 2003 Moormann, Eric M. ; Uitterhoeve, Wilfried: Van Achilles tot Zeus. Thema’s uit de klassieke mythologie in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater. 7e dr. Amsterdam, 2003. Thompson 1955
Thomphon, Stith: Motif-index of folk-literature : a classification of narrative elements in folktales, ballads, myths, fables, mediaeval romances, exempla, fabliaux, jest-books, and local legends. 6 Dln. Kopenhagen, 1955-1958.
Uther 2004
Uther, Hans-Jörg: The types of international Folktales. A classification and bibliography. Gebaseerd op het systeem van Antti-Aarne en Stith Thompson. 2 dln. (FF Communications 284) Helsinki, 2004.
Volksverhalen 2011
Volksverhalen Almanak: Telaga Warna. Geraadpleegd op: 13–04-2011. <www.beleven.org>
33